Begeleider M. Knol, vakdocent biologie
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Voorwoord We hebben lang nagedacht over een onderwerp voor ons Profiel Werkstuk. Uiteindelijk hebben we gekozen voor een onderwerp waar we dagelijks mee te maken hebben. De behoefte van leerlingen aan een goed lesaanbod en het door de docenten aangeboden lessen. Als leerling heb je bepaalde verwachtingen van hoe een goede les eruit hoort te zien. Bij sommige leraren snap je de lesstof meteen, bij andere na een tijdje, bij weer andere kun je zoveel bijles volgen als je wilt, maar de lesstof snappen, dat lukt je niet. Met sommige leraren kun je het goed vinden, met andere leraren niet. In sommige lessen is het ontzettend rumoerig en verloopt de les chaotisch. In andere lessen heerst er doodse stilte en is iedereen geconcentreerd aan het werk. Vanwaar al die verschillen? Waarom snappen we het ene jaar niets van een vak en het jaar daarna wel, als we een nieuwe leraar voor dat vak krijgen? Ligt dat dan aan de leraar? Deze vragen hielden ons bezig en we besloten dat we hier een antwoord op wilden vinden. Alle leraren hebben een opleiding gevolgd. Dus zouden ze allemaal een les moeten kunnen verzorgen die jij begrijpt en door jou als goed gekwalificeerd wordt. Wij zijn Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma en wij doen onderzoek naar het lesaanbod van de leraar in vergelijking met de lesbehoefte van de leerling.
2
Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Vraagstelling Hypothese Inleiding - 1. De leraar - 2. Didactiek - 3. Pedagogiek - 4. Competenties Materialen Werkwijze Resultaten - 1. Resultaten onderzoek 1 - 2. Resultaten onderzoek 2 Verklaring resultaten - 1. Verklaring van de resultaten van onderzoek 1 - 2. Verklaring van de resultaten van onderzoek 2 - 3. Verklaring van de resultaten van onderzoek 1 en 2 Conclusie Discussie - Discussiepunten - Eric van ’t Zelfde Literatuurlijst Logboek Bijlagen
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
pagina 2 pagina 4 pagina 5 pagina 6 pagina 9 pagina 9 pagina 15 pagina 19 pagina 22 pagina 25 pagina 26 pagina 27 pagina 27 pagina 31 pagina 39 pagina 39 pagina 42 pagina 46 pagina 55 pagina 59 pagina 59 pagina 60 pagina 62 pagina 63 pagina 66
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Samenvatting Dit is het verslag van het onderzoek dat wij hebben gedaan naar het aangeleerde gedrag van leraren en naar hoe leerlingen het liefst les zouden willen krijgen. Het eerste punt is onderzocht met behulp van een beoordelingsformulier, gebaseerd op de informatie die ons is toegestuurd door lerarenopleidingen vanuit het hele land. Het tweede punt is onderzocht met behulp van een enquête, ook gebaseerd op de informatie die ons is toegestuurd. De resultaten uit deze twee onderzoeken hebben we gecombineerd om erachter te komen of een leraar op basis van aangeleerde vaardigheden een les kan geven die voldoet aan de eisen voor een ideale les volgens leerlingen. Om ons onderzoek zo goed mogelijk uit te kunnen voeren, hebben we ons eerst moeten inlezen in de onderwerpen die er bij dit onderzoek toe doen. Als we alle informatie die ons door lerarenopleidingen is toegestuurd willen begrijpen, moeten we weten wat een leraar is en hoe hij deze wordt en wat didactiek en pedagogiek inhouden. Dan pas kunnen we een goed beeld vormen van de lerarencompetenties, omdat deze stoelen op didactische en pedagogische vaardigheden. In ons onderzoek hebben we de lessen van zeven verschillende docenten, die lesgeven aan VWO bovenbouw in de basisvakken Engels, Nederlands en wiskunde, beoordeeld. Daarnaast hebben we een enquête afgenomen bij 126 leerlingen uit VWO 4, 5 en 6. Uit ons onderzoek is gebleken dat niet alle docenten zich hielden aan de aangeleerde vaardigheden. En dat hun lesmethoden niet op alle punten aansloot bij de door leerlingen geformuleerde ideale les.
4
Vraagstelling Hoofdvraag Kan een leraar die les geeft aan VWO bovenbouw, met de aangeleerde didactische en pedagogische aspecten van het leraarschap, een les geven die voldoet aan de volgende aspecten: - Interactie tussen leraar en leerling: de leraar betrekt de leerling bij de leerstof en geeft ruimte om vragen te stellen - de leraar creëert een rustige leeromgeving voor de leerlingen, zodat leerlingen zich kunnen concentreren op de aangeboden lesstof - de leraar geeft structuur aan de les, zodat de leerling duidelijk weet wat hem te wachten staat; dit kan eventueel met hulpmiddelen (bijv. presentatie op computer, digitaal lesmateriaal, etc.) - de leraar heeft een motiverende werking op de leerling en die tevens voldoet aan dat wat de leerlingen in de klas die hij lesgeeft als ideale les zien? Deelvragen 1. Houden de leraren die lesgeven aan VWO 4/5/6 zich in de klas aan de vaardigheden die ze op de lerarenopleiding geleerd hebben, met aandacht voor de volgende aspecten: - communicatievaardigheden - leerproces van de leerling - het creëren van het leerklimaat voor de leerling - organisatie en verdeling van de lessen en de lesstof 2. Wat zien de leerlingen van VWO 4/5/6 als ideale les, gekeken naar: - de introductie in het lesonderwerp - de behandeling van de vragen - de structuur van de les - de indeling van de les - het gecreëerde leerklimaat - leerhulpmiddelen - het stimuleren van de leerling door de docent - inleving van de docent in de belevingswereld van de leerling 3. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de ‘ideale lessen’ van VWO 4/5/6? 4.Houdt de leraar rekening met het door VWO 4/5/6 aangegeven gewenste gedrag? 5. Zijn er verschillen in het gedrag van leraren die lesgeven aan meerdere VWO-klassen van verschillende jaren?
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Hypothese Hoofdvraag Kan een leraar die les geeft aan VWO bovenbouw, met de aangeleerde didactische en pedagogische aspecten van het leraarschap, een les geven die voldoet aan de volgende aspecten: - Interactie tussen leraar en leerling: de leraar betrekt de leerling bij de leerstof en geeft ruimte om vragen te stellen - de leraar creëert een rustige leeromgeving voor de leerlingen, zodat leerlingen zich kunnen concentreren op de aangeboden lesstof - de leraar geeft structuur aan de les, zodat de leerling duidelijk weet wat hem te wachten staat; Dit kan eventueel met hulpmiddelen (bijv. presentatie op computer, digitaal lesmateriaal, etc.) - de leraar heeft een motiverende werking op de leerling en die tevens voldoet aan dat wat de leerlingen in de klas die hij lesgeeft als ideale les zien? Wij verwachten dat een leraar die gebruik maakt van de aangeleerde pedagogische en didactische aspecten in staat is een les te verzorgen die voldoet aan de bovengenoemde aspecten en aan wat de leerlingen die hij in de klas les geeft als ideale les zien. Deelvragen 1. Houden de leraren die lesgeven aan VWO 4/5/6 zich in de klas aan de vaardigheden die ze op de lerarenopleiding geleerd hebben, met aandacht voor de volgende aspecten: - communicatievaardigheden - leerproces van de leerling - het creëren van het leerklimaat voor de leerling - organisatie en verdeling van de lessen en de lesstof Wij verwachten dat de leraren zich niet aan alle aspecten houden. We denken dat de leraar beter kan lesgeven in het ene aspect dan in het andere aspect, waardoor hij uiteindelijk wel ‘voldoende’ les kan geven. 2. Wat zien de leerlingen van VWO 4/5/6 als ideale les, gekeken naar: - de introductie in het lesonderwerp - de behandeling van de vragen - de structuur van de les - de indeling van de les - het gecreëerde leerklimaat - leerhulpmiddelen - het stimuleren van de leerling door de docent - inleving van de docent in de belevingswereld van de leerling
6
Wij verwachten dat het merendeel van VWO 4 - het liefst geen algemene uitleg van te voren wil hebben, omdat wij denken dat de leerlingen in VWO 4 nog niet beseffen dat het structuur aan hun les geeft - het liefst de vragen klassikaal behandeld ziet, zodat ze ook de antwoorden krijgen op vragen die een ander had en waarop ze misschien zelf niet gekomen waren - het liefst vanzelf wel zien wat er behandeld gaat worden, omdat wij denken dat de leerlingen in VWO 4 nog niet doorhebben dat dit helpt bij het leerproces - het liefst meer ruimte voor huiswerk willen, zodat ze thuis geen huiswerk meer hoeven te maken; wij denken dat ze de stof voldoende begrijpen, zonder uitgebreide uitleg - het liefste in een rumoerige klas huiswerk willen maken, omdat wij denken dat deze leerlingen die midden in de puberteit zijn, meer gericht zijn op het praten met hun leeftijdsgenoten dan op zich in stilte concentreren op de stof - het liefst actieve hulpmiddelen wil bij de uitleg, zodat die minder saai is - het liefst met rust gelaten wil worden, omdat de leerlingen veel te druk bezig zijn met het opbouwen van sociale contacten - meent dat het voor hen geen verschil maakt als de leraar interesse probeert op te wekken voor de leerstof Wij verwachten dat het merendeel van VWO 5 - het liefst een algemene uitleg van te voren willen hebben, omdat de leerstof moeilijker wordt en de leerlingen dit ook beseffen - het liefst de vragen klassikaal beantwoord wil zien, zodat ze ook de antwoorden krijgen op vragen die een ander had en waarop ze misschien zelf niet gekomen waren - het liefst vanzelf wel zien wat ze gaan behandelen, omdat wij denken dat ze nog niet zoveel waarde hechten aan hun cijfers en nog steeds meer bezig zijn met hun sociale contacten - meer ruimte voor uitleg wil, omdat ze niet zoveel huiswerk maken in de les - het liefst in een stille omgeving huiswerk maken, omdat als ze eenmaal geconcentreerd bezig gaan, ze ook echt geconcentreerd willen zijn - het liefst actieve hulpmiddelen wil bij de uitleg, zodat ze de stof beter begrijpen - het liefst met rust gelaten wil worden; als ze de aandacht van leraren willen, vragen de leerlingen hier wel om - meent dat als de leraar interesse probeert op te wekken voor de leerstof dit het leren van de stof makkelijker maakt
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Wij verwachten dat het merendeel van VWO 6 - het liefst een algemene uitleg wil, omdat nu in de zesde klas het besef komt voor veel leerlingen dat ze goed bezig moeten gaan en omdat dit het leren van de stof makkelijker maakt - het liefst hun vragen individueel behandeld wil zien, omdat ze antwoord willen krijgen op hun eigen vragen - het liefst van te voren wil weten wat in de les behandeld wordt, zodat ze zich daar op voor kunnen bereiden - meer uitleg wil, omdat de lesstof in dit jaar vrij moeilijk is en de leerlingen dit goed onder de knie willen krijgen - het liefst in een stille omgeving huiswerk wil maken, zodat de leerlingen zich goed kunnen concentreren op het te maken werk - het liefst actieve hulpmiddelen wil bij de uitleg, zodat de stof beter begrepen wordt - het liefst met rust gelaten wil worden, zodat de leerlingen hun eigen leerproces vorm kunnen geven; als ze vragen hebben komen ze dan wel naar de leraar - meent dat als de leraar interesse probeert op te wekken voor de leerstof dit het leren makkelijker maakt 3. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de ‘ideale lessen’ van VWO 4/5/6? Wij verwachten dat bij zowel VWO 4, 5 als 6 het merendeel de actieve hulpmiddelen zal verkiezen boven de mondelinge uitleg en met rust gelaten willen worden. En dat bij VWO 4 en 5 het merendeel klassikale uitleg wil, vanzelf wel ziet wat er behandeld zal worden. Wij verwachten dat de leerlingen in VWO 5 en 6 voor het merendeel een algemene uitleg wil hebben en ook meer uitleg- dan huiswerktijd wil, meent dat als een leraar interesse probeert te wekken voor de lesstof dit het leren makkelijker maakt en het liefst in een stille omgeving werkt. 4.Houdt de leraar rekening met het door VWO 4/5/6 aangegeven gewenste gedrag? Wij verwachten dat de leraar rekening houdt met het door zowel VWO 4, 5 als 6 aangegeven gewenste gedrag. We denken dat de leraren al zoveel ervaring hebben, dat ze zich kunnen aanpassen aan het gewenste gedrag. Hierdoor kunnen de leraren alsnog een goeie les geven, ondanks ze niet op alle aspecten optimaal presteren. 5. Zijn er verschillen in het gedrag van leraren die lesgeven aan meerdere VWO-klassen van verschillende jaren? Wij verwachten dat in het gedrag van de docenten die aan meerdere VWO-klassen van verschillende jaren geen verschillen voorkomen en dat ze goed zullen inspelen op de behoeften van de leerlingen van de VWO-klassen.
8
Inleiding 1. De leraar Het beroep van leraar wordt uitgeoefend door de mens. Deze onderwijst in een bepaald vakgebied of meerdere vakgebieden. Het onderwijzen heeft deze docent aangeleerd gekregen op de lerarenopleiding. De leraar geeft les aan kinderen en studenten. 1.1 De mens ‘Mens, m. en 1. het hoogst ontwikkelde, in biologische zin tot de klasse der zoogdieren behorende wezen, dat zich in het bijzonder door zijn rede en zijn taal van de dieren onderscheidt.’ - Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal De mens, ofwel Homo sapiens, behoort tot de tweevoetige primatensoort uit de familie Hominidae. Deze onderscheidt zich van andere primaten, zoals apen en halfapen, doordat hij zich op twee voeten voort beweegt in plaats van op vier poten. Ook is het brein van de Homo sapiens veel verder ontwikkeld dan dat van de andere primaten.1 1.1.1 Het menselijk brein De hersenen vormen samen met het ruggenmerg het centrale zenuwstelsel van de mens. Het menselijk lichaam heeft meerdere zintuigen; zoals het gezichtsvermogen, het gehoor, de reuk, de smaak en de tast. De prikkels die deze zintuigen ontvangen, bijvoorbeeld licht, of geluidstrillingen, worden door zenuwen naar het centrale zenuwstelsel geleid. De zenuwen bestaan uit gebundelde zenuwcellen of neuronen en liggen in het perifere zenuwstelsel.2 Zenuwcellen zorgen voor het signaal en informatieverwerking. Ze geven een signaal door naar het centrale zenuwstelsel, dat dit signaal verwerkt en eventueel een signaal terug stuurt, als reactie. Dit proces verloopt razendsnel.
1
Primaten: De primaten (Primates, de Eersten) of opperdieren vormen een orde van de zoogdieren, waartoe de halfapen, waartoe de apen en waartoe de mens worden gerekend. - Wikipedia 2 Perifere zenuwstelsel: deel van het zenuwstelsel dat buiten het centrale zenuwstelsel ligt
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
De menselijke hersenen zijn onder te verdelen in drie grote delen: 1. De grote hersenen (Cerebrum), deze bestaan uit; a. de frontale kwab (aangegeven met de blauwe kleur): deze kwab speelt een rol bij het aansturen van bewegingen en is betrokken bij veel psychische functies: impulsbeheersing, beoordelingsvermogen, probleemoplossing, planning, sociaal gedrag, taal en geheugen. b. de pariëtale kwab (aangegeven met de gele kleur): deze speelt vooral een rol bij het ruimtelijk denken c. de occipitale kwab (aangegeven met de roze kleur): deze is betrokken bij het verwerken van visuele informatie d. de temporale kwab (aangegeven met de groene kleur): deze kwab is betrokken bij het gehoor, het verbale geheugen en de taalfuncties en ook bij visuele herkenning. 2. De kleine hersenen (Cerebellum): zorgen voor de coördinatie van bewegingen 3. De hersenstam (Truncus cerebri): verbindt de grote hersenen met de kleine hersenen en zorgt voor vitale levensfuncties als temperatuur, hartslag, ademhaling en bloeddruk De frontale kwab is, net als de neocortex en de temporale kwabben, bij de mens heel goed ontwikkeld. Hierdoor is de mens in staat om op hoog niveau te redeneren, abstract te denken, een taal te leren en problemen op te lossen. Ook stelt deze frontale kwab de mens in staat sociaal gedrag te ontwikkelen. 1.1.2 Het menselijk gedrag ‘Het gedrag verwijst naar de acties of de reacties van een voorwerp of een organisme, gewoonlijk met betrekking tot de omgeving.’ - Wikipedia De mens vertoont dus menselijk gedrag. Dit kan bewust en onbewust gebeuren, denk maar aan een reflex, dat is een handeling die onbewust wordt uitgevoerd. Het gedrag dat een levend wezen kan vertonen, wordt voor een groot deel bepaald door het centrale zenuwstelsel. Hoe complexer het zenuwstelsel, hoe complexer het gedrag dat kan worden vertoond. Door het complex gebouwde zenuwstelsel van de mens, kan deze dus ook zeer complex gedrag vertonen. Gedrag kan erfelijk bepaald zijn. Dit is goed te zien bij pasgeboren baby’s. Het aangeboren of instinctieve gedrag dat zij vertonen kan alleen maar erfelijk bepaald zijn. Het gaat hier om basaal gedrag, zoals het schreeuwen wanneer de baby honger heeft. Gedrag wordt ook bepaald door leerprocessen. Tijdens het leven komt de mens in veel verschillende situaties terecht. Het gedrag dat hij gaat vertonen door de leerprocessen die hij in zijn leven meemaakt, wordt dan aangeleerd gedrag genoemd. De leerprocessen zijn onder te verdelen in inprenting, gewenning, conditionering, imitatie en inzicht.
10
1.1.2.1 Inprenting Inprenting vindt vooral plaats in de vroeg(st)e jeugd via sociale interacties. Voor het aanleren van bepaald gedrag zijn er gevoelige periodes. Zo leert een baby van twee, drie maanden oud de gezichten van zijn ouders herkennen. De inprentingsperiode voor het verwerven van een taal begint al bij de geboorte (waarbij de ongeboren baby al in de baarmoeder het klankpatroon van de moedertaal kan onderscheiden van andere talen) en deze inprentingsfase loopt door tot het achtste jaar. Hierna volgt verdere uitbreiding en verfijning, maar de taalspecifieke basisgrammatica en concepten zijn dan verworven. Als het kind pas na deze gevoelige periode met gesproken taal in aanraking komt, is het niet in staat taal nog op natuurlijke wijze te verwerven en kan het slechts met veel moeite tot het combineren van enkele woorden komen. 1.1.2.2 Gewenning Gewenning zorgt juist voor het afleren van bepaald gedrag. Er wordt herhaalde malen een prikkel gegeven, waarop een mens reageert. Op een gegeven moment is de prikkel zo vaak gegeven, dat de mens hier niet meer op reageert. Denk aan wonen vlak langs de spoorweg. Het geluid van een langskomende trein zal uiteindelijk zo normaal worden, dat je hersenen geen aandacht meer geven aan de geluidsprikkel en deze dus niet meer bewust registreren. Na een tijdje raast de trein ongemerkt voorbij. 1.1.2.3 Conditionering Conditionering kan worden verdeeld in twee soorten conditionering: klassieke conditionering en operante conditionering. Klassieke conditionering houdt in dat er een reactie wordt aangeleerd in een situatie of op een voorwerp waar die reactie oorspronkelijk niet op zou plaatsvinden. Hierbij kan gedacht worden aan een schoollokaal waar een kind wordt geslagen. De eerstvolgende keer dat het kind het lokaal binnenkomt, zal het kind gelijk op zijn hoede zijn, omdat hij dit lokaal met een pak slaag associeert. Niet alleen voor de leraar is het kind bang, maar ook voor het lokaal. Operante conditionering wordt veel in het onderwijs gebruikt. Dit leerproces houdt in dat een respons wordt gevolgd door of een (positieve) bekrachtiger of een bestraffer (negatieve bekrachtiger). Denk hier aan stickers bij nakijkwerk. Wanneer een leerling een opdracht goed heeft gemaakt, wordt hij beloond met een sticker. Dit is een positieve bekrachtiger. De leerling zal de volgende les dus (proberen) een goed antwoord te geven, omdat hij dan opnieuw beloond wordt. 1.1.2.4 Imitatie Bij imitatie wordt het gedrag van anderen nagebootst. Zo neemt een kind het gedrag van zijn ouders over, denk hier aan gedag zeggen, met mes en vork eten, et cetera.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
1.1.2.5 Inzicht Inzicht is een proces waarbij de opgedane ervaringen van vroeger worden gecombineerd om zo tot de oplossing van een probleem te komen. Stel, de vlieger van een kind is in een boom terecht gekomen. Hij heeft al eerder geleerd hoe hij in bomen moet klimmen. Dit aangeleerde gedrag gebruikt hij nu om zijn probleem op te lossen: hij klimt in de boom om de vlieger eruit te halen. Op de middelbare school krijgt een leerling steeds vaker met dit leerproces te maken. De verbinding leggen tussen verschillende geleerde zaken om zo tot de juiste oplossing te komen, wordt steeds belangrijker. Door de combinatie van deze leerprocessen ontwikkelt de mens sociaal gedrag, waardoor hij in grote groepen samen kan leven binnen een cultuur. 1.2 De lerarenopleiding voor het voortgezet onderwijs Er zijn leraren die lesgeven in het basisonderwijs (voor kinderen van vier tot en met twaalf jaar), in het voortgezet onderwijs (van twaalf tot en met achttien jaar) en in het hoger onderwijs (het HBO of universitair). 1.2.1 Eerste- en tweedegraads bevoegdheid Voordat er in het voortgezet onderwijs les mag worden gegeven, is er een bevoegdheid nodig. De leraar heeft minimaal een tweedegraads bevoegdheid nodig om les te geven in het voortgezet onderwijs. 1.2.1.1 Tweedegraads bevoegdheid Als de docent een tweedegraads bevoegdheid heeft, voldoet hij aan de bekwaamheidseisen van het vo/bve en dat betekent dat hij les mag geven aan: - de eerste drie klassen van havo en vwo - het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) - het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (bve) Deze bevoegdheid is te halen via een lerarenopleiding aan een hogeschool. De leraar in opleiding kiest een leervak en daarin wordt hij opgeleid. Wanneer hij zijn bevoegdheid heeft, mag hij in dit leervak lesgeven. Een lerarenopleiding duurt in principe vier jaar en deze wordt gegeven aan het HBO (hoger beroepsonderwijs). De studie kan ook in een deeltijd worden gedaan. En wanneer de leraar al een bachelor diploma heeft kan hij een eenjarige kopopleiding doen.
12
1.2.1.2 Eerstegraads bevoegdheid Een eerstegraads bevoegdheid houdt in dat de leraar voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het voorbereidend hoger onderwijs. Daarom mag hij lesgeven aan: - de hele onderbouw en - de bovenbouw van het havo en het vwo De eerstegraads bevoegdheid kan worden behaald door het volgen van de universitaire lerarenopleiding na de master of door het behalen van de master of education na de bachelor. Ook op het HBO is er de mogelijkheid de eerstegraads bevoegdheid te halen via een master. Maar dan moet wel al de tweedegraads bevoegdheid zijn gehaald voor deze vakken. 1.2.1.3 Toelatingseisen Als de student een havo- of vwo-diploma heeft, kan hij op een lerarenopleiding terecht. Ook met een diploma van een middenkader- of specialistenopleiding van het beroepsonderwijs wordt hij toegelaten. Een volwasseneneducatie- of een diploma van een vierjarige mbo-opleiding voldoet ook. Wie 21 jaar of ouder is, maar niet voldoet aan één van de toelatingseisen kan alsnog leraar worden. Dit kan door het afleggen van een toelatingsonderzoek. Als daaruit blijkt dat hij geschikt is voor de opleiding, kan hij toegelaten worden tot de reguliere vierjarige opleiding. Toelating tot de eerstegraads lerarenopleiding is toegestaan als er een master of doctoraal examen hebt gehaald of als er al tweedegraads bevoegdheid behaald is. 1.2.2 HBO Op een HBO-lerarenopleiding wordt de student opgeleid tot een docent die lesgeeft aan het voortgezet onderwijs in de onderbouw of aan het MBO. Het wordt dan ook sterk aangeraden om het HBO te doen. Op deze opleiding wordt een tweedegraads bevoegdheid behaald. Deze opleiding duurt vier jaar, maar kan langer duren als bepaalde vakken nog niet zijn gehaald en hier meer tijd voor nodig is. Er zijn geen echte basisvakken, maar bepaalde vakken worden meerdere keren per jaar gegeven. Zodat de student hier meer vaardigheid in krijgt. Deze vakken zijn: - Grammatica - Vaardigheden (de 4 vaardigheden: lezen, spreken, luisteren en schrijven) - Vocabulaire - Vak-didactiek - P-taak (professionalisering taak) Er zijn nog meer vakken, maar die verschillen per opleiding. Als de student leraar Engels wil worden, volgt hij de vakken die met het vak Engels te maken hebben. Bij een HBO-opleiding wordt veel aandacht besteed aan didactiek.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
1.2.3 Universiteit De universitaire opleiding is vooral vakinhoudelijk gericht. De didactiek is meer bijzaak dan hoofdzaak, al zal deze wel een onderdeel zijn van de scholing. De universitaire opleiding wordt gevolgd om een eerstegraads bevoegdheid te halen. 1.2.4 Verschillen Een verschil tussen de universitaire opleiding en de HBO-opleiding is dus dat het universitaire aanbod zich meer op de vakinhoud dan de HBO-opleiding: de leraar in opleiding leert meer over zijn leervak en wordt hierin gespecialiseerd. Daardoor kan hij uitgebreider en op een hoger niveau lesgeven in dit vak, wat nodig is voor de bovenbouwleerlingen in het voortgezet onderwijs. De vakkennis die hij opdoet in de HBO-opleiding is oppervlakkiger, maar hij wordt beter geschoold in didactiek en pedagogiek, waardoor hij leerlingen in de onderbouw goed les kan geven. In de onderbouw wordt een inleiding op de diverse vakken gegeven, waarna de leerling kan beslissen of hij over een bepaald vak meer wil weten.
14
2. Didactiek 2.1 Algemene didactiek ‘Kunst of methode van onderwijzen.’ - Van Dale Woordenboek De betekenis van het ‘Van Dale Woordenboek’ is erg kort. Een uitgebreidere omschrijving is: ‘Didactiek is de wetenschap die zich bezighoudt met de vraag hoe kennis, vaardigheden en houdingen of attitudes door een docent kunnen worden onderwezen aan studenten.’3 2.2 Het vak didactiek Wanneer een student klaar is met zijn opleiding tot leraar heeft hij de basisvaardigheden van zijn beroep geleerd. Daarnaast is hij ook onderwezen in het vak ‘didactiek’, dit krijgt hij zodat hij zijn toekomstige leerlingen ook activerend op kan leiden. Onder activerend opleiden valt: - een veelzijdige benadering bieden van leren: voor elk wat wils, zodat alle leerstijlen bod komen - zorgen voor afwisseling in de lessen - bieden van een betere balans tussen de inbreng van docent en de groep, door actieve deelname van leerlingen - vergroten van de transfer tussen theorie en praktijk door toepassingsopdrachten uit te laten voeren - bieden van voldoening voor de docent en de leerling4 Bovenstaande vaardigheden kunnen geleerd worden door te oefenen en verschillende vaardigheden in de praktijk te brengen. Het gaat hier vooral om het ontwerpen, aanbieden, begeleiden en evalueren van leerprocessen binnen het leervak. Hierbij is het van belang dat de leraar de leeractiviteiten laat aansluiten bij het niveau en de werkwijze van leerlingen.
3
ACTIVEREND OPLEIDEN – DIDACTIEK VOOR RESULTAATGERICHT BEROEPSONDERWIJS; Lisa Bijker en Wilma van der Heide 4 ACTIVEREND OPLEIDEN – DIDACTIEK VOOR RESULTAATGERICHT BEROEPSONDERWIJS; Lisa Bijker en Wilma van der Heide
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Ontwerpen De docent - zorgt voor betekenisvolle en toepassingsgerichte leeractiviteiten - ontwerpt verschillende leertrajecten om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen - ontwerpt zowel individuele als groepsactiviteiten - ontwikkelt beoordelingsinstrumenten - gebruikt schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen om leerdoelen te bereiken - past bestaande leermiddelen zelf aan en breidt ze uit met eigen inbreng (vragen, suggesties, voordelen) Aanbieden De docent - geeft een heldere opbouw in de leerstof aan - maakt actief gebruik van voorkennis en sluit aan bij de belevingswereld van leerlingen - hanteert verschillende werkvormen om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen (de leerstijlen van leerlingen, niveau en wijze van werken) - schakelt waar nodig tussen theorie en praktijk en combineert daarbij ook detaillering met overzicht; - verwerkt actualiteit en praktijk in de onderwijsactiviteit Begeleiden De docent - stimuleert de leerlingen om zelf hun leerproces vorm te geven - ondersteunt de leerlingen in hun leerproces, door leervragen en -problemen te signaleren, te benoemen en er op te reageren - reflecteert systematisch op het leerproces met de leerlingen wat betreft resultaten en bijbehorend proces - analyseert (vakspecifieke) leerproblemen en speelt adequaat daarop in met gerichte opdrachten en/of vragen Vakdomein De docent - legt relaties tussen de leerinhouden van zijn vakdomein en die van verwante vakken uit - staat boven de stof - gebruikt huidige toepassingen van zijn vakgebied - verantwoordt de functies van het vak in de ontwikkeling van de leerlingen Evalueren De docent - evalueert het leerproces en de leerresultaten van leerlingen - verantwoordt zijn vakdidactische opvattingen en de gekozen aanpak5
5
Document: Rapportage Zij-instroom in Beroep assessment
16
2.3 Didactiek in praktijk Al deze vaardigheden moeten in één les worden ingezet. Daarvoor wordt een les in drie globale delen opgesplitst: - introductie - kern - afsluiting Het volgende didactisch model zorgt voor structuur en vat de belangrijkste aspecten samen: Lesonderdeel
Werkvorm
Introductie
Inhoud
Kern: thema’s Afsluiting
Organisatievorm vrom
Media
Plenair
Auditief
Soort werkvorm
Groep
Visueel
Aangesproken intelligentie
Spel
Audiovisueel
Circuit
Sociaal
Inbreng student 2.3.1 Introductie Activerende opening Om gelijk de aandacht van de leerlingen te hebben is het belangrijk om een activerende opening te hebben bij het onderwerp dat de docent wil behandelen. Dit kan door middel van bijvoorbeeld een filmpje of een proefje. De leerling gaat hierdoor nadenken over het onderwerp en alvast zelf een idee vormen over de inhoud van de les die docent gaat geven. Leerdoelen en programma Om aan het begin van de les duidelijkheid te scheppen start de docent met de leerdoelen. Bij die leerdoelen horen thema’s. Zo ontstaat er een gestructureerde sfeer en hebben de leerlingen en de docent altijd overzicht over wat ze al hebben behandeld en nog moeten behandelen. Afspraken Wanneer een docent een eerste les aan een nieuwe groep geeft, maakt hij afspraken met de leerlingen over wat hij van hen verwacht. Die kunnen gaan over regels als niet eten en drinken in de klas, geen telefoons gebruiken en wanneer er iemand aan het woord is, is de rest stil. Wanneer deze afspraken al duidelijk zijn en de klas niet nieuw is, zorgt de docent ervoor dat deze regels worden nageleefd.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Voorstellen docent en kennismaken Als er een totaal nieuwe klas met een totaal nieuwe docent samen komen, zorgt de docent ervoor dat de leerlingen weten wie hij is en welke medeleerlingen in de klas zitten. De docent vertelt iets over zichzelf en zijn relatie met het vak waarin hij lesgeeft. Ook laat hij de leerlingen met elkaar kennismaken zodat er een goede sfeer kan ontstaan. Terugblik Aan het eind van de introductie geeft de docent een terugblik op de vorige lessen die zijn behandeld, als er sprake is van vorige lessen. Ook informeert hij of er nog vragen zijn over de gelezen literatuur of over de stof die al is behandeld. 2.3.2 Kern De leraar bouwt een les op aan de hand van de volgende items: - de inhoud van de les - de organisatievorm die hij gaat gebruiken - de toe te passen werkvormen - de in te zetten media De leerdoelen die de leraar van te voren heeft op gesteld kunnen worden samengevoegd. Gemiddeld is er minimaal 45 minuten nodig om één thema volledig te behandelen. Wanneer de docent minder tijd heeft, zorgt hij er voor dat de leerlingen een voorbereidende opdracht hebben uitgevoerd of dat ze een toepassingsopdracht mee krijgen om die op een ander moment uit te voeren. 2.3.3 Afsluiting Huiswerk Aan het eind van de les kan de docent huiswerk meegeven voor de volgende les. Dit kan een toepassingsopdracht zijn bij het thema dat is behandeld of een voorbereidende opdracht. Ook kan hij een reflectieopdracht meegeven. Evaluatie De leraar kijkt of hij zijn leerdoelen heeft bereikt en hij gaat na of alle leerlingen de stof begrijpen. Wanneer dit niet het geval is, kan hij met een leerling een afspraak maken, om de stof nogmaals uit te leggen. Pakkend slot Ook bij de afsluiting van de les kan een filmpje worden bekeken of een proef worden uitgevoerd. Dit heeft een ander doel dan de opening: het is vooral bedoeld als samenvatting of doordenker.
18
3. Pedagogiek ‘Pedagogie(k), v., leer van de opvoeding, opvoedkunde.’ - Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal De term is afgeleid van het Griekse paidagoogigia: kinderleiding. Het doel van de pedagogiek is het opvoeden. Dit opvoeden vindt plaats in een bepaalde periode: de ontwikkeling van kind tot volwassene. Waar het bij didactiek puur om het lesgeven gaat, gaat het bij pedagogiek dus over het kind dat je lesgeeft. Er wordt gekeken naar de opvoeding, de verschillende ontwikkelingsfasen van een kind en de relatie tussen het kind en zijn omgeving. 3.1 Opvoeden Opvoeden is eigenlijk het aanleren van gedrag, dat wenselijk is in de maatschappij. Het aanleren van dit gedrag gaat vooral door middel van inprenting, imitatie en operant conditioneren. Opvoeden kan alleen als de situatie tot opvoeding zich voordoet, of als men deze zelf creëert. Er is geen vast recept voor het handelen in zo’n situatie, omdat elke situatie nieuw is. Maar er zijn wel een paar basisprincipes die gehanteerd kunnen worden, om zo het gewenste gedrag aan te leren. De opvoeding wordt de eerste paar jaar vooral verzorgd door de ouders of verzorgers. Het gedrag dat zij vertonen in bepaalde situaties, gaat het kind imiteren. En ook door middel van operant conditioneren, ‘het positieve stimuleren, het negatieve negeren’6, leert het kind het door de maatschappij gewenste gedrag te vertonen. Ook op school wordt opgevoed. Eerst op de basisschool, waar basale vaardigheden worden aangeleerd: het omgaan met andere kinderen via taal, spel en samenwerking. Op de middelbare school worden deze sociale vaardigheden verder ontwikkeld: het omgaan met andere kinderen ontwikkelt zich nu naar een veel hoger, complexer niveau, subtieler sociaal gedrag wordt aangeleerd. Dit gedrag wordt niet alleen aangeleerd door leraren, maar ook door de leerlingen onderling. Tegenwoordig is de discussie opgelaaid of opvoeden uitsluitend de taak van ouders is, of dat scholen hierin een grotere rol moeten nemen. Dit laatste standpunt neemt ook prof. dr. W. ter Horst in, die in zijn Onderwijzen is opvoeden7 het belang van opvoeden in het onderwijs benadrukt.
6
‘Het positieve stimuleren, het negatieve negeren’ is een kreet die veel wordt gebruikt bij het opvoeden. Door positief gedrag te belonen, stimuleer je deze door het negatieve gedrag te negeren, zal het kind dit gedrag minder snel opnieuw vertonen. Bij negatief gedrag kan ook positieve feedback worden gegeven. Onderzoek toont aan dat na positieve feedback er veel meer hersenactiviteit plaats vindt dan na negatieve feedback. 7
ONDERWIJZEN IS OPVOEDEN; Prof. dr. W. ter Horst
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
3.2 De verschillende ontwikkelingsfasen van een kind Welk gedrag een kind aanleert, is afhankelijk van de levensfase waarin het verkeert. Maar het gedrag dat bij een bepaalde levensfase hoort, kan alleen worden aangeleerd doordat ander gedrag in een eerdere levensfase is verworven. Zo kan een eenjarige pas de eerste woorden gaan zeggen als het daarvoor het spreken via brabbelen geoefend heeft. 3.2.1 Babyfase Deze fase duurt vanaf de geboorte van een mens tot de leeftijd van 1,5 jaar. Aan het begin van deze fase kan de baby vrijwel niets. Hij is volledig afhankelijk van zijn ouders. De hersenen van de baby zijn dan ook nog niet zover ontwikkeld, bij de geboorte heeft hij slechts 30 procent van het uiteindelijke gewicht. Dit is echter positief, het betekent dat het kind zich goed kan ontwikkelen op veel verschillende vlakken. Zo leert het kind zitten, staan en lopen, reageren op andere mensen en leert het dingen vast te pakken, zoals blokjes. 3.2.2 Peuterfase Dit is de volgende ontwikkelingsfase van het kind. Deze loopt van 1,5 tot het vierde jaar. In deze fase zet hij belangrijke stappen in zijn taalontwikkeling, maakt hij een sociale ontwikkeling door, wordt zindelijk en verwerft steeds meer motorische vaardigheden. Aan het begin van deze fase gebruikt de peuter de losse woorden, en vier maanden later kunnen de eerste zinnen al worden gezegd. Hij kan dan ook andere mensen al begroeten met een ‘hallo’ en er komt ook een snelle ontwikkeling in het denken van de peuter. Hij gaat kleuren en vormen herkennen en begint dan af en toe koppig te worden, wat men een ‘peuterpubertijd’ noemt. In het derde levensjaar van de peuter begint deze ook duidelijke zelferkenning te laten zien. Hij weet wie hij is en kan ook naar zichzelf verwijzen. Als mensen hem in deze fase achterlaten in een kamer, wordt hij ook bezorgd. De peuter kan ook onderscheid maken tussen jongens en meisjes. 3.2.3 Kleuterfase Deze fase duurt twee jaar (van vier tot zes jaar) en hierin worden de grove en de fijne motoriek verbeterd. Het kind leert fietsen, kan simpele tekeningen maken en veters strikken. In de sociale omgang maakt het ook een grote ontwikkeling door. In deze fase komt het kind namelijk op school en komt in aanraking met veel andere kinderen, waardoor het nieuw sociaal gedrag overneemt. De taalontwikkeling gaat ook verder: het kind kan duidelijker taal inzetten om zijn bedoelingen duidelijk te maken en anderen te sturen.
20
3.2.4 Schoolkind-fase Deze fase loopt van zes tot en met twaalf jaar. Het kind leert veel: lezen, schrijven, rekenen. Er is nog niet sprake van groot inzicht, omdat het kind nog niet goed diepere verbanden kan leggen. Het denken wordt grotendeels bepaald door het waarnemen. 3.2.5 Puberteit Van zijn twaalfde tot zijn zestiende jaar wordt een kind puber genoemd. Beide geslachten worden geslachtsrijp, hun voortplantingsorganen gaan functioneren en secundaire geslachtskenmerken komen tot uiting. Er is opnieuw een grote ontwikkeling in het sociale gedrag, tussen meisjes en jongens in het bijzonder. Inzicht ontwikkelt zich, kinderen gaan onderlinge verbanden zien. 3.2.6 Adolescentie Dit is de laatste ontwikkelingsfase, voordat het kind een volwassene wordt. In deze fase, de van 16 tot 21 jaar duurt, worden de kinderen zelfstandig. In biologisch opzicht is het kind dan min of meer volgroeid, hoewel de hersenen zich nog tot het eind van de adolescentie ontwikkelen. In emotioneel opzicht is de ontwikkeling nog niet voltooid, dat gebeurt in deze fase. Het meeste gedrag is dan al wel aangeleerd. 3.3 Relatie tussen het kind en zijn omgeving Er kan binnen een klas een grote variëteit aan achtergronden zijn. Sommige kinderen komen uit een arm één ouder-gezin zonder broertjes of zusjes. Andere kinderen zijn opgegroeid bij een welgesteld pleeggezin, waar ze één van de zeven kinderen zijn. Sommige kinderen hebben ouders die weinig scholing hebben gehad, andere kinderen hebben hoogopgeleide ouders. Sommige kinderen hebben één culturele identiteit, andere kinderen hebben meerdere culturele identiteiten. Hoewel dergelijke verschillen geen probleem hoeven te zijn, kunnen ze dat wel worden. Bij grote verschillen neemt de kans op uitsluiten en pesten van een leerling met een afwijkende achtergrond ten opzichte van de meerderheid in de klas toe, waardoor het extra belangrijk is voor een leraar om in zijn klas goed rekening te houden met deze verschillen. Niet alleen de relatie tussen leerlingen onderling, maar ook de relatie tussen de leraar en leerling is van belang. De houding van de leraar moet puur professioneel zijn, maar de leerling moet wel, als er iets is, naar de leraar toe kunnen komen. Daarvoor is er vertrouwen nodig van de leerling in de leraar en het is de taak van de leraar de relatie te verbeteren, indien nodig. Als het kind in de puberteit komt, komt er vaak een verwijdering tussen het kind en de ouders. Ook tussen een leraar en leerling kan deze verwijdering optreden. Dan is het nog belangrijker dat de leraar een professionele relatie onderhoudt.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
4. Competenties8 De leraar wordt op verschillende vlakken beoordeeld. Deze vlakken worden competenties genoemd. Bij elke lerarenopleiding komen de volgende zeven competenties terug. 4.1 Interpersoonlijk competent Bij deze competentie gaat het om de communicatie, met als doel de leerling maximaal te stimuleren en te laten groeien. Het komt aan op de sociale vaardigheden van de docent. De docent moet een gesprek kunnen voeren, kunnen luisteren en feedback geven aan een leerling. Hij moet inzicht hebben in de sociale interacties tussen leerlingen en ook weten, wanneer deze interacties leiden tot ongewenst gedrag hoe hij de leerlingen hierop aanspreekt. Met zijn communicatieve vaardigheden moet hij de leerlingen stimuleren in hun goede gedrag. Ook moet hij zorgen voor een werkklimaat met een coöperatieve sfeer. Het gaat, kortom, vooral om het creëren van een goede band tussen docent en leerling. Met het oog op een zo goed mogelijke educatieve groei van de leerling. 4.2 Pedagogisch competent Pedagogische competentie is meer gericht op het opvoedkundige vlak. Hierbij staat de leerling centraal. Het is de taak van de docent om deze leerling de ruimte te geven, zodat hij zich kan ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon. Een veilig ontwikkelingsklimaat is dus zeer belangrijk. Hierbij is het nodig dat de docent zich in kan leven in de leef- en belevingswereld van de leerling. Leerlingen moeten hun eigen inbreng kunnen tonen, waarbij die inbreng op waarde wordt geschat en gebruikt in het onderwijsleerproces. Van ontwikkelings- of gedragsproblemen is de leraar zich bewust en hij houdt hier rekening mee, net zoals hij rekening houdt met de sociale, culturele en emotionele verschillen. Hij houdt dan een vastgestelde aanpak aan. Bij ernstige problemen verwijst hij de leerlingen eventueel door. Voor zijn gekozen aanpak en pedagogische opvattingen moet hij zich kunnen verantwoorden. 4.3 Vakinhoudelijk en didactisch competent Dit is de vaardigheid waarbij wordt gekeken naar hoe de leerling de leerstof het beste op kan nemen en hoe de voortgang van de leerling kan worden getoetst. De docent bereidt leeractiviteiten voor, die de leerling helpen de stof beter en sneller te begrijpen. Deze activiteiten kunnen zowel individueel als groepsgericht zijn. Tijdens deze activiteiten gebruikt hij schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen. Eventueel past hij leermiddelen aan en breidt hij ze uit met eigen inbreng.
8
Bovenstaande is een samenvatting van de competenties die we als bron hebben gebruikt, sommige stukken tekst zijn daarom letterlijk overgenomen. 22
4.4 Organisatorisch competent Voor deze competentie is het noodzakelijk om te beschikken over organisatorische vaardigheden. De leraar moet goed structuur aan de les kunnen geven en aan zijn les een duidelijke opbouw geven. Hij hanteert duidelijke regels en afspraken en maakt afspraken met de leerling. Hij verdeelt de beschikbare tijd zo efficiënt mogelijk. Indien zich problemen voordoen, kan de docent met oplossingen komen. Hij gebruikt een planning waaraan zowel hij als de leerlingen zich moeten houden. Deze planning is noodzakelijk, omdat het brein van jongeren (tot en met hun 22ste levensjaar) nog niet volledig ontwikkeld is. Zeker de prefrontale cortex, die gebruikt wordt bij het plannen, is het laatste hersengebied dat zich ontwikkelt. 4.5 Competent in het samenwerken met collega’s Ook het samenwerken met collega’s is zeer belangrijk: er moet feedback kunnen worden gegeven en ontvangen; Informatie moet kunnen worden uitgewisseld, waaruit ook nieuw onderwijsmateriaal kan worden ontwikkeld. Door het creëren van een goede werksfeer worden ook het pedagogische en didactische werkklimaat verbeterd, die ook een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de school. De leraar moet verantwoordelijkheid nemen voor de samenwerking met collega’s en hierin ook eigen grenzen stellen. Hij moet werken volgens de geldende afspraken, procedures en systemen. De werkwijze en opvattingen van de leraar over het samenwerken met collega’s moeten door de leraar verantwoord kunnen worden. 4.6 Competent in het samenwerken met de omgeving Naast de leerlingen en collega-leraren krijgt de leraar ook veel te maken met partijen buiten de school, waaronder ook de ouders/verzorgers. Het is daarom van belang dat de leraar contact onderhoudt met deze partijen over de voortgang en functioneren van zijn leerlingen en met hun overlegt. Mogelijke problemen kunnen zo worden herkend en opgelost. Gespreksvaardigheden zijn hier dus ook van belang bij: de leraar moet slecht nieuws kunnen overbrengen en adviezen kunnen geven. Hij moet zijn opvattingen hierover kunnen verantwoorden. Hierbij moet de leraar ook nieuwe informatie kunnen registreren, aanwezige informatie raadplegen en deze ook toegankelijk maken voor anderen. De leerlingen moeten weten wat er in de samenleving gebeurt. Daarom is het van belang dat de leraar ook maatschappelijke ontwikkelingen bespreekt in zijn lessen.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
4.7 Competent in reflectie en ontwikkeling Tot slot moet de leraar ook in staat zijn, zijn eigen ontwikkeling in kaart te brengen. Daarvoor moet hij een onderzoek kunnen opzetten en uitvoeren naar zijn professionele ontwikkeling en moet hij deze ook afstemmen op die van de school. Voor die ontwikkeling moet hij de feedback van leerlingen en collega’s kunnen gebruiken en ook zelf een duidelijk plan ontwikkelen om zichzelf te verbeteren. Dat plan moet hij regelmatig bijstellen. Hij moet zijn eigen kwaliteiten en tekortkomingen kunnen beschrijven en moet zich kunnen aanpassen aan veranderde omstandigheden, door over alternatieven te beschikken. Door reflectie moet hij zichzelf kunnen verantwoorden voor zijn ontwikkeling vanuit een goed doordachte visie op zijn beroep en zijn taken.
24
Materialen Voor onderzoek 1: Het beoordelen van leraren van VWO bovenbouw - achtergrondinformatie over leraren - lijst met de te onderzoeken leraren, lesgevend aan VWO bovenbouw - leraren lesgevend aan dezelfde VWO 4/5/6-klas - beoordelingsformulier (zie bijlage D2)(voor het maken van het beoordelingsformulier zie bijlage D1) - pen Voor onderzoek 2: Enquête over de ideale les afnemen bij VWO bovenbouw - VWO 4-klas - VWO 5-klas - VWO 6-klas - enquête ideale les (zie bijlage F1)(voor het maken van de enquête over de ideale les zie bijlage A2; B2; C2)
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Werkwijze Voor onderzoek 1: Het beoordelen van leraren van VWO bovenbouw - Maak een afspraak met docenten die lesgeven aan dezelfde VWO 4/5/6 klassen om een les mee te draaien waarin je hen mag beoordelen, door middel van een mail te sturen met daarin de les die je zou willen beoordelen (zie bijlage E1) - Woon de les bij en vul het beoordelingsformulier objectief in. Noteer je waarnemingen alleen op wat je in die les ziet en baseer het niet op wat je eerder hebt meegemaakt. - Vraag ter controle of aan leerlingen of dit een representatieve les was Voor onderzoek 2: Enquête over de ideale les afnemen bij VWO bovenbouw - Vraag aan de te beoordelen docent of je de enquête (zie bijlage F1) aan het einde van de les mag afnemen bij de klas - Indien de docent hier toestemming voor geeft, neem de enquête af bij de uitgekozen VWO 4/5/6 klas, wiens leraren je ook beoordeelt. Doe dit aan het einde van de les. - Zorg dat je de aandacht van de leerlingen hebt en vertel in het kort hoe ze de enquête moeten invullen. - Deel de enquête uit. Leg nog eens extra uit als sommige leerlingen het niet snappen - Wacht een paar minuten - Haal de enquête op
26
Resultaten 1. Resultaten onderzoek 1:
1a beoordelingsformulier leraren (Zie bijlage D3) 1b geocentrische modellen op basis van beoordeling
Voor weergeven van de resultaten gebruiken we het onderstaande concentrisch model:
De binnenste cirkel staat voor 'zeer onvoldoende', de cirkel daarom heen voor 'onvoldoende', de op één na buitenste cirkel voor 'voldoende' en de buitenste cirkel voor 'zeer voldoende'.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
VWO 4
Leraar 1:
Leraar 2:
Leraar 3:
28
VWO 5 Leraar 4
Leraar 2
Leraar 5
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
VWO 6
Leraar 6
Leraar 2
Leraar 3
30
2. Resultaten onderzoek 2: grafieken enquête ideale les - resultaten enquête ideale les (Zie bijlage F2) 1. Introductie in onderwerp Ik wil graag - Een algemene uitleg - Geen uitleg (als ik vragen heb stel ik ze wel) VWO 4 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil algemene uitleg Stelt algemene uitleg op prijs Stelt uitleg niet op prijs Wil geen uitleg Niet ingevuld Introductie in onderwerp
VWO 5 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil algemene uitleg Stelt algmene uitleg op prijs Stelt uitleg niet op prijs Wil geen uitleg Niet ingevuld Introductie in onderwerp
VWO 6 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil algemene uitleg Stelt algemene uitleg op prijs Stelt uitleg niet op prijs Wil geen uilteg Niet ingevuld Introductie in onderwerp
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
2. Vraagbehandeling Tijdens de les vind ik het fijner als vragen - Klassikaal worden behandeld - Individueel worden behandeld VWO 4 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil klassikaal Stelt klassikaal op prijs Stelt individueel op prijs Wil individueel Niet ingevuld Vraag behandeling
VWO 5 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil klassikaal Stelt klassikaal op prijs Stelt individueel op prijs Wil individueel Niet ingevuld Vraag behandeling
VWO 6 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil klassikaal Stelt klassikaal op prijs Stelt individueel op prijs Wil individueel Niet ingevuld Vraag behandeling
32
3. Lesstructuur Wat we in de les gaan behandelen - Wil ik graag van tevoren weten - Zie ik vanzelf wel VWO 4 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil een overzicht van de te behandelen lesstof Stelt een overzicht van de te behandelen lesstof op prijs Stelt een overzicht van de te behandelen lesstof niet op prijs Wil geen overzicht van de te behandelen lesstof
Lesstructuur
Niet ingevuld
VWO 5 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil een overzicht van de te behandelen lesstof Stelt een overzicht van de te behandelen lesstof op prijs Stelt een overzicht van de te behandelen lesstof niet op prijs Wil geen overzicht van de te behandelen lesstof
Lesstructuur
Niet ingevuld
VWO 6 Wil een overzicht van de te behandelen lesstof
100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Stelt een overzicht van de te behandelen lesstof op prijs Stelt een overzicht van de te behandelen lesstof niet op prijs Wil geen overzicht van de te behandelen lesstof Lesstructuur
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
Niet ingevuld
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
4. Lesindeling Ik wil liever - Meer ruimte voor huiswerk en minder uitleg - Meer uitleg en minder ruimte voor huiswerk VWO 4 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil meer ruimte, minder uitleg Wil minder ruimte, meer uitleg Niet ingevuld
Lesindeling
VWO 5 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil meer ruimte, minder uitleg Wil minder ruimte, meer uitleg Niet ingevuld
Lesindeling
VWO 6 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil meer ruimte, minder uitleg Wil minder ruimte, meer uitleg Niet ingevuld
Lesindeling
34
5. Leerklimaat Als ik huiswerk maak in de klas heb ik liever - Een stille omgeving - Geroezemoes VWO 4 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil een stille omgeving Stelt een stille omgeving op prijs Stelt geroezemoes op prijs Wil geroezemoes Niet ingevuld Leerklimaat
VWO 5 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil een stille omgeving Stelt een stille omgeving op prijs Stelt geroezemoes op prijs Wil geroezemoes Niet ingevuld Leerklimaat
VWO 6 Wil een stille omgeving
100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Stelt een stille omgeving op prijs Stelt geroezemoes op prijs Wil geroezemoes Niet ingevuld Leerklimaat
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
6. Leerhulpmiddelen Ik vind het fijn als een leraar - Mondeling uitleg geeft - Bij zijn uitleg ook gebruikt maakt van actieve hulpmiddelen (denk aan digitaal lesmateriaal, het bord, voorbeelden, proefjes, etecetra) VWO 4 Wil alleen een mondelinge uitleg
100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Stelt alleen een mondelinge uitleg op prijs Stelt een uitleg met actieve hulpmiddelen op prijs Wil een uitleg met actieve hulpmiddelen Leerhulpmiddelen
Niet ingevuld
VWO 5 Wil alleen een mondelinge uitleg
100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Stelt alleen een mondelinge uitleg op prijs Stelt een uitleg met actieve hulpmiddelen op prijs Wil een uitleg met actieve hulpmiddelen Leerhulpmiddelen
Niet ingevuld
VWO 6 Wil alleen een mondelinge uitleg
100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Stelt alleen een mondelinge uitleg op prijs Stelt een uitleg met actieve hulpmiddelen op prijs Graag een uitleg met actieve hulpmiddelen Leerhulpmiddelen
Niet ingevuld
36
7. Positief stimuleren Ik heb liever dat een leraar mij - Individuele aandacht geeft - Met rust laat VWO 4 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil individuele aandacht Stelt individuele aandacht op prijs Stelt individuele aandacht niet op prijs Wil geen individuele aandacht Niet ingevuld Positief stimuleren
VWO 5 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil individuele aandacht Stelt individuele aandacht op prijs Stelt individuele aandacht niet op prijs Wil geen individuele aandacht Niet ingevuld Positief stimuleren
VWO 6 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Wil individuele aandacht Stelt individuele aandacht op prijs Stelt individuele aandacht niet op prijs Wil geen individuele aandacht Niet ingevuld Positief stimuleren
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
8. Belevingswereld Als een leraar interesse probeert op te wekken voor de lesstof, maakt dat voor mij - Het leren van die stof makkelijker - Geen verschil VWO 4 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Maakt het leren veel makkelijker Maakt het leren wat makkelijker Maakt weinig verschil Maakt geen verschil Niet ingevuld Belevingswereld
VWO 5 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Maakt het leren veel makkelijker Maakt het leren wat makkelijker Maakt weinig verschil Maakt geen verschil Niet ingevuld Belevingswereld
VWO 6 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Maakt het leren veel makkelijker Maakt het leren wat makkelijker Maakt weinig verschil Maakt geen verschil Niet ingevuld Belevingswereld
38
Verklaring van de resultaten 1. Verklaring van de resultaten van onderzoek 1: Het beoordelen van leraren van VWO bovenbouw 1.1 Verklaring van de resultaten van de beoordeelde leraren VWO 4 Leraar 1, lesgevend aan 21 leerlingen Op communicatievaardigheden scoort leraar 1 zeer voldoende. Hij loopt door de klas en spreekt duidelijk en helder. Op het leerproces scoort hij ook goed: dichtbij zeer voldoende. Hij betrekt leerlingen bij de les, stelt vragen en geeft feedback als het antwoord niet goed is. Het leerproces van de leerling is heel erg belangrijk en de docent besteedt hier veel zorg aan. Het enige punt waarop hij niet goed scoort is het gebruik van digitale hulpmiddelen, maar het gebruik hiervan was niet per se noodzakelijk. Het creëren van een leerklimaat voor de leerling gaat ook heel goed, de docent scoort hier ook zeer hoog op, tegen zeer voldoende aan. De organisatie is ook heel goed, op alle aspecten hiervan scoort de leraar zeer voldoende. Hij heeft een duidelijke opbouw van de lesstof en wat hij per les gaat behandelen. Hij hanteert duidelijk nog steeds de vaardigheden die hij op de lerarenopleiding heeft geleerd. Leraar 2, lesgevend aan 22 leerlingen Leraar 2 scoort ook goed, wanneer hij les geeft aan VWO4. Op communicatievaardigheden scoort hij zeer voldoende en ook bij het leerproces scoort hij tussen voldoende en zeer voldoende. Hij betrekt de leerlingen bij de stof en creëert ook een leerklimaat, waarin ze voldoende kunnen werken. Ook op het gebied van organisatie zit hij goed in de planning. Op één punt bij het leerproces heeft hij onvoldoende gescoord, dit was het rekening houden met de achtergrond van zijn leerlingen. Verder hanteert ook hij alle vaardigheden die hij heeft geleerd in deze VWO 4 klas. Leraar 3, lesgevend aan 24 leerlingen Leraar 3 scoort zeer voldoende op communicatievaardigheden. Hij loopt veel rond en gebruikt ook veel intonatie. Het leerproces van de leerling neemt hij ook in acht, hier scoort hij ruim voldoende op. Hij betrekt de leerlingen bij de les en heeft de les goed voorbereid, ook met digitaal lesmateriaal. Het creëren van een leerklimaat gaat hem ook voldoende af, hij spreekt ordeverstoorders aan en hij stimuleert ook het samenwerken van leerlingen. Op het gebied van organisatie is leraar 3 wat minder in zijn element: hoewel hij een duidelijke introductie aan het begin van zijn les geeft, hebben leerlingen geen goed beeld van de opbouw van de lesstof, door het ontbreken van een studieplanner. Maar in het algemeen past hij de aangeleerde vaardigheden voldoende toe bij het lesgeven aan deze VWO 4 klas.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
1.2 Verklaring van de resultaten van de beoordeelde leraren VWO 5 Leraar 4, lesgevend aan 30 leerlingen Leraar 4 beheerst de communicatievaardigheden zeer voldoende.. Ook met het leerproces van de leerling is hij veel bezig: hij betrekt leerlingen bij de les, heeft de opgaven voorbereid die deze les behandeld worden, geeft veel praktijkoefeningen en gebruikt ook digitale hulpmiddelen. Hierop scoort hij dus heel dicht tegen het zeer voldoende aan. Een rustig leerklimaat creëren verliep niet helemaal goed, hoewel de leraar leerlingen wel op gedrag aansprak. Toch was deze wel ruim voldoende. Verder scoort leraar 4 ook ruim voldoende op de organisatie, hij heeft een periodeplanner en hanteert de regels van de school zeer consequent, hij roept gelijk leerlingen ter verantwoording. Hij hanteert dus ruim voldoende de vaardigheden die hij geleerd heeft op de lerarenopleiding. Leraar 2, lesgevend aan 27 leerlingen Leraar 2 hanteert bij het lesgeven de communicatievaardigheden voldoende. Hij praat duidelijk, maar beweegt niet door de klas. Aan het leerproces van de leerling besteedt hij voldoende aandacht, maar minder dan hij dat doet bij de leerlingen van VWO 4. Hij stelt wel veel vragen aan de leerling en geeft de leerling voldoende tijd om het antwoord te formuleren. Bij het creëren van het leerklimaat scoort hij iets hoger voldoende dan bij het leerproces. Ordeverstoorders spreekt hij gelijk aan en hij verwijdert hen ook snel uit de klas. Op organisatie van de lesstof scoort de leraar niet zo hoog: maar net voldoende. Hij heeft wel een studieplanner, maar geeft geen introductie aan het begin van zijn les, de leerlingen zijn een beetje op zichzelf aangewezen. Hij toont nu nog wel voldoende de aangeleerde vaardigheden, maar in mindere mate dan bij VWO 4. Dit kan deels worden verklaard door het grotere aantal leerlingen. Het orde houden kost hem meer tijd, waardoor hij minder tijd heeft om uit te leggen en les te geven. Leraar 5, lesgevend aan 29 leerlingen Leraar 5 loopt veel door de klas, gebruikt veel zijn handen om te gebaren en heeft een duidelijke articulatie. Zijn communicatieve vaardigheden zijn dus met ‘zeer voldoende’ beoordeeld. Tijdens zijn les betrekt hij ook de hele tijd de leerlingen erbij, hij vraagt door bij veel leerlingen en wanneer ze zijn vraag niet snappen, probeert hij hen op een andere manier duidelijk te maken wat hij bedoelt. Alleen controleert hij niet of de aanwezige uitwisselingsstudenten hem ook kunnen volgen. Toch scoort hij op het leerproces van de leerling wel zeer ruim voldoende. Het creëren van het leerklimaat lukt ook heel goed: er heerst rust en de leerlingen luisteren naar zowel hun docent als naar elkaar. Op dit punt is leraar 5 dan ook beoordeeld tussen voldoende en ruim voldoende. Qua organisatie scoort de leraar voldoende, hij hanteert de regels van de school zeer consequent en geeft een heldere introductie in het onderwerp, maar hij gebruikt geen langetermijnplanning. Het is wel duidelijk dat leraar 5 ruim voldoende de aangeleerde vaardigheden nog steeds hanteert.
40
1.3 Verklaring van de resultaten van de beoordeelde leraren VWO 6 Leraar 6, lesgevend aan 18 leerlingen De communicatievaardigheden van leraar 6 zijn zeer voldoende: hij staat centraal en loopt af en toe rond en praat soms met stemverheffing. Ook het leerproces van de leerling neemt hij goed in acht. Hij betrekt de leerling de hele tijd bij de stof, stelt vragen en legt dingen op een andere manier uit wanneer leerlingen de lesstof niet snappen: zeer voldoende. Ook het orde houden gaat hem goed af en hij geeft bevestiging bij goede antwoorden, of feedback. De ordeverstoorders spreekt hij gelijk aan. De manier waarop hij het leerklimaat schept is dus ook dicht tegen het zeer voldoende aan. Verder is de organisatie van de lesstof dicht bij het zeer voldoende: hij geeft van te voren een heldere opbouw van de lesstof weer, hij gebruikt veel evaluatie middelen en gebruikt een periodeplanning. De aangeleerde vaardigheden hanteert leraar 6 tegen het zeer voldoende aan. Leraar 2, lesgevend aan 9 leerlingen Leraar 2 scoort op communicatievaardigheden voldoende. Bij het leerproces scoort hij dicht tegen onvoldoende aan. Hij betrekt wel de leerlingen bij de les, maar heeft de les niet voorbereid. Hij helpt de leerling wel, maar alleen op initiatief van de leerling. Stemt het lesgeven dus wel op leerlingen af, en houdt ook wel orde, op leerklimaat scoort hij dus voldoende. Hoewel hij een planning heeft, scoort hij onvoldoende op de organisatie van zijn les, omdat hij geen introductie geeft in de lesstof en ook geen onderwerp actief behandelt. Hij hanteert bij het lesgeven aan VWO 6 de aangeleerde vaardigheden tussen onvoldoende en voldoende in. Dit is deels te verklaren door dat hij aan een zeer kleine groep leerlingen lesgeeft. Hierdoor geeft hij hen alleen individueel les. Maar hij scoort hoger bij het lesgeven aan VWO 5 en nog hoger bij het lesgeven aan VWO 4. Leraar 3, lesgevend aan 9 leerlingen Leraar 3 wordt op zijn communicatievaardigheden beoordeeld met ‘zeer voldoende’. Hij heeft een goede houding en een goed stemvolume. Hij scoort ook ruim voldoende op het leerproces: hij betrekt de leerlingen bij de les en hij houdt rekening met de culturele en sociale verschillen binnen de klas. Op het creëren van het leerklimaat scoort hij wat lager: hij spreekt leerlingen aan en probeert problemen op te lossen. Ook stimuleert hij het samenwerken. Maar hij stemt het lesgeven niet helemaal op de leerlingen af. Ook zorgt hij niet voor voldoende respect tussen leerling en leraar en leerlingen onderling. De klas is erg rumoerig en luistert niet goed. Op organisatie scoort hij tegen voldoende aan, hij heeft geen langetermijnplanning en hanteert de regels niet consequent. Wel geeft hij een goede introductie in de lesstof en schakelt veel tussen theorie en praktijk.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
2. Verklaring van de resultaten van onderzoek 2: Enquête over de ideale les bij VWO bovenbouw 1. Introductie in het onderwerp Het merendeel van VWO 4 (63,6%) geeft aan dat zij een algemene uitleg aan het begin van de les verkiest boven geen uitleg. Hiervan verlangt 13,6 % een algemene uitleg en 50% stelt een algemene uitleg op prijs. Van de overige 26,4% stelt 20,5 % uitleg niet zo op prijs en wil 13,6 geen uitleg (2,3% heeft dit enquête-onderdeel niet ingevuld) Voor VWO 5 geldt het volgende: hier wil 30% een algemene uitleg en stelt 30,0% een algemene uitleg op prijs. Voor 32,0% is een uitleg niet zo nodig en 6,0% wil geen uitleg. (2,0% heeft dit enquêteonderdeel niet ingevuld) Ook bij VWO 6 wil een duidelijke meerderheid (86,3%) een algemene uitleg. 13,6% vindt dit nodig en 72,7% stelt dit op prijs. Slechts 13,6% geeft aan dat zij een uitleg niet erg op prijs stelt. En er is niemand van degenen die de enquête hebben ingevuld die geen uitleg wil. Van VWO 6 wil verreweg het grootste gedeelte liever wel een algemene uitleg. Dit is een groter deel vande respondenten dan in VWO 4 en VWO 5. In de zesde klas zitten de leerlingen dan ook al wat langer op school. Het niveau van de lesstof stijgt met de jaren, daarom is het logisch dat VWO 6 liever een uitleg wilt dan VWO 5 en 4. Omdat de enquête aan het begin van het jaar is afgenomen, zitten de leerlingen uit VWO 4 nog niet zo lang in de klas, daardoor zijn zij nog niet zo thuis in de manier van werken in VWO bovenbouw, waarbij uitleg vaak belangrijker wordt. Opvallend is dat ook van VWO 5 maar ongeveer 60% een algemene uitleg op prijs stelt. Er is een relatief grote meerderheid die liever geen uitleg wilt. Kennelijk is de lesstof voor 40% van de leerlingen van VWO 5 al vrij duidelijk, of snapt dit aantal de lesstof al vrij snel. 2. Vraagbehandeling Van VWO 4 verkiest een kleiner deel, 29,6%, dat hun vragen klassikaal worden behandeld. 9,1% wil dat, 20,5% stelt dat op prijs en heeft dat liever dan dat de vraag individueel behandeld wordt. Maar het merendeel wil wel individuele behandeling van hun vraag: 47,7 procent geeft hier de voorkeur aan, 20,5% wil alleen individuele beantwoording (2,3 % heeft dit enquête-onderdeel niet ingevuld) Van VWO 5 wil 16,0% dat hun vraag klassikaal behandeld wordt, 18,0% stelt dat op prijs. Maar net zoals bij VWO 4 wil ook bij VWO 5 het merendeel dat hun vraag individueel wordt behandeld: 26,0% wil dit liever, 36,0% wil alleen individuele beantwoording. (2,0% heeft dit enquête-onderdeel niet ingevuld) Bij VWO 5 wil een wat groter percentage wel een klassikale uitleg dan bij VWO 4. Maar het grootste gedeelte wil, zowel bij VWO 4 als bij VWO 5, dat hun vragen individueel worden behandeld. Van VWO 6 geeft 9,1% aan dat zij hun vragen klassikaal behandeld willen zien. 18,2%stelt dit op prijs. 40,9% geeft de voorkeur aan individuele behandeling van hun vragen en 31,8% wil dat hun vragen alleen individueel worden behandeld. Dit is het grootste gedeelte, net zoals bij VWO 4 en 5. VWO 5 wil heeft een lichte voorkeur voor het individueel behandelen, VWO 6 een wat grotere voorkeur en VWO 4 de duidelijkste voorkeur.
42
3. Lesstructuur Van VWO 4 wil 18,2 % van tevoren weten wat er wordt behandeld, 18,2% stelt dit op prijs, terwijl 31,8% het geen probleem vindt het vanzelf te ondervinden en 29,5% de voorkeur heeft voor het vanzelf wel zien. (2,3% heeft dit enquête-onderdeel niet ingevuld) Van VWO 5 wil 12,0% van tevoren weten wat er in de les wordt behandeld, 26,0% stelt introductie van de te behandelen stof op prijs, 26,0% vindt deze introductie niet zo belangrijk en voor 36,0% wil geen introductie. Dit komt redelijk overeen met hoe VWO 4 over dit onderwerp denkt. Van VWO 6 wil 13,6% van tevoren weten wat er tijdens de les behandeld wordt, 27,3% stelt dit op prijs. 27,3% geeft aan dat zij het liever vanzelf ziet en 31,8% wil geen introductie van te behandelen lesstof. Dit komt redelijk overeen met hoe VWO 4 en 5 hierover denken. Van alle drie de klassen vindt een kleine meerderheid het prima als ze van tevoren niet weten wat er in de les zal worden behandeld. 4. Lesindeling 75% van VWO 4 wil meer ruimte voor huiswerk en minder ruimte voor uitleg, terwijl 20,5% wel ruimte voor uitleg wil. (4,5 % heeft dit enquête-onderdeel niet ingevuld) Van VWO 5 wil 60,0% liever meer ruimte voor huiswerk en minder ruimte voor uitleg. 28,0% wil liever meer ruimte voor uitleg en minder ruimte voor huiswerk. (12,0% heeft dit enquête-onderdeel niet ingevuld) Dit is een subtiele daling ten gunste van meer ruimte voor huiswerk t.o.v. VWO 4. Van VWO 6 wil 54,5% liever meer ruimte voor huiswerk en 40,9% liever meer uitleg. (4,5% heeft dit enquête onderdeel niet ingevuld) Er is nog steeds een meerderheid die meer ruimte voor huiswerk wil, maar deze is flink verminderd. Het is ongeveer fifty-fifty, de een wil meer uitleg, de ander meer ruimte voor huiswerk.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
5. Leerklimaat 34,1% van de leerlingen van VWO 4 wil huiswerk maken in een stille omgeving, 22,7 % stelt een rustige omgeving op prijs; 31,8% maakt liever huiswerk in een klas vol geroezemoes en 9,1% wil juist omgevingsgeluiden. (2,3 % heeft dit enquête-onderdeel niet ingevuld) Een kleine meerderheid van 56,8% maakt liever huiswerk in een stille omgeving. Van de leerlingen van VWO 5 wil 40,0% in een stille omgeving huiswerk maken, 38,0% doet dit bij voorkeur, 14,0% maakt liever huiswerk in een klas vol geroezemoes en 6,0% zegt omgevingslawaai nodig te hebben. (2,0% heeft dit enquête-onderdeel niet ingevuld) Er is een stijging t.o.v. VWO 4 van leerlingen die liever in een stille omgeving willen werken, dit is een meerderheid van 78,0%. Deze is met meer dan 20% gestegen t.o.v. van VWO 4. Van VWO 6 wil 72,7% in een stille omgeving werken, 18,2% geeft hier de voorkeur aan. Maar 9,1% van de respondenten geeft aan dat zij beter huiswerk kunnen maken in een klas vol geroezemoes. Er is niemand die aangeeft dat hij een klas vol geroezemoes nodig heeft om te werken. In VWO 6 maakt verreweg het grootste gedeelte hun huiswerk het liefst in een stille omgeving. Ook bij VWO 5 doet een duidelijke meerderheid dit liever. In beide klassen kan de meerderheid zich dus beter concentreren in een stille omgeving. Bij VWO 4 is het maar een zeer kleine meerderheid. Het kan zijn dat er veel extraverte mensen in de klas zitten, die zich beter kunnen concentreren bij veel geluids- en gezichtsprikkels van buitenaf. Maar het zou ook kunnen dat ze liever wat meer kletsen en daarom de enquête op deze manier invullen. 6. Leerhulpmiddelen Van VWO 4 wil 2,3% procent alleen een mondelinge uitleg, 6,8% geeft daar de voorkeur aan en een overgrote meerderheid van 40,9% wil liever uitleg met actieve hulpmiddelen en 47,7% geeft aan dat dat noodzakelijk is. (4,5 % heeft dit enquête-onderdeel niet ingevuld) 2,0% van de leerlingen uit VWO 5 wil alleen een mondelinge uitleg, voor 2,0% is een mondelinge uitleg toereikend, maar 48,0% heeft de voorkeur voor een uitleg met actieve hulpmiddelen en voor 48,0% is een uitleg met actieve hulpmiddelen nodig. Er is een lichte stijging t.o.v. VWO 4 bij liever wel actieve hulpmiddelen hebben tijdens een uitleg. 4,5% van VWO 6 heeft een duidelijke voorkeur voor alleen een mondelinge uitleg. Geen enkele leerling gaf aan liever alleen een mondelinge uitleg te krijgen. 40,9% gaf juist aan dat zij liever actieve hulpmiddelen bij de uitleg willen en 54,5% gaf aan dat zij dit echt willen. Dit is een enorme meerderheid, net zoals bi VWO 4 en 5 het geval is. Alle VWO klassen hebben een duidelijke voorkeur voor een uitleg met actieve hulpmiddelen.
44
7. Positief stimuleren Van VWO 4 wil 11,4% individuele aandacht van de leraar ontvangen , 50% geeft hieraan de voorkeur boven geen aandacht onvangen, terwijl 20,5 % liever geen individuele aandacht wil en 13,6% geen individuele aandacht wil. (4,5 % heeft dit enquête-onderdeel niet ingevuld) 14,0% van VWO 5 wil graag individuele aandacht van de docent, 44,0% ontvangt graag individuele aandacht, terwijl 30,0% liever geen aandacht van de leraar ontvangt en 12,0% geen aandacht wil. De grafieken van VWO 4 en 5 komen dan ook redelijk overeen, alleen wil bij VWO 4 10,0% liever wel individuele aandacht en bij VWO 5 wil juist 9,5% meer met rust gelaten worden. VWO 5 wil over het algemeen wat minder individuele aandacht dan VWO 4. Van VWO 6 wil 13,6% individuele aandacht van de leraar ontvangen, 40,9% stelt dit op prijs. 31,8% ontvangt liever geen aandacht en 13,6% wil geen aandacht ontvangen. Een kleine meerderheid wil dus wel de individuele aandacht van de leraar ontvangen. Dit geldt ook voor VWO 5. VWO 4 wil nog iets liever individuele aandacht van de leraar ontvangen danVWO 5 en 6. 8. Belevingswereld 29,5% van VWO 4 geeft aan dat zij veel makkelijker leert als de leraar hun interesse probeert te wekken voor de leerstof, 29,5% leert makkelijker de leerstof, 27,3% geeft aan dat het voor hen eigenlijk geen verschil maakt en 11,4% geeft aan dat het voor hen helemaal geen verschil maakt. (2,3 % heeft dit enquête-onderdeel niet ingevuld) Van VWO 5 geeft 52,0 % van de leerlingen die de enquête hebben ingevuld aan dat zij veel makkelijker leert wanneer de leraar hun interesse probeert te wekken voor de leerstof. 34,0% geeft aan dat het het leren min of meer makkelijker maakt. 8,0% geeft aan dat het voor hen eigenlijk geen verschil maakt en 4,0% geeft aan dat het helemaal geen verschil maakt. (2,0% heeft dit enquête onderdeel niet ingevuld) Het overgrote deel van VWO 5 geeft aan dat zij de leerstof makkelijker leert, wanneer de leraar hun interesse probeert te wekken. Bij VWO 4 is dit deel ook nog de meerderheid, maar wel minder groot. Van VWO 6 geeft een duidelijke meerderheid aan dat de leerstof makkelijker wordt opgenomen wanneer de leraar hun interesse hiervoor probeert te wekken. 31,8% geeft aan dat zij dan veel makkelijker leren, 45,5% geeft aan dat zij makkelijker leren. 13,6% geeft aan dat het voor hen weinig verschil maakt en 4,5% geeft aan dat het voor hen helemaal geen verschil maakt. Van VWO 5 geeft een groter percentage leerlingen aan dat zij makkelijker leert als hun interesse gewekt is dan dat van VWO 6. Bij VWO 4 is dit percentage juist wat kleiner. Mogelijk is dit ook omdat de stof makkelijker is voor VWO 4, waardoor interesse wekken nog niet echt noodzakelijk is.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
3. Verklaring van de resultaten van proef 1 & 2 samen: de uitgelichte vaardigheden vergeleken met de uitslagen van de enquêtes 3.1 Verklaring van de resultaten: de uitgelichte vaardigheden van de docenten lesgevend aan VWO 4 vergeleken met de uitslagen van de enquêtes van VWO 4 Leraar 1: 1. Introductie in het onderwerp De leraar geeft een duidelijke uitleg over de opbouw van het onderwerp, dit komt overeen met wat de leerlingen van VWO 4 willen: het merendeel wil een algemene uitleg van tevoren. 2. Vraag behandeling De leraar creëert zowel een klassikale als een individuele leeromgeving. Het merendeel van VWO 4 geeft aan dat zij het liefst de vraag individueel behandelen (68,2%). 29,6% wil wel graag dat de vraag klassikaal wordt behandeld. De leraar houdt met beide voorkeuren rekening. 3. Lesstructuur De leraar geeft duidelijk de opbouw en structuur van de les aan. 36,4% vindt dit fijn. Voor 61,3% hoeft dit niet, maar de leraar houdt rekening met de minderheid voor wie dit wel belangrijk is. 4. Lesindeling De leraar schakelt tussen theorie en praktijk. Hij legt uit, 20,5 % heeft aangegeven dat zij dit fijn vindt, maar hij houdt ook ruimte over voor het maken van opgaven, wat 75% graag wil. 5. Leerklimaat Het net wat grotere deel van de leerlingen van VWO 4 wil in een stille omgeving werken. De leraar stimuleert zelfstandig werken, waardoor er een stille omgeving heerst. Dit stemt overeen met de kleine meerderheid. 6. Leerhulpmiddelen Er wordt door de leraar geen gebruik gemaakt van actieve hulpmiddelen. De leerlingen van VWO 4 willen met grote meerderheid toch graag een uitleg met behulp van actieve hulpmiddelen. 7. Positief stimuleren De leraar geeft ruimte voor leerlingen die het snappen om individueel verder te werken. De overgebleven leerlingen worden klassikaal geholpen. 50% van de leerlingen stelt het toch zeer op prijs als ze individueel wordt geholpen. Dit komt niet precies overeen. 8. Belevingswereld De leraar verdiept zich in de leerling en helpt ze door voorbeelden te geven. De meerderheid van de leerlingen vindt dat ze makkelijker leert als de leraar hun interesse probeert op te wekken.
46
Leraar 2: 1. Introductie in het onderwerp De leraar geeft aan met welk onderwerp ze bezig zijn en introduceert dit kort, dit komt overeen met wat het merendeel van VWO 4 wil: een algemene uitleg. 2. Vraag behandeling De leraar geeft eerst klassikaal een algemene uitleg en behandelt daarna vragen individueel, wat overeen komt met wat het merendeel van VWO 4 wil: individuele aandacht. 3. Lesstructuur Geeft aan wat ze deze les gaan behandelen. Voor het merendeel van VWO 4 hoeft dit niet, maar de leraar houdt rekening met de minderheid. 4. Lesindeling De leraar schakelt over tussen theorie en praktijk, hij behandelt bepaalde opgaven, wat ook huiswerk is, hij schept zowel ruimte voor huiswerk en geeft ook uitleg. 5. Leerklimaat De leraar zorgt ervoor dat het onder zijn uitleg stil is. Na zijn uitleg mag er gefluisterd worden. Dit zorgt ten eerste voor een stille omgeving en daarna zal er wat geroezemoes zijn. Dit komt overeen met de leerlingen. De meerderheid wil een stille omgeving om in te werken, maar ook een groot deel stelt wat geroezemoes op prijs. 6. Leerhulpmiddelen De leerlingen willen graag actieve hulpmiddelen in de les, hieraan voldoet de leraar. 7. Positief stimuleren De leraar zorgt ervoor dat er nog tijd is voor individuele aandacht. Een grote meerderheid van VWO 4 stelt individuele aandacht op prijs. 8. Belevingswereld Leerlingen willen dat de leraar hun interesse probeert op te wekken, daar voldoet deze leraar aan. Hij zorgt ervoor dat de aandacht bij hem blijft.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Leraar 3: 1. Introductie in het onderwerp De leraar geeft aan wat voor onderwerp ze gaan behandelen en waar ze bij het onderwerp op moeten letten. Dit komt overeen met wat het merendeel van de klas wil: een algemene uitleg 2. Vraag behandeling De leraar legt eerst klassikaal uit, vervolgens laat hij leerlingen samenwerken in groepen of individueel (dit mocht de leerlingen zelf weten) en loopt langs om te helpen. Dit komt overeen met hoe leerlingen het graag willen, de 68,2% kreeg de kans individueel aan het werk te gaan. 3. Lesstructuur De leraar geeft van tevoren aan wat ze die les gaan doen, hij houdt rekening met de minderheid die dit graag wil weten. 4. Lesindeling Geeft eerst een korte uitleg en geeft dan de ruimte om opdrachten maken. Zo houdt hij rekening met 20,5% die graag uitleg wilt en met de 75% die graag huiswerk wil maken in de les. 5. Leerklimaat De leraar zorgt voor rustige sfeer, wat de meerderheid van de leerlingen op prijs stelt. 6. Leerhulpmiddelen De leerlingen willen actieve hulpmiddelen bij de de uitleg. Hieraan voldoet de leraar. 7. Positief stimuleren De leerlingen stellen individuele aandacht zeer op prijs. De leraar gaat langs de leerlingen en maakt onduidelijke dingen individueel duidelijk, zodat de leerlingen het begrijpen. 8. Belevingswereld De leraar stimuleert de leerlingen, wat de leerlingen fijner vinden.
48
3.2 Verklaring van de resultaten: de uitgelichte vaardigheden van de docenten lesgevend aan VWO 5 vergeleken met de uitslagen van de enquêtes van VWO 5 Leraar 4: 1. Introductie in het onderwerp Legt van tevoren de achtergrondinformatie uit, dit komt over een met het met wat het merendeel (60%) van VWO 5 wil: een algemene uitleg. 2. Vraag behandeling De leraar geeft eerst een klassikale uitleg en geeft daarna individueel aandacht voor vragen. Op deze manier komt hij overeen met wat het merendeel van VWO 5 wil: dat hun vragen individueel worden behandeld. 3. Lesstructuur De leraar geeft opbouw en structuur aan zijn les. Dit is niet nodig voor het merendeel van VWO 5, die vanzelf wel zien wat ze moeten doen, maar op deze manier houdt hij rekening met de 38% die wel graag van tevoren willen weten wat ze in de les gaan doen. 4. Lesindeling Geeft uitleg maar laat ook veel ruimte over voor het maken van opgaven. Op deze manier komt hij dus het merendeel tegemoet, die ruimte voor huiswerk willen hebben en de 28% die graag meer uitleg wil. 5. Leerklimaat De leraar zorgt voor een een rustige werksfeer. Hij zorgt dat mensen stil zijn en aan het werk gaan. De leerlingen van VWO 5 willen een stille omgeving waarin ze kunnen werken. De stille omgeving die de leerlingen willen komt overeen met de het leerklimaat dat de leraar schept. 6. Leerhulpmiddelen De leerlingen van VWO 5 willen een leraar die gebruikt maakt van actieve hulpmiddelen. De leraar gebruikte in zijn les digitale/moderne hulpmiddelen. Hij had dit ook zeer voldoende uitgevoerd. Dit komt helemaal overeen. 7. Positief stimuleren De leraar voert het positief stimuleren voldoende uit. Alleen hij geeft geen extra uitleg aan individuele personen die het niet snappen. De meerderheid van VWO 5 wil liever individuele aandacht. Al wil een groot deel van VWO 5 ook liever geen aandacht. Dit punt komt niet goed overeen met de wil van de leerlingen. 8. Belevingswereld De leraar scoort hierop een zeer voldoende. De leerlingen vinden dat als een leraar met voorbeelden komt, zodat de interesse wordt opgewekt, dat het beter makkelijk leert. Dit komt zeer goed met elkaar overeen. De leraar verdiept zich in de leerling.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Leraar 2: 1. Introductie in het onderwerp Geeft niet de opbouw van de leerstof weer. Dit komt niet overeen met wat het merendeel van VWO 5 wil, namelijk een algemene uitleg. 2. Vraag behandeling Geeft de leerlingen gelegenheid om samen te werken en om individueel te werken, waarbij de leerlingen langs kunnen komen voor vragen. Dit komt overeen met wat het merendeel van VWO 5 wil: individueel de vragen behandelen. 3. Lesstructuur De leraar geeft geen duidelijke structuur aan de les. Dit komt overeen met wat het merendeel van de leerlingen wil: het vanzelf wel zien. 4. Lesindeling De leraar laat de leerlingen huiswerk maken, voor uitleg moeten ze naar hem toe komen. Dit komt overeen met hoe het merendeel van VWO 5 het liefst les wil: met meer ruimte voor huiswerk. 5. Leerklimaat De leraar heeft een voldoende op deze vaardigheid. Hij zorgt dat de sfeer rustig en spreekt mensen aan. Dit is tevens wat de leerlingen van VWO 5 willen. Dit komt overeen met elkaar. 6. Leerhulpmiddelen Deze docent heeft helemaal geen gebruik gemaakt van digitale/moderne hulpmiddelen. Alleen de leerlingen van VWO 5 willen een uitleg met actieve hulpmiddelen. Dit komt niet overeen. 7. Positief stimuleren De meeste leerlingen stellen individuele aandacht zeer op prijs. Dit komt overeen met de leraar die leerlingen individueel dingen uitlegt. 8. Belevingswereld Een zeer grote aantal van de leerlingen vinden het makkelijker leren als de leraar interesse opwekt. Deze leraar doet dat. Hij voert gesprekken met de leerlingen zodat hij ze bij de les betrekt.
50
Leraar 5: 1. Introductie in het onderwerp Pluist het onderwerp helemaal uit. Dat komt overeen met wat het merendeel van de VWO 5 leerlingen wil: een algemene uitleg in het onderwerp 2. Vraag behandeling De leraar behandelt de vragen alleen klassikaal, dit komt niet overeen met hoe het merendeel van de leerlingen hun vragen zou willen beantwoorden, namelijk individueel. 3. Lesstructuur Vertelt de opbouw van de les. Dit is voor het merendeel van de leerlingen niet van belang, die zien vanzelf wel wat er in de les gaat gebeuren. De leraar houdt op deze manier wel rekening met de 38% die wel graag van tevoren willen weten wat ze gaan behandelen. 4. Lesindeling De leraar bespreekt de theorie en gaat dan met de klas daarop in. Hij geeft veel uitleg, maar er is niet meer ruimte voor huiswerk. Dat is niet in overeenkomst met hoe het merendeel van de leerlingen dit zou willen, zij willen namelijk wel meer ruimte voor huiswerk. 5. Leerklimaat De meeste leerlingen van VWO 5 willen het liefst een stille omgeving om in te werken. Deze leraar zorgt daar zeer voldoende voor. De leraar zorgt ervoor dat dat leerlingen stil zijn. 6. Leerhulpmiddelen De leerlingen van VWO 5 geven de voorkeur aan een uitleg met actieve hulpmiddelen. Dit komt niet overeen met de beoordeling van de leraar. Hij heeft geen actieve hulpmiddelen gebruikt. 7. Positief stimuleren De leraar geeft de leerlingen één voor één individuele aandacht. Hij zorgt ervoor dat de leerlingen naar hem luisteren en naar elkaar. Dit komt overeen met de leerlingen. De meeste leerlingen van VWO 5 stelt de individuele aandacht zeer op prijs. 8. Belevingswereld De leraar wekt de interesse op door de leerlingen over de stof na te denken en er dan over te praten. Dit willen de meeste leerlingen van VWO 5. Zij vinden het veel makkelijker om de te behandelen stof aan te leren als de leraar hun interesse probeert op te wekken.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
3.3 Verklaring van de resultaten: de uitgelichte vaardigheden van de docenten lesgevend aan VWO 6 vergeleken met de uitslagen van de enquêtes van VWO 6 leraar 6: 1. Introductie in het onderwerp De leraar introduceert de leerstof en geeft een duidelijk overzicht van de opbouw van de leerstof. Dit komt overeen met de 76,3% van VWO 6 die graag een algemene uitleg willen. 2. Vraag behandeling De vragen worden alleen klassikaal behandeld. Dit komt niet overeen met hoe de leerlingen hun vragen willen behandelen, het merendeel wil juist dat dit individueel wordt behandelt. 3. Lesstructuur Geeft de opbouw van deze les aan en wat er de komende lessen wordt behandeld. 40,9% van de leerlingen wil dat graag weten, de leraar houdt rekening met deze minderheid. het merendeel dat aangaf dit vanzelf te zien ondervindt hier geen schade door. 4. Lesindeling De leraar geeft alleen uitleg, hij geeft geen gelegenheid waarin huiswerk kan worden gemaakt. Dit komt niet overeen met wat een kleine meerderheid van de klas het liefste wil: namelijk meer ruimte voor huiswerk. 5. Leerklimaat De leerlingen van VWO 6 willen met een zeker grotere meerderheid in een stille omgeving werken. Deze leraar zorgt hiervoor. Hij spreekt niet oplettende mensen aan en zorgt dat ze stil zijn. 6. Leerhulpmiddelen Ook een grotere meerderheid van de leerlingen wil een uitleg met actieve hulpmiddelen. Deze leraar voldoet daar niet aan. Maar hij gerbuikt wel veel het bord. 7. Positief stimuleren Hier zijn de leerlingen meer verdeeld, al is de groep die de individuele aandacht op prijst stelt iets groter. Deze hele les werd klassikaal gegeven waardoor er niet ruimte was voor individuele aandacht. Dit komt dan ook niet echt overeen. 8. Belevingswereld De leraar toont veel interesse in de stof waarin ze lesgeeft en probeert dit ook over te brengen. Dit is zeer voldoende. De meeste leerlingen van VWO 6 vinden ook dat het leren makkelijker wordt als de leraar hun interesse probeert op te wekken.
52
Leraar 2: 1. Introductie in het onderwerp De leraar geeft geen introductie of verdere uitleg over de leerstof. Dit komt niet overeen met hoe het overgrote merendeel van de klas het zou willen, namelijk een algemene uitleg. 2. Vraag behandeling De leraar legt alleen individueel uit. Dit is ook wat het merendeel het liefst wil: dat hun vragen individueel worden behandeld. 3. Lesstructuur Legt niet uit wat er die les gaat gebeuren, iedereen moet het zelf maar uitzoeken. Dit komt overeen met wat het merendeel (59,1%) wil: het vanzelf wel zien. 4. Lesindeling De leraar geeft alleen individueel uitleg, voor de rest kunnen de leerlingen verder gaan met het maken van opgaven. Dit komt overeen met wat een kleine meerderheid van VWO 6 graag wilt: ruimte voor huiswerk in de les. 5. Leerklimaat De leraar zorgt voor een stille omgeving. Dit willen de leerlingen van VWO 6 ook erg graag. 6. Leerhulpmiddelen De leraar zou hier eigenlijk actieve hulpmiddelen moeten gebruiken, want de leerlingen willen met grotere meerderheid een uitleg met actieve hulpmiddelen. Maar de leraar heeft ze in deze les niet gebruikt. 7. Positief stimuleren Er is ruimte voor individuele aandacht. De leraar helpt de leerling als ze individuele aandacht willen en nodig hebben. De meerderheid van de leerlingen stelt dit dan ook zeer op prijs. 8. Belevingswereld De meerderheid van de leerlingen vindt het makkelijker als de leraar interesse bij hun opwekt. Deze leraar voldoet hier voldoende aan.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Leraar 3: 1. Introductie in het onderwerp De leraar geeft duidelijk van tevoren uitleg over de stof die ze gaan behandelen. Dit komt overeen met wat het grote merendeel van de leerlingen graag wil: een algemene uitleg. 2. Vraag behandeling De leraar heeft de vragen alleen klassikaal besproken. Dit komt niet overeen met hoe het merendeel van de leerlingen de vragen willen behandelen, namelijk individueel. 3. Lesstructuur Geeft aan wat ze de les gaan behandelen. Dit maakt voor het merendeel van de leerlingen niet uit, die geven aan het wel vanzelf te zien. Maar de leraar houdt rekening met de 40,9% die wel graag van tevoren willen weten wat ze gaan behandelen. 4. Lesindeling De leraar geeft eerst uitleg en daarna krijgen de leerlingen tijd om zelf opgaven te maken. Op deze manier houdt hij rekening met de 40,9% die graag uitleg willen en met de 54,5% die graag meer ruimte voor huiswerk wil. 5. Leerklimaat De leraar zorgt er niet voor dat het rustig is in de klas. Dit is niet in het voordeel van de leerlingen, want de grote meerderheid wil in een stille omgeving werken. 6. Leerhulpmiddelen De leraar gebruikt de beamer waarmee hij een groot deel van VWO 6 mee tevreden stelt. Want deze leerlingen willen een uitleg met actieve hulpmiddelen. 7. Positief stimuleren De leerlingen willen individuele aandacht. De leraar voldoet hier niet aan. Hij is alleen maar bezig de klas rustig te houden. 8. Belevingswereld De leraar geeft voorbeelden uit het dagelijks leven en stimuleert de leerlingen om zelf ook veel te oefenen. De leerlingen vinden het fijn omdat zij vinden dat het makkelijker leert als de leraar de interesse opwekt.
54
Conclusie Deelvragen 1. Houden de leraren die lesgeven aan VWO 4/5/6 zich in de klas aan de vaardigheden die ze op de lerarenopleiding geleerd hebben, met aandacht voor de volgende aspecten: - communicatievaardigheden - leerproces van de leerling - het creëren van het leerklimaat voor de leerling - organisatie en verdeling van de lessen en de lesstof VWO 4 Leraar 1, 2 en 3 houden zich voldoende aan de vaardigheden die ze op de lerarenopleiding geleerd hebben. Alleen leraar 3 voldoet maar net aan het organisatorische aspect, leraar 1 en 2 voldoen hier ruimschoots aan. Onze hypothese was niet juist, de leraren bleken aan alle aspecten te voldoen. VWO 5 Leraren 4, 2 en 6 voldoen alle drie aan de vaardigheden die ze op de lerarenopleiding geleerd hebben. Alleen leraar 2 voldoet maar net aan alle aspecten, leraren 4 en 6 ruimschoots. Onze hypothese was niet juist, de leraren bleken aan alle aspecten te voldoen. VWO 6: Leraren 7 en 3 voldoen aan de vaardigheden die ze op de lerarenopleiding hebben geleerd. Leraar 7 voldoet hier tegen zeer voldoende aan, leraar 3 gemiddeld voldoende, op leerklimaat en organisatie wat lager. Onze hypothese was niet juist, de leraren bleken aan alle aspecten te voldoen. Leraar 2 voldoet op alle aspecten samen genomen maar net aan alle vaardigheden die hij op de lerarenopleiding heeft geleerd. Hij voldoet aan de aspecten communicatievaardigheden en leerklimaat, maar op de aspecten organisatie en leerproces scoort hij onvoldoende. Onze hypothese was hier juist. Op sommige aspecten scoort hij onvoldoende, wat hij compenseert door op andere aspecten voldoende te scoren.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
2. Wat zien de leerlingen van VWO 4/5/6 als ideale les, gekeken naar: - de introductie in het lesonderwerp - de behandeling van de vragen - de structuur van de les - de indeling van de les - het gecreëerde leerklimaat - leerhulpmiddelen - het positief stimuleren van de docent - inleving van de docent in de belevingswereld van de leerling Hieronder volgen de conclusies; alleen wanneer onze hypotheses niet klopten is dit vermeld. Het merendeel van VWO 4 - wil een algemene uitleg Onze hypothese klopte op dit punt niet, kennelijk beseffen de leerlingen wel dat dit structuur aan hun les geeft en dat ze hier veel aan hebben. - wil dat vragen individueel worden behandeld Onze hypothese klopte op dit punt niet, kennelijk zijn de leerlingen alleen geïnteresseerd in de antwoorden op hun eigen vragen. - ziet vanzelf wel waar de les over zal gaan - wil meer ruimte voor huiswerk - wil huiswerk in een stille omgeving maken Onze hypothese klopte op dit punt niet, kennelijk zijn de leerlingen in staat zich af te sluiten voor sociale contacten met medeleerlingen en zich te concentreren op de leerstof - wil actieve hulpmiddelen bij de les - wil individuele aandacht van een leraar Onze hypothese klopte op dit punt niet, kennelijk wil de leerling toch liever de hulp van de leraar dan een goed gesprek met één van zijn leeftijdgenoten. - meent dat ze makkelijker leert wanneer de leraar hun interesse voor de lesstof probeert te wekken Onze hypothese klopte op dit punt niet, kennelijk maakt dit het leren makkelijker voor de leerlingen.
56
Het merendeel van VWO 5 - wil een algemene uitleg - wil dat vragen individueel worden behandeld Onze hypothese klopte op dit punt niet, kennelijk zijn de leerlingen alleen geïnteresseerd in antwoorden op hun eigen vragen. - ziet vanzelf wel waar de les over zal gaan - wil meer ruimte voor huiswerk Onze hypothese klopte op dit punt niet, kennelijk maken de leerlingen wel veel huiswerk in de les. - wil huiswerk in een stille omgeving maken - wil actieve hulpmiddelen bij de les - wil individuele aandacht van een leraar Onze hypothese klopte op dit punt niet, kennelijk vinden leerlingen het fijn als de leraren hen individuele aandacht geven en naar de leerlingen toe komen. - meent dat ze makkelijker leren wanneer de leraar hun interesse voor de lesstof probeert te wekken Het merendeel van VWO 6 - wil een algemene uitleg - wil dat vragen individueel worden behandeld - ziet vanzelf wel waar de les over zal gaan Onze hypothese klopte op dit punt niet, kennelijk vinden de leerlingen het niet nodig zich hier op voor te bereiden. - wil meer ruimte voor huiswerk Onze hypothese klopte op dit punt niet, kennelijk snappen de leerlingen de lesstof wel en willen ze hun tijd liever besteden aan het maken van huiswerk. - wil huiswerk in een stille omgeving maken - wil actieve hulpmiddelen bij de les - wil individuele aandacht van een leraar Onze hypothese klopte op dit punt niet, kennelijk vinden de leerlingen het fijn als de leraar naar hen toe komt en hen helpt hun leerproces vorm te geven. - meent dat ze makkelijker leren wanneer de leraar hun interesse voor de lesstof probeert te wekken 3. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de ‘ideale lessen’ van VWO 4/5/6? Op sommige punten klopten onze hypothesen niet (die zijn hierboven weerlegd), van zowel VWO 4, 5 als 6 wil het merendeel een algemene uitleg, dat hun vragen individueel worden behandeld, vanzelf wel zien wat er in de les behandeld zal worden, meer ruimte voor huiswerk, huiswerk maken in een stille omgeving, actieve hulpmiddelen bij de uitleg, individuele aandacht van de leraar ontvangen en meent dat als de leraar de interesse probeert te wekken van de leerling dit het leren makkelijker maakt.
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
4. Houdt de leraar rekening met het door VWO 4/5/6 aangegeven gewenste gedrag? Onze hypothese komt niet overeen met de resultaten. Kennelijk weet geen enkele leraar precies wat het merendeel van de klas waaraan hij lesgeeft wil. 5. Zijn er verschillen in het gedrag van leraren die lesgeven aan VWO-klassen van verschillende jaren? Onze hypothese klopte op dit punt niet. Leraar 2 gaf ruim voldoende les aan VWO 4, gaf voldoende les aan VWO 5 en gaf maar krap voldoende les aan VWO 6. Hoewel hij op alles gemiddeld ‘voldoende’ scoorde, komen er wel duidelijke verschillen naar voren. De leraar speelt minder goed in op de behoeften van de leerlingen van de hogere VWO-klassen. Leraar 3 vertoonde ook verschillen. Vooral op leerklimaat scoorde hij aanzienlijk lager bij het lesgeven aan VWO 6. Bij deze leraar klopte onze hypothese dus ook niet. Kennelijk kunnen deze twee leraren minder goed inspelen op de behoeften van hogere VWO-klassen. Hoofdvraag Kan een leraar die les geeft aan VWO bovenbouw, met de aangeleerde didactische en pedagogische aspecten van het leraarschap, een les geven die voldoet aan de volgende aspecten: - Interactie tussen leraar en leerling: de leraar betrekt de leerling bij de leerstof en geeft ruimte om vragen te stellen - de leraar creëert een rustige leeromgeving voor de leerlingen, zodat leerlingen zich kunnen concentreren op de aangeboden lesstof - de leraar geeft structuur aan de les, zodat de leerling duidelijk weet wat hem te wachten staat; dit kan eventueel met hulpmiddelen (bijv. presentatie op computer, digitaal lesmateriaal, etc.) - de leraar heeft een motiverende werking op de leerling en die tevens voldoet aan dat wat de leerlingen in de klas die hij lesgeeft als ideale les zien? Dit komt niet overeen met onze hypothese. Geen enkele leraar voldoet aan én alle aspecten én aan de eisen die de leerlingen stellen als ideale les. Kennelijk komen de wensen van de leerlingen en de vaardigheden die de leraar heeft geleerd niet op alle punten overeen.
58
Discussie Discussiepunten In ons onderzoek hebben we gekeken naar de leraar. We hebben niet rekening gehouden met een grote variabele, namelijk de klas. Hoewel het de taak van een leraar is om een goed leerklimaat te scheppen, is de input van de leerlingen ook belangrijk. Als deze niet willen meewerken, wordt het voor de leraar lastiger om les te geven. Ook is het aantal leerlingen dat de leraar lesgeeft niet bij elk onderzoek gelijk. Dat is ook een grote variabele. Het gedrag van en het aantal leerlingen is dus van grote invloed. Dit kan voor ongelijke resultaten zorgen. (zie leraar 2) Het lesgeven kan ook afhangen van de soort les. Wij hebben gekozen voor leraren die lesgeven in de basisvakken, namelijk Nederlands, Engels en wiskunde. Hiervoor hebben wij gekozen, omdat elke leerling dit vak volgt en zo de samenstelling van de klassen, waaraan de docenten Nederlands, Engels en wiskunde lesgeven, redelijk gelijk blijft. Alleen bij wiskunde waren de klassen niet helemaal hetzelfde als de stamklas, omdat sommige leerlingen uit de klas wiskunde A kiezen, en sommige wiskunde B. Daardoor is dit ook een variabele. Verder hebben we maar één les per leraar beoordeeld. Dat is dus een momentopname. De leraar hoeft niet altijd op deze manier les te geven. Om betere resultaten te krijgen, zouden er meer lessen van dezelfde docent aan dezelfde klas moeten worden beoordeeld. De enquête bij VWO 4, 5 en 6 hebben wij aan het begin van het jaar afgenomen. De leerlingen die in VWO 4 zitten, zijn daardoor waarschijnlijk nog niet helemaal aan de lesmethode gewend die in de bovenbouw wordt toegepast. Het plannen komt meer op henzelf aan, het huiswerk bijhouden wordt minder gecontroleerd en de lesstof wordt lastiger. Daardoor kan het zijn dat wat meer leerlingen hebben ingevuld liever meer huiswerktijd dan uitlegtijd te willen, dan wanneer we deze enquête op het einde van het jaar hadden uitgedeeld. Vervolgonderzoek suggesties - In een van de geraadpleegde boeken: ‘Activerend opleiden’ kwam naar voren dat alleen al 45 minuten nodig waren om een onderwerp of thema in een les te behandelen. Die 45 minuten zouden dan de kern vormen. Naast deze kern moest ook een inleiding en een afsluiting plaatsvinden. Op onze school duren onze lessen maar 45 minuten. Is dit niet te kort?
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Eric van ‘t Zelfde In ons verslag hadden wij ook graag nog een mail van Eric van ‘t Zelfde bijgevoegd, maar helaas heeft hij niet meer tijdig op onze e-mail met vragen geantwoord (zie volgende pagina). Wij hadden graag zijn antwoorden willen meenemen, omdat hij een ‘superschool’ wil starten, waarop alleen excellente leraren lesgeven. Wij vroegen ons af op welke manier hij zijn leraren beoordeelt. De lat zou dan heel hoog moeten liggen: hoe bepaalt hij excellentie? Eric van ‘t Zelfde is de directeur van de osg Hugo de Groot. De school staat in Rotterdam-Zuid. Niet zomaar ergens in Rotterdam-Zuid, ne,e in één van de buitenwijken, Charlois. De school staat in een wijk met werkloosheid, drugshandel, huiselijk geweld en schietpartijen. De ‘superschool’ staat hier niet omdat er nog ruimte over was, maar om een andere reden. Eric van ‘t Zelfde wilde de school daar hebben zodat hij de vooruitzichten van kinderen in deze buurt beter kan maken. De school moet volgens de directeur, Eric van ‘t Zelfde, de beste school van Nederland worden. Ook wil de directeur dat de achterstandskinderen van Charlois een eerlijke kans krijgen om een succesvol leven te kunnen leiden. Dit kan op de ‘superschool’. De kinderen moeten dan wel van hun tweede tot en met hun achttiende jaar naar school. De thema’s veiligheid en excellentie komen steeds naar voren. Om deze thema’s na te streven gaatl Van ‘t Zelfde radicaal te werk. Hoe grootmoedig zijn plan ook is, zijn streven is een ongekend gevecht. In het programma “Tegenlicht” wordt de directeur een half jaar lang gevolgd. Hij houdt zelf ook een videodagboek bij. In dit halfjaar is te zien hoe de directeur een strijd aan gaat met de politiek, de onderwijsinspectie, andere scholen, criminele bendes, agressieve leerlingen en hun ouders. Voorbeelden van de radicale werkwijze die Van ‘t Zelfde hanteert zijn: het ontslaan van een groot aantal docenten die hij incompetent acht, de plaatsing van een hoog hek om het schoolterrein en beveiligingscamera’s in en om de school en strikte gedragsregels voor leerlingen. Maar hij opent ook een kantine met gezond eten en biedt nieuwe extra lessen aan. Toch ging het op de eerste schooldag al mis. Een leerling werd door drie medeleerlingen in elkaar geslagen. Deze drie leerlingen werden gelijk van school gestuurd. Met als gevolg dreigementen van ouders, extra beveiliging op school en een rechtszaak. Wanneer de school een tijdje open is, werpen de regels toch zijn vruchten af. Het geweld in school en in de omgeving van de school is sterk afgenomen. Ook melden steeds meer kinderen zich aan op deze ‘superschool’. De examenscores van deze school zijn de beste van alle scholen in Rotterdam. En zo komen de school en de directeur steeds positiever in het nieuws.
60
Mail aan Eric van ‘t Zelfde Geachte heer Van 't Zelfde, Met belangstelling hebben wij de documentaire van Tegenlicht bekeken, waarin uw plan voor het opbouwen van een 'Superschool' uit de doeken wordt gedaan. In de documentaire kwam naar voren dat u in een tijdsbestek van slechts 5 jaar 47 leraren heeft ontslagen. Niet komt er nu, zoals u misschien verwacht, een sollicitatiebrief, ofwel e-mail. Wij zijn namelijk geen leraren, maar leerlingen. Waarom mailen wij u dan? Dat heeft te maken met ons PWS-onderzoek. Een PWS is een profielwerkstuk dat men maakt in het laatste half jaar van de vijfde klas tot en met het eerste half jaar van de zesde klas. De bedoeling van dit werkstuk is dat de leerlingen zich gaan verdiepen in een bepaald onderwerp dat gerelateerd is aan één van hun profielvakken. Het onderwerp dat wij hebben gekozen, is het gedrag van leraren. Daarom valt dit onderwerp onder het vak biologie. Verder hebben wij de ambitie dat de uitkomsten van dit PWS door onze school kunnen worden gebruikt bij het aannemen en inwerken van nieuwe leraren. Op iedere lerarenopleiding wordt bepaald 'gedrag' aangeleerd: een leraar moet voldoen aan een aantal competenties. We hebben de lerarencompetenties samengevoegd tot een soort beoordelingsformulier, om snel te kunnen zeggen of leraren wel of niet aan de competenties voldoen. Maar is dit aangeleerde gedrag voldoende om goed les te kunnen geven? Of speelt er ook nog een andere factor een rol, namelijk aanleg? Daar gaat ons onderzoek over. Wat een goede les dan precies is, hebben we d.m.v. enquêtes die leerlingen hebben ingevuld proberen te achterhalen. Een man die 47 leraren heeft ontslagen handelt op basis van een streng eisenpakket. Onze vragen aan u zijn daarom de volgende: - Aan welke eisen moet een leraar volgens u voldoen? - Moet een leraar per se universitair geschoold zijn? Want een universitair geschoolde leraar is over het algemeen meer thuis in zijn vakgebied, maar een leraar die van een hbo-opleiding komt, is vaak meer onderwezen in de didactische en pedagogische kanten van het leraarschap. - Hoe ziet uw excellente les eruit? Wat is het onderscheid tussen een excellente en een 'gewone' goede les? Wij kunnen ons voorstellen dat u weinig tijd heeft om deze vragen uitgebreid te beantwoorden. Toch hopen wij dat u hiervoor tijd kunt vinden, het zou veel voor ons betekenen. Verder wensen wij u veel succes met het opzetten van uw 'Superschool'. Hoogachtend, Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma van RSG Magister Alvinus te Sneek
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Literatuurlijst Naslagwerken - Prof. dr. W. ter Horst, Onderwijzen is opvoeden, eerste druk, Uitgeverij Kok – Kampen, 2002 - Prof. dr. G. Geerts, Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal, elfde, herziene druk, eerste, tweede en derde deel, Van Dale Lexicografie Utrecht/Antwerpen, 1984 – Susan Greenfield, Brain story: ontsluiting van onze raadselachtige binnenwereld, vertaling Gerlof Abels en Henk Alberts, eerste druk, Bosch & Keuning, 2001 Informatie uit uit de teruggestuurde mailtjes van verschillende lerarenopleiding - zie bijlage A; B; C Geraadpleegde sites op het internet - http://en.wikipedia.org/wiki/Human - http://nl.wikipedia.org/wiki/Homo_sapiens - http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=mens&lang=nn#.UpB1fieCeCk - http://en.wikipedia.org/wiki/Bipedal - http://nl.wikipedia.org/wiki/Primaten - http://nl.wikipedia.org/wiki/Perifere_zenuwstelsel - http://nl.wikipedia.org/wiki/Zenuw - http://nl.wikipedia.org/wiki/Zenuwcel - http://nl.wikipedia.org/wiki/Zintuig - http://nl.wikipedia.org/wiki/Menselijke_hersenen - http://nl.wikipedia.org/wiki/Frontale_kwab - http://nl.wikipedia.org/wiki/Pari%C3%ABtale_kwab - http://nl.wikipedia.org/wiki/Occipitale_kwab - http://nl.wikipedia.org/wiki/Kleine_hersenen - http://nl.wikipedia.org/wiki/Grote_hersenen - http://nl.wikipedia.org/wiki/Hersenstam - http://www.carrieretijger.nl/functioneren/ontwikkelen/didactische-vaardigheden - http://nl.wikipedia.org/wiki/Didactiek - http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=didactiek&lang=nn#.UpB1stJWw6Y - http://www.wordleraarinhetvo.nl/alles-over-het-vo/welke-graad-bevoegdheid/ - http://nl.wikipedia.org/wiki/Inprenting - http://nl.wikipedia.org/wiki/Gedrag - http://nl.wikipedia.org/wiki/Operante_conditionering - http://nl.wikipedia.org/wiki/Klassieke_conditionering - http://nl.wikipedia.org/wiki/Pedagogiek - http://nl.wikipedia.org/wiki/Begaafdheid 62
Logboek Datum:
Wat hebben we gedaan
Opmerkingen:
Tijd:
28 september 2012
Inschrijven bij meneer Knol als begeleider
Te vroeg
45 min
5 oktober
PWS voorlichting
–
45 min
7 november
Interesse onderwerpen bedenken – en inleveren
2 uur
28 januari 2013
Onderzoeksvraag vaststellen, begin plan van aanpak
Aanvraag gesprek meneer Knol
1,5 uur
31 januari
Gesprek meneer Knol
–
20 min
4 februari
Informatie inspectie
–
1 uur
15 februari
Gesprek met mevrouw De Boer (Ne) over pws
Tijdens autorit
1 uur
28 februari
Opzet PWS
Inleveren voor 1 maart
3 uur
9 mei
Mailtjes versturen naar lerarenopleidingen mbt maken van beoordelingsformulieren
Wachten op respons
3 uur
15 mei
Door de lerarenopleidingen beantwoorde mailtjes gelezen en beantwoord
2 uur
4 september
Beoordelingsformulier opgesteld en enquêtes verbeterd
3 uur
19 september
Rooster leraren maken en achtergrond informatie uitgewerkt
3 uur
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
21 september
Verzoek mailtjes verstuurd
8 uur
28 september
Mailtjes beantwoord
Sjoerdje naar Griekenland
1 uur
29 september
Mailtjes beantwoord
Sjoerdje naar Griekenland
1 uur
30 september
Definitieve bestand beoordelingsformulier
4 uur
Vanaf 1 oktober t/m 11 oktober
Leraren beoordeeld
11 uur
23 oktober
Van alles uitgewerkt
8 uur (56)
11 november
Uitzending Tegenlicht gekeken ('Superschool') + ingelezen in onderwerp
1,5 uur
12 november
Mailtje met vragen opgesteld aan 5 verbeterde versies de heer Van 't Zelfde
1,5 uur
14 november
Luca: resultaten ideale les omzetten in grafieken; Sjoerdje: resultaten leraren verwerken tot tussenresultaten
VEEL WERK
3,5 uur
16 november
Resultaten verder verwerken
NOG STEEDS VEEL WERK 4 uur
23 november
Verder werken aan verslag
Inleiding
8 uur
24 november
Verder werken aan verslag
Inleiding
8 uur
25 november
Luca alles in 1 bestand gezet
Sjoerdje had begrafenis
2 uur
26 november
Sjoerdje gesprek met meneer Knol
Overleg over PWSinleiding
20 minuten
26 november
Verder werken aan PWS
4 uur
64
27 november
Sjoerdje gesprek met meneer Knol
Overleg over verwerken van enquête
27 november
Resultaten enquête opnieuw verwerkt
6 uur
28 november
Verder gewerkt aan PWS + alle bijlagen ordenen en afgemaakt
13 uur
29 november
Verder gewerkt aan PWS + perfectioneren
10 uur
20 minuten
Totale aantal bestede uren: – Luca: 117,1 uur – Sjoerdje: 115,9 uur
LESAANBOD vs LESBEHOEFTE
©Luca Besse en Sjoerdje Bruinsma, 2013
Bijlagen BIJLAGE A; B; C INFORMATIE VAN LERARENOPLEIDINGEN Bijlage A Hogeschool Amsterdam - A1 Mailcorrespondentie met lerarenopleiding Hogeschool van Amsterdam - A2 Ontvangen informatie van Hogeschool Amsterdam Bijlage B NHL - B1 Mailcorrespondentie met lerarenopleiding NHL - B2 Ontvangen informatie van NHL Bijlage C Universiteit Utrecht - C1 Mailcorrespondentie met Universiteit Utrecht - C2 informatie van Universiteit Utrecht BIJLAGE D BEOORDELINGSFORMULIER LERAREN Bijlage D - D1 Verwerking van competenties tot beoordelingsformulier van leraren - D2 Beoordelingsformulier leraren - D3 Resultaten beoordelingsformulier leraren BIJLAGE E ALGEMENE MAIL NAAR LERAREN LESGEVEND AAN VWO BOVENBOUW VAN HET RSG Bijlage E - E1 Algemene mail BIJLAGE F ENQUÊTE IDEALE LES VOOR LEERLINGEN VWO BOVENBOUW VAN HET RSG Bijlage F - F1 Enquête ideale les - F2 Resultaten enquête ideale les - F3 Ingevulde enquête ideale les
66