Begeleidende tekst bij lezing - Can Women Play Jazz? Door Frederik Goossens “Kunnen vrouwen wel jazz spelen?” De lezers van het magazine Down Beat vroegen het zich massaal af in 1942. Ze reageerden toen vol ongeloof op de uitspraken van Viola Smith, een drummer die in een interview enthousiast het lof over haar collega-jazzmuzikantes had gezongen. Smith was er van overtuigd dat heel wat vrouwen gerust hun mannetje konden staan bij om het even welke jamsessie. Een vrouw die even goed jazz speelt als een man? Dat konden de lezers van Down Beat niet verteren... Gelukkig is er de laatste 70 jaar heel wat veranderd. Vandaag kan elke jazzliefhebber meteen een hele reeks vrouwelijke jazzmuzikantes opnoemen: saxofonisten als Matana Roberts of Tineke Postma, pianiste Geri Allen, gitariste Mary Halvorson, bassiste Esperanza Spalding, drummer Terri Lyne Carrington, en zelfs een bandleidster als Maria Schneider. Maar we hoeven ze niet eens zo ver te gaan zoeken. Ook bij ons spelen steeds meer jonge vrouwen jazz; Natalie Loriers, Eve Beuvens, Marie-Anne Standaert, Yannick Peeters, Marjan Van Rompay, Sarah Meyer, en ga zo maar door. Toch hoor je nog vaak de verraste reactie: “Hé, die speelt wel goed – voor een vrouw.” Vrouwen in jazz worden nog steeds wat als een curiosum beschouwd. Historica Sherrie Tucker schreef hierover: “Vrouwen hebben steeds jazz gespeeld - op elk instrument, in elke mogelijke stijl, en ze hebben, evenzeer als hun mannelijke collega’s, hun bijdrage geleverd aan de esthetische en technische evolutie van deze muziek.” Die bijdrages werden echter nauwelijks door de (mannelijke) jazzchroniqueurs opgetekend. Hun muziek werd zelden opgenomen. Hun verhaal werd vergeten. De weinige uitzonderingen betreffen meestal zangeressen als Billie Holiday of Ella Fitzgerald en een aantal pianisten als Mary Lou Williams of Marian McPartland. Volgens de historici stonden zelfs van bij haar geboorte in New Orleans enkel vaders aan de wieg van de jazz: het geniale wonderkind Louis Armstrong of de breedsprakerige pianoprofessor Jelly Roll Morton. Als er al vrouwen in hun verhaal opduiken, spelen die de rol van prostituees die naakt dansten op de tonen van de ragtime en wiens jasmijnparfum, volgens minstens een overlevering, de jazz (“jass-min”) haar naam zou geven. Nochtans herinnerde Jelly Roll Morton zelf zich dat het vooral de vrouwen waren die de moderne rags op piano konden spelen. Meer nog, hij vertelt hoe hij als jonge knaap voor de eerste keer de blues hoorde spelen door een vrouw, Mamie Desdoumes. Ook Louis Armstrongs carrière kende pas haar eigenlijke start door de onaflatende steun van zijn toenmalige vrouw Lil Hardin, in wiens orkest Armstrong zelfs een tijdje speelde. Vrouwen hebben steeds moeten vechten om op te boksen tegen deze vooroordelen en om een plaatsje voor zichzelf op het podium op de te eisen. Bertha Hope, jazzpianiste, zei later hierover: “women would like to do what men do, but end up having to take care of the children and the family.” Dat sommigen daaraan evenwel niet conformeerden, leert u uit deze lezing.
Caveat: door tijdsgebrek en vanuit de historische optiek van dit korte essay gaan we niet in op de meest recente generatie(s) jazzvrouwen, maar beperken we ons tot een aantal prominente figuren, zonder evenwel exhaustief te zijn in onze selectie. I. Early Jazz Piano Pioneers In de negentiende en vroege twintigste eeuw leek het alsof de hele wereldbevolking door New Orleans passeerde. De soundtrack van deze kosmopoliete havenstad was een bonte mix van Afrikaanse, Franse, Spaanse en andere Europese muziek. The Big Easy had zijn Mardi Gras, zijn beroemde street parades, zijn opvallende begrafenissen en het was de eerste stad in de Nieuwe Wereld die een operagebouw had. Geen wonder dat New Orleans de geboorteplaats werd de jazz. Pioniers als pianoprofessor Jelly Roll Morton, cornettist Buddy Bolden en de andere ‘trumpet kings’ waren de vaders van wat je gerust de meest hybride aller muziekstijlen kan noemen. Maar aan de wieg van de jazz stonden natuurlijk ook moeders. Bunk Johnson herinnerde zich nog heel goed een zwarte pianiste die in het begin van de twintigste eeuw speelde in de uitgangsbuurt van Storyville. Mamie Desdoumes was een (in de woorden van Johnson) “blues-singing poor gal. She used to play pretty passable piano around them dance halls on Perdido Street.”. Ook Jelly Roll Morton herinnerde zich Mamie nog heel erg goed: “Two middle fingers of her right hand had been cut off, so she played the blues with only three fingers. Although I heard them previously, I guess it was Mamie who first really sold me on the blues.” Mortons opname van “Mamie’s Blues” is een passend eerbetoon aan deze jonge vrouw, die op 32-jarige leeftijd al overleed aan de gevolgen van TBC. Mamie’s Blues is een onaantastbaar en pakkend meesterwerk. Tussen de “clan” van jazzpioniers vinden we nog meer vrouwen. De meesten onder hen speelden piano. De piano was destijds, net als de gitaar, een typisch huiskamerinstrument. In de negentiende eeuw maakte een scholing op een van beide instrumenten deel uit van de opvoeding van elk meisje in blanke én zwarte hogere klassen. Het was wenselijk dat de dochters des huizes het gezin en hun gasten konden onderhouden met muziek. Daarom is het niet verwonderlijk dat heel wat vrouwen de toen populaire ragtime muziek uitvoerden. Sommigen onder hen leerden ook in de ritmisch stuwende, “stomping” stijl die “gutbucket” werd genoemd te spelen. Een van de meest bekende was ongetwijfeld “Sweet” Emma Barrett, die ook tijdens de revival van de jaren veertig en vijftig nog groot succes kende. Zij zat achter de piano bij een van de meest populaire bands van New Orleans, Papa Celestin’s Original Tuxedo Orchestra. Met dat orkest werd Barrett in 1923 een van de allereerste vrouwen in de jazz die de kans kregen om een opname te maken. Ze zou een lange carrière kennen en later doorheen de hele V.S. touren met de band van Percy Humphrey. Ze stond bekend als de “Bell Gal” omdat ze kleine belletjes rond haar been droeg die rinkelden als ze speelde. Ze had een herkenbare, stevig stuwende “pile-driver attack”. Ze was een vaste klant in de Preservation Hall. De meeste van haar opnames dateren uit haar latere carrière. Ze stierf in 1982.
Papa Celestin introduceerde nog een andere pianiste, Jeanette Salvant Kimball. Kimball had een goede muzikale opleiding gehad en kon, in tegenstelling tot de meeste van haar mannelijke collega’s in de jazz, vlot muziek lezen. Ze werd een onmisbare aanwinst voor Celestin en zou pas in 1935 de groep verlaten, toen ze moeder werd en voor haar kinderen moest zorgen. 18 jaar later zou ze opnieuw in Celestins band gaan spelen. Daarnaast gaf ze muziekles en bespeelde ze het orgel in haar parochiekerk. Billie Pierce (Willie Madison Goodson) mag dan wel niet oorspronkelijk van New Orleans afkomstig zijn, ze zou vanaf 1929 (ze was toen 22) onafscheidelijk verbonden blijven met de stad. Ze kwam uit een grote muzikale familie en haar zes zussen speelden allen piano. Billie werd echter zo goed dat ze reeds als vijftienjarige werd gekozen als de begeleidster van de alom geprezen blueszangeres Bessie Smith toen die in haar buurt concerten gaf. Daarna tourde Billie doorheen het hele zuiden van de VS met talloze orkesten én als soloperformer. Eenmaal in New Orleans aanbeland, speelde ze met orkest van Alphonse Picou. In 1935 trouwde ze met conettist De De Pierce. Met hun beiden bleven ze de daaropvolgende decennia in en rond New Orleans onafscheidelijk en samen concerten spelen. Het koppel maakte een opmerkelijke comeback in de jaren zestig, wanneer ook hun meeste opnames werden gemaakt. Billie Pierce stierf in 1974, slechts een paar maanden na het overlijden van haar echtgenoot De De. Het verhaal van Dolly Douroux Adams is tekenend voor veel van haar generatiegenotes. Ze groeide op in een muzikale familie. Haar beide ouders speelden cornet en zelf leerde ze bas, drums, trompet en gitaar. Maar ze muntte uit op de piano en maakte deel uit van de bands van Peter Bocage, Luis “Papa” Tio, Lorenzo Tio Jr. en Alphonse Picou. Wanneer ze echter in 1922 trouwde, verbood haar man nog langer op te treden op Rampart Street. Ze voedde daarentegen haar kinderen op met muziek. Wanneer de familie in 1937 in geldproblemen verkeerde, hernam Dolly haar muziekcarrière. Ze speelde tot in de jaren zestig samen met drie van haar zonen. Family Bands Heel wat pianistes, dus. Snaarinstrumenten als piano, harp, viool, cello of gitaar hoorden immers thuis in de vrouwelijke sfeer. Het wordt echter moeilijker om in de early jazz vrouwen te vinden die een ander instrument bespeelden. De veeleer ‘militaire’ blazers en drums werden doorgaans bespeeld door mannen. Maar na WOI nemen vrouwen steeds meer deel aan het sociale en culturele openbare leven. De entertainment business werd een aantrekkelijk alternatief voor jonge vrouwen op zoek naar een job... Natuurlijk hebben we een aantal getuigenissen; de nicht van De De Pierce, bijvoorbeeld, speelde cornet in een all-girl band. We kennen ook Lilian en Jamesette Humphrey, de dochters van trompettist Jim Humphrey, die beiden contrabas speelden. Irma Young was dan weer de zus van de beroemde saxofonist Lester. Ook zij speelde saxofoon in de Young Family Band. Naar het schijnt was zij het die haar jongere broertje de beginsels van de sax had aangeleerd.
Overigens, vele vrouwen speelden in dit soort van Family Bands. Zo werd Edythe Turnham een van de allereerste vrouwelijke bandleiders. Ze leidde de Kings of Syncopation, een orkest dat hoofdzakelijk bestond uit haar gezinsleden. Haar man, Floyd Sr. speelde drums en haar zoon Floyd Jr. was saxofonist. Andere populaire family bands waren de Pettiford Family Band, met de jonge Oscar op bas en zijn zus Marjorie op saxofoon, en de Hampton Family Band (trombonist Slide werd later het meest beroemd). In Texas had je dan weer een blanke familie als de Teagardens, waarin Jack, Charlie, Clois en Norma hun eerste stappen in de muziekbusiness zouden zetten. Pianiste Norma Teagarden zou later trouwens nog vaak met haar broer Jack blijven optreden en opnames maken.
II. De jaren twintig: flappers en de blues Female Blues Singers Buiten New Orleans waren de eerste échte sterren van de Afro-Amerikaanse muziek vrouwen geweest. In 1920 nam zangeres Mamie Smith “The Crazy Blues” op voor Okeh Records. Buiten alle verwachting om werd de plaat een miljoenenhit. Het was het begin van de lucratieve markt van “race records” (platen van en voor zwarten) en de start van de succesvolle carrières van een hele rits “Classic Blues” zangeressen. De meest populaire onder hen waren ongetwijfeld “The Mother of the Blues” Ma Rainey en Bessie Smith, “The Empress of the Blues”. Piano’s in Chicago en New York: de diaspora van de jazz Vooral na de sluiting van Storyville, zouden veel muzikanten uit New Orleans hun geluk elders gaan beproeven. Ze trokken naar het Noorden en namen de jazz in hun zog mee. De meest geliefde bestemming was Chicago. Chicago werd het centrum van waaruit de jazz, ook in plaatopnames, de wereld zal veroveren. Daar speelde een stridepianiste als Cleo Brown of Lovie Austin, een van de grootste bluessterren. En zonder Lil’ Hardin, die achter de piano zat bij King Oliver’s Creole Jazz Band en de Hot Fives, zou de carrière van haar echtgenoot Louis Armstrong er zonder meer anders uitgezien hebben. Lil Hardin schreef de arrangementen voor de orkesten van King Oliver en Louis Armstrong. Ze noemde daarbij Jelly Roll Morton als haar grootste invloed. Wanneer King Oliver’s Creole Jazz Band in 1923 opnames maakte voor Gennett, waren het Hardins arrangementen die de band hanteerde. Tevoren hadden deze muzikanten gewoon op het gehoor gespeeld... Tussen 1925 en 1927 zou Hardin deel uitmaken van de klassieke Hot Fives en Hot Sevens van haar toenmalige echtgenoot Louis Armstrong. Een groot deel van hun repertoire,waaronder klassiekers als “Struttin’ With Some Barbecue” en “Brown Gal”, was door haar geschreven. Het meest opmerkelijke aan haar pianostijl was dat ze akkoorden speelde op elke tel van de maat. Daarmee introduceerde ze de “four beat”, die in haar zog regel zou worden. Haar pianospel was rigide, sterk en zelfbewust. Hardin bleef spelen en optreden tot aan haar dood in 1971, op 69-jarige leeftijd. Alsof het door een sentimentele novelleauteur bedacht werd, stierf ze op het podium, tijdens een tribute show aan haar ex-man Louis Armstrong die live werd uitgezonden op de televisie. Even actief in de Chicago-scène was Lovie Austin. Net als Hardin, had ze een formele muziekopleiding genoten. Het gaf haar een voorsprong op haar collega’s. Ze leidde haar eigen band, de Blues Serenaders en zette bovendien haar eigen musicals op, zoals de Lovie Austin’s Revue. Ze was niet alleen bandleider, ze schreef ook alle arrangementen en werd de huispianiste van het Paramount platenlabel, waar ze zangeressen als Ma Rainey, Ida Cox en Ethel Waters begeleidde. Zij schreef ook de “Down Hearted Blues” samen met Alberta Hunter. Het nummer werd – vooral in de versie van Bessie Smith - een fenomenale hit. Net als Hardin, druiste haar pianostijl in tegen elk vooroordeel dat kan bestaan rond een typisch zacht, timide en “vrouwelijke” toucher.
Een andere beroemde pianiste in Chicago was Cleo Patra Brown, Zij was een van de pioniers van de boogie woogie, vele jaren vooraleer deze stijl een ware nationale rage werd. Haar versie van “Pinetop’s Boogie Woogie” - het lijflied van Pinetop Smith, een goede vriend van Cleo’s broer – zou haar carrière lanceren. Buiten Chicago was Rose Murphy, die vaak met Cleo Brown wordt vergeleken, een andere succesvolle pianiste uit de jaren dertig en veertig. Murphy stond bekend als de “Chi-Chi Girl” en had een heel bijzondere zangstijl die vandaag nog steeds jonge luisteraars kan verrassen en bekoren. Hazel Scott was een echt wonderkind. Zij stond al op het podium toen ze vijf jaar oud was en studeerde aan de Juilliard School. Ze had echter haar voornaamste opleiding gekregen in het familieorkest van haar moeder, Alma Scott. Alma was een multi-instrumentaliste die ooit nog deel uitmaakte van de girl band van Lil Hardin. Hazel zelf was slechts zestien toen ze haar eigen radioshow kreeg, achttien toen ze haar eigen band leidde. Daarbij speelde ze niet alleen piano, maar ze nam ook (in verschillende talen) de zangpartijen voor haar rekening, schreef composities en leverde arrangementen aan. Haar bekendste hit is “A Swingy Serenade”. Ze was beroemd om haar “swinging the classics”-stijl, waarbij ze klassieke thema’s herwerkte tot jazzmuziek. Haar eclectische en vloeiende pianospel was evenzeer beïnvloed door Chopin als door Art Tatum. Ook Dorothy Donegan cultiveerde een aan boogie-woogie en “swinging the classics” verwante stijl. Ze was een onvoorstelbaar virtuoze muzikant en haar act zat vol humor, zelfs slapstick. Decennialang was deze rasperformer publiekslieveling nummer 1. Duo’s van man-en-vrouw was een andere manier waarop jonge vrouwen in de jazz werden geïntroduceerd. Een jonge Mary Lou, bijvoorbeeld, , die van huis was weggelopen om met McKinney’s Cotton Pickers te gaan spelen, trouwde met saxofonist John Williams. De beiden zouden sleutelfiguren worden in Andy Kirk’s Twelve Clouds of Joy. Om wat bij te verdienen, naaide Mary Lou de uniformen van de orkestleden, gaf ze manicures en droeg ze water aan tijdens baseball wedstrijden. Tegelijkertijd schreef ze composities en maakte ze de arrangementen voor de orkesten bij wie ze speelde. De vrouwelijke Duke Ellington... All Girl Bands Wanneer de jazz in populariteit groeide, nam ook het aantal all-girl bands toe. Het gaf vrouwelijke muzikanten de gelegenheid hun beroep uit te oefenen, ook wanneer ze niet meer bij de “boys” mochten spelen, zoals in de Early Jazz nog wel het geval was geweest. “Women in orchestras constitute a disturbing element. If the ladies are ill-favored, the men do not want to play next to them, and if they are well-favored, the men can’t”, was de groeiende consensus onder mannelijke bandleiders. De all-girl band was echter geen nieuw fenomeen. De traditie bestond al zeker sinds 1884. In dat jaar werd in Chelsea, Mass. het eerste “Ladies Orchestra” opgericht. Ook in de Minsteltraditie kennen we Madame Rentz’s Female Minstrels en de Colored Female Brass Band. Later, in de vaudeville van de vroege twintigste eeuw, werd Babe Egan’s Hollywood Redheads een bijzonder populaire groep. Babe Egan zou zelfs op tournee door Europa trekken en haar
voorbeeld werd ook in de Oude Wereld gevolgd. In Nederland bijvoorbeeld zou trompettiste Annie Van’t Zelfde (die optrad als “Annie The Same”) geïnspireerd door de Hollywood Redheads, in Haarlem een orkest oprichten onder de naam “The Jazz Ladies”. Tussen 1914 en 1920 speelden verschillende all-girl bands in het Lafayette Theatre in New York, vaak onder de leiding van Marie Lucas. Meisjes stonden ook hun mannetje in ensembles als Peggy Gilberts All-Girl Orchestra, Bobbie Howells American Syncopators en Bobbie Grice’s Fourteen Bricktops. Ook Lil Hardin had tussen 1932 en 1936 haar eigen vrouwenorkest. Jammer genoeg zijn er bitter weinig opnames van deze bands gemaakt. Bijna volledig vergeten vandaag, maar erg populair in hun tijd, waren AfroAmerikaanse orkesten als de Harlem Playgirls. Zij tourden doorheen de hele VS en overtuigden zelfs het meest sceptische publiek met hun onweerstaanbare swing. Het waren echter vooral de blanke vrouwenorkesten die doorbraken tot de meer lucratieve circuits van het groeiende massa-entertainment. Phil Spitalny leidde zijn “Hour of Charm” orchestra, waarin mooie vrouwen als “Engelen aan de Haard” in zwevende galajurken licht verteerbare “Mickey Mouse”-muziek speelden. Spitalny had het idee voor dit orkest gekregen toen hij Evelyne Klein “and her magic violin” had zien spelen. Klein werd mevrouw Spitalny en de band die hij rond haar verzamelde was in commercieel opzicht een van de meest succesvolle vrouwenorkesten. The Melodears onder leiding van “Blond Bombshell” Ina Ray Hutton speelden dan weer hun versie van verleidelijke hot jazz. Hutton was een sex symbool en buitte dat – tot spijt van wie het benijdt – ook uit. Tijdens haar optredens volgde de ene kostuumwissel na de andere. Hutton zou een garderobe hebben gehad van meer dan 300 jurken, zo werd gefluisterd. Dit sexy imago lokte dan wel een groot kijklustig publiek, maar het kwam ook met een prijs. Deze sexy meidengroepen werden wat smalend “Bands with a Bosom” genoemd. Velen volgden echter het voorbeeld van Ina Ray Hutton. De voormalige stripteaseuse uit Las Vegas Ada Leonard, bijvoorbeeld, was een bloedmooie frontvrouw voor een van de beste bands van de vroege jaren veertig. Haar All American Girls entertainden de legertroepen die in Europa vochten tijdens WOII. Leonard kon beroep doen op een aantal zeer goede solisten, zoals saxofoniste Roz Cron (over haar later meer). De glamoureuze Rita Rio had ook haar eigen band - vooraleer ze naar Hollywood trok om daar een nieuwe carrière te beginnen als actrice, onder het pseudoniem Donna Drake. Nadeel was dat de act van deze all girl bands werd beschouwd als louter een gimmick. Ze werden nauwelijks au sérieux genomen. Nochtans was de druk op vrouwen als all-round performers veel groter dan die ooit op mannen is geweest. Vrouwen moesten er niet alleen goed uitzien, het hielp ook als ze verschillende instrumenten vlot konden bespelen, goed konden zingen en daar nog eens tegelijkertijd bij dansten. Het meest opvallend waren met andere woorden de muzikantes die het allemaal konden.
Een van hen was Valaida Snow, de “Queen of the Trumpet”, misschien wel de meest bekende jazzvrouw uit het pre-swing tijdperk. Haar grootste succes kende ze in Europa, waar ze een groot deel van haar opnames maakte. Ook Valaida was begonnen in een familieorkest, samen met haar zussen Lavaida en Alvaida (je verzint het niet). Rond 1920 debuteerde ze in New York en vanaf 1926 trok ze de hele wereld rond. Ze tourde door Azië, het Midden-Oosten, Rusland en Europa. Tussendoor leidde ze in de V.S. haar eigen band (waarvan een tijd lang pianist Earl Hines deel uitmaakte) en trad ze op in een handvol Hollywoodfilms. Ze stond bekend als “Little Louis” en had een techniek en energie die Armstrong ei zo na kon benaderen. Haar carrière kwam tot een abrupt einde wanneer ze in 1940 door de Nazis in Scandinavië in een gevangenenkamp werd geïnterneerd. Ze zou het trauma dat ze door die ervaring opliep nooit echt meer te boven komen. Ze werd vrijgelaten in 1941, keerde terug naar de V.S. en begon vanaf ’43 opnieuw op te treden. Maar ze slaagde er nooit meer in om de energie van haar vooroorlogse jaren terug te vinden. In ’56 stierf ze aan de gevolgen van een hersenbloeding. De meest beroemde aller vrouwenbands is zonder twijfel The International Sweethearts of Rhythm. Dit orkest was nochtans heel bescheiden begonnen, als schoolorkestje in de Piney Woods School in Mississippi. Piney Woods was een internaat voor weeskinderen – vaak zwarten, maar voor ook andere minderheden was het een tehuis. Vandaar dat dit orkest zowel bestond uit zwarten als blanken, Mexicanen, Chinezen enz... Het was een van de eerste raciaal gemengde jazzbands uit de geschiedenis van deze muziek. Langzaamaan begonnen de Sweethearts meer en meer te toeren. De bandleden, samen als jonge tieners begonnen, werden echte professionals. Tijdens WOII kwamen ze onder leiding van Anna May (Anna Mae) Winburn en kenden ze hun grootste successen. Ze maakten toen ook een aantal filmopnames. Blanke solisten als saxofoniste Roz Cron, tevoren lid van Ada Leonards All American Girls, deden auditie en werden aangenomen. Een ander bandlid was tenoriste Viola (Vi) Burnside. Vi werd beschouwd als een van de beste zwarte saxofonistes van haar tijd. Ze had dezelfde krachtige en vloeiende speelstijl als haar beroemde mannelijke collega’s Ben Webster, Coleman Hawkins of Don Byas. Ze was bovendien een klasgenote geweest van Sonny Rollins. Na WOII en het uiteenvallen van de Sweethearts, trok ze naar Los Angeles waar ze tot ver in de jaren vijftig haar eigen combo’s leidde. Trompettiste Ernestine “Tiny” Davis was ook een veelzijdige muzikant. Zij kruidde haar performance vaak met humor en novelty. Na het uiteenvallen van de Sweethearts stichtte ze The Hell-Divers, haar eigen combo dat de eerste vrouwenband werden die voor het Decca platenlabel opnames maakten. Ten slotte, maar zeker nog het vermelden waard is Minnie Douglas, beter bekend als Memphis Minnie. Hoewel zij niet de eerste vrouwelijke bluesgitariste was, is ze toch zonder concurrentie de meest bekende. En succesvolle van de jaren dertig Minnie Douglas kwam, in tegenstelling tot wat haar naam zou doen vermoeden, uit New Orleans. Ze was pas zeven jaar oud toen ze verhuisde naar de buurt van Memphis. Ze was er enige tijd getrouwd met een lid van de Memphis Jug Band, Casey (Kansas City) Bill Weldon. In 1929 hertrouwde ze met
Joe McCoy en als “Kansas Joe” en “Memphis Minnie” werkten beiden zes jaar samen en maakten talrijke opnames. Minnie zag er uit als een lerares, maar zong krachtiger dan om het even welke van haar mannelijke collega’s. Bovendien was ze een virtuoze gitariste. Volgens velen is ze de beste blueszangeres tout court de “classic” blueszangeressen even buiten beschouwing gelaten, natuurlijk. Ze verhuisde naar Chicago in de jaren dertig en kende daar haar grootste successen. Ze hertrouwde opnieuw, dit keer met Ernest ‘Lil Son Joe’ Lawlers, met wie ze ook een heel aantal duetten opnam.
III. WOII - Rosie The Riveter Terwijl de mannen tijdens WOII aan het Europese front vochten, speelden dit soort vrouwelijke bigbands in de V.S. in steeds grotere balzalen en theaters. Sommige vrouwen werden zelfs ingehuurd als solisten in de mannelijke bands. Woody Herman nam trompettiste Billie Rogers en vibrafoniste Marjorie Hyams in dienst; tromboniste Melba Liston speelde bij Gerald Wilson en trompettiste Jean Starr bij Benny Carter. In een tijd waarin mannelijke bandleiders het vertikten vrouwen aan te nemen (naast de talloze zangeressen, waren componisten en arrangeurs als Lil Hardin en Mary Lou Williams nobele uitzonderingen), doorbraken zij aldus menig taboe.
IV. Babes and Bebop Na WO II stapten vele vrouwen uit het actieve muziekleven. De Sweethearts, bijvoorbeeld, gingen uit elkaar in 1948. De tijd van de grote bands was gepasseerd. Slechts enkele oudgedienden van de zwarte bigbands, zoals tenorsaxofoniste Willine Barton, vormden hun eigen combo’s, tegen de vooroordelen die omtrent vrouwen en bebop bestonden in. Anderen, zoals boogie-woogiepianiste Martha Davis, ontwikkelden een commerciële “novelty- act” (“Martha Davis & Spouse”) die hen toch enig werk kon verzekeren. De blanke muzikantes konden aan de slag bij de nieuwe televisieorkesten. Een bekende naam uit de naoorlogse jazz is de Britse pianiste Marian McPartland. Zij volgde een klassieke opleiding als concertpianiste aan de Guild Hall School of Music in Londen, waar ze naast piano ook viool, harmonie en compositie studeerde. Maar buiten de wil van haar ouders en haar omgeving om, luisterde ze vol bewondering naar jazzpianisten als Teddy Wilson en Art Tatum. Tijdens WOII ontmoette ze de Amerikaanse Dixieland trompettist Jimmy McPartland, die op dat moment in Groot-Brittannië gestationeerd was. Het koppel trouwde in ’45 en trok naar de V.S. Daar raakte Marian onder de invloed van de moderne bop van Bud Powell. Ze bracht haar eigen boptrio samen en maakte steeds meer naam voor zichzelf - als pianiste, maar ook als prominente voorvechter voor de status en de geschiedenis van vrouwen in jazz.
Andere blanke pianistes die hetzelfde pad als McPartland opgingen, waren Barbara Carroll en Lorraine Geller. Die laatste maakte haar debuut in een combo samen met Anna Mae Winburn en met tenoriste Willene Barton, beiden voormalige Sweethearts. Onder de zwarte pianisten is Beryl Booker misschien het meest bekend. Booker werkte samen met bassist Slam Stewart en begeleidde lange tijd Dinah Washington. In 1954 zou ze in Europa spelen met een vrouwelijk trio en er opnames maken met saxofonist Don Byas. In de V.S. maakte ze onder andere opnames met trompettist Miles Davis. Ook pianiste en vibrafoniste Terry Pollard had een uitmuntende reputatie. Ze wordt vandaag het beste herinnerd omwille van haar samenwerking met Terry Gibbs, een andere vibrafonist. Jutta Hipp was een Duitse schilderes die zich in de jaren veertig opnieuw uitvond als jazzpianiste. Ze had in het begin van de jaren vijftig een van de beste moderne jazzcombo’s in het naoorlogse Duitsland. In 1955 verhuisde ze naar de V.S., waar ze onder de invloed kwam van de avant-gardistische coolpianist Lennie Tristano. Ze maakte een aantal beroemde opnames voor het Blue Note label, waarna haar stijl steeds meer erratisch werd en ze langzaamaan uit het oog verdween. Een beroemde organiste dan, was Shirley Scott. Zij was een van de meest virtuoze van alle jazzorganisten en maakte een reeks erg succesvolle platen voor het Impulse! platenlabel. Onder de door bop beïnvloedde saxofonisten vinden we Elvira (Vi) Redd. Zij maakte opnames vanaf de jaren zestig, die door pers en publiek warm werden onthaald. Ze zong, maar speelde vooral altsax in een bluesy, zoetzure stijl, die sommige critici aan Charlie Parker deed denken. Ze speelde samen met Max Roach, Dizzy Gillespie en Rahsaan Roland Kirk en tourde als bandleider door Europa, Afrika en Japan. Tromboniste Melba Liston (1926-1999) werd in 1943 lid van het orkest van Gerald Wilson, waar ze aan de zijde speelde van o.a. Dexter Gordon. Later was ze ook lid van de bands van Count Basie, Dizzy Gillespie, Billie Holiday, Art Blakey en Quincy Jones. Vanaf 1960 begon zij in samenwerking met pianist Randy Weston te arrangeren en te componeren. Zij werkte voor een groot aantal artiesten zoals Charles Mingus, Duke Ellington, Milt Jackson, Clark Terry, Dinah Washington en Johnny Griffin. Ze maakte ook vele arrangementen voor Motown records, op albums van Ray Charles, Eddie Fisher, Diana Ross en anderen. Rosalind “Roz” Cron (1923 - ) speelde als tiener altsax in high school bands, samen met beroemde mannelijke collega’s als Serge Chaloff. In 1943 werd ze lid van The Sweethearts of Rhythm en was zo een van de eerste blanke leden in een overwegend zwart orkest. Ze was een boeiende soliste die – zoals voor veel van haar vrouwelijke collega’s geldt - meer aandacht verdient dan vandaag het geval is. Clora Bryant (1927 - ) speelde trompet in verschillende high school bands vooraleer ze in de vroege jaren veertig op tournee trok met de Prairie View Co-
Eds, een vrouwenorkest uit Texas. Ze was ook voor korte tijd lid van The Sweethearts of Rhythm en vanThe Black Queens, een andere zwarte all-girl band. Ze geraakte gefascineerd door de moderne bebop en is de enige vrouw die ooit met saxofonist Charlie Parker op het podium stond. In 1957 maakte ze een album, Gal with a Horn. Later werd ze de eerste zwarte vrouw die jazz speelde achter het Ijzeren Gordijn – op uitnodiging van Mikhail Gorbachev. Bridget O’Flynn (1923 -) is autodidacte op drums. In 1939 werd ze lid van de allgirl band van Sally Banning, maar het duurde niet lang vooraleer ze zelf haar eigen (mannelijke!) bigband oprichtte, waarmee ze door de V.S. toerde tijdens WO II. Na de oorlog werd ze lid van het trio van pianiste Mary Lou Williams. Tegen het midden van de jaren vijftig was ze echter zo gedesillusioneerd door het mannelijke chauvinisme en het racisme dat ze binnen de muziekindustrie ondervond, dat ze haar professionele carrière opgaf. V. Free Women Vanaf de jaren zestig laten vrouwen steeds meer van zich horen, ook in de vaak sociaal geëngageerde free jazz. Zoals de geschiedenis ons totnogtoe heeft geleerd, was ook voor deze generatie de piano het geliefkoosde instrument. En, naar het voorbeeld van de grote Mary Lou Williams, zijn deze pianisten niet alleen performers, maar ook componisten, bandleiders en arrangeurs. We beperken ons in dit essay tot slechts een handvol voorbeelden. Je kan nog talloze namen aan deze opsomming toevoegen: Joanne Brackeen, Jane Ira Bloom, Vera Auer, Jessica Williams, Janice Robinson, Emily Remler, ... Om nog maar van de jongste generatie te zwijgen. We starten dit korte overzicht met twee van hen die vooral vanaf de jaren zestig internationale aandacht opeisten, Carla Bley en Toshiko Akiyoshi. Carla maakte al snel kennis met de muziek aangezien haar vader pianoleraar en koordirigent was; ze speelde al muziek toen ze vier jaar oud was. Na eerst een carrière in rollerskating te ambiëren kwam ze toen ze zeventien was aan in New York City, waar ze sigarettenverkoopster werd in de jazzclub Birdland. Daar ontmoette ze haar eerste man Paul Bley. Na haar vader moedigde ook hij haar aan te gaan componeren. Het huwelijk hield slechts 2 jaar stand, maar ze heeft altijd de naam Bley aangehouden. Haar talent als componist kwam al snel (begin jaren zestig) bovendrijven met opnamen door George Russel, Jimmy Giuffre en ook haar ex-man Paul Bley. Ze begon naast het componeren ook met het spelen van haar eigen muziek. Daartoe verzamelde ze een aantal moderne jazzmusici om zich heen in de Jazz Composers Guild (Gilde van jazz componisten). Tegen die tijd maakte ze ook kennis met trompettist Michael Mantler met wie ze een dochter Karin Mantler kreeg, die later ook een kortstondige carrière in de muziek maakte. Als vervolg op de JCG leidde ze samen met Mantler het Jazz Composer’s Orchestra; ze richtte met Mantler ook een nieuw platenlabel JCOA op, waar later nog artiesten als Clifford Thornton, Don Cherry en Roswell Rudd voor opnamen. Eén van der eerste opnamen was geen specifieke jazzplaat, maar een opera: Escalator Over The Hill een 3-Lp. JCOA was geen lang leven beschoren en Bley en Mantler kwamen met Watt Works, een label voor hun eigen muziek en sinds het begin gekoppeld aan
een ander specifiek jazzlabel: ECM Records uit München. Zij samen promootten ook het stichten van eigen labels binnen de jazzmuziek, zodat de musici een grote mate van zelfstandigheid konden behouden. Sinds het begin van haar muzikale loopbaan heeft ze op tal van albums meegespeeld, composities geschreven voor haar eigen band(s) en voor anderen in jazz en tal van andere genres. Ook al heeft Bley inmiddels de leeftijd van 70 jaar bereikt, zo af en toe komt er nog een album uit Toshiko Akiyoshi kwam voor het eerst met jazz in contact toen haar thuisland Japan na WOII door deze muziek werd overspoeld. Hoewel ze zelf een klassieke opleiding had genoten en in eerste instantie niet erg onder de indruk was van jazz, veranderde ze snel van gedacht toen ze opnames te horen kreeg van Teddy Wilson. Ze leerde zichzelf jazz spelen, op het gehoor en niet gehinderd door enige kennis van het genre. In 1953 maakte ze haar platendebuut voor Norman Granz, die opnames kwam maken in Tokyo. Door deze opnames werd haar een beurs toegekend om aan het Berklee College of Music in Boston te kunnen studeren. Daar trok deze curieuze Japanse, die ook steeds in kimono optrad, meteen de aandacht. Ze werd verliefd en trouwde met saxofonist Charlie Mariano in 1959. Samen maakten ze opnames voor het Candid label. Tijdens de jaren zestig trad ze op in New York en Japan, niet zelden met de bands van Charlie Mingus. In 1967 vond haar debuut plaats als bandleider/componiste in Town Hall in New York. In ’69 hertrouwde ze met saxofonist/fluitist Lew Tabackin. Samen richten ze een bigband op die als een van de meest interessante en opwindende werd beschouwd. Van dan af werd de Akiyoshi/Tabackin bigband haar instrument. Ze ging ook steeds meer haar Japanse roots in haar muziek verwerken. Pianiste/harpiste/percussioniste Alice McLeod Coltrane, verving in 1966 McCoy Tyner in de groep van haar echtgenoot John Coltrane. Ze had in 1959 in Europa gestudeerd bij Bud Powell, een andere expat. Ze bleef een Powell-adept bij haar terugkeer in de V.S. in de vroege jaren zestig, waar ze samenspeelde met Johnny Griffin en Lucky Thompson. Na de dood van Coltrane werd haar muziek, naar het voorbeeld van haar echtgenoot, steeds meer spiritueel. Ze reisde naar Indië, werd Hindu en liet zich Turiya Apaina noemen. Ze legde zich toe op de harp en maakte steeds meer meditatieve muziek. Ze liet zich vaak begeleiden door artiesten als Archie Shepp, Ornette Coleman of Pharaoh Sanders. In haar eigen woorden: “I would like to play music according to the ideals set forth by John and continue to let a cosmic principle of the aspect of spirituality be the underlying reality behind the music as he had.” Ten slotte, pianiste en organiste Amina Claudine Myers was een van de weinige vrouwen die deel uitmaakten van het invloedrijke avant-gardistische collectief AACM (Association for the Advancement of Creative Musicians) in Chicago. Ze is een uiterst eclectische speler, die elementen van barrelhouse en gospel vermengt met vrije atonaliteit.