H04-vanLuijk
31-08-2004
14:22
Pagina 12
&
Bedrijfsethiek en organisatieadvies Henk van Luijk
EEN
Prof. dr. H.J.L. van Luijk
VEELEISENDE VERHOUDING
Als theoretisch en praktisch aandachtsgebied bestaat bedrijfsethiek ruim twintig jaar. In die periode heeft zowel de discipline als de praktijk een aantal ontwikkelingen doorgemaakt. Het tijdstip lijkt aangebroken om te vragen: hebben ontwikkelingen in de bedrijfsethiek ook implicaties voor activiteiten op het gebied van het organisatieadvies? Het antwoord luidt: ja, die implicaties zijn aanwijsbaar, en ze zijn behoorlijk ingrijpend. Alleen moeten we dan niet alleen kijken naar de wordingsgeschiedenis van de bedrijfsethiek in onze contreien, maar evenzeer naar parallelle ontwikkelingen op het gebied van de beroepsethiek. Dat is dus wat ik in het hier volgende probeer te doen.
was van 1984 tot 2000 hoogleraar bedrijfsethiek aan de Universiteit Nyenrode.
1. Ontwikkelingen in de bedrijfsethiek Bedrijfsethiek, business ethics, kwam midden jaren zeventig van de vorige eeuw op aan universiteiten en business schools in de Verenigde Staten, en enkele jaren later aan soortgelijke instellingen in Europa. Het was niet een volstrekt nieuw fenomeen. Al decennia lang was er her en der gemoraliseerd over de plichten van met name de christelijke zakenman. Maar nu was de toon anders, zakelijker. Zeker, de normatieve belangstelling bleef duidelijk herkenbaar. Er werd nog steeds uitdrukkelijk gevraagd wat behoorlijk was in het zakenleven, wat bedenkelijk en wat ronduit verwerpelijk. Maar argumenten en afwegingen kwamen in de plaats van massieve oordelen; en als een praktijkvoorval ter tafel kwam, stond het eindoordeel niet op voorhand vast. De nieuwe belangstelling voor de ethiek van het ondernemen had verschillende oorzaken, sommige algemeen, andere specifiek. Algemeen was de wijdverspreide, ‘maatschappijkritische’ afkeer van ‘de zakenman met een bord voor zijn kop’ zoals destijds Boudewijn de Groot onder veel bijval zong. ‘Zaken doen’ werd gezien als banaal en suspect, het echte leven speelde zich elders af. Algemeen ook, maar op een heel ander vlak, was de wending die zich juist in die tijd voltrok binnen het vakgebied van de ethiek. Twee generaties lang had men zich daar voornamelijk het hoofd gebroken over metavragen in de trant van:
12
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 13
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
Henk van Luijk
‘Wat voor een soort uitspraak is een morele uitspraak eigenlijk? Als ik zeg: “Genadeloze concurrentie is moreel verwerpelijk’’, is dat dan een constatering die geverifieerd kan worden? Is het een uiting van een emotionele reactie, zoiets als “Genadeloze concurrentie? Bah!’’ Of is het een aansporing om je er niet mee in te laten, een gebod misschien zelfs? En wie heeft dan het recht om dat gebod uit te vaardigen? Zijn morele uitspraken waar, of zijn ze alleen juist of onjuist?’ De discussies liepen hoog op, maar vervluchtigden gaandeweg door het ontbreken van substantie. Steeds meer ontstond het beeld van mensen die bezig zijn met het slijpen van de messen bij gebrek aan een ham op tafel. De wending naar de praktijk kon niet uitblijven, temeer niet omdat zich daar problemen aandienden waar ethici wel degelijk hun tanden in dienden te zetten. Op het vlak van leven en dood bijvoorbeeld. Is er een morele rechtvaardiging te geven voor abortus of euthanasie? Een vraag voor de medische ethici. Kunnen wij vrijelijk beschikken over niet-vernieuwbare grondstoffen en daarmee ook nog eens het milieu onherstelbaar beschadigen? Voer voor milieuethici. Is nucleaire afschrikking ooit moreel toelaatbaar? De ethiek van vrede en veiligheid brak zich er het hoofd over. In deze wending naar de praktisch toegepaste ethiek (Edel, Flower en O’Connor, 1994) ontstond ook de bedrijfsethiek als een herkenbaar veld van aandacht en expertise. De aandacht werd in eerste aanleg getrokken door de talrijke schandalen die de pers haalden, zoals handel met het Zuid-Afrika van de apartheid, zwendel op de effectenbeurs van New York met hoogst speculatieve junk bonds, milieubederf omwille van het gewin, Ralph Nader met zijn kruistocht tegen de auto-industrie onder de strijdkreet: ‘Unsafe at any speed’. Maar allengs drong het besef door dat niet alleen smeuïge schandalen om commentaar vroegen. Minstens zo relevant bleken de dagelijkse situaties binnen het bedrijfsleven waar duidelijk ook morele elementen in te ontdekken vielen. De expertise van de nieuwbakken ‘bedrijfsethici’ was aanvankelijk nogal globaal van karakter en weinig imponerend van toon (Van Luijk, 1999). Analyse-instrumenten uit de algemene ethiek werden ongewijzigd ingezet in heel specifieke contexten. Net als aardappelen schillen met een broodmes leverde dat voornamelijk kleine en vierkante resultaten op. Maar het begin was er. Terugblikkend op de beginjaren van de bedrijfsethiek is het mogelijk om enkele kenmerkende perioden te onderscheiden. Drie met name, waarvan de derde nog maar nauwelijks begonnen is.
2. Casusanalyse Begin jaren tachtig krijgen in de collegezalen van een aantal universiteiten en hogescholen studenten bedrijfskunde als eersten colleges bedrijfsethiek aangeboden, ongevraagd meestal, als verplicht onderdeel soms, vaker als keuzevak. Een enkele keer druppelt er een verdwaalde filosofiestudent binnen. De bedrijfseconomen volgen op ruime afstand, de studenten algemene economie schitteren door afwezigheid, en het bedrijfsleven zelf weet nog nergens van. De didactische methode die het meest frequent wordt gehanteerd, met name in 13
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 14
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
de Verenigde Staten, is de casusanalyse. Een voorval uit de bedrijfspraktijk dient als uitgangspunt voor een discussie aan de hand van vragen als: ‘Zie je in deze situatie ook morele elementen? Dus niet alleen: Welk beleid is hier het meest effectief of winstgevend? Maar ook: Moet je in je beslissing ook rekening houden met “waarden en normen waaraan wij onszelf en anderen in redelijkheid gehouden achten’’? Wat doe je in de gegeven situatie, en wat zijn daarvoor je morele argumenten?’ Want om de argumenten is het allemaal begonnen.
Henk van Luijk
Een voorbeeld: ‘Stel, je bedrijf heeft een vestiging in India. De gewoonte is daar dat het hogere kader woont in de betere en beter beschermde wijken van de stad. Lokale managers ontvangen hiervoor een huisvestingstoelage bovenop hun salaris. Op een dag ontdek je dat een lokale manager is blijven wonen in de sloppenwijk van zijn jeugd, maar wel de toelage toucheert. Het geld gebruikt hij om de studie van zijn jongere broer te betalen. Wat doe je als bedrijfsleider, en waarom?’ De voorbeelden blijken per strekkende meter voorhanden. In het arsenaal van de algemene ethiek zijn verschillende methoden en theorieën te vinden die de casusdiscussie kunnen ondersteunen. Zo is het niet altijd direct evident dát het een morele kwestie betreft. Dan helpt het te vragen: ‘Gaat het om een serieuze zaak, of alleen om de kleur van de bekleding van de auto van de directeur? Zijn er ook rechten en belangen van derden in het geding? Mag jouw beslissing in de krant, met je foto en al?’ Nuttig is vaak ook de methode van de ‘gevalsvariatie’: ‘Stel, de man heeft helemaal geen broer, hij steekt het geld in zijn eigen zak, of: wat hij doet, is daar al jaren stilzwijgend de gewoonte. Maakt dat, moreel gezien, enig verschil?’ Van wijdere strekking is het in de (westerse) ethiek gebruikelijke onderscheid in morele beslissingsstrategieën. De twee meest gebruikte worden aangeduid als respectievelijk de ‘gevolgenethische’ en de ‘beginselethische’ benadering. De gevolgenethische benadering gebruikt als richtsnoer: het is mijn morele plicht om dát handelingsalternatief te kiezen waardoor ik het grootste welzijn voor het grootste aantal mensen tot stand breng. In de beginselethische benadering geldt het consigne: het is mijn morele plicht om dié keuze te maken die strookt met een in zichzelf geldend beginsel, een recht of een fundamentele waarde, ongeacht de gevolgen. Het zijn beide moreel-legitieme strategieën. Maar in een aantal gevallen maakt het nogal wat uit welke benadering je hanteert. Neem het veelgebruikte voorbeeld van het ziekenhuis dat wordt geconfronteerd met een overaanbod aan patiënten die een intensive care-bed nodig hebben. Alle uitwegen zijn beproefd, er blijft desondanks een tekort, dus je moet kiezen wie wel en wie niet in aanmerking komt voor de mogelijkerwijs levensreddende voorziening, maar dat wel op een moreel verantwoorde wijze. Gevolgenethisch kijk je dan naar de mate van welzijn die je tot stand kunt brengen, gemeten bijvoorbeeld naar statistische levensverwachting. Dan gaat jong voor oud, want een heel leven in het verschiet vertegenwoordigt meer welzijn dan enkele resterende jaren. Maar beginselethisch zul je laten gelden dat wat het leven betreft alle mensen hetzelfde 14
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 15
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
Henk van Luijk
recht hebben, ongeacht kwaliteit of verwachte duur. Je dient ze dus allen gelijk te behandelen, wat hier betekent dat je het lot laat beslissen, en dat is ook een moreel verantwoorde beslissing, misschien zelfs de meest verantwoorde. Omwille van het beginsel neem je voor lief dat mogelijk een jonge patiënt wordt uitgeloot en dus buiten het bed valt. Je zult wel moeten beargumenteren waarom je in dit geval de voorrang geeft aan de ene boven de andere benadering. Op een gearticuleerde manier bezig zijn met praktijksituaties is heel verhelderend, zo leert de ervaring. Mensen versterken hun morele alertheid en hun morele competentie. Zij ontwikkelen een robuustheid in morele zaken, zij duiken niet meer schichtig weg als zij geconfronteerd worden met een ethisch probleem, en zij beperken zich ook niet tot stoere maar vaak lege ‘Ik vind’-uitspraken. ‘Ik vind dat dit niet kan!’ ‘Waarom niet?’ ‘Nou, het kan gewoon niet.’ Zij leren inzien dat over morele kwesties met rede te twisten valt, en dat van een volwassen man of vrouw, ook een zakenman of -vrouw, bereidheid én bekwaamheid mogen worden verwacht om argumenten te geven, niet louter meningen. Dat is winst. De casusanalyse heeft ook beperkingen. Vaak wordt de discussie gevoerd op het niveau van ‘Wat zou je doen als jij de CEO was?’ De meeste discussiedeelnemers zijn alleen niet de CEO, en slechts weinigen zullen het ooit worden. Dat maakt de exercitie voor een deel vrijblijvend. Een andere beperking was, zeker in de beginjaren, dat de expertise om een casus adequaat te beoordelen slechts mondjesmaat aanwezig bleek. In veel gevallen misten de discussiebegeleiders de kennis en de affiniteit, nodig om recht te doen aan de finesses van de bedrijfsomstandigheden. Daar kwam bij dat hun aanpak zich vooral bleek te lenen voor georganiseerde discussies in de collegezaal of tijdens een workshop van het managementteam. En daarvan dringt nu eenmaal niet veel door naar buiten. Conferentieoorden liggen niet voor niets bij voorkeur verscholen in het bos. Het bedrijfsleven had dan ook die eerste jaren geen vermoeden van wat het miste. Gelukkig is deze situatie niet blijvend gebleken. Expertise valt aan te leren, zo bleek. En het isolement van de oefensessies is niet absoluut. Studenten studeren af en gaan aan het werk, de leden van het managementteam gaan terug naar hun bedrijf, en op gezette tijden vertelt de een na de ander iets over wat hem of haar van de sessies is bijgebleven. Daar kwam bij dat, zelfs toen er nog weinig te melden viel, de media een grote belangstelling aan de dag legden. De media-aandacht, en daarmee de marketing, overtrof geruime tijd de vermeldenswaardigheden. Het gevolg was dat het bedrijfsleven gaandeweg lucht kreeg van bedrijfsethiek. ‘How to make money without selling your principles’ werd een legitieme vraag. Een semantische factor heeft het inburgeringsproces sterk bevorderd. ‘Bedrijfsethiek’ had als term nooit veel aantrekkingskracht, het klonk velen te afstandelijk en betweterig in de oren. Maar in het begin van de jaren negentig kwam in Nederland de term maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) in omloop, en vanaf dat moment leek iedereen te begrijpen waar het over ging. Althans iedereen bleek bereid erover mee te praten. Over verantwoordelijkheid voor meer dan winst en continuïteit alleen, over aandacht voor alle stakeholders, 15
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 16
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
over de Triple P van People, Planet, Profit, zelfs over mensenrechten als agendapunt van internationaal opererende ondernemingen, allemaal zaken waarmee de bedrijfsethiek al jaren in de weer was geweest. De term ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ bundelde de thema’s en maakte ze hanteerbaar. Een nieuwe periode brak aan.
3. Van casus naar code
Henk van Luijk
Eind jaren tachtig richtten enkele universiteitsdocenten een Europees netwerk voor bedrijfsethiek op. Om contact tot stand te brengen met het bedrijfsleven nodigden zij enkele ervaren ondernemers uit als lid van een adviesraad. Een van de leden was een oudere Italiaanse bestuursvoorzitter. Tegen de verwachting in bleek hij niet erg spraakzaam. In feite beperkte zijn bijdrage zich gedurende de eerste bijeenkomsten tot één vraag: ‘What are your saleable goods?’ De academici hadden het daar moeilijk mee. Eigenlijk wilden zij horen dat ook bedrijfsmensen de bedrijfsethiek een belangrijk onderwerp vonden. Pas na een paar zittingen drong het tot hen door dat dan hun inzichten en goede bedoelingen ook tastbaar gemaakt moesten kunnen worden in producten waar zakenmensen iets aan hebben. De producten zijn er gekomen, in grote aantallen zelfs, naarmate de praktische vragen zich meer uitkristalliseerden. Hoe maak je ethisch handelen zichtbaar in de onderneming, hoe maak je de resultaten meetbaar? Kan morele competentie bevorderd worden? Hoe combineer je transparantie met concurrentie, en ethiek met winstgevendheid? Heeft een bedrijfscode zin, waar moet die dan over gaan, en hoe houd je hem levend? En ethische peilingen, rapportages en sociale jaarverslagen, hebben die een functie? Is ‘ethiekmanagement’ een mengsel van risico- en reputatiemanagement? En is dat erg, of juist goed? De praktijk bepaalde de agenda, bedrijfsethiek werd operationeel. De producten, in de tweede, operationele periode ontwikkeld, zijn van uiteenlopende aard. Zo komen steeds meer beoordelingssystemen beschikbaar om de sociale prestaties van een bedrijf te meten en het bedrijf een plaats te geven in de rangorde van verantwoord werkende ondernemingen. Deze systemen kunnen door ondernemingen zelf worden opgesteld om vat te krijgen op feiten en feilen, voor hun eigen beleid en als basis voor verslaggeving naar buiten toe. Vaak ook worden ze door externe instanties ontwikkeld met het oog op investeringsbeslissingen. Ze beogen dan antwoord te geven op de vraag: ‘Wanneer ik als particuliere of institutionele belegger mijn middelen op een ethisch-verantwoorde manier wil beleggen, waarop moet ik dan letten en bij welke fondsen of ondernemingen moet ik dan zijn?’ Van andere aard zijn instrumenten ter versterking van de morele competentie van leidinggevenden en medewerkers. Te denken valt aan ‘dilemmatrainingen’ en ‘socratische gesprekken voor managers’, maar er wordt ook gewerkt met spelmatige sessies over praktijkvoorvallen en met oefeningen in collegiaal beraad over morele kwesties (Karssing, 2000). Daarnaast worden hand- en spandiensten 16
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 17
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
Henk van Luijk
aangeboden voor het opzetten van een sociaal jaarverslag en voor de ontwikkeling van reputatiemanagement. Maar de meeste aandacht gaat uit naar het ontwerp van een bedrijfs-, branche- of beroepscode. Er kan veel misgaan bij het ontwikkelen van een code. De leden van de organisatie worden buiten het ontwikkelingsproces gehouden. De code bevat alleen gedragsvoorschriften in de vorm van geboden en verboden en mist daarmee een inspirerend vermogen. De implementatie van de code wordt verwaarloosd. De leiding ziet de code als een PR-instrument en veronachtzaamt stelselmatig haar voorbeeldfunctie. Elk van deze feilen is op zich al genoeg om het hele proces zinloos te maken. Maar is er serieus aan het ontwerp gewerkt, en wordt de code in de organisatie levend gehouden, dan heeft men een niet feilloos, maar wel sterk instrument voor de vormgeving van de ethiek van een organisatie (Hummels en Karssing, 1998; Kaptein, Klamer, Wierenga, 2003; Leipziger, 2003). In de praktijk blijkt het proces van gezamenlijk werken aan een code minstens even belangrijk als de uiteindelijke tekst zelf. En echt doorslaggevend is het vervolgtraject. Dat met een code niet alles geregeld is, bewijst IKEA. Het bedrijf werd enkele jaren geleden aan de schandpaal genageld, omdat het via toeleveranciers in Azië ruim gebruik maakte van kinderarbeid. Men haastte zich om een ethische code te ontwerpen. Nu meldt Somo, de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen, na poolshoogte genomen te hebben in Bulgarije, India en Vietnam, ‘dat de meubelgigant vandaag alle gedragsregels van zijn code overtreedt, behalve die van het verbod op kinderarbeid (de Volkskrant, 25 september 2003, p.19). Als dit waar is, lijkt IKEA met zijn code van de regen in de drup geraakt. Dat kan. Een code is een morele intentieverklaring, niet een brevet van morele bekwaamheid. Toen, in een eerste fase, de bedrijfsethiek zich een plaats had verworven in de wereld van onderwijs, onderzoek en opleiding, en de media een meer dan voorbijgaande belangstelling aan de dag legden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, kon ook het bedrijfsleven er niet meer omheen. Maar men wilde wel wat in handen krijgen: meetmethoden, vaardigheidstrainingen, instructies, producten, saleable goods. De operationalisering van de bedrijfsethiek betekende de start van een tweede periode, met als slagwoorden: van bedrijfsethiek naar maatschappelijk verantwoord ondernemen, van collegezaal naar directiekamer, en van casus naar code. Het vakgebied bleek inmiddels voldoende flexibel om deze overgang te maken. Nog twee andere factoren hebben hierbij een rol gespeeld. De vakmensen werden gedifferentieerder in herkomst en kundigheid, en de ethiek van de professie kreeg meer aandacht.
4. Differentiatie van kundigheden De differentiatie van de deskundigheid verliep langs twee lijnen. De bedrijfsethici zelf, aanvankelijk vrijwel uitsluitend voortkomend uit het vakgebied van de filosofie en de ethiek, verbreedden hun blik door zich meer vertrouwd te maken met 17
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 18
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
Henk van Luijk
bedrijfskundige disciplines. Was de eerste generatie bedrijfsethici op dit punt nog voornamelijk autodidact, de tweede generatie hield vaak al tijdens de studieperiode rekening met de eisen van de praktijk door zich in meer dan alleen de ethiek te bekwamen. Dit leidde tot beter voorbereide bedrijfsethici. Daarnaast was er sprake van differentiatie van deskundigheid, doordat vakmensen met een andere dan ethische opleiding zich voor de ethiek van het ondernemen gingen interesseren, op reflectief zowel als praktisch niveau. Op reflectief niveau waren het organisatie- en bedrijfskundigen die de gelederen van de bedrijfsethiek kwamen versterken. Tekenend is dat in de Verenigde Staten al vroeg twee verenigingen naast elkaar opereerden: de Society for Business Ethics, waarvan de leden voornamelijk uit de hoek van de filosofie en de ethiek komen, en de Social Issues in Management Division van de Academy of Management, die bedrijfskundigen verenigt met een duidelijke belangstelling voor sociale thema’s en voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen, corporate social responsibility. Het onderscheid is ook terug te vinden in de leidende tijdschriften. Business Ethics Quarterly is het lijfblad van de Society, de Journal of Business Ethics publiceert steeds meer empirisch onderzoek waar weinig filosofie bij komt kijken. Een onmiskenbare differentiatie dus op reflectief niveau. Daarnaast is er de praktische differentiatie die met de operationalisering van de bedrijfsethiek gepaard ging. Alleen al numeriek, getuige het volgende bericht: ‘Bedrijfsethiek is een groei-industrie geworden. In Groot-Brittannië staan inmiddels vierhonderd consultancies ingeschreven die zich hebben gespecialiseerd in ethisch bedrijfsadvies, lopen er vijftien prijsvragen op dit gebied, en kan er elke week minimaal één congres over MVO worden bijgewoond’ (P+ People Planet Profit, Vol. 2, Autumn 2003, No. 1, p. 14). Filosofen wagen zich op de werkvloer van bedrijven, diensten en instellingen, en treffen daar de organisatieadviseurs als collega’s aan. Tekenend is wel het vervolg van het bericht: ‘De meeste bureaus komen uit de PR-hoek, wat toch enigszins bedenkelijk is. In Nederland groeit het gevoel dat MVO eerst tot diep in de organisatie “geleefd’’ moet worden, voordat de jubelende persberichten de deur uitgaan. Niet te vroeg juichen dus, lijkt het verstandige devies in Hollandse directiekamers.’ (l.c.) Nemen we de suggestie ter harte en laten we het jubelen en juichen voorlopig achterwege, dan blijft het beeld bestaan van een gebied waar verschillende deskundigen tegelijk actief zijn, elkaar vinden soms, maar ook elkaar voor de voeten lopen, een gebied dus waar collegialiteit, concurrentie en animositeit in gelijke mate heersen. Dat is ook begrijpelijk. De operationalisering die kenmerkend is voor de tweede periode van de bedrijfsethiek, vraagt om uiteenlopende vaardigheden en raakt aan diverse competenties. Een organisatie doen groeien in alertheid voor nieuwe maatschappelijke eisen en 18
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 19
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
Henk van Luijk
perspectieven is een zaak van verandermanagement. Dat eist de daarbij passende deskundigheid. Feeling voor morele aspecten van de bedrijfsvoering aankweken en de competentie om op een gearticuleerde manier daarmee om te gaan, veronderstellen een bedrijfsethische expertise. De naam van een organisatie, zeker de morele naam, is een kostbaar maar kwetsbaar goed, dat verdient beschermd en onderhouden te worden. Daarvoor besef ontwikkelen vraagt om risicomanagement en reputatiemanagement. En als het erom gaat de boodschap van eigen morele voortreffelijkheid over het voetlicht te krijgen, ligt een beroep op communicatiedeskundigen voor de hand. Er komen dus nogal wat vaklieden bij kijken. Maar operationalisering van ethiek op bedrijfsniveau vraagt niet alleen om assistentie van buiten. Ook functies binnen de organisatie zelf zijn rechtstreeks van invloed op de morele kwaliteit van de bedrijfsactiviteiten, zoals de functie van de controller, ‘het bedrijfseconomisch geweten van de onderneming’, de bedrijfsjurist, de interne accountant en de investor relations officer die beleggers en investeerders te vriend moet houden zonder derden of zijn eigen geweten geweld aan te doen. Operationalisering van de bedrijfsethiek heeft geleid tot een markt van expertise in fatsoen, compleet met standwerkers en koopjesjagers. Over en weer vallen soms harde woorden, over de wollige omslachtigheid van de ethici die zoveel uren maken, omdat zij van nature de langste weg kiezen, en over de gelikte kordaatheid van de adviseurs die altijd nog wel een model op de plank hebben liggen, ook al is dat eigenlijk niet als antwoord op een morele vraag ontworpen. Enige jalousie de métier blijkt onvermijdelijk, maar hoeft niet blijvend te zijn. Hoopgevend in dit verband is dat er, naast een verbreding van de aangeboden expertise, ook een verdieping van professionaliteit zich aftekent.
5. Verdieping van professionaliteit Van professionele verdieping is sprake wanneer de professional niet alleen zijn of haar vaktechnische vaardigheden op peil houdt, maar ook aan de morele dimensie van de beroepsactiviteiten uitdrukkelijk aandacht geeft. Professionele verdieping heeft daarmee betrekking op de integriteit van de beroepsuitoefening. Aanvankelijk werd ‘integriteit’ primair gebruikt als aanduiding voor een basiskwaliteit van overheidsdienaren. Ambtenaren en lokale en nationale bestuurders dienen integer te zijn, indachtig het vaak geciteerde devies van Ien Dales, destijds minister van Binnenlandse Zaken: ‘De overheid is integer of zij is niet integer. Een beetje integer kan niet.’ Gaandeweg heeft de term een ruimere toepassing gekregen en wordt hij ook gebruikt voor niet-ambtelijke beroepsgroepen. In de betere boekhandel ligt nu zelfs een boek met als titel De integere manager (Kaptein, 2002). En in de loop van 2003 hebben Het Financieele Dagblad en de Stichting Maatschappij en Onderneming SMO een ‘integriteitsdebat’ georganiseerd met behulp van artikelen, enquêtes en interviews waarin integriteitskwesties die in verschillende beroepsgroepen spelen aan de orde werden gesteld (Hogewind et al., 2003).
19
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 20
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
Ondanks de verhoogde aandacht voor het thema is de terminologie nog niet gefixeerd. Beschouwingen over integriteit als psychische heelheid of als professionele verantwoordelijkheid, over persoonlijke naast sociale integriteit, en over integriteit in het private en in het publieke domein zijn in toenemende mate voorhanden, maar sluiten nog lang niet naadloos op elkaar aan (Jeurissen en Musschenga, 2002; Musschenga, 2004; Van Luijk, 2004). Toch kan vanuit de lopende integriteitsdiscussie het verband tussen bedrijfsethiek en organisatieadvies wel scherper in beeld komen. Op twee manieren.
Henk van Luijk
Allereerst is het zaak dat we ons realiseren waar die belangstelling voor integriteit vandaan komt. Het is geen hooggestemd verhaal. De roep om integriteit komt rechtstreeks voort uit verlies van vertrouwen. Toen Morris Tabaksblat in de zomer van 2003 het concept van zijn code over corporate governance presenteerde, kwam hij er in zijn aanbiedingsbrief openlijk voor uit: de code beoogt met haar bepalingen een bijdrage te leveren aan ‘een herstel van vertrouwen van beleggers in een eerlijke en integere gang van zaken’. In de afgelopen jaren is door de voortdurende reeks van malversaties van bedrijven en door de slappe ruggen van professionals het vertrouwen van de samenleving in instituties, leidinggevenden en professies dramatisch afgenomen. De eis van terugkeer naar integere verhoudingen is de kritische en hardhandige versie van de aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze eis is niet alleen gericht tot raden van bestuur en commissarissen. Ook beroepsgroepen weten zich aangesproken op hun professionele ethiek. In de krant kun je vandaag de stelling aantreffen: ‘Accountants, fiscalisten en notarissen zouden een integriteitseed moeten afleggen’ (Paul Doop in Het Financieele Dagblad, 27 december 2003, p. 6). En in het eerder genoemde integriteitsdebat wordt de eis van integere verhoudingen ook betrokken op de organisatieadviseurs. De onderzoekers constateren namelijk ‘een flinke kloof tussen het imago dat de beroepsgroep graag presenteert en de beeldvorming bij het publiek’, de kloof namelijk die gaapt tussen ‘de kritische sparringpartner’ in eigen ogen en ‘de loopjongen van de directie’ in de ogen van het publiek. Zij komen tot de slotsom: ‘Onder het motto “Ze stonden erbij en ze verdienden eraan’’ krijgt ook de consultancybranche een bepaalde verantwoordelijkheid voor de vertrouwenscrisis toebedeeld’ (Hogewind et al., 2003, p. 33-37). Het gaat hier om de beroepsethiek van de adviseurs. Bestaat die? Waaruit blijkt dat? Wat houdt ze in? Wie houdt er de hand aan? Waarom behandelt de Commissie van Toezicht niet meer dan vier of vijf klachten per jaar, op de vijfduizend adviseurs die lid zijn van de beroepsvereniging? Hoe ziet een integere adviespraktijk eruit, wat zijn de kwetsbare punten (Van Es, 2000)? Geen enkele beroepsgroep kan zich meer onttrekken aan het kritisch oog van de samenleving. Ging op het punt van integriteit de aandacht aanvankelijk uit naar beroepen met een maatschappelijke functie in het publieke of private domein, zoals ambtenaren en accountants, nu kan iedereen worden aangesproken op de integriteit van zijn of haar beroepsuitoefening, de fiscalist, de ondernemer en de makelaar, maar ook de fondsbeheerder en de consultant. Afnemend maatschap-
20
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 21
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
pelijk vertrouwen vertaalt zich in toenemende eisen: ‘Hoe fatsoenlijk ben jíj in je vak?’ De aangesprokene die het antwoord ter plekke nog moet verzinnen, loopt gevaarlijk achter op de feiten.
Henk van Luijk
Nog op een tweede manier kan vanuit de lopende integriteitsdiscussie het verband tussen bedrijfsethiek en organisatieadvies scherper in beeld komen. Het gaat dan niet meer om de morele kwaliteit van de beroepsuitoefening van de adviseur: is hij/zij deskundig, onafhankelijk en integer, dus fatsoenlijk, zorgvuldig, discreet, kwaliteiten die als maatstaf kunnen gelden om vast te stellen of aan de maatschappelijke eis van integriteit wordt voldaan, en die uitdrukkelijk zijn opgenomen in de gedragscode van de ROA en de Ooa. Het gaat nu om de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de consultant, zijn taak om zijn cliënten te attenderen op de context waarin zij opereren. Hier kijken we ruimtelijk verder dan het gebied van de strikte beroepsethiek, verder ook in de tijd. Want met de aandacht voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de adviseur begint een nieuwe periode in de verhouding tussen bedrijfsethiek en organisatieadvies.
6. Een nieuwe periode De overgang van de eerste, academische, naar de tweede, operationele, periode was relatief eenvoudig en doorzichtig: zonder saleable goods sta je op de markt met een lege kraam. De gretigheid waarmee consultants zich bij het gilde van de praktiserende bedrijfsethici aansloten, was ook niet verrassend. Een welkome marktuitbreiding, wie weet een groeiindustrie, diende zich minstens als mogelijkheid voor hen aan. Dat daarvoor een periode van gewenning nodig is, met de bijbehorende fricties, neemt een professional voor lief. Tot zover overheerst het beeld van een natuurlijk verloop. Bedrijfsethiek en organisatieadvies hebben samen een plateau bereikt met talrijke uitzichten, zij het weinig nieuwe meer. Op dit platte vlak kunnen ze nog tijden vooruit. Maar intussen is wel het klimaat ruwer geworden. Het bedrijfsleven maar ook overheidsdiensten, maatschappelijke organisaties en uiteenlopende beroepsgroepen voelen de tegenwind die is opgestoken nu het vertrouwen in hun verrichtingen ernstig is afgenomen. Boekhoudschandalen en riante beloningsconstructies bij povere competenties hebben een beeld doen ontstaan van infectious greed, besmettelijke hebzucht. De roep om integriteit wordt luider, over de hele linie wordt de toon harder. Tegelijk ontstaat op het snijvlak van bedrijfsethiek en organisatieadvies ruimte voor nieuwe configuraties van deskundigheid en initiatief. De samentreffende partijen moeten wel bereid zijn tot ingrijpende omschakelingen en investeringen. Bedrijfsethici dienen zich te realiseren dat zij de verdere instrumentalisering van de ethische competentie voor een belangrijk deel kunnen overlaten aan de instrumentontwerpers op organisatiegebied, onder de voorwaarde dat daar voldoende ethische kennis en feeling aanwezig zijn. Ethici hebben vandaag andere dingen te doen. Zij moeten de radicale vragen ter hand nemen, zoals: ‘Waarom hebben pri-
21
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 22
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
Henk van Luijk
vate ondernemingen eigenlijk plichten en verantwoordelijkheden op het publieke vlak, en tot hoever strekken die verantwoordelijkheden zich uit, met wie worden zij gedeeld en aan wie leggen ondernemingen verantwoording af over hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?’ Wie zo vraagt, stoot onvermijdelijk ook op vragen als: Hoe verhouden zich vandaag de markt, de staat en de civil society als het gaat om de ordening van het maatschappelijk verkeer (Dubbink, 1999; 2003)? Van wie mag welke inspanning verwacht worden, welke nieuwe verbanden zijn nodig en mogelijk? Is de verveelvoudiging van codes en toezichthoudende instanties een vertwijfelde poging om een golf van graaizucht en cynisme te keren, of krijgen hier nieuwe samenlevingsvormen gestalte die gebaseerd zijn op gelijkwaardigheid, zelfregulering en onderlinge verantwoordingsbereidheid? Het staat te bezien of al deze vragen door de filosofen alleen beantwoord kunnen worden, maar zonder hen kan het zeker niet. De organisatieadviseurs van hun kant zien zich ook geconfronteerd met geduchte vereisten. Drie in het bijzonder. Zij dienen zich, meer dan tot nu toe, een expliciete ethische expertise eigen te maken. Adviseren, en met name adviseren in ethische zaken, vraagt dat je vertrouwd bent met de taal en de morele ervaringen van degenen die je adviseert. Alleen met kraaltjes en spiegeltjes verkoop je geen boodschap. En als je geen boodschap hebt, alleen modellen, standaardiseringen en stappenplannen, moet je je niet wagen aan advies met een ethische component. Vervolgens dienen adviseurs te beseffen dat, tegen de achtergrond van de zich nog verdiepende vertrouwenscrisis, de samenleving ook aan hen de kritische eis stelt van professionele integriteit. Elke adviseur, ongeacht het gebied waarop hij of zij zich competent acht, heeft aan expertise alleen niet meer genoeg. Morele kwaliteit, integriteit dus, is vandaag een professionele basiseis. En ten slotte hoort bij het verschuivende beeld van de adviseur zijn en haar besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zeker wanneer hij of zij gaat spitten op het land dat door de bedrijfsethiek als eerste in ontginning is genomen, maar feitelijk bij elk van zijn projecten en opdrachten, dient hij zich af te vragen in welke context zijn cliënt opereert en binnen welk patroon van verantwoordelijkheden (Van Luijk en Schilder, 1997). Het is de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de organisatieadviseur dat hij de maatschappelijke verantwoordelijkheid van zijn cliënt uitdrukkelijk in zijn advies betrekt. En als zijn cliënt daar geen boodschap aan heeft, heeft de adviseur de verkeerde cliënt. Het betreft hier opnieuw een professionele basiseis, maar daarbovenop is het een eis van goed burgerschap waaraan ook een adviseur zich heeft te houden.
7. Twee opmerkingen ter afronding Op het gebied waar bedrijfsethiek en organisatieadvies elkaar tegenkomen, zijn professionele grenzen aan het verschuiven, nu eens in de richting van een versterking van de eigen oorspronkelijke taken, zoals bij de ethicus, dan weer in de richting van een verbreding en verdieping van aanvankelijke competenties, zoals bij
22
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 23
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
de adviseur. We kunnen dat proces in goed vertrouwen de tijd gunnen, maar nu al is duidelijk dat de ingebrachte expertise ontoereikend zal zijn om het gebied doeltreffend in kaart en tot bloei te brengen. Daar zijn meer handen voor nodig, andere ervaringen en aanvullende manieren van kijken. Op reflectief niveau valt daarbij met name te denken aan mogelijke bijdragen van institutionele economen en politicologen (Hodgson, 1988; Hodgson, 2002; Keane, 1998; Fullinwider, 1999). Want in het geding zijn hier de instituties waarover wij beschikken, of die wij moeten ontwikkelen, om een sociale ordening van een wereldomspannende economische orde te realiseren, vanuit de verantwoordelijkheden die gegeven zijn met persoonlijk en collectief burgerschap in een open samenleving van overheden, volwassen individuen en zichzelf regulerende organisaties. Henk van Luijk
De tweede opmerking heeft een nog wijdere strekking. In haar beginjaren verkeek de bedrijfsethiek zich op wat zij dacht te melden te hebben. De markt moest haar duidelijk maken hoe pover haar saleable goods er aanvankelijk bijlagen. Die fase is overwonnen, klantgericht maatwerk is mogelijk gebleken. En bovendien, door maatschappelijke belangstelling gedwongen, zag de markt zich min of meer genoodzaakt om de aangeboden producten af te nemen. Dat bleek trouwens geen al te grote opgave, want afname leverde vaak reputatiewinst op (Van Tulder en Van der Zwart, 2003), en de maatschappelijke eisen bleken in de praktijk minder vervaarlijk dan zij eruit zagen. Die situatie is veranderd. Maatschappelijke belangstelling is verhard tot maatschappelijke irritatie en wantrouwen, eisen zijn strenger geworden, de toegedichte verantwoordelijkheden omvattender. De ‘experts in bedrijfsfatsoen’ kunnen daardoor op minder ontvankelijkheid van de bedrijfswereld rekenen, want hun saleable goods laten zich nauwelijks nog attractief verpakken. In deze situatie moeten zij ervoor zorgen dat zij niet in de fout vervallen van de eerste generatie die, in een mengeling van naïviteit en goede bedoelingen, een expertise in de aanbieding deed waarnaar niet werd gevraagd. We zijn collectief een nieuwe periode ingegaan in de verhouding tussen bedrijfsethiek, organisatieadvies en ondernemingspraktijk. Zij oogt als een strenge en weinig spectaculaire periode. Haar motto luidt: ‘Er zijn vandaag geen experts in bedrijfsfatsoen meer. Er is op het gebied van verantwoord ondernemen en ethiek wel een veelheid van gefragmenteerde problemen met een zeer verschillende omvang en diepgang, maar elk te groot voor één type expert, praktijkman/vrouw, overheidsvertegenwoordiger of behartiger van een maatschappelijk belang. Daarvoor zijn coalities nodig, om in elk bijzonder geval het probleem te identificeren en naar een geëigende aanpak te zoeken. Want na de academische euforie en het operationeel optimisme is nu de tijd aangebroken van de stuksgewijze experimenten, van wisselende duur en met wisselende partners maar vanuit een volhardende veeleisendheid. Zo ziet namelijk vaak de tijd eruit die voorafgaat aan iets werkelijk nieuws.
23
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 24
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
Literatuur (In deze lijst zijn ook enkele titels opgenomen waarnaar in de tekst niet rechtstreeks wordt verwezen, maar die wel mede de ondergrond vormen van hetgeen daar wordt betoogd.)
Henk van Luijk
Dubbink, Wim (1999), Duurzaamheid als patstelling. Over de onvriendelijke betrekkingen tussen openbaar bestuur, markt en civil society. – Delft: Eburon Dubbink, Wim (2003), Assisting the Invisible Hand. Contested Relations Between Market, State and Civil Society. – Dordrecht: Kluwer Academic Publishers, Issues in Business Ethics, Vol. 18 (herziene versie van 1999) Edel, Abraham, Elizabeth Flower en Finbarr W. O’Connor (1994), Critique of Applied Ethics. Reflections and Recommendations. – Philadelphia: Temple University Press Es, Rob van (2000), Ethiek in adviesprocessen. Professioneel adviseren. – Alphen aan de Rijn: Samsom Fullinwider, Robert K. (Ed.) (1999), Civil Society, Democracy, and Civic Renewal. – New York; Oxford: Rowman en Litttlefield Hodgson, Geoffrey (1988), Economics and Institutions. A Manifesto for a Modern Institutional Economics. – Cambridge: Polity Press Hodgson, Geoffry M. (Ed.) (2002), A Modern Reader in Institutional and Evolutionary Economics. Key Concepts. – Northampton: Edward Edgar Hogewind, S.N., R. Hoppe, K.M. van Steensel, W.J. de Ridder (2003), Integriteit als strategie. Uitkomsten van het Integriteitsdebat. – Den Haag: SMO Hummels, G.J en E.D. Karssing (1998), ‘Ethische Gedragscodes voor bedrijven’. – In: Handboek Effectief Opleiden, 15, 63, April, 15.5, p.1-27 Jeurissen, R.J.M. (Red.) (2000), Bedrijfsethiek: een goede zaak. – Assen: Van Gorcum Jeurissen, R.J.M en A.W. Musschenga (Red.) (2002), Integriteit in bedrijf, organisatie en openbaar bestuur. – Assen: Van Gorcum Kaptein, Muel (2002), De integere manager. Over de top, dilemma’s en de diamant. – Assen: Van Gorcum Kaptein, Muel, Huib Klamer en Annemarie Wieringa (2003), De bedrijfscode. Aanleiding, inhoud, invoering, effectiviteit. – Den Haag: Stichting NCW Kaptein, Muel and Johan Wempe (2002), The Balanced Company. A Theory of Corporate Integrity. – Oxford: Oxford University Press Karssing, Edgar (2000), Morele competentie in organisaties. – Assen: Van Gorcum Keane, John (1998), Civil Society. Old Images, New Visions. – Stanford: Stanford University Press Leipziger, Deborah (2003), The Corporate Responsibility Code Book. – Sheffield: Greenleaf Luijk, Henk van (1999), ‘Business ethics in Europe: a tale of two efforts’. – In: Robert E. Frederick (ed.), A Companion to Business Ethics. – Oxford: Blackwell, p. 353-365 Luijk, Henk van (2000), Integer en verantwoord in beroep en bedrijf. – Amsterdam: Boom 24
H04-vanLuijk
&
31-08-2004
14:22
Pagina 25
NUMMER 4/5 - JULI/OKTOBER - 2004
B E D R I J F S E T H I E K E N O R G A N I S AT I E A D V I E S
Luijk, Henk van (2004), ‘Integrity in the private, the public and the corporate domain’. In: George G. Brenkert Ed.), Corporate Integrity and Accountability. – Londen: Sage, p. 38-54 Luijk, Henk van en Arnold Schilder (1997), Patronen van verantwoordelijkheid. Ethiek en corporate governance. – Schoonhoven: Academic Services Musschenga, Bert (2004), Integriteit. Over de eenheid en heelheid van de persoon. – Utrecht: Lemma Tulder, Rob van en Alex van der Zwart (2003), Reputaties op het spel. Maatschappelijk verantwoord ondernemen in een onderhandelingssamenleving. – Utrecht: Het Spectrum
Henk van Luijk
25