BELEIDSGERICHT ONDERZOEK
ONDERZOEKSAGENDA’S BELEIDSONTWIKKELING EN BEHEER Een belangrijke kerntaak die in het oprichtingsbesluit van het agentschap Onroerend Erfgoed (besluit van de Vlaamse regering van 22 juni 2012) is opgenomen en die rechtstreeks verbonden is met het statuut van het agentschap van Vlaamse Wetenschappelijke Instelling, is : “Beleidsgericht wetenschappelijk onderzoek initiëren en uitvoeren, enerzijds met het oog op visievorming en monitoring van het beleid met het oog op de integratie van de onderzoeksresultaten in het beleid, en anderzijds ter ondersteuning van de uitvoering van het beleid”. Voor een gestructureerde, planmatige aanpak van die opdracht, heeft het directieteam bij het uitstippelen van de strategie voor de komende jaren volgende strategische doelstelling geformuleerd: “Een methodologie ontwikkelen en toepassen voor het onderzoek in functie van de beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering”. Die doelstelling werd als volgt verder geoperationaliseerd : “Een onderzoeksagenda ontwikkelen om de beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering te onderbouwen en te faciliteren”. Vanuit die visie en rekening houdend met de processen die een degelijke ondersteuning/onderbouwing door beleidsgericht wetenschappelijk onderzoek vereisen, is er uiteindelijk voor gekozen om drie onderzoeksagenda’s voor het beleidsgericht onderzoek op te stellen, namelijk : - Een onderzoeksagenda Beleidsontwikkeling, ter ondersteuning van de beleidsvoorbereiding en –evaluatie. Hieronder valt ook het onderzoek in functie van de ontsluiting van het onroerend erfgoed, zoals doelgroepen- en draagvlakonderzoek; - Een onderzoeksagenda Beheer, ter ondersteuning van het beheer van het onroerend erfgoed in Vlaanderen - Een onderzoeksagenda Inventariseren en Beschermen, ter ondersteuning van beide processen. Het betreft hier niet het onderzoek van individuele erfgoedobjecten (de zgn. inventarisatie- en beschermingskalender), maar objectoverschrijdend thematisch/geografisch onderzoek of onderzoek m.b.t. het inventarisatie- en beschermingsinstrumentarium. Het kader voor de ontwikkeling van de onderzoeksagenda’s is bepaald door een interne visietekst Beleidsgericht Onderzoek en door de strategische doelstellingen van het agentschap, die concreet werden vertaald in volgende uitgangspunten: - De onderzoeksagenda gaat in op de prioritaire onderzoeksnoden aangegeven door de minister (beleidsnota en -brieven) en de eigen organisatie; - De onderzoeksagenda resulteert in aanbevelingen voor de beleidsontwikkeling en/of -uitvoering en in wetenschappelijke output. Omdat die onderzoeksagenda’s voor de eerste keer binnen het agentschap volgens een nieuw ontwikkelde methodologie opgesteld worden, die vertrekt van een behoeftenanalyse bij de prioritaire doelgroepen en klanten, heeft die nieuwe werkwijze een experimenteel karakter. Dit uit zich o.a. in regelmatige bijsturingen van de aanpak tijdens de opbouw van de agenda’s op basis van nieuwe ervaringen of omwille van pragmatische redenen. Om die reden is er ook voor gekozen om voor deze eerste generatie van agenda’s enkel de belanghebbenden binnen het agentschap zelf te bevragen over hun onderzoeksnoden. Na Pagina 1 van 65
een grondige evaluatie van die werkwijze zal beslist worden tot een eventuele verruiming van de scope van die behoeftenanalyse bij de opmaak van de volgende agenda’s. De onderzoeksprojecten zijn vastgelegd na een objectieve, wetenschappelijk onderbouwde beoordeling en weging van de geïnventariseerde onderzoeksnoden. Voor de uitvoering is een timing bepaald uitgaande van de afwerking van de lopende projecten passend in beleidsgericht onderzoek en rekening houdend met de verschillende prioriteiten en andere doelstellingen van het agentschap. De uitvoerbaarheid zal echter mee bepaald worden door de keuzes met betrekking tot de aanwending van de beschikbare financiële middelen voor uitbesteding van (deel)studieopdrachten en door de bereidheid tot interne en externe samenwerking. Mede ten gevolge van de reorganisatie en andere beleidsprioriteiten, was op het moment van de voorbereiding van deze beheersovereenkomst de onderzoeksagenda Inventariseren en Beschermen nog niet beschikbaar. De opmaak van die agenda is als indicator opgenomen bij de doelstelling “Een onderzoeksagenda ontwikkelen om de beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering te onderbouwen en te faciliteren”, met als streefdatum 30 juni 2013. Hieronder volgt per onderzoeksagenda een overzicht van de onderzoeksprojecten met de geplande uitvoeringstermijn. De individuele projectfiches met een beknopte beschrijving van elk project, zijn als bijlage bij deze beheersovereenkomst gevoegd.
Onderzoeksagenda Beleidsontwikkeling 2012 - 2016 De onderzoeksagenda Beleidsontwikkeling is door het directieteam van het agentschap Onroerend Erfgoed goedgekeurd op 18 september 2012. Deze agenda omvat 10 onderzoeksprojecten.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
1
Project Erfgoedbalans Beleidsmonitoring Impactanalyse van maatschappelijke microtrends Impactanalyse van maatschappelijk macrotrends Kwalitatieve waardebepaling van onroerend erfgoed als facet van levenskwaliteit Draagvlakonderzoek voor onroerend erfgoed Het doelpubliek voor Onroerend Erfgoed Impactanalyse van internationale trends in onroerenderfgoedbeleid Mogelijkheden voor internationale benchmarking Socio-economische effectenanalyse van de erkenning als werelderfgoed
Timing 2010-2013 2012-20141 2012-2013 2013 2013-2014 2013-2014 2014-2015 2014-2015 2015 2014-2016
Na 2014 wordt beleidsmonitoring een regulier proces
Pagina 2 van 65
Project 01 ERFGOEDBALANS
Omschrijving De erfgoedbalans is een beleidsinstrument dat een status quaestionis van het onroerend erfgoed in Vlaanderen geeft ter onderbouwing van het beleid voor de volgende regeerperiode. Dit project wordt door het agentschap opgenomen om volgende redenen: als beleidsinstrument voor de minister, om verantwoorde en onderbouwde beleidskeuzes inzake onroerend erfgoed te kunnen maken; omdat de erfgoedbalans invulling geeft aan de opdracht tot beleidsgericht onderzoek. Doelstelling Tegen eind 2013 een maximaal gedragen en gebiedsdekkende status quaestionis in de vorm van een publicatie opmaken van de omvang, de toestand en de zorg voor alle vormen van het onroerend (archeologisch, bouwkundig, landschappelijk) en het varend erfgoed in het Vlaams Gewest. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd wanneer tegen eind 2013 volgende producten opgeleverd zijn volgens de kwaliteitsverwachtingen vermeld in het projectcharter : een publicatie (digitaal en in boekvorm), een instrument voor de erfgoedmonitor, een archief van de verzamelde data, beleidsaanbevelingen en een communicatieplan.
Pagina 3 van 65
Project 02 BELEIDSMONITORING
Omschrijving Het concept monitoring kan breed of eng ingevuld worden. In beide gevallen gaat het om een systematische gegevensverzameling om een stand van zaken weer te geven. Toegepast op de beleidscyclus beperkt de enge invulling monitoring tot de beleidsuitvoeringsfase. Bij de brede invulling worden gegevens verzameld over alle fasen van de beleidscyclus (planning, uitvoering en evaluatie). Een permanente opvolging en evaluatie van de implementatie en effecten van het onroerenderfgoedbeleid met het oog op een continue bijsturing ervan, kan maar optimaal gebeuren wanneer de overheid: - de beleidsdoelstellingen zowel extern als op Vlaams beleidsniveau expliciteert; - deze doelstellingen in bereikbare en registreerbare indicatoren of effecten op korte, middellange en lange termijn vertaalt. Om te kunnen nagaan of de gevonden effecten bij de verschillende doelgroepen consistent en stabiel zijn in de tijd, is een longitudinale beleidsopvolging noodzakelijk, met metingen over verschillende aspecten (draagvlak, economische return-oninvestment, …) en over meerdere jaren. Om tot een concrete afbakening van de meetpraktijken te komen zijn er twee aanknopingspunten: - de interne werking van de organisatie (cf. de beheersovereenkomst of de leidraad organisatiebeheersing van IAVA); - de beleidsdoelstellingen. De efficiëntie of performantie van een organisatie wordt gemeten door de geleverde output (bijv. aantal dossiers) af te zetten tegenover de input (bijv. aantal personeelsleden, financiële middelen op de begroting, infrastructuur,…). De realisatie van beleidsdoelstellingen wordt gemeten op basis van outputindicatoren en effecten. Binnen een beleidsveld worden outputindicatoren ingezet om operationele doelstellingen te meten en effecten om strategische doelstellingen te meten. De bredere maatschappelijke of socio-economische context die een impact heeft op het beleidsveld wordt door middel van omgevingsindicatoren aangegeven. Doelstelling Om in het kader van de globale beleidscyclus de effectiviteit van het beleid op objectieve wijze te kunnen toetsen, is er een grote nood aan kwaliteitsvolle beleidsmonitoring. Vanuit internationaal perspectief geeft het project beleidsmonitoring invulling aan het engagement ten aanzien van het geïntegreerde statistisch programma van de federale overheid en de Europese Unie, dat onder meer het bijhouden van eigen datareeksen omvat. Tenslotte komt het project ook tegemoet aan de grote vraag naar kwantitatieve en geobjectiveerde informatie kenmerkend voor het actuele informatietijdperk. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd wanneer het agentschap een eerste indicatorenkorf voor het beleid heeft bepaald, de nodige garanties en randvoorwaarden voor de verdere opbouw van expertise inzake beleidsmonitoring aanwezig zijn en de beleidsmonitoring als proces kan ingebed worden in het procesmodel van het agentschap.
Pagina 4 van 65
Project 03 IMPACTANALYSE VAN MAATSCHAPPELIJKE MICROTRENDS
Omschrijving In de hedendaagse maatschappij tekenen zich niet alleen macrotrends af, maar ook microtrends. Deze microtrends zijn veelal een rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg van de maatschappelijke macrotrends, spelen zich vooral af binnen de grenzen van een maatschappelijke sector, en kunnen een belangrijke invloed hebben op het onroerend erfgoed. Het doel van het onderzoek is enerzijds deze microtrends te identificeren, en anderzijds de impact ervan op het onroerend erfgoed en de onroerenderfgoedzorg te bepalen. Deze analyse moet toelaten de toekomstige uitdagingen en mogelijke knelpunten voor de erfgoedzorg in kaart te brengen. Het resultaat ervan dient de ontwikkeling van een toekomstvisie voor de onroerenderfgoedzorg in Vlaanderen te ondersteunen. Het onderzoek bekijkt tendensen als: - Ontwikkelingen binnen de ruimtelijke ordening (bv. stadsvlucht, versnippering van de open ruimte, vertuining en verpaarding van de open ruimte, …) - Ontwikkelingen in de landbouw (bv. schaalvergroting, glastuinbouw, …) - Ontwikkelingen in het natuurbeleid - Ontwikkelingen in de toeristische sector - Ontwikkelingen in het delfstoffenbeleid (bv. heropening van de kolenmijnen, …) - … Een eerste luik van het onderzoek dient per sector de belangrijkste microtrends in kaar te brengen. Dit gebeurt door een analyse van beleidsdocumenten, publicaties, monitoringrapporten, enz. Vervolgens wordt voor iedere trend onderzocht welke gegevensreeksen beschikbaar zijn en waar deze gevonden kunnen worden. Veelal zal hiervoor beroep gedaan moeten worden op de sector waarbinnen de trend in kwestie zich situeert. Voor iedere trend wordt een beknopte samenvatting van de cijferreeksen opgemaakt. Vervolgens wordt per trend de impact op het onroerend erfgoed omschreven. De resultaten van het onderzoek worden gebundeld in een rapport. Doelstelling Bij de ontwikkeling van een langetermijnvisie rekening houden met en anticiperen op maatschappelijke microtrends. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het onroerenderfgoedbeleid speelt in op maatschappelijke microtrends.
Pagina 5 van 65
Project 04 IMPACTANALYSE VAN MAATSCHAPPELIJKE MACROTRENDS
Omschrijving In de hedendaagse maatschappij tekenen zich een aantal macrotrends af. Deze macrotrends zijn zelf niet of moeilijk beïnvloedbaar, maar hebben wel een potentieel sterke impact op de onroerenderfgoedzorg. Het doel van het onderzoek is de impact te analyseren van deze macrotrends op het onroerend erfgoed, en zo de toekomstige uitdagingen en mogelijke knelpunten voor de erfgoedzorg in kaart te brengen. Deze analyse moet toelaten de ontwikkeling van een toekomstvisie voor de onroerenderfgoedzorg te ondersteunen. Het onderzoek zal zich toespitsen op de volgende maatschappelijke tendensen: - demografische ontwikkelingen (bv. bevolkingstoename, vergrijzing, vergroening, verjonging, multiculturele aspecten, nieuwe gezinsstructuren, …) - socio-culturele ontwikkelingen (bv. vrije tijd, opleidingsniveau, …) - technologische ontwikkelingen (bv. toename multimedia en sociale media, hoogtechnologische ontwikkelingen bij materialen en technieken, …) - economische ontwikkelingen (bv. globalisering, financieel-economische crisis, verschuiving zwaartepunt economie, …) - ecologische ontwikkelingen (bv. klimaatsverandering en klimaatsmaatregelen, evolutie biodiversiteit, …) Voor de analyse van deze tendensen wordt gebruik gemaakt van bestaande cijferreeksen en statistieken. Voor iedere trend wordt een beknopte samenvatting van de cijferreeksen opgemaakt. Vervolgens wordt per trend de (potentiële) impact op het onroerend erfgoed omschreven. Doelstelling Bij de ontwikkeling van een langetermijnvisie rekening houden met en anticiperen op maatschappelijke macrotrends. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het onroerenderfgoedbeleid speelt in op maatschappelijke macrotrends.
Pagina 6 van 65
Project 05 KWALITATIEVE WAARDEBEPALING VAN ONROEREND ERFGOED ALS FACET VAN LEVENSKWALITEIT Omschrijving In het kader van de opmaak van een langetermijnvisie voor onroerend erfgoed beoogt deze studieopdracht een diepgaande enquête, die peilt naar de verwachtingen, de behoeften en de waardering voor onroerend erfgoed bij een breed publiek. Het onderzoek geeft een overzicht van de verschillende effecten van onroerend erfgoed, zoals door verschillende doelgroepen ervaren. We noemen dit de welvaarts- en welzijnseffecten. Het onderzoek houdt rekening met de resultaten van de draagvlakmeting voor onroerend erfgoed en de verschillende doelgroepen voor onroerend erfgoed. Een integratie van de verschillende onderzoeksvoorstellen kan eventueel overwogen worden. Deze kennis over de appreciatie van onroerenderfgoedwaarden als deel van onze leefomgeving is bij een langetermijnvisie onontbeerlijk. Voor onroerend erfgoedwaarden ontbreekt grotendeels nog deze kennis. De sociaal-economische studie van het Departement RWO geeft wel een aantal kwantitatieve gegevens, zoals onder meer de relatie tussen vastgoedprijzen en onroerend erfgoed of over het aandeel van onroerend erfgoed in de toeristische / recreatieve sector. Toch ontbreekt het nog aan gegevens. Deze kennislacune betekent voor onroerenderfgoedwaarden dat effecten op omgevingskwaliteiten, zoals de historische leefomgeving, niet vertaald zijn naar welvaarts- of welzijnseffecten. In de praktijk komen deze effecten van bijv. het verlies van ruimtelijk-structurerende kenmerken van 10 hectare cultuurlandschap niet voor in beslissingen met een overzicht van negatieve en positieve welvaartseffecten (m.a.w. de maatschappelijke kosten – baten of milieueffectrapportage). Hooguit wordt als connotatie ‘negatief effect’ of ‘afname 10 hectare cultuurlandschap’ vermeld. Een dergelijke vermelding suggereert dat het effect wel iets met welvaart en ons welzijn van doen heeft, zonder het effect zelf te benoemen, maar laat na het aandeel van dit effect uit te drukken. Vanuit het beleidsveld onroerend erfgoed is het belangrijk de verschillende welvaart- en welzijnseffecten van de historische leefomgeving (landschap, bouwkundig erfgoed en archeologische vindplaatsen) te kennen. We denken onder meer aan zaken, zoals gezondheid, beleving, ondernemersklimaat, … Doelstelling De onderzoeksopdracht resulteert in een rapport met o.a. conclusies betreffende: o de waardering, die mensen geven aan een plek met erfgoedwaarden als werkplek, woning of recreatieve bestemming; o het relatieve aandeel van onroerenderfgoedwaarden bij de waardering, die verschillende mensen voor hun leefomgeving hebben; o een overzicht van welvaart- en welzijnseffecten voor archeologie, historische geografie en bouwkundig erfgoed Deze onderzoeksopdracht geldt tevens als aanzet naar een kwantitatieve waardering van welvaartseffecten voor onroerend erfgoedwaarden door wetenschappelijk onderbouwde kengetallen of waarderingsfuncties voor de historische leefomgeving (landschap, historisch erfgoed en archeologische vindplaatsen). Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het beleidsveld onroerend erfgoed kent het welvaart- en welzijnseffect van onroerenderfgoedwaarden, zoals ze door de verschillende doelgroepen wordt gepercipieerd.
Pagina 7 van 65
Project 06 DRAAGVLAKONDERZOEK VOOR ONROEREND ERFGOED
Omschrijving Kennen van het draagvlak voor Onroerend Erfgoed i.f.v. inspelen op dit draagvlak. Wat is draagvlak? Hoe meten? Hoe kunnen we het draagvlak verbeteren? Het meten en verbreden van het draagvlak voor Onroerend Erfgoed gekoppeld aan klantentevredenheidsmeting en met aandacht voor participatie. Doelstelling Beleidsaanbevelingen Aanbeveling over een gepast instrumentarium voor verbreding en verdieping van het draagvlak (o.a. makelaardij, instrument voor participatie en data-ontsluiting) Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Pagina 8 van 65
Project 07 HET DOELPUBLIEK VOOR ONROEREND ERFGOED
Omschrijving Het onderzoek is een veldanalyse (survey) van het doelpubliek voor Onroerend Erfgoed. Het eindresultaat geeft een beleidsevaluatie met aanbevelingen voor communicatie en aansturing van het middenveld. Doelstelling Het onderzoek beoogt “het kennen van het doelpubliek voor Onroerend Erfgoed” in al zijn verscheidenheid. Dit doelpubliek is heel divers en haar betrokkenheid met het beleidsveld is sterk verschillend. Iemand kan betrokken zijn als participant, als investeerder, als ontwikkelaar, als buitenlandse investeerders of toerist, als eigenaar, enz.. Kennis over de verschillende bewegingen en interesses binnen in deze populatie kan leiden tot een effectievere en efficiëntere communicatie. De communicatiestrategie kan met ander partners en besturen worden afgestemd. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het doelpubliek wordt makkelijker en gerichter bereikt: hogere penetratiegraad.
Pagina 9 van 65
Project 08 IMPACTANALYSE VAN INTERNATIONALE TRENDS IN ONROERENDERFGOEDBELEID Omschrijving Op termijn dient een toekomstvisie opgemaakt te worden voor het Vlaamse onroerend erfgoed. Aangezien Vlaanderen niet geïsoleerd handelt maar in een internationale context van erfgoedzorg staat, is het noodzakelijk rekening te houden met deze context bij de opmaak van een toekomstvisie. Het onderzoek identificeert de trends in het internationale onroerenderfgoedbeleid, en gaat vervolgens na wat de impact en effecten zijn welke hierin onderscheiden kunnen worden. Hiervoor wordt een vergelijkend onderzoek opgezet tussen Vlaanderen en minimaal 3 andere landen of regio’s (die voldoende relevant zijn). Dit onderzoek resulteert in een omgevingsanalyse die indicaties geeft voor de ontwikkeling van een langetermijnvisie voor onroerenderfgoedzorg in Vlaanderen. Doelstelling Het onderzoek beoogt gronden te bieden voor de ontwikkeling van een langetermijnvisie voor onroerenderfgoedzorg in Vlaanderen. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) De toekomstvisie voor het Vlaamse onroerenderfgoedbeleid houdt rekening met de internationale tendensen inzake onroerenderfgoedbeleid.
Pagina 10 van 65
Project 09 MOGELIJKHEDEN VOOR INTERNATIONALE BENCHMARKING
Omschrijving Het onderzoek gaat na welke landen of regio’s vergelijkbaar zijn met Vlaanderen op het vlak van onroerend erfgoedzorg zodat opgelijst kan worden welke geschikt zijn voor internationale benchmarking. Geschiktheid houdt rekening met regelgeving, administratieve praktijk, erfgoedbestand en socio-economische factoren. Het onderzoek resulteert in een rapport of lijst van aspecten van het onroerend erfgoed met corresponderende landen of regio’s die geschikt zijn voor benchmarking, inclusief eventueel noodzakelijke wegingen of correcties. Het onderzoek beoogt de opmaak van een internationaal referentiekader voor het onroerend erfgoedbeleid in Vlaanderen. Doelstelling Het onderzoek ondersteunt het afwegen van het erfgoedbeleid in Vlaanderen tegenover een internationaal referentiekader. Het maakt het mogelijk om dit beleid te positioneren tegenover de buitenlandse praktijk. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Internationale benchmarking is mogelijk.
Pagina 11 van 65
Project 10 SOCIO-ECONOMISCHE EFFECTENANALYSE VAN ERKENNING ALS WERELDERFGOED
Omschrijving Het onderzoek spitst zich toe op twee deelvragen. Enerzijds wordt nagegaan wat de impact is van een erkenning als werelderfgoed. Er wordt onderzocht wat de voor- en nadelen zijn en of de voordelen opwegen tegen de nadelen. Deze vraag kan als volgt samengevat worden: wat is de socio-economische meerwaarde van het statuut werelderfgoed versus wat zijn de negatieve effecten? Anderzijds zal het onderzoek indicatoren en parameters identificeren die relevant zijn om de impact van een erkenning als werelderfgoed te meten. Het doel is na te gaan welke indicatoren gehanteerd moeten worden om deze analyse te kunnen maken bij de opmaak van een nieuw UNESCO dossier, en hoe deze indicatoren opgevolgd kunnen worden na de erkenning. Het onderzoek maakt het mogelijk om voor individuele UNESCO-dossiers op voorhand de meerwaarde of minwaarde in te schatten, en dit gegeven mee te nemen in opportuniteitsafwegingen. Deze waarde kan nadien continu gemeten worden als basis voor eventuele beslissingen rond het statuut. De resultaten kunnen eveneens een rol spelen in het vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor werelderfgoed en de investeringen er rond. Doelstelling Het onderzoek moet mogelijk maken de meerwaarde (of minwaarde) van het statuut werelderfgoed in kaart brengen, en de evolutie hiervan op lange(re) termijn te monitoren. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) De meerwaarde van werelderfgoedobjecten wordt bepaald en opgevolgd. Het draagvlak voor werelderfgoed vergroot op basis van de socio-economische appreciatie.
Pagina 12 van 65
Onderzoeksagenda Beheer 2012 - 2016 De onderzoeksagenda Beheer is door het directieteam van het agentschap Onroerend Erfgoed goedgekeurd op 6 november 2012. De agenda omvat 28 onderzoeksprojecten gespreid over de uitvoeringsperiode 2012 - 2016. Deze agenda is gebaseerd op een eerste verkenning van de onderzoeksbehoeften bij de afdeling Beheer en de afdeling Communicatie en Documentatie (m.b.t. het proces “documentatie”). Die behoeften kunnen echter veranderen onder invloed van de voortdurend evoluerende omgeving waarbinnen het beheer van het onroerend erfgoed zich situeert. Een regelmatige kritische evaluatie en actualisatie van die agenda is dan ook noodzakelijk, waarbij onderzoeksprojecten kunnen wegvallen wegens niet meer actueel of omwille van andere meer dringende noden. Uiteraard heeft de beleidscyclus ook een grote impact op de inhoud van de onderzoeksagenda : de beleidsnota Onroerend Erfgoed 20142019 zal ongetwijfeld aanleiding geven tot nieuwe onderzoeksvragen. Daarom zullen de prioriteiten in deze onderzoeksagenda eind 2014 geëvalueerd worden en afgestemd op de nieuwe beleidsprioriteiten en op de nieuwe onderzoeksnoden vanuit de beheerspraktijk. Lopende projecten Project 1. Historisch onderzoek naar de ontginning en het gebruik van ijzerzandsteen in het Hageland 2. Kwaliteitsvol opgraven van waterputten 3. Stabiele isotopenonderzoek naar dieetreconstructie 4. Natuurwetenschappelijke methodes voor het dateren van historisch metselwerk: een state-of-the-art 5. Restauratiedocumentatie muurschilderingen 6. Energieneutrale gebouwen zonder meerkost 7. Afstemming van de doelstellingen van onroerend erfgoed en sociale huisvesting 8. Afstemming van de doelstellingen van onroerend erfgoed en toegankelijkheid 9. Gipsconservatie 10. Controle en registratie bewaringstoestand gerestaureerde muurschilderingen. Onderzoek, methodologie en richtlijnen 11. Stedenbouwkundige voorschriften voor onroerend erfgoed 12. Energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie 13. Asten in Vlaanderen 14. Actualisatie onderzoeksbalans
Timing 2010 – 2012 2012 2012 2012 2011 – 2013 2011 – 2013 2009 – 2014 2009 – 2014 2010 – 2014 2012 – 2014
2012 – 2014 2012 – 2016 2012 – 2018? Doorlopend
Pagina 13 van 65
Geplande projecten Project 15. Voorstellen voor onroerenderfgoedbeheer n.a.v. de opmaak van het nieuwe Programmadocument Plattelandsontwikkeling (PDPO III) in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB 20142020) 16. Vakwerkbouw en energieprestaties 17. Herbestemming van grootschalige hoevecomplexen met erfgoedwaarde 18. Inventaris en evaluatie van methodes voor prospectie met ingreep in de bodem 19. Methodologie en instrumenten voor interdisciplinaire aanpak van advisering 20. Beheer van tuinen en parken 21. Ontwikkeling van instrumenten voor kwaliteitsvol ex situ beheer van vondsten en documentatie uit archeologische projecten 22. Verfsystemen in en op monumenten. Onderzoek naar de ondergronden en preparatielagen 23. Beheer van monumentale bomen 24. Beheer van klein bouwkundig erfgoed 25. Omgang met Unesco werelderfgoed 26. Inventaris van de archeologische onderzoeksvoorraad in Vlaanderen 27. Onderzoek naar een optimale noodconservatie op het terrein en erna 28. Kwaliteitsvol bouwhistorisch onderzoek 29. Natuursteenvervanging en -behandeling 30. Multidisciplinair beheer van beschermde landschappen in het kader van natuurontwikkeling 31. Het rabattensysteem. De integratie van een historisch hydrologisch systeem in een hedendaags beheer van cultuur- en natuurwaarden 32. Onderzoek naar betrouwbare instrumenten voor het evalueren van de sterkte van historisch waardevol bouwhout 33. Een corpus van (wetenschappelijke) vraagstellingen bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem, aangepast aan de huidige stand van onderzoek in Vlaanderen 34. Onderzoek naar de optimale strategie bij staalname voor natuurwetenschappelijke analyses in het kader van archeologische ingrepen in de bodem 35. Onderzoek naar het optimaal en ethisch verantwoord opgraven en beheren van menselijk skeletmateriaal 36. Modelbeschrijving van paleo-ecologisch onderzoek bij het voorbereiden van adviezen en beheersplannen voor landschappen
Timing 2013
2013 2013 – 2014 2013 – 2014 2013 – 2014 2013 – 2014 2013 – 2015
2013 – 2015 2013 – 2015 2013 – 2015 2014 – 2015 2014 – 2015 2015 2015 2015 2015 2015 – 2016
2014 – 2016
2014 – 2016
2015 – 2016
2015 – 2016 2015 – 2016
Pagina 14 van 65
37. 38. 39. 40. 41. 42.
Project Onderzoek naar restauratiemethodieken voor betonnen monumenten Wegbeplanting in een erfgoedcontext Kasteeldreven: aanleg, soortkeuze, plantverbanden en snoeibeheer Beheer van kleinschalige landschapselementen (KLE’s) uitgaande van de regionale diversiteit Materiaalgebruik voor bestratingen en verhardingen in erfgoedcontext Kleine historische elementen op boerenerven
Timing 2015 – 2016 2014 – 2016 onder voorbehoud onder voorbehoud onder voorbehoud onder voorbehoud
Pagina 15 van 65
Project 01 Historisch onderzoek naar de ontginning en het gebruik van ijzerzandsteen in het Hageland Omschrijving Het architectuurlandschap van het Hageland wordt in hoge mate gekenmerkt door het gebruik van Diestiaan ijzerzandsteen. Eeuwenlang werd deze roestbruine steen ontgonnen in steengroeven op de flanken van de Hagelandse heuvels voor de bouw van kerken, kastelen, boerderijen, watermolens en tal van andere gebouwen. De meeste van deze gebouwen zijn vandaag beschermd als monument of opgenomen in de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed. Bij restauratiewerkzaamheden aan deze gebouwen moet regelmatig verweerde ijzerzandsteen vervangen worden. Nieuwe ijzerzandsteen is echter niet meer voorhanden. Sinds 1950 zijn er geen steengroeven meer waar ijzerzandsteen gewonnen wordt, wat een groot probleem is voor de monumentenzorg. Bij infrastructuurwerken in het Hageland stoot men regelmatig op ijzerzandsteenbanken. Momenteel wordt er met deze steen niets gedaan, omdat er geen officiële kwaliteitscriteria voor ijzerzandsteen bestaan. De Vlaamse Overheid wil hier nu verandering in brengen. In 2010 heeft de Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (ALBON) acht proefboringen laten uitvoeren op vier locaties in het Hageland.2 Deze boorkernen worden momenteel geologisch en bouwtechnisch onderzocht door het KIK. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de geologische kenmerken van de ijzerzandsteenbanken en kwaliteitscriteria te bepalen voor het gebruik van ijzerzandsteen bij restauratieprojecten. Op verzoek van ALBON is het voormalige VIOE in 2010 gestart met een onderzoek naar de geschiedenis van de Hagelandse steengroeven, van de middeleeuwen tot de 20e eeuw. De resultaten van het onderzoek zullen beschikbaar gesteld worden aan ALBON ten einde ze te toetsen aan de resultaten van het geologische en bouwtechnische onderzoek. Het onderzoeksrapport zal ook een inventaris van voormalige steengroeven in het Hageland bevatten. Vele van deze steengroeven zijn gelegen in natuurgebieden en/of ankerplaatsen. Doelstelling Het onderzoek heeft tot doel te achterhalen waar de vroegere steengroeven lagen, hoe ze door de eeuwen heen geëxploiteerd werden, aan welk soort gebouwen ijzerzandsteen uit deze groeven toegepast werd en wat de invloed van de natuursteenexploitatie op het landschap was. De inventaris kan gebruikt worden om de steengroeven die nog zichtbaar zijn in het landschap te beschermen en onder de aandacht te brengen van het publiek. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd als de onderzoeksresultaten ontsloten zijn voor de betrokken partners (ALBON, ANB, Regionale Landschappen,…) en voor de medewerkers van het Agentschap Onroerend Erfgoed. Dit kan ondermeer via publicatie in Relicta.
2
Meer bepaald de Roeselberg in Herent (1 boring), het Gasthuisbos in Pellenberg (2 boringen), de Beninksberg in Wezemaal (3 boringen) en de Middelberg in Rotselaar (2 boringen). Ook stalen van de Langenberg in Diest worden mee onderzocht.
Pagina 16 van 65
Project 02 Kwaliteitsvol opgraven van waterputten
Omschrijving Aangezien waterputten vaak nog tot onder de huidige grondwatertafel reiken, bieden ze zeer gunstige bewaringsomstandigheden voor archeologisch en ecologisch vondstmateriaal. Dit levert niet alleen extra mogelijkheden voor datering, maar ook een schat aan informatie over culturele aspecten, zoals voeding, technologie of grondstoffengebruik, en het vroegere landschap. Het wetenschappelijk potentieel van waterputten kan pas tenvolle benut worden als de opgraving, registratie en bemonstering op een kwaliteitsvolle manier gebeurd zijn. Er is een behoefte aan normen en richtlijnen, om te garanderen dat de informatie die waterputten bevatten, niet verloren gaat binnen de huidige commerciële context van het archeologisch werkveld. Doelstelling Een optimale benutting van het wetenschappelijk potentieel van waterputten door een kwaliteitsvolle registratie en bemonstering bij opgravingen. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) gebruik van de handleiding/normen/richtlijnen te meten aan de hand van verwijzingen in rapporten en publicaties, een enquête bij de doelgroepen, een analyse van adviesvragen (om na te gaan in hoeverre de handleiding een antwoord biedt op vragen vanuit de sector), en cijfers over de bestelling en het downloaden van het document
Pagina 17 van 65
Project 03 Stabiele isotopenonderzoek naar dieetreconstructie
Omschrijving De analyse van de vroegere menselijke voedselconsumptie geeft informatie over economie, technologie, cultuur, gezondheidstoestand en sociale organisatie in het verleden. Er bestaan daarbij verschillende mogelijkheden om het vroegere dieet te reconstrueren. Zo kan er een analyse van de geconsumeerde resten plaatsvinden door de studie van de planten- en dierenresten aangetroffen op archeologische sites. Voorts kan de studie van artefacten informatie opleveren door hun vorm, functie en residu te bestuderen. Maar ook de consument of gebruiker zelf kan geanalyseerd worden. Dit door de osteologische en paleopathologische studie van de menselijke beenderen en tanden, de analyse van maaginhoud en coprolieten, maar ook door middel van chemische analysen. In deze laatste categorie hoort het stabiele isotopenonderzoek thuis, waarbij het mogelijk wordt om informatie over het genuttigde dieet op lange termijn te verzamelen. Het gebruik van de ratio’s van stabiele isotopen voor dieetreconstructie is gebaseerd op de veronderstelling dat “je bent wat je eet”. Biochemische analyse van menselijke weefsels geven immers een indirecte analyse van het geconsumeerde voedsel en water. Zo kunnen biochemische merkers van voedsel in het lichaam opgespoord worden aan de hand van de ontleding van de organische component van menselijke skeletresten, het collageen. Deze merkers zijn lichte stabiele isotopen. Verschillende voedsel- en watergroepen hebben verschillende isotoopwaarden; de isotopische samenstelling van het lichaam reflecteert dus de isotoopsignaturen van het geconsumeerde voedsel. Voor dit onderzoek wordt gewerkt met koolstof-, stikstof- en zwavelisotopen. Naast een directe reconstructie van specifieke dieetgewoonten binnen een bevolkingsgroep, is het interessant om deze gegevens te vergelijken met andere populaties. Op deze manier kunnen eventuele aanverwante archeologische observaties significanter gekaderd worden en zodoende kan een uitgebreider beeld verkregen worden van menselijke populaties binnen hun specifieke chronologische en socioeconomische context. Voor Vlaanderen zijn dergelijke isotoopstudies tot nu toe heel beperkt gebleven in grootte en opzet. Doelstelling De mogelijkheden voor isotooponderzoek kenbaar maken en een referentiekader voor isotopendata creëren. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - Gebruik van de onderzoeksresultaten door erfgoedconsulenten en de commerciële sector (alle uitvoerders en betrokkenen bij archeologische opgravingen), gepubliceerd in (inter)nationale tijdschriften en toegelicht aan zowel een gespecialiseerd als een ruimer publiek.
Pagina 18 van 65
Project 04 Natuurwetenschappelijke methodes voor het dateren van historisch metselwerk: een state-of-the-art
Omschrijving Aan de hand van een uitgebreide gevalstudie zal worden nagegaan wat en hoe natuurwetenschappelijke dateringstechnieken kunnen bijdragen aan het dateren van metselwerk in historisch waardevolle gebouwen, en bouwhistorisch onderzoek in het algemeen. Deze technieken, zoals radiokoolstofdatering, TL-datering, archeomagnetisme en dendrochronologie, evolueren naast elkaar. Recente ontwikkelingen in deze disciplines zorgen voor toenemende precisie en nieuwe toepassingsmogelijkheden. Een stand van zaken naar toepasbaarheid en potentiële kenniswinst voor deze dateringstechnieken zal, voor de eerste maal, worden opgemaakt voor bouwkundig erfgoed in Vlaanderen. Aan de hand van een specifieke gevalstudie, de parochiekerk van Belsele (prov. OostVlaanderen), verschillende dateringstechnieken met elkaar vergelijken, plus-en minpunten oplijsten en een overzicht bieden van de huidige stand van zaken. Doelstelling Een stand van zaken naar toepasbaarheid en potentiële kenniswinst voor dateringstechnieken voor bouwkundig erfgoed in Vlaanderen opmaken. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Een gerichte en onderbouwde keuze van specifieke dateringstechnieken bij het onderzoek van bouwkundig erfgoed.
Pagina 19 van 65
Project 05 Restauratiedocumentatie muurschilderingen
Omschrijving Een correct uitgevoerde restauratie van muurschilderingen is ondenkbaar zonder een gedegen restauratiedocumentatie. Door zijn weken/maanden/jarenlange omgang met het kunstwerk is de consevator-restaurateur een bevoorrechte waarnemer. Het is uiterst belangrijk dat alles wat hij/zij doet/opmerkt/onderzoekt/uitvoert op schrift gesteld wordt. Het gaat hier dan over geschreven rapportering, maar eveneens over grafische, fotografische en virtuele documentatietechnieken. Omdat conservators-restaurateurs met hun statuut als zelfstandige vaak beperkt zijn in tijd en financiële omkadering om een lijvig restauratierapport uit te werken, is het de bedoeling om een handleiding op te stellen waarbij twee soorten fiches worden voorgesteld: een minimale fiche (voor kleinere ingrepen) en een maximale fiche (voor belangrijke ingrepen), waarop alle uitgevoerde onderzoeken, handelingen en bevindingen op een eenvoudige wijze kunnen vastgelegd worden. Doelstelling Ontwikkeling van twee soorten documentatiefiches: een minimale fiche (voor kleinere ingrepen) en een maximale fiche (voor belangrijke ingrepen), waarop alle uitgevoerde onderzoeken, handelingen en bevindingen op een eenvoudige wijze kunnen vastgelegd worden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - Algemeen gebruik van de handleiding/documentatiefiches in de sector - Documentatie van de uitgevoerde restauratie verloopt beter zodat bij volgende conservatie- of restauratie-ingrepen of bij erfgoedonderzoek de gegevens vlot beschikbaar zijn.
Pagina 20 van 65
Project 06 Energieneutrale gebouwen zonder meerkost
Omschrijving “Innovatief aanbesteden – Energieneutrale gebouwen zonder meerkost” is een project van het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT). Bij het project zijn verschillende departementen van de Vlaamse overheid betrokken, waaronder Woonbeleid, Welzijn, Onderwijs en Onroerend erfgoed. Energiezuinige maatregelen doen de kostprijs voor de bouw, renovatie en restauratie van overheidsgebouwen aanzienlijk toenemen. In bepaalde gevallen worden de kostprijsnormen met meer dan 50 % overschreden. Daardoor krijgt de overheid het moeilijk om – bij ongewijzigd budget – de nodige sociale woningen, scholen en rusthuizen te bouwen. De energiebesparing komt de sociale huurder ten goede, de sociale bouwmaatschappij draagt echter de meerkosten zonder compensatie via de huurprijs. Niet alleen de kostprijs vormt een uitdaging. Maatregelen zoals de installatie van verwarmings- en verluchtingssystemen en zonnepanelen moeten ook verzoend worden met andere vereisten, zoals een beperkt en eenvoudig onderhoud over de volledige levensduur van het gebouw. Bij sociale woningen moet de overheid bovendien rekening houden met het gebruik van de woningen door een zeer gevarieerd huurderspubliek. Ten slotte bemoeilijken erfgoedvereisten energiezuinige maatregelen voor historische gebouwen. Energiezuinig bouwen is niet goedkoop. Nieuwe wettelijke vereisten hebben een aanzienlijke impact op het budget van de overheid. De meerkost bij de bouw en renovatie van scholen, sociale woningen, rusthuizen en historische gebouwen bedraagt in bepaalde gevallen zelfs meer dan de helft. De Vlaamse overheid wil samen met gespecialiseerde partners oplossingen ontwikkelen die energieneutraal bouwen eenvoudiger en goedkoper maken. De overheid wil de voorgestelde oplossingen op het einde van het traject toepassen in een aantal concrete bouwprojecten. Doelstelling De Vlaamse overheid wil samen met gespecialiseerde partners oplossingen ontwikkelen die energieneutraal bouwen eenvoudiger en goedkoper maken. De overheid is daarbij op zoek naar innovatie op verschillende fronten – concept, ontwerp, uitvoering, materialen en technieken. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - de kennis en ervaring uit vorige projecten wordt hergebruikt en optimaal ingezet; - concept, bouwtechniek en uitvoering van projecten worden max. op elkaar afgestemd; - technieken en materialen ontwikkelen kunnen worden voor vraagstukken bij specifieke typologieën (o.a. historische gebouwen met het behoud op uitzicht en de authenticiteit) - energiezuinige maatregelen worden verzoend met een breed publiek van gebruikers, een gemakkelijk beheer/gebruik en een min. aan onderhoudskosten; - via samenwerkingsverbanden en geïntegreerde bouwsystemen wordt de efficiëntie van bouwprojecten verhoogd; - nieuwe aanbestedingsvormen ondersteunen de introductie en verspreiding van innoverende oplossingen.
Pagina 21 van 65
Project 07 Afstemming van de doelstellingen van onroerend erfgoed en sociale huisvesting
Omschrijving Het onderzoek tracht een antwoord te formuleren op de beleidsvraag welke richtlijnen opgesteld kunnen worden om tot een optimale afstemming van de doelstellingen van onroerend erfgoed en sociale huisvesting te kunnen komen. Hiertoe zal onderzocht worden hoe de doelstellingen van sociale huisvesting in de context van onroerend erfgoed geïnterpreteerd moeten worden en in welke mate bouwkundig erfgoed kan aangepast worden aan de geldende woon- en energienormen zonder afbreuk te doen aan de erfgoedwaarden ervan. Om tot de gewenste richtlijnen te komen zal algemene informatie en kennis verzameld worden over de erfgoedwaarden van sociale woningbouw, de hedendaagse invulling van de sociale woonnormen en meest recente mogelijkheden voor het behalen van de normen voor energieprestaties en binnenklimaat. Op basis van deze gegevens kan dan gezocht worden naar globale afstemmingsmogelijkheden. De resultaten van deze algemene studie worden vervolgens afgetoetst aan de praktijk aan de hand van een proefrestauratie van 4 beschermde woningen in Klein Rusland te Zelzate. Deze testcase moet het mogelijk maken om de juiste conclusies te kunnen trekken. Dit onderzoek zal eind 2014 resulteren in een handleiding met richtlijnen over deze afstemming. Deze handleiding is in de eerste plaats bedoeld voor de sociale huisvestingsmaatschappijen en hun architecten, eigenaars/beheerders van erfgoedsites met een sociale woonfunctie en de onroerend erfgoedsector. Doelstelling Formuleren van aanbevelingen over de mogelijkheden om de doelstellingen van sociale huisvesting en onroerend erfgoed in de praktijk op elkaar af stemmen. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd als deze handleiding een praktisch hulpmiddel wordt voor erfgoedconsulenten, sociale huisvestingsmaatschappijen, ontwerpers en eigenaars/beheerders.
Pagina 22 van 65
Project 08 Afstemming van de doelstellingen van onroerend erfgoed en toegankelijkheid
Omschrijving
In de gewestelijke stedenbouwkundige verordening betreffende toegankelijkheid van 5 juni 2009 is een uitzonderingsbepaling voor onroerend erfgoed opgenomen onder art. 35. Ten gevolge van deze uitzonderingsbepaling moeten de erfgoedconsulenten van Onroerend Erfgoed sinds 1 maart 2010 bij de beoordeling van restauratieprojecten van publiek toegankelijke gebouwen een goede afstemming tussen de doelstellingen van onroerend erfgoed en toegankelijkheid realiseren. Een goede kennis over de afweging tussen toegankelijkheidsaspecten en erfgoedwaarden is dan ook onontbeerlijk. Om deze kennisopbouw te realiseren zullen in de periode 2013-2014 workshops en een studiedag georganiseerd. Aan de hand van een 20-tal doorlichtingen van gebouwen met erfgoedwaarde, workshops en een studiedag, zal tegen eind 2014 een handboek met aanbevelingen voor publiek toegankelijk bouwkundig erfgoed opgemaakt worden voor de erfgoed- en toegankelijkheidssector. Via een samenwerkingsovereenkomst met Enter vzw en de adviesbureaus wordt hierbij een nauwe samenwerking met de toegankelijkheidssector gegarandeerd. Alle initiatieven zijn gericht op een kennisuitbouw van de erfgoedsector t.a.v. toegankelijkheidsaspecten, maar ook op een kennisuitbouw van de toegankelijkheidssector t.a.v. erfgoedaspecten. Om dit te bewerkstelligen is het cruciaal om beide sectoren te bereiken, met in de eerste plaats de erfgoedconsulenten en toegankelijkheidsadviseurs. Daarnaast worden ook (restauratie)architecten en (monument)eigenaars tot de doelgroep gerekend. Doelstelling
Het doel van deze initiatieven is om bij restauratieprojecten een goed evenwicht te bereiken tussen de erfgoedwaarden van het gebouw en de toegankelijkheidsvoorwaarden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd als het handboek een praktisch hulpmiddel wordt voor erfgoedconsulenten, toegankelijkheidsadviseurs, ontwerpers en eigenaars/beheerders zodat er een goede afstemming tussen de doelstellingen van onroerend erfgoed en toegankelijkheid kan gerealiseerd worden.
Pagina 23 van 65
Project 09 Gipsconservatie
Omschrijving Onderzoek naar de technieken en materialen voor conservatie van gipsen objecten. De expertise hierover wordt opgebouwd door enerzijds modelprojecten en anderzijds onderzoek van de bestaande literatuur. Samenwerkingsverbanden zijn opgezet met nationale en internationale personen en initiatieven. Als resultaat wordt een handleiding voor gipsconservatie gepubliceerd voor conservators-restaurateurs, erfgoedconsulenten, eigenaars en beheerders van collecties, onderzoekers, ontwerpers. Doelstelling Het onder de aandacht brengen van de problematiek rond behoud en conservatie van gipsen objecten: het belichten van het belang van deze gipscollecties in het algemeen en van de afgietsels van gebouwen of gebouwenonderdelen in het bijzonder, als instrument in functie van erfgoedbeheer. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd wanneer de handleiding gebruikt wordt als basis voor het duurzaam behoud en de conservatie van gipsen en bij de herwaardering van bestaande (verwaarloosde) gipscollecties. Het succes kan gemeten worden aan concrete realisaties van de sector in verband met conservatie en revalorisatie van gipsen objecten en –collecties.
Pagina 24 van 65
Project 10 Controle en registratie bewaringstoestand gerestaureerde muurschilderingen. Onderzoek, methodologie en richtlijnen Omschrijving Sinds de jaren 70 van vorige eeuw werken een aantal personeelsleden van het huidige agentschap Onroerend Erfgoed, aan het onderzoek, de conservatie en de restauratie van cultuurgoederen die integraal deel uitmaken van een beschermd monument. Om per project de meta data (identificatie, locatie, iconografie, fichenummer) alsook de gedetailleerde gegevens i.v.m. de behandeling van drager, preparatie en schildering, de labo-resultaten en andere relevante documentatie te kunnen registreren, werd in 1995 een databanksysteem opgezet. De database CONDOS bevat op dit ogenblik 1063 fiches. Elke fiche staat voor een project dat binnen de administratie bevoegd voor onroerend erfgoed werd uitgevoerd. De projecten zijn velerlei maar een groot aantal fiches (148) betreft muurschilderingen. Muurschilderingen worden per definitie in situ bewaard. Daarom is het zeer belangrijk dat de omgevingsomstandigheden optimaal zijn (en blijven) om de goede bewaring van deze kunstwerken te verzekeren. Voor het project Controle en registratie bewaringstoestand gerestaureerde muurschilderingen werd een nieuwe subfiche voor de database aangemaakt om de gegevens van de 0-meting van de bewaringstoestand methodisch en efficiënt te kunnen optekenen en rechtstreeks te linken aan de individuele meta data en de behandelingsgegevens van de onderzochte schilderingen. Deze gegevens zullen tijdens de 0-metingsfase aangevuld worden met de nodige foto’s, waarbij de bewaringstoestand digitaal kan ingetekend worden. Het project bestaat uit een 3-tal fasen: 1. In kaart brengen van de bewaringstoestand van de muurschilderingen die in de afgelopen 35 jaar door de administratie behandeld werden. Dit wordt als 0meting gezien. 2. In kaart brengen van de huidige omgevingsfactoren (temperatuur, relatieve vochtigheid, ultraviolet en visueel licht (binnen en buiten), verwarming en algehele toestand gebouw). 3. Conclusies trekken uit de verzamelde gegevens en dit zowel in verband met de behandelingsmethodes en -producten als met de omgevingsfactoren en hun impact op de bewaringstoestand van de schilderingen. Deze gegevens kunnen dan onderzocht worden en afgetoetst aan de verslagen van Monumentenwacht Vlaanderen. Deze conclusies omzetten in richtlijnen en/of aanbevelingen met als doelpubliek in de eerste plaats de erfgoedconsulent. Daarnaast is ook de monumentenwachter interieur, de architect en de eigenaar belangrijk. De 0-meting vormt de basis voor monitoring. Doelstelling Aanbevelingen formuleren voor de optimale bewaring van muurschilderingen. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Toepassing van de aanbevelingen bij de conservatie/restauratie en bewaring van muurschilderingen.
Pagina 25 van 65
Project 11 Stedenbouwkundige voorschriften voor onroerend erfgoed
Omschrijving Het onroerend erfgoed is als drager van culturele identiteit en de daarmee samenhangende regionale identiteit een belangrijk facet van het ruimtelijke beleid. Een afstemming van het onroerend erfgoedbeleid op het ruimtelijk beleid is daarom van groot belang. In 2006 werd door het departement RWO en het toenmalige Agentschap RO-Vlaanderen hiertoe een publicatie uitgegeven met voorbeeldprojecten waarin erfgoed succesvol geïntegreerd werd in het gemeentelijk ruimtelijk beleid (Erfgoed op de kaart, Erfgoed en gemeentelijk ruimtelijk beleid, M&L cahier 13, 2006). Het voorliggend project, dat uitbesteed wordt via een algemene offertevraag, wil hier verder op ingaan door in 2013 een set van stedenbouwkundige voorschriften voor ruimtelijke uitvoeringsplannen en stedenbouwkundige verordeningen i.f.v. de maximale integratie van en de zorg voor het onroerend erfgoed te laten ontwikkelen. Dit zal gebeuren binnen afgebakende categorieën (relict, geheel en context), waaronder 5 subcategorieën en 20 typevoorbeelden werden aangeduid. Belangrijk hierbij is de aandacht voor een integrale benadering van de erfgoeddisciplines (bouwkundig, landschappelijk en archeologisch erfgoed). Het resultaat van het project is een drukklaar, praktisch en uitvoeringsgericht handboek voor alle ontwerpers en openbare besturen die ruimtelijk uitvoeringsplannen en stedenbouwkundige verordeningen opmaken en adviseren op gewestelijk, provinciaal en/of gemeentelijk niveau. Ook erfgoedconsulenten van het agentschap Onroerend Erfgoed en Intergemeentelijke Onroerend Erfgoeddiensten behoren tot de doelgroep. Doelstelling Ontwikkelen van een praktisch hanteerbaar werkinstrument om de zorg voor onroerend erfgoed te verankeren in het instrumentarium van ruimtelijke ordening. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd als het handboek een praktisch hulpmiddel wordt voor de beoogde doelgroep zodat de zorg voor het onroerend erfgoed geïntegreerd wordt in de RUP’s en stedenbouwkundige verordeningen.
Pagina 26 van 65
Project 12 Energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie
Omschrijving Er is momenteel in Vlaanderen nog geen gericht wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheid, wenselijkheid en effecten van verschillende energiezuinige ingrepen in monumenten met woonfunctie. We weten, via onderzoek in niet-monumentale (recente) gebouwen, wat met grote waarschijnlijkheid nodig is, maar dienen dit te kunnen staven met wetenschappelijk onderzochte cases gekoppeld aan haalbare prestaties. Een groot aandachtspunt hierbij is de verenigbaarheid van voorgestelde ingrepen met de erfgoedwaarden van het monument naast het aspect duurzaamheid. Het voorliggend project wordt uitbesteed via een algemene offertevraag. In het onderzoeksproject wordt de haalbaarheid bepaald en de impact gemeten van diverse energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie. Concreet wordt onderzocht in welke mate monumenten met woonfunctie tegemoet kunnen komen aan de geldende EPB eisen. Dankzij dit onderzoek moet duidelijk worden welke ingrepen bij voorkeur gestimuleerd dienen te worden in verschillende types en categorieën monumenten met woonfunctie. In het onderzoek zullen ongeveer 10 residentiële monumenten onderzocht worden. Op basis van een energie-audit, bouwfysisch onderzoek en een waardestelling van elk monument zullen de te nemen maatregelen opgelijst en doorgevoerd worden. Het energieverbruik voor en na de aanpassingen dient geanalyseerd te worden. Het doel is om per monument een zo groot mogelijke energiebesparing te bekomen. Er zullen enkel maatregelen toegepast worden die de erfgoedwaarden van het monument niet of slechts zeer minimaal aantasten. Ook zal zo veel als mogelijk rekening gehouden worden met de duurzaamheid van een ingreep. (o.a. levenscyclusanalyse). Doelstelling In het onderzoeksproject wordt de haalbaarheid bepaald en de impact gemeten van diverse energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie. Hierbij wordt een methodiek uitgewerkt om haalbare energieprestatiewaarden (E-peil, K-peil, Uwaarden) voor verschillende types beschermde residentiële woningen te bepalen. Dit onderzoek moet inzicht geven in wat wel en niet haalbaar/wenselijk/mogelijk is met betrekking tot het uitvoeren van aanpassingen ter verhoging van de energiezuinigheid van monumenten met woonfunctie. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - Als de resultaten ook gebruikt kunnen worden voor voortgezet onderzoek en de ontwikkeling van specifieke prestatie-eisen voor monumenten, zowel regionaal als (inter)nationaal. (cfr. op til zijnde Europese normering hieromtrent in CEN TC 346 - Als de resultaten van het onderzoek een stimulans vormen voor het meer doelgericht ontwikkelen van innovatieve technieken om grotere energiezuinigheid te behalen in monumenten.
Pagina 27 van 65
Project 13 Asten in Vlaanderen
Omschrijving Tot voor enkele jaren was er vanuit de erfgoedsector weinig aandacht voor asten in Vlaanderen. Deze drooginstallaties met een van onderen verwarmde vloer waren nochtans ooit talrijk aanwezig in ons rurale landschap. Ze vormden een onderdeel van dikwijls kleinschalige landbouwgebonden nijverheden. Met de teloorgang van die plattelandsnijverheden verloren ze hun functie én bestaansrecht. Gingen ze niet om bedrijfsruimtelijke redenen tegen de vlakte, dan zorgde natuurlijk verval door gebrek aan onderhoud wel voor het verdwijnen van dit rurale erfgoed. De actie die de Poperingse erfgoedvereniging De Keteniers in 2007 voerde voor het behoud van de hopasten in de zuidelijke Westhoek, zorgde echter voor een belangrijke kentering. De erfgoedwaarde van hopasten werd algemeen onderkend, met een groeiende interesse voor de hopasten in de streek van Aalst en in de omgeving van Asse/Ternat tot gevolg. Deze bewustwording straalde ook voor een deel af op de andere asttypes in Vlaanderen. Zo ontsnapt het systematische verdwijnen van de tabaksasten in Wervik en omgeving door het stilaan ter ziele gaan van de lokale tabaksnijverheid, niet langer meer aan de aandacht. Met een brochure over de tabaksasten in Wervik (OMD 2008) werd een eerste aanzet gegeven tot sensibilisering van de lokale bevolking voor haar streekgebonden tabakserfgoed. Met deze aandacht voor de (hop)ast, kwam ook de vaststelling dat de typologische ontwikkelingen die de diverse asttypes in Vlaanderen hebben gekend, nauwelijks in beeld zijn gebracht. De evaluatie door het VIOE in 2008 van de door De Keteniers samengestelde inventaris van de hopasten in het Poperingse vormde dan ook de aanleiding voor verder onderzoek naar de typologische ontwikkeling van de hopast. Intussen werd in het kader van het onderzoek naar de mechanisering en industrialisering van het moutbedrijf ook de typologische evolutie van de moutast onderzocht. Thans dienen er zich nog twee deelonderzoeken aan; resp. de cichorei- en tabaksasten.. De eindbetrachting is immers een vergelijkende studie die de resultaten van al deze deelonderzoeken analyseert en synthetiseert en bijgevolg de wetenschappelijke onderbouw aanreikt voor een selectief maar coherent beschermings- en beheersbeleid die het behoud van het materiële aspect van een integraal astgebonden erfgoedverhaal moeten garanderen. Doelstelling Het doel van het onderzoek is het aanleveren van de wetenschappelijke onderbouw om de nog bewaarde asten op basis van hun specifieke kenmerken te kunnen identificeren als hop-, tabaks-, cichorei- en moutast en ze tevens typologisch te kunnen duiden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - De erfgoedconsulenten kunnen hop-, tabaks-, cichorei- en moutasten onderscheiden en typologisch herkennen. - een adequate selectie van voor bescherming in aanmerking komende materiële relicten en een aan de kenmerkende elementen van de asten aangepast beheer zonder daarbij de functionele en typologische diversiteit van deze asten uit het oog te verliezen.
Pagina 28 van 65
Project 14 Actualisatie onderzoeksbalans
Omschrijving De Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed wil een overzicht bieden van de stand van zaken van het onderzoek, de hiaten en de actuele onderzoeksvragen met betrekking tot het onroerend erfgoed in Vlaanderen. In december 2008 werd een eerste versie van de Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed gelanceerd. Dit instrument behoeft echter permanent beheer en actualisatie. Anderzijds was bij de lancering ook al geweten dat er nog delen ontbraken, dat niet alle hoofdstukken op dezelfde manier invulling hadden gekregen, was de bibliografie onvolledig, enz. De Onderzoeksbalans wordt erkend als een essentieel instrument voor de ondersteuning van het onderzoek voor onroerend erfgoed in Vlaanderen, doordat het nieuwe onderzoeken kan kaderen en sturen en omdat het een basis voor het formuleren van onderzoeksvragen kan zijn. Het is de bedoeling om op korte termijn een actieplan voor het beheer en de actualisatie van de onderzoeksbalans uit te werken. Bovendien is het aangewezen het instrument aan te passen aan de visie over Beleidsgericht Onderzoek. Doelstelling Uitbouwen van de onderzoeksbalans als een adequaat referentiekader voor het onroerenderfgoedonderzoek, en specifiek voor de planning van het beleidsgericht onderzoek van het agentschap. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - De onderzoeksbalans wordt veelvuldig intern en extern geraadpleegd - De onderzoeksbalans is één van de referenties bij de planning van het onderzoeksprogramma en van de onderzoeksprojecten van het agentschap.
Pagina 29 van 65
Project 15 Voorstellen voor onroerenderfgoedbeheer n.a.v. de opmaak van het nieuwe Programmadocument Plattelandsontwikkeling (PDPO III) in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB 2014-2020) Omschrijving
Zodra het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) gekend is, is het nuttig om de rol van onroerend erfgoed bij de Vlaamse implementatie van dit beleid te verzekeren. De mogelijkheden voor onroerend erfgoed binnen de eerste pijler zullen dan gekend zijn. Voor de tweed pijler (plattelandsbeleid) is het belangrijk om na te kijken welke rol onroerenderfgoedbeheer kan spelen in het nieuwe Operationeel Programma ELFPO Vlaanderen (Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling ) (=PDPOIII). Wat betekent de precieze inbreng van onroerenderfgoed(, in de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU en wat betekent dit voor onroerenderfgoedbeheer in de tweede pijler (plattelandsbeleid)? Wat is de (potentiële) meerwaarde van onroerend erfgoed binnen de uitvoering van het plattelandsbeleid in Vlaanderen? Welke maatregelen (of restricties) biedt onroerend erfgoed aan de landbouwsector? Bieden de ontworpen beheersovereenkomsten onroerend erfgoed uit 2007 hierbij mogelijkheden? Kunnen deze geïntegreerd worden in de Bedrijfsadviessystemen (BAS)? Doelstelling
Aanbevelingen voor beheer van onroerend erfgoed binnen plattelandsontwikkeling en landbouwbeleid. Beter beheer van onroerend erfgoedwaarden in de landbouw in overeenstemming met het Europees landbouwbeleid. Erkenning van onroerenderfgoedbeheermaatregelen uitgevoerd door de landbouwer, als maatschappelijke dienst, naar analogie met de ecosysteemdiensten. Toepassen van het (eventueel aangepastge bestaande ontwerp van beheerovereenkomsten onroerend erfgoed uit 2007. Gedragen en afgestemde agromilieumaatregelen uitwerken in het kader van het GLB. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) -
Het aantal landbouwers, die items met onroerenderfgoedwaarden beheren. Het aantal beheersovereenkomsten onroerend erfgoed dat wordt afgesloten.
Pagina 30 van 65
Project 16 Vakwerkbouw en energieprestaties
Omschrijving
In Limburg is er heel wat bouwkundig erfgoed opgetrokken in vakwerkbouw. Naar aanleiding van de verhoogde vraag naar het behalen van normen voor energieprestaties zijn er een aantal vragen te stellen met betrekking tot dit erfgoed: 1) Wat zijn de reële prestaties van deze vakwerkwoningen? Isoleren deze slecht? Dit aspect wordt opgenomen in het onderzoek Energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie 2) Hoe kan men gebouwen in vakwerkbouw isoleren? Er is in het verleden al heel wat kennis opgebouwd (heraclietplaten-voorzetwanden) rond deze materie (J. Gyselink, zie ook artikel over verschillende cases en methodes in M&L 24/3). De vraag is of er ondertussen al nieuwe methoden (vb. dunne isolatie) zijn en wat de meest aanbevolen methode is. 3) Wat is het verschil in prestaties tussen een niet-geïsoleerd en een geïsoleerd gebouw in vakwerkbouw? Dit aspect wordt opgenomen in het onderzoek Energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie Doelstelling
-
-
Opmaken van een instrument voor een betere afweging voor het al dan niet doorvoeren van isolatie in gebouwen in traditionele vakwerkbouw, op basis van wetenschappelijke kennis over de (thermische) prestaties van de bestaande constructies. Indien isolatie aangewezen is, een richtlijn/bestektekst over hoe dit dan wel moet uitgevoerd worden (met oog voor nieuwste/ innovatieve technieken), met een overzicht van methodes en “best practices”.
Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer het handboek een praktisch hulpmiddel is voor zowel de erfgoedconsulenten als de ontwerpers en eigenaars.
Pagina 31 van 65
Project 17 Herbestemming van grootschalige hoevecomplexen met erfgoedwaarde
Omschrijving
Het platteland in Vlaanderen laat zich kenmerken door een nog vrij rijk aanbod aan historische hoevecomplexen. Zo zijn in Vlaams-Brabant de vierkantshoeves typerend, terwijl in het polderlandschap van West-Vlaanderen grote hoeves met vrijstaande bestanddelen en in sommige gevallen voorzien van één of meer walgrachten karakteristieke elementen zijn. Door de schaalvergroting die de landbouwsector sinds decennia kenmerkt, verliezen echter steeds meer hoeves hun oorspronkelijke bestemming. Kleine(re) hoeves kriigen zeer gemakkelijk een zuiver residentiële nieuwe functie, wat voor grote boerderijen in veel gevallen minder evident is. Sommige worden weliswaar een zuiver residentiële functie aangemeten die omwille van hun soms castellologische allures vanuit erfgoedkundig oogpunt niet altijd even geslaagd zijn. In andere gevallen ligt de mogelijkheid om het verval tegen te gaan in een al dan niet gediversifieerde herbestemming. De kernvraag bij rehabilitatieprojecten betreft echter de draagkracht van de erfgoedwaarden van deze al dan niet beschermde hoeves. In welke mate is hergebruik of herbestemming verzoenbaar met de optie om de authenticiteit van dit agrarisch erfgoed te behouden? In concreto wordt dan ook voorgesteld om via het voorliggende project de problematiek duidelijk te schetsen door: - de grote hoevecomplexen in Vlaanderen typologisch te situeren, te beschrijven en hun karakteristieke erfgoedwaarden aan te geven; - de landbouweconomische ontwikkelingen die verder gebruik van deze hoeves voor agrarische doeleienden in de weg staan, te schetsen; - in het bijzonder voor agrarische en agrarische landschappelijk waardevolle gebieden de mogelijkheden binnen de ruimtelijke ordening inzake functiewijzigingen te onderzoeken en op te lijsten; - de voorbeelden alsook de (nog) niet gerealiseerde voorstellen op het vlak van hergebruik en herbestemming van grote hoevecomplexen kort beschrijvend op te lijsten en door te lichten; - aanbevelingen te formuleren inzake de aanpak van rehabiliatieprojecten m.b.t. grootschalige hoevecomplexen in het algemeen en m.b.t. de diverse hoevetypes in het bijzonder. Het onderzoek m.b.t. de herbestemming van grootschalige hoevecomplexen zal voornamelijk bestaan uit literatuurstudie en uit het bundelen van relevante informatie over herbestemde grootschalige hoeves via de organisatie van een studiedag. Op basis van deze informatie en een kritisch omgaan (doorlichten) ervan zullen de beheersaanbevelingen inzake herbestemming worden geformuleerd. Samen met de meeste relevante herbestemmingsvoorbeelden (al dan niet voorgesteld op de studiedag) zullen deze gebundeld worden in een wetenschappelijk onderbouwde praktijkgerichte publicatie. Doelstelling
Hergebruik of herbestemming van agrarisch erfgoed, in het bijzonder van grootschalige hoevecomplexen, betreft een beheersvraag waarnaar nauwelijks onderzoek is gebeurd die tot een visieontwikkeling heeft geleid, maar die wel meer en meer aan de orde is. De doelstelling van dit onderzoeksproject is om ten behoeve van de Pagina 32 van 65
erfgoedbeheersconsulenten die met dergelijke herdefiniëringsprojecten geconfronteerd worden, een door een eerder beperkt onderzoek en door een studiedag onderbouwde visie te ontwikkelen die hen toelaat met oog voor het maatwerk dat dergelijke erfgoedprojecten vereist, deze projecten in goede banen sturend te begeleiden. Op deze wijze wordt met respect voor de erfgoedwaarden het behoud van de agrarisch gedesaffecteerde hoevecomplexen en hun omgeving verzekerd. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer de visieontwikkeling bij toepassing op het terrein tot voorbeeldprojecten leidt op het vlak van hergebruik of herbestemming van grootschalige hoeves.
Pagina 33 van 65
Project 18 Inventaris en evaluatie van methodes voor prospectie met ingreep in de bodem Omschrijving
De huidige praktijk en ook het ontwerp van decreet betreffende het onroerend erfgoed hebben voor de archeologische monumentenzorg in Vlaanderen (het behoud in situ en/of ex situ van het archeologisch bodemarchief) voor een preventief traject geopteerd, door de overheid ontworpen en gecontroleerd en door archeologische bedrijven uitgevoerd. De eerste op onderzoeksdaden gerichte stap daarin is het vooronderzoek, waarvan, naast bureauonderzoek, oppervlaktevondstkarteringen en geofysische prospecties, ook prospecties met ingreep in de bodem deel uitmaken. Het project beoogt, ter ondersteuning van laatstgenoemde prospecties, een handleiding te schrijven. Het aanleggen van proefsleuven en proefputten wordt als een prospectie met ingreep in de bodem beschouwd en is bijgevolg vergunningsplichtig. Boringen (paleolandschappelijke en archeologischkarterende) worden in Vlaanderen strikt genomen niet als prospecties met ingreep in de bodem beschouwd en zijn bijgevolg niet vergunningsplichtig, Toch is het juist in laatstgenoemde vorm van prospectie dat de grootste achterstand in standaard BVS-en bestaat. Doelstelling
Doelstelling van het project is een handleiding voor het uitvoeren van prospecties met ingreep in de bodem in Vlaanderen. De handleiding dient bruikbaar te zijn voor alle types van archeologische sites die er kunnen aangetroffen of verwacht worden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer een handleiding voor het uitvoeren van prospecties met ingreep in de bodem is uitgeschreven en tot tevredenheid van overheden en uitvoerders van het preventieve archeologische onderzoek gebruikt kan worden. Het succes zou in principe gemeten kunnen worden aan de mate waarin het instrument in de opleiding tot archeoloog en nadien daadwerkelijk op het terrein gebruikt wordt.
Pagina 34 van 65
Project 19 Methodologie en instrumenten voor interdisciplinaire aanpak van advisering Omschrijving
Het opmaken van een methodologie en instrumenten om te komen tot een geïnformeerde, interdisciplinaire aanpak van adviezen. De methodologie en instrumenten worden in alle buitendiensten van Onroerend Erfgoed Vlaanderen op uniforme wijze toegepast en gebruikt. Een jaarlijkse studiedag waarin best practices en probleemgevallen aan de collega’s worden voorgesteld stimuleert de verdere ontwikkeling van gemeenschappelijke denkkaders en verlaagt steeds verder de barrières tussen disciplines. De opmaak van thematische studies kunnen de kwaliteitsvolle toepassing van de methodologie verder ondersteunen. Doelstelling
De methodologie en instrumenten moet voorkomen dat er vanuit verschillende disciplines, verschillende, met elkaar conflicterende adviezen worden geformuleerd. Bovendien moet de methodologie en de instrumenten zorgen voor een uniforme toepassing van deze principes in gans Vlaanderen. Uitvoering van het project bevordert visiebepaling inzake beheer en beleid en verhoogt zo ook de kwaliteit van de erfgoedzorg en van de leefomgeving. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
- er dient een methodologie uitgewerkt hoe de interdisciplinaire advisering best wordt aangepakt. - het project is geslaagd als alle adviezen volgens de afgesproken methodologie verlopen met het gebruik van de instrumenten en dus als alle de erfgoedwaarden van de verschillende disciplines samen worden afgewogen.
Pagina 35 van 65
Project 20 Beheer van tuinen en parken
Omschrijving
Er zijn veel vragen van de erfgoedconsulenten landschap over het beheren van tuinen en parken. Hiervoor blijkt meestal te weinig kennis beschikbaar, zowel over algemene principes als over het specifieke object. Er is dus nood aan een elementaire handleiding (methodologie) om deze beheervragen te beantwoorden, en aan opleidingen voor de erfgoedconsulenten. In de handleiding worden de algemene beginselen van het beheer toegelicht, zoals die zijn vastgelegd in het Charter van Florence (1981). Tijdens de opleiding zal worden uitgelegd hoe deze principes in praktijk kunnen worden gebracht, aan de hand van concrete voorbeelden (excursies naar historische tuinen en parken). Onderwerpen die tijdens de opleiding (excursies) aan bod kunnen komen, zijn onder meer: - Historisch onderzoek van tuinen. - Herkennen van ensemblewaarden. - Soorten determineren en beheren. - Snoei- en maaibeheer. - Beheer van stromend en stilstaand water. - Toegankelijkheid. - Erfgoed en natuur: wat te doen bij conflicterende beheerdoelstellingen? Doelstelling
Het opstellen van een elementaire handleiding met methodologie ‘beheer van tuinen en parken’, gecombineerd met een opleiding/excursies om deze handleiding toe te lichten aan de hand van praktijkvoorbeelden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Wanneer de handleiding gebruikt wordt, en de kennis van de erfgoedconsulenten vergroot.
Pagina 36 van 65
Project 21 Ontwikkeling van instrumenten voor kwaliteitsvol ex situ beheer van vondsten en documentatie uit archeologische projecten
Omschrijving
Archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem is per definitie destructief voor het bodemarchief. Daarom kan een opgraving maar eenmaal uitgevoerd worden. Kwaliteitsbewaking tijdens het registreren en bergen van archeologische resten is daarom uiterst belangrijk, zodat de informatie ex situ bewaard blijft en toekomstige onderzoekers het verloop van een opgraving kunnen reconstrueren aan de hand van het vondstmateriaal (objecten, monsters, ecologische resten,…) en het opgravingsarchief (plannen, foto’s, dagboeken,…). De minimumnormen3 vormen de basis voor de registratie op het terrein en daaropvolgende basisrapportage. Aanvullende richtlijnen zijn in de maak en uitvoerders vragen geregeld advies aan externen. Omtrent het vervolgtraject, de fysieke bewaring van vondsten en documentatie in depots en archieven (na de basisrapportage), bestaat echter geen regelgeving. Ook ontbreken instrumenten om het proces te stroomlijnen en de kwaliteit te verzekeren. Zelden wordt hiervoor een specialist geraadpleegd. Dit projectvoorstel streeft naar een aanpak van deze problematiek door: - een kwalitatieve en kwantitatieve nulmeting van het ex situ archeologisch erfgoed - de opmaak van vrijblijvende richtlijnen voor kwaliteitsvolle depot- en archiefwerking De doelgroepen van dit projectvoorstel zijn de gewestelijke erfgoedconsulenten, provinciale adviseurs, (inter)gemeentelijke diensten, uitvoerders, eigenaars en ex situ erfgoedbeheerders/depotbeheerders. Doelstelling
een betere bewaring ex situ van vondsten en documentatie uit archeologische projecten Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - toepassing van de richtlijnen te meten op basis van verwijzingen in publicaties en/of via een enquête bij de doelgroepen - een betere bewaring ex situ van vondsten en documentatie uit archeologische projecten te meten ten opzichte van de nulmeting
3
Ministerieel besluit tot bepaling van de minimumnormen voor de registratie en documentatie bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem en de wijze van rapportering tot uitvoering van artikel 14, §3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium.
Pagina 37 van 65
Project 22 Verfsystemen in en op monumenten. Onderzoek naar de ondergronden en preparatielagen Omschrijving
Aanleiding Verf is een essentieel onderdeel van een monument. Vooral de gevelverven zijn bepalend voor het uitzicht van monumenten in het stadsbeeld en in het dorpsgezicht. Een historisch interieur is uiteraard ook gediend met het juiste afwerkingssysteem van binnenmuren en andere bouwonderdelen. Naast het aspect van uitzicht spelen vooral gevelverven een essentiële rol in het duurzaam behoud van gebouwen, omdat ze het bouwmateriaal beschermen en afschermen van klimatologische buitenomstandigheden. Dit onderzoek gaat over verven op allerhande ondergronden: in eerste instantie de muuroppervlakken en bouwonderdelen, zowel exterieur als interieur, maar ook het houten schrijnwerk (vensters en deuren) en zelfs metalen onderdelen zoals hekken en balustrades. Een juist geschilderde gevel kan volledig de mist ingaan met verkeerd geschilderd houtwerk bvb. Er moet aandacht besteed worden aan het integraal ‘beeld’ van het monument. Erfgoedconsulenten worden geconfronteerd met de problematiek van verfsoorten en verfsystemen in monumenten: welke verven werden vroeger gebruikt? Welke verven werden in de loop der tijden ontwikkeld en bevinden zich eveneens in het verfpakket? Welke ‘nieuwe’ verven zijn verantwoord voor gebruik in en op monumenten? Hoe zit het met de compatibiliteit van verven en van compatibiliteit van bepaalde verven met (bestaande) historische ondergronden? Welke kleuren of kleurencombinaties werden gebruikt in de opeenvolgende periodes? Op welke manier kan een verf- en kleuronderzoek optimaal worden uitgevoerd? Onderzoek Het onderzoek moet zich toespitsen op diverse onderzoekslijnen: 1. Onderzoek naar verven in het verleden welke historische verfsoorten bestaan er (kalkverven, olieverven, lijmverven e.a.)? In welke periodes werden ze gebruikt? op welke drager werden welke verven gebruikt: stenen muren, gepleisterde oppervlakken, houtwerk, metaal op welke ondergrond werden ze gebruikt? hoe zien ze er uit, wat zijn hun kenmerkende eigenschappen (ook qua duurzaamheid, akoestische eigenschappen, desinfecterende eigenschappen)? 2. Onderzoek naar hedendaagse verven (marktonderzoek): welke verven zijn er nu in de handel verkrijgbaar? welke historische verfsystemen bestaan er nog? waar zijn ze verkrijgbaar? wat is hun samenstelling? is bijvoorbeeld een oude kalkverf van dezelfde samenstelling als zijn hedendaagse variant? zijn deze verven compatibel met onderliggende oude verf- en pleisterlagen? kunnen ‘oude’ verven zelf nog aangemaakt worden? In welke context is het gebruik van hedendaagse verven in en op monumenten verantwoord? Pagina 38 van 65
3. Vooronderzoek op welke manier kan een vooronderzoek de aard en de bewaringstoestand van oude verflagen bepalen welke soorten vooronderzoeken zijn er mogelijk? wie kan dergelijke onderzoeken uitvoeren? hoe kan een dergelijk vooronderzoek in bestekken beschreven worden? kan een consulent zelf verven herkennen en identificeren (als ze al op de muur zitten, maar ook in de omschrijving of technische fiche)? welke historische verfsoorten bestaan vandaag nog en hoe evident is het om dezelfde verfsoort opnieuw te laten aanbrengen? welke verfsoorten zijn compatibel onder elkaar en compatible met bepaalde ondergronden, en met welke combinaties kan men technische problemen verwachten? welke verfsoorten kunnen, qua aspect, duurzaamheid, etc. oudere verfsoorten vervangen, en welke niet? op welke manier kunnen de juiste kleuren bepaald worden bij schilderwerken? volgens welk systeem worden kleurentinten aangeduid in een universeel systeem (m.a.w. een kleurencode die door alle onderzoekers gebruikt wordt en die door alle verfleveranciers begrepen wordt)? wanneer laboratoriumanalyses (pigmenten bindmiddelen, vulmiddelen stratigrafie van de lagen etc.) nodig en nuttig? Doelstelling
De resultaten van dit onderzoek bundelen in een duidelijk en nuttig werkinstrument in de vorm van een handleiding bij schilderwerken. Doelpubliek in de eerste plaats de erfgoedconsulenten die advies geven over beheer van monumenten, in casu schilderwerken beheerders van monumenten om juiste keuzes te maken bij schilderwerken in een onderhoudscontext bijvoorbeeld eigenaars van monumenten verffabrikanten en -leveranciers, om met deze handleiding inspiratie te geven voor een ‘erfgoedreflex’ wanneer het gaat om schilderwerken in een monumentale omgeving ontwerpers (architecten) bij de opmaak van onderhouds- en restauratiedossiers conservators-restaurateurs om bij een vooronderzoek nuttige en bruikbare gegevens te kunnen leveren aan de ontwerpers of de eigenaars studenten in de monumentenzorg en in de conservatie-restauratie om aandacht te hebben voor dit component van de monumentenzorg en de deskundige uitvoering van een vooronderzoek om restauratie-opties te onderbouwen en te argumenteren Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd als deze handleiding een praktisch hulpmiddel wordt voor zowel erfgoedconsulenten als ontwerpers en eigenaars/beheerders, ook in het kader van beschermde stads- en dorpsgezichten.
Pagina 39 van 65
Project 23 Beheer van monumentale bomen
Omschrijving
Er is nood aan een bundeling in het agentschap van de expertise rond monumentale bomen. Nu is de kennis nog te veel verspreid wat soms moeilijk is in het kader van het geven van adviezen. Deze kennis heeft enerzijds betrekking op de verzorging van monumentale bomen (achterstallige en reguliere snoei en onderhoud), anderzijds op het verminderen van negatieve effecten op bomen door bv. ondergrondse of bovengrondse werken. Doelstelling
Een handleiding en richtlijn met oplijsting van aandachtspunten, voorbeeldsituaties, technieken,… is het doel. Welke types monumentale bomen zijn er? Wat zijn de verschillende mogelijkheden en opties waaruit gekozen kan worden voor het beheer van deze verschillende types? Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd als de monumentale bomen, na opnieuw snoeien of na werkzaamheden, duurzaam, herkenbaar en met behoud van hun erfgoedwaarde overleven. Hiervoor is monitoring van een aantal bomen nodig.
Pagina 40 van 65
Project 24 Beheer van klein bouwkundig erfgoed
Omschrijving
Klein bouwkundig erfgoed is een ruim begrip: het omvat zowel kleine historische elementen op het platteland (zoals veldkapellen, veldkruisen, grenspalen, bakovens, hekken, enz.) als in de stads- en dorpskernen (gedenktekens, kiosken, trein-, tram- en bushokjes, fonteinen, lantaarnpalen, straatmeubilair, enz.). Deze kleine historische elementen zijn belangrijke herkenningspunten in het stads- en dorpsbeeld en ze versterken de cultuurhistorische identiteit van stad en streek. Vroeger werd klein bouwkundig erfgoed vaak los van zijn context ‘beheerd’. Bij herinrichtingsprojecten werden kleine historische elementen vaak verplaatst (zo staan vele parochiepompen en schandpalen niet meer op hun oorspronkelijke plaats). De laatste jaren is er gelukkig een mentaliteitswijziging te constateren. Steeds meer lokale besturen worden zich bewust van de waarde van hun lokale erfgoed. Helaas beschikken ze niet altijd over de knowhow om klein bouwkundig erfgoed op een professionele manier te restaureren en te herwaarderen. In Nederland bestaan reeds handleidingen voor het beheer van bepaalde categorieën van klein erfgoed. Zo heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2000 een brochure over de Instandhouding van historische graftekens van ijzer, kunststeen en hout uitgegeven (http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_192003.pdf). Het Nationaal Comité 4 en 5 mei heeft een Beleidshandreiking beheer en behoud oorlogsmonumenten ontwikkeld. En de Stichting Landschapsbeheer Zeeland heeft onlangs een gids uitgegeven voor de instandhouding en het herstel van kleine historische elementen op boerenerven. Doelstelling
Oogmerk van deze handleiding is gemeentebesturen en eigenaars bewust te maken van de maatschappelijke noodzaak van de instandhouding en het beheer van klein bouwkundig erfgoed, aan de hand van concrete voorbeelden (modelprojecten). De handleiding wil hen tevens wegwijs maken in de ingewikkelde structuren van de monumentenzorg en de diverse premiestelsels. In de handleiding worden ook de basisprincipes voor een goed onderhoud toegelicht. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd als de handleiding gebruikt wordt op het terrein, met name door de gemeenten en andere lokale of regionale erfgoedbeheerders.
Pagina 41 van 65
Project 25 Omgang met UNESCO Werelderfgoed
Omschrijving
Hoe kunnen de eisen van UNESCO inzake Werelderfgoed verzoend worden met de wensen van lokale beleidsmakers en intiatiefnemers op het vlak van ruimtelijke ontwikkelingen? Hoe kan een mogelijk conflict tussen de weinig expliciete visie van UNESCO over de omgang met Werelderfgoed en de concrete ruimtelijke visie van lokale beleidsmakers ontmijnd worden (erfgoed versus ontwikkeling)? De focus ligt op stedelijke contexten en zones met grote ruimtelijke druk (begijnhoven, belforten, historisch centrum Brugge) Doelstelling
Een kader creëren voor de omgang met UNESCO Werelderfgoed Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Publicatie van een handleiding, waarin een kader wordt geschetst voor de omgang met Werelderfgoed bij ruimtelijke planning, ruimtelijke ontwikkeling en lokaal beleid
Pagina 42 van 65
Project 26 Inventaris van de archeologische onderzoeksvoorraad in Vlaanderen
Omschrijving
Het onderzoeksproject vertrekt vanuit de vaststelling dat er geen overzicht en vooral geen goede waardering bestaat van wat er aan archeologische informatie in de Vlaamse archieven en depots aanwezig is. Het project beoogt dit overzicht en deze waardering te maken. Het doelpubliek zijn mensen die archeologisch onderzoek uitvoeren. Het resultaat wordt ontsloten in de vorm van een gedrukte en digitale publicatie met inventaris die het terugvinden van de beschikbare archeologische bronnen mogelijk maakt. Doelstelling
Doel is een overzicht van alle in Vlaanderen bewaarde opgravingsarchieven en vondstensembles, dat voldoende gedetailleerd is om een archeologisch onderzoeker de mogelijkheid te bieden het voor zijn of haar onderzoek noodzakelijk bronnenmateriaal te vinden. Doorgaans bestaan in depots en archieven wel al overzichten, maar die zijn onvoldoende gedetailleerd uitgewerkt om het onderzoekspotentieel te kunnen aangeven. Voor het toekomstige preventieve archeologisch onderzoek kan aan de uitvoerders gevraagd worden om dit potentieel aan te geven. Voor het onderzoek dat in vorige en huidige bestellen is uitgevoerd dient een inhaaloperatie georganiseerd te worden. Het inschatten van onderzoekpotentieel van gedeponeerd en gearchiveerd bodemarchief kan alleen door ervaren archeologen op bevredigende wijze ingeschat worden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer in gepubliceerd archeologisch onderzoek zo systematisch mogelijk naar het gebruik van de beoogde inventaris wordt verwezen. Het succes kan gemeten worden aan de hand van de publicaties van archeologisch onderzoek die in Vlaanderen verschijnen en de mate waarin voor die onderzoeken depots en archieven bezocht en bruiklenen aangevraagd worden.
Pagina 43 van 65
Project 27 Onderzoek naar optimale noodconservatie op het terrein en erna Omschrijving
Aanleiding: Erfgoedconsulenten kunnen niet altijd goed advies geven bij noodconservatie op het terrein of verdere ingrepen erna omdat ze de mogelijkheden (technieken, middelen, pro’s en contra’s, kostprijs, enz.) niet ten volle kennen. Uitvoerders van archeologische projecten hebben meestal niet de expertise en knowhow in huis voor het correct recupereren, inpakken en voor de eerstelijnsconservatie van de archaeologica. Dit geldt zowel voor anorganisch als organisch vondstenmateriaal. Hierdoor ondergaan archeologische objecten belangrijke degradatie op het terrein en erna of gaan zelfs helemaal verloren. Het meest tastbare element van de site en de erfgoed-, informatie- en belevingswaarde gaat teloor. Resultaat/eindproduct van het onderzoek: - Richtlijnen en handleiding voor noodconservatie op het terrein en erna, in de vorm van een handboek met fiches die aangevuld kunnen worden (analoog en digitaal). - Workshops/vormingen - Lijsten met specificaties van materialen - Kits voor noodconservatie Doelpubliek: Erfgoedconsulenten, alle uitvoerders van archeologische projecten en de opleidingen archeologie en archeologische conservatie. Doelstelling
Het projectvoorstel richt zich op beheersgerichte ondersteuning inzake het behoud en het bewaren van archeologische vondsten. De algemene doelstelling is de overdracht van kennis inzake het optimaal bewaren van een object zodat in de toekomst vondsten niet meer onnodig degraderen of verloren gaan tijdens één van de stappen in het archeologisch proces (van de opgraving tot en met de deponering). Het projectvoorstel beoogt een trendwijziging bij het beheer van archeologisch erfgoed en vestigt de aandacht op het cruciale belang van het moment dat veelbepalend is voor de bewaring van een vondst. Doelstellingen zijn: - Een betere bewaring (behoud) van vondsten uit archeologische projecten bekomen: informatiebehoud en erfgoedwaarde - De beschikbare middelen daarbij zo efficiënt mogelijk inzetten - De kenniswinst uit de studie van de objecten dankzij de conservatie maximaliseren - Door correcte omgang met archeologisch erfgoed dit optimaal in stand houden, degradatie ex situ tegengaan en de erfgoedwaarde en informatiebehoud ex situ vrijwaren. Het gebruik van deze richtlijnen kan zorgen voor kostenefficiëntie, tijdswinst én de verbetering van de kwaliteit van het project.
Pagina 44 van 65
Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
-
Gebruik van de richtlijnen en de handleidingen door de sector. Opname van de richtlijnen in bestekken en bij de advisering. Conservatiemaatregelen opgenomen in de projectplanning. Objecten worden op correcte manier, in optimale omstandigheden afgeleverd aan depot. Meer archeologische conservatoren op het terrein. Integratie in opleidingen (universiteiten: archeologie; hogeschool: archeologische conservatie)
Pagina 45 van 65
Project 28 Kwaliteitsvol bouwhistorisch onderzoek
Omschrijving
Het uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek is een immens belangrijke stap in het bepalen en documenteren van de erfgoedwaarden van een gebouw. Deze stap is ook essentieel in de eventuele selectie van ingrepen, technieken en materialen voor de instandhouding van het bouwkundig erfgoed. Het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 houdende vaststelling van het premiestelsel voor restauratiewerkzaamheden aan beschermde monumenten (gewijzigd 2002, 2006, 2009) geeft in artikel 6 aan dat er een bouwhistorische nota verwacht wordt binnen een restauratiedossier, die “op basis van geschreven en/of iconografische bronnen en van archeologische bevindingen of sporen die nog in het monument te vinden zijn, een helder inzicht geeft in de totstandkoming en ontwikkeling van het monument vanaf zijn ontstaan tot de huidige toestand. De nota is geïllustreerd met iconografisch materiaal en foto’s die een duidelijk algemeen totaalbeeld geven van de bouwfysische van het monument in zijn geheel, op het ogenblik van de aanvang van de premie .”
Rond het voeren van bouwhistorisch onderzoek bestaan al wat publicaties maar zijn er nog geen richtlijnen vanuit de overheid (of meer strikt nog : minimumnormen) uitgewerkt. In Nederland bestaan sinds 2000 (geactualiseerd in 2009) “Richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek. Lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed” opgesteld door de overheid en in de vorm van een brochure verspreid. Daarnaast is in Vlaanderen wel een Beroepscompetentieprofiel opgemaakt voor de bouwhistoricus waarin de taken zijn opgesomd die een bouwhistoricus uitvoert en de competenties die hij hiervoor nodig heeft. Doelstelling
Bouwhistorisch onderzoek zelf heeft verschillende doelen: 1.het signaleren van historische bouwwerken en structuren, met inbegrip van het interieur en de cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken; 2.het documenteren van historische bouwwerken (met inbegrip van het interieur en de cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken) teneinde hun bouw-, gebruiks- en bewoningsgeschiedenis vast te leggen; 3.het opmaken van een bouwhistorische waardenstelling; 4.de esthetische en historische waarden van het monument behouden en zichtbaar maken bij een eventuele restauratie; 5.vergroting van de kennis van de geschiedenis van het gebouw en de bouwmethode in het verleden. 6. Ondersteuning bij restauratiewerkzaamheden (registratie en interpretatie van bouwsporen die tijdens de restauratie te voorschijn komen). De doelstelling van het opmaken van richtlijnen voor het uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek is een meer uniforme en toegankelijke kennis en documentatie van het onroerend erfgoed opbouwen en door die verhoogde kennis ook de kwaliteit van ingrepen op het bouwkundig erfgoed verhogen. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn: de methodologie bij uitvoering van bouwhistorisch onderzoek, de manier waarop bouwsporen geregistreerd en geïnterpreteerd worden, de vorm en inhoud van het finale rapport en de ontsluiting van een bouwhistorisch rapport. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
-
Beschikbaarheid vrij toegankelijke richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek Navolging van deze richtlijnen door de sector
Pagina 46 van 65
Project 29 Natuursteenvervanging en behandeling
Omschrijving
Er wordt vastgesteld dat bij natuursteenvervanging veelal uitheemse steensoorten (bv. Balegemse steen vervangen door Massangis) aangewend worden, terwijl in de meeste nog wel de mogelijkheid bestaat om de originele steensoort te gebruiken. Gobertange en Balegemse worden nog steeds ontgonnen. Voor andere steensoorten is enig zoekwerk noodzakelijk. Hierbij is het van belang dat de keuze van de vervangsteen gebaseerd is op voldoende technische gegevens enerzijds (technische fiches WTCB) en ervaring in het verleden anderzijds. Het gevaar van het gebruik van een nieuwe buitenlandse steensoort, zeker komende van een land gekenmerkt door een verschillend klimaat, is niet te onderschatten. Voor ijzerzandsteen wordt de mogelijkheid onderzocht om groeves te heropenen. Anderzijds zijn er nog stocks bij aannemers, en worden bij (wegen)werken toevallig massieven aangetroffen. In Limburg zijn mergel en Maaslandse kalksteen essentieel voor de erfgoedkenmerken van het beschermd patrimonium. Bovendien wordt er nog te veel vervangen, terwijl er alternatieven zijn: de steen omdraaien, of het gebruik van herstelmortels. Zeker voor beperkte vervangingen is het aangewezen om de originele steensoort te gebruiken. Andere aspecten zoals reiniging, verlijming, consolidatie en eventuele bescherming zijn eveneens belangrijk bij restauratie van natuursteen. Gezien het aanbod aan literatuur en syllabi is het de bedoeling een synthese te maken van het bestaande relevante materiaal. Doelstelling
-
Opmaken van een instrument voor een beter omgaan met natuursteenvervanging of – herstel. Opmaken van een richtlijnen/bestekteksten over hoe dit dan wel moet uitgevoerd worden (met oog voor klassieke en innovatieve technieken), met een overzicht van methodes (stappenplan op basis van historisch onderzoek, studie van het materiaal en de pathologie) en “best practices”,.
Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer het handboek een praktisch hulpmiddel is voor zowel de erfgoedconsulenten als de ontwerpers.
Pagina 47 van 65
Project 30 Multidisciplinair beheer van beschermde landschappen in het kader van natuurontwikkeling Omschrijving
In beschermde landschappen is er dikwijls een ‘conflictzone’ met doelstellingen vanuit natuurbeheer. Daarbij komt dat er eveneens binnen de erfgoedsector soms dergelijke conflictzones zijn, bv. wanneer archeologisch onderzoek gepaard gaat met ingrepen in de bodem, en daardoor mogelijk schade wordt toegebracht aan het cultuurhistorisch landschap. Dit projectvoorstel is gericht op het in de mate van het mogelijke in kaart brengen van deze problematiek, en een oplijsting te maken van mogelijkheden en toepassingen tot remediëring. Doelstelling
Het aanreiken van richtlijnen en methoden inzake onroerend erfgoedbeheer in het kader van natuurontwikkeling. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer een afdoende overzicht kan worden gemaakt van methoden en toepassingen inzake deze problematiek, en wanneer dit overzicht en de mogelijkheden effectief ook toegepast wordt in concrete dossiers.
Pagina 48 van 65
Project 31 Het rabattensysteem. De integratie van een historisch hydrologisch systeem in een hedendaags beheer van cultuur- en natuurwaarden Omschrijving
Het rabattensysteem neemt in de geschiedenis van de cultuurname een aparte plaats in als een arbeidsintensieve vorm van bosbouw in natte ‘woeste gebieden’. De landschappelijke relicten van dit specifieke bevloeiingssysteem hebben dan ook een zeer grote cultuurhistorische waarde. Daar het vandaag technisch mogelijk is om waterpeilen drastisch te verlagen hebben de rabattengreppels geen functie meer voor de afwatering. Het behoud van deze cultuurlandschappelijke relicten staat hierdoor dan ook meer en meer onder druk. Vooreerst wordt niet langer op deze wijze aan bosbouw gedaan. Daarnaast wordt de instandhouding ervan, in het bijzonder als afwateringssysteem, soms als nefast ervaren voor de doelstellingen die bij natuurinrichtingsprojecten worden vooropgesteld. Een rabattensysteem zorgt er immers voor dat het opkwellend water onmiddellijk wordt afgevoerd, waardoor typische kwelvegetaties er niet voorkomen of verdwijnen. Om bij natuurinrichtingsprojecten tot oplossingen te komen die een evenwicht realiseren tussen enerzijds het cultuurhistorisch beheer en anderzijds het natuurbeheer van een cultuurlandschap met belangrijke natuurwaarden, is het wenselijk dat consulenten erfgoedbeheer voldoende inzicht weten te verwerven in: - de historische relatie tussen een rabattensysteem en de waterbeheerskundige infrastructuur in het omgevende landschap met daarbij bijzondere aandacht voor de nog aanwezige operationele kunstwerken (zoals in- en uitlaatsluizen, schutsluizen, schuiven, hevels, terugslagkleppen, slipvangen, pompgemalen, (balken)stuwen e.d.m.); - de wijze waarop een rabattensysteem hydrologisch interfereert in de waterhuishouding van het gebied dat voor natuurinrichting in aanmerking komt; - de mogelijkheden om in een LIFE-gebied natuurinrichting te verzoenen met een cultuurhistorisch beheer van rabattensystemen. Het onderzoeksproject ‘Het rabattensysteem. De integratie van een historisch hydrologisch systeem in een hedendaags beheer van cultuur- en natuurwaarden’ zou de consulenten erfgoedbeheer deze informatie moeten aanreiken. Daar dit project een beheersgerichte finaliteit heeft, is het wenselijk dat de onderzoeksresultaten op een zeer gemakkelijk raadpleegbare manier ontsloten worden. Daar het toepassingsgebied bij nader toezien breder lijkt dat op het eerste zicht laat vermoeden, kan ook een omzetting van de onderzoeksresultaten in een praktische handleiding best aangewezen zijn. Doelstelling
De doelstelling van dit onderzoeksproject is de consulenten erfgoedbeheer de kennis aan te reiken die noodzakelijk is om bij intersectoraal overleg op een deskundige wijze te kunnen ijveren voor een optimaal behoud van een rabattensysteem als een zeldzaam cultuurlandschappelijk relict. Om op een constructieve manier weerwerk te kunnen leveren tegen een soms te sectorale benadering van landschapsontwikkeling is deze kennis immers onontbeerlijk.
Pagina 49 van 65
Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het onderzoeksproject op zich voldoet aan de verwachting als het concrete antwoorden formuleert op vragen: - hoe werd vroeger aan waterbeheersing gedaan en welke plaats nam het rabattensysteem daarin in? - Hoe wordt vandaag aan waterbeheersing gedaan en welke plaats kan het rabattensysteem als te behouden cultuurlandschappelijk relict daarin innemen? - Hoe kunnen een op behoud gericht cultuurhistorisch beheer van een rabattensysteem en een op vernatting gericht natuurbeheer verzoend worden? De beheersmatige finaliteit van dit onderzoeksproject wordt behaald als op basis van de aangereikte onderzoeksresultaten op het terrein het behoud van rabattensystemen kan gerealiseerd worden.
Pagina 50 van 65
Project 32 Onderzoek naar betrouwbare instrumenten voor het evalueren van de sterkte van historisch waardevol bouwhout Omschrijving
Deze studie moet een antwoord bieden op de vraag hoe de sterkte-eigenschappen van historisch bouwhout kunnen afgeleid worden uit metingen van de boorweerstand (uitgevoerd met een resistograaf4), of andere technieken. Context Vlaanderen telt een 80-tal beschermde houten staakmolens. Bij de regelmatig terugkerende onderhouds- en restauratiewerken tracht men steeds zoveel mogelijk authentiek materiaal te behouden omdat deze onderdelen deel uitmaken van het geklasseerde monument. Toch blijft het een moeilijke evenwichtsoefening, behouden of vernieuwen. Naast de zorg voor het behoud van de erfgoedwaarden, dringt zich bovendien het economisch belang op van aannemerswereld en/of ontwerper. Deze problematiek maakt van staakmolens meteen de ideale gevalstudie om, aan de hand van enkele praktijkvoorbeelden, na te gaan hoe de sterkte-eigenschappen van het hout in deze molens op een correcte manier moet geëvalueerd worden. Resistograafmetingen worden bij staakmolens vaak uitgevoerd om de residuele sterkte van de staak, het hart van de molen waarop de molenkast draait, na te gaan. Op basis van dergelijke metingen worden uitspraken gedaan over het al dan niet voldoen van houten onderdelen van een molen aan de gevraagde sterkte-eigenschappen. Ingeval een staak wordt afgekeurd op basis van een dergelijke analyse heeft dit meteen zware praktische en financiële gevolgen. De wetenschappelijke basis waarop de interpretatie van de resistograafmetingen zich baseert is echter niet voldoende gekend, en wordt daarom ook niet op een eenduidige manier geëvalueerd. Bij erfgoedconsulenten en molenbouwers leeft bovendien de idee dat de op resistograafmetingen gebaseerde interpretatie van de residuele sterkte van een staak of ander element uit een staakmolen zelfs te snel een negatief advies oplevert. Bovendien is het momenteel onduidelijk of er alternatieve instrumenten op de markt zijn (e.g. impuls tomografie) die in situ een gelijkaardige of meer betrouwbare inschatting kunnen geven van de sterkte-eigenschappen van het bouwhout in molens Vraagstelling Daaruit is de vraag ontstaan hoe men de sterkte van structurele houten elementen uit een staakmolen het best kan evalueren, in situ. Daarom moet deze studie een antwoord bieden op volgende vragen: - Is de resistograaf inderdaad het meest geschikte toestel om de sterkte van de houten staak in molens te evalueren? - Moet hierbij rekening gehouden worden met bepaalde randvoorwaarden? - Aan welke voorwaarden moet een resistograaf-analyse voldoen om betrouwbare resultaten op te leveren? - Zijn er momenteel realistische, alternatieve instrumenten voorhanden die beter 4
Een resistograaf is een toestel waarmee een lange, smalle boor (naald), met een constante snelheid in het hout wordt geboord. De weerstand die de naald daarbij ondervindt wordt geregistreerd. Dit levert een profiel op van de boorweerstand doorheen het aangeboorde stuk hout.
Pagina 51 van 65
geschikt zijn voor de in situ evaluatie van sterkte-eigenschappen bij historisch bouwhout? Uiteindelijk zal dit resulteren in een handleiding die zowel door de erfgoedconsulenten als architecten en ingenieursbureaus kan gevolgd worden bij het evalueren van de sterkteeigenschappen van bouwhout in staakmolens, en bij uitbreiding bij historisch bouwhout in het algemeen. Ook inspecteurs van Monumentenwacht Vlaanderen kunnen van een dergelijke handleiding gebruik maken bij het inspecteren van bouwkundig erfgoed. Doelstelling
Vanuit een grondige materiaal-technische studie, aangevuld met concrete gevalstudies bij staakmolens, een praktische handleiding opstellen voor het uitvoeren, rapporteren en interpreteren van de sterkte-eigenschappen van historische bouwhout m.b.v. een resistograaf of andere instrumenten. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
- Publicatie van een handleiding met voorbeelden van modelrapportage - Als deze handleiding gevolg wordt door studiebureaus (of kan opgelegd worden door erfgoedconsulent). Na een aantal test cases en evaluatie kan deze voorgelegd worden aan het WTCB, die het protocol kan ondersteunen.
Pagina 52 van 65
Project 33 Een corpus van (wetenschappelijke) vraagstellingen bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem, aangepast aan de huidige stand van onderzoek in Vlaanderen Omschrijving
Problematiek Bij het plannen van een archeologisch project met ingreep in de bodem (en in het bijzonder bij het opstellen van de Bijzondere Voorwaarden, als deel van het proces van het verlenen van een vergunning) is de wetenschappelijke vraagstelling vaak niet doordacht genoeg of ontbreekt de link met de huidige stand van het onderzoek. Hetzelfde geldt bij de advisering in de faze van de assessments, wanneer uit het opgegraven materiaal en de registratie van sporen en structuren een inschatting moet gemaakt worden van het aanwezige informatiepotentieel. Hierdoor ontstaat kennisverlies en kan een project niet maximaal renderen. Er ontbreekt dan ook inhoudelijke sturing. Oplossing De onderzoeksbalans (luik archeologie) zou deze nood moeten helpen lenigen maar helaas ontbreekt in vele hoofdstukken een synthese die tot onderzoeksvragen leidt. Daarom moet per hoofdstuk een set van generieke onderzoeksvragen, gegroepeerd volgens periode, regio en site-typologie, worden opgesteld, vertrekkend vanuit de vastgestelde kennislacunes. Als voorbeeld kan verwezen worden naar de Nationale onderzoeksagenda Archeologie in Nederland (www.noaa.nl). De praktische uitwerking kan gebeuren door een kritische lezing van de onderzoeksbalans aangevuld met het opzetten van een overlegplatform waarin consulenten en onderzoekers de onderzoeksvragen verder uitwerken en bediscussiëren. Effecten Het doelpubliek bestaat dus allereerst uit de erfgoedconsulenten waarvoor het corpus van actuele onderzoeksvragen een nuttig instrument moet worden. Door de implementatie ervan zullen archeologische projecten met ingreep in de bodem inhoudelijk wijzigen waardoor hun rendement (o.a. door een meer gerichte werking) verhoogt. Daarnaast zal dit zorgen voor een aanwas van vernieuwende, zelfs verrassende informatie (kennis) die ook interessant is voor het brede publiek, en aldus verantwoordt waarom archeologie, ondanks de kost, een maatschappelijke betekenis heeft. Doelstelling
Het formuleren van actuele (wetenschappelijke) vraagstellingen bij archeologische onderzoeken algemeen ingang laten vinden, en steeds beter uitvoeren. Dit betekent een trendwijziging in een beheersvorm, meer bepaald de preventieve archeologie. De trendwijziging moet zorgen voor een beter wetenschappelijk rendement van archeologische opgravingsprojecten, waardoor die als meer verantwoord worden ervaren. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het succes van dit project kan best worden gemeten door het evalueren van een aantal test cases. Daarbij moet vooral gekeken worden of effectief informatiewinst wordt geboekt, zonder dat dit de haalbaarheid (inzake tijdsbesteding en kosten) van de projecten aantast. Pagina 53 van 65
Project 34 Onderzoek naar de optimale strategie bij staalname voor natuurwetenschappelijke analyses in het kader van archeologische ingrepen in de bodem Omschrijving
Sinds 2011 moet de terreinregistratie en basisrapportage van archeologische opgravingen en prospecties met ingreep in de bodem gebeuren volgens de bij ministerieel besluit vastgelegde minimumnormen5. Dit document heeft als doel een minimaal niveau van kwaliteit te garanderen door het opleggen van basisprocedures bij archeologisch onderzoek. Naast de minimumnormen moeten er echter ook handleidingen en richtlijnen komen, en dit om verschillende redenen. Ten eerste is er nood aan een beschrijving van de basisprocedures: de minimumnormen zeggen wel wat er moet gebeuren, maar niet hoe. Ten tweede kunnen richtlijnen een stapje verder gaan en uitvoerders stimuleren om hun projecten boven het basisniveau uit te tillen. Ten derde kunnen handleidingen een antwoord bieden op specifieke regio-, periode- en sitegebonden eisen, die moeilijk te vatten zijn in een algemene standaard, en die nu door de erfgoedconsulenten project per project in de Bijzondere Voorwaarden moeten ingeschreven worden. Er is m.a.w. nood aan generieke richtlijnen, mét ruimte voor maatwerk. Deze projectfiche behandelt het opmaken van een handleiding voor monstername voor natuurwetenschappelijk onderzoek van dierlijk en botanisch materiaal. De menselijke resten en de bemonstering voor dateringsdoeleinden zullen het onderwerp zijn van een aparte handleiding. Het is geenszins de bedoeling om de verschillende analysemethoden te beschrijven die op de ingezamelde monsters zullen toegepast worden, noch om hun betekenis uit te leggen. Daarvoor verwijzen we naar Ervynck et al. 20096. Wel probeert het project het gebrek aan praktische richtlijnen omtrent de bemonstering en behandeling (opslag, zeven) van organische resten, evenals de organisatie van het assessment (het inschatten van het informatiepotentieel van een reeks monsters of een vondstcategorie, een concept geïntroduceerd door de minimumnormen) te verhelpen. Dit zijn essentiële stappen vooraleer verder onderzoek kan gebeuren. Monstername brengt vanzelfsprekend keuzes in het terreinwerk met zich mee, die hun basis vinden in relevante vraagstellingen (‘onderzoeksvragen’), die op hun beurt steunen op een doorlichting van de Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen, waarin per thema (periode, type site, geografische locatie, etc.) de bestaande kennis en de hiaten daarin worden geïnventariseerd (http://www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/archeologie). Het formuleren van richtlijnen leunt dus sterk aan bij de nood om archeologische projecten meer te structureren in functie van onderzoeksvragen. Zie daarvoor trouwens: ‘Projectfiche Beheer 19 corpus wet vraagstelling arch onderzoek’. Anderzijds zijn er ook projecten waarbij pas in de loop van het terreinwerk, of zelfs pas achteraf bij de verwerking, onderzoeksvragen ontstaan. De richtlijnen moeten ook hier een antwoord bieden en uitvoerders helpen om op een efficiënte en juiste manier te 5
Ministerieel besluit tot bepaling van de minimumnormen voor de registratie en documentatie bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem en de wijze van rapportering tot uitvoering van artikel 14, §3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium. 6 Ervynck A., Degryse P., Vandenabeele P. & Verstraeten G. 2009: Natuurwetenschappen en archeologie. Methode en interpretatie, Leuven / Den Haag.
Pagina 54 van 65
bemonsteren, zodat er voldoende garanties zijn voor een goede uitwerking en optimaal behoud van het informatiepotentieel. De doelgroepen van dit projectvoorstel zijn de gewestelijke erfgoedconsulenten, provinciale adviseurs, (inter)gemeentelijke diensten, uitvoerders en studenten. De handleiding zal in eerste instantie digitaal aangeboden worden. Doelstelling
- zinvolle bemonstering voor natuurwetenschappelijk onderzoek bij archeologische projecten - gepaste opslag en behandeling van organische resten - bruikbare assessments met de juiste inschattingen - leidraad bij het opmaken van Bijzondere Voorwaarden - leidraad bij toezicht op de kwaliteit van uitvoering - verlaging van de werklast van specialisten door een afname van adviesvragen - beter materiaal voor specialisten om op te werken dit alles leidt uiteindelijk tot een efficiënter gebruik van budgetten en termijnen, en een optimaal behoud van het informatiepotentieel Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
- toepassing van de handleiding te meten aan de hand van verwijzingen in rapporten en publicaties, een enquête bij de doelgroepen en/of een analyse van adviesvragen (om na te gaan in hoeverre de handleiding een antwoord biedt op vragen vanuit de sector) - afname van minder renderende analyses te meten door in basisrapporten systematisch na te gaan in hoeverre natuurwetenschappelijk onderzoek heeft bijgedragen aan informatiepotentieel en/of kenniswinst
Pagina 55 van 65
Project 35 Onderzoek naar het optimaal en ethisch verantwoord opgraven en beheren van menselijk skeletmateriaal Omschrijving
Aanleiding: Behalve de voorwerpen en structuren die in het verleden werden geproduceerd en/of gebruikt, worden in het bodemarchief ook de fysieke resten van de mensen zelf aangetroffen. In archeologische context worden menselijke resten in verschillende verschijningsvormen teruggevonden: van enkelvoudige begravingen en massagraven, tot de collectie van beenderen in ossuaria of knekelputten, van crematieresten tot lijkschaduwen, enz. Menselijk beendermateriaal vormt dan ook een gevarieerde en waardevolle archeologische materiaalcategorie. Vaak vragen (beginnende) archeologen en erfgoedconsulenten zich af hoe er mee om te gaan. Resultaat/eindproduct: - Richtlijnen met betrekking tot het opgraven, documenteren en bewaren van menselijke resten en hun funeraire context, voorkeur voor digitale ontsluiting zodat aanvullingen makkelijk opgenomen kunnen worden. - Aanbieden vorming (bijv. workshops). Doelpubliek: Alle uitvoerders van archeologische opgravingen, erfgoedconsulenten, studenten archeologie. Doelstelling
Het doel van deze richtlijnen is archeologen en erfgoedconsulenten een houvast te bieden bij het opgraven en documenteren van niet-verbrande menselijke resten tijdens veldwerk en kadert binnen beheersgerichte ondersteuning. Met deze richtlijnen wordt betracht de opgravers een aantal aanwijzingen en aandachtspunten aan te reiken om zo weinig mogelijk potentieel verwerfbare gegevens tijdens het opgraven van menselijke resten te laten verloren gaan. Er wordt niet gestreefd naar een maximale gegevenswinning aangezien de richtlijnen vooral worden opgemaakt voor archeologen in plaats van voor veldantropologen, wel naar een wetenschappelijk verantwoord optimaal niveau van dataverwerving. Hiernaast wordt er ook aandacht besteed aan beheersgerichte ondersteuning inzake het behoud en de optimale bewaring van menselijke resten, zodat geen gegevens verloren gaan in de fasen die volgen na de opgraving. Het gebruik van deze richtlijnen kan zorgen voor de verbetering van de kwaliteit bij het vrijleggen van de skeletten, documenteren van de archeologische context, bemonsteren, lichten, verpakken, reinigen en opslaan van menselijk skeletmateriaal. Ze onderstreept het belang en mogelijkheden van dergelijk onderzoek en moet de archeologen aanzetten om dit onderzoek zo nauwgezet en volledig mogelijk uit te voeren (bij voorkeur in samenwerking en onder begeleiding van een gespecialiseerd antropoloog). Ze reikt een aantal onderzoeksvragen aan waarop het funerair archeologisch, antropologisch, tafonomisch onderzoek zich zal richten voor, tijdens en na de opgraving. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
- Gebruik van de richtlijnen door de sector en academische wereld. - Menselijke resten worden op een correcte manier opgegraven, bemonsterd, gelicht, gereinigd, verpakt en ze op een verantwoorde manier gestockeerd voor lange termijn. - Nauwere samenwerking met specialisten. - Indien antwoorden op bepaalde onderzoeksvragen kunnen geformuleerd worden.
Pagina 56 van 65
Project 36 Modelbeschrijving van paleo-ecologisch onderzoek bij het voorbereiden van adviezen en beheersplannen voor landschappen Omschrijving
Concept Het paleo-ecologisch erfgoed (het ondergrondse landschap) omvat de meer natuurlijke aspecten van het bodemarchief (in tegenstelling tot de klassieke archeologische sites). Het gaat om veenlagen en alluviale pakketten, met daarin resten van dieren en planten, maar ook bodems en geomorfologische structuren. Deze categorieën kunnen allerlei informatie leveren over het landschap (structuur, abiotische kenmerken, flora en fauna, klimaat, processen) in het verleden. Het paleo-ecologisch erfgoed kan louter natuurlijke processen en toestanden weerspiegelen of door de mens beïnvloed zijn. Tevens maakt het paleo-ecologisch erfgoed duidelijk in welk kader de mens zijn activiteiten ontplooide. Het paleo-ecologische erfgoed kan begraven in de ondergrond of aan het oppervlak aanwezig zijn. Het paleo-ecologisch erfgoed is belangrijk bij landschapsbeheer omdat het informatie aanbrengt die observaties van het actueel zichtbare landschap niet kunnen leveren, zowel qua diversiteit als chronologisch (in regel verder teruggaand in de tijd dan studies op basis van het zichtbare landschap). Aldus kan het helpen de genese en de kenmerken van het huidige landschap beter te begrijpen, een noodzakelijke vereiste voor een goed beheer. Het paleo-ecologisch erfgoed is anderzijds ook erfgoed op zich, en moet aldus goed beheerd en beschermd worden. Dat geldt dus ook voor paleo-ecologisch erfgoed dat qua tijdsdimensie niet onmiddellijk bij het huidige landschap aansluit. Zelfs wanneer het niet direct een huidige situatie leert begrijpen, documenteert het de natuur, de processen daarin, en de menselijke activiteiten in het verleden. Door dat laatste aspect komt het overeen met elke vorm van archeologisch erfgoed. De documentatiewaarde en dus ook het belang van paleo-ecologisch erfgoed kunnen op lokaal, regionaal of zelfs breder vlak liggen. Het site-niveau wordt dus vaak overschreden. Problematiek Bovenstaande inzichten worden bij het voorbereiden van adviezen, MER-rapporten, ankerplaatsdossiers (zorgplichtrapporten) en beheersplannen binnen het kader van de erfgoedzorg van landschappen nog te weinig toegepast. Daardoor ontbreekt het soms aan extra wetenschappelijke onderbouw van sommige voorgestelde acties of adviezen, gaat paleo-ecologisch erfgoed verloren, en worden opportuniteiten gemist, bijvoorbeeld met betrekking tot ontsluiting van erfgoed. Oplossing De landschapsconsulenten zouden een betere kijk moeten hebben op de mogelijkheden (en beperkingen) van het paleo-ecologisch onderzoek. Naast vorming en een betere algemene informatiedoorstroom, is het aangewezen een modelprogramma voor paleoecologisch onderzoek op te stellen, dat per landschapstype en geografische regio de mogelijkheden oplijst, de te verwachten informatiewinst omschrijft, en een keuze biedt wat betreft de te gebruiken technieken en methoden, en het onderzoeksvolume. Dergelijk generiek toepasbaar instrument wordt dan een tijd- en kostenwinnend alternatief voor repetitieve ad hoc planning. Op basis van het modelprogramma kan de consulent bij zijn advisering al dan niet tot (een selectie van) onderzoek besluiten. Er moet een afweging worden gemaakt tussen onderzoeken die zonder meer essentieel zijn (te verantwoorden Pagina 57 van 65
op basis van de onderzoeksbalans landschappen en van de waarde van het onderzoeksgebied, af te leiden uit de erfgoedbalans), en onderzoeksstappen die facultatief zijn (ifv van andere factoren zoals lokaal draagvlak, functie als modelproject, etc.). Effecten Het doelpubliek bestaat dus allereerst uit de erfgoedconsulenten waarvoor het modelprogramma een nuttig instrument moet worden. Door de implementatie ervan zullen adviezen en beheersplannen echter ook inhoudelijk wijzigen waardoor alle betrokkenen een effect zullen voelen. De interactie met het domein natuur zal toenemen, wanneer het besef verder doordringt dat de ondergrond meer is dan louter substraat. Daarnaast zal het beheersgerichte paleo-ecologisch onderzoek zorgen voor een aanwas van vernieuwende, zelfs verrassende informatie (kennis) die interessant is voor het brede publiek. Ook aan het academische, wetenschappelijk onderzoek van paleo-ecologisch erfgoed kan een nieuwe impuls gegeven worden. Zie voor een referentievoorbeeld het Nederlands (interactief) project ‘Cultuurhistorie, mens en natuur’ voor de Miedengebieden van de Noord-Friese Wouden, een project waarmee Staatsbosbeheer samen met streekbewoners, en o.a. op basis van doorgedreven paleo-ecologisch onderzoek, een inrichtingsplan wil maken voor een omvangrijk natuur- en cultuurlandschap. http://www.miedenproject.nl/?page=main Zie voor een Vlaams voorbeeld het paleo-ecologisch onderzoek in de Moervaartdepressie (in opdracht van ANB). De resultaten van dit onderzoek hebben het advies vanuit de erfgoedsector in zijn totaliteit gestuurd. Zie voor de invloed van paleoecologisch onderzoek op kleinschalige beheersmaatregelen: ankerplaats en natuurgebied Landschap de Liereman in Oud-Turnhout en Arendonk. Noot Er is een duidelijke link met de onderzoeksfiche Corpus van wetenschappelijke vraagstelling archeologisch onderzoek. Vermits het paleo-ecologisch onderzoek binnen de archeologie tegenwoordig terdege ingebed is, kan de implementatie van dit soort onderzoek bij landschapsbeheer als een soort toepassing van archeologische vraagstellingen gezien worden. Maar in feite ligt dit alles voor de hand: de studie van archeologisch of bouwkundig erfgoed is uiteindelijk een landschappelijke studie. Dat betekent echter tegelijk dat landschapsbeheer benaderingen vanuit de andere erfgoeddisciplines zo veel als mogelijk moet incorporeren. Doelstelling
Het doel van het opstellen van een modelprogramma is het bereiken van een trendwijziging in een beheersvorm, meer bepaald het voorbereiden van adviezen, MERrapporten, ankerplaats-(zorgplicht)dossiers en grotere beheersplannen binnen het kader van de erfgoedzorg van landschappen. De trendwijziging moet zorgen voor een betere en volledigere wetenschappelijke onderbouwing van het beheer, waardoor dit nog beter gemotiveerd kan worden toegepast, rekening houdend met alle aspecten van erfgoed. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het succes van dit project kan best worden gemeten door het evalueren van een aantal test cases. Daarbij moet vooral gekeken worden naar gebruiksgemak, haalbaarheid (inzake tijdsbesteding en kosten) en informatiewinst. Op langere termijn zou de implementatie van het project moeten leiden tot een verandering in de aard van de ad hoc-vragen, en uiteindelijk zelfs tot een afname van de ad hoc-vragen. Dit effect kan metrisch worden geëvalueerd. Tenslotte kan na verloop van tijd de (verhoopte gestegen) opname van paleo-ecologie in dossiers en onderzoeksprogramma’s worden geëvalueerd.
Pagina 58 van 65
Project 37 Onderzoek naar restauratiemethodieken voor moderne monumenten Omschrijving
De restauratieproblematiek van de architectuur sedert het Interbellum is gevarieerd van aard. Door het aanwenden van of experimenteren met nieuwe materialen en bouwtechnieken (beton, pleisters, stalen ramen, platte daken e.d.) werd gebroken met het traditionele materiaalgebruik, maar de technische kennis op dat moment was onvoldoende om de gevolgen van de vernieuwingen in te schatten. Koudebruggen, betonrot, afbrokkelende pleisters, platte daken, ontbreken van isolatie zijn enkele van de problemen waarmee we worden geconfronteerd. Voor het herstellen van beton in diverse monumenten zijn er de afgelopen jaren verschillende studiedagen en publicaties geweest. Het is echter met de veelheid aan technieken niet evident voor de erfgoedconsulent om de juiste techniek en methode te kiezen voor een specifiek monument en context. Dit dient te gebeuren na een grondige analyse van de schadeoorzaken. Voor grotere projecten gebeurt dit wel en wordt de keuze voor een techniek meestal bepaald op voorstel van de aannemer gespecialiseerd in betonherstel. Het probleem stelt zich vooral voor de vele kleinere projecten. Wanneer er vooronderzoek gebeurt, is het voor de erfgoedconsulent/architect vaak moeilijk om de onderzoeksresultaten te vertalen naar een adequaat advies en techniek op maat van het monument. Veel van de voorgestelde betonhersteltechnieken zijn immers niet geschikt voor de toepassing in monumenten. Naar de nieuwe, meer conserverende betonhersteltechnieken kan ook extra onderzoek gebeuren in het kader van toepassing in monumenten. Hoofdstuk 8 van de TVN 231 – Herstelling en beveiliging van beton dient grondiger uitgewerkt naar de problematiek van erfgoedzorg toe, om eerder conserverend dan vervangend te werken te stimuleren. I.v.m. koudebruggen is onderzoek naar de oorzaak noodzakelijk. De schade die daardoor ontstaat tast niet enkel de interieurafwerking aan, maar ook de (dragende) constructie zelf. Oplossingen door het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde zijn meestal niet mogelijk i.v.m. de gevelafwerkingen uit pleisterwerk. Sommige pleistertypes zoals cimorné zijn moeilijk na te maken. De roestende verankeringssystemen van gevelpanelen uit natuursteen geven aanleiding tot afbarsten, met waterinfiltratie tot gevolg. Stalen schrijnwerk is niet thermisch onderbroken en kan door zijn geringe sponning (meestal) niet voorzien worden van dubbel isolerend glas (als deze optie al aan de orde is). Bij het vervangen van de oorspronkelijke bedekking van platte daken dient men rekening te houden met de samenstelling van de onderbouw (materialen, de aanwezigheid van dampschermen e.d.) en het oorspronkelijk beoogde uitzicht, wat de toepassing van bv. groendaken niet steeds toepasselijk maakt. Doelstelling
-
Synthesestudie over de beschikbare beton- en andere herstelmethoden die geschikt zijn voor monumenten. Opmaken van een instrument voor het laten uitvoeren van de juiste analyses en de interpretatie ervan waardoor men de meeste geschikte (nieuwe ) technieken kan voorschrijven op maat van het monument en zijn specifieke problematiek. Meer (markt)onderzoek naar conserverende betonhersteltechnieken (producenten, uitvoerders), met name de elektrochemische hersteltechnieken (kathodisch beschermen en realcaniseren). Stimuleren van de marktontwikkeling zodat meer Pagina 59 van 65
aannemers vertrouwd worden met de nieuwe conserverende technieken. Idem voor de andere gevelafwerkingen. Idem voor de gevelafwerkingen. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer het handboek een praktisch hulpmiddel is voor zowel de erfgoedconsulenten als de ontwerpers en eigenaars.
Pagina 60 van 65
Project 38 Wegbeplanting in een erfgoedcontext
Omschrijving
Over de wegbeplanting als cultuurhistorisch erfgoed werd er toch nog toe weinig informatie ingezameld. Zo gebeurde er tot hiertoe nog geen systematisch onderzoek over de precieze soortsamenstelling, noch over de beplantingstypologie (opgaande bomen, knotbomen, hakhout) en de regionale variatie, gekoppeld aan de historische typologie van de weg. Welke functie ze hadden en hoe ze in het verleden beheerd werden, is ook nooit goed onderzocht. Het is de bedoeling dat dit onderzoek op al deze vragen focust en gedetailleerde antwoorden biedt. De resultaten van deze studie zullen vervolgens opgenomen worden in een handboek over het beheer van wegbeplanting in een cultuurhistorische context. Een dergelijk onderzoek heeft slechts ten volle zin als het voorafgegaan wordt door een inventarisatieluik van de wegen met erfgoedwaarde aan de hand van een aantal goed gekozen praktijkgevallen verspreid over de verschillende provincies. Doelstelling
Een handleiding over wegbeplantingen in een erfgoedcontext voor advisering door erfgoedconsulenten en voor beheerders bij gewest, provincies en gemeenten, … Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Wanneer de informatie en de handleiding door de erfgoedconsulenten en door derden gebruikt worden. Dit kan door bevraging en/of monitoring worden opgevolgd.
Pagina 61 van 65
Project 39 Kasteeldreven: aanleg, soortkeuze, plantverbanden en snoeibeheer
Omschrijving
Kasteeldreven dienden niet alleen voor de productie van hout maar waren ook bedoeld om de status van de kasteelheer te verhogen. Ze werden gekenmerkt door een grote diversiteit, zowel wat de soortkeuze als de plantverbanden betreft. Kasteeldreven waren vroeger vaak minder uniform samengesteld dan men vandaag aanneemt. De samenstelling was tijdsgebonden en vermoedelijk ook plaatsgebonden. Over deze regionale verschillen is tot nog toe weinig bekend. Dit gebrek aan historische kennis kan ertoe leiden dat kasteeldreven overal op dezelfde manier beheerd worden zodat ze uiteindelijk een uniform uitzicht krijgen. In veel historische dreven schijnt vroeger een plantverband van 5X5m gehanteerd te zijn. De voorbije eeuw evolueerde dit naar 8X8m, maar recente cases leren dat ANB momenteel een plantverband van 12X12m adviseert. Dit is voor de individuele boom weliswaar beter, doch het levert een totaal ander eindbeeld op. Ook de beeldkwaliteit van een jonge dreef met dergelijk open plantverband heeft een heel andere allure dan een dreef met het historische plantverband.
Doelstelling
Het opstellen van een methodologie of handleiding ‘beheer van kasteeldreven’. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het verdient aanbeveling om de methodologie eerst te laten uittesten door erfgoedconsulenten. Als de methodologie haar bruikbaarheid bewezen heeft, kan ze ook aan derden beschikbaar gesteld worden (Regionale landschappen, VLM, ANB, enz.).
Pagina 62 van 65
Project 40 Beheer van kleinschalige landschapselementen (KLE’s) uitgaande van de regionale diversiteit Omschrijving
Er is momenteel te weinig kennis m.b.t. het historische beheer van kleinschalige landschapselementen (knotbomen, hakhout, hagen, houtkanten,…). De oorzaak hiervan is dat er een gebrek is aan kennis (inventarisatie) over deze elementen. Men zou zicht moeten kunnen krijgen op de geografische spreiding van deze elementen, op de diversiteit in architectuur (bv. opbouw en soortensamenstelling van hagen) en de functie (hoekboom, veekering, …). Daarbij aansluitend moet onderzocht worden in welke contexten en op welke manier deze elementen ontstaan zijn, en hoe ze beheerd werden. Doelstelling
Richtlijnen voor het beheer (onderhoud, herstel en heraanplant) van kleinschalige landschapselementen uitgaande van de regionale diversiteit. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Wanneer de informatie en de handleiding door de erfgoedconsulenten en door derden gebruikt worden. Dit kan door bevraging en/of monitoring worden opgevolgd.
Pagina 63 van 65
Project 41 Materiaalgebruik voor bestratingen en verhardingen in erfgoedcontext
Omschrijving
De erfgoedconsulenten landschap hebben onvoldoende kennis in huis over de keuze en de kwaliteit van de te gebruiken materialen voor bestratingen en verhardingen in een erfgoedcontext. Terzelfder tijd is er ook vraag over het bestratingsverband zoals dat vroeger werd toegepast. Er is dus nood aan correcte informatie over het aangewezen materiaalgebruik in een erfgoedcontext. Bij voorkeur kan de informatie opgenomen worden in een handleiding of in een technisch vademecum (vgl. ANB). Doelstelling
Het projectvoorstel beoogt het gebruik van passende en geschikte verhardingsmaterialen te promoten binnen een erfgoedcontext, bijv. binnen beschermde sites of binnen ankerplaatsen/erfgoedlandschappen. Een goed gebruik van passende en geschikte (vaste of losse) verhardingsmaterialen binnen een dergelijke context, kan als voorbeeldfunctie werken. Een verkeerd gebruik van materialen kan kwalijke gevolgen hebben voor zowel landschappelijk als archeologisch en bouwkundig erfgoed. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Wanneer de informatie en de handleiding door de erfgoedconsulenten en door derden gebruikt worden. Dit kan door bevraging en/of monitoring worden opgevolgd.
Pagina 64 van 65
Project 42 Kleine historische elementen op boerenerven
Omschrijving
Op boerenerven treft men vaak kleine historische elementen aan: enerzijds groene elementen (zoals hagen, houtkanten, geriefbosjes, leilinden, poelen, enz.) en anderzijds bouwkundige elementen (zoals hekken, bakovens, aardappelkelders, hondenhokken, enz.) Deze kleine historische elementen hebben vaak hun economische functie verloren en lopen bijgevolg gevaar te verdwijnen, temeer daar hun betekenis bij de lopende inventarisaties vaak niet herkend wordt. Dat geldt met name voor de erfbeplantingen. De Stichting Landschapsbeheer Zeeland heeft onlangs een gids uitgegeven voor de instandhouding en het herstel van kleine historische elementen op boerenerven: http://www.landschapsbeheerzeeland.nl/webwinkel/folders-overcultuurhistorie/product/de-kleine-historische-elementen-in-zeeland-een-gids-voorinstandhouding-en-herstel/42 Een soortgelijke gids kan ook voor Vlaanderen nuttig zijn. Doelstelling
Het uitwerken van een gids die de erfgoedconsulenten helpt bij de instandhouding en het beheer van kleine historische elementen op boerenerven. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd als de gids gebruikt wordt op het terrein, niet alleen door erfgoedconsulenten maar ook door derden (Regionale Landschappen, ANB, enz.)
Pagina 65 van 65