Beknopte ontstaansgeschiedenis van de kritische psychologiei Michi Almer en Max Lauteslager Ook als we in aanmerking nemen dat de psychologie als afzonderlijke wetenschap nog maar honderd jaar bestaat en dus van veel recenter datum is dan de natuurwetenschappen, dan nog is de kritische psychologie piepjong. Zij komt voort uit de Duitse studentenbeweging van de jaren zestig: de roep om een kritische psychologie weerklonk in Berlijn voor het eerst in de herfst van 1968. In de jaren zestig ontstonden zowel in de Verenigde Staten als in West-Europa emancipatieen democratiseringsbewegingen. In de VS waren dit vooral de Black Power-beweging, de vrouwen- en de studentenbeweging. Een groeiende ontevredenheid met de buitenlandse politiek en vooral verontwaardiging over de oorlog die de VS in Vietnam voerden, leidden op de Amerikaanse universiteiten tot een toenemende betrokkenheid bij maatschappelijke problemen. Ook in Europa ontstonden in die jaren krachtige studentenbewegingen, vooral in Frankrijk, Italië, West-Duitsland en Nederland. In West-Duitsland was de generatie van na 1945, grootgebracht met idealen van vrijheid en democratie, vastbesloten een herhaling van oorlog en fascisme te voorkomen. Deze idealen waren in 1949 in de grondwet vastgelegd: dienstplicht en herbewapening zouden in de toekomst onmogelijk zijn en democratische grondrechten werden gegarandeerd. Maar het Wirtschaftswunder, de razendsnelle opbouw en het snel stijgende welvaartspeil moest de West-Duitse burger bekopen met de militarisering van de Bondsrepubliek (mogelijk gemaakt door een grondwetsherziening in 1956), later gevolgd door atoombewapening, en met de inperking van grondwettelijke vrijheden (verbod van de Duitse communistische partij, wet op de noodtoestand, beroepsverboden). ‘De roep van de studentenoppositie om democratisering van de universiteiten is niet los te zien van het historische proces van ontdemocratisering van de maatschappij,’ meende de Duitse studentenleider Rudi Dutschke (1967) dan ook. Evenals in de VS speelde de verontwaardiging over de Vietnam-oorlog een grote rol bij de politisering van de Duitse studentenbeweging. Het werd als zeer schokkend ervaren dat de grootste democratie ter wereld, waarvan het eigen land economisch zeer afhankelijk was, tot een dergelijk bruut optreden in staat bleek. De radicalisering van de Duitse studentenbeweging raakte in een stroomversnelling toen in juni 1967 bij een grote demonstratie tegen het bezoek van de Sjah van Perzië de student Benno Ohnesorg door de politie werd doodgeschoten. Niet het gewelddadige politieoptreden werd echter veroordeeld, zoals de studenten hadden verwacht; de verontwaardigde reacties in de media golden het gedrag van de studenten! Aanvankelijk was de Duitse studentenbeweging, met West-Berlijn als centrum, vooral een antiautoritaire beweging. Men meende dat autoritaire opvoedingsmethoden en fascisme alles met elkaar te maken hadden. Het protest richtte zich op autoritaire structuren, zowel binnen als buiten de universiteit; de politieke uitgangspunten waren onduidelijk. De studentenbeweging voelde zich ‘achtereenvolgens eenzaam bondgenoot van de strijdende volkeren uit de derde wereld, plaatsvervanger voor een niet meer strijdend proletariaat en klasseloze avant-garde in de strijd tegen de autoritaire staat.’ (Suzanne Kleemann, geciteerd in Holzkamp, 1972) Pas later begon men vanuit de studentenbeweging ook kritiek te leveren op de wetenschap zoals die aan de universiteit werd gedoceerd en beoefend. Hierbij baseerden de studenten zich vooral op de neomarxistische ideeën van de Frankfurter Schule, waarvan de theoretische opvattingen bekend zijn geworden onder de naam Kritische Theorie. Al vanaf 1961 voerden leden van dit onderzoeksinstituut (met name Adorno en Habermas) een polemiek over wetenschapstheoretische kwesties met vertegenwoordigers van het neopositivisme (Popper en Albert), die bekend is geworden als het positivismedebat in de Duitse sociologie (Adorno e.a., 1969). Het ging in deze controverse vooral om het positivistische ideaal van de
waardevrijheid. Neopositivisten maken onderscheid tussen feiten enerzijds en maatschappelijke normen en waarden anderzijds. Volgens hen is het wetenschappelijke bedrijf op zoek naar feiten; waarden vallen principieel buiten het wetenschappelijke onderzoeksproces. De Frankfurters daarentegen achten een dergelijk onderscheid tussen feiten en waarden onhoudbaar: wat als ‘feit’ wordt bestempeld, welke feiten men probeert te achterhalen en met welk doel, is een kwestie van ‘waarden’. Feiten en waarden, en evenzo wetenschap en waarden, zijn onlosmakelijk verbonden. Waardevrijheid is een illusie, menen zij (zie verder Terzijde: ‘Positivisme en waardevrijheid’). Dit debat bleef in eerste instantie beperkt tot de sociologie en de filosofie en werd met name door psychologen als niet relevant voor hun vak beschouwd. Pas toen de studenten discussies eisten over dit onderwerp, veranderde dat, althans op het Psychologisch Instituut van de Freie Universität te Berlijn. Op dit instituut was de bereidheid van de wetenschappelijke staf om tegemoet te komen aan de eisen van studenten, zowel omtrent de democratisering van het instituut als omtrent het voeren van maatschappij- en wetenschapstheoretische debatten, tamelijk groot. De studenten stelden vooral de toepassingen van de psychologie ter discussie. Deze toepassingen waren volgens hen vrijwel altijd gericht op het in stand houden van de bestaande machtsverhoudingen en op het daaraan aanpassen van individuen. Zij pleitten dan ook voor het ontwikkelen van een alternatief op basis van de kritische theorie en gingen in dit verband van ‘kritische psychologie’ spreken. ii Deze kritische psychologie zou in tegenstelling tot de traditionele psychologie emanciperend van aard moeten zijn, dat betekent: ten dienste moeten staan van de ontwikkelingsmogelijkheden van mensen zonder macht. Voor Klaus Holzkamp, die zich als hoogleraar aan het Psychologisch Instituut al geruime tijd had beziggehouden met grondslagenproblemen van de psychologie, betekenden de discussies met de studenten een belangrijke stimulans om zijn ideeën verder te ontwikkelen en zelfs om daarbij een nieuwe richting in te slaan. Hij nam het perspectief van een ‘kritische psychologie’ van de studenten over en begon de grondslagenproblematiek te benaderen vanuit de kritische theorie van de Frankfurter Schule. In deze periode is een aantal artikelen ontstaan, dat samen met een evaluerende slotbeschouwing werd gepubliceerd in de bundel Kritische Psychologie – Vorbereitende Arbeiten (Holzkamp, 1972). In deze artikelen brengt Holzkamp het mensbeeld dat inherent is aan de experimentele methode in de psychologie, aan de oppervlakte en beschrijft hij de beperkingen waaraan experimenteel-psychologische kennis dientengevolge is onderworpen. De rest van het boek is gewijd aan uitgebreide wetenschapstheoretische beschouwingen die laten zien hoe Holzkamp uit onvrede met de traditionele psychologiebeoefening uiteindelijk is gekomen tot een marxistische wetenschapsopvatting. Met het verschijnen van deze bundel werd de voorbereidende fase in de ontwikkeling van de kritische psychologie afgesloten. Hoewel de ideeën van de Frankfurter Schule zeer belangrijk zijn geweest in de aanloop naar een kritische psychologie, verloren zij gaandeweg hun betekenis. Via het werk van deze neomarxisten stuitten Holzkamp en de zijnen op het klassieke marxisme, dat tijdens de koude oorlog in het vergeetboek was geraakt. Dit klassieke marxisme bood volgens hen meer perspectief voor het begrijpen van de maatschappelijke ontwikkelingen en de plaats van de wetenschap daarin, en vooral ook meer mogelijkheden voor het ontwikkelen van een alternatief voor de traditionele psychologie. Inmiddels was tevens gebleken dat het kritiseren van de gangbare psychologiebeoefening niet toereikend was om de psychologie te veranderen. Holzkamp onderbrak daarom in die tijd bewust de grondslagendiscussies waarin hij betrokken was en nam de ambitieuze taak op zich om samen met enkele anderen een psychologie op historisch-materialistische basis te ontwikkelen. Alleen een theorie die meer relevante psychologische kennis op zou leveren dan de traditionele psychologie kon laten zien hoe en waarin deze laatste te kort schoot, meende hij. Uit het te ontwikkelen theoretische kader zou bovendien moeten blijken of en in hoeverre traditioneel-psychologische kennis geldig is. En hoewel Holzkamp en de zijnen uiterst kritisch staan tegenover de resultaten van de experimentele psychologie betekende deze stap geenszins een breuk met de geschiedenis van de psychologie als geheel: men sloot aan bij de in de psychologie traditionele indeling van psychische functies in ‘waarneming’, ‘denken’, ‘emotie’ en ‘motivatie’ en ging na welke
eisen inzichten uit de Gestalt-psychologie, de fenomenologische psychologie en de psychoanalyse stelden aan de eigen theorie. Deze werkwijze wordt binnen de kritische psychologie die Einheit von Kritik und Weiterentwicklung genoemd. Het eerste resultaat van deze stap was Holzkamps studie Sinnliche Erkenntnis (1973). Daarin onderzoekt hij met behulp van de zogenaamde functioneel-historische methode, die geïnspireerd is op het werk van de Russische psycholoog Leont’ev, de problematiek van denken en waarneming. Deze methode is in de daarop volgende jaren een centrale plaats gaan innemen in de kritische psychologie. (…) Holzkamps nieuwste boek Grundlegung der Psychologie (1983) kan worden gezien als bekroning van de periode waarin de ontwikkeling van een eigen theoretisch kader prioriteit had. In dit boek vatte hij de resultaten van eerdere studies kritisch samen en integreerde ze tot een samenhangend theoretisch geheel. Bovendien werd duidelijk welke weg de kritische psychologie was ingeslagen: zij wordt vanaf dat moment door Holzkamp gezien als subjectwetenschap. Zoals de term al suggereert, staat in deze opvatting van de psychologie het menselijk subject centraal en is het individu niet – zoals in de natuurwetenschappelijke traditie gebruikelijk is – een geobjectiveerd (dat wil zeggen: tot ‘ding’ gemaakt) voorwerp van onderzoek. Subjectwetenschappelijke begrippen dienen niet, zoals begrippen uit de traditionele psychologie, om het gedrag van anderen te observeren of te ‘meten’, maar staan het subject ter beschikking als hulpmiddel om zijn eigen gedrag en beleving te ‘doorgronden’. Met de subjectwetenschappelijke wending begon een nieuwe fase in de ontwikkeling van de kritische psychologie, waarin het erom gaat de eerder verworven inzichten om te zetten in theorievorming, onderzoek en praktijk. De eerste aanzetten om te komen tot een emancipatorisch-psychologische praktijk dateren uit de jaren zeventig en betroffen de praktijk van de psychotherapie (Kappeler e.a., 1977; Dreier, 1980). Later volgden studies over fascisme en racisme, werkloosheid, opvoeding en maatschappelijk werk. (…)
Terzijde: Positivisme en waardevrijheid Het postulaat van de waardevrijheid werd geïntroduceerd in de sociologie door Max Weber (1864-1920). Deze verdedigde de stelling dat waardeoordelen moeten worden onderscheiden van wetenschappelijke oordelen en om die reden uit de wetenschap moeten worden verbannen. Waardeoordelen zijn volgens Weber oordelen die op waarderingen berusten of daarin uitmonden. Alle normen, waarden, adviezen, idealen en dergelijke vallen eronder. Ze berusten op beslissingen die op andere dan wetenschappelijke gronden worden genomen; ze zijn niet empirisch – dat wil zeggen: door middel van de zintuiglijke ervaring – af te leiden. Wetenschappelijk kan slechts worden onderzocht welke middelen het meest geschikt zijn om een gegeven doel te bereiken en wat de gevolgen zijn van het toepassen van deze middelen; het doel zelf is niet wetenschappelijk te funderen. Het postulaat van de waardevrijheid staat tegenwoordig in een reactionair daglicht, maar ten tijde van Weber gold zij juist als garantie tegen de inmenging van troon en altaar in wetenschappelijke aangelegenheden. Hij wilde geenszins bereiken dat de wetenschap zich in een ivoren toren zou terugtrekken. Voor hem was het vanzelfsprekend dat ook aan wetenschappelijke kennis morele waarden ten grondslag liggen en juist daarom wilde hij principieel onderscheid maken tussen objectieve wetenschap en subjectieve waardering, tussen feiten en stellingname. Juist met het oog op de vooruitgang moest de wetenschap zich ontdoen van morele en religieuze waarden. Het onderscheid tussen feiten en waarden is vooral door het neopositivisme nieuw leven ingeblazen. Theorieën berusten voor positivisten op logisch-causale wetten, zogenaamde als/dan-relaties. Als we weten welke gevolgen bepaalde oorzaken onder gegeven omstandigheden hebben, kunnen we aangeven welke middelen onder deze omstandigheden in aanmerking komen om bepaalde doelen te bereiken. Keuze van de doelen is echter op grond van als/dan-relaties niet mogelijk. De wetenschap kan niet bepalen welke doelen waard zijn om te worden nagestreefd; dat is niet ‘objectief’ uit te maken, maar een zaak van subjectieve beslissing.
Deze wetenschapsopvatting heeft ertoe geleid dat – in de woorden van Habermas (1963) – de sociale wetenschappen tot instrumenten van beleid zijn geworden, zonder dat de doelen van dat beleid aan een wetenschappelijke discussie worden onderworpen. De sociale wetenschappen hebben dan wel een enorme groei doorgemaakt, maar in kritischemancipatorisch opzicht falen ze. Het kennisbelang wordt niet gereflecteerd en geëxpliciteerd: welk doel dient de wetenschap en aan wie komt haar kennis ten goede? Kritische sociale wetenschap wordt gekenmerkt door een emancipatorisch kennisbelang, de huidige sociale wetenschappen hebben slechts een technisch kennisbelang (Habermas, 1968). Door dit kennisbelang niet te onderkennen worden de bestaande machtsverhoudingen bestendigd. Ondanks Webers goede bedoelingen heeft de waardevrijheidsidee de sociale wetenschappen dus veel kwaad berokkend. De scheiding tussen feiten en waarden is ook in het bewustzijn van de psycholoog diep verankerd geraakt. Hij wordt maar al te vaak tot een vakidioot, die de maatschappelijke consequenties van zijn werk niet onder ogen wil zien en de illusie koestert dat hij ‘objectief’ en ‘neutraal’ is. Maar in werkelijkheid betekent die neutraliteit dat hij in zijn werk als psycholoog de status quo, en zijn eigen positie daarin, op geen enkele manier in gevaar zal brengen.
Literatuur: Adorno, Th. W., Albert, H. Dahrendorf, R., Habermas, J., Pilot, H. & Popper, K.R. (1969). Der Positivismusstreit in der deutschen Soziologie. Neuwied: H. Luchterhand. Almer, M. & Lauteslager, M. (1988). Kritische Psychologie. Psychologische Paradigma’s 2. Lisse: Swets & Zeitlinger. Dreier, O. (1980). Familiäres Sein und familiäres Bewusstsein. Therapeutische Analyse einer Arbeiterfamilie. Frankfurt a.M.: Campus. Dutschke, R. (1967). Demokratie, Universität und Gesellschaft. In R. Dutschke (1980), Geschichte is machbar. Berlijn: Wagenbach. Habermas, J. (1963). Theorie und Praxis. Neuwied: H. Luchterhand. Habermas, J. (1968). Erkenntnis und Interesse. Frankfurt a.M.: Suhrkamp. Holzkamp, K. (1972). Kritische Psychologie. Vorhereitende Arheiten. Frankfurt a.M.: Fischer. Holzkamp, K. (1973). Sinnliche Erkenntnis. Historischer Ursprung und gesellschaftliche Funktion der Wahrnehmung. Frankfurt a.M.: Fischer-Atheneum. Holzkamp, K. (1983). Grundlegung der Psychologie. Frankfurt a.M.: Campus. Kappeler, M., Holzkamp, K. & Holzkamp-Osterkamp, U. (1977). Psychologische Therapie und politisches Handeln. Frankfurt a.M.: Campus.
i
Deze tekst vormt het slot van het inleidende hoofdstuk van Kritische psychologie van Michi Almer en Max Lauteslager (1988): de ‘geschiedenis’ is vooral het werk van Michi, het ‘Terzijde’ vooral dat van Max. ii Overigens zagen niet alle ‘kritische’ psychologiestudenten heil in een ‘kritische psychologie’. Een aanzienlijk deel van hen ging ervan uit dat psychologie per definitie systeembevestigend en aanpassend werkt. De ontwikkeling van een kritische psychologie zou slechts een excuus zijn om zich terug te trekken uit de politieke strijd. De voornaamste leuze van deze groep studenten was dan ook: ‘Vernietig de psychologie’!