Behoud platteland particulier betaald?
en wordt daarvoor betaald door Ingenieursbureau BCC te Leerdam
onderzoek naar de kansen en randvoorwaarden voor particuliere financiering van groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
in opdracht van:
Landschapsplan Alblasserwaard-Vijfheerenlanden in persoon van S.J. Veerman p/a Streekkantoor Alblasserwaard-Vijfheerenlanden Wilgenweg 3 Groot-Ammers Tel. 0184 - 605301 Mobiel: 06 - 53 286 276 Email:
[email protected] Site: www.landschapsplan.nl
auteur: ing. J.J. Sipkema opdracht in kader van: MSc-opleiding Land en Water Management aan Hogeschool Larenstein plaats en datum: Velp, januari 2004 omvang rapportage: 44 pagina’s versie: definitief
Voorwoord Mijn interesse in plattelandsvernieuwing is begonnen tijdens de weekend- en vakantiewerkzaamheden op een agrarisch bedrijf in Hooghalen. De werkzaamheden bleken dermate interessant dat de keuze voor de HBO-opleiding Nederlandse Landbouw aan het Van Hall Instituut snel was gemaakt. Vanaf het begin van de opleiding heb ik ervoor gekozen om zo breed mogelijke invulling te geven aan de studierichting. De keuze leidde tot het afstuderen binnen de richting Groene Ruimte (tegenwoordig Plattelandsvernieuwing). Het onderwerp van de afstudeeropdracht was de bescherming van cultuurhistorische waarden op het agrarische bedrijf. Na de diplomering stond ik voor de keuze om of de arbeidsmarkt in te stappen of een vervolgstudie te doen. Ik heb voor het laatste gekozen en besloten dat die studie zou moeten aansluiten op het werkveld waar mijn interesse ligt. Het rapport dat voor u ligt is mijn afstudeeronderzoek in het kader van de Master of Science opleiding Land en Water Management te Velp. Door middel van een werk-leer-overeenkomst ben ik bij het Ingenieursbureau BCC gestart. Tijdens de oriëntatie naar een onderwerp voor mijn afstudeeropdracht kwam ik in aanraking met het begrip groene diensten. In samenwerking met Ingenieursbureau BCC ben ik op zoek gegaan naar een opdrachtgever die voor mij een afstudeeropdracht over groene diensten kon formuleren. De Stichting Uitvoering Landschapsplan Alblasserwaard-Vijfheerenlanden heeft hier invulling aan gegeven. De prettige en leerzame samenwerking heeft uiteindelijk geleid tot het product wat voor u ligt. Ik wil met name Sjoerd Veerman, coördinator van de stichting, hartelijk danken voor zijn inzet en tijd tijdens het onderzoek. Ook Ingenieursbureau BCC verleende haar medewerking door faciliteiten beschikbaar te stellen. Mijn dank gaat uit naar Rienk Theisens, directeur van Ingenieursbureau BCC. Tevens wil ik alle geïnterviewden bedanken voor hun inbreng en tijd. Naast de mensen die het mogelijk hebben gemaakt het onderzoek uit te voeren ben ik evenveel dank verschuldigd aan mijn begeleider Jan Palte van de MSc-opleiding Land- en Water Management en Harry Zwart, Dick Boland en Hans van Zanten en alle andere collega’s van het Ingenieursbureau BCC voor hun uitstekende begeleiding, morele steun en vertrouwen in het slagen van het onderzoek. Daarnaast hebben mijn moeder, Hans en mijn vriendin Marijke een speciale rol vervuld, zij hebben altijd achter me gestaan en mij gesteund om het onderzoek goed af te ronden. Velp, januari 2004 Jelle Sipkema
Samenvatting Verklarende woordenlijst 1
2
3
4
5
6
Inleiding...........................................................................................................................................9 1.1 Aanleiding .............................................................................................................................9 1.2 Een verandering treedt op ..................................................................................................10 1.2.1 Nieuw beleid voor het platteland ............................................................................10 1.2.2 Terug naar de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden ...................................................11 1.3 Vraagstelling en onderzoeksvragen ...................................................................................12 1.4 Voorwaarden onderzoek.....................................................................................................12 1.5 Leeswijzer ...........................................................................................................................13 Methodiek......................................................................................................................................14 2.1 De literatuurverkenning.......................................................................................................14 2.2 Interviews particuliere bedrijven..........................................................................................15 2.3 Analyseren interviews .........................................................................................................17 2.4 Discussie en conclusies......................................................................................................17 2.5 Fasering ..............................................................................................................................18 Plattelandsvernieuwing en groene diensten .............................................................................19 3.1 De jaren van wederopbouw en economische groei............................................................19 3.2 Doorbraak van natuur en milieu..........................................................................................20 3.3 De verbrede landbouw op komst ........................................................................................20 3.4 Plattelandsvernieuwing ontstaat in Nederland....................................................................21 3.5 Ontstaan van groene diensten............................................................................................23 3.6 Financiering groene diensten..............................................................................................24 3.7 Definities groene diensten ..................................................................................................26 3.8 Naar een passende definitie ...............................................................................................28 Commerciële groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden ................................30 4.1 Verbrede landbouwactiviteiten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden.............................30 4.2 Welke verbrede landbouwactiviteiten zijn commerciële groene diensten? ........................31 4.2.1 Is er een vraag naar verbrede landbouwactiviteiten? ............................................31 4.2.2 Willen particuliere bedrijven een commerciële prijs betalen? ................................34 4.2.3 De commerciële groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden............36 Discussie, conclusies en aanbevelingen...................................................................................37 5.1 Discussie.............................................................................................................................37 5.2 Conclusies...........................................................................................................................39 5.3 Aanbevelingen ....................................................................................................................40 Reflectie.........................................................................................................................................41
Literatuurlijst Figuren: 1. 2. 3.
Ligging projectgebied in Nederland Schematisch overzicht werkwijze onderzoek Overgang van gesubsidieerde verbrede landbouw naar betaalde groene diensten
Tabellen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Lijst van bedrijven die tijdens de inventarisatie betrokken zijn in dit onderzoek (de gearceerde bedrijven zijn schriftelijke geïnterviewd [zie het deelrapport interviewverslagen]) Weergave belangrijkste kernmerken in de landbouwontwikkeling van 1945 tot heden (in het heden is geen beleid weergegeven omdat dat er nog niet is Kenmerken van financiering groene diensten Kenmerken geïnventariseerde definities groene diensten Belangen geïnterviewde bedrijven bij behoud platteland in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden Weergave van in interviews genoemde directe vraag naar verbrede landbouwactiviteit per bedrijfstype, tussen haakjes de indirecte vraag Weergave in interviews genoemde financieringsmogelijkheden verbrede landbouwactiviteit waar een directe of indirecte vraag naar is Voldoet de verbrede landbouwactiviteit aan de eisen van een commerciële groene dienst, bij de tweede eis is tussen haakjes het aantal bedrijven dat die vraag heeft aangegeven
Samenvatting De Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is een veenweidegebied aan de zuidoost kant van het Groene hart waar de melkveehouderijbedrijven de overhand hebben. In een veenweidegebied hebben de agrariërs te maken met relatief minder goede productieomstandigheden zoals de hoge grondwaterstand, de (laag)veen bodem en de kleinschaligheid. Hierbij komt dat vanwege landbouwhervormingen die op Europees niveau worden aangestuurd, de sector minder steun krijgt en meer zichzelf moet gaan vermarkten op zowel nationaal als internationaal niveau. Vanwege beide omstandigheden is men genoodzaakt andere producten te produceren en activiteiten te ontwikkelen om het inkomen minimaal stabiel te houden en daarmee het bedrijf te behouden. Deze andere activiteiten worden aangeduid als verbrede landbouwactiviteiten. In de AlblasserwaardVijfheerenlanden worden veel verbrede landbouwactiviteiten uitgevoerd, zoals agrarisch natuur- en landschapsbeheer, recreatie bij de agrariër en verkoop van streekproducten. Al deze activiteiten leveren de agrariër extra inkomsten op. De inkomsten komen voornamelijk uit subsidies van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV). Het Programma Beheer is een subsidieregeling op het gebied van het agrarisch natuurbeheer. De regeling staat onder druk vanwege noodzakelijke bezuinigingen op het plattelandsbudget en het niet passen in de Europese gedachte over het nieuwe landbouwbeleid. Deze gedachte houdt in hoofdzaak in dat er meer marktwerking moet komen uit agrariërs zelf. Dit wil zeggen dat agrariërs niet door de overheid gestuurd en gestimuleerd worden, maar dat zij zelf moeten bepalen voor welke markt ze gaan produceren. Om beide veranderingen toe te kunnen passen heeft LNV in het Tweede Structuurschema Groene Ruimte (SGR2) een nieuw instrument voor het beheer en de ontwikkeling van het landelijk gebied geïntroduceerd, zogenaamde groene diensten. Groene diensten worden in de nota gedefinieerd als: “Activiteiten of beheersmaatregelen gericht op realisering van verdergaande maatschappelijke wensen waarvoor de ondernemer beloond moet worden. In het algemeen zijn dit diensten op het terrein van natuur, landschap, openbare toegankelijkheid en water. Vergoedingen hebben betrekking op aanleg, inrichting en/of beheer en zijn afkomstig van zowel publieke als van particuliere bedrijven. Daarnaast wordt gesteld dat van een agrarisch ondernemer niet kan worden verwacht dat hij tegemoet komt aan maatschappelijke eisen die verder gaan dan de Goede Landbouwpraktijk, tenzij er een markt voor is. Indien die markt er niet is, zal de overheid moeten overwegen of zij de maatschappelijke eisen zo belangrijk vindt, die vertaald moeten worden in groene diensten die uit de collectieve middelen worden vergoed.” De introductie van groene diensten betekent een belangrijke verandering en verschuiving in het landbouwbeleid. Het door subsidies realiseren van beleidsdoelen veranderd naar het betalen voor groene diensten die door de overheid of particuliere bedrijven gevraagd worden. Zoals genoemd is de noodzaak om neveninkomsten te genereren in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden groot. Om activiteiten te ontplooien en initiatieven te coördineren is er na de vaststelling van het Landschapsplan Alblasserwaard-Vijfheerenlanden in 1998 een stichting opgericht. De Stichting Uitvoering Landschapsplan Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (St. Landschapsplan) coördineert de uitvoering en heeft hierdoor veel te maken met agrariërs die aan verbrede activiteiten doen. De St. Landschapsplan heeft baat bij een goed toekomstperspectief voor agrariërs. Dit toekomstperspectief wordt mede bepaald door het behoud of de eventuele vergroting van het inkomen. Het instrument groene diensten kan door zowel publieke als door particuliere bedrijven gefinancierd worden en daardoor neveninkomsten leveren. Vanwege de overheidsbezuinigingen en het stimuleren van meer marktwerking is in samenwerking met de St. Landschapsplan als opdrachtgever, de centrale vraag van dit onderzoek als volgt geformuleerd: Welke kansen zijn er voor particuliere financiering van groene diensten in de AlblasserwaardVijfheerenlanden die passen bij het ondernemerschap van de agrariërs en aan welke randvoorwaarden dient de groene dienst te voldoen wil het betrokken particuliere bedrijf tot financiering overgaan? Om antwoord te geven op de centrale onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van een verkennende literatuurstudie en semi-gestructureerde interviews. De literatuurstudie verheldert de reeds beschreven zaken omtrent groene diensten. De interviews met mogelijke particuliere afnemers verheldert de nog niet in de literatuur behandelde vragen over met name de praktijksituatie. Het Behoud platteland particulier betaald?
4
onderzoek is verdeeld in drie fasen: een inventarisatie-, analyse- en interpretatiefase. Omdat het instrument groene diensten sterk in ontwikkeling is, heeft met name de inventarisatiefase een vast beginpunt (september 2002) en eindpunt (juni 2003). Nieuw uitgekomen literatuur is meegenomen en verwerkt tot het bereiken van het eindpunt. Inventarisatie en analyse Uit de vele verschillende beschrijvingen van groene diensten zijn drie begrippen te onderscheiden met betrekking tot financiering. Er wordt gesproken over subsidie op basis van vergoeding, subsidie op basis van beloning en op basis van marktwerking. De overgang van uitsluitend onkosten of gederfde inkomsten vergoeden, naar het belonen van resultaten wordt goed geïllustreerd in de subsidieregelingen voor het agrarisch natuurbeheer. Voordat het Programma Beheer ontstond waren de subsidieregelingen hoofdzakelijk gericht op het vergoeden van gederfde inkomsten. Inmiddels zijn de pakketten, zoals voor weidevogelbeheer, veelal gericht op resultaatbeloning. Hoe meer nesten er op bepaalde data in een perceel, waarvoor het pakket geldt, worden gevonden hoe hoger de beloning. Het begrip marktwerking heeft alles te maken met vraag en aanbod binnen een bepaalde markt. Zowel particulieren als overheden kunnen vrager en/of aanbieder zijn. Een onderscheidende factor ten opzichte van subsidies is de commerciële prijs. Deze prijs wordt bepaald door de hoeveelheid vraag en/of aanbod en gemaakte kosten. De gemaakte producten of geleverde diensten krijgen een economische waarde in plaats van dat de overheid de hoogte van vergoeding of beloning bepaalt. Op basis van de verschillen kan er onderscheid gemaakt worden tussen publiek en particulier gefinancierde diensten. Het verschil zit voornamelijk in de soort vraag. Is deze diffuus en op basis van maatschappelijke wensen dan wordt deze publiek betaalt; is de vraag specifiek en op basis van vragen uit de markt dan betaalt de vrager (hetzij een particulier of de overheid). In de centrale vraag wordt ‘het passen bij het ondernemerschap van de agrariërs’ als randvoorwaarde gesteld bij mogelijke financiering voor groene diensten. Het ondernemerschap is sterk verwant met de kenmerken die hierboven genoemd zijn. De ondernemer kenmerkt zich door handel waarbij vraag- en aanbodgericht gewerkt wordt en er door meerdere aanbieders producten tegen concurrerende commerciële prijzen worden aangeboden. De agrariër zou zich in de markt van groene diensten als ondernemer kunnen gedragen om andere inkomsten te genereren. In de definitie van een groene dienst betekent het voorgaande dat de activiteiten commercieel betaald moeten worden, de agrariër de biedende en een particulier bedrijf de vragende partij is. De definitie die in het verdere onderzoek gebruikt zal worden is opgesteld aan de hand van de genoemde kenmerken en luidt als volgt: “Commerciële groene diensten zijn activiteiten en producten afkomstig van boerenbedrijven, die ontstaan vanuit een vraag van particuliere bedrijven en waar redelijkerwijs een commerciële prijs voor gevraagd kan worden.” De verbrede landbouwactiviteiten die in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden plaatsvinden zijn geïnventariseerd in een onderzoek van Van den Ham (2001). De activiteiten kunnen aan de hand van de definitie onderverdeeld worden in commerciële en gesubsidieerde groene diensten. Het onderscheid wordt gemaakt aan de hand van de eisen waaraan een commerciële groene dienst moet voldoen. Deze eisen zijn: 1. De activiteit wordt verricht door agrariërs, het product wordt gemaakt op het boerenbedrijf 2. Er is vanuit een particulier bedrijf vraag naar een specifieke activiteit of product omtrent het platteland. 3. De activiteit of het product wordt met het particuliere bedrijf tegen een commerciële prijs verhandeld. Aangezien in het onderzoek van Van den Ham alleen landbouwgebonden activiteiten een rol hebben gespeeld, voldoen alle genoemde verbrede landbouwactiviteiten aan de eerste eis van een commerciële groene dienst. Uit de interviews blijkt dat er weinig directe vragen zijn naar verbrede landbouwactiviteiten. Een verklaring voor het kleine aantal directe vragen kan zijn dat de genoemde verbrede landbouwactiviteiten een te groot maatschappelijk karakter hebben. Kortom, de meeste bedrijven vinden het behoud van het platteland belangrijk, maar hebben geen directe vraag naar een verbrede landbouwactiviteit die dit behoud mede realiseert (zoals randenbeheer, landschapsonderhoud en weidevogelbescherming). Naar de verbrede landbouwactiviteit beheerstaken hebben twee particuliere
Behoud platteland particulier betaald?
5
bedrijven een directe vraag. Naar landschapsonderhoud, weidevogelbescherming, latere maaidata, levering schoon drinkwater en landbouw en zorg heeft steeds één particulier bedrijf een directe vraag. Naar de meeste verbrede landbouwactiviteiten is geen directe of indirecte vraag. Het gaat met name om activiteiten die plaatsvinden in het kader van het Programma Beheer, de subsidieregeling voor agrarisch natuurbeheer. De geïnterviewde bedrijven identificeren zich kennelijk niet in deze maatschappelijke wensen, aangezien hiervoor geen vraag of belangstelling is. Het blijkt dat er een zekere relatie moet zijn tussen de werkzaamheden van een bedrijf en de resultaten van een verbrede landbouwactiviteit. Is deze aanwezig, dan ontstaat er een vraag naar die bepaalde activiteit. Omtrent de derde eis blijkt uit de interviews dat het nagenoeg ontbreekt aan bedrijven die een commerciële prijs willen betalen voor een bepaalde verbrede landbouwactiviteiten. Alleen zorginstellingen hebben mogelijkheden om agrariërs die de verbrede landbouwactiviteit ‘landbouw en zorg’ aanbieden, te financieren. In bijna alle gevallen wordt er wel op een andere wijze geld gestoken in het platteland. Hierbij gaat het vaak om projecten die plaatsvinden op het platteland en/of te maken hebben met het landschap. Het sponsoren heeft dan vaak te maken met enerzijds het door deze (financiële) betrokkenheid krijgen van regionale identiteit en anderzijds het tonen van ‘goodwill’. Een aantal activiteiten, zoals streekproducten en levering schoon drinkwater, zouden als potentieel commerciële groene diensten beschouwd kunnen worden. Bij deze activiteiten is het respectievelijk de doelgroep en het aloude betalingsprincipe dat de commerciële financiering niet mogelijk maakt. De activiteit streekproducten is gericht op individuele consumenten en (nog) niet op bedrijven. De waterleidingbedrijven geven aan, dat het principe van ‘de vervuiler betaalt’ niet zomaar vervangen wordt door ‘de verschoner wordt betaald’. Discussie en conclusies Het is geen reële verwachting dat een nieuw beleidsinstrument binnen korte tijd goed afgekaderd en toepasbaar is binnen de agrarische praktijk en de nationale en internationale wetgeving. De werkwijze van LNV bij het introduceren van nieuw beleid en beleidsinstrumenten is er op gericht om door middel van een maatschappelijke discussie en bijeenkomsten van organisaties uit het werkveld uiteindelijk de juiste invulling te geven aan het nieuwe beleid. Wel heeft het inzichtelijk gemaakt dat het diffuse belang van LNV (in de definitie genoemde algemene wensen omtrent natuur, landschap, water en recreatie) bij organisaties uit het werkveld aangegrepen wordt om eigen specifiekere belangen kenbaar te maken onder de noemer groene diensten. Het geringe aantal kansen om in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden groene diensten in de particuliere markt te verhandelen tegen commerciële prijzen is enigszins teleurstellend. De gedachte is logisch dat naast de overheid ook andere bedrijven belang hebben bij behoud van het Nederlandse platteland. Particuliere bedrijven profiteren wel maar betalen er niet rechtstreeks voor. Het niet willen betalen blijkt al uit het beperkte aantal directe vragen van particuliere bedrijven naar verbrede landbouwactiviteiten. Ook het ontbreken van concrete resultaten van verbrede landbouwactiviteiten is een reden dat kansen voor commerciële financiering er niet echt in zitten. De vraag is of de beperkte kansen liggen aan de verbrede landbouwactiviteit en/of het particuliere bedrijf. Of ligt het aan de aard van de onderzoeksvraag die suggereert dat maatschappelijke wensen door particuliere bedrijven betaald kunnen worden. Een andere reden is dat niet voor iedere wens eenzelfde oplossing bestaat. De ontwikkelingen op het platteland en de veranderende wensen van de maatschappij (zoals beschreven in hoofdstuk 3) leren dat niet alles over een kam is te scheren, er zijn meerdere manieren om (specifieke) vragen op te lossen en in te vullen. Het onderscheid tussen bijvoorbeeld subsidie en marktwerking blijft bestaan. Bepaalde wensen van de maatschappij zijn niet te vermarkten omdat er geen directe vrager is aan te wijzen. Ze zijn gericht op het totale landschap en kunnen niet op individueel boerenbedrijfsniveau gerealiseerd worden. Deze wensen worden vanwege het diffuse en maatschappelijke karakter betaald uit de algemene middelen. De verbrede landbouwactiviteiten die in dit onderzoek zijn genoemd zijn voor een groot deel activiteiten die in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden plaatsvinden omdat ze gesubsidieerd worden door het Programma Beheer van LNV. De beredenering dat activiteiten die van zichzelf commercieel exploitabel zijn, niet door de overheid gestimuleerd hoeven te worden verklaart waarom dergelijke
Behoud platteland particulier betaald?
6
activiteiten niet in de lijst voorkomen. Hierdoor zijn er weinig directe vragen naar de hoofdzakelijk maatschappelijk georiënteerde verbrede landbouwactiviteiten. De beperkte directe vraag kan ook liggen aan het feit dat particuliere bedrijven, vanwege de bestaande overheidsfinancieringen, zich niet aangetrokken voelen tot deze markt. Wellicht wordt de particuliere markt ‘wakker’ wanneer de overheid zich (volledig) terugtrekt en minder subsidies verstrekt aan de verbrede landbouwactiviteiten. Of dit maatschappelijk wordt geaccepteerd is een vraag die wellicht in vervolg onderzoek centraal kan staan. Bepaalde zaken (zoals milieuvriendelijk auto’s, zonnepanelen etc.) zijn ook maatschappelijk van belang en behoeven daarom niet uitsluitend uit de particuliere markt gefinancierd te worden. De conclusies die na het bediscussiëren van de resultaten getrokken kunnen worden zijn: • Het begrip groene diensten dat door LNV in het SGR2 is geïntroduceerd blijkt niet eenduidig en wordt door organisaties in het werkveld verschillend geïnterpreteerd en gebruikt. De verkennende literatuurstudie wijst uit dat het een containerbegrip is en er geen criteria bestaan die bepalen wat wel en wat een groene dienst is. •
De kansen om groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden te financieren vanuit de particuliere markt zijn gering. De twee belangrijkste oorzaken zijn het beperkte aantal directe vragen naar een verbrede landbouwactiviteit en het ontbreken van concrete resultaten van verbrede landbouwactiviteiten die voor het particuliere bedrijf economisch interessant zijn.
•
Alleen zorginstellingen hebben mogelijkheden om agrariërs die de verbrede landbouwactiviteit ‘landbouw en zorg’ aanbieden, commercieel te financieren. Ook kunnen de verbrede landbouwactiviteit ‘levering schoon drinkwater’ en ‘streekproducten’ als potentiële commerciële groene diensten genoemd worden. Streekproducten worden zelfs al commercieel vermarkt aan particulieren, alleen zijn dit individuele consumenten en geen bedrijven.
•
Hetgeen LNV voor ogen heeft in het SGR2 is gezien de resultaten van het onderzoek niet mogelijk. Particuliere bedrijven betalen niet voor diffuse, maatschappelijke belangen omtrent het platteland. De gedachte om groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden door de particuliere markt te laten financieren biedt de agrariërs op korte termijn dan ook geen perspectief.
Behoud platteland particulier betaald?
7
Verklarende woordenlijst In dit onderzoek worden termen gebruikt die verschillende interpretaties kunnen hebben. Om in dit onderzoek een en dezelfde definitie te gebruiken zijn een aantal begrippen gedefinieerd. Landelijk gebied of het platteland: De groene ruimte ( is alle ruimte buiten de bebouwde kom) plus de kleine kernen in de niet-stedelijke gemeenten. Agrarische Verdieping: Het voortbrengen van landbouwproducten met een hoger prijskaartje vanwege een bijzondere identiteit die is verbonden met de locatie of wijze van voortbrengen. (Van der Ploeg, a 2001 ) Agrarische Verbreding: Naast gangbare bedrijfsactiviteiten, het uitvoeren van andere activiteiten maar met dezelfde productiefactoren (grond, gebouwen, arbeid) zoals het beheren van natuur of landschap, kamperen bij de agrariër, verkoop van streekproducten aan huis of milieubewuste onkruidbestrijding. (Van der Ploeg, 2002) Agrotoerisme: Alle vormen van recreatie en toerisme op functionerende agrarische bedrijven en tuinderijen (een verbrede landbouwactiviteit). Te onderscheiden zijn: verblijfsrecreatie (camping, logies), dagrecreatie (verhuur en stalling, ontvangst of verkoop aan recreanten) en combinaties hiervan. (Koulil et al, 1998) Productsteun: Om de Europese markt te beschermen houdt de Europese Commissie de prijs die agrariërs in Europa voor hun producten krijgen kunstmatig hoog. De steun compenseert een deel van de, in vergelijking met op de wereldmarkt geproduceerde producten, hogere productiekosten. Voorbeelden van de productsteun zijn de subsidies op melk en vlees, de prijs per kilogram bestaat voor een deel uit subsidie en de dier- en hectarepremies, per gehouden dier of per gebruikte hectare ontvangt de agrariër een premie. Inkomenssteun: Omdat het kunstmatig hooghouden van oprijzen de marktwerking op wereldschaal sterk belemmerd en oneerlijk beïnvloed wordt onder druk van de WTO de prijssteun omstreeks 2005 gedwongen omgezet naar inkomenssteun. Bij inkomenssteun wordt ernaar gestreefd om op andere manieren dan door de prijs hoog te houden, het inkomen van agrariërs op een gelijk niveau te houden ondanks meer marktwerking op wereldschaal. Reconstructieprojecten: Met name door de varkenspest heeft men zich gerealiseerd dat er teveel dieren in een te klein gebied gehouden werden en dat er te veel ‘gesleept’ werd met deze dieren. Dit laatste heeft geleid tot een snelle verspreiding van de ziekte die een groot aantal dieren heeft getroffen. Onder het mom ‘dit nooit weer’ zijn er, in combinatie met de wens om het platteland anders in te richten, reconstructieprojecten gestart. Deze projecten hebben tot doel de concentratie varkens te verminderen, het platteland leefbaar te houden en invulling te geven aan de ecologische hoofdstructuur (die ook als bufferzone gaat dienen tussen verdichte varkensgebieden). De meeste reconstructieprojecten zijn momenteel in de planvormingsfase.
Behoud platteland particulier betaald?
8
1
INLEIDING
Op het agrarisch bedrijf wordt tegenwoordig meer gedaan dan alleen voedsel produceren. Met name in gebieden waar de productieomstandigheden relatief ongunstig zijn, is men genoodzaakt andere producten te produceren en activiteiten te ontwikkelen om het inkomen stabiel te houden. Deze andere activiteiten worden aangeduid als verbrede landbouwactiviteiten. In de AlblasserwaardVijfheerenlanden worden veel verbrede landbouwactiviteiten uitgevoerd, zoals agrarisch natuur- en landschapsbeheer, recreatie bij de agrariër en verkoop van streekproducten. Al deze activiteiten leveren de agrariër extra inkomsten op. Om na te gaan of het nieuwe beleidsinstrument groene diensten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) de agrariër in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden perspectief kan bieden, wordt gezocht naar de kansen om bestaande groene diensten door de particuliere markt te laten financieren en daardoor neveninkomsten te verkrijgen. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de aanleiding en het belang van dit onderzoek. Nadat dit is beschreven komen de onderzoeksvragen en de werkwijze aan de orde. Het kader waarbinnen dit onderzoek zich afspeelt wordt in hoofdstuk 3 toegelicht.
1.1 Aanleiding De Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is een weids en open polderland aan de zuidflank van het Groene hart. Het gebied is een karakteristiek stukje Zuid-Hollands landschap en staat daardoor in schril contrast met het meer westelijk gelegen stedelijk gebied van Rotterdam, Ridderkerk en de Drechtsteden. Kenmerkend zijn de verre zichtlijnen, de cultuurhistorische waarden als molencomplexen, landschapselementen en structuren, het gaaf gebleven veenweidelandschap en de verzorgd uitziende bebouwing.
AMSTERDAM
UTRECHT
GORINCHEM
Figuur 1: Ligging projectgebied in Nederland
De Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is voornamelijk agrarisch gebied waar de melkveehouderij de overhand heeft. Er wordt sinds jaren met veel eigen initiatief gewerkt aan het ontwikkelen van 1 agrarische natuur , het herbergen en behouden van karakteristieke weidevogels, het onderhouden van cultuur- en natuurhistorisch waardevolle landschapselementen en het aanbieden van streekeigen producten. Deze verbrede landbouwactiviteiten zorgen voor inkomsten naast die uit de primaire landbouw. Door de relatief slechtere productieomstandigheden (kleinschalige verkaveling, geringe drooglegging, veengronden en stedelijke druk) in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden ten opzichte van andere landbouwgebieden, is de noodzaak van neveninkomsten groot. Ook door de Europese 1 In dit onderzoek wordt hieronder verstaan de natuur die door boeren, met financiering vanuit de subsidieregeling Programma Beheer (LNV 1999 a en b), wordt ontwikkeld en beheerd. Behoud platteland particulier betaald?
9
hervormingen in het landbouwbeleid (zie hoofdstuk 3) zijn agrariërs gaan zoeken naar andere inkomstenbronnen. De inkomsten uit de verbrede landbouwactiviteiten komen voornamelijk uit a en b subsidies van de overheid (uit het Programma Beheer, LNV 1999 ). De overheid wil met deze subsidies agrariërs stimuleren om andere producten en diensten te ontwikkelen dan de traditionele. Ook wordt inkomen gegenereerd doordat bezoekers van het platteland betalen voor producten. Inkomsten uit verbreding vormen op landelijk niveau ongeveer 15% van het totale inkomen van de agrarische sector (Van der Ploeg, 2002). Het enthousiasme in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden en de toewijding voor verbrede landbouw heeft volgens Van den Ham (2000) te maken met de overtuiging dat op die wijze beter de combinatie van economische, maatschappelijke en ecologische doelstellingen is te realiseren. Agrariërs compenseren hierdoor deels het verlies door de hervormingen in de landbouw en vervullen tegelijkertijd de wens van de maatschappij om het landschap mooi en ecologisch waardevol te houden.
1.2 Een verandering treedt op Het ‘agrarisch natuurbeheer’ moet ervoor zorgen dat het agrarische deel van het landschap meer wordt dan alleen agrarische productie. De subsidieregeling die dit sinds 1999 mogelijk maakt staat onder druk. Verschillende organisaties, de Raad voor het Landelijk Gebied (2002), enkele wetenschappers (Kleijn en Berendse, 2001 en Geertsema, 2002) en de Land- en Tuinbouworganisaties uiten hun kritiek op de regeling en de behaalde resultaten (zie ook hoofdstuk 3). Daarnaast stelt de overheid, in een tijd van recessie en wanneer veel prioriteit gaat naar het herstellen van de basisbehoeften van de Nederlandse bevolking (zoals onderwijs, zorg en veiligheid), minder budget beschikbaar voor het platteland. De kritiek op de subsidieregeling en de noodzakelijke bezuinigingen op het plattelandsbudget passen binnen de Europese gedachte over het nieuwe landbouwbeleid. Deze gedachte houdt in hoofdzaak in dat er meer marktwerking moet komen uit agrariërs zelf. Dit wil zeggen dat agrariërs niet door de overheid gestuurd en gestimuleerd worden, maar dat zij zelf moeten bepalen voor welke markt ze gaan produceren. 1.2.1
Nieuw beleid voor het platteland a
In 2002 heeft LNV het Tweede Structuurschema Groene Ruimte (SGR2) vastgesteld (LNV, 2002 ). De nota geeft een ruimtelijke vertaling van het beleid van LNV en daarnaast een overzicht van de wijze 2 waarop het kabinet dit wil realiseren . In de nota wordt een nieuw instrument voor het beheer en de ontwikkeling van het landelijk gebied geïntroduceerd, zogenaamde groene diensten. Het instrument wordt als mogelijke oplossing aangedragen voor de problemen binnen de landbouwsector aan de orde zijn. Groene diensten worden in de nota gedefinieerd als: “Activiteiten of beheersmaatregelen gericht op realisering van verdergaande maatschappelijke wensen waarvoor de ondernemer beloond moet worden. In het algemeen zijn dit diensten op het terrein van natuur, landschap, openbare toegankelijkheid en water. Vergoedingen hebben betrekking op aanleg, inrichting en/of beheer en zijn afkomstig van zowel publieke als van particuliere bedrijven. Daarnaast wordt gesteld dat van een agrarisch ondernemer niet kan worden verwacht dat hij 3 tegemoet komt aan maatschappelijke eisen die verder gaan dan de Goede Landbouwpraktijk , tenzij er een markt voor is. Indien die markt er niet is, zal de overheid moeten overwegen of zij de maatschappelijke eisen zo belangrijk vindt, die vertaald moeten worden in groene diensten die uit de collectieve middelen worden vergoed.”
2
De nota Vitaal Platteland is tijdens dit onderzoek, echter na de datum waarna geen nieuw beleid en/of onderzoek meer meegenomen worden, uitgekomen. Er is kennis genomen van de nota echter er is geen gebruik van gemaakt. 3 De Goede Landbouwpraktijk komt uit de EU-Nitraatrichtlijn van 1991 waar het wordt beschreven als een landbouw die voldoet aan en opereert binnen alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving. In Nederland is de Goede Landbouwpraktijk in het huidige Plattelandsontwikkelingsplan (POP) ingevuld op het niveau van het wettelijk minimum ten aanzien van milieu, meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen, diergezondheid en dierwelzijn. Voor thema’s als natuur, landschap en waterbeheer komt een nadere uitwerking in het SGR2 deel 3. Behoud platteland particulier betaald?
10
Er zijn verschillende aanleidingen om voor een nieuwe instrument te kiezen (zie hoofdstuk 3): • de opgedane ervaringen met het Programma Beheer, • de vraag vanuit de Europese Commissie om meer marktwerking na te streven en de prijssteun verder af te bouwen, • de verwachting dat ook particuliere bedrijven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het landelijke gebied, • het veronderstelde belang van niet-agrarische bedrijven voor de kwaliteit van het landelijk gebied, • de maatschappelijke wens om ruimte te bieden aan het creatief ondernemerschap in plaats van de afhankelijkheid van subsidies. De introductie van groene diensten betekent een belangrijke verandering en verschuiving in het landbouwbeleid. Het door subsidies realiseren van beleidsdoelen veranderd naar het betalen voor groene diensten die door de overheid of particuliere bedrijven gevraagd worden. Er wordt getracht meer marktwerking te ontwikkelen bij agrariërs zelf door te overwegen alleen subsidies in te zetten wanneer er geen andere markt is voor de betreffende groene dienst. 1.2.2
Terug naar de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
Zoals eerder is aangegeven is de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden een echte plattelandsstreek waar veel agrariërs inkomen halen uit verbrede landbouwactiviteiten. In de AlblasserwaardVijfheerenlanden is een stichting opgericht (Stichting Uitvoering Landschapsplan AlblasserwaardVijfheerenlanden [St. Landschapsplan]) ten behoeve van de uitvoering van het door de streek ontwikkelde Landschapsplan Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (Gebiedscommissie, 1998). In dit landschapsplan is onder andere afgesproken om ‘waardevolle eigenschappen van het gebied te behouden en verder vorm te geven, het landelijk karakter in stand te houden, de agrarische sector welvarend te laten zijn, de kwaliteiten van natuur, landschap en milieu hoog te laten zijn en de bewoners zich er economisch en sociaal goed te laten voelen’. Het landschapsplan is een uitwerking van doelstellingen uit het in 1996 ondertekende convenant (Gebiedscommissie, 1996). In dit convenant is door alle betrokken organisaties in de AlblasserwaardVijfheerenlanden onder andere afgesproken dat er samen een integraal plan wordt opgesteld waarin de versterking van het landschap met zijn inwoners centraal staat. De St. Landschapsplan heeft vanwege de plattelandsprojecten veel te maken met agrariërs die aan verbrede activiteiten doen. Daarnaast is zij bezig met de uitvoering van de doelstellingen van het landschapsplan waarbij de agrariërs vaak een betrokken partij zijn. De St. Landschapsplan heeft baat bij een goed toekomstperspectief voor agrariërs. Dit toekomstperspectief wordt mede bepaald door het behoud of de eventuele vergroting van het inkomen. Onderzoek in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden wijst uit dat bij hogere vergoedingen een beter toekomstperspectief ontstaat bij het beginnen met verbrede landbouwactiviteiten (Van den Ham, 2001). Naast het belang van inkomsten uit verbrede landbouwactiviteiten is de herkomst van de vergoedingen belangrijk voor het toekomstperspectief. Uit een interviewronde onder agrariërs in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (Van der Ploeg, 2000) over de vraag hoe verbreding vermarkt kan worden, blijkt hun ondernemerschap. Zij geven liever aanvullend inkomen uit de markt te halen dan uit contracten met de overheid. Deze keuze wordt mede bepaald door de conjunctuurgevoeligheid van subsidieregelingen. De geplande bezuinigingen omtrent het budget voor het platteland illustreren deze gedachte.
Behoud platteland particulier betaald?
11
1.3 Vraagstelling en onderzoeksvragen De vraag die de St. Landschapsplan heeft en die in dit onderzoek centraal staat is als volgt geformuleerd: Welke kansen zijn er voor particuliere financiering van groene diensten in de AlblasserwaardVijfheerenlanden die passen bij het ondernemerschap van de agrariërs en aan welke randvoorwaarden dient de groene dienst te voldoen wil het betrokken particuliere bedrijf tot financiering overgaan? Om een antwoord te krijgen op deze hoofdvraag zullen de volgende drie onderzoeksvragen beantwoord moeten worden: 1
Wat houden groene diensten precies in? a) Wat is de invulling die LNV hanteert voor groene diensten? b) Wat verstaan verschillende betrokken partijen onder groene diensten? c) Welke financieringsmogelijkheden worden door de betrokken partijen genoemd? d) Welke verschillen en overeenkomsten zijn er te onderscheiden in de definitie van groene diensten? e) Welke definitie kan in dit onderzoek gehanteerd worden?
2
Welke groene diensten zijn er in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden te benoemen? a) Welke verbrede landbouwactiviteiten vinden er in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden plaats? b) Zijn de geïnventariseerde verbrede landbouwactiviteiten uit de AlblasserwaardVijfheerenlanden groene diensten?
3
Welke kansen zijn er om de groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden te financieren vanuit de particuliere markt? a) Wie zijn mogelijke afnemers van groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden? b) Hebben de mogelijke afnemers een vraag naar groene diensten? c) Welke randvoorwaarden stelt de afnemer aan de eventueel gevraagde groene dienst? d) Is er onderscheid tussen de groene diensten waarvoor wel en waarvoor geen financiering mogelijk is?
1.4 Voorwaarden onderzoek De landbouw en het platteland zijn op vele manieren verankerd zijn in de samenleving. Daarnaast zijn beide onderhevig aan veranderingen en wordt er door vele betrokkenen anders tegenaan gekeken. Dit onderzoek is niet bedoeld om uitgebreid in te gaan op al deze aspecten. Vandaar dat een aantal voorwaarden worden gesteld die hieronder zijn beschreven: •
•
•
Het onderzoek is hoofdzakelijk gericht op de vraagkant van groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Er wordt van uitgegaan dat agrariërs geïnteresseerd zijn in kennis omtrent het eventueel verkrijgen van neveninkomsten. In het onderzoek wordt daarom niet specifiek stil- gestaan bij de wensen en eisen van agrariërs omtrent groene diensten. Het beleidsinstrument is onderhevig aan veranderingen en nieuwe inzichten. Omdat de inventarisatiefase in juni 2003 is afgerond worden latere inzichten omtrent definities, financieringsconstructies etc.niet meegenomen. Het casusgebied Alblasserwaard-Vijfheerenlanden wordt in het noorden begrensd door de Lek, in het oosten door de Diefdijk en de Linge, in het zuiden door de Boven en Beneden Merwede en in het westen door de Noord.
Behoud platteland particulier betaald?
12
•
De lopende discussie omtrent de definitie van ‘Goede Landbouwpraktijk’ (GLP) en die van groene diensten wordt niet verder uitgewerkt en ter discussie gesteld. De volgende definitie wordt in het onderzoek gehanteerd: “Wat in alle redelijkheid van de burger (als ondernemer en/of grondgebruiker) verwacht mag worden is vastgelegd en wettelijk geregeld in de GLP. Het verschil tussen GLP en groene diensten is dat bij GLP een agrarische productiemethode plaatsvindt, met respect voor en in harmonie met de omgeving, en waar geen financiële vergoeding van overheidswege tegenover staat, omdat het wettelijk verplicht is. Voor groene diensten a daarentegen is wel een vergoeding op zijn plaats (zie LNV, 2002 pag. 53). Groene diensten gaan dus verder dan de GLP.”
1.5 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt de methodiek beschreven die in het onderzoek gebruikt is om antwoord te krijgen op de onderzoeksvragen. Tevens wordt beschreven met welke middelen naar de antwoorden gezocht is en hoe deze middelen zijn toegepast. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een fasering van de werkwijze. Hoofdstuk 3 beschrijft het kader omtrent de ontwikkelingen in de agrarische sector. Hierbij zijn plattelandsvernieuwing en groene diensten als uitgangspunt genomen. Het hoofdstuk geeft vanwege het inventariserende karakter tevens antwoord op een aantal onderzoeksvragen. De resultaten van het onderzoek in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden en de analyse daarvan worden beschreven in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk worden de overige onderzoeksvragen beantwoord. De uitkomsten van het onderzoek worden in hoofdstuk 5 bediscussieerd, waarna conclusies getrokken worden en aanbevelingen worden gedaan.
Behoud platteland particulier betaald?
13
2
METHODIEK
Er zijn diverse methoden om een wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. De literatuur (Verschuren et al., 1998) maakt onderscheid tussen een survey, experiment, gefundeerde theoriebenadering, literatuuronderzoek en een casestudy. De keuze hangt veelal af van de onderzoeksvragen en de omstandigheden rondom het onderwerp. Rondom groene diensten spelen twee belangrijke omstandigheden: de zeer geringe hoeveelheid literatuur over uitvoeringszaken (zoals betaling en financieringsgrondslagen) en het ontbreken van praktijkervaring. Door het ontbreken van voldoende gevarieerde literatuur vallen de gefundeerde theoriebenadering en het literatuuronderzoek af. Het experiment en de casestudy zijn vanwege het recente bestaan van groene diensten en de beperkte praktijkervaring niet te gebruiken voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van: • Een verkennende literatuurstudie om de reeds beschreven zaken omtrent groene diensten te verhelderen. Interviews om de nog niet in de literatuur behandelde vragen over met name de praktijksituatie • rechtstreeks met mogelijke particuliere afnemers te behandelen. Gekozen is om gebruik te maken van kwalitatieve onderzoeksmethoden omdat het onderzoeksdoel gericht is op inzicht in en kansen op particuliere financiering van groene diensten. Kwalitatieve methoden zijn hiervoor beter geschikt dan kwantitatieve methoden, die als doel hebben causale relaties tussen variabelen aan te tonen en die minder of zelfs geen ruimte laten voor meningen, waarden en interpretaties van de geïnterviewden. Bij de uitvoering van dergelijk onderzoek is het goed te realiseren dat de ‘objectieve onderzoeker’ niet bestaat (zie Discussie in hoofdstuk 5). Het aangaan van interviews geschiedt op basis van eigen indrukken en inzichten. Bovendien kunnen de verzamelde gegevens niet los gezien worden van de sociale omgeving waarin ze verzameld zijn, de verstrekte informatie een interpretatie van de geïnterviewde is en zijn de gegevens door middel van interactie tussen onderzoeker en geïnterviewde tot stand gekomen. Met het oog op het bovenstaande is het van belang een zo groot mogelijke validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek na te streven. Dit is getracht te bereiken door de verschillende respondenten met een gelijke vragenlijst te interviewen, de verkregen informatie van een enkel interview op een iteratieve wijze in een volgend interview aan bod te laten komen en daardoor enigszins te laten bekritiseren en te bediscussiëren.
2.1 De literatuurverkenning De verkennende literatuurstudie zal antwoord geven op de eerste twee onderzoeksvragen. Omdat het instrument groene diensten zeer nieuw is, officieel pas genoemd in het SGR2 uit 2002, is er nog maar beperkt onderzoek gedaan en is er weinig literatuur over het onderwerp beschikbaar. Wat wel beschikbaar is zijn rapporten over hoe organisaties aankijken tegen het nieuwe beleidsinstrument en hoe het eventueel gebruikt kan worden. Voor de literatuurverkenning wordt een vaststaande selectie a b van deze rapporten gebruikt (LNV, 2002 ; LNV , 2002; RLG, 2002; SNM, 2002; Meijer en Huijgen, 2002). De selectie bevat rapporten van de overheid tot aan praktijkgerichte organisaties en geeft daardoor een globale indruk van het werkveld. Mede doordat er regelmatig nieuwe inzichten ontstaan over groene diensten en omdat volledigheid niet wordt nagestreefd, is de selectie voorafgaand aan het onderzoeksvoorstel vastgesteld. Uit de rapporten worden de definities en bijbehorende kenmerken gedestilleerd. Door kenmerken van de definities te vergelijken met criteria vanuit de doelstelling kan blijken welke definitie binnen dit onderzoek gehanteerd wordt. Wanneer eventueel geen enkele definitie aan de criteria voldoet zal een eigen definitie worden opgesteld. Om te kunnen bepalen welke groene diensten er in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden voorkomen worden eerst alle verbrede landbouwactiviteiten geïnventariseerd. Voor een overzicht hiervan wordt gebruikgemaakt van eerder uitgevoerd onderzoek. Het betreffende onderzoek van Van den Ham (2001) heeft plaatsgevonden in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, waarbij gebruikgemaakt is van
Behoud platteland particulier betaald?
14
4
het kennisnet van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) en gegevens uit de landbouwmeitelling . Dit onderzoek wordt vanwege de objectieve inventarisatiegegevens als betrouwbaar en volledig beschouwd. Met behulp van de opgestelde definitie kunnen de verbrede landbouwactiviteiten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden onderverdeeld worden in groene diensten en andere verbrede landbouwactiviteiten. Nadat dit onderscheid is aangebracht wordt alleen verder gewerkt met de groene diensten.
2.2 Interviews particuliere bedrijven Rondom groene diensten, zoals bedoeld in dit onderzoek, zijn verschillende type bedrijven te onderscheiden. Het onderscheid is gebaseerd op het vermarkten van producten. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen: 1. 2. 3.
Aanbieders, agrarische bedrijven die groene diensten aanbieden/ produceren. Promotors, belangenorganisaties die groene diensten promoten/bekend maken en daarnaast zorgen voor een goede ontwikkeling van de mogelijkheden van groene diensten. Vragers, particuliere bedrijven die groene diensten tegen een commerciële prijs afnemen of laten produceren.
De vragers en promotors geven antwoord op de onderzoeksvragen. Onder ‘vragers’ worden geen individuele personen verstaan. Het onderzoek richt zich uitsluitend op bedrijven omdat ervan uit wordt gegaan dat deze doelgroep meer middelen heeft om op bedrijfsmatig niveau diensten van agrariërs af te nemen. De consument is zeker een vrager en afnemer echter gaat het om kleine hoeveelheden en bedragen en wordt de keuze individueel bepaald en niet op basis van bedrijfsmatige belangen. Deze laatste reden is voor een bedrijfsmatige afname van groene diensten, wat in dit onderzoek centraal staat, noodzakelijk. De aanbieders worden niet betrokken bij de interviewfase. Er wordt van uitgegaan dat door de eerder geschetste ontwikkeling in de landbouwsector de keuze van agrariërs voor groene diensten enigszins noodzakelijk is. Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat alle mogelijkheden voor het realiseren van neveninkomsten bij de agrariërs welkom zijn. Of het een perspectiefvolle keuze is hangt af van hoe vragers hier tegenover staan en of promotors groene diensten zien zitten als perspectiefvol instrument. Binnen de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden zijn meerdere bedrijven die als vrager of als promotor fungeren ten aanzien van groene diensten. In dit onderzoek is het de bedoeling om die bedrijven te interviewen die in hun huidige werk een relatie hebben met agrariërs of met agrarische werkzaamheden. Er dient een bestaande relatie te zijn tussen het bedrijf en het resultaat van groene diensten. Een waterleidingmaatschappij heeft bijvoorbeeld baat bij kwalitatief goed grondwater. De groene dienst omtrent waterkwaliteit (bij een milieuvriendelijke productiewijze spoelen er minder tot geen schadelijke middelen uit naar het grondwater) heeft ditzelfde doel en dus is er een relatie tussen de groene dienst en het bedrijf. Om particuliere bedrijven te selecteren worden de volgende criteria gehanteerd: • het bedrijf is betrokken bij of heeft een relatie hebben met het platteland; • het bedrijf is betrokken geweest bij vergelijkbaar onderzoek. BETROKKENHEID PLATTELAND
Verwacht wordt dat bedrijven die weinig of geen betrokkenheid hebben met het landschap van de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden ook geen potentiële afnemers zijn van groene diensten. Groene diensten is een nieuwe markt die meestal door pioniers en geïnteresseerden benut wordt. Het gros zal pas na enige tijd, wanneer het succes is gebleken, de markt betreden. Hetzelfde was te zien in de tijd dat agrarisch natuurbeheer ontstond. Eerst waren de agrariërs die al breder actief waren of waarvan de landerijen gunstig gelegen waren belangstellend. Toen sloten anderen zich aan. Bij het bepalen van de betrokkenheid is gekeken is naar welke particuliere organisatie of doelgroep een potentiële afnemer kan zijn van de geselecteerde verbrede landbouwactiviteiten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. 4
Dit is een jaarlijks terugkerende telling waarbij alle boeren gegevens over hun bedrijf, aantal stuks vee en ha en dergelijke moeten opgeven zodat inschattingen kunnen worden gemaakt voor subsidies en producties.
Behoud platteland particulier betaald?
15
VERGELIJKBARE LITERATUUR
In de literatuur over verbrede landbouw is te zien dat steeds hetzelfde type bedrijven geïnterviewd en betrokken wordt. Dit duidt op een groep die waarschijnlijk representatief is voor de belangen die in het landelijk gebied spelen en voorkomen. Een andere reden kan zijn dat juist deze groep zich aangesproken voelt wanneer het gaat over het platteland en doordat deze verenigd is de (gezamenlijke) mening kenbaar maakt. Bij het selecteren van bedrijven voor dit onderzoek zal de representatieve groep uit andere onderzoeken, als uitgangspunt worden genomen. De onderzoeken waarin deze representatieve groep voorkomt gaan over de financiering van plattelandszaken of over het perspectief in de landbouw (Padt, 2002; SNM, 2002 en Stichting Recreatie, 2003). In de onderstaande lijst zijn de bedrijven aangegeven die met behulp van de bovengenoemde criteria zijn geselecteerd voor dit onderzoek. Aangezien de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden als projectgebied wordt aangehouden is alleen het ‘type bedrijf’ afgeleid uit de literatuur. De betrokken bedrijven voor de inventarisatie zijn allen via werkzaamheden of eigendommen aanwezig in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, echter vele zijn er niet gehuisvest. In de tabel is tevens weergegeven welke relatie er is of verwacht wordt tussen het genoemde bedrijf/organisatie en het platteland (zie criteria ‘betrokkenheid’). Tabel 1: Lijst van bedrijven die tijdens de inventarisatie betrokken zijn in dit onderzoek (de gearceerde bedrijven zijn schriftelijke geïnterviewd [zie het deelrapport interviewverslagen]) Type bedrijf uit literatuur
Bedrijf betrokken in dit onderzoek (de vragers)
Bijbehorende belangenorganisatie (de promoters)
Relatie bedrijf met platteland
Bank
Rabobank Leerdam, Rabo groenbank, ABN-AMRO Gorinchem
-
Belangrijke leningverstrekker in de agrarische sector
Projectontwikkeling en investeringsmaatschappij
Projectontwikkelaar H. vd Dool, Fortis Vastgoed, Amstelland
NEPROM (Zie Amstelland)
Bouwen in groene omgeving levert meer op, beheer groene eigendommen door agrariërs
Ontwikkeling Wonen, Bouwfonds Wonen Industrieën
Den Boer Beton, Campina, Leerdammer Company
KvK Rivierenland, NZO Belang bij perspectiefvolle sector en verwante bedrijven
Natuurbeschermingsorganisaties
Stichting Zuid-Hollands Landschap, Staatsbosbeheer Zuid-Holland, project van Vogelbescherming NL
-
Beheerstaken kunnen door agrariërs worden uitgevoerd.
Waterleidingbedrijf
Hydron Zuid-Holland
VEWIN
Resultaten groene diensten leveren wat bedrijf nastreeft, schoner (grond)water
Sponsoren
-
Nationale Postcodeloterij
Agrariërs vervullen taken die passen bij sponsordoelstelling
Recreatie/ toerisme
ANWB, ZHBT, Stichting Recreatie Kennis- en Innovatiecentrum
Recron (zie Stichting Recreatie K&I),
Sterk afhankelijk kwaliteit (groene) omgeving
Zorg
Zorginstelling (uit Kattenbroek, 2003)
-
Mooi landelijk gebied kan als medicijn werken
Organisaties die wel een duidelijke relatie hebben met het platteland en ook veel in vergelijkbaar onderzoek voorkomen, zoals de WLTO, zullen ongetwijfeld ideeën hebben over hoe hun achterban en zijzelf denken over groene diensten en wat ze ermee kunnen. Het is echter niet te verwachten dat zij daar ook daadwerkelijk geld voor beschikbaar hebben. Ze zullen geen producten afnemen omdat de contributiebetalende leden die zelf maken. Dergelijke organisaties worden in dit onderzoek verder niet meegenomen. Een uitzondering wordt gemaakt voor het bedrijfstype ‘sponsoren’. Deze bedrijven zijn eveneens geen afnemers van producten omdat de kerntaak sponsoren is en dit hoofdzakelijk bestaat uit eenmalige financiële donaties. Vanwege de overeenkomsten van werkzaamheden van agrariërs die aan agrarisch natuurbeheer doen met de werkzaamheden van gesponsorde natuurbeschermingsorganisaties, zoals Natuurmonumenten, mag verondersteld worden dat ook dergelijke agrariërs gesponsord kunnen worden. Deze sponsoring kan een eerste financiële prikkel zijn om te beginnen met groene diensten.
Behoud platteland particulier betaald?
16
INTERVIEWVRAGEN
Gekozen is voor semi-gestructureerde interviews om uit verschillende invalshoeken dezelfde onderwerpen ter sprake te laten komen en tegelijkertijd geen vast stramien van vragen te hebben, zodat er ruimte is in te gaan op bepaalde situaties en onderwerpen. De vragen die tijdens de interviews behandeld zijn, zijn afgeleid van de verschillende onderzoeksvragen en de hoofdvraag. Er is onderscheid gemaakt tussen interviewvragen voor vragers en voor promotors. De hoofdvragen zijn hieronder beschreven, de complete vragenlijst staat in het deelrapport interviewverslagen. De interviews, 10 in totaal, zijn direct na afloop uitgewerkt in een verslag. Ook zijn enkele bedrijven telefonisch benaderd waarna een korte aantekening is gemaakt van de relevante informatie. Zie voor beide verslagleggingen het deelrapport. Interviewvragen “vragers” 1. Welke activiteiten verricht het bedrijf? 2. Welk belang heeft het bedrijf bij het platteland? 3. Is er vanuit dit belang een vraag naar plattelandsdiensten? 4. Welke kansen zijn aanwezig voor financiering plattelandsdienst? 5. Welke randvoorwaarden worden gesteld ten aanzien van de financiering? Interviewvragen “promotors” 1. Welke werkzaamheden verricht de organisatie? 2. Welk belang heeft de organisatie/haar leden bij het platteland of bij plattelandsdiensten? 3. Welke kansen zijn aanwezig voor financiering plattelandsdienst 4. Welke randvoorwaarden worden gesteld ten aanzien van de financiering De interviews zijn afgenomen onder vertrouwelijke omstandigheden zodat de geïnterviewde vrij was om zijn mening te geven. De antwoorden omtrent de financiering kunnen verwachtingen wekken bij mogelijke aanbieders. Dit is wel het uiteindelijke doel, maar aan de uitkomsten van dit onderzoek mogen geen rechten ontleend worden. De interviewverslagen zijn ter controle aan de geïnterviewden voorgelegd. De gegevens worden als voor waar aangenomen.
2.3 Analyseren interviews De gehouden interviews zijn uitgewerkt in individuele verslagen. Om uiteindelijk te kunnen bepalen of groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden een perspectiefvol instrument, is worden de gegevens geanalyseerd. Het analyseren gebeurt met behulp van tabellen waarin specifieke antwoorden van de geïnterviewden staan. Doordat in één overzicht alle genoemde antwoorden op één bepaalde vraag zijn weergegeven worden algemene en specifieke kenmerken duidelijk. De kenmerken die bijvoorbeeld opvallen, doordat ze ontbreken of juist genoemd zijn, worden nader beschreven en vervolgens in het licht van de doelstelling en de onderzoeksvragen geïnterpreteerd. Bij het interpreteren van deze gegevens worden vragen gesteld als: Waarom zou dit bedrijf zo antwoorden of hoe komt het dat er geen antwoord gegeven kan worden op die specifieke vraag. De achtergrondinformatie, zoals beschreven in de voorgaande hoofdstukken, speelt bij de interpretatie een grote rol. Er zijn bepaalde redenen waarom juist die specifieke bedrijven zijn geïnterviewd, die specifieke vraag is gesteld en een bepaald antwoord wordt verwacht zodat in theorie een verband gelegd kan worden. In de interpretatie worden de uitgezette denkrichtingen en mogelijke oplossingen geverifieerd of juist ontkracht door de informatie en antwoorden die de bedrijven hebben gegeven. Tussen de verschillende tabellen worden (mogelijke) verbanden gelegd, om zo antwoord te geven op onderzoeksvragen. Tevens worden voorlopige conclusies getrokken, die in een volgende tabelbespreking verder geïnterpreteerd worden.
2.4 Discussie en conclusies Alvorens de conclusies worden beschreven zullen de resultaten en de gegevensverstrekking bediscussieerd worden. In deze discussie worden de feitelijke resultaten besproken en geïnterpreteerd. Daarnaast zal de vraag centraal staan in hoeverre een andere persoon met een andere kijk op de problematiek tot dezelfde inventarisatiegegevens en gevolgtrekking komt als de onderzoeker. Deze stap is nodig om de eigen methode van onderzoek en interpretatie van
Behoud platteland particulier betaald?
17
onderzoeksgegevens te reflecteren aan andere methoden en interpretaties. Na de discussie worden de conclusies beschreven en aanbevelingen gedaan.
2.5 Fasering Het onderzoek is verdeeld in drie fasen: een inventarisatie-, analyse- en interpretatiefase. In figuur 2 zijn de fasen en bijbehorende activiteiten weergegeven. Omdat het instrument groene diensten sterk in ontwikkeling is, heeft met name de inventarisatiefase een vast beginpunt (september 2002) en eindpunt (juni 2003). Totdat het eindpunt is bereikt wordt nieuw uitgekomen literatuur meegenomen en verwerkt. Inventarisatie -
Beschrijven van gehanteerde definities en kenmerken Opstellen van lijst verbrede landbouwactiviteiten Vertalen van onderzoeksvragen naar interviewvragen Houden van interviews met particuliere bedrijven uit de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
Analysefase -
-
Weergeven van de interviewresultaten Analyseren van resultaten door middel van tabellen Verklaren van algemene en specifieke kenmerken uit de tabellen Analyseren of de markt perspectief kan bieden tav de groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
Interpretatiefase -
Bediscussiëren van onderzoeksmethode en resultaten Trekken van conclusies Doen van aanbevelingen
Figuur 2: Schematisch overzicht werkwijze onderzoek
Behoud platteland particulier betaald?
18
3
PLATTELANDSVERNIEUWING EN GROENE DIENSTEN
Voorafgaande aan de beantwoording van onderzoeksvragen worden de ontwikkelingen in het landbouwbeleid beschreven. Veranderingen in het landbouwbeleid hebben ertoe geleid dat de Nederlandse overheid in 2002 een nieuw instrument heeft geïntroduceerd om een en ander te stimuleren en te bewerkstelligen. Het nieuwe beleid is ontstaan als gevolg van veranderende wensen van de Nederlandse maatschappij en het Europese landbouwbeleid.
3.1 De jaren van wederopbouw en economische groei De periode na de Tweede Wereldoorlog (1945-1960) kan volgens Van der Cammen (1993) worden gekarakteriseerd als een periode van wederopbouw en welvaartstoename. Het landelijk gebied wordt beschouwd als agrarische productieruimte en de stad als basis voor industriële en tertiaire activiteiten (verwerking en verkoop aan consumenten). In de Eerste nota Ruimtelijke Ordening uit 1960 wordt geconstateerd dat enkele gebieden qua productieomstandigheden achterblijven. Om deze gebieden op een gelijk niveau te brengen worden extra middelen, ook financiële, ingezet. In de jaren zestig vindt verdere economische groei plaats. De modernisering van de landbouw wordt op Europees niveau door de EEG gestimuleerd door het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Het doel is om de landbouwproductie zo te ontwikkelen, dat de EEG op het gebied van de voedselvoorziening minder afhankelijk wordt. Tevens dient het als tegengewicht voor de noodzakelijke invoer van producten zoals energie en grondstoffen. Om de landbouwproductie verder te ontwikkelen worden verschillende instrumenten in het leven geroepen: hoge prijzen voor producenten in de EEG, bescherming aan de grenzen en de toepassing van de communautaire preferentie. Dit laatste instrument houdt in dat bij een gelijke kwaliteit, altijd Europese producten gekocht moeten worden. Het geld voor de hoge prijzen en andere instrumenten komt uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL). In de Tweede nota Ruimtelijke Ordening uit 1966 wordt het instrument ‘ruilverkaveling’ (tegenwoordig landinrichting) ingezet om de productieomstandigheden te verhogen. Dit instrument betreft het bijeenvoegen van grondeigendommen van verschillende eigenaren, gevolgd door een nieuwe verdeling om zo het euvel van versnippering, ondoelmatige vorm, onpraktische landschapselementen en verspreide ligging van percelen te verhelpen. Gevolg van de nationale inzet is een grote rationalisatie van de landbouw: er kan met minder middelen, makkelijker meer geproduceerd worden op minder grond. De kunstmatige vorm van het landschap (geen natuurlijke scheidingen tussen percelen, geen reliëf meer in percelen en geen landschapselementen in en tussen de percelen) dat door de ruilverkavelingen ontstond, wordt geaccepteerd door de grotere behoefte aan economische groei. Het landelijk gebied wordt beschouwd vanuit de stedelijke gebieden; het is niet alleen ‘niet-stad’ maar vooral ten dienste van de stad. Deze gedachte wordt verder uitgewerkt in de Derde nota Ruimtelijke Ordening uit 1973. In de Relatienota uit 1975 wordt geconstateerd dat de verdergaande modernisering van de landbouw (met name de ruilverkavelingen) in toenemende mate stuit op weerstand in de samenleving. Als gevolg hiervan wordt in de landinrichting rekening gehouden met belangen van natuur, landschap, recreatie enzovoorts. Agrariërs verzetten zich hier heftig tegen en stemmen een aantal plannen af. Om dit conflict van belangen te beslechten introduceert de overheid met de Relatienota het compensatieprincipe. Agrariërs ontvangen compensatie voor het laten voortbestaan van ‘suboptimale’ externe productieomstandigheden zoals waterbeheer, ontsluiting en omvang van kavels en voor het integreren van zorg voor natuur en landschap in hun bedrijfsvoering. Ook op Europees niveau worden de effecten van de modernisering zichtbaar, er ontstaan overschotten (de zogenaamde melkplas en boterberg) en door de opkomst van de natuur- en milieubescherming rijst de vraag of de modernisering geen nadelige gevolgen heeft voor de natuur en het milieu. In 1984/85 wordt de melkquotering ingevoerd om de overschotten te bestrijden.
Behoud platteland particulier betaald?
19
3.2 Doorbraak van natuur en milieu De context voor de jaren tachtig is die van een economische recessie, het ontstaan van twijfels over de maakbaarheid van de samenleving (Driessen, 1995). De landbouw wordt geconfronteerd met een internationale crisis en moet anders gaan produceren. Deze verandering komt voort uit te hoge kosten van het Europese landbouwbeleid, de overschotproblematiek, natuur- en milieuconsequenties van landbouwproductie en de eisen van consumenten. De aandacht voor natuur en milieu zet in deze 5 periode echt door. Op nationaal niveau worden de plannen voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gepresenteerd (in het Natuurgebiedsplan uit 1989). De omslag naar meer aandacht voor landschap en milieu dan voor economische groei van de landbouw in het landelijk gebied wordt met de EHS duidelijk geïllustreerd. Naast de aandacht voor bescherming van flora en fauna groeit ook de aandacht voor behoud van de identiteit van het Nederlandse landschap. Door de ruilverkavelingen zijn landelijke gebieden op elkaar gaan lijken (overal is dezelfde efficiënte structuur aangelegd) en is de regionale identiteit verzwakt en soms verdwenen. Met name cultuurhistorische, archeologische en bouwkundige elementen die een streek of plaats identiteit gaven, zijn verdwenen doordat ze de modernisering van de landbouw in de weg stonden of doordat er met minder gevoel voor architectuur en met minder geld gebouwd is. Van der Ploeg (2002) omschrijft deze verandering zo dat de Nederlandse samenleving afscheid neemt van de ‘oude landbouw’ en het ontwikkelingsmodel van de afgelopen decennia. De huidige samenleving behoeft echter wel degelijk een agrarische sector, maar dan een ‘nieuwe landbouw’. De Structuurnota Landbouw uit 1989 geeft dit treffend weer door bij het thema ‘de landbouw en het landelijk gebied’ in te gaan op de volgende onderwerpen: • milieu (relatie primaire productie landbouw en kwaliteit van het fysieke milieu) • natuur en landschap • openluchtrecreatie • gebruik van de ruimte door de landbouw.
3.3 De verbrede landbouw op komst Vanaf het begin van de jaren negentig bleek de landbouw meer dan alleen agrarische productie. Op Europees niveau wordt de verandering geïllustreerd door het, mede door internationale druk, hervormen van het GLB. Begin jaren negentig heeft de GLB een ingrijpende hervorming ondergaan, de naam van de Ierse landbouwcommissaris Mac Sharry is er blijvend aan verbonden. Met de Mac Sharry-hervorming is gekozen voor een nieuwe aanpak die gebaseerd is op twee elementen, namelijk het verlagen van de garantieprijzen en compensatie voor deze prijsverlagingen in de vorm van directe inkomenssteun. Deze Mac Sharry- hervorming is het begin van een voortdurend proces van hervormingen die de interne EU-prijzen geleidelijk richting het niveau van de wereldmarkt moeten brengen. De hervormingen zorgen ervoor dat de Nederlandse landbouw moet veranderen wil deze haar inkomen kunnen behouden. Het uiteindelijk kunnen concurreren met de wereldmarkt terwijl de Nederlandse productieomstandigheden relatief gezien verre van gunstig zijn, leidt tot het ontwikkelen van nieuwe activiteiten en daarmee nieuwe inkomstenbronnen. Een onderzoek dat Van der Ploeg (1994) deed naar verschillende bedrijfsstijlen in de landbouw bevestigde dit. In het onderzoek werd duidelijk dat landbouwbedrijven niet allemaal behoren tot de categorie voltijdse bedrijven die naar maximalisatie van hun investeringen streven. Het beeld bleek veel gevarieerder, er zijn satisfiers, volen deeltijd agrariërs, agrariërs gericht op sleutelen aan de trekker, fokken van topkoeien, risicomijders en gokkers (vrij naar op. cit.). Deze uitkomst past heel goed in de oplossing van de moderne beleidsvraagstukken van LNV, zoals agrarisch natuurbeheer, handhaven van cultureel erfgoed, milieuproblemen, de rol van de vrouw in de landbouw en extensiveringsbehoeften (Strijker, 1999). Verbreding van de landbouw lijkt de sleutel voor het oplossen van deze beleidsvraagstukken. Deze gedachte sloot goed aan bij, en volgde wellicht op de Europese gedachte over het GLB; beschreven in ‘Agenda 2000’. In het welvarende Europa leven heel anders denkende burgers, dan in de tijd dat het GLB werd ontworpen. De welvarende burger van nu hoeft zich niet meer af te vragen of er voldoende voedsel is. Maar burgers zijn daarentegen uitermate kritisch op de wijze waarop dat 5
De EHS is een landsdekkende structuur waarbij door middel van ecologische verbindingszones, bestaande en nieuw te ontwikkelen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. De EHS zorgt ervoor dat natuurgebieden niet geïsoleerd raken en daardoor migratie van fauna mogelijk wordt. Tevens bieden de nieuwe natuurgebieden leefruimte voor diverse flora en fauna.
Behoud platteland particulier betaald?
20
voedsel is geproduceerd. De voorstellen van Agenda 2000 voorzien met name in prijsverlagingen voor producten, het ontkoppelen van de directe betalingen (premies) aan agrariërs en de invoering van nieuwe instrumenten voor de plattelandsontwikkeling (Bont, 2003). De kern van de nieuwe instrumenten is dat agrariërs niet onvoorwaardelijk prijssteun ontvangen, maar dat ze financieel beloond worden voor prestaties of activiteiten die beter zijn voor het milieu en de natuur. Het accent van het plattelandsbeleid komt te liggen op het multifunctionele karakter van de landbouw. Behalve om voedsel gaat het om aspecten zoals onderhoud van landschap en natuur. Met deze veranderingen op komst zal de traditionele vorm van landbouw langzaam overgaan in een verbrede vorm van landbouw die naast voedselproductie aandacht heeft voor het milieu, de voedselveiligheid, de voedselkwaliteit en het dierenwelzijn. De vernieuwde doelstellingen zullen de hervorming van het marktbeleid verder verdiepen en uitbreiden waardoor er meer marktgerichtheid en concurrentie ontstaat.
3.4 Plattelandsvernieuwing ontstaat in Nederland In het Nederlandse beleid en specifiek in de agrarische sector, vertegenwoordigd door de branche organisatie Land- en Tuinbouworganisaties (LTO), is op de verbreding van de landbouw het label ‘plattelandsvernieuwing’ geplakt. Het ontstaan van de term plattelandsvernieuwing is bevestigd in de nota ‘Dynamiek en Vernieuwing’ (LNV, 1995). Een streefbeeld uit de nota is onder andere het vergroten van de marktconformiteit in de landbouw. De overheid, waaronder ook de Europese, zorgt voor de noodzakelijke kaders en randvoorwaarden, waarbinnen de landbouw de eigen verantwoordelijkheid heeft om te produceren wat de markt vraagt. De eigen verantwoordelijkheid brengt met zich mee dat het inkomen ook zo veel mogelijk in de markt wordt verdiend. Door de oorspronkelijke insteek van het begrip, en doordat LNV het gebruikt in nota’s, heeft de term ‘plattelandsvernieuwing’ een typisch agrarische interpretatie gekregen. Het lijkt over het platteland te gaan, maar eigenlijk is het de verzamelterm voor verbredingsmogelijkheden van de landbouw zoals: boerencampings, ecologisering van de landbouwproductie, agrarisch natuurbeheer, directe verkoop aan consumenten, bed-and-breakfast, nieuwe activiteiten van of voor agrarische vrouwen en zorgboerderijen. In wezen gaat het niet over de vernieuwing van het platteland maar over de verbreding van de landbouw. De oorspronkelijke plattelandsvernieuwing (uit op. cit.) gaat over het leefbaar houden van het landelijk gebied. Dit vertaalt zich onder andere in economische groei, beschikbaarheid van voorzieningen en behoud van werkgelegenheid. Deze invulling gaat daarmee verder dan alleen een verbreding van de landbouwsector. De vernieuwing moet een economisch sterk platteland opleveren waar mensen kunnen wonen, werken en geld uitgeven. De verbreding van de landbouw zou gezien kunnen worden als een peiler waarop de vernieuwing rust. De landbouw heeft daarentegen, vanwege de omvang een grote invloed op het aanzicht van het platteland en is daarmee wel een sterke peiler in het geheel. Door het eventueel gescheiden ontwikkelen van de verschillende peilers zou de vernieuwing weleens niet gerealiseerd kunnen worden. Alle belangen die met het platteland gemoeid zijn zullen samen, afgestemd op elkaar een plaats moeten krijgen. In dit onderzoek wordt de verbreding van de landbouw, en daarmee de groene diensten, gezien als een onderdeel van de plattelandsvernieuwing. Nadat de term plattelandsvernieuwing geïntroduceerd was werd er veelvuldig beleid geschreven waarmee de vernieuwing tot stand moest komen. Onderstaand een chronologische opsomming van een aantal nota’s: • Verdrag van Malta (1992), gericht op de bescherming van archeologische waarden, uiteindelijk in de Wet op de Ruimtelijk Ordening vastgelegd; • Nota Belvedere (VROM, 1999), gericht op de bescherming van cultuurhistorische waarden door ontwikkeling; a • Natuur voor mensen, mensen voor natuur (LNV, 2000 ), gericht op natuurontwikkeling en beheer van natuurgebieden; b • Voedsel en Groen (LNV, 2000 ), gericht op de agroproductieketen in de toekomst, voedselveiligheid en productiemethoden; c • Plattelandsontwikkelingsplan POP (LNV, 2000 ), gericht op het behalen van meer marktgerichtheid van de landbouw en de milieu- en natuurvriendelijke productie van de landbouw in de periode van 2000 tot 2006;
Behoud platteland particulier betaald?
21
•
Vijfde nota Ruimtelijke Ordening (VROM, 2001), gericht op de gehele ruimtelijke ordening in Nederland.
Het platteland heeft volgens het beleid verschillende mogelijkheden om de vernieuwing tot stand te brengen door activiteiten omtrent (agrarisch) natuurbeheer, bieden van recreatiemogelijkheden, behouden van het cultuurlandschap etc. In de nota Voedsel en Groen staat een illustrerende zin: "De maatschappelijke eisen op bijvoorbeeld het gebied van landschapskwaliteit, natuurwaarden en goed waterbeheer zullen in 2010 zijn vertaald in zogeheten codes voor ' goede landbouwpraktijk' . Waar de samenleving wensen heeft die verder gaan dan de goede landbouwpraktijk, zal de overheid b publieke middelen inzetten om deze doelen te bereiken" (LNV, 2000 p. 30). Om de wensen van de samenleving te realiseren worden de nieuwe activiteiten gestimuleerd en zijn daarvoor subsidies beschikbaar gesteld. Op Europees niveau zijn subsidies beschikbaar voor plattelandsontwikkelings- en leaderprojecten (Overbeek, 2002). In Nederland worden subsidies verstrekt 5 voor onder andere landinrichtingsprojecten, het Programma Beheer, Reconstructieprojecten etc. Het nastreven van meer marktconformiteit zet zich door in de werkwijze en financieringsgrondslagen van de subsidieregelingen. De uitgangspunten van het Programma Beheer zijn bijvoorbeeld resultaatgerichtheid, er is meer ruimte voor particulieren en er is meer aandacht voor natuur en landschap buiten de EHS. Voor het agrarisch natuur- en landschapbeheer betekende dit de overgang naar een regeling waarin de agrariër als beheerder zelf meer initiatief neemt en verantwoordelijkheid draagt. Het navolgen van een aantal randvoorwaarden volstaat niet meer; na afloop van een contractperiode wordt afgerekend op basis van de resultaten die zijn behaald in vergelijking met de doelen die behoren bij het vooraf vastgestelde natuurdoeltype. Uit het voorgaande kan niet geconcludeerd worden dat een verandering van werkwijze binnen een subsidieregeling leidt tot meer marktconformiteit. Er wordt getracht de eigen verantwoordelijkheid te stimuleren en agrariërs kennis te laten maken met andere manieren van financiering. Verondersteld mag worden dat wanneer de subsidieregeling door bijvoorbeeld bezuinigingsmaatregelen komt te vervallen agrariërs weten hoe ze eerder behaalde resultaten kunnen vermarkten met andere partijen dan de overheid. De gesubsidieerde activiteiten werpen hun vruchten af. Een steeds groter wordend aantal agrariërs, 6 40% van alle professionele landbouwbedrijven, haalt inkomen uit verdieping en verbreding van het agrarisch bedrijf (Van der Ploeg, 2002). Het inkomen wordt voor een groot deel gehaald uit natuur- en landschapsbeheer, diversificatie en kortere ketens. In het kader van het Programma Beheer, bestaande uit de subsidieregeling natuurbeheer (SN) en de subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (SAN) is in de periode 2000-2002 een oppervlakte van ruim 400.000 hectare aan (agrarische) natuur ontwikkeld (DLV, 2003). De resultaten van het Programma Beheer hebben echter wel een kostenplaatje dat is opgelopen tot 343 miljoen, grofweg 114 miljoen per jaar. Niet alleen de hoge kosten in tijden van bezuiniging werden bekritiseerd, ook op de inhoud van het Programma Beheer ontstaat kritiek: • De Raad voor het Landelijk Gebied (2002) die de regering van advies dient, constateert dat de huidige subsidieregeling dermate gecompliceerd is dat gebruik en toekenning van de subsidies tot grote problemen leidt en dat subsidieverstrekking onder strikte voorwaarden niet aansluit bij normen en waarden van ondernemende agrariërs en daardoor een rem is op innovatie en doelmatig opereren. • Wetenschappers staan kritisch tegenover de effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer (Kleijn en Berendse, 2001; Geertsema, 2002). Zij vragen zich sterk of de ecologische doelen wel worden gehaald en of individuele agrariërs wel natuur kunnen ontwikkelen en beheren. • Het Rijk heeft in de tijd dat er een recessie gaande blijkt en er veel prioriteit gaat naar het herstellen van de basisbehoeften van de Nederlandse bevolking (zoals onderwijs, zorg en veiligheid) minder budget beschikbaar voor het platteland. De hierboven genoemde problemen rondom de subsidieregeling Programma Beheer, de subsidie voor het natuur- en landschapsbeheer door agrariërs leiden tot het nieuwe beleid en nieuwe uitvoeringsinstrumenten. 6
zie omschrijving in verklarende woordenlijst
Behoud platteland particulier betaald?
22
3.5 Ontstaan van groene diensten Als uitwerking van de Vijfde nota Ruimtelijke Ordening is in 2002 het Tweede Structuurschema Groene Ruimte (SGR2) opgesteld. De nota geeft een ruimtelijke vertaling van het beleid van LNV en daarnaast een overzicht van de wijze waarop het kabinet dit beleid wil realiseren. Het SGR2 beschrijft onder meer een nieuw instrument voor het beheer en de ontwikkeling van het landelijk gebied. Het instrument groene diensten moet de agrariër zijn toebedeelde taak als beheerder van het landelijk gebied vormgeven en voor (neven)inkomsten zorgen. Een groene dienst is een activiteit die gevraagd door marktpartijen wordt uitgevoerd door een grondeigenaar. Het kan hierbij gaan om het beheren van natuur, bescherming van landschapselementen en het bieden van recreatiemogelijkheden. Het leveren van groene diensten betekent een belangrijke verandering en verschuiving van het door subsidies realiseren van beleidsdoelen naar het door marktwerking betalen van groene diensten. In figuur 3 wordt deze verandering schematisch weergegeven. Gesubsidieerde groene dienst Gesubsidieerde verbrede landbouw
Groene dienst Door markt(werking) betaalde groene dienst Geen groene dienst
Figuur 3: Overgang van gesubsidieerde verbrede landbouw naar betaalde groene diensten
De verandering zoals is weergegeven in figuur 3 kenmerkt zich niet alleen door een andere etiket te plakken op bestaande verbrede landbouwactiviteiten, maar ook in de wijze waarvoor en door wie er betaald wordt (zie 3.6 voor discussie over de financiering van groene diensten). Door middel van groene diensten wordt eveneens getracht meer marktwerking te ontwikkelen bij agrariërs zelf. Agrariërs kunnen in gebieden waar een specifieke vraag is naar producten, resultaten of diensten, geformuleerd door overheden of particuliere bedrijven, deze leveren en of produceren tegen betaling. Het betalen van groene diensten lijkt een tussenvorm in het afbouwen van de subsidie en het meer plaats geven aan marktwerking. Onder druk van de EU zullen, zoals eerder is genoemd, de mogelijkheden voor directe prijssteun sterk verminderen en uiteindelijk vervallen en zal de agrariër meer gestimuleerd moeten worden zelf de markt te betreden om zijn producten aan te bieden. Deze markt heeft het basisprincipe dat wanneer er een vraag is, de partij die dit kan een aanbod doet. Daarbij is de vrager vaak ook de betaler, het gaat vaak om specifieke vragen waarbij een specifiek aanbod past. Bij de subsidieregelingen gaat het in principe ook om een vraag- en aanbodrelatie maar van een ander soort. In dit laatste geval wordt de vraag gevormd door de wensen van de maatschappij, die zeer diffuus en vaak niet specifiek zijn. De overheid, die deze vraag (bijvoorbeeld meer [toegankelijke] natuur of meer recreatiemogelijkheden) uitwerkt in beleid, gaat agrariërs die aan de vraag voldoen subsidiëren. De subsidie bestaat vaak uit het vergoeden van gederfde inkomsten of opbrengsten. Het betalen voor groene diensten kan, zo wordt genoemd in het SGR2, door zowel publieke als particuliere bedrijven gedaan worden. Er bestaat echter geen duidelijke afbakening wie er voor welke dienst gaat betalen. De vraag naar groene diensten is, omdat het door de overheid is geïntroduceerd, nog zeer diffuus. Deze onduidelijkheid levert een knelpunt op: wie gaat er betalen voor welke dienst? Men kan stellen dat de vrager, net als in de markt betaalt. Echter hoe gaat dit bij diensten die een maatschappelijk belang hebben, maar ook passen bij de specifieke vraag van een particulier bedrijf. De manier waarop de agrariër betaald kan worden, welke vraag er in bepaalde gebieden is en welke bedrijven een vraag hebben is nog onduidelijk. Om op deze en andere vragen antwoord te kunnen geven laat LNV verschillende verkenningen uitvoeren en bekijkt het de praktijksituatie in zogenaamde c ‘proeftuinen’. Verwacht wordt dat pas in 2006, na het aflopen van het huidige POP (LNV, 2000 ) een nieuw systeem voor groene diensten operationeel kan zijn. Het kunnen ontwikkelen van een systeem dat voldoet aan de eisen van de Europese commissie en daarnaast past bij de manier waarop de overheid en de agrariër het graag zien, zal niet eenvoudig zijn en vergt dus tijd. Ook zal in de komende periode geen geld beschikbaar zijn, buiten de proeftuinen in twee gebieden, om groene diensten in praktijk te brengen (LNV/DN, 2003). Tot die tijd zal het Programma Beheer (de SAN), in afgeslankte vorm in verband met bezuinigingen, dienen voor het stimuleren en subsidiëren van Behoud platteland particulier betaald?
23
natuur- en landschapsbeheer door agrariërs. Het betalen van groene diensten zal afhangen van provinciale of gemeentelijke initiatieven en van particuliere bedrijven die daar behoefte aan hebben. Er lijkt een taak te zijn weggelegd voor de St. Landschapsplan om te zoeken naar particuliere bedrijven die een vraag hebben naar groene diensten die de agrariërs kunnen leveren. Of er bedrijven zijn en in hoeverre deze tegen betaling diensten willen afnemen, zal nader bekeken moeten worden. Dit onderzoek tracht te voorzien in deze behoefte en zoekt naar bedrijven in de AlblasserwaardVijfheerenlanden die een vraag hebben naar groene diensten en wat zij daar voor over hebben. Voordat dit kan moet duidelijk zijn wat een groene dienst precies is, in volgende paragrafen wordt dit beschreven. In tabel 2 zijn de voorgaande paragrafen samengevat en worden de belangrijkste kenmerken uit een bepaalde periode genoemd. De beschreven kenmerken zijn het gevolgen van het invoeren van nieuw nationaal of Europees beleid. De efficiëntere landbouwproductie is bijvoorbeeld het gevolg van het op nationaal niveau stimuleren van de agrarische productie en de Europese marktbescherming. Tabel 2: Weergave belangrijkste kernmerken in de landbouwontwikkeling van 1945 tot heden (in het heden is geen beleid weergegeven omdat dat er nog niet is) Tijdspad in jaartal
Belangrijkste kenmerk(en)
Nationaal beleid
Europees beleid
‘45-‘60
Opbouwen van de ingestorte economie
Stimulering agrarische productie,
Prijsbescherming binnen de EU, maken van het GLB
‘60-‘75
Steeds efficiëntere productie in de landbouw
Inzet ruilverkaveling, invoer beperkende maatregelen zoals de melkquotering
Bescherming landbouw door EOGFL-fonds
‘75-‘90
Ontstaan van overschotten, meer aandacht voor natuur en milieu
Invoer melkquotering, ontwikkeling van de EHS
Productiebeperking, landbouwhervorming door Mac Sharry
‘90-‘00
Groei aantal verbrede landbouwactiviteiten voor behoud inkomen
Nieuw beleid voor het platteland (introductie plattelandsvernieuwing)
Agenda 2000
‘00-‘01
40% van de agrariërs haalt inkomsten uit verbrede landbouwactiviteiten
Nieuw beleid over natuur, landschap, cultuurhistorie, voedsel en water
Verdere hervorming
‘01-‘02
Budget subsidieregeling onzeker, neveninkomsten van agrariërs krimpen
Het rijk bezuinigd, er moet meer marktwerking komen
Geen prijssteun meer, meer marktwerking op wereldniveau
2003
Behoefte aan nieuwe inkomsten groeit vanwege hervorming in het landbouwbeleid
Introductie instrument groene diensten in het SGR2
Uitbreiding EU met nog onbekende gevolgen voor landbouw
heden
Wie betaalt voor welke groene diensten
-
-
3.6 Financiering groene diensten In de beschrijving van groene diensten in de voorgaande paragraaf zijn drie begrippen te onderscheiden met betrekking tot financiering. Er wordt gesproken over subsidie op basis van vergoeding, subsidie op basis van beloning en op basis van marktwerking. Het begrip subsidie betekent geldelijke ondersteuning van de overheid aan particulieren. De overheid ondersteunt particulieren om bepaalde activiteiten, die beleid helpen realiseren, te ontplooien. Ondersteuning kan in de vorm van een vergoeding of een beloning plaatsvinden. De vergoeding, die vaak bestaat uit schadeloosstelling, wordt gebruikt wanneer particulieren bepaalde activiteiten nalaten of juist uitsluitend uitvoeren omdat de overheid dat van hen vraagt. De beloning wordt daarentegen gebruikt om de particulier tevens te stimuleren, hetzij over de drempel te helpen, om bepaalde activiteiten te ontplooien of bepaalde middelen te gebruiken. De eventuele prestatie die de particulier levert of het gebruik van het bepaalde middel wordt beloond. De overgang van uitsluitend onkosten of gederfde inkomsten vergoeden naar het belonen van resultaten wordt goed geïllustreerd in de subsidieregelingen voor het agrarisch natuurbeheer. Voordat Behoud platteland particulier betaald?
24
7
het Programma Beheer ontstond waren de regelingen hoofdzakelijk gericht op het vergoeden van gederfde inkomsten. Inmiddels zijn de pakketten, zoals voor weidevogelbeheer, veelal gericht op resultaatbeloning. Hoe meer nesten er op bepaalde data in een perceel, waarvoor het pakket geldt, worden gevonden hoe hoger de beloning. Het begrip marktwerking heeft alles te maken met vraag en aanbod binnen een bepaalde markt. Zowel particulieren als overheden kunnen vrager en/of aanbieder zijn. Een onderscheidende factor ten opzichte van subsidies is de commerciële prijs. Deze prijs wordt bepaald door de hoeveelheid vraag en/of aanbod en gemaakte kosten. De gemaakte producten of geleverde diensten krijgen een economische waarde in plaats van dat de overheid de hoogte van vergoeding of beloning bepaalt. In een conferentie over meer marktwerking in de landbouw (Labohm, 2001) wordt door een van de sprekers, M. Keyzer (Directeur Stichting Onderzoek Wereldvoedselvoorziening aan de Vrije Universiteit), het volgende gezegd: ”Via regelgeving en eventueel via subsidies en belastingen kan de overheid proberen de levering van maatschappelijk gewenste bijproducten (landschapsbehoud e.d.) veilig te stellen. Voorlopig lijkt het GLB-budget via vrij eenvoudige hervormingsmaatregelen ruimte te bieden om de huidige areaal- en dierpremies voor dit deel aan te wenden. Maar dit kan niet meer dan een overgangsregeling zijn. Uiteindelijk moet ook deze beloning, juist omdat het om een vorm van dienstverlening gaat, grotendeels uit de markt komen.” De uitspraak onderschrijft de relatie die de hiervoor genoemde begrippen onderling hebben. De subsidies worden door een overgang van vergoeden naar belonen van resultaten, veranderd in een meer marktgerichte manier van werken. Belangrijk in deze relatie zijn de ‘betaler’ en de ‘prijs’. Deze verschuift respectievelijk van de overheid naar de particulier en van een beloning naar een commerciële prijs. Omdat de verschuiving haast noodgedwongen plaatsvindt kan men zich afvragen of er überhaupt wel een particuliere vraag is naar verbrede landbouwactiviteiten. In hoofdstuk 4 wordt hier verder op ingaan. Tabel 3: Kenmerken van financiering groene diensten
Kenmerk
Begrip Subsidie op basis van vergoeding
Subsidie op basis van beloning
Marktwerking
Wie is vrager
Maatschappij door middel van de overheid
Maatschappij door middel van de overheid
Marktpartijen
Soort vraag
Diffuus, niet specifiek
Diffuus, redelijk specifiek
Specifiek product en/of activiteit
Doel
Beleidsdoelen realiseren
Overgang naar marktwerking stimuleren en beleidsdoelen realiseren
Groene concurrentie (zie ook Terwan, 2000)
Wie betaalt
De overheid
De overheid
Particulier of overheid
Wat wordt betaald
Vergoeding
Beloning/stimulerende prijs
Commerciële prijs
De agrariër krijgt een beloning voor de hoeveelheid nesten die op een perceel liggen in het kader van weidevogelbescherming
Een wandelplatform betaalt agrariërs die hun land openstellen voor wandelaars zodat gevarieerde en langere routes ontstaan
Voorbeeld (fictief) De agrariër krijgt een vergoeding voor gederfde opbrengsten wanneer het grasland na een bepaalde datum gemaaid wordt
In tabel 3 is te zien dat beide subsidievormen veel overeenkomsten hebben. Dit is te verklaren omdat het in beide gevallen gaat om, in opdracht van de overheid uitgevoerde activiteiten. Met dit belangrijke kenmerk hangt de rest van de kenmerken samen, zoals de diffuse vraag en de betaling uit de algemene middelen. Het begrip marktwerking kenmerkt zich met name door de specifieke vraag en de commerciële prijs. Omdat de vraag nu specifiek is, kan er tevens een specifieke vrager aangewezen worden. Vanwege deze relatie kan het principe van ‘de vrager betaalt’ gehanteerd worden. De vrager 7
een voorbeeld hiervan is de Bergboerenregeling, door de regeling kregen boeren een vergoeding omdat het reliëf in percelen de agrariër belemmerde in het gebruik van grote machines en er daardoor meer tijd nodig was om dergelijke percelen te bewerken
Behoud platteland particulier betaald?
25
kan zowel een particulier zijn, als een overheid die zich als een marktpartij gedraagt. Beide partijen worden in het licht van het begrip marktwerking als ‘particulier’ aangemerkt. Op basis hiervan kan er onderscheid gemaakt worden tussen publiek en particulier gefinancierde diensten. Het verschil zit voornamelijk in de soort vraag. Is deze diffuus en op basis van maatschappelijke wensen dan wordt deze publiek betaalt; is de vraag specifiek en op basis van vragen uit de markt dan betaalt de vrager (hetzij een particulier of de overheid).
3.7 Definities groene diensten Naast onderscheid op basis van financiering, maken organisaties die betrokken zijn bij het platteland onderscheid in het begrip groene diensten. De verschillende definities omtrent groene diensten en de belangrijkste kenmerken worden hieronder beschreven. Het doel is om een bij de doelstelling passende definitie te vinden die in de rest van het onderzoek gebruikt kan worden. In deze en de volgende paragraaf wordt antwoord gegeven op de eerste onderzoeksvraag: Wat houden groene diensten precies in? a) Wat is de invulling die LNV hanteert voor groene diensten? b) Wat verstaan de verschillende betrokken partijen onder groene diensten? c) Welke financieringsmogelijkheden worden door de betrokken partijen genoemd? d) Welke verschillen en overeenkomsten zijn er te onderscheiden in de definitie van groene diensten? e) Welke definitie kan in dit onderzoek gehanteerd worden? Per organisatie worden de definitie en de belangrijkste kernmerken weergegeven. Het Ministerie van LNV in het SGR deel 2 (LNV, 2002a) In deze nota wordt het instrument groene diensten omschreven als: “Activiteiten of beheersmaatregelen gericht op realisering van verdergaande maatschappelijke wensen waarvoor de ondernemer beloond moet worden. In het algemeen zijn dit diensten op het terrein van natuur, landschap, openbare toegankelijkheid en water. Vergoedingen hebben betrekking op aanleg, inrichting en/of beheer en zijn afkomstig van publieke en particuliere bedrijven. Daarnaast wordt gesteld dat van een agrarisch ondernemer niet kan worden verwacht dat hij tegemoet komt aan maatschappelijke eisen die verder gaan dan de GLP, tenzij er een markt voor is. Indien die markt er niet is, zal de overheid moeten overwegen of zij de maatschappelijke eisen zo belangrijk vindt, dat die vertaald moeten worden in groene diensten die uit de collectieve middelen worden vergoed.” De belangrijkste kenmerken zijn: • maatschappelijke wensen • beloning of vergoeding afkomstig van publiek of particulier bedrijf • indien er een markt is dan moet de agrariër tegemoet komen aan maatschappelijke wensen • indien er geen markt is dan afwegen of betaling uit collectieve middelen plaatsvindt • diensten gaan verder dan de GLP en passen binnen doelstellingen van LNV Het Ministerie van LNV in een interne Discussienotitie over groene diensten (LNV, 2002b) De definitie die bediscussieerd wordt is: “Groene diensten zijn activiteiten van grondgebruikers op het terrein van natuur, landschap (inclusief cultuurhistorie), waterbeheer en openbare toegankelijkheid van het landelijk gebied, die zijn gericht op realisering van maatschappelijke wensen en verder gaan dan van ondernemers in redelijkheid verwacht mag worden (zoals onder andere vastgelegd in de GLP). Deze maatschappelijk gewenste diensten kunnen betaald en onbetaald worden geleverd. Afhankelijk van de invalshoek kan beloning komen vanuit verschillende particuliere en publieke bedrijven. Groene diensten beperken zich dus niet tot door de overheid gefinancierde diensten. Door groene diensten wordt de kwaliteit van het landelijk gebied op de genoemde terreinen behouden en versterkt.”
Behoud platteland particulier betaald?
26
De belangrijkste kenmerken zijn: • maatschappelijke wensen • beloning/vergoeding afkomstig van publiek of particulier bedrijf • diensten gaan verder dan redelijkerwijs verwacht mag worden • dienst kan betaald en onbetaald plaatsvinden • dienst werkt kwaliteitsverhogend op het landelijk gebied Advies van de Raad voor het Landelijk Gebied aan LNV (RLG, 2002) De raad definieert groene diensten als: “Activiteiten op het gebied van natuur, water, landschap, cultuurhistorie en toegankelijkheid voor recreatie die de kwaliteit van het landelijk en stedelijk gebied verhoogt en die verder gaan dan waartoe een burger wettelijk verplicht is. Groene diensten zijn niet verplicht en kunnen zowel betaald als onbetaald zijn. De overheid heeft wél een belangrijke maar niet de énige opdrachtgeversrol waar het gaat om groene diensten. De overheid kan groene diensten inzetten om waar nodig de kwaliteit in het landelijk gebied verder te ontwikkelen.” De belangrijkste kenmerken zijn: • diensten verhogen kwaliteit landelijk en stedelijk gebied • dienst gaat verder dan waartoe burger wettelijk verplicht is • dienst kan betaald en onbetaald plaatsvinden • dienst kan ‘ingezet’ worden Op zoek naar groene diensten van de Stichting Natuur en Milieu (SNM, 2002) De afbakening voor groene diensten is in het rapport als volgt: “De groene diensten zijn gericht op het verbeteren aanleggen, inrichten/beheren van de collectieve goederen natuur, landschap (inclusief cultuurhistorie en weidegang), water (zowel kwaliteit als kwantiteit) en de openbare toegankelijkheid. Er moet een gemeenschappelijk doel en collectief nut zijn van groene diensten. Diensten als educatie, zorg en toerisme zijn geen groene diensten (vaak wel beschreven als maatschappelijke diensten). De groene diensten wordt door de agrariërs geleverd.” De belangrijkste kenmerken zijn: • dienst gericht op collectieve goederen • gemeenschappelijk doel en collectief nut • groene dienst geleverd door agrariërs Rapport groene diensten (Meijer en Huijgen, 2002) In dit rapport worden groene diensten gedefinieerd als: ‘Maatschappelijk gewenste activiteiten op het gebied van natuur, water, landschap, cultuurhistorie en toegankelijkheid, die de kwaliteit van het landelijk en stedelijk gebied verhogen en die verder gaan (dan de GLP) waartoe een ondernemer (als grondgebruiker) wettelijk verplicht is en die (nog) niet (geheel) commercieel exploitabel zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen groene diensten en commerciële activiteiten, countryside business genoemd (een plattelandsdienst). Het woord ‘diensten’ bevat teveel het publieke/maatschappelijke karakter, het is een dienst van en niet een product van.” De belangrijkste kenmerken zijn: • maatschappelijke wens • diensten verhogen kwaliteit landelijk en stedelijk gebied • dienst gaat verder dan waartoe grondgebruiker wettelijk verplicht is • diensten zijn (nog) niet (geheel) commercieel exploitabel • onderscheid tussen groene diensten en commerciële activiteiten • dienst wordt niet als product gezien
Behoud platteland particulier betaald?
27
In tabel 4 zijn de belangrijkste kenmerken van de gehanteerde definities met bijhorende bronnen nogmaals weergegeven. Tabel 4: Kenmerken geïnventariseerde definities groene diensten Bron
LNV SGR2
LNV intern
maatschappelijke wens
X
X
gaat verder dan de GLP
X
RLG
SNM
Meijer&Huijgen
X
X
X
X
Kenmerken
gaat verder dan wettelijk verplicht
X
passen binnen doelstelling LNV
X
vergoedingen/beloning
X
betaald en onbetaald betaald door publiek en/of particulier
X X
X
X
X
X
diensten niet commercieel exploitabel
X
van toepassing op collectieve goederen
X
verhoogt kwaliteit landelijk gebied
X
verhoogt kwaliteit landelijk en stedelijk gebied
X
gericht op burger
X
gericht op grondeigenaar gericht op agrariërs/ondernemer
X
X X
X X
groene diensten versus commerciële activiteiten
X
geen productbenadering
X
Uit tabel 4 wordt duidelijk dat de gehanteerde definities niet eenduidig zijn en verschillende kenmerken hebben waaraan een groene dienst zou moeten voldoen. De oorzaak van deze onduidelijkheid heeft waarschijnlijk te maken met de oorsprong van groene diensten. Het instrument is door het ministerie geïntroduceerd als middel om verschillende problemen op te lossen en daarnaast om te kunnen voldoen aan de eisen die gesteld worden in de EU. Het ministerie wil het instrument, zie de definitie, gebruiken voor beleid omtrent natuur, landschap, recreatie en water. De reikwijdte is zeer breed, alle activiteiten die verder gaan dan de GLP gaan als groene dienst door. Dit brede scala aan mogelijkheden heeft ertoe geleid dat de meeste organisaties die betrokken zijn bij het landelijke gebied, het gebruik van groene diensten wel zien zitten. Het lijkt een breed inzetbaar instrument, dat agrariërs wel kunnen gebruiken in tijden van hervorming en dat de overheid, vanwege het grote maatschappelijke belang, wel de financier zal zijn. Deze kenmerken hebben ertoe geleid dat alle organisaties eigen interpretaties hebben gegeven aan het begrip groene diensten. Illustrerend is dat ook LNV zelf binnen een periode van vijf maanden verschillende definities en bijhorende kenmerken laat zien. Door deze verschillen, soms gaat het maar om kleine bijstellingen, kan er in het licht van dit onderzoek niet zomaar een passende definitie geselecteerd worden. De definitie die gekozen wordt moet passen bij het doel van dit onderzoek, dit onderzoek stelt dus eigen eisen aan een groene dienst en de definitie daarvan. Door de verschillende interpretaties ontstaat wellicht sneller een meer specifiekere vraag naar groene diensten dan de diffuse vraag vanuit de maatschappij, verwoord in het SGR2.
3.8 Naar een passende definitie Om uit de geïnventariseerde kenmerken een geschikte definitie te destilleren zal beschreven worden welke kenmerken een definitie, die past bij de doelstelling van dit onderzoek, moet hebben. Hierbij gaat het erom een antwoord te vinden op de vraag of particulier betaalde groene diensten agrariërs in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden perspectief bieden. Voor een agrarisch bedrijf zal dit met name afhangen van de instandhouding van het boerenbedrijf (persoonlijke noot S.J.Veerman). De instandhouding betekent dat het bedrijf kan omgaan met bijvoorbeeld prijsdaling door meer of andere inkomsten te generen en stijgende uitgaven en kosten kan ondervangen door middel van hogere of andere inkomsten. Het verkrijgen van meer of nieuwe inkomsten zal met name afhangen van de markt. Is er een markt voor andere producten en heeft de markt daar voor over wat de aanbieder nodig acht, een commerciële prijs. Commercieel heeft in deze context de betekenis dat de geleverde producten of diensten kostendekkend geproduceerd/geleverd moeten worden zodat er financieel gezien succes wordt geboekt. Anderzijds zou commercieel gezien kunnen worden als iets wat Behoud platteland particulier betaald?
28
ontstaat doordat een vrager (consument of bedrijf) en een aanbieder (agrariër) elkaar treffen en naar gelang hoeveel de vrager ervoor over heeft in geld en de aanbieder dit uit concurrentieoogpunt aanvaart, er een commerciële prijs ontstaat. Deze prijs hoeft niet kostendekkend te zijn, immers in economisch slechtere tijden gaat de aanbieder eerder akkoord omdat de vraag kleiner is en de vrager minder te besteden heeft. In de centrale vraag wordt ‘het passen bij het ondernemerschap van de agrariërs’ als randvoorwaarde gesteld bij mogelijke financiering voor groene diensten. Het ondernemerschap is sterk verwant met de kenmerken die hierboven genoemd zijn. Een ondernemer wordt volgens het woordenboek (Koenen, 1976) omschreven als: een persoon die in een tak van handel of bedrijf zelfstandig, voor eigen rekening en risico, werkt, op grond van het bezit van productiemiddelen en met vreemde arbeidskracht. De ondernemer kenmerkt zich door handel waarbij vraag- en aanbodgericht gewerkt wordt en er door meerdere aanbieders producten tegen concurrerende commerciële prijzen worden aangeboden. De agrariër zou zich in de markt van groene diensten als ondernemer kunnen gedragen om andere inkomsten te genereren. In de definitie van een groene dienst betekent het voorgaande dat de activiteiten commercieel betaald moeten worden, de agrariër de biedende en een particulier bedrijf de vragende partij is. De definitie die in dit onderzoek gehanteerd wordt zou moeten voldoen aan de volgende kenmerken: • de vraag is gericht op boerenbedrijven • de vraag komt van particuliere bedrijven • er wordt een commerciële prijs betaald Een korte blik op de geïnventariseerde kernmerken in tabel 4 wijst uit dat geen enkele definitie voldoet aan de bovengenoemde kenmerken. De definitie die in het verdere onderzoek gebruikt zal worden is opgesteld aan de hand van de genoemde kenmerken en luidt als volgt: “Commerciële groene diensten zijn activiteiten en producten afkomstig van boerenbedrijven, die ontstaan vanuit een vraag van particuliere bedrijven en waar redelijkerwijs een commerciële prijs voor gevraagd kan worden”. Het woord ‘redelijkerwijs’ geeft aan dat er niet meteen van uitgegaan mag worden dat een volledige betaling van alle gemaakte kosten gevraagd wordt of kan worden. Men heeft te maken met een nieuwe markt waarvoor de agrariërs ook moeten investeren. Dit kan inhouden dat er aanvaard wordt dat in beginsel niet quitte gedraaid wordt. De publieke variant wordt niet verder behandeld in dit onderzoek, vanwege de eerder genoemde knelpunten met de overheidsregeling en vanwege de doelstelling in het onderzoek die is gericht op particuliere financiering van groene diensten. De definitie zou als volgt worden omschreven: “Gesubsidieerde groene diensten zijn activiteiten van grondgebruikers op het terrein van natuur, landschap (inclusief cultuurhistorie), waterbeheer en openbare toegankelijkheid van het landelijk gebied, die zijn gericht op realisering van diffuse maatschappelijke wensen en gefinancierd worden uit algemene middelen.”
Behoud platteland particulier betaald?
29
4
COMMERCIËLE GROENE VIJFHEERENLANDEN
DIENSTEN
IN
DE
ALBLASSERWAARD-
De verbrede landbouwactiviteiten die in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden plaatsvinden kunnen onderverdeeld worden in commerciële en gesubsidieerde groene diensten, zie beide definities. Het onderscheid wordt gemaakt aan de hand van de eisen waaraan een commerciële groene dienst moet voldoen. Nadat is beschreven welke verbrede landbouwactiviteiten er in de AlblasserwaardVijfheerenlanden zijn en of deze voldoen aan de opgestelde eisen, worden de commerciële groene diensten toegelicht. Dit hoofdstuk geeft antwoord op de tweede en derde onderzoeksvraag: 2 Welke groene diensten zijn er in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden te benoemen? a) Welke verbrede landbouwactiviteiten vinden er in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden plaats? b) Zijn de geïnventariseerde verbrede landbouwactiviteiten uit de AlblasserwaardVijfheerenlanden groene diensten? 3
Welke kansen zijn er om de groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden te financieren vanuit de particuliere markt? a) Wie zijn mogelijke afnemers van groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden? b) Hebben de mogelijke afnemers een vraag naar groene diensten? c) Welke randvoorwaarden stelt de afnemer aan de eventueel gevraagde groene dienst? d) Is er onderscheid tussen de groene diensten waarvoor wel en waarvoor geen financiering mogelijk is?
4.1 Verbrede landbouwactiviteiten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden De verbrede landbouwactiviteiten waaronder een onderscheid gemaakt wordt zijn geïnventariseerd uit bestaand onderzoek. Van den Ham (2001) onderscheidt een aantal verbrede landbouwactiviteiten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. De volgende lijst is volgens de opdrachtgever, die kennis van zaken heeft door nauwe betrokkenheid en ervaring binnen de agrarische natuur- en landschapsvereniging Den Hâneker, recent en komt overeen met de activiteiten die in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden plaatsvinden. De volgorde waarin de verbrede landbouwactiviteiten zijn weergegeven zegt ook iets over de kwantiteit waarin de activiteiten voorkomen. Het aantal bedrijven dat aan de activiteiten doet is achter het type weergegeven. De aantallen zijn schattingen die de opdrachtgever heeft gemaakt. De aantallen weerspiegelen eveneens de ontwikkeling die Den Hâneker in de loop der jaren heft doorgemaakt. Bij de oprichting in 1994 was men voornamelijk gericht op het agrarisch natuur- en landschapsbeheer, later kwam recreatie en toerisme erbij en in de laatste jaren is landbouw en zorg opgekomen. Natuur- en/of landschapsgericht (+/- 300 bedrijven) − Randenbeheer, beheer waardevol en zeer waardevol bloemrijk hooiland − Beheren van natuurgebied van natuurbeschermingsorganisaties − Onderhoud van landschapselementen, wilgen, cultuurhistorie, grienden e.d. − Verhogen van het slootpeil in de zomer t.b.v. ecologische doeleinden Diergericht (het aantal valt onder natuur- en landschapsgericht) − Weidevogelbescherming − Latere maaidata voor weidevogelbeheer Recreatiegericht (+/- 100 bedrijven) − Recreatie, zowel dag- en verblijfsrecreatie als eetgelegenheden (theetuin, ijsverkoop) − Toegankelijkheid, wandelpaden, vaar- en fietsroute, boerderijbezoek − Streekproducten
Behoud platteland particulier betaald?
30
Mensgericht (+/- 25 bedrijven) − Landbouw en zorg, zowel verblijven als werken op een zorgboerderij Watergericht (+/- 2 bedrijven) − Levering van schoon drinkwater
4.2 Welke verbrede landbouwactiviteiten zijn commerciële groene diensten? Een verbrede landbouwactiviteit kan een commerciële groene dienst genoemd worden wanneer voldaan wordt aan de volgende eisen (zie ook 3.8): 1. De activiteit wordt verricht door agrariërs, het product wordt gemaakt op het boerenbedrijf 2. Er is vanuit een particulier bedrijf vraag naar een specifieke activiteit of product omtrent het platteland. 3. De activiteit of het product wordt met het particuliere bedrijf tegen een commerciële prijs verhandeld. In het onderzoek van Van den Ham (2001) is gezocht naar mogelijkheden voor verbreding van specifiek de landbouw in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Aangezien alleen landbouwgebonden activiteiten een rol hebben gespeeld in de studie, voldoen alle genoemde verbrede landbouwactiviteiten aan de eerste eis van een commerciële groene dienst. Het voldoen van de verbrede landbouwactiviteiten aan de overige twee eisen blijkt uit de interviews die zijn gehouden. In de volgende paragrafen wordt hierop ingegaan. 4.2.1
Is er een vraag naar verbrede landbouwactiviteiten?
De geïnterviewde bedrijven hebben aan de hand van twee vragen aangegeven of er een vraag is naar verbrede landbouwactiviteiten. De eerste vraag geeft aan of er een belang is bij het platteland (in dit onderzoek omschreven als alles buiten de bebouwde kom), de tweede of er vanuit dit belang een vraag is naar een bepaald product of activiteit van het platteland. Het woord ‘belang’ geeft aan dat ergens een voordeel mee gehaald wordt. Dit kan bijvoorbeeld zijn dat horecagelegenheden er voordeel van hebben, dat toeristen gebruikmaken van de bezienswaardigheden op het platteland, maar tevens de horeca bezoeken en daar geld uitgeven. De horeca heeft vanwege dit voordeel een indirect belang bij het platteland. Wanneer de horeca rechtstreeks, zonder de toeristen, voordeel zou hebben van het platteland zou er een direct belang zijn. Het hebben van een vraag, zoals bedoeld in de tweede eis van een commerciële groene dienst, wordt in het woordenboek (Koenen, 1976) uitgedrukt in ‘kooplust voor een bepaald artikel’. De kooplust betekent dat wanneer een verbrede landbouwactiviteit beschikbaar is en het belang groot is, er onder voorbehoud van nadere voorwaarden, voor wordt betaald. Verondersteld kan worden dat de kans dat een particulier bedrijf een vraag heeft, en dus tot betaling zal overgaan, het grootst is als er een direct belang is. De vrager en aanbieder werken in deze situatie rechtstreeks, zonder tussenpersoon, met elkaar samen. Er is hier sprake van een directe vraag. Het hebben van belangstelling voor een bepaalde verbrede landbouwactiviteit wordt beschouwd als een indirecte vraag naar een verbrede landbouwactiviteit. Het belang is in deze situatie indirect, aangezien het voordeel gehaald wordt uit de tussenpersoon en niet uit de aanbieder (voorbeeld horecagelegenheden). Tabel 5 geeft een overzicht van het verwachte belang (tevens de reden dat het bedrijf is geïnterviewd) dat een bedrijf heeft bij het behoud van het platteland. In de tweede kolom staat het belang bij het platteland zoals bedrijven dat genoemd hebben in het interview, het belang in de praktijk.
Behoud platteland particulier betaald?
31
Tabel 5: Belangen geïnterviewde bedrijven bij behoud platteland in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden Verwacht belang (tevens reden voor selectie, zie ook tabel 1)
Belang in de praktijk volgens de interviews
Bank
Grote leningverstrekker in agrarische sector
Geen directe belangen, soms ondersteuning voor regionale identiteit van de bank
Projectontwikkeling
Gebouwen in groene omgeving leveren meer op
Belang voor groen valt samen met ontw. van rood, geen rood dan ook geen groen
Investeringsmaatschappij
Veel groene eigendommen worden door agrariërs beheerd
Belang bij beheerderseigendommen, maar beheerstaken aanbieden aan alleen agrariërs is concurrentievervalsing
Industrieën (verwerkende)
Belang bij perspectiefvolle sector en verwante bedrijven
Geen directe belangen, enkel sponsoring als het nodig lijkt en om een multipliër effect te krijgen
Natuurbeschermingsorganisaties
Beheerstaken kunnen door agrariërs worden uitgevoerd
Zelf uitvoeren van beheerstaken, aanbesteding aan alleen agrariërs is onder huidige regelgeving niet mogelijk
Waterleidingbedrijf
Verbrede landbouwactiviteit levert schoner water en daarmee wat het waterleidingbedrijf nastreeft
Groot belang duurzame landbouw
Sponsoren
Agrariërs vervullen sponsordoelstelling
Belang dat ook agrariërs zorgen voor behoud Nederlands landschap
Recreatie/toerisme
Sector is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de Belang bij kwaliteit landschap, recreant is (groene) omgeving echter afnemer
Zorg
Mooi landelijk gebied blijkt medicijn
Organisatie Bedrijf
Belang bij plaatsen waar landbouw en zorg mogelijk is
In tabel 5 wordt duidelijk dat de verwachte belangen in de praktijk niet altijd uitkomen. Directe verbanden tussen bedrijf en platteland, zoals de bank alseen grote leningverstrekker voor agrariërs, zijn niet zomaar te vertalen naar een belang van het bedrijf in het platteland. Wel is er een aanwijsbaar belang dat banken voordeel hebben wanneer het platteland behouden blijft en daarmee de boerenbedrijven blijven bestaan. De banken kunnen dan de agrariërs leningen blijven verstrekken. Het voordeel dat de bank heeft, wil dus niet zeggen dat er ook een belang is bij het platteland. Een reden hiervoor is dat de daadwerkelijke belangen in het platteland van meerdere factoren afhangen. Het platteland heeft bijvoorbeeld alleen indirect met het bedrijf te maken of regelgeving belemmert bepaalde samenwerking (aanbesteding van beheerstaken aan uitsluitend agrariërs is niet toegestaan). Ook is het platteland een verzameling van zowel landbouwactiviteiten als kleine kernen en kleine natuur- en landschapselementen. Het directe belang van een bedrijf ligt bij een individuele agrariër die bijvoorbeeld klant is. Aangezien die ene agrariër niet voor ‘het totale platteland’ zorgt, is het belang van dat bedrijf in het platteland veel minder. Het belang dat waterleidingbedrijven en zorgbedrijven hebben in het platteland komt wel overeen met de verwachting. Er is bij deze bedrijven een direct belang in het platteland. Het duurzaam omgaan met bestrijdingsmiddelen en kunstmest zorgt ervoor dat er minder uitspoelt naar het grondwater waardoor schoner water door het waterleidingbedrijf gewonnen wordt. Het bedrijf heeft direct resultaat van de verbrede landbouwactiviteit. Veel genoemde belangen van de geïnterviewde bedrijven lijken niet te gaan over het platteland, maar over een enkel onderdeel van het platteland. Over het algemeen is dit de economische binding met de agrariërs. Hoewel de agrariërs hoofdzakelijk de instandhouders zijn van het platteland, wordt dit niet dusdanig erkend. Net als het diffuse belang van de maatschappij bij het platteland lijken ook betrokken bedrijven ervan uit te gaan dat het platteland een vanzelfsprekendheid is. Het afschuiven van betrokkenheid lijkt een manier om zichzelf niet economisch te binden aan het platteland, maar er wel van te profiteren als het behouden blijft.
Behoud platteland particulier betaald?
32
Het eventuele belang dat bedrijven hebben in het platteland kan zich vertalen in een directe of indirecte vraag (ofwel belangstelling) naar een verbrede landbouwactiviteit. In tabel 6 is aangegeven naar welke verbrede landbouwactiviteiten de geïnterviewde bedrijven een directe vraag hebben. De indirecte vraag is tussen haakjes aangegeven. Tabel 6: Weergave van in interviews genoemde directe vraag naar verbrede landbouwactiviteit per bedrijfstype, tussen haakjes de indirecte vraag Activiteit
Randenbeheer
Beheerstaken
Landschaps onderhoud
Bedrijf
Verhogen slootpeil
Weidevogelbescherming
Latere maaidata
Recrea tie
Bank
(x)
(x)
Projectontwikkeling
(x)
(x)
Investeringsmaatschappij
x
Verwerkende industrieën Natuurbeschermingsorganisaties
(x) (x) x8
Vogelbescherming NL Waterleidingbedrijf
Toegan Streek- LandLevekelijkproduc- bouw ring heid ten en zorg schoon drinkwater
x
x
Sponsoren
x x
Recreatie/ toerisme Zorginstellingen
(x) (x)
(x) x
In tabel 6 valt op dat er weinig directe vragen zijn naar verbrede landbouwactiviteiten. Dit is opvallend omdat in de interviews bijna alle bedrijven hebben aangegeven dat het belangrijk te vinden dat het landschap wordt onderhouden en dat de landbouwsector perspectiefvol is. Een mooi landschap en een perspectiefvolle sector waarborgt het behoud van het Nederlandse platteland. Een verklaring voor het kleine aantal directe vragen kan zijn dat de genoemde verbrede landbouwactiviteiten een te groot maatschappelijk karakter hebben. Kortom, de meeste bedrijven vinden het behoud van het platteland belangrijk, maar hebben geen directe vraag naar een verbrede landbouwactiviteit die dit behoud mede realiseert (zoals randenbeheer, landschapsonderhoud en weidevogelbescherming). De genoemde verbrede landbouwactiviteiten zijn onderdelen van wat samen behoud van landschap kan bewerkstelligen. Doordat de bedrijven deze algemene wens niet vertalen in specifieke vragen, die door agrariërs uitgevoerd kunnen worden, blijft er een algeheel beeld bestaan dat de overheid hiervoor zou moeten zorgen. Dit beeld is dus nog niet veranderd, de overheid vertaalt de wens van de maatschappij door subsidie te geven aan activiteiten die deze wens invulling geven. Alleen naar de verbrede landbouwactiviteit ‘beheerstaken’ hebben twee bedrijven een directe vraag. Dit hangt samen met het feit dat deze vragende bedrijven grond in eigendom hebben of gebruiken en deze, ook in de huidige situatie, door derden (willen) laten beheren. De overige directe vragen bezitten het kenmerk dat de resultaat van de verbrede landbouwactiviteit direct gebruik kan worden of past in de doelstellingen van het vragende bedrijf. De indirecte vragen naar landschapsonderhoud en recreatie hebben een aantal dezelfde vragers. Dit duidt op een verband tussen beide activiteiten. Het onderhouden, en daardoor behouden van landschapselementen wordt door de recreant direct gezien, en draagt er direct aan bij dat er recreanten naar het gebied komen. De indirecte vraag van het bedrijf dient het belang om bekend te staan als maatschappelijk betrokken bedrijf. De Rabobank bijvoorbeeld, heeft direct belang bij zo veel 8
Uit de projectomschrijving van ‘Nederland Gruttoland’ van Landschapsbeheer Nederland en Nationale Postcodeloterij
Behoud platteland particulier betaald?
33
mogelijk klanten, maar streeft ernaar om ook het landschap waarin deze klanten wonen, werken of recreëren mooi te houden. Dit geeft het bedrijf identiteit en straalt maatschappelijke betrokkenheid uit. Uiteindelijk haalt de Rabobank haar voordeel doordat mensen, die zien dat de bank investeert in hun regio, klant worden. De bank heeft een bedrijfseconomisch doel wanneer men investeert in het landschap. De verbrede landbouwactiviteiten worden indirect gebruikt als een soort reclamemiddel. In het algemeen kan uit tabel 6 geconcludeerd worden dat verbrede landbouwactiviteiten waaruit geen concrete resultaten komen niet interessant zijn voor bedrijven in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Naar de meeste verbrede landbouwactiviteiten is geen directe of indirecte vraag. Het gaat met name om activiteiten die plaatsvinden in het kader van het Programma Beheer, de subsidieregeling voor agrarisch natuurbeheer. Doordat deze activiteiten sterk maatschappelijk georiënteerd zijn, worden ze gesubsidieerd. Dit wil zeggen dat de resultaten van de verbrede landbouwactiviteiten invulling geven aan maatschappelijke wensen en vaak niet concreet zijn te benoemen. De geïnterviewde bedrijven identificeren zich kennelijk niet in deze maatschappelijke wensen, aangezien hiervoor geen vraag of belangstelling is. Het belang van weidevogelbescherming heeft bijvoorbeeld vanwege het nationale, soms internationale, karakter geen betrokkenheid van regionaal of lokaal werkende bedrijven. Van de verbrede landbouwactiviteit ‘streekproducten’ zou men verwachten dat er wel een vraag naar is. Het is een concreet product, dat specifiek op bepaalde agrarische bedrijven geproduceerd wordt. Het product is echter primair gericht op individuele consumenten en niet op bedrijven. De geïnterviewde bedrijven hebben geen bedrijfsmatig belang bij streekproducten. Het blijkt dat er een zekere relatie moet zijn tussen de werkzaamheden van een bedrijf en de resultaten van een verbrede landbouwactiviteit. Is deze aanwezig, dan ontstaat er een vraag naar die bepaalde activiteit. In relatie met de uitkomsten uit tabel 5 kan gesteld worden dat wanneer er een direct belang is bij een resultaat van een verbrede landbouwactiviteit, die zich ook vertaalt naar een directe vraag, en dus ook naar de kooplust van die verbrede landbouwactiviteit. Of deze laatste klopt wordt in de volgende paragraaf beschreven. 4.2.2
Willen particuliere bedrijven een commerciële prijs betalen?
De uitkomsten van tabel 6 geven aan dat er een directe vraag is naar bepaalde verbrede landbouwactiviteiten. De laatste eis waaraan voldaan moet worden, wil er sprake zijn van een commerciële groene dienst, is de vraag of de verbrede landbouwactiviteiten waar een directe vraag naar is, door een particulier bedrijf verhandelbaar is tegen een commerciële prijs. De resultaten van deze vraag zijn in tabel 7 weergegeven.
Behoud platteland particulier betaald?
34
Tabel 7: Weergave in interviews genoemde financieringsmogelijkheden landbouwactiviteit waar een directe of indirecte vraag naar is Financiering
Naar welke verbrede landbouwactiviteit heeft het bedrijf een directe vraag?
Zijn er mogelijkheden voor commerciële financiering?
verbrede
Op welke wijze uit de belangstelling/ indirecte vraag zich wel?
Bedrijf Bank
-
-
Projectfinanciering uit fondsen
Projectontwikkeling
-
-
Steun aan agrarische natuurverenigingen
Investeringsmaatschappij
Beheerstaken
Geen
Verpachting van grond
Verwerkende industrieën -
-
Sponsoring en steun nieuwe projecten
NB. organisaties
-
-
Via overheidsregelingen als Programma Beheer
Waterleidingbedrijf
Beheerstaken en levering schoon drinkwater
Geen
Sponsoren
Landschapsonderhoud
Geen
Recreatie/toerisme
-
Vogelbescherming
Weidevogelbescherming en latere maaidata
Zorginstellingen
Landbouw en zorg
Geen Ja
Projectfinanciering Sponsoring Via overheidsregelingen als Programma Beheer -
Wat in tabel 7 opvalt, is het nagenoeg ontbreken van bedrijven die een commerciële prijs willen betalen voor een bepaalde verbrede landbouwactiviteiten. Alleen zorginstellingen hebben mogelijkheden om agrariërs die de verbrede landbouwactiviteit ‘landbouw en zorg’ aanbieden, te financieren (zie Kattenbroek, 2003 p 29). In bijna alle gevallen wordt er wel op een andere wijze geld gestoken in het platteland. Hierbij gaat het vaak om projecten die plaatsvinden op het platteland en/of te maken hebben met het landschap. De vorm van deze betrokkenheid is het meefinancieren of het eenmalig doneren van geld voor het starten en/of initiëren van projecten. Ook worden verschillende verbrede landbouwactiviteiten gesponsord (het agrarisch natuurbeheer in verenigingsverband en projecten voor duurzame landbouw). Het sponsoren heeft dan vaak te maken met enerzijds het door deze (financiële) betrokkenheid krijgen van regionale identiteit en anderzijds het tonen van ‘goodwill’. De vraag waarom de commerciële betaling niet en de projectsteun en sponsoring wel van de grond komen hangt samen met het kader van dit onderzoek. De overgang van het relatief vrijblijvend sponsoren/steunen naar het commercieel gaan betalen van activiteiten is groot. De sponsoring kan er, vanwege de geringe financiële consequenties, best bij. Het commercieel betalen vereist bijna altijd dat de activiteit ook concrete resultaten oplevert die het bedrijf direct, vaak ook in economische zin, kan gebruiken. Wanneer dit niet het geval is, is het de investering niet waard. De verbrede landbouwactiviteiten moeten dus concrete resultaten opleveren en financieel voordeel opleveren. Afgevraagd kan worden of het niet commercieel willen betalen van verbrede landbouwactiviteiten te maken heeft met bijvoorbeeld het al eerder genoemde maatschappelijke karakter van de activiteiten. Veel geïnterviewden hebben aangegeven dat bedrijfseconomische criteria bepalen of het bedrijf een financiering wil overwegen. De maatschappelijk georiënteerde verbrede landbouwactiviteiten blijken geen resultaten te hebben die economisch interessant zijn. Het ontbreken daarvan hoort in principe bij het maatschappelijk karakter. Activiteiten die van zichzelf commercieel exploitabel zijn hoeven over het algemeen niet door de overheid gestimuleerd te worden. Eenzelfde indruk wordt gewekt rondom de verkoop van zonnepanelen. Deze waren, ondanks de mensen die ze bewust om milieuredenen aanschaffen, waarschijnlijk nooit zoveel gebruikt als de overheid de aankoop niet sterk subsidieerde. Door de subsidies wordt de aanschaf goedkoper en daarmee de drempel lager om er in een relatief bewolkt land mee te beginnen en in te investeren.
Behoud platteland particulier betaald?
35
4.2.3
De commerciële groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
Nu de eisen waaraan een commerciële groene dienst moet voldoen zijn behandeld kan weergeven worden welke verbrede landbouwactiviteiten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden commerciële groene diensten zijn. De gestelde eisen waaraan een commerciële groene dienst moet voldoen zijn: 1. De activiteit wordt verricht door agrariërs of het product wordt gemaakt op het boerenbedrijf 2. Er is vanuit een particulier bedrijf vraag naar een specifieke activiteit of product omtrent het platteland. 3. De activiteit of het product wordt met het particuliere bedrijf tegen een commerciële prijs verhandeld. In tabel 8 wordt per verbrede landbouwactiviteit weergegeven of deze voldoet aan de drie aparte eisen. Het bedrijf dat de vraag of de commercieel prijs ervoor over heeft kan uit respectievelijk tabel 6 en 7 worden afgeleid. Tabel 8: Voldoet de verbrede landbouwactiviteit aan de eisen van een commerciële groene dienst, bij de tweede eis is tussen haakjes het aantal bedrijven dat die vraag heeft aangegeven Eisen uit definitie
Eis 1: afkomstig van een agrariër
Activiteit
Eis 2: vraag van individueel particulier bedrijf, (aantal bedrijven)
Eis 3: met particulier bedrijf verhandelbaar tegen commerciële prijs
Randenbeheer
X
-
-
Beheerstaken
X
X (2)
-
Landschapsonderhoud
X
X (1)
-
Verhogen slootpeil
X
-
-
Weidevogelbescherming
X
X (1)
-
Late maaidata
X
X (1)
-
Recreatie
X
-
-
Toegankelijkheid
X
-
-
Streekproducten
X
-
-
Landbouw en zorg
X
X (1)
X
Leveren schoon drinkwater
X
X (1)
-
Hetgeen al eerder in voorgaande tabellen is toegelicht en besproken wordt in tabel 8 nogmaals duidelijk. Slechts één verbrede landbouwactiviteit voldoet aan de eisen van een commerciële groene dienst, de activiteit ‘landbouw en zorg’. Voor de activiteiten waarna door een of meerdere bedrijven een directe vraag is ontbreekt het aan mogelijkheden voor commerciële financiering. In tabel 7 is al aangegeven dat er wel mogelijkheden zijn en al toegepast worden om de activiteit anderszins financieel te sponsoren of steunen. Een aantal activiteiten, zoals streekproducten en levering schoon drinkwater, zouden als potentieel commerciële groene diensten beschouwd kunnen worden. Bij deze activiteiten is het respectievelijk de doelgroep en het aloude betalingsprincipe dat de commerciële financiering niet mogelijk maakt. De activiteit streekproducten is gericht op individuele consumenten en (nog) niet op bedrijven. De waterleidingbedrijven geven aan de het principe van ‘de vervuiler betaald’ niet zomaar vervangen wordt door ‘de verschoner wordt betaald’. De overige activiteiten hebben hoofdzakelijk vanwege het maatschappelijke karakter, zie 4.2.1 weinig kans om door particuliere bedrijven gefinancierd te worden. In het algemeen kan geconcludeerd worden dat de aanwezigheid van economisch te vermarkten resultaten van een verbrede landbouwactiviteit bepaalt of een particuliere bedrijf er een commerciële financiering voor over heeft of niet.
Behoud platteland particulier betaald?
36
5
DISCUSSIE, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
In het Structuurschema Groene Ruimte deel 2 geeft het ministerie van LNV aan dat er een nieuw instrument ingezet gaat worden voor het beheer en de inrichting van het landelijk gebied. Deze zogenaamde groene diensten zijn gericht op het realiseren van verdergaande wensen van de maatschappij waarvoor de ondernemer financieel beloond wordt door zowel publieke als particuliere bedrijven. In de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden wordt met veel enthousiasme gewerkt aan de instandhouding van het landschap. Veel werk wordt gesubsidieerd uitgevoerd in het kader van het Programma Beheer. De budgetten voor deze regeling krimpen als gevolg van bezuinigingen. De door LNV genoemde mogelijkheid om particuliere bedrijven te laten betalen voor groene diensten, lijkt in eerste instantie perspectiefvol. Maar de bereidheid van deze particuliere bedrijven en de kansen om daadwerkelijk groene diensten te financieren zijn onbekend. In samenspraak met de opdrachtgever is de centrale vraag voor dit onderzoek als volgt geformuleerd: Welke kansen zijn er voor particuliere financiering van groene diensten in de AlblasserwaardVijfheerenlanden die passen bij het ondernemerschap van de agrariërs en aan welke randvoorwaarden dient de groene dienst te voldoen wil het betrokken particuliere bedrijf tot financiering overgaan? Het antwoord op de centrale vraag komt niet overeen met wat er in eerste instantie van de groene diensten werd verwacht, namelijk een perspectiefvol instrument. Het is gebleken dat de definitie van groene diensten verre van eenduidig is en er vele interpretaties zijn over wat een groene diensten nu feitelijk is. Door deze onduidelijkheid kan niet eenvoudig bepaald worden wat in de AlblasserwaardVijfheerenlanden groene diensten zijn en wat niet. Omdat in dit onderzoek de nadruk ligt op de kansen voor particuliere financiering en niet op het nauwkeurig bepalen wat groene diensten zijn, is een eigen definitie opgesteld. De definitie is afgeleid uit het kader en de doelstelling van dit onderzoek. Factoren zoals het passen bij het agrarisch ondernemerschap en de afzet op de particuliere markt spelen hierbij een belangrijke rol. De definitie die in het verdere onderzoek gehanteerd is luidt als volgt: “Commerciële groene diensten zijn activiteiten en producten afkomstig van boerenbedrijven, die ontstaan vanuit een vraag van particuliere bedrijven en waar redelijkerwijs een commerciële prijs voor gevraagd kan worden” Aan de hand van uit de definitie afgeleide eisen (afkomstig van boerenbedrijven, ontstaan vanuit vraag van particuliere bedrijven, verhandeld tegen commerciële prijs) wordt bepaald of er kansen zijn om bestaande verbrede landbouwactiviteiten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden te vermarkten aan particuliere bedrijven. De inventarisatie van de verbrede landbouwactiviteiten komt uit het onderzoek van Van den Ham (2001). De uitkomsten zijn zeer teleurstellend. Slechts de activiteit ‘landbouw en zorg’ voldoet aan alle drie de eisen en heeft daardoor kans om door een particulier bedrijf gefinancierd te worden. Voor de andere verbrede landbouwactiviteiten ontbreekt het aan twee belangrijke eigenschappen waardoor er geen kansen zijn voor een commerciële vermarkting. Allereerst is de beperkte directe vraag naar verbrede landbouwactiviteiten een oorzaak. Het ontbreken van concrete resultaten van verbrede landbouwactiviteiten die voor particuliere bedrijven economisch interessant zijn is een tweede oorzaak. 5.1 Discussie Het geschetste probleem en de daaruit voortvloeiende onderzoeksvraag hebben geleid tot feitelijke resultaten. Het interpreteren en verklaren van de resultaten heeft een meer speculatief karakter en wordt beïnvloed door de visie van de onderzoeker. In de volgende alinea’s worden de resultaten van dit onderzoek nader bediscussieerd. In dit onderzoek wordt geconstateerd dat de definitie, die door LNV is geïntroduceerd, door verschillende organisaties anders wordt geïnterpreteerd en gehanteerd. Wanneer in het werkveld wordt gezocht naar een definitie die past bij dit onderzoek blijkt deze niet aanwezig. Er is een dermate grote variatie dat slechts enkele kenmerken uit verschillende definities passen bij dit onderzoek. Tijdens de inventarisatie is de verscheidenheid in definities als lastig en onpraktisch ervaren, immers Behoud platteland particulier betaald?
37
de potentiële aanbieders en vragers hebben behoefte aan duidelijk en toepasbaar beleid. De werkwijze van LNV bij het introduceren van nieuw beleid en beleidsinstrumenten is er op gericht om door middel van een maatschappelijke discussie en bijeenkomsten van organisaties uit het werkveld uiteindelijk de juiste invulling te geven aan het nieuwe beleid. Bij de introductie van groene diensten is dit ook het geval. Begin 2002 is het SGR2 gepubliceerd en verspreid in het werkveld. De media (met name het tijdschrift Landwerk) publiceert de inhoud van de nota op hoofdlijnen en geeft haar eerste reactie. Nadat het werkveld bekend is met de nota gaat LNV de discussie aan, waarna het werkveld komt met rapporten en reacties op groene diensten. Vervolgens wordt in het voorjaar van 2004 deel 3 van het SGR verwacht. Daarin geeft LNV een nadere invulling aan groene diensten. Het instrument groene diensten heeft dus tijd nodig om te ‘landen’ in het werkveld, te veranderen op basis van de verschillende reacties en zich middels pilotprojecten te laten inpassen in de agrarische praktijk. Dit onderzoek geeft inzicht in de praktische kant van in het beleid genoemde mogelijkheden en levert zo een bijdrage aan het ‘laten landen’ in de praktijk. Het is geen reële verwachting dat een nieuw beleidsinstrument binnen korte tijd goed afgekaderd en toepasbaar is binnen de agrarische praktijk en de nationale en internationale wetgeving. Wel heeft het inzichtelijk gemaakt dat het diffuse belang van LNV (in de definitie genoemde algemene wensen omtrent natuur, landschap, water en recreatie) bij organisaties uit het werkveld aangegrepen wordt om eigen specifiekere belangen kenbaar te maken onder de noemer groene diensten. Het geringe aantal kansen om in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden groene diensten in de particuliere markt te verhandelen tegen commerciële prijzen is enigszins teleurstellend. De gedachte is logisch dat naast de overheid ook andere bedrijven belang hebben bij behoud van het Nederlandse platteland. Waterleidingbedrijven kunnen hun voordeel halen wanneer de landbouw zorgt voor minder uitspoeling, horecagelegenheden profiteren wanneer toeristen worden aangetrokken door naastgelegen natuurgebieden of agrarische landschappen en bouwbedrijven verkopen hun huizen tegen een hogere prijs wanneer deze in of tussen het groen staan. Particuliere bedrijven profiteren wel maar betalen er niet rechtstreeks voor. Het niet willen betalen blijkt al uit het beperkte aantal directe vragen van particuliere bedrijven naar verbrede landbouwactiviteiten. Ook het ontbreken van concrete resultaten van verbrede landbouwactiviteiten is een reden dat kansen voor commerciële financiering er niet echt in zitten. De vraag is of de beperkte kansen liggen aan de verbrede landbouwactiviteit en/of het particuliere bedrijf. Of ligt het aan de aard van de onderzoeksvraag die suggereert dat maatschappelijke wensen door particuliere bedrijven betaald kunnen worden. De redenen dat de geïnterviewde bedrijven geen kansen zien in commerciële financiering van de verbrede landbouwactiviteiten zijn behandeld in hoofdstuk 4 waarin de feitelijke resultaten staan. Een andere reden is dat niet voor iedere wens eenzelfde oplossing bestaat. De ontwikkelingen op het platteland en de veranderende wensen van de maatschappij (zoals beschreven in hoofdstuk 3) leren dat niet alles over een kam is te scheren, er zijn meerdere manieren om (specifieke) vragen op te lossen en in te vullen. Het onderscheid tussen bijvoorbeeld subsidie en marktwerking blijft bestaan. Bepaalde wensen van de maatschappij zijn niet te vermarkten omdat er geen directe vrager is aan te wijzen. Ze zijn gericht op het totale landschap en kunnen niet op individueel boerenbedrijfsniveau gerealiseerd worden. Deze wensen worden vanwege het diffuse en maatschappelijke karakter betaald uit de algemene middelen. De verbrede landbouwactiviteiten die in dit onderzoek zijn genoemd zijn voor een groot deel activiteiten die in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden plaatsvinden omdat ze gesubsidieerd worden door het Programma Beheer van LNV. De beredenering dat activiteiten die van zichzelf commercieel exploitabel zijn, niet door de overheid gestimuleerd hoeven te worden verklaart waarom dergelijke activiteiten niet in de lijst voorkomen. Hierdoor zijn er weinig directe vragen naar de hoofdzakelijk maatschappelijk georiënteerde verbrede landbouwactiviteiten. De beperkte directe vraag kan ook liggen aan het feit dat particuliere bedrijven, vanwege de bestaande overheidsfinancieringen, zich niet aangetrokken voelen tot deze markt. Wellicht wordt de particuliere markt ‘wakker’ wanneer de overheid zich (volledig) terugtrekt en minder subsidies verstrekt aan de verbrede landbouwactiviteiten. Of dit maatschappelijk wordt geaccepteerd is een vraag die wellicht in vervolg onderzoek centraal kan staan. Bepaalde zaken (zoals milieuvriendelijk auto’s, zonnepanelen etc.) zijn ook maatschappelijk van belang en behoeven daarom niet uitsluitend uit de particuliere markt gefinancierd te worden.
Behoud platteland particulier betaald?
38
Naast het bediscussiëren van de resultaten kan ook de methodiek van het onderzoek bediscussieerd worden. Eveneens kan de vraag gesteld worden of een andere methodiek andere resultaten zou hebben opgeleverd. In dit onderzoek is gekozen voor kwalitatief onderzoek met behulp van een verkennende literatuurstudie en semi-gestructureerde interviews. Deze methoden passen het best bij de onderzoeksvragen zoals geformuleerd in hoofdstuk 2. Wanneer een methode zoals enquêteren was gebruikt, zou er ook tussen de particuliere bedrijven en/of de verbrede landbouwactiviteiten meer kwantitatief onderscheid gemaakt zijn. Activiteiten met een hoge of juist lage score onderscheiden zich dan duidelijker. Dit resultaat kan op een kwalitatieve wijze niet gegenereerd worden. In het onderzoek is een strakke grens getrokken tussen private en publieke groene diensten. De diensten kunnen of via de markt of via subsidies betaald worden. In de praktijk wordt vaak een mix gebruikt om de markt te stimuleren de nieuwe producten te gebruiken. Subsidies zijn en blijven een middel om te stimuleren. Wellicht had er in het onderzoek ingegaan kunnen worden op welke activiteiten subsidie behoeven en welke niet. Met name richting organisaties die veel lobbywerk verrichten zou dit een meerwaarde kunnen opleveren. 5.2 Conclusies De conclusies die na het bediscussiëren van de resultaten getrokken kunnen worden en die in de feitelijke weergave van de resultaten naar voren zijn gekomen worden puntsgewijs toegelicht. •
Het begrip groene diensten dat door LNV in het SGR2 is geïntroduceerd blijkt niet eenduidig en wordt door organisaties in het werkveld verschillend geïnterpreteerd en gebruikt. De verkennende literatuurstudie wijst uit dat het een containerbegrip is en er geen criteria bestaan die bepalen wat wel en wat een groene dienst is. Naast de criteria is ook de financiering van de groene dienst niet eenduidig. Volgens het ministerie kan de betaling op basis van subsidie en op basis van marktwerking plaatsvinden. Deze tweedeling leidt tot een onderscheid in publieke en particuliere groene diensten, in dit onderzoek als commerciële groene dienst benoemd. De publieke groene diensten kenmerken zich door een diffuse vraag, gericht op maatschappelijke wensen en betaald uit de algemene middelen. De particuliere groene diensten kenmerken zich door een specifieke vraag, gericht op vragen van particulieren bedrijven en het betalen van commerciële prijzen.
•
De kansen om groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden te financieren vanuit de particuliere markt zijn gering. De twee belangrijkste oorzaken zijn het beperkte aantal directe vragen naar een verbrede landbouwactiviteit en het ontbreken van concrete resultaten van verbrede landbouwactiviteiten die voor het particuliere bedrijf economisch interessant zijn. De beperkte directe vraag komt voort uit het ontbreken van een relatie tussen de werkzaamheden van een particulier bedrijf en de resultaten van een verbrede landbouwactiviteit. Is deze aanwezig dan ontstaat er een vraag naar die bepaalde activiteit. Gesteld wordt dat wanneer er een direct belang is bij een resultaat van een verbrede landbouwactiviteit dit zich vertaald naar een directe vraag. Daarnaast zijn verbrede landbouwactiviteiten waaruit geen concrete resultaten komen, ook al is er een directe vraag naar, niet interessant voor particuliere bedrijven in de AlblasserwaardVijfheerenlanden. De concrete resultaten leveren binnen het particuliere bedrijf financieel voordeel op en daardoor heeft het bedrijf er een commerciële prijs voor over.
•
Alleen zorginstellingen hebben mogelijkheden om agrariërs die de verbrede landbouwactiviteit ‘landbouw en zorg’ aanbieden, commercieel te financieren. Ook kunnen de verbrede landbouwactiviteit ‘levering schoon drinkwater’ en ‘streekproducten’ als potentiële commerciële groene diensten genoemd worden. Streekproducten worden zelfs al commercieel vermarkt aan particulieren, alleen zijn dit individuele consumenten en geen bedrijven.
•
Hetgeen LNV voor ogen heeft in het SGR2 is gezien de resultaten van het onderzoek niet mogelijk. Particuliere bedrijven betalen niet voor diffuse, maatschappelijke belangen omtrent het platteland. De gedachte om groene diensten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden door de particuliere markt te laten financieren biedt de agrariërs op korte termijn dan ook geen perspectief.
Behoud platteland particulier betaald?
39
5.3 Aanbevelingen Op het niveau van de overheid wordt het volgende aanbevolen: • Het instrument groene diensten dient nader beschouwd en gedefinieerd te worden zodat aansluiting gevonden wordt met de praktijk. • Er zal nader bepaald moeten worden wat er nu precies wordt verwacht van de particuliere bedrijven en waarom die verwachting er is. Op het niveau van de St. Landschapsplan wordt het volgende aanbevolen: De resultaten die door de werkzaamheden van de St. Landschapsplan en de agrariërs in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden bereikt worden, moeten nog prominenter naar de voorgrond worden gebracht. Het zal als een goed georganiseerde en collectief uitgevoerde groene dienst gepresenteerd kunnen worden. Hierdoor wordt voorkomen dat belanghebbende bedrijven een aanspreekpunt missen. Tevens levert de groene dienst uitgevoerd op grote schaal, eerder zichtbare resultaten op. • Voor de bestaande verbrede landbouwactiviteiten zou nader beschreven kunnen worden wat de exacte resultaten zijn, zodat deze beter vermarkt kunnen worden. • De St. Landschapsplan zou in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden een uitgebreidere inventarisatie kunnen houden naar bedrijven die belang hebben bij het landschap. •
Behoud platteland particulier betaald?
40
6
REFLECTIE
Tijdens het uitwerken van dit onderzoek is het verschil tussen wetenschappelijk en praktijkgericht onderzoek voor mij duidelijk geworden. Voorgaande studieopdrachten waren voornamelijk praktijkgericht. Dit was mijn eerste wetenschappelijke onderzoek. Een groot verschil bij wetenschappelijk onderzoek is dat de voorbereiding, het schrijven van een onderzoeksvoorstel, heel belangrijk is voordat aan de uitvoering wordt begonnen. Bij de start van het onderzoek moet al duidelijk zijn wat de uiteindelijke resultaten worden. Hierdoor kun je terug redeneren zodat je weet welke informatie je nodig hebt om het uiteindelijke resultaat te behalen. Een volgende stap is het zoeken naar de manier om deze informatie te verzamelen. In praktisch onderzoek redeneer je meer vooruit; ik heb een probleem en hoe kan ik dit oplossen. Tijdens de uitvoering van dit onderzoek realiseerde ik mij dat het nog niet helemaal duidelijk was hoe ik het uiteindelijke resultaat moest bereiken. Het werkte verhelderend door hierover met andere mensen te discussiëren. Het helder voor ogen krijgen van het resultaat werkte motiverend en zorgde er tevens voor dat de planning aangehouden kon worden. Het leren bespreken van problemen met anderen is voor mij een leermoment geweest. Achteraf heb ik mij gerealiseerd dat ik dit onderzoek meer praktisch dan wetenschappelijk ben begonnen. Tijdens de inventarisatie constateerde ik dat ik nog niet voldoende uitgekristalliseerd had waar ik precies moest zoeken. In de interviews kon ik hierdoor niet voldoende diepgang bereiken. Dit gemis werd pas duidelijk toen ik al bezig was met het analyseren van de inventarisatiegegevens. Het is voor mij een leerproces geweest om enerzijds de gemaakte fouten te constateren en anderzijds hiervoor in samenwerking met de begeleiders een oplossing te bedenken. Naast de inhoudelijke kenmerken van het doen van wetenschappelijk onderzoek, heb ik geleerd hoe om te gaan met de verschillende wensen en vragen van mijn beide opdrachtgevers. De St. Landschapsplan had voornamelijk behoefte aan een praktisch resultaat, terwijl de MSc-opleiding met name het wetenschappelijke karakter van onderzoek belangrijk vond. Het heeft veel tijd in beslag genomen om uiteindelijk aan beide eisen tegemoet te komen.
Behoud platteland particulier betaald?
41
Literatuurlijst Gebruikte afkortingen in literatuurlijst: CLM DLV LEI LNV OC&W RLG SNM VROM V&W
= Centrum voor Landbouw en Milieu = De Landbouw Voorlichting = Landbouw Economisch Instituut = Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (voorheen Visserij) = Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen = Raad voor het Landelijk Gebied = Stichting Natuur en Milieu = Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu = Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Bommel, K.H.M. van, J.R. Hoekstra, L.C.P.M. Stuyt, A.J. Reinhard, D. Boland en A.L. Gerritsen, Blauwe diensten, Den Haag, LEI, 2002, Rapport 3.02.07. Bont, C.J.A.M. de, W.H. van Everdingen, J.F.M. Helming, J.H. Jager, Hervorming Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2003; Gevolgen van de voorstellen van de Europese Commissie voor de Nederlandse landbouw, Den Haag, LEI, 2003. Cammen, H. van der en L.A. de Klerk, Ruimtelijke ordening. De ontwikkeling van de ruimtelijke ordening in Nederland, Uitgeverij Het Spectrum B.V., Utrecht, 1993. DLV, Tussentijdse evaluatie Programma Beheer, B&A Den Haag/DLV Groen en Ruimte Dronten, 2003. Driessen P.P.J., P. Glasbergen, P.P.P. Hulgen en F. Hijlmans van den Bergh, Vernieuwing van het platteland, een verkenning van strategien voor een gebiedsgerichte aanpak, VUGA Uitgeverij B.V., Den-Haag, 1995. Frerichs R. en J. de Wijs, Opvattingen en meningen over het Nederlandse platteland, NIPO, Amsterdam, 2001. Gebiedscommissie Alblasserwaard/Vijfheerenlanden, Convenant Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, Provincie Zuid-Holland, 1996. Gebiedscommissie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, Landschapsplan Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, Den-Haag, 1998. Geertsema, W., Plant survival in dynamic habitat networks in agricultural landscapes, Proefschrift, Universiteit van Wageningen, 2002. Ham, A. van den en M.E. Ypma, Verbreding op landbouwbedrijven; Met visie en creatieve vasthoudendheid naar succes, Den Haag, LEI, 2000, Rapport 7.00.02. Ham, A. van den en W.H.G.J. Hennen, Kansen voor tachtig procent verbreding; Een studie naar de verbreding van landbouw in de Alblasserwaard/Vijfheerenlanden, Den Haag, LEI, 2001, Rapport 4.01.06. Hansman, H.J.M., M.H. Borgstein en W. Kolkman, Vermarkten van natuur; perspectieven voor ketenarrangementen, Den Haag, LEI, 1999. Kattenbroek, I., Landbouw en zorg: innovatieve praktijken onderweg, vijf regionale innovaties op het gebied van landbouw en zorg nader bekeken, Wageningen Universiteit; Communicatie en Innovatiestudies, Wageningen, 2003. Kleijn, D., Berendse, F., R. Smit, N. Gilissen, Agri-environmental schenes do not effectively protect biodiversity in Dutch agricultural landscapes. Nature 413:723-725, 2001.
Behoud platteland particulier betaald?
42
Koulil, M.C.C. van, J.L. Teeuwen en M.J. Voskuilen, Aanbod van agrotoerisme in Nederland, LEIDLO, Den-Haag, 1998. Koenen M.J., J.B. Drewes, Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal, H.D. Tjeenk Willink BV Groningen, Groningen, 1976. Labohm H.J., Kansen voor meer marktwerking in de landbouw, verslag van een conferentie georganiseerd door het DG voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen van het ministerie van Economische Zaken, LNV en het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael, Den-Haag, 2001. LNV/DN, Reactie op het RLG-advies Groene Diensten, besluit proeftuinen en verkenningen Groene Diensten TRC 2003/5331, Den-Haag, 2003, kenmerk DN 2003/3035. LNV, Structuurschema Groene Ruimte-2. Samen werken aan groen Nederland (PKB1). Ministerie van a LNV, Den Haag, 2002 . LNV, Discussienotitie groene diensten, werk in uitvoering, projectgroep "Groene diensten" onderdeel b van een LNV-projectstructuur onder titel van ‘Ondernemen in de groene ruimte’, Den-Haag, 2002 . LNV, Begroting 2003 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; vitale sector in vitaal c landelijk gebied, Den-Haag 2002 , Persbericht nr. 096. a
LNV, Natuur voor mensen, mensen voor natuur. LNV, Den Haag, 2000 . b
LNV, Voedsel en Groen. Het agro-foodcomplex in perspectief, LNV, Den-Haag, 2000 . c
LNV, Plattelandsontwikkelingsplan (POP), LNV, Den-Haag, 2000 . LNV, 'Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer'. In: Staatscourant nr. 252. LNV, Directie Juridische a Zaken, Den Haag, 1999 , kenmerk TRCJZI 1999/13145. LNV, 'Subsidieregeling natuurbeheer 2000'. In: Staatscourant nr. 252. LNV, Directie Juridische Zaken, b Den Haag, 1999 , kenmerk TRCJZI 1999/13144. LNV, Dynamiek en Verdieping, beleidsvoornemens op het gebeid van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, SDU, Den Haag, 1995. Meijer J. en J. Huijgen, Rapport groene diensten, door Talentum & Eemlandhoeve in opdracht van LNV, Wageningen/Bunschoten, 2002. Overbeek, M.M.M., P.J. Rijk en F. Hoogenboom, Landschapsontwikkeling met lokale middelen, LEI, Den Haag, 2002, Rapport 7.02.05. Padt F.J.G., H. Kloen, G.W. Verschuur en R. Joldersma, Investeringsvormen voor natuur- en landschapsbeheer, CLM, Utrecht, 2002, rapport 554-2002. a
Ploeg J.D. van der, De virtuele boer, Uitgeverij Van Gorcum, Assen, 2001 . Ploeg J.D. van der, Kleurrijk Platteland, zicht op een nieuwe land- en tuinbouw, Uitgeverij Van Gorcum, Assen, 2002. Ploeg J.D. van der, Styles of farming: an introductory note on concepts and methodology, Wageningen, 1994. Ploeg, B. van der, Boeren, boerinnen en plattelandsvernieuwing; Pioniersgebied AlblasserwaardVijfheerenlanden, LEI, Den Haag, 2000 Rapport 4.00.07. Ploeg, B. van der, Het Weigevoel in het Groene Hart van de Randstad: een studie onder melkveehouders in het Westelijk Veenweidegebied naar hun bereidheid en mogelijkheden zich te
Behoud platteland particulier betaald?
43
ontwikkelen van productieboer tot plattelandsondernemer, Proefschrift Wageningen Universiteit, b 2001 . Provincie Utrecht, conferentie groene diensten, thema: Groene Diensten, hoe maken we het samen tot een succes?, Utrecht, 2002. RLG, Groene diensten: van ondersteunen naar ondernemen, advies over groene diensten in het landelijk gebied, Amersfoort, Raad voor het Landelijk Gebied, Den-Haag, 2002, publicatie RLG 02/07. Stichting Landschapsplan, Landschapsplan Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, Lexmond, 2002. SNM, Op zoek naar groene diensten, financieringsvormen, SNM, Utrecht, 2002.
een
momentopname
van
aanbod,
vraag
en
Strijker D., Platteland en plattelandsvernieuwing, Spil nrs. 159-160 1999 pp 11-17, Groningen, 1999. Terwan P., J.A. Guldemond, E.M. Hees, W.J. van der Weijden, L. de Savornin Lohman, Betaling van groene plattelandsdiensten, inventarisatie en beoordeling van mogelijkheden, in opdracht van Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster, Den-Haag, 2003. Terwan P., W.J. van der Weijden, S.J.H.F. Seegers, Groene concurrentie in en rond de land- en tuinbouw, een verkenning, CLM, Utrecht, 2000, CLM 469-2000. Verschuren P. en H. Doorewaard, Het ontwerpen van een onderzoek, LEMMA bv, Utrecht, 1998. VROM, LNV, OC&W en V&W, Nota Belvedere, beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke ordening, Den-Haag, 1999. VROM, Vijfde Nota ruimtelijke Ordening. Ministerie van VROM, Den-Haag, 2001. Weijden, W.J. van der, G.W. Verschuur, Naar een duurzame landbouw en voeding in Nederland, Utrecht, CLM, Utrecht, 2001, CLM 513-2001. Telefonische benaderingen (zie deelrapport interviewverslagen) • Amstelland Ontwikkeling Wonen bv (de heer H. de Graaf) • Bouwfonds Nieuwe markten (de heer F. de Zeeuw) • Campina (de heer J. Borghans) • Leerdammer Company (de heer W. Roelofsen) • Nederlandse Zuivel Organisatie NZO (de heer J. Vrij) • Rabo groenbank (de heer K. Wigmans) • Staatsbosbeheer Zuid Holland (de heer B. Jap) • Stichting Zuid-Hollands landschap (voorlichter H. Schouten)
Behoud platteland particulier betaald?
44