Beleidskader voor Strategische Allianties met Internationale NGO’s (SALIN) 2006-2010 I.
Doelstelling en uitgangspunten.
Duurzame armoedebestrijding staat centraal in het Nederlandse beleid ten aanzien van Ontwikkelingssamenwerking. Leidraad zijn de Millennium Development Goals (MDG's). In de notitie Aan elkaar verplicht (AEV, 2003) is vastgelegd dat de Nederlandse regering in dat verband prioriteit geeft aan vier thema’s : Onderwijs, Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR), HIV/Aids en Milieu/Water. Noodzakelijke voorwaarden voor de realisatie van het beleid gericht op duurzame armoedebestrijding zijn goed bestuur, inclusief mensenrechten en vredesopbouw en duurzame economische ontwikkeling. Het realiseren van de doelstellingen binnen deze thema’s vraagt om samenwerking tussen alle bij ontwikkelingssamenwerking betrokken actoren en om een zorgvuldige afstemming van samenwerkingsinstrumenten. Met ingang van de TMF-ronde 2006-2010 zijn internationale NGO’s (INGO’s) uitgesloten van subsidieve rlening in het kader van thematische medefinanciering (TMF). Het onderhavige subsidieprogramma Strategische Allianties met Internationale NGO’s (SALIN)2006-2010 biedt een kader voor gerichte samenwerking met internationale NGO’s (INGO’s), op basis van strategische allianties met INGO’s die een aantoonbare toegevoegde waarde kunnen leveren aan het bereiken van de thematische beleidsprioriteiten, hetzij direct dan wel in voorwaardenscheppende zin. Niet alle beleidsprioriteiten van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking lenen zich in gelijke mate om via samenwerking met INGO's geadresseerd te worden. Bij sommige thema's zet Nederland sterker in via andere instrumenten. Wanneer het echter gaat om activiteiten zoals internationale beleidsbeïnvloeding of het bevorderen van thema’s die internationaal gevoelig liggen kunnen NGO’s, zeker de mondiaal opererende, een grote strategische meerwaarde bieden en zijn zij interessante partners. Aanvullend op de samenwerking met het Nederlandse maatschappelijk middenveld, die zich afspeelt in de vorm van een subsidierelatie in het kader van de brede en thematische medefinanciering, zal derhalve voor de periode 2006-2010 aan een beperkt aantal INGO’s subsidie verstrekt kunnen worden voor de uitvoering van interventies die voldoen aan nauw omschreven vereisten van themavoering. Op basis hiervan dienen de daarvoor in aanmerking komende INGO’s een subsidieaanvrage in die wordt beoordeeld op de bijdrage die ze leveren aan het behalen van de AEVdoelstellingen en de MDG’s en de specifieke vraagformulering per thema. Een nadere uitwerking van de voorgenomen activiteiten, fasering, prioritering e.d. zal per organisatie worden neergelegd in een uitvoeringsovereenkomst Tijdens de uitvoeringsfase zal voorts regelmatig door de themadirecties met de INGO’s overlegd worden over uitvoering en beleid. Van beide partijen wordt hier dus meer verwacht dan uitvoering en monitoring van een specifieke activiteit. Op deze wijze wordt vorm gegeven aan strategische allianties met een beperkt aantal INGO’s.
II. • •
Bestuurlijk model Het SALIN zal per op 1 januari 2006 van start gaan. De beoordelingscriteria voor de kwaliteit van de aanvragende organisaties zullen voor alle thema’s gelijk zijn. Voor SALIN zal in de periode 2006-2010 20 miljoen euro per jaar beschikbaar zijn. De Minister kan verschillende richtbedragen per thema hanteren. De duur van elke beschikking is maximaal vijf jaar.
1
• •
•
• • • • •
III.
Organisaties die in het kader van SALIN subsidie ontvangen richten zich expliciet op structurele vermindering van armoede in ontwikkelingslanden voorkomend op de DAC-1 lijst. Een subsidie in het kader van het SALIN staat slechts open voor programmasubsidie en zal nooit meer dan 50 % van de uitgaven van het programma beslaan, aangezien het om specifieke interventies gaat waarover nadere afspraken in uitvoeringovereenkomsten worden vastgelegd; Subsidie wordt verleend voor de uitvoering van interventies die voldoen aan nauw omschreven vereisten van themavoering. Het programma waarop een aanvraag betrekking heeft, bestaand uit een samenhangend geheel van doelen, resultaten en activiteiten die aan elkaar gerelateerd zijn, wordt beoordeeld op de bijdrage die geleverd wordt aan het behalen van de AEV-doelstellingen en de MDG’s. Binnen het raam van de subsidiebeschikking zullen nadere afspraken over de uitvoering van de activiteiten in een uitvoeringsovereenkomst worden verankerd. SALIN is bedoeld voor niet-overheidsorganisaties zonder winstoogmerk. Landenspecifieke voorstellen komen niet in aanmerking voor subsidiëring uit SALIN. SALIN staat niet open voor Nederlandse organisaties. Subsidieverstrekking vanuit SALIN aan INGO’s kan niet gelijktijdig met een lopende TMF-subsidie. Een toegekende subsidie vanuit het SALIN kan wel aansluitend plaatsvinden. In die gevallen is de SALIN-subsidieperiode dus korter dan vijf jaar.
Bepaling keuze voor INGO’s
Bij de selectie van de INGO’s die voor subsidie in aanmerking kunnen komen is de strategische meerwaarde van de samenwerking voor Ontwikkelingssamenwerking met de betrokken INGO doorslaggevend geweest. Financiering van de INGO moet immers meer opleveren dan het enkel steunen van een activiteit. Binnen de subsidierelatie vinden frequent intensieve beleidsdialogen plaats. De strategische alliantie zal inhoud krijgen door gezamenlijke te ontwikkelen complementariteit en effectiviteit van beleid. Dit subsidieprogramma is bedoeld voor organisaties die zich ten aanzien van de volgende aspecten onderscheiden: • INGO’s die complementair zijn ten aanzien van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. • INGO’s die actief zijn op plaatsen en op terreinen waarop Nederlandse NGO’s niet of niet voldoende actief (kunnen) zijn en mondiaal opereren. • INGO’s die een strategie hebben gericht op partnerschap met Zuidelijke organisaties. • INGO's die een uniek 'product' leveren of een unieke werkwijze hanteren. De omstandigheid dat een organisatie in dit beleidskader is genoemd, brengt niet automatisch mee dat subsidie wordt verleend: subsidie kan slechts worden verleend op basis van een kwalitatief goede aanvraag en met inachtneming van de subsidieregelgeving. . Binnen elk thema is een beperkt aantal INGO's geselecteerd. 1
Onderwijs
2
Strategische alliant ies met INGO’s zijn nodig om vanuit een mondiaal en regionaal perspectief een bijdrage te leveren aan het behalen van de "Education for All" doelstellingen en de MDG’s. INGO’s zijn namelijk in staat wereldwijd overheden, donoren en andere actoren (civil society) aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren aan het behalen van de MDG’s/ EFA doelstellingen. Dit past in het beleid dat Nederland voorstaat. Daarnaast is het voor het mainstreamen van gender, HIV/AIDS en reproductieve gezondheid in onderwijs van belang dat netwerkorganisaties (INGO’s) overheden hierbij kunnen ondersteunen en het beleid van de landen kunnen beïnvloeden vanuit een regionaal perspectief en vanuit een samenwerkingsverband. Tevens leveren INGO's een belangrijke bijdrage aan het onder de aandacht brengen van die aspecten van basic education die meer nadruk behoeven, en kwaliteit van onderwijs initiatieven binnen nood en opbouwhulp. Nederlandse organisaties maken veelal wel deel uit van dergelijke netwerken, maar functioneren zelf niet als zodanig. Via het bilaterale kanaal worden op landenniveau activiteiten ondersteund die in veel gevallen alleen tot stand kunnen komen door de beleidsbeïnvloeding van netwerk-INGO’s en de lobby en advocacy die op internationaal niveau functioneert. De volgende organisaties kunnen voor subsidie in aanmerking komen: • Global Campaign for Education (GCE) 2. HIV/Aids en SRGR HIV/Aids HIV/Aids wordt steeds vaker erkend als een directe bedreiging voor ontwikkeling en mondiale veiligheid. Ondanks alle nationale en internationale inspanningen blijft het aantal nieuwe infecties gestaag groeien, met name onder kwetsbare en gemarginaliseerde groepen van de bevolking, zoals intraveneuze drug gebruikers, 'men having sex with men' en andere seksuele minderheden, en commerciële seks werkers. De mensenrechten van deze groepen worden veelal systematisch genegeerd en zij hebben minder toegang tot programma's voor preventie, zorg, behandeling en opvang. Momenteel vormt de beschikbaarheid aan betaalbare commodities als condooms en bednets een belangrijk knelpunt bij de bestrijding van HIV/AIDS en malaria en het behalen van de MDG’s op dit terrein. Financiering van NGO’s die middels ‘social marketing’ deze commodites op een duurzame wijze beschikbaar maken, als mede bijdrage aan een innovatieve benadering van commodity markten is een belangrijke bijdrage aan het adresseren van dit probleem. Tevens draagt het bij aan de AEV prioriteit SRGR. De volgende organisatie kan voor subsidie in aanmerking komen: §
PSI (Population Service International)
Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) Resultaten ten aanzien van SRGR in ontwikkelingslanden vormen een voorwaarde voor duurzame ontwikkeling. SRGR is een belangrijk onderdeel van de bredere “Cairo-agenda” (1994). Ondanks vooruitgang op deelterreinen blijft voortvarende implementatie van de Cairo-agenda achter bij de afspraken. Dit heeft te maken met het sterk gepolitiseerde karakter van de thematiek. Daardoor blijft de financiering achter bij de middelen die nodig zijn om daadwerkelijk te voorzien in de noodzakelijke dienstverlening.
3
Voor Nederland zijn cruciale elementen binnen de bredere Cairo-agenda de rechten van (ongetrouwde) adolescenten (meisjes en jongens) op voorlichting en dienstverlening met betrekking tot seksualiteit en voortplanting; de rechten van vrouwen (recht op het maken van keuzes, eigen lichamelijke integriteit, o.a. seksueel geweld); veilig moederschap; en veilige abortus. Ook de duurzame beschikbaarheid en de betaalbaarhe id van middelen is een aspect dat voortvarend moet worden aangepakt. In de praktijk blijkt dat 58 % van SRGR diensten door INGO's en netwerken van NGO’s worden geleverd. Vooralsnog zijn overheden in ontwikkelingslanden niet in staat deze rol van INGO's over te nemen. Naast capaciteitsversterking van (nationale) overheden zet daarom Nederland krachtig in op het instandhouden van de beleidsbeinvloedende kracht en uitvoeringscapaciteit van betreffende INGO's. Daarbij kiest Nederland voor die INGO's die een voortrekkersrol vervullen. De volgende organisaties kunnen voor subsidie in aanmerking komen: • IPPF (International Planned Parenthood Federation) • IPAS • IWHC (International Women’s Health Coalition) 3. Milieu en Water Internationale milieu NGO's voegen essentiële elementen op milieu- en watergebied toe die niet gedekt worden door Nederlandse NGO's en het bilaterale OS-programma, met name op de terreinen en economie - milieu, duurzame drinkwater/sanitatie en energiediensten voor de armen, en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen. Nederland zet sterk in op integratie van deze thema's in de internationale ontwikkelingsdiscussie. In het algemeen hebben INGO’s een extra waarde vanwege hun invloed en netwerk op mondiaal niveau. Op een aantal specifieke resultaatgebieden hebben internationale NGO’s een toegevoegde strategische waarde ten opzichte van in Nederland gebaseerde NGO’s. De volgende organisaties kunnen voor subsidie in aanmerking komen: • Water Aid (UK) • International Development Enterprise (IDE) • Global Village Energy Partnership (GVEP) • International Centre on Trade and Sustainable Development (ICTSD) 4. Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw Strategische allianties met INGO’s zijn nodig om uitvoering te geven aan specifieke onderdelen van het Nederlandse beleid op het gebied van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw. INGO’s kunnen beschikken over comparatieve voordelen, zoals ter zake doende kennis en netwerken, om de beleidsprioriteit zo effectief mogelijk te vervullen. Op het gebied van goed bestuur kunnen INGO’s op het specifieke terrein van anti-corruptie een meerwaarde vervullen. Juist op het gebied van ‘naming and shaming’, onderzoek naar misbruik van bodemschatten, het voorbereiden en bewaken van internationale afspraken als het ‘Kimberley Process’ en EITI, het meten en in kaart brengen van corruptie en het aanreiken van een instrumentarium, hebben deze organisaties een meerwaarde op het bi- en of multilaterale kanaal. Nederlandse NGO’s zijn onvoldoende werkzaam op dit specifieke terrein. 4
Wat betreft vredesopbouw kunnen INGO’s op de specifieke terreinen van ‘Security Sector Reform’, informele vredesdialogen, ondersteuning internationale vredesbemiddeling, verzoeningsprocessen en (internationale en regionale) beleidsontwikkeling op het gebied van vrede en veiligheid een additionele waarde vervullen. Hier is het van belang dat de inzet gericht wordt op de voor Nederland prioritaire gebieden, te weten de Grote-Merenregio, de Hoorn van Afrika en Afghanistan. Beleidsontwikkeling is wenselijk op zowel mondiaal (met name VN) niveau als op regionaal niveau en dan met name gericht op Afrika (AU, ECOWAS). De centrale doelstelling van het Nederlandse mensenrechtenbeleid is de implementatie van mensenrechtennormen. Binnen het grote scala aan mensenrechtennormen richt het Nederlandse beleid zich op een aantal voor haar prioritaire thema’s. Het zijn met name internationale organisaties die zich actief op deze gebieden betonen, concrete resultaten boeken en essentieel zijn voor beleidsontwikkeling. De volgende organisaties kunnen voor subsidie in aanmerking komen: • Transparancy International (TI) • International Alert • Global Witness (GW) • International Peace Academy (IPA) • Federation Internationale des Droits de l"Homme (FIDH) • Association for the Prevention of Torture (APT) • International Council on Human Rights Policy (ICHRP) • International Service for Human Rights (ISHR) • World Conference on Religion for Peace (WCRP) 5. Duurzame economische ontwikkeling Duurzame economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden is niet mogelijk zonder een goed ontwikkelde private sector en overheden die voorwaarden scheppen die dit bevorderen. In het kader van een wereldwijde ingezette verdere liberalisering en privatisering is het noodzakelijk dat alle belanghebbenden, producenten, consumenten, maatschappelijke organisaties en overheden komen tot een nieuwe vorm van samenwerking die duurzame economische groei en welvaartsverdeling bevordert. Dit is niet iets dat zich alleen op nationaal niveau afspeelt. Ook op regionaal en mondiaal niveau spelen deze machtsverhoudingen en hebben ontwikkelingslanden (zowel de publieke als de private sector) een achterstand in kennis en capaciteit om hun positie te versterken en hun belangen te verdedigen. Internationale NGO’s kunnen een rol spelen in het opbouwen van deze capaciteit. In dit kader is een drietal prioriteitsgebieden geïdentificeerd waar INGO’s een bijdrage aan deze capaciteitsopbouw kunnen leveren, t.w. 1. Versterking van specifieke onderhandelingscapaciteit van onderhandelaars uit ontwikkelingslanden die regionale en internationale handelsakkoorden uitonderhandelen. Versterking van betrokkenheid van de private sector en het maatschappelijk middenveld bij het tot stand komen van nationale onderhandelingsposities. 2. Versterking van de organisatiecapaciteit van regionale en internationale belangenorganisaties (boerenorganisaties, bedrijfslevenorganisaties, consumentenorganisaties)gericht op een betere belangenbehartiging in het regionale en internationale economische speelveld. Versterking van de publiek-private samenwerking
5
3.
bij het oplossen van geconstateerde specifieke knelpunten in het ondernemersklimaat in ontwikkelingslanden. Versterking van de capaciteit van zuidelijke microfinancieringsinstellingen.
De volgende organisaties kunnen voor subsidie in aanmerking komen: • International Fertilizer Development Center (IFDC) • Women’s World Banking (WWB) IV Toetsing Nadat een subsidievoorstel is ontvangen wordt getoetst of de specifieke beoogde resultaten van de subsidierelatie met een organisatie, zoals per thema omschreven in het beleidskader, op de juiste wijze worden geadresseerd. Elk voorstel wordt beoordeeld op basis van de gangbare beoordelingscriteria. Dit betekent dat een voorstel getoetst zal worden op basis van de volgende algemene criteria in relatie tot de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft: 1 Visie op strategische alliantie met het ministerie; 2 Passend binnen geschiedenis en missie van de organisatie in relatie tot duurzame Armoedebestrijding; 2 Adequate interventiestrategie, operationele doelstellingen en beoogde resultaten 3. Blijk gevend van goed donorschap; 4 Aard en kwaliteit van de relaties met derden, waaronder visie op en realisatie van complementariteit, strategische allianties, partnerschappen en relatie met de internationale onderzoekswereld; 5 Impact en duurzaamheid van behaalde resultaten (track record); 6 een organisatiestructuur en -cultuur die bijdraagt aan een efficiënte dienstverlening; 7 Kwaliteit van het beleid t.a.v. personeel en innovatie ten dienste van doelmatigheid, waaronder kennismanagement; 8. Kwaliteit van de bestaande procedures en systemen op het gebied van monitoring; 9 Evaluatie en kwaliteitsmanagement; 10 Kwaliteit van het financieel en administratief management. Daarnaast zal elke aanvrage beoordeeld worden op basis van de volgende criteria: 1 Invulling beoogde resultaten overeenkomstig de terms of reference voor de subsidie 2 Kwaliteit van de strategische analyse; 3 Strategisch beleid ten aanzien van Zuidelijke partners; 4 Uitwerking van het voorstel in Doelen, Resultaten, Activiteiten en Middelen (DRAM); 5 Uitwerking van beoogde resultaten indien functioneel in SMART-systematiek; (Specifiek, Meetbaar / aantoonbaar, Acceptabel voor relevante stakeholders, Realistisch, realiseerbaar binnen een duidelijk aangegeven tijdvak); 6 Innovatieve elementen in het voorstel; 7 Verankering van kwaliteitsbeheer, planning, monitoring en evaluatie, lerend vermogen; in het voorstel, waarbij rekening wordt gehouden met attributievraagstukken; 8 Duurzaamheid van de interventie. V.
Kwaliteitsbewaking en ontwikkeling
Intensieve beleidsdialogen maken deel uit van de samenwerkingsrelatie tussen het ministerie en de subsidieontvangende organisatie. Voortgangsgesprekken, waarbij onder andere de
6
rapportages en jaarverslagen aan de orde komen, krijgen daarmee in toenemende mate een breder karakter ten behoeve van complementariteit en effectiviteit van het beleid. De subsidie-ontvangende organisatie is verantwoordelijk voor een adequaat systeem van monitoring en evaluatie. De organisatie wordt geacht op basis van bevindingen tijdig bijsturingen te verrichten en hiervoor zonodig toestemming te vragen van de Minister. De Minister houdt, met name aan de hand van de financiële en inhoudelijke rapportages, toezicht op de besteding van de middelen en de voortgang en is verantwoordelijk voor de uiteindelijke vaststelling van de verleende subsidies. Het kwaliteitssysteem omvat de volgende aspecten: - bedrijfsprocessen en resultaten en rapportage hierover aan de Minister volgens afgesproken inhoudelijke en financiële standaarden, waarbij onder andere aandacht wordt geschonken aan doeltreffendheid en doelmatigheid. - een adequaat monitoring- en evaluatiesysteem. De resultaten van evaluaties worden, voorzien van beleidsconclusies, aan de Minister ter beschikking gesteld. - gedurende de subsidieperiode vindt eenmaal op initiatief van het ministerie een externe evaluatie plaats. VI.
Procedure en tijdpad
Het beleidskader SALIN betreft het Nederla ndse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid ten aanzien van subsidiëring van internationale niet- gouvernementele organisaties. Landenspecifieke aanvragen komen niet in aanmerking voor subsidiëring uit centrale SALINmiddelen, maar kunnen worden ingediend bij de betreffende Nederlandse vertegenwoordiging. Deze aanvragen zullen met inachtneming van de toepasselijke regelgeving en dit beleidskader worden beoordeeld. Publicatie van de subsidieregeling SALIN is voorzien in de zomer van 2005, opdat op basis van aanvragen in november 2005 besluitvorming door de Minister kan plaatsvinden.
7