M200509
Bedrijvendynamiek in Nederland: goed of slecht?
Wim Verhoeven Petra Gibcus Pauline de Jong - 't Hart Zoetermeer, 8 december 2005
Bedrijvendynamiek in Nederland: goed of slecht? Bedrijvendynamiek is belangrijk voor de Nederlandse economie. Ten eerste hebben nieuwe bedrijven een positieve invloed op de werkgelegenheidsgroei. In 2004 ontstonden 119.000 banen (54% van de totale bruto banencreatie in dat jaar) als gevolg van de oprichting van nieuwe bedrijven. Van de banencreatie van bestaande bedrijven waren er nog eens 22.000 afkomstig van bedrijven jonger dan vijf jaar. Ten tweede is de arbeidsproductiviteit het hoogst bij bedrijven van 10 tot 20 jaar oud. Er is meer. Nieuwe ondernemers hebben nieuwe inzichten en prikkelen bestaande bedrijven alert te blijven op straffe van marktverlies of zelfs het moeten beëindigen van de activiteiten. Bedrijfsbeëindigingen zijn niet op voorhand slecht voor een economie. Opheffingen zijn doorgaans minder productief dan nieuwe bedrijven. Opheffingen scheppen daarom weer ruimte voor anderen om productiever te zijn. Ook in de eerste jaren van hun bestaan leveren starters de economie al meer op dan ze kosten. Inleiding De economie is voortdurend in beweging. Nieuwe activiteiten worden opgestart, terwijl andere ophouden te bestaan. Daarnaast verandert de schaal waarop wordt geproduceerd. Deze economische dynamiek houdt mede verband met de veranderingen in het ondernemingenbestand. We hebben het dan over bedrijvendynamiek. Enerzijds worden jaarlijks nieuwe bedrijven opgericht: zelfstandig dan wel als dochterbedrijf. Anderzijds worden bedrijven opgeheven, vrijwillig en gedwongen (faillissementen). Ook worden bedrijven verkocht, overgenomen, afgesplitst of samengevoegd. De belangrijkste economische beslissingen, zoals al of niet investeren en innoveren, de employability van het personeel, het in productie nemen van nieuwe producten en het stopzetten van andere: ze worden allemaal binnen ondernemingen genomen. De laatste jaren mag de bedrijvendynamiek zich nationaal en internationaal in een toenemende belangstelling verheugen. Deze publicatie geeft inzicht in de nationale en internationale bedrijvendynamiek. Bovenal presenteren we de invloed van bedrijvendynamiek op de werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit. Leeswijzer We beginnen met het in kaart brengen van de bedrijvendynamiek in ons land. Hoeveel oprichtingen zijn er, hoeveel opheffingen, wat is de turbulentie en hoe ontwikkelt zich dat in de tijd? Daarna kijken we naar de bedrijvendynamiek in de regio. Vervolgens positioneren we Nederland in internationaal perspectief met betrekking tot de bedrijvendynamiek. We vergelijken het aantal oprichtingen en opheffingen. Ten slotte gaan we uitgebreider in op de betekenis van de bedrijvendynamiek voor de Nederlandse economie op het terrein van werkgelegenheidscreatie, arbeidsproductiviteit en het saldo van baten en lasten van starters tot vijf jaar oud.
3
De bedrijvendynamiek in Nederland in kaart gebracht12 Oprichtingen In 2004 kwamen er in Nederland 67.700 nieuwe bedrijven bij. Een jaar eerder waren dit nog 59.000 bedrijven. Het aantal oprichtingen is in 2004 met maar liefst 15% gestegen. Oprichtingen omvatten starters, maar ook nieuwe dochterbedrijven. Voor Nederland is het mogelijk om een onderscheid te maken tussen het aantal starters en het 3 aantal nieuwe dochterbedrijven . 4
Het jaar 2000 was een topjaar wat betreft het aantal starters . In dat jaar werden 53.800 startende bedrijven geteld (figuur 1). In 2001 keerde het tij en trad een daling op, maar in 2004 kwam een einde aan deze dalende tendens. In 2004 was sprake van een opleving en telde Nederland 48.300 starters. De stijging is mede het gevolg van ‘push’-factoren zoals (dreigende) werkloosheid en anticiperen op economisch herstel. Het aantal starters als percentage van het aantal ondernemingen (startersquote) nam ook toe van 5,4% in 2003 naar 6,6% in 2004. Het aantal starters blijft ook in 2005 sterk toenemen. De gemiddelde startgrootte bij een starter ligt op 1,4 werkzame personen. Ongeveer 93% van de starters overleeft het eerste jaar. Rond de 70% van de bedrijven bestaat na drie jaar nog. De overlevingsfracties zijn de afgelopen jaren redelijk stabiel gebleven.
Aantal starters neemt sterk toe
Aantal starters
figuur 1
Aantal starters, 1995-2004
60.000
50.000
40.000
30.000
20.000
10.000
0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004 Jaar
Bron: EIM, op basis van VVK, 2005.
1
2
3
4
De gepresenteerde cijfers zijn voor het particuliere bedrijfsleven (zie bijlage I voor een afbakening), dat wil zeggen steeds exclusief de sectoren landbouw en zorg. Voor deze twee sectoren geldt op dit moment slechts in beperkte mate een registratieplicht voor het Handelsregister. Verder zijn alleen die oprichtingen en opheffingen meegenomen waarbij één persoon minimaal 15 uur per week werkt in het bedrijf. Zie ook K.L. Bangma e.a., Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid, EIM, Zoetermeer. De Kamers van Koophandel in Nederland registreren sinds 1987 de achtergrond van de in- en uitschrijvingen, de zogenaamde Mutatiebalans van het Handelsregister. In de landbouw zijn volgens het Handelsregister in 2004 circa 1.300 bedrijven gestart en in de zorg circa 1.250 bedrijven.
4
De meeste starters komen voor in de zakelijke dienstverlening. In deze sector richt 27% van de starters zijn bedrijf op. De zakelijke dienstverlening wordt op enige afstand gevolgd door de sector bouwnijverheid (figuur 2). In de autosector zijn relatief weinig starters te vinden. Deze sector is in omvang niet zo groot. Relateren we het aantal starters aan het aantal bedrijven in een sector, dan spreken we van de startersquote. De overige dienstverlening noteert met 9% de hoogste startersquote. Dit betekent dat bijna één op de tien bedrijven in deze sector net gestart is. Ook de bouwnijverheid en de zakelijke dienstverlening laten een hoge startersquote zien. De laagste startersquote (3,7%) doet zich voor binnen de industrie.
Meeste starters in de zakelijke dienstverlening
figuur 2
Verdeling aantal starters over de sectoren, 2004
industrie; 5% overige diensten; 14% bouwnijverheid; 15%
auto en reparatie; 2%
groothandel; 10%
zakelijke diensten; 27%
detailhandel; 14% financiële diensten; 4% transport en communicatie; 5%
horeca; 4%
Bron: EIM, op basis van VVK, 2005.
Het aantal nieuwe dochterbedrijven is in de jaren negentig explosief toegenomen. Het hoogtepunt werd bereikt in 2000. In dat jaar kwam het aantal nieuwe dochterbedrijven uit op 21.100. Daarna trad een lichte daling op. Net als bij de starters nam het aantal 1 nieuwe dochterbedrijven in 2004 weer toe. Het aantal kwam uit op 19.400 bedrijven . De meeste nieuwe dochters bevinden zich, net als de starters, in de zakelijke dienstverlening. De autosector en de groothandel volgen op de tweede plaats. In de transport en communicatie worden relatief de minste nieuwe dochterbedrijven opgericht.
Ook meer nieuwe dochterbedrijven in 2004
Opheffingen 2 In 2004 werden in Nederland 47.400 bedrijven opgeheven . Vanaf begin jaren negentig is het aantal opheffingen gestaag toegenomen (figuur 3). In 2004 was een kleine terugval waarneembaar. Ten opzichte van een jaar eerder daalde het aantal opheffingen in 2004 met 2%. Het sterftecijfer, gedefinieerd als het aantal opheffingen geschaald op het totale aantal aanwezige bedrijven, blijft in de loop der jaren echter vrij constant.
Lichte daling in het aantal opheffingen
1
2
Het aantal nieuwe dochterbedrijven in de landbouw kwam uit op circa 550 bedrijven en in de zorg op circa 950 bedrijven. Het aantal opheffingen in de landbouw lag uitgaande van het Handelsregister in 2004 op 950 bedrijven en in de zorg op 600 bedrijven.
5
Aantal opheffingen
figuur 3
Aantal opheffingen, 1995-2004
60.000
50.000
40.000
30.000
20.000
10.000
0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004 Jaar
Bron: EIM, op basis van VVK, 2005.
Turbulentie en nettogroei De turbulentie geeft aan in welke mate er een kwantitatieve verandering optreedt in het bedrijvenbestand. Veranderingen treden op door zowel de komst van nieuwe spelers (oprichtingen) als door het verdwijnen van spelers (opheffingen) op de markt. Voor turbulentie wordt de som van oprichtingen en opheffingen gebruikt. In 2004 was de turbulentie gelijk aan 115.100 bedrijven (figuur 4). Dit is een stijging van 7% ten opzichte van 2003. Het aandeel oprichtingen in de turbulentie is iets toegenomen en het aandeel opheffingen is iets afgenomen. De turbulentie wordt vaak uitgedrukt in het totaal aantal bedrijven. Indien de turbulentie op deze manier benaderd wordt, geldt voor 2004 dat dit percentage 15% is. Het jaar 2004 was daarmee ietwat turbulenter dan 2003. figuur 4 Turbulentie
Meer turbulentie
Turbulentie, 1995-2004
140.000
120.000
100.000
80.000
60.000
40.000
20.000
0 1995 oprichtingen
Bron: EIM, 2005.
6
1996
1997 opheffingen
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004 Jaar
1
De nettogroei is het saldo van oprichtingen en opheffingen . In figuur 5 worden de nettogroei en de componenten die de nettogroei bepalen weergegeven. Sinds 2000 is de nettogroei gedaald. Het dieptepunt werd in 2003 bereikt. In dat jaar bedroeg de nettogroei 1,4%. De nettogroei ontwikkelde zich in 2004 positief en kwam uit op 2,7%. Vooral de gunstige ontwikkeling van de startersquote draagt bij aan de nettogroei.
Nettogroei aantal bedrijven stijgt
Percentage
figuur 5
Nettogroei als saldo van oprichtingen en opheffingen, 2000-2004
10% 8% 6% 4% 2% 0% -2% -4% -6% -8% 2000
2001
startersquote
nieuwe dochterquote
2002 opheffingsquote
2003 nettogroei
2004 Jaar
Bron: EIM, 2005.
Bedrijvendynamiek in de regio De bedrijvendynamiek in de Nederlandse provincies verschilt. Zo zijn de meeste starters te vinden in Zuid-Holland en Noord-Holland (zie figuur 6). Maar liefst één op de vijf bedrijven is gestart in Zuid-Holland. Zeeland en de noordelijke provincies tellen relatief weinig starters.
Eén op de vijf starters in Zuid-Holland
1
Onder verwaarlozing van administratieve wijzigingen, zoals overdrachten, overnemingen, fusies, afsplitsingen, royementen e.d. In 2004 was het effect van deze administratieve wijzigingen op de bedrijvenpopulatie -0,9%.
7
figuur 6
Verdeling van het aantal starters over de provincies, 2004 Groningen 3% Friesland 3% Limburg 6% Drenthe 3% Overijssel 6% Noord-Brabant 15% Flevoland 3%
Zeeland 2%
Gelderland 11%
Utrecht 9% Zuid-Holland 20%
Noord-Holland 18%
Bron: EIM, op basis van VVK, 2005.
Worden deze cijfers vergeleken met alle aanwezige bedrijven per provincie, dan liggen de startersquotes in de provincies dicht bij elkaar. Met name Flevoland springt er in positieve zin uit, gevolgd door Groningen, Drenthe en Zeeland (figuur 7). Gelderland en Noord-Holland liggen op het gebied van de startersquote iets onder het gemiddelde. De andere provincies liggen vrijwel op het landelijke gemiddelde. Flevoland heeft ook de grootste nieuwe-dochtersquote, daarentegen heeft Flevoland de hoogste opheffingsquote. Andere provincies met een relatief hoge opheffingsquote zijn Groningen, NoordHolland en Zuid-Holland. figuur 7
Startersquote, nieuwe-dochtersquote en opheffingsquote per provincie
15% Percentage
10%
5%
0%
-5%
startersquote
Bron: EIM, op basis van VVK, 2005.
8
nieuwe dochterquote
To ta al
bu rg Li m
Ze el an d oo rd -B ra ba nt N
ol la nd
Zu id -H
t
ol la nd
tre ch U
N
oo rd -H
l
la nd el de rla nd G
Fl ev o
ve rij ss e O
D re nt he
Fr ie sl an d
-10%
ro ni ng en
startersquote
G
Flevoland hoogste
opheffingsquote
Provincie
Bedrijvendynamiek in internationaal perspectief Hoe scoort Nederland internationaal? Voor de bedrijvendynamiek in internationaal perspectief onderscheiden we elf benchmarklanden: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Japan, Nederland, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde 1 Staten. Het is in internationaal perspectief niet mogelijk om voor het aantal oprichtingen een uitsplitsing te maken naar starters en nieuwe dochterbedrijven. Oprichtingen internationaal Na 2000 is er in vrijwel alle benchmarklanden sprake van een teruglopende oprichtingsquote. Het aantal oprichtingen als percentage van het aantal bedrijven laat grote verschillen zien tussen de diverse benchmarklanden. Zo telden de Verenigde Staten in 2003 ruim twee miljoen oprichtingen, Duitsland ruim 340.000 oprichtingen en Finland bijna 18.000 oprichtingen. In België en Italië nam het aantal oprichtingen af in 2003 ten opzichte van 2002. In Nederland bleef het aantal opgerichte bedrijven redelijk stabiel. Alle andere landen laten een stijging in het aantal oprichtingen zien. Vooral in Duitsland en Frankrijk neemt het aantal oprichtingen relatief sterk toe met respectievelijk 14% en 21%. Om de benchmarklanden beter met elkaar te kunnen vergelijken is voor 2003 het aantal oprichtingen uitgedrukt in het aantal bedrijven (figuur 8). Het aandeel oprichtingen is het hoogst in Groot-Brittannië waar 13% van de bedrijven een net opgericht bedrijf betreft. Nederland scoort met een oprichtingsquote van 8% rond het gemiddelde. Japan noteert de laagste oprichtingsquote.
Oprichtingsquote Nederland rond het gemiddelde
1
In vergelijking met de vorige hoofdstukken zijn er in verband met de beschikbaarheid van data kleine definitieverschillen. De definitieverschillen hebben betrekking op de sectoren die worden meegenomen en het actief zijn van een bedrijf. Voor Nederland wordt traditioneel alleen naar het particuliere bedrijfsleven gekeken (voor de afbakening zie bijlage I). Een bedrijf is daarbij economisch actief als ten minste één persoon minimaal 15 uur per week in het bedrijf werkzaam is. Internationaal worden alle sectoren exclusief landbouw en visserij meegenomen en is een bedrijf al actief als één persoon minimaal één uur per week in het bedrijf werkzaam is.
9
figuur 8
Aantal oprichtingen als percentage van het aantal bedrijven in internationaal perspectief, 2003 6,0%
België Denemarken
9,9% 10,0%
Duitsland Finland
8,4% 7,5%
Frankrijk Ierland
11,9% 7,2%
Italië 4,0%
Japan
8,0%
Nederland
13,2%
Verenigd Koninkrijk 9,5%
Verenigde Staten 0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
N.B. Het gepresenteerde cijfer voor Denemarken, Ierland, Japan en de Verenigde Staten heeft betrekking op 2002. Bovendien is het cijfer voor Denemarken en Japan een schatting. Bron: EIM, 2005.
Opheffingsquote Nederland ook rond het gemiddelde
Opheffingen Het aantal opheffingen is sterk afhankelijk van de economische grootte van een land. Om de benchmarklanden met elkaar te kunnen vergelijken, is in figuur 9 voor 2003 het aantal opheffingen als percentage van het aantal bedrijven gepresenteerd (opheffingsquote). Het Verenigd Koninkrijk kent met 11,2% de hoogste opheffingsquote en de laagste opheffingsquote is met 4,1% in handen van Frankrijk. Nederland verkeert in een middenpositie als het gaat om de opheffingsquote.
10
figuur 9
Aantal opheffingen als percentage van het aantal bedrijven in internationaal perspectief, 2003 6,2%
België
9,9%
Denemarken 7,1%
Duitsland
7,4%
Finland 4,1%
Frankrijk
7,4%
Ierland 6,0%
Italië 4,6%
Japan
6,6%
Nederland Verenigd Koninkrijk
11,2% 8,9%
Verenigde Staten 0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
N.B. Het gepresenteerde cijfer voor Denemarken, Frankrijk, Ierland, Japan en de Verenigde Staten heeft betrekking op 2002. Bovendien is het cijfer voor Denemarken en Japan een schatting. Bron: EIM, 2005.
Sterkste toename faillissementen in Nederland, maar faillissementsquote ligt rond het gemiddelde
Een deel van de opheffingen bestaat uit faillissementen. Doorgaans maken zij maar een beperkt deel uit van het totale aantal opheffingen. In Nederland lag dat percentage steeds rond de 8%. In 2003 is dit aandeel toegenomen. Naar verhouding komen in Italië en Japan weinig faillissementen voor. In Nederland komen relatief meer faillissementen voor, maar als gekeken wordt naar de andere benchmarklanden zit Nederland met een faillissementsquote van 0,7% rond het gemiddelde. Frankrijk heeft de meeste faillissementen als percentage van het totale aantal bedrijven. De ontwikkeling van het aantal faillissementen is weergegeven in figuur 10. De sterke toename van het aantal faillissementen in Nederland springt er direct uit. Dit hangt vermoedelijk samen met het feit dat de recessie Nederland harder heeft getroffen dan andere landen.
11
figuur 10
Ontwikkeling aantal faillissementen in internationaal perspectief, 2003
Ontwikkeling aantal faillissementen (%)
t.o.v. 2002 40%
28,1%
30%
20%
10%
6,3%
4,2%
2,0%
4,5%
4,1%
0% -2,7% -10%
-8,7%
-9,1% -13,3%
en at St
nk r ij k Ve
Ve
re ni gd e
Ko ni
re ni gd
N
Ja pa n
Ita lië
Ie r la nd
Fr an kr ijk
an d Fi nl
an d D ui
ts l
en
gi ë
en em ar k D
Be l
ed er la nd
-15,8%
-20%
Bron: EIM, 2005.
Krimp van het aantal bedrijven in België en Japan
Nettogroei internationaal De nettogroei van het aantal bedrijven (saldo van oprichtingen en opheffingen) laat een variërend beeld zien. Zo hebben België en Japan te maken met een krimp van het aantal bedrijven. In Denemarken is de nettogroei 0%. Ierland maakt een flinke groei door van het aantal bedrijven. figuur 11
Nettogroei van het aantal bedrijven als percentage van het totale aantal bedrijven, 2003 België
-0,3% 0,0%
Denemarken Duitsland
2,9%
Finland
1,0%
Frankrijk
2,6% 4,5%
Ierland Italië Japan
1,2% -0,6% 1,5%
Nederland 0,5%
Verenigd Koninkrijk
0,6%
Verenigde Staten -1%
0%
1%
2%
3%
4%
5%
Netto goei van het aantal ondernemingen (in %)
N.B. Het gepresenteerde cijfer voor Denemarken, Frankrijk, Ierland, Japan en de Verenigde Staten heeft betrekking op 2002. Bovendien is het cijfer voor Denemarken en Japan een schatting. Bron: EIM, 2005.
12
De economische betekenis van bedrijvendynamiek Wat betekent de bedrijvendynamiek voor de economie? Deze vraag beantwoorden we aan de hand van de invloed van bedrijvendynamiek op de werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en het saldo van baten en lasten van starters tot vijf jaar oud. Werkgelegenheid De jaarlijkse mutatie van het aantal ondernemingen door oprichtingen gaat gepaard met creatie van nieuwe werkgelegenheid. In de periode 1987-2004 is de creatie van nieuwe banen door starters ruimschoots verdubbeld. In 2004 was de werkgelegenheidscreatie door nieuwe bedrijven gelijk aan meer dan 119.000 banen. Van deze nieuwe banen in 2004 zijn er 66.800 gecreëerd door startende bedrijven en 52.800 door nieuwe dochterbedrijven. Nieuwe dochterbedrijven zijn veel groter dan starters. Bij een starter werken in het begin gemiddeld 1,5 personen en in een nieuw dochterbedrijf 2,7 personen.
Nieuwe bedrijven creëerden ruim 119.000 banen in 2004
Hoe past dit beeld binnen de totale werkgelegenheidsontwikkeling? Een eerste schatting in figuur 12 laat zien dat er bij de bestaande bedrijven 102.000 banen zijn gecre1 eerd. Hiervan waren 22.600 banen afkomstig van bedrijven jonger dan vijf jaar . Door opheffingen gingen in totaal bijna 150.000 banen verloren. Hiervan waren 31.400 banen van bedrijven jonger dan vijf jaar. Bij bestaande bedrijven gingen door krimp circa 200.000 banen verloren. Per saldo is de werkgelegenheid in 2004 gekrompen met 129.000 banen.
Nieuwe bedrijven goed voor 49% van de bruto banencreatie
figuur 12
Bruto banengroei en banenkrimp bij oprichtingen, opheffingen en be-
Aantal banen
staande bedrijven, 2004 350.000
250.000 22.600
150.000
79.400
50.000
119.000
-50.000
-129.000 -200.000
-150.000
-250.000
-350.000
-118.600 -31.400
-450.000 bijdragen oprichtingen groei bestaande bedrijven (jonger dan vijf jaar) opheffingen (ouder dan vijf jaar) nettogroei
saldo groei bestaande bedrijven (ouder dan vijf jaar) krimp bestaande bedrijven opheffingen (jonger dan vijf jaar)
Bron: EIM, op basis van CBS en VVK, 2005.
1
Het betreft hier een saldo van groei en krimp van werkgelegenheid.
13
Arbeidsproductiviteit Starters hebben in het begin een laag niveau van arbeidsproductiviteit, maar dit niveau neemt snel toe. Na vijf jaar zit een starter al op het niveau van een gemiddeld kleinbedrijf. De initiële transactiekosten (kosten die verband houden met het op de rails zetten van het bedrijf) dalen en er zijn positieve leereffecten (‘learning by doing’). Daarnaast treden er door de groei van het bedrijf schaaleffecten op. Er is overigens een niet-lineair verband te vinden tussen de leeftijd van een bedrijf en de hoogte van de arbeidsproductiviteit. Zoals figuur 13 laat zien, groeit de arbeidsproductiviteit tot een bedrijf 16 tot 20 jaar oud is. Daarna zakt de arbeidsproductiviteit. Bedrijven die tussen 30 en 35 jaar be1 staan, laten een nieuwe subtop zien . De omslag is vermoedelijk deels te verklaren uit de bedrijfsopvolging. Met de komst van een nieuwe ondernemer komt er nieuw elan, en ruimte voor vernieuwing. Vernieuwing van bedrijven is dus goed voor de arbeidsproductiviteit.
Starters hebben in het begin laag arbeidsproductiviteitsniveau, maar dit neemt snel toe
figuur 13
Niveau en ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit naar leeftijd van de onderneming, 1997 en 1998
Arbeidsproductiviteit (x
1.000)
70
60
50
40
30
20
10
0 1-5 niveau 97
6-10
11-15 niveau 98
16-20
21-25
26-30
31-40
41-50
51-75
>75
totaal
Leeftijd onderneming in jaren
Bron: Verhoeven, W.H.J. (2004), Firm dynamics and labour productivity, in: G. Gelauff, L.Klomp, S. Raes en T. Roelandt (2004), Fostering productivity: patterns, determinants and policy implication, Elsevier, Amsterdam.
Om de impact van starters op de totale arbeidsproductiviteitsontwikkeling te bestuderen is door EIM een rekenmodel ontwikkeld (Verhoeven, 2004), waarmee ‘what if’ analyses zijn uitgevoerd. In dit model is ook verondersteld gedrag van bestaande ondernemers meegenomen. De gevolgen van veranderingen in de karakteristieken van de starters zijn bekeken. Uit de analyses komt steeds naar voren dat starters initieel een negatieve impact hebben op de arbeidsproductiviteit, maar dat dit, mede door het gedrag van de bestaande bedrijven en de groei van de starters, wordt omgebogen in een structurele verhoging van de arbeidsproductiviteit van 0,7 tot 0,9 procentpunt. Ook in ande-
1
Recente cijfers voor de industrie geven hetzelfde beeld. Zie Brouwer, P., J.M.P. de Kok, P. Fris (2005), Can firm age account for productivity differences?, EIM SCALES-paper N200421, Zoetermeer.
14
1
re (internationale) studies wordt doorgaans een positieve invloed van bedrijvendynamiek op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit gevonden. B a t e n e n l a st e n v a n s t a r t e r s Starters creëren toegevoegde waarde en leveren daarmee een bijdrage aan het Bruto Binnenlands Product (BBP). Tegenover deze baten staan echter ook lasten. Veel jonge bedrijven redden het niet. Na vijf jaar is bijna de helft van de starters alweer verdwenen. Een bedrijfsopheffing leidt meestal tot kapitaalvernietiging, omdat de kapitaalgoederenvoorraad van deze bedrijven in de praktijk veelal een veel lagere opbrengst te zien zal geven dan in de boeken staat vermeld. Daarnaast blijven vaak rekeningen onbetaald. Dit geldt met name voor de faillissementen. EIM heeft voor 1998 berekeningen 2 uitgevoerd (Kemp en Verhoeven, 2001) . Actualiseren we deze gegevens naar het heden, dan komen we op een baat van 8,5 miljard. De lasten die starters veroorzaken, bedragen dit jaar naar schatting € 1 miljard. Hiervan vloeit € 770 miljoen voort uit onbetaalde rekeningen uit faillissementen en schuldsaneringen onder jonge bedrijven, en € 236 miljoen uit vermogensverlies door afwaardering van de boekwaarde van kapitaalgoederen.
Starters leveren in eerste jaren van bestaan meer op dan ze kosten
1
2
Zie bijvoorbeeld: Scarpetta, S., P. Hemmings, T. Tressel and J. Woo (2002), The role of policy and institutions for productivity and firm dynamics: evidence from micro and industry data, OECD Working Paper no. 329, Parijs of Daalder, J. (2003), Are Dutch services industries becoming more productive? Explorations on micro-data, CBS Discussion Paper 03002, Voorburg/Heerlen Kemp, R.G.M. and W.H.J. Verhoeven (2001), Baten en lasten van startende ondernemingen, EIM, i.o.v. het Ministerie van Economische Zaken.
15
Bijlage I Sectorafbakening Particulier bedrijfsleven In deze rapportage worden tot het particuliere bedrijfsleven de volgende sectoren gerekend: Sectoren
SBI/BIK
−
Industrie
D (15-37)
−
Bouwnijverheid
F (45)
−
Autosector
50
−
Groothandel
51
−
Detailhandel en reparatie
52
−
Horeca
H (55)
−
Transport en communicatie
I (60-64)
−
Financiële dienstverlening
J (65-67)
−
Zakelijke dienstverlening
K (70-74)
−
Overige dienstverlening
O (90-93)
16