Onderzoeksthema’s bij het standaard PvE Heuvelland
versie 27september 2011
Onderzoeksthema’s, kennislacunes en aanbevelingen voor het archeologisch onderzoek in het Heuvelland volgens de NOaA en andere onderzoeksagenda’s Inhoud
Inleiding ....................................................................................................................................................... 2 Algemeen ..................................................................................................................................................... 2 Paleografie en Landschapsgenese ................................................................................................................. 3 Archeobotanie.............................................................................................................................................. 3 Archeozoologie en fysische antropologie ...................................................................................................... 3 Vroege Prehistorie ........................................................................................................................................ 3 NOaA Vroege prehistorie (hoofdstuk 11) .................................................................................................. 3 Late Prehistorie ............................................................................................................................................ 4 NOaA Late prehistorie (hoofdstuk 17) ....................................................................................................... 4 Romeinse tijd ............................................................................................................................................... 4 NOaA Romeinse tijd (hoofdstuk 18) .......................................................................................................... 4 Provinciale synthese Romeinse tijd (Hoevenberg 2007)............................................................................. 5 Wetenschappelijk kader Via Belgica (provincie Limburg, concept) ............................................................. 5 Middeleeuwen en vroegmoderne tijd ........................................................................................................... 6 NOaA Middeleeuwen en vroegmoderne tijd (hoofdstuk 22)...................................................................... 6 Provinciale synthese Middeleeuwen en vroegmoderne tijd (Stoepker 2007) ............................................. 8 Lokale thema’s ............................................................................................................................................. 8 Valkenburg ............................................................................................................................................... 8 Meerssen ................................................................................................................................................. 8 Margraten ................................................................................................................................................ 8 Eijsden ..................................................................................................................................................... 9 Gulpen ..................................................................................................................................................... 9 Vaals ........................................................................................................................................................ 9 Groeven ................................................................................................................................................... 9 Literatuur ..................................................................................................................................................... 9
1
Onderzoeksthema’s bij het standaard PvE Heuvelland
versie 27september 2011
Inleiding Dit document benoemt onderzoeksthema’s en onderzoeksvragen voor het Heuvelland, zowel van algemene aard, als per periode (vooral Romeinse tijd en middeleeuwen), als voor de voornaamste plaatsen. Aan groeven, een betrekkelijk onbekend thema, is een aparte paragraaf gewijd. Dit document is gebaseerd op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA), op het nog ongepubliceerde concept wetenschappelijk kader Via Belgica (met dank aan Karianne Winthagen, beleidsmedewerker Provincie Limburg) en op de aan het einde van dit artikel genoemde documenten en literatuur. Deze documenten en literatuur bevatten alle – op soms verschillende wijze – overzichten van de huidige stand van kennis en onderzoek en uitvoerige bibliografieën. De meeste documenten bevatten tevens een overzicht van kennislacunes of lacunes in de dataset, per gebied, complextype en periode. Op basis daarvan worden aanbevelingen voor verder onderzoek gedaan die thematisch gerangschikt zijn. Sommige van deze thema’s hebben een hoog abstractiegehalte. Andere zijn concreter en monden uit in aanbevelingen die ook op proefsleuvenonderzoek toepasbaar zijn. De aanbevelingen in deze documenten slaan niet alleen op thema’s of te onderzoeken objecten, maar ook op strategieën en methoden en technieken. In dit overzicht zijn de thema’s en onderzoeksvragen geselecteerd op hun relevantie voor het Heuvelland, maar ze zijn natuurlijk bijna altijd ook daarbuiten toepasbaar.
Kennis- en datalacunes Vergeleken met de rest van de archeoregio ‘Limburgs lössgebied” heeft binnen de tegenwoordige gemeenten Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Vaals, Valkenburg, Meerssen weinig gravend onderzoek plaats gehad en in alle overzichten wordt geconstateerd dat ten aanzien van vrijwel alle perioden en zeer veel complextypen grote kennis- en datalacunes bestaan. Alleen uit het Neolithicum en de Romeinse tijd zijn relatief veel vindplaatsen bekend. Bij de bekende neolithische vindplaatsen gaat het echter – afgezien van de icoon van de Heuvellandarcheologie: de vuursteenmijn van Rijckholt - vooral om oppervlaktevondsten van vuursteen; bij de Romeinse vindplaatsen vooral om hoofdgebouwen van villa’s. Inheemse nederzettingen en de meer utilitaire delen van villacomplexen zijn niet of nauwelijks onderzocht. Qua periode vormen de metaaltijden en qua complextype het grafritueel (in alle perioden) een complete kennislacune, met als enige (dubbele) uitzondering de Bronstijdgrafheuvels bij Vaals. Van de latere perioden zijn dorpskernen, WOII-locaties en kalksteengroeven niet of nauwelijks onderzochte fenomenen, evenals de voorburchten van mottes en kasteelterreinen. Veel uitgevoerd onderzoek is van oudere datum (b.v. grafveld Rothem) of onvolkomen gepubliceerd (b.v. kasteel van Valkenburg). In recente tijd is alleen in Eijsden (volmiddeleeuwse motte) substantieel onderzoek uitgevoerd; in beperktere mate in Margraten, Meerssen en Valkenburg en zeer beperkt in Vaals en Gulpen-Wittem. Er is geen enkele periode of complextype waarvan gave vindplaatsen ‘uitgeselecteerd’ zouden kunnen worden, omdat voldoende kennis aanwezig zou zijn. Gaafheid is overigens geen ultiem criterium. Gemeten aan de staat van het bodemarchief en de stand van kennis hebben ook matig gave vindplaatsen of vindplaatsen zonder organische component toch nog vaak informatiewaarde. Hoewel de druk op het bodemarchief in het Heuvelland vergeleken met andere delen van Nederland relatief gering is, wordt de mogelijkheid om in de data- en kennislacunes te voorzien bedreigd. Als bedreigd gelden de nederzettingsterreinen uit de metaaltijden die wegens hun geringe spoordichtheid het risico lopen snel te worden afgeschreven. Zeer bedreigd zijn ook de historische dorpskernen wegens de toenemende druk op het bodemarchief als gevolg van inbreiding en de aanleg van ondergrondse parkeerplaatsen. Onderzoek hier heeft hoge prioriteit omdat er een grote kennislacune is ten aanzien van het ontstaan van de middeleeuwse dorpen, terwijl hier onder colluvium, ook oudere dan middeleeuwse resten kunnen liggen.
Algemeen Ongeacht of het nu om prehistorie, Romeinse tijd of Middeleeuwen gaat, in alle gevallen wordt in onderzoeksagenda’s gepleit voor (micro)regionale inventarisaties en voor een gebiedsgerichte aanpak.
2
Onderzoeksthema’s bij het standaard PvE Heuvelland
versie 27september 2011
Onderzoek moet zich niet alleen richten op het centrum van sites, maar ook op de periferie en op ‘lege’ zones. Onderzoek moet vlakdekkend plaats hebben (geen selectieve dambordmethoden). Belangrijk thema is voor alle perioden de ontwikkeling en het gebruik van het cultuurlandschap (zie hierover ook NOaA hoofdstuk 6, pag. 14/21 en NOaA hoofdstuk 8). Het gaat daarbij niet alleen om de ecologische, economische en materiële component, maar ook om de ‘mentale’ dimensie. Alle vindplaatsen moeten in hun (paleo)landschappelijke context geplaatst worden met aandacht voor de rol van de mens in de landschapsgenese. In het Heuvelland gaat het dan vaak om de ontginning van de hellingen en de plateaus met als effect erosie en depositie van (soms meerlagig) colluvium. Hoofdstuk 8 van de NOaA geeft t.a.v. paleografie en landschapsgenese de volgende aandachtspunten en onderzoeksthema’s: Hoe zag het reliëf er uit voordat het landoppervlak door menselijk ingrijpen veranderde? Kan er een relatie worden vastgesteld tussen veranderingen in het reliëf en de landbouwpraktijken in de prehistorie en de historische perioden (o.a. egalisatie)? De invloed van bodemvorming (bijv. verbruining en podsolering) en bodemdegradatie op de gaafheid en zichtbaarheid van verschillende typen archeologische sporen uit verschillende archeologische perioden. De gevolgen van hellingerosie voor archeologische resten in het stuwwalgebied en Limburg Erosieprocessen in het lössgebied. Toelichting: löss is gevoelig voor erosie door regen en wind. De mate waarin erosie door regen optreedt, is o.a. afhankelijk van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag, de helling en de begroeiing. Als gevolg daarvan eroderen bewoningsniveaus (vondsten, grondsporen, e.d.) of komen ze dichter onder het oppervlak te liggen waardoor ze kwetsbaar zijn voor bodembewerking. Tendensen in en fluctuaties van de stand van de grondwaterspiegel door de tijd heen en gevolgen daarvan voor vegetatie, landschap en landgebruik; Het voorkomen van geschikte (vuur)steensoorten (inclusief grind) op voor de mens toegankelijke secundaire ligplaatsen zoals oude rivierterrassen, keileem, rivier- en beekinsnijdingen; Het voorkomen in primaire ligplaatsen van vuursteen, kalksteen, en (kwartsitische) zandsteen in ZuidLimburg Alom wordt het belang benadrukt van het zeven van contexten en van natuurwetenschappelijk onderzoek, zoals dendrochronologie, micromorfologisch onderzoek en archeobotanie. Bij nederzettingen kunnen waterputten een schat aan informatie bevatten. Onderzoek van waterputten mag daarom in een programma van eisen of een offerte nooit een optionele post zijn, waar van afgezien kan worden. Als kansrijk worden verder afgedekte landschappen en natte zones zoals beekdalen beschouwd. De hoofdstukken 9 (archeobotanie) en 10 (archeozoologie en fysische antropologie) van de NOaA noemen geen specifieke Heuvelland-thema’s, maar geven wel ook hier toepasbare onderzoeksvragen (NOaA hoofdstuk 9, pag. 18/21, 23/27; NOaA hoofdstuk 10, pag. 20/23.)
Vroege Prehistorie NOaA hoofdstuk 11; hoofdstuk 8, pag. 11 Hierbij is o.a. gebruik gemaakt van de samenvatting in Verhoeven 2007, 135-139. Thema 1: kolonisatie en vroege bewoningsgeschiedenis van Nederland Midden Paleolithicum: verzamelen van archeologische en archeozoölogisch materiaal in goede geologisch-stratigrafische context; laatpaleolitische en mesolitische oppervlakte vindplaatsen: regionale studies van verspreiding, aard, ouderdom en interpretatie van deze vindplaatsen; neolithisatie: kenmerken van vindplaatsen (landschappelijke ligging, materiële cultuur); is het aardewerk een product van ge-’neolithiseerde’ mesolitische jager-verzamelaars of van neolitische groepen?; was er continuïteit of onderbreking van bewoning na de LBK? waar kunnen in het lössgebied paleolithische vindplaatsen verwacht worden die nog niet zijn aangetast door ontkalking? Toelichting: onder invloed van bodemvormingsprocessen is de löss ontkalkt tot op een diepte van twee tot drie meter onder het maaiveld. In deze zone is onverbrand botmateriaal vergaan. De kans op het aantreffen van ouder (pleistoceen) geconserveerd botmateriaal is dus afhankelijk van de ontkalkingsgrens. De mate van ontkalking is dus een parameter voor de kans op het aantreffen van geconserveerd botmateriaal).
3
Onderzoeksthema’s bij het standaard PvE Heuvelland
versie 27september 2011
het proces van insnijding en opvulling van de beekdalen Thema 2: landgebruik en nederzettingssystemen relatie tussen (paleo-)landschappelijke kenmerken, locatiekeuze en nederzettingsfunctie van vindplaatsen; relatie nederzettingssystemen en voedseleconomie; specifieke aandachtspunten op site-niveau: functionele interpretatie van sporen en structuren en de ruimtelijke verspreiding van mobilia. Thema 3: voedseleconomie, relatie mens en milieu belang van jacht- en visvangst; strategieën die daarbij werden gehanteerd; specialisatie versus ‘breedspectrum’ economie; regionale en chronologische trends in voedselbronnen; de introductie van landbouw en veeteelt. Thema 4: begravingen en deposities van menselijke resten onderzoek van gecalcineerde botresten; nauwkeurige documentatie van begravingen; rol van dierlijke producten in rituelen; DNA onderzoek van menselijke resten; de locatie van menselijke begravingen ten opzichte van (gelijktijdige) nederzettingen. Thema 5: culturele tradities, sociale relaties en interactie kenmerken, datering en variatiebreedte van materiële cultuur nader bepalen; onderzoek naar stilistische en technologische kenmerken van aardewerk en de (vuur)steenindustrie; grondstofnetwerken; aanwezigheid van vroeg-neolitische elementen buiten het verspreidingsgebied van nederzettingen
Late Prehistorie NOaA hoofdstuk 17 Hierbij is gebruik gemaakt van de samenvatting in Verhoeven 2007, 135-139. Thema 1: de ontwikkeling van het cultuurlandschap onderzoek van (ten opzichte van nederzettingsarealen, grafvelden en akkercomplexen) extensief gebruikte delen van het landschap, met name beekdalen, wegen, deposities op natte en droge natuurlijke’ plekken. Thema 2: productie, distributie en gebruik van mobilia productie, distributie/gebruik en depositie van artefacten bestuderen vanuit sociaal-cultureel perspectief; ontwikkelen van typochronologieën. Thema 3: de agrarische bestaansbasis de agrarische economie in het Laat Neolithicum en de Vroege Bronstijd; de secondary products revolution; de ontwikkeling van de ploeglandbouw; de ontwikkeling van het gemengde landbouwbedrijf in de Bronstijd; ontstaan, gebruik en ontwikkeling van Celtic Fields; uitwisselingsnetwerken. Thema 4: rituele praktijken creëren van goede theoretische en empirische basis voor de studie van ritueel; studie van relaties tussen goederen in graven en andere contexten; depositie van artefacten; ontstaansgeschiedenis van cultusplaatsen; variatie in grafritueel. Thema 5: sociaal-politieke transformaties nadere studie van rol en positie van elitefiguren in de Brons- en IJzertijd. Thema 6: de constructie van persoonsgebonden, lokale en bovenlokale identiteiten relatie identiteit en landschap; relatie mens-materiële cultuur.
Romeinse tijd NOaA hoofdstuk 18 Hierbij is gebruik gemaakt van de samenvatting in Verhoeven 2007, 135-139.
4
Onderzoeksthema’s bij het standaard PvE Heuvelland
versie 27september 2011
Thema 1: Romanisering meer aandacht voor het ‘inheemse perspectief’; benadering van romanisering als een groeps- en regio-specifieke articulatie van inheemse en Romeinse waarden; aard van romanisering zoals die blijkt uit de materiële cultuur, grafritueel en veranderingen in het agrarische systeem, etc.; aandacht voor ‘de-romanisering’ of ‘germanisering’ in de Laat-Romeinse tijd. Thema 2: het cultuurlandschap naast de fysieke dimensie van het landschap behoeft de ‘mentale’ dimensie nadere aandacht, bijvoorbeeld de studie van ritueel (cultusplaatsen, rituele deposities, begravingen, etc.) om inzicht te krijgen in toenmalige ideeën over de kosmologische ordening; hantering van een langetermijnperspectief om inzicht te krijgen in de voortdurend veranderende beleving, omvang en inrichting van het cultuurlandschap; onderzoek op micro-regionaal niveau van cultuurlandschappen; ook onderzoek buiten de nederzettingen, grafvelden en akkers, bijvoorbeeld in beekdalen; grafvelden en andere ‘rituele indicatoren’ dienen in hun landschappelijke context te worden geplaatst; gegevens over locatie en indeling van akkers en weiden; bijzondere voedselgewassen en specerijen in relatie tot aard van de nederzetting; gegevens over gebruik van verdiepte stallen; botcomplexen. Thema 3: materiële cultuur ontwikkeling specifieke typologieën, vooral voor aardewerk. Provinciale synthese Romeinse tijd (Hoevenberg 2007) Onderzoeksthema’s en prioriteiten regionaal onderzoek gericht op nederzettingen uit de Late IJzertijd en de vroeg-Romeinse tijd. ZuidLimburg vormt als stamgebied van de Sunuci een duidelijk achterstandsgebied wat betreft de archeologische kennis van nederzettingen, ten opzichte van bijvoorbeeld de Bataven publicatie van reeds onderzochte villaterreinen (ook alleen hoofdgebouwen) om ’kenmerkende aspecten’ voor Zuid-Limburg te herkennen en eventuele verschillen met andere regio’s te kunnen belichten. materiële cultuur. Door de technische analyse van een deel van het aardewerk is het mogelijk de herkomst(gebieden) en productiecentra te achterhalen en zo inzicht te krijgen in afzetmarkten, verspreidingsgebieden en handelsroutes. onderzoek naar wegdorpen uitbreiding dateringsmogelijkheden. Romeins aardewerk lijkt goed dateerbaar, maar met name aardewerk uit de 2e - 3e eeuw levert nauwelijks exacte dateringen op, waardoor ontwikkelingen moeilijk in beeld kunnen worden gebracht. Voor het Heuvelland is dit met name een probleem omdat dendrochronologische monsters nauwelijks beschikbaar zijn en de C14-methode geen scherpe dateringen verzekert. Gedetailleerde publicatie van gesloten complexen of vondstclusters zoals graven, waterputten, offerkuilen etc. kan een belangrijke bijdrage leveren. fundamenteler onderzoek naar materiaalgroepen als keramisch materiaal, natuursteen en slak. Juist deze groepen hebben de toekomst omdat ze altijd relatief goed geconserveerd zijn. systematischer gebruik van natuurwetenschappelijke methoden om de herkomst en productie van goederen en materialen te bepalen. Wetenschappelijk kader Via Belgica (provincie Limburg, concept) Onderzoeksvragen ontstaan en ontwikkeling van het Romeinse landschap economisch functioneren van het landschap politiek-administratieve organisatie van de regio sociale organisatie Aandachtspunten 1. lokalisering van de hoofdweg, met name tussen Valkenburg en Voerendaal 2. lokalisering van zijwegen tussen nederzettingen en de hoofdweg
5
Onderzoeksthema’s bij het standaard PvE Heuvelland
3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
versie 27september 2011
inzicht in diversiteit van nederzettingen: zijn er ook ‘non-villa’ sites en waar zijn deze gelegen? verdichting van het nederzettingsbeeld nauwkeurige datering van nederzettingen inzicht in de begrenzingen van nederzettingen, met akkerarealen en weidegronden verdichting van het grafveldenbeeld nauwkeurige datering van graven / grafvelden inzicht in de religieuze dimensie van de regio: zijn er religieuze sites aan te wijzen? reconstructie van de vegetatie, aan de hand van archeobotanisch onderzoek identificatie van mogelijke kalksteengroeves lokalisering van overige economische activiteiten (pottenbakken, ijzerproductie, enzovoort).
Middeleeuwen en vroegmoderne tijd NOaA hoofdstuk 22 (Sub)thema’s op het niveau van interpretatie en synthese: 1. Mens en cultuurlandschap a. Landschapsarcheologie (relatie tussen mens en natuurlijke omgeving) b. Omvorming en exploitatie van het landschap c. Bewoning en landgebruik langs beken en rivieren d. Perceptie van het landschap 2. Groepspraktijken en nederzettingssystemen (structuur en variabiliteit) a. Socio-ruimtelijke groepen b. Groepspraktijken c. Nederzettingssystemen 3. Identiteit en culturele differentiatie 4. Materiële cultuur a. Materiële cultuur in relatie tot productie, distributie en consumptie b. Culturele dimensies van het gebruik van aardewerk 5. Stad en platteland in de volle en late middeleeuwen 6. Religieuze beleving en religieuze transformaties a. Religieuze transformaties b. Heidendom en christendom c. Christianisering d. Het christendom en de inrichting van landschap en nederzetting e. De wisselwerking tussen profaan en religieus in materiële cultuur en economie (Sub)thema’s op het niveau van de archeologische verschijningsvormen 1. Geogenese en cultuurlandschap van het Zuid-Limburgse lösslandschap (pag. 29) het Maasdal (pag. 30) a. Aandachtspunten Bewoning in relatie tot colluviumvorming en -afdekking Vegetatie (archeobotanisch onderzoek) Bossen (houtkap, houtgebruik, bosbeheer) Akkergebieden (ontginningswijze, bewerking, bemesting, vegetatie, percelering, omgrenzing) Hooi- en weidegebieden (ontginning, waterbeheer, vegetatie, gebruik, percelering, omgrenzing) Heidevelden (ontstaan en ontwikkeling, gebruiksvormen) b. Aanbevelingen Uitvoeren van geoarcheologische boringen om inzicht te krijgen in de landschapsgenese. Lange profielen aanleggen en bemonsteren om inzicht te krijgen in de landschapsopbouw. Uit akkerlaag in putten van 1 m2 vondstmateriaal stratigrafisch verzamelen Vochtige gebieden bemonsteren ten behoeve van paleo-ecologisch onderzoek. 2. Postdepositionele processen (pag. 38) a. Aandachtspunten
6
Onderzoeksthema’s bij het standaard PvE Heuvelland
versie 27september 2011
Depositionele en postdepositionele processen op nederzettingsniveau. Aanbevelingen Reconstructie maken van oorspronkelijk reliëf . Hoge prioriteit voor het bergen van organisch materiaal. Hoge prioriteit in nederzettingscontexten voor waterputten. Onderzoek naar de aard van afdekkende lagen (alluvium, colluvium, plaggendekken), bij voorkeur met micromorfologisch onderzoek. In bodems met sterke verbruining extra alert zijn op grondsporen en bij vondstconcentraties op de horizontale en verticale verspreiding van vondsten, waaruit het vervaagde grondspoor mogelijk gereconstrueerd kan worden. 3. Methoden en technieken (pag. 40) a. Aanbevelingen Bij inventariserend onderzoek alles couperen en volledig afwerken (tenzij behoud in situ reële optie is) Kritisch staan tegenover booronderzoek. Proefsleuvenonderzoek is beter. 4. Chronologie (pag. 41) a. Aandachtspunten Prioriteit voor de verbetering van de typochronologie van in de regio geproduceerd aardewerk: Merovingisch aardewerk, Karolingisch aardewerk, Maaslands aardewerk (witbakkend en ‘Andenne’), Zuid-Limburgs (Brunssum-Schinveld) aardewerk Behoefte aan stratigrafisch geordende en goed gedateerde (bijvoorbeeld d.m.v. dendrochronologie) vondstcomplexen b. Aanbevelingen Dendrochronologisch onderzoek en anders 14C-dateringen bij het aantreffen van waterputten of andere houtconstructies In waterputten en vergelijkbare sporen nauwkeurige scheiding van vondsten uit verschillende contexten (insteek, onderste vulling, bovenste vulling, nazakking, reparaties, etc.) In teksten van publicaties moet de term ‘Late Middeleeuwen’ uitsluitend voor de periode 1250 -1500 gebruikt worden. De periode 1050 – 1250 wordt als Volle Middeleeuwen aangeduid. 5. Lokale en bovenlokale gemeenschappen (pag. 43) a. Aandachtspunten Locatiekeuze en nederzettingsdynamiek in het Zuid-Limburgse heuvelland, continuïteit en discontinuïteit binnen nederzettingen Overgang van Romeinse tijd naar middeleeuwen, lokalisering van (vroeg)middeleeuwse nederzettingen, rol van Romeinse infrastructuur in de middeleeuwse nederzettingsontwikkeling, inrichting en structuur van (vroeg)middeleeuwse nederzettingen en domeincentra Dorpsvorming in de Volle Middeleeuwen (dorpskernarcheologie) Ruimtelijke en landschappelijke context van nederzettingen (omliggend landschap, akkers, infrastructuur) Inrichting en structuur van de woonplaatsen van geestelijken, en van aristocratische woonplaatsen met aandacht voor de utilitaire delen daarvan (voorburcht) Bouwtechnologie en materiaalgebruik, huizen op stiepen en andere archeologisch moeilijk grijpbare funderingstechnieken Verlatingsprocessen (rituele deposities) Functie van ambachtelijke (?) kuilen binnen nederzettingen b. Aanbevelingen (selectie) Onderzoek van landschap in omgeving van nederzetting d.m.v. sleuven, putten of boren Dorpskernarcheologie snel en intensief aanpakken wegens acute en grote dreiging Bij nederzettingsopgravingen putgrens niet achter het laatste paalgat, geen selectie middels dambordpatroon, pag. 51) Paalkuilinhouden gescheiden onderzoeken van paalkuil (in geselecteerde gevallen zeven). b.
7
Onderzoeksthema’s bij het standaard PvE Heuvelland
versie 27september 2011
6. Productie, distributie en consumptie van mobilia (pag. 60) a. Aandachtspunten Productieplaatsen van aardewerk uit Merovingische en Karolingische tijd en van handgevormd aardewerk Distributie van middeleeuws aardewerk IJzerwinning en ijzerbewerking op het platteland 7. Productie, distributie en consumptie van voedsel en grondstoffen a. Aandachtspunten Integratie van archeologische en paleo-ecologische gegevens Voedselproductie, locale productie en import Grondstofwinning en verwerking Provinciale synthese Middeleeuwen en vroegmoderne tijd (Stoepker 2007) Onderzoeksvragen Hoe verliep de ontginning van de na de Romeinse tijd weer beboste gebieden? In welke mate was er een wisselend gebruik van terreinen als akker en als erf? Tot hoe lang loopt eventuele vroegmiddeleeuwse bewoning (Germaanse migranten) op villaterreinen door? Wat is de ontstaanswijze van het middeleeuwse wegenpatroon en wat is de relatie met oudere, in het bijzonder Romeinse verbindingen. Welke rol speelden Romeinse wegen en routes (indien nog aanwezig) bij het ontstaan van vroegmiddeleeuwse nederzettingen? In welke mate is Romeins bouwmateriaal hergebruikt in middeleeuwse gebouwen? In welke mate liggen vroegmiddeleeuwse nederzettingen onder de huidige dorpen? In hoeverre was de nederzettingsontwikkeling in de Vroege en Volle Middeleeuwen een dynamisch proces? Hoe stabiel is de plaats van de kerk en het kerkhof in nederzettingen? Tot hoelang blijft houtbouw in gebruik en wanneer treedt verstening op? Tot wanneer heeft men hutkommen gebouwd en waarom is men daar van afgestapt? In welke mate zijn hutkommen te onderscheiden van kelderkuilen (“Erdkeller”)? Waar is bij de mottes de bijbehorende civiele en economische bebouwing en welke rol speelden de bewoners van de mottes in de ontginning van het landschap? Hoe liggen ze ten opzichte van nederzettingen en beken? Waar liggen de verschillen en overeenkomsten in de productie, consumptie en distributie van de diverse locaal en regionaal geproduceerde aardewerkproducten uit de Volle Middeleeuwen?
Lokale thema’s Valkenburg Onderzoeksthema: Valkenburg vestingstad Onderzoeksvragen: Is er een oude Geulloop geweest ter plaatse van de Engelbertstraat ? Was de stad eerst begrensd door de huidige Geul, daarna de Molenbeek en daarna weer de huidige hoofdstroom? Wanneer is de Molenbeek gegraven is en wanneer zijn de watermolens daar geplaatst? Welke periodisering is er in de ommuring? Hoe was het landgebruik tussen de beide Geularmen?
Zie verder Van Wijk & Orbons 2009.
Meerssen Onderzoeksthema’s: Karolingische palts (locatie, structuur, ontwikkeling) in relatie tot oudere sporen, de middeleeuwse proosdij en de kerk; bewoning en exploitatie van het Maasdal. Zie verder Van Wijk 2011. Margraten Onderzoeksthema’s:
8
Onderzoeksthema’s bij het standaard PvE Heuvelland
versie 27september 2011
Bewoningsleegte of onderzoeksachterstand op het plateau van Margraten? Ontginning van het plateau van Margraten in de Volle Middeleeuwen De weg(en) Aken-Maastricht Zie verder Bosman, Leynse & de Roode 2009. Eijsden Onderzoeksthema’s: vroegmiddeleeuwse domeinen en later gebruik van deze locaties; bewoning en exploitatie van het Maasdal (zie verder Stoepker, Drenth & Rensink 2004). Gulpen Onderzoeksthema: mottes (Gulpen, Eys) en hun voorburcht Vaals Onderzoeksthema: onderzoek met een Euregionale dimensie Zie verder Van Putten 2010. Groeven Er zijn diverse kennislacunes ten aanzien van groeven. Er is een noodzaak tot betere documentatie. Hierbij moet gedacht aan het inmeten van de groeven en aan het vastleggen van hun verschijningsvorm: de ingangen, gangen, wanden, vloeren, plafonds, opschriften en inkrassingen, ontginningssporen, concessiescheidingstekens, telramen e.d. Ook sporen buiten de groeve die in directe relatie tot de groeve staan, dienen gedocumenteerd te worden. Specifieke, voor groeven relevante onderzoeksthema’s zijn: Mijnbouwkundige technieken en ontwikkelingen daarin Locatiekeuzes bij ontginning Vormen van secundair gebruik van groeven Genealogisch onderzoek van oude persoonsnamen op groevenwanden Open groeves en dagbouwgroeven De vroegste ontginningsfase, waarbij gedacht moet worden aan de schachtontginningen uit de Romeinse tijd en waarschijnlijk ook al daarvoor, zoals beschreven door Plinius. Zie verder Van Wijk & Orbons 2009.
Literatuur Bosman.A.V.A.J., K. Leynse & S. de Roode 2009: Archeologische verwachtingskaart, beleidsplan en onderzoeksagenda voor de (vm) gemeente Margraten, Woerden (P2P rapport 474) (concept). Putten, M.J. van e.a. 2010: Gemeente Vaals, een archeologische inventarisatie, verwachtingsen beleidsadvieskaart, Deventer/ ’s-Hertogenbosch (BAAC rapport V- 09.0023) Verhoeven, M.P.F., 2007, Een archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart voor de gemeente Gulpen-Wittem, Weesp (RAAP-rapport 1585). Wijk, I.M. van, 2011: Archeologie en Cultuurhistorie op het Kruispunt Meerssen, Archeologische Beleidsadvieskaart voor de gemeente Meerssen, Leiden (Archol rapport 134) Wijk. I.M. van & J.Orbons 2009: Verleden met toekomst, archeologische beleidskaart en groevenbeleidskaart voor Valkenburg aan de Geul, Leiden (Archol-rapport 121). Deeben, J, H. Peeters, D. Raemakers, E. Rensink, L, Verhart: De vroege prehistorie, Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (versie 1.0), www.noaa.nl Gerritsen, F., P. Jongste & L. Theunissen, 2006: De late prehistorie in Noord-, Oost- en ZuidNederland en het rivierengebied, Amersfoort (NOaA hoofdstuk 17). Enckevort, H. van, T. de Groot, H. Hiddink & W. Vos, 2006: De Romeinse tijd in het MiddenNederlandse rivierengebied en het Zuid-Nederlandse dekzand- en lössgebied, Amersfoort (NOaA hoofdstuk 18 ( versie 1.0), (www.noaa.nl).
9
Onderzoeksthema’s bij het standaard PvE Heuvelland
versie 27september 2011
Arts, N., A. Huijbers, K. Leenders, J. Schotten, H. Stoepker, F. Theuws & A. Verhoeven 2007: De Middeleeuwen en vroegmoderne tijd in Zuid-Nederland, Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, hoofdstuk 22 (versie 1.0), (www.noaa.nl). Stoepker, H., 2006: Limburg en de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, Archeologie in Limburg 104, 2 – 9. Gaauw, P. van der, 2008: Provinciale archeologische aandachtsgebieden, archeologisch selectiedocument, Maastricht (Provincie Limburg, cluster erfgoed, afdeling cultuur, welzijn en zorg). Grooth, M. de, 2007: Evaluatie en synthese van het sinds 1995 in Limburg uitgevoerde archeologische onderzoek met betrekking tot de Steentijd (www.limburg.nl) Hoof, L. van. 2007: Evaluatie en synthese van het sinds 1995 in Limburg uitgevoerde archeologische onderzoek met betrekking tot de Metaaltijden (www.limburg.nl) Hoevenberg, J. 2007: Evaluatie en synthese van het sinds 1995 in Limburg uitgevoerde archeologische onderzoek met betrekking tot de Romeinse Tijd (www.limburg.nl). Stoepker, H. 2007: Evaluatie en synthese van het sinds 1995 in Limburg uitgevoerde archeologische onderzoek met betrekking tot de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd (www.limburg.nl) Stoepker, H., E. Drenth & E. Rensink, 2004: Behoud en onderzoek van archeologische waarden in het Maasdal in het kader van de Maaswerken en de Via Limburg: resultaten van het verkennend onderzoek, wetenschappelijk beleidsplan, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 111).
10