APPeL
MAGAZINE VOOR AFGESTUDEERDE PSYCHOLOGEN & PEDAGOGEN ZESDE JAARGANG NUMMER TWEE
De academicus en de praktijk
Winnaar Gouden Appel Pol Ghesquière
De zin en onzin van bedrijfsethiek
C Colofon Beste lezer,
Neen, u heeft geen reclameblad of interieurmagazine in de handen, dit is wel degelijk de nieuwe APPeL. Wij mogen ons toch ook even laten meeslepen in de kerstsfeer. We beloven u wel dat alleen de cover eraan moest geloven, we blijven toch nog wel een beetje met onze beide voeten op de grond. Onder onze kerstboom liggen verschillende cadeautjes voor jullie; de ‘Gouden AppeL’ heeft Professor Pol Ghesquière al gekregen omwille van zijn betekenis voor het werkveld. Dan rest er ons nog een cadeau met een retro-tintje; het artikel rond Fernand Deligny, een verantwoord geschenk met daarin het artikel rond ‘de zin en onzin van ethiek in organisaties’ en ‘Bijzondere jeugdzorg’. Natuurlijk kon er ook geen zeer actueel pakketje rond de verhoogde instroom in het hoger onderwijs en de gevolgen hiervan voor de arbeidsmarkt ontbreken. Cadeaubonnen horen bij de feestperiode, wij proberen toch iets origineler te zijn en geven jullie maar liefst twee boekrecensies, een bespreking van de tentoonstelling ‘Gevaarlijk jong’ en een zicht op de historische schoolboekencollectie van onze faculteit. Omdat het feest is krijgen jullie ook nog de recensie van de film ‘Horrible Bosses’ cadeau. Natuurlijk zijn we in onze feeststemming onze vaste waarden niet vergeten; het LAPPendeken met frisse nieuwtjes, het kijken door de bril van Prof. Rudi D’Hooghe en een nostalgische trip met ‘Lichtgevoelig’. Laat ik u niet langer in spanning houden, de cadeautjes mogen uitgepakt worden. Alstublieft, veel leesplezier en prettige feestdagen! Katrien Bleus Hoofdredactrice APPeL
Colofon APPeL: Magazine van LAPP vzw. Redactie: Katrien Bleus (hoofdredactie), Shari De Baets, Fabienne De Ryck, Jana Deprez, Maartje Luif (eindredactie), Filip Raes, Tom Van Daele, Wim Van Dooren, Veronique Vangompel, Pieter Verstraete. Vormgeving: Tom Van Daele. Fotografie: Rob Stevens. Redactieadres, redactiesecretariaat, adreswijzigingen: Vesaliusstraat 2, 3000 Leuven.
[email protected]. Abonnement inbegrepen in LAPP lidmaatschap 25 euro, Bankrek. LAPP KBC Leuven: 431-0219371-24. Oplage: 750 ex. Drukwerk: Zwartopwit. Verantwoordelijke uitgever: LAPP vzw, Vesaliusstraat 2, 3000 Leuven. Copyright artikels: Artikels kunnen overgenomen worden mits toestemming van de redactie Cover foto: MidnightA
APPeL
2
Inhoud 4-5
LAPPendeken,
6-7
Fernand Deligny,
8-10 11 12-13 14-16 17
deel 1
de pedagoog van de stilte
Pol Ghesquière:
de academicus en de praktijk
Lichtgevoelig Boekentips Ethiek en leiderschap
Door de bril van ... Rudi D’Hooge
het buikgevoel
De meerstemmigLAPPendeken, heid van gevaar deel 2
Bijzondere jeugdzorg de cijfers verklaard
18-20 21 22-24
De verhoogde instroom
25-31
Het geheugen
32-33
Faculty @ the movies
34-35
Vernissage
35
in het hoger onderwijs
van de meester
horrible bosses
3
APPeL
LAPPENDEKEN
LAPPENDEKEN Fabienne De Ryck
Te Gek!? Sinds kort is er een tv-programma bij het project Te Gek!?. In de zesdelige reeks op Canvas ging Annick Ruyts op zoek naar de psychische problemen van vandaag. Ze vraagt aan psychiaters en psychologen hoe het staat met de Vlaamse geestelijke gezondheid en ze praat met ervaringsdeskundigen die vertellen over hun eigen situatie. Het project Te Gek!? probeert sinds 2004, onder andere met muziek, lessenpakketten en krantenartikels, geestelijke gezondheidsproblemen bespreekbaar te maken. Op www.canvas.be kan je fragmenten uit de reeks herbekijken. •
(afbeelding: Te Gek?!)
Facultaire structuur Vanaf academiejaar 2011-2012 gaat de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen over naar een facultaire structuur. Dat wil zeggen dat op vlak van onderzoek de tweedeling Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ophoudt te bestaan en dat de huidige onderzoeksgroepen nieuwe onderzoekseenheden worden. Als volgende stap zal men kijken of binnen deze nieuwe structuur
clusteringen van onderzoekseenheden mogelijk zijn, voor meer efficiëntie en nog meer samenwerking tussen psychologen en pedagogen. Sinds 1967 bestaat de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen als onafhankelijke faculteit met twee departementen. Een tijd lang behoorde ook het Departement Sociale en Culturele Antropologie tot de faculteit, maar in 2006 sloot dit departement
zich aan bij de faculteit Sociale Wetenschappen. De twee resterende departementen werden vervangen door ‘onderzoekseenheden’, die bestonden uit ‘onderzoeksgroepen’, die op hun beurt weer uit meerdere ‘onderzoekscentra’ bestonden. In navolging van andere faculteiten in de groep Humane Wetenschappen zal de faculteit nu verder gaan met een facultaire structuur. •
(foto: Tom Van Daele)
APPeL
4
LAPPENDEKEN
In de prijzen Prof. dr. Karel De Witte werd op 8 februari 2011 tijdens de academieraad van de Universidad van Cuenca in Ecuador uitgeroepen tot professor honorario.
Federation of Psychologists Associations) en de prijs van de Onderzoeksraad, de Prijs Humane Wetenschappen 2011 van de K.U.Leuven.
Prof. dr. Jos Corveleyn is op 24 mei benoemd tot doctor honoris causa van de Universidad Femenina del Sagrado Corazón in Peru.
dr. Jessie Dezutter ontving de Early Career Award van de International Association for the Psychology of Religion. •
Dr. Theo Klimstra, postdoctoraal onderzoeker FWO bij Schoolpsychologie en Ontwikkelingspsychologie van Kind en Adolescent heeft de George Butterworth Young Scientist Award van de European Society for Developmental Psychology ontvangen. Prof. dr. Eddy Van Avermaet heeft de Jean-Paul Codal Award gewonnen. Dit is een prijs voor onderzoekers die een bijzondere bijdrage hebben geleverd aan de sociale psychologie in Europa. Prof. dr. Hans Op de Beeck heeft als vierde persoon ooit in de Groep Humane Wetenschappen van de K.U.Leuven een ERC Starting Grant behaald. Prof. dr. Koen Luyckx viel twee keer in de prijzen. Hij ontving de Comenius Early Career Psychologist Award 2011 van het EFPA (European
(foto: SynchroX)
Opvoedingsondersteuning in niet-problematische situaties Opvoedingsondersteuning wordt te vaak herleid tot omgaan met probleemsituaties, vindt prof. Stefan Ramaekers van het Laboratorium voor Educatie en Samenleving. Ouders met specifieke vragen moeten zeker bij de juiste personen terecht kunnen, maar opvoedingsondersteuning is doorgaans te geprofessionaliseerd. Voor hulp moeten ouders een beroep doen op deskundigen of boeken lezen die elk jaar met nieuwe methoden op de proppen komen.
5
In het project Opvoedingsondersteuning in ontmoeten wil Prof. dr. Stefan Ramaekers en zijn medewerker Philippe Noens de relatie kind-ouder in een ruimer perspectief plaatsen. Ze verzamelden voorbeelden van 25 informele ontmoetingen in een bronnenboek. Het zijn voorbeelden van activiteiten waarin ouders ervaringen kunnen delen over dagelijkse, niet per se problematische,
opvoedkwesties. Het gaat om uiteenlopende activiteiten, van een barbecue bij een onthaalmoeder over openluchtfilms tot een kookatelier. Meer weten? Noens, P., & Ramaeers, S. (2011). Opvoedingsondersteuning in Ontmoeten: Onderzoeksverslag ter ontwerp van een bronnenboek. Leuven: Laboratorium voor Educatie en Samenleving, K.U.Leuven. •
APPeL
EEN PEDAGOGIEK VAN STILTE IN DE CEVENNEN
Een pedagogiek van stilte in de Cévennen Het werk van Fernand Deligny Pieter Verstraete Wie ‘pedagogiek’ zegt, zegt praten met de ander, luisteren naar zijn of haar verhaal. In het zuiden van Frankrijk vind je echter nog sporen van een andere pedagogiek. Omringd door een handvol autisten bouwt men er gestaag verder aan een pedagogiek van stilte. Monoblet. Een onooglijk klein dorpje in het hart van de Cévennen. Een café, een gemeentehuis en het monotone ruisen van de fontein op het dorpsplein. Verder niets. Geen winkel, geen bank, geen postkantoor. Afgesloten van de wereld. Zijderupsen en verzet Op een boogscheut van het dorpje ligt Montplaisir. Een gehucht waar men in lang vervlogen tijden zijde produceerde. De vele moerbeibomen die vroeger de Cévennen bedekten, zorgden voor de bladeren waar de rupsen zich mee voedden. Nu de bomen zijn verdwenen door een kwalijke ziekte, is er enkel nog een heemkundig museum dat aan die productieve tijden herinnert. De rupsen zelf zijn al lang verdwenen. In Montplaisir nemen sinds de jaren 70 een handvol autisten hun plaats in. De toenmalige psychiatrie verklaarde hen ongeneeslijk en onhandelbaar. Hun leven speelde zich tot dan toe meestal af tussen de vier muren van een psychiatrisch instituut. In een poging zich hiertegen te verzetten trok de Fransman Fernand Deligny zich vanaf 1967 met een paar van deze zwaar autistische jongeren in de Cévennen terug. De streek had reeds een geschiedenis van verzet. Enkele eeuwen voordien trokken de protestanten zich er terug tijdens de strijd tegen Lodewijk de Veertiende en zijn verbod op godsdienstvrijheid. Het verzet van de Cévenols nam mythische proporties aan. Het was in hun schaduw dat Deligny besloot zich in te zetten voor een andere omgang met de ongeneeslijk verklaarde autisten.
APPeL
(foto: Pieter Verstraete)
Woorden die gevangen zetten Deligny werd in 1913 geboren en groeide op in het noorden van Frankrijk. Na een poging om psychologie te studeren aan de universiteit van Rijsel, werd hij in de jaren 30 door het psychiatrisch instituut van Armentières aangetrokken. Tot aan zijn dood in 1996 omringde hij zich met zogenaamde ‘abnormalen’: aan hun lot overgelaten psychiatrische patiënten, verzwakte kinderen met een mentale handicap, onhandelbare jongeren met gedragsstoornissen en autistische kinderen en jongeren.
Ze beriepen zich niet op de taal van de psycholoog Telkens opnieuw weigerde hij deze afwijkende individuen aan de taal van de toenmalige psychologie en psychiatrie over te leveren. Een taal die hen vastpinde en onveranderlijk verklaarde. Een taal ook waaruit geen hoop sprak. Woorden die net zoals hoge instituutsmuren gevangen zetten. Onophoudelijk speurde Deligny naar scheuren in de muren van onze taal. Openingen waardoor de delinquent, de gehandicapte
6
EEN PEDAGOGIEK VAN STILTE IN DE CEVENNEN
of autist op een andere manier aan ons kon verschijnen. In dat opzicht vormden de Cévennen een uitgelezen plek. Het combineren van twee stiltes zou mogelijk de taal overstemmen.
samenleefden, was stilte juist een van de plekken waar ze zich verzetten tegen de macht van de taal. Of: waar woorden zich niet lieten reduceren tot een opgelegde betekenis.
In onze westerse wereld wordt stilte al te vaak naar de marges van de samenleving verdrongen Stilte als antwoord Tussen 1967 en 1996 leefde Deligny temidden van autisten een teruggetrokken bestaan, ‘in de aanwezigheid van de ander’, zoals hij het zelf zo vaak beschreef. Activiteiten waren er niet. Wel zogenaamde ‘pogingen’. Zoals het tekenen van kaarten bijvoorbeeld. Met Indische inkt brachten hij en de andere opvoeders de trajecten van de autistische jongeren nauwgezet in kaart. Op een kalkeerpapier van hetzelfde formaat hielden ze ook steeds de bewegingen van de opvoeders bij. Door de beide kaarten over elkaar te schuiven en de raakpunten tussen beide lijnen op te sporen, zocht Deligny zonder woorden naar gemeenschappelijke punten. Stille plekken waar zich iets anders dan de taal toonde. In onze westerse wereld wordt stilte al te vaak naar de marges van de samenleving verdrongen, gepsychiatriseerd ook wel. Voor Deligny en zijn mede-opvoeders die dag in dag uit, zomer en winter met autisten
(foto: centranationaldulivre.fr)
7
Niet schuw of schichtig Vandaag liggen de meeste van de plekken waar Deligny met de autisten leefde er verlaten bij. Een verweerde bank, een blauw verfrommeld zeil dat vroeger als dak diende, een verroeste lepel en dito wasbakje, overwoekerde ruïnes. Slechts de zelfgemaakte natuurstenen oven herinnert nog fier en rechtopstaand aan wat zich hier zoveel jaren geleden afspeelde. De rest ligt plat op de grond. Ten prooi aan de vergetelheid. Enkele van de omwonenden herinneren het zich nog goed. Eén vertelt met twinkelende oogjes hoe ze in groep de berg af wandelden. Op weg naar de rivier om zich te wassen en om water te halen. Het enthousiasme van de oude man verraadt gemis. Met enige droefheid in zijn
altijd aan het wandelen waren, altijd op weg naar nergens.’ Een mooie illustratie van hoe in de stilte van het samenleven zich iets anders toont? Voor hen die op een steenworp van één van de kampementen woonden, waren die gasten geen autisten. Ze beriepen zich niet op de taal van de psycholoog. In de scheur die wij stilte noemen, vonden ze iets anders. Een mogelijkheid. Het oranje van de schil Meer dan veertig jaar later leeft het werk van Deligny nog steeds voort. Jacques Lin, één van de eerste opvoeders die Deligny bijstond in zijn samenlevingsproject met de autisten, raakte veertig jaar geleden door omstandigheden in de Cévennen verzeild. Nog steeds woont hij er samen met een achttal autisten. Op de vraag wat het werk kan betekenen, antwoordt Lin met een anekdote. Hij vertelt over een koude nacht waarin een van de autisten, Jean-Marie, schreeuwend wakker werd: ‘Niets leek soelaas te bieden’, aldus Lin, ‘tot ik de deur openzette en Jean-Marie naar buiten stoof en de nabijgelegen berg op stapte. Op blote voeten door de sneeuw. Tot aan de top waar we de dag ervoor een sinaasappel hadden gegeten. Daar boog hij voorover en pakte de
“Voor ons waren dat geen autisten, dat waren globetrotters” stem vertelt hij: ‘De autisten en hun opvoeders maakten deel uit van de streek, net als de uitgestorven moerbeiboom. Schuw of schichtig waren ze niet. Integendeel. Af en toe kwamen ze hier koffie drinken. Dan haalden we met de nodige schrik onze porseleinen tassen uit de kast. Maar in al die jaren hebben ze er niet één gebroken.’ Hij gaat verder: ‘Voor ons waren het geen autisten. Wij noemden ze ‘les globes’, van globetrotters. Je kent ze wel, die reizigers met hun rugzak die de wereld rondtrekken. Wij noemden ze zo, omdat ze
schil van een achtergelaten partje. Ik had het oranje van de schil naar binnen geplooid om het vruchtvlees gemakkelijker te kunnen opeten. Nadat Jean-Marie de schil in zijn oorspronkelijke vorm had geplooid, daalde hij zichtbaar opgelucht en opgetogen de heuvel af.’ Er volgt een stilte. Lin vervolgt: ‘Het werk van Deligny toont zich in het oranje van die schil, in de stilte van die ijskoude nacht, in het samen op weg zijn zonder taal, zonder woorden. Over meer gaat het niet, echt niet.’ •
APPeL
DE BALANS TUSSEN WETENSCHAP EN PRAKTIJK
De balans tussen wetenschap en praktijk Pol Ghesquière: winnaar van de Gouden Appel 2011 Tom Van Daele Dit najaar reikte LAPP de Gouden Appel uit, de erkenning voor een alumnus die veel betekent voor het werkveld. Uit de verschillende alumni die LAPP-leden nomineerden, koos het bestuur Professor Pol Ghesquière. Vooral omwille van de sterke band die de orthopedagoog heeft met de praktijk. Maar is het wel mogelijk om als academicus voldoende voeling te houden met de buitenwereld? ‘Het is essentieel’, meent de professor. Wat drijft u als academicus om zo’n sterke band uit te bouwen met de praktijk? Ik denk dat het te maken heeft met onze discipline. De orthopedagogiek is een handelingswetenschap en daardoor zijn we aangewezen op de praktijk voor ons onderzoek. Als orthopedagoog-onderzoeker wil je de volledige cyclus doorlopen van meer fundamenteel naar toegepast en praktijkgericht onderzoek. Dit staat dan in functie van theorievorming, diagnostiek en handelingsgerichte analyse van een probleem, handelingsplanning en interventie. Om dat te kunnen, moet je wel een band hebben met de praktijk.
Pol Ghesquière (foto: Rob Stevens)
APPeL
Een tweede punt is dat men over orthopedagogiek soms smalend zegt: ‘het is beroepsopleiding’, of zelfs ‘een beroepsschool’. Ik heb tijdens een studiedag ooit gezegd: ‘Daar zijn wij fier op, omdat wij een academische beroepsopleiding zijn!’ We leiden mensen op die iets kunnen in de praktijk én die hun handelen ook 8
DE BALANS TUSSEN WETENSCHAP EN PRAKTIJK
‘Als je 25 jaar geleden aan een doorsnee leerkracht vroeg wat dyslexie was, stond die met de mond vol tanden.’ wetenschappelijk kunnen verantwoorden. We dragen bij aan onderzoek dat tot verantwoorde instrumenten en interventies leidt. Alleen al daarom hebben wij voor ons onderwijs steeds opnieuw die praktijk nodig. Dat is ook de reden dat we in het Pedagogisch Instituut een eigen consultatiedienst hebben. Hoe kan ik anders aan studenten aanleren hoe ze moeten omgaan met de diagnostiek en de begeleiding van kinderen met leerproblemen en hun ouders? Je moet dat zelf kunnen uitproberen, voordoen. Daarom is die band met de praktijk zo evident. Heeft die combinatie tussen academisch werk en de praktijk nooit spanning opgeleverd? Eigenlijk niet. Nu, de praktijk is natuurlijk ook zó boeiend dat het gevaar bestaat daarin te verdrinken. De combinatie met onderzoek kan echter heel vruchtbaar zijn: mijn contacten in de praktijk hebben me vaak geholpen. Mijn betrokkenheid bij raden van bestuur, scholen, het CLB of bij de VLaamse Onderwijsraad lieten toe om problemen in de dagdagelijkse praktijk of ontwikkelingen op beleidsniveau van zeer nabij op te volgen en als inspiratie te gebruiken voor onderzoek. Om daar een concreet voorbeeld van te geven: samen met het praktijkveld rond leerproblemen ben ik vaak opgekomen voor kinderen, jongeren en volwassen met leerstoornissen. Dat heeft een deel van ons onderzoekswerk gestimuleerd. Wat bleek bijvoorbeeld toen we actief waren rond late adolescenten met dyslexie: de universiteit was niet vertrouwd met hun problematiek. We stelden vast dat als ze een uitzondering op het examenreglement wensten te krijgen, ze een attest moesten kunnen voorleggen. Er waren echter geen testen aangepast aan die leeftijdsgroep. Een deel van mijn onderzoek van de afgelopen jaren ging dan ook over hoe we adequate instrumenten voor hen konden creëren, normeren en valideren. Heel veel studenten hebben daar hun thesis aan gewijd. Wij vonden op basis van uw nominatie en carrière dat u perfect in aanmerking kwam voor de Gouden Appel, maar zelf was u wat voorzichtig om deze erkenning te aanvaarden. Hoe komt dat? Mijn belangrijkste bekommernis was dat jullie een afgestudeerde wilden bekronen die iets voor het werkveld heeft betekend. Ik ben natuurlijk ook een
9
afgestudeerde, maar tegelijkertijd ook iemand die opleidt. Vandaar mijn gewrongenheid. De indruk mag niet ontstaan dat alleen academici iets voor het werkveld betekenen. Heel wat afgestudeerde orthopedagogen leveren een zeer waardevolle bijdrage aan ons werkveld. We hebben alumni die op kabinetten zitten, in de administratie tot op het hoogste niveau, we hebben afgestudeerden die pedagogisch verantwoordelijk zijn voor grote instellingen, in studiediensten van koepelorganisaties. Ik ben fier dat zij het zo goed doen. Dat ze iets bereiken waarvan je zegt: ‘Dat zijn mensen die iets kunnen, die zich ertegenaan gooien, die iets doen met wat we hun wilden meegeven.’ In mijn lessen probeer ik aan te geven dat orthopedagoog zijn niet alleen een job is, maar dat het ook te maken heeft met engagement, motivatie en inzet voor het werkveld waarvoor je bent opgeleid.
‘Het zijn niet alleen academici die iets voor het werkveld betekenen.’ U bent nu 25 jaar afgestudeerd, een mooie periode om even te pauzeren en terug te kijken op uw carrière tot nu toe. Is er iets dat u gerealiseerd heeft waar u bijzonder trots op bent? Op dat punt moet je bescheiden blijven. Wat is er gerealiseerd door mijn toedoen? Het was altijd in wisselwerking en in samenwerking met verschillende mensen. Eén voorbeeld is het boek Als leren pijn doet. Mede dankzij dat boek worden leerproblemen in Vlaanderen veel meer als opvoedingsproblemen beschouwd en is er aandacht voor de impact van deze problematiek op het gezin, een van mijn ‘dada’s’ die ik heb binnengebracht in Vlaanderen. Zonder professor Walter Hellinckx (promotor van het doctoraat van professor Ghesquière en coauteur van het boek, nvdr) was het boek misschien nooit geschreven, laat dat duidelijk zijn. Als academicus met een nauwe betrokkenheid bij het werkveld was hij hierin een echte leermeester.
APPeL
DE BALANS TUSSEN WETENSCHAP EN PRAKTIJK
Eén van de verwezenlijkingen waar ik trots op ben, is het juridisch afdwingen van het begrip ‘recht op redelijke aanpassingen’. Mijn voorganger op leerstoornissen, professor Wied Ruijssenaars, gaf de aanzet tot dit resultaat. Toen ik hem opvolgde, hebben we samen met het Netwerk Leerproblemen Vlaanderen zijn werk verdergezet. Onder stimulans van Emiel Willems (voormalig kabinetsmedewerker op onderwijs en lid van het netwerk, nvdr) slaagden we erin om dyslexie deel te laten uitmaken van de antidiscriminatiewetgeving en belangrijke voorzetten te geven voor de paragraaf over arbeidshandicaps. Nu, wat houdt dat in? Bij aanwerving en promotie hebben personen met een functiebeperking, zoals dyscalculie of dyslexie recht op redelijke aanpassingen die hen moeten toelaten om volwaardig en gelijkwaardig in het arbeidsproces te participeren. Wie vandaag bijvoorbeeld voor een openbaar ambt meedoet aan een examen bij Selor moet nog altijd een verhandeling schrijven. In het reglement staat dat spelling hierbij wordt geëvalueerd. Als iemand echter een attest dyslexie heeft, dan wordt die vrijgesteld van die spellingsaspecten. Hierdoor krijgen mensen nieuwe kansen. Zo was er een cipier die al jaren meedeed aan het bevorderingsexamen, maar nooit slaagde, juist omwille van zijn dyslexie. Vorig jaar heeft hij echter dat attest kunnen voorleggen op het examen en na afloop kreeg hij eindelijk bevordering. Op basis
daarvan hebben we dit jaar ook een serieuze inspanning gedaan rond het ingangsexamen voor geneeskunde. Dyslectici mogen hiervoor vanaf nu met een computer en voorleessoftware werken of ze krijgen extra examentijd. Deze mogelijkheden waren een aantal jaren geleden absoluut ondenkbaar. Dat is iets waar ik, samen met anderen, laat ons maar bescheiden en eerlijk blijven, de afgelopen tien jaar serieus aan heb gewerkt. Je mag niet vergeten dat als je 25 jaar geleden aan een doorsnee leerkracht
‘We leiden mensen op die iets kunnen in de praktijk’ in het secundair onderwijs vroeg wat dyslexie was die met de mond vol tanden stond. Er zijn er nu misschien nog, maar steeds minder. Velen hebben daar hard voor gewerkt. Dat heeft tijd en energie gekost, maar gelukkig is ook de praktijk daarop ingesprongen. En dat geeft nieuwe energie om op die weg verder te gaan. Na het afsluiten van dit interview gaat het gesprek nog even door. Over nieuw onderzoek dat hij voert: hoe dat nu nog heel fundamenteel is, maar hij wel al weer ideeën heeft hoe hij dit in de toekomst kan gaan toepassen. De glinstering in zijn ogen spreekt dan boekdelen: het laatste woord over de verwezenlijkingen van professor Ghesquière is nog niet geschreven. •
Pol Ghesquière Alumnus sinds 1986 Onderzoeksgroep Gezins- en Orthopedagogiek Studeerde af als orthopedagoog Werd daarna: - Onderzoekscoördinator en directeur van de Doctoral School Humane Wetenschappen - Lid van de International Academy for Research in Learning Disabilities - Lid van de Vlaamse Onderwijsraad, onder meer als voorzitter - Nauw betrokken bij de Orthopedagogische Consultatiedienst van de faculteit - Adviseur van VCLB Leuven en de scholen voor Buitengewoon Onderwijs Ter Bank - Voorzitter van Netwerk Leerproblemen Vlaanderen
APPeL
FICHE
‘Leerproblemen worden nu vaker als opvoedingsproblemen beschouwd.’
10
LICHTGEVOELIG
Lichtgevoelig Tom Van Daele Elk jaar palmen duizenden studenten de stad Leuven in. Velen zwermen na enkele jaren studeren terug uit. Wij vragen ons in deze rubriek af aan welk plekje in Leuven onze alumni dierbare herinneringen koesteren. En dat is dan weer een reden om na te gaan of deze plek er nog hetzelfde uitziet als op de foto’s uit de oude doos. In de vorige editie was de buitenkant van het Psychologisch instituut de focus van onze lichtgevoelig. Ook in deze editie gaat onze aandacht opnieuw naar dit gebouw uit, al is het deze keer wel de binnenkant. De glazen ruimte, door velen naar verwezen als ‘de visbokaal’ kon namelijk ook een opknapbeurt gebruiken.
(foto: Campuskrant)
Boven: De visbokaal in 1976 Onder: de visbokaal anno 2011
DIt jaar was het eindelijk zover. De ruimte die vroeger meestal leeg was, heeft een likje verf gekregen en ook de kunstminnende medemens is niet vergeten: in de bokaal zelf staan nu een aantal keramieken klaprozen. Deze kunstwerken zijn het werk van keramiste Anita Huybens. Met de aankoop ervan fleurt de faculteit niet alleen een van haar bekendste ruimtes wat op, met de aankoop hielp ze ook de dagelijkse slachtoffers van verloren landmijnen na de oorlog in Angola en Mozambique. Meer informatie op www.klaprozen.be •
(foto: Tom Van Daele)
11
APPeL
BOEKENTIPS
Boekentips Think again and don’t push Shari De Baets ‘I was flying a Boeing 737 into Tokyo Narita International Airport when the left engine caught on fire.’ Dat is de openingszin van het boek The Decisive moment: how the brain makes up its mind. Vanaf de eerste seconde word je meegetrokken in het boek, je wil gewoon niet meer stoppen. Omdat het boek zo vlot leest, dringt het woord pop-psychologie zich op. Is dit het zoveelste populaire boek rond irrationele besluitvorming, na Outliers: the story of succes, Sway: the irresistible pull of irrational behaviour en Switch? Nee, dit boek is zoveel meer. Het is niet zomaar een allegaartje van voorbeelden, maar het is daadwerkelijk gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek op een manier waardoor niet enkel de hobbylezer maar ook het academische publiek ervan zal smullen. Op basis van indrukwekkende referenties en opvallende voorbeelden en metaforen duidt auteur Jonah Lehrer het effect van emotioneel gestuurde processen in het brein. De neurologische basis van het boek is diepgaand, maar niet zodanig dat een leek het niet kan volgen. En dat is de reden dat dit zo’n geweldig boek is: de goede balans tussen een vlotte schrijfstijl voor een groot publiek en een degelijke wetenschappelijke onderbouwing. Dit boek verandert hoe je denkt over denken. Als extraatje krijg je er een geniale cover bij, waar een rubberen knopje met ‘Don’t push’ op zit. Een advies: leg het boek op je bureau en kijk hoeveel mensen het niet kunnen laten om op dat knopje te duwen. Mijn teller staat op veertien.
The Decisive moment: how the brain makes up its mind, Jonah Lehrer, Canongate, 2009, ISBN: 9781847673145 •
Om u de tijd te helpen overbruggen tussen edities van APPeL, kunt u sinds kort ook op de website op regelmatige basis nieuwe boekentips terugvinden.
APPeL
In korte besprekingen vindt u informatie en de persoonlijke mening van LAPP-recensenten terug over recent en bijzonder interessant leesvoer.
12
BOEKENTIPS
Het leven als ‘Aspergirl’ Shari De Baets
Aspergirls is een boek voor meisjes en vrouwen met Asperger. De auteur, Rudy Simone, is zelf gediagnosticeerd met Asperger en begeleidt mensen met het syndroom. Simone hoorde de officiële diagnose pas toen ze zelf in de veertig was. Ze is daarmee geen uitzondering: vrouwen krijgen minder snel de diagnose Asperger. Niet enkel omdat het syndroom onder hen minder voorkomt, maar ook omdat meisjes en vrouwen met het syndroom van Asperger, Aspergirls, vaak door hun hoge intelligentie en welbespraaktheid hun sociale tekortkomingen kunnen maskeren. Het leven wordt er na de diagnose niet gemakkelijker op: Aspergirls zijn hoog-functionerend en de diagnose wordt vaak als ‘niet zo erg’ gezien. Er is weinig begrip van de omgeving en informatie en hulp zijn niet zomaar voorhanden. Wat wel aan informatie beschikbaar is, is vaak gebaseerd op ervaringen met jongens en mannen met het syndroom. Dit boek brengt daar verandering in. Het geeft inzicht in de leefwereld van de vrouw met Asperger en laat zien hoe doodgewone zaken kunnen zorgen voor overstimulatie. Het boek focust niet enkel op de problemen, maar weidt ook uit over de talenten waar zulk vrouwen over beschikken, zoals hyper-focus. Er zijn weinig boeken zoals dit op de markt: ontwapenend eerlijk, vol persoonlijke verhalen en gevuld met voorbeelden van meer dan dertig vrouwen met Asperger, geschreven voor en door Aspergirls. Voor meisjes en vrouwen met het syndroom is dit boek een must. Voor elk onderwerp is er een sectie voorzien met handige tips voor de Aspergirl en voor haar ouders. Het is bovendien een aanrader voor partners, naasten, én professionals omdat het ook tips geeft over hoe je kunt omgaan met mensen met het syndroom. Soms wordt er vakliteratuur uitgelicht, andere keren gaat het om suggesties die als pure ontspanning kunnen dienen. Maar natuurlijk: altijd
13
Simone heeft ook een site die in het teken staat van haar missie om mensen met Asperger hun volle potentieel te laten realiseren. Aspergirls, Rudy Simone, Nederlandse vertaling Hogrefe, 2010, ISBN: 9789079729289 Blog van Rudy Simone op Psychology Today: http://www.psychologytoday.com/experts/ rudy-simone Haar eigen website: www.help4aspergers.com •
met een psychologisch, pedagogisch of Leuvens tintje. Geïnteresseerd? Neem een kijkje op www.lapp.be/boekentips. •
APPeL
DE ZIN EN ONZIN VAN ETHIEK IN ORGANISATIES
De zin en onzin van ethiek in organisaties Zonder het goede voorbeeld blijft het een dode letter Shari De Baets
Als je het hebt over ethiek, moet je bij professor Jeroen Stouten zijn. Hij is professor Organisatiepsychologie aan de K.U.Leuven en gefascineerd door ethiek en leiderschap. ‘Als het management het goede voorbeeld geeft, krijg je een soort waterval.’
Professor, waarom is ethiek nu zo belangrijk in een organisatie? Je moet jezelf de vraag stellen: wat wil een organisatie bereiken? Wat is het doel van een organisatie? In eerste instantie is dat natuurlijk: winst maken. Daarbij komt de vraag kijken: ten koste van wat? Met welke middelen wil je dat doel bereiken? Hier kom je al snel op het maatschappelijke vlak terecht. Want de organisatie functioneert natuurlijk binnen een maatschappij en werkt met mensen. Er zijn een aantal spelregels waar bedrijven rekening mee moeten houden, maar er zijn ook een aantal spelregels dat niet uitgeschreven is. Zoals: we moeten mensen met respect behandelen, met waardigheid behandelen, we moeten rekening houden met hun noden en hun wensen. De key question is: wat is het goede om te doen en waarom moeten we dat doen? Wat is goed en wat niet? Als wij het milieu vervuilen, is dat ons probleem dan wel? Ik herinner me een quote van Fabio Barbosa, de CEO van Grupo Santander Brasil, die zei: als je als organisatie alleen winst wil maken, dan kun je evengoed drugs verkopen, want dat is het meest winstgevende wat je kunt doen. Als je je niet wil bezighouden met het legale, het morele, dan is dat de meest logische stap. Maar organisaties hebben hun grenzen. Ze willen niet allemaal het milieu verontreinigen en zich op illegale praktijken richten. Natuurlijk is de key question voor veel bedrijven: wat levert het ons
APPeL
op? Maar ik denk dat meer en meer bedrijven ervan overtuigd raken dat het ethische karakter wel belangrijk is. Klanten vinden het belangrijk dat ze producten kopen die in elk geval niet overduidelijk schadelijk zijn of met veel schade geproduceerd zijn. Dikwijls vertaalt dat zich naar concepten als duurzaamheid of maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik merk dat veel bedrijven daar nu meer interesse in hebben, nu ze zien dat er potentieel in zit. Een goede ethische reputatie is ook belangrijk voor het aantrekken van personeel. Het is voordelig als je als bedrijf kan zeggen: wij staan voor iets, wij houden rekening met onze mensen, met het milieu, met onze overzeese afdelingen, met mensenrechten enzovoort. Het is bovendien een zeer kostbare zaak als er ethische problemen aan het licht komen. De reputatieschade en vertrouwensbreuk die zoiets oplevert, kun je niet zomaar herstellen.
“Als je alleen winst wil maken, kun je het beste drugs verkopen.” 14
DE ZIN EN ONZIN VAN ETHIEK IN ORGANISATIES
Zien bedrijven ethiek als iets dat van buitenaf is opgelegd, een last, of zien ze het als iets waar ze zelf voordeel uit kunnen halen? Ik denk dat het verschilt van bedrijf tot bedrijf. Er zijn bedrijven die het echt als waarde in hun cultuur meedragen, zoals IKEA bijvoorbeeld en natuurlijk de meer voor de hand liggende bedrijven, als Greenpeace of Triodos bank. Maar er zijn ook bedrijven die het vooral in hun waardenstatement hebben staan: we willen respect in de behandeling van onze medewerkers, we houden rekening met het milieu, we kijken naar papierverbruik enzovoort. Soms zijn het kleine dingen, maar kleine dingen helpen ook. En dan zijn er nog de bedrijven die het alleen meenemen, omdat het goed staat. Maar het is niet voldoende om te zeggen: we hebben het in ons mission statement staan, dus voilà, we zijn in orde. Als je ethisch gedrag wil vertegenwoordigen en je reputatie hoog wil houden, dan moet je er ook iets mee doen. Dan moet je dat actief onderhouden, met medewerkers erover discussiëren, erover communiceren, het onderwerp levend houden. Ik denk dat het management een voorbeeldfunctie heeft. Dit is wat wij vinden, hier geloven wij in, dit is de manier waarop wij aan bedrijfsvoering willen doen. Als je die functie niet hebt, blijft het een dode letter. Dan gebeurt er niks, want mensen kijken naar boven: wat doet het management? Doen zij het niet, waarom zou ik het dan doen? Het management heeft daar een zeer belangrijke functie in. Dat verklaart ook een beetje de rol van ethisch leiderschap. Is er tijdens de crisis nog tijd voor het benadrukken van ethisch leiderschap? Ik denk juist des te meer, omdat veel van die crisissen het resultaat zijn van menselijk gedrag. Kijk naar Enron, een van de belangrijkste voorbeelden op dat gebied, waar CEO Jeffrey Skilling zich laat omringen met mensen die hem goedgezind
15
Jeroen Stouten (foto: Rob Stevens)
zijn. Hij werkte een zeer competitieve structuur uit, maar kwam ook met een code of conduct van meer dan honderd pagina’s. Dan zie je dat zo’n mission statement, zo’n bundel papier alleen, niet garant staat voor ethisch gedrag op de werkvloer. Leiderschap heeft daar mijns inziens een zeer belangrijke rol in. We investeren misschien nog niet genoeg in wat leidinggeven nu juist is en wat het kan betekenen. Als iemand van een gewone functie naar leidinggevende wordt gepromoveerd, wordt die daarbij begeleid? Worden zaken
goed uitgeklaard? Als iemand leidinggevende wordt, houdt dat een verandering in, een verhoging in status. Eerst sta je gelijk met de rest, en vervolgens sta je ineens hoger. Dan hebben mensen al snel ’t idee dat ze meer te zeggen hebben en dat hun mening belangrijker is. Dat creëert spanningen en frictie en zorgt voor een hiërarchisch onderscheid, wat de relatie niet altijd ten goede komt. Controle uitoefenen als leidinggevende is een klassieker, maar het kan ook uitmonden in manipulatie, intimidatie en verbaal agressief gedrag.
APPeL
DE ZIN EN ONZIN VAN ETHIEK IN ORGANISATIES
Er wordt veel geïnvesteerd in leiderschap in organisaties, maar leidinggevenden blijven toch wel dikwijls in de kou staan als het gaat over wat leidinggeven nu eigenlijk inhoudt. Er moet actiever gewerkt worden aan hoe het management op een ethische manier kan leidinggeven. Kunnen we stellen dat onethisch gedrag, maar ook ethisch gedrag, ‘besmettelijk’ is? Rotte appels leiden tot rotte vaten. Onethisch gedrag is inderdaad besmettelijk. Maar positief, ethisch gedrag ook. Als het management het goede voorbeeld geeft, krijg je een soort waterval, waarbij het goede gedrag wordt doorgegeven over de hiërarchie heen. Met onethisch gedrag is het net hetzelfde.
En in de omgekeerde richting? Beïnvloeden medewerkers de leiders in een hiërarchie? Of de leidinggevenden beïnvloed worden door ondergeschikten isveel minder duidelijk. Dat is een onderzoekslijn die we momenteel aan het opstarten zijn. Hoe komt een mens tot ethisch gedrag? Ethisch gedrag is iets grappigs: het is geen beredeneerd gevoel. We denken niet: we zitten in een complexe situatie, laten we eens even gaan zitten en zien wat we nu moeten doen. Dat is niet realistisch. Mensen zijn niet rationeel. We gebruiken een intuïtief model om te kijken of iets ethisch of onethisch is, we letten op ons buikgevoel dat zegt of iets goed is of niet.
“Enron had een code of conduct van meer dan honderd pagina’s.”
Als het een gut feeling is, kunnen we dat dan nog beïnvloeden, bijvoorbeeld vanuit het organisatiestandpunt? Ja, absoluut. Neem nu een organisatie zoals Apple, waar geheimhouding heel belangrijk is en waar het cruciaal is dat de plannen en producten niet gelekt worden. Vanuit ethisch perspectief, kun je strikt genomen zeggen dat geheimhouding en zaken achterhouden niet goed is, niet ethisch, niet moreel. Maar binnen Apple is dat de ethische norm. Je kunt dat als organisatie in de hand werken. In principe creëer je een sociale norm. Ethiek vindt altijd plaats binnen een bepaalde structuur, binnen bepaalde normen. Wat in de ene structuur ethisch is, is dat in de andere helemaal niet. John Haidt heeft ooit de titel gebruikt: Is it wrong to eat your dog? In China staat hond op het menu. Binnen die afgebakende structuur, binnen die normen, is dat heel normaal en moreel verantwoord. Dan is er helemaal niets mis mee. Maar wij hebben al snel het gevoel: dat is walgelijk! Het idee alleen al. Binnen ónze afgebakende structuur is het immoreel en roept het een slecht gevoel op. We staan er zelfs afkeurend tegenover. Het gaat niet enkel over grote structuren. Bendes die overvallen plegen hebben ook hun ideeën over wat kan en niet kan; denk aan de omèrta, de zwijgplicht bij de maffia. Dat wordt door hen als ethisch gezien. In die structuur is het juist immoreel om uit de biecht te klappen. We kijken gewoon in welke structuur we ons bewegen en wat de normen zijn van die structuur. Afhankelijk van de mate waarin wij ons aan die normen houden, kunnen we op goedkeuring of afkeuring rekenen. Het is een manier om een organisatie of een samenleving te structureren en in goede banen te leiden.
(foto: Getty Images North America)
APPeL
Tot slot, hebt u ook persoonlijke ervaringen met onethisch gedrag binnen het bedrijfsleven? Nee, eigenlijk niet, moet ik zeggen. Ik heb misschien geluk gehad ... • 16
LAPPENDEKEN
LAPPENDEKEN Fabienne De Ryck
Hoe kijken jongeren naar personen met een handicap? jongens. Het soort handicap speelde geen rol in de attitudevorming. Hoewel de steekproef klein was, bleek dat de manier waarop jongeren kennis maakten met een persoon met een handicap wel een duidelijke rol speelde. Een videofragment zorgde voor een tolerante houding. Deze laatste bevinding kan toch al een belangrijke bijdrage leveren aan de praktijk. Video’s zouden een belangrijk communicatiemiddel kunnen zijn bij het introduceren van jongeren met een handicap aan bijvoorbeeld een klas. (foto: Peter W)
Inclusief onderwijs leidt niet noodzakelijk tot meer sociale contacten tussen mensen met en zonder een handicap, zo bleek uit internationaal onderzoek. Goele Bossaert, Hilde Colpin, Sip Jan Pijl en Katja Petry vroegen zich af hoe het gesteld is met de attitudes van de Vlaamse jongeren tegenover personen met een handicap. Vlaamse jongeren blijken relatief tolerant te zijn ten opzichte van peers met een handicap, maar verder onderzoek is nodig, omdat de steekproef niet representatief was. Naast de houding van Vlaamse jongeren onderzochten ze ook welke factoren meespelen bij het vormen van die attitudes. Er werd gekeken naar eigenschappen van de jongeren, zoals geslacht, leeftijd, type onderwijs, peer-support en de ervaringen met een handicap: kennen ze iemand met een handicap en welke relatie hebben ze met die persoon? Daarnaast keken de onderzoekers of het soort handicap een rol speelde, bijvoorbeeld een fysieke handicap ten opzichte van autismespectrumstoornissen. Tot slot werd ook de manier waarop jongeren kennismaakten met de gehandicapte persoon. vergeleken. Sommigen kregen enkel een tekstje waarin de jongere met een handicap werd voorgesteld, anderen kregen na de tekst ook een video van de jongen of het meisje in kwestie te zien. Alle respondenten moesten een vragenlijst invullen. De eigenschappen van jongeren bleken geen significant verschil te maken. Meisjes hadden over het algemeen positievere attitudes ten aanzien van personen met een handicap dan 17
Meer weten? Bossaert, G., Colpin, H., Pijl, S. J., & Petry, K. (2011). The attitudes of Belgian adolescents towards peers with disabilities. Research in Developmental Disabilities, 32, 504-509. •
Betaald educatief verlof Dankzij betaald educatief verlof kunnen werknemers uit de privé-sector afwezig zijn op het werk met behoud van loon om erkende opleidingen te volgen. Sinds kort zijn de volgende postgraduaten van de faculteit erkend voor educatief verlof: - Postgraduaat in de cliëntgerichte psychotherapie - Postgraduaat in de gedragstherapie - Postgraduaat in de psychoanalytische psychotherapie - Postgraduaat in de psychodynamische kinderpsychotherapie - Postgraduaat in de relatie-, gezins- en systeempsychotherapie Meer info over de postgraduaten en getuigschriften die aan de faculteit te volgen zijn, vindt u op ppw.kuleuven. be/onderwijs/opleidingen/permantevorming •
APPeL
DOOR DE BRIL VAN RUDI D’HOOGE
Rudi D’Hooge (foto: Rob Stevens)
Door de bril van … Rudi D’Hooge Veronique Vangompel Psychologen en pedagogen kijken naar de wereld door een bepaalde ‘bril’. Kunnen ze die bril afzetten in het dagelijks leven? In deze rubriek vragen we pedagogen en psychologen naar hun ervaringen. Deze keer: professor Rudi D’Hooge. Hij is als hoogleraar verbonden aan het Centrum voor Biologische Psychologie en doet onder andere onderzoek rond plasticiteit en neurodegeneratieve aandoeningen.
Sijpelen de neurowetenschappen uw privéleven binnen? En zo ja, hoe? Als neurowetenschapper heb ik de neiging om materialistisch te zijn. Ik bedoel dat in filosofische zin. Ons functioneren is gebaseerd op hersenwerking. Spirituele dualiteit bestaat voor ons niet (het geloof dat er naast het lichaam een ziel is die je niet kunt herleiden tot de hersenen, nvdr), hoewel enkelen, onder wie John Echols, het dualisme toch in de neurowetenschappen wilden brengen.
APPeL
Ik begrijp nog steeds niet waarom. (kijkt bedachtzaam) De ziel is dus gewoonweg een substraat van onze hersenen. Hiervoor zijn wetenschappelijke bewijzen. Bij degeneratieve ziekten bijvoorbeeld verdwijnt onze ziel (degeneratieve ziekten zijn ziekten waarbij je langzaam aftakelt, bijvoorbeeld dementie, nvdr). Gedragsneurowetenschapper zijn kleurt mijn filosofische overtuiging. Je bent bijna automatisch een materialist.
18
DOOR DE BRIL VAN RUDI D’HOOGE
“Als neurowetenschapper heb ik de neiging om materialistisch te zijn” Mijn interesse in degeneratieve hersenziekten is trouwens al vroeg ontstaan. Veel van het onderzoek in ons labo is erop gericht. Ik heb bovendien nog gewerkt op de neurologieafdeling in Antwerpen en werd daar geconfronteerd met het drama van die ziekten. Dat is trouwens iets waardoor psychologen zo geschikt zijn voor dit vak. Sommige wetenschappers kennen de hersenen onder een microscoop, maar niet het drama dat ermee gepaard gaat. Tijdens mijn klinische werk, vooral rond Alzheimer, heb ik veel familieleden gezien waarvan de wereld instortte. (vertelt heel ernstig nu) Om te weten wat voor drama dat is, moet je ermee geconfronteerd worden, je kunt er niet over lezen. Het zijn schrijnende situaties. Deze mensen worden geraakt in het meest wezenlijke. Het tast hen aan in hun menselijkheid. Zo ken ik een heel verstandige vrouw met primaire degeneratieve afasie: plotseling kan ze niet meer op woorden komen. Niemand wordt gespaard, ook de meest briljante mensen niet. Stephen Hawking, de Britse natuurkundige die lijdt aan ALS (amyotrofe laterlae sclerose, een ziekte die de motorische zenuwcellen aantast, nvdr), is ooit in ons labo geweest voor onderzoek. Dat motiveert me om verder onderzoek te doen. Natuurlijk ben ik daar privé ook gevoelig voor. Omdat u meer weet? Ja, je wordt attenter op dingen, of je relativeert. Als ik hoor ‘ons moeder vergeet de laatste tijd wat dingen’, dan denk ik dat je als tachtigjarige gelukkig mag zijn dat je zo goed oud wordt dat je ‘maar af en toe’ iets vergeet. U bent bioloog en psycholoog. Hoe rijmt u die twee? Ik was indertijd een twijfelende student. Ik schipperde tussen biologie en psychologie. In 1982 begon ik aan psychologie aan de Vrije Universiteit van Brussel. Toch bleef de tweestrijd bestaan. Bovendien waren het altijd al meer de neurowetenschappen die me binnen de psychologie interesseerden. Ik had een goede professor ethologie indertijd. Hij was nog student van Nico Tinbergen geweest, de Nobelprijswinnaar. Tijdens een gesprek met hem vroeg hij me of ik niet beter biologie was gaan studeren. Na de kandidaturen ben ik naar Antwerpen getrokken om zijn raad op te volgen, maar die oude liefde bleef de aandacht trekken dus ik heb
19
mijn licentie in de psychologie later alsnog behaald. Ondertussen was ik in Antwerpen al in het onderzoek binnen de biologie gesukkeld. Ik werkte voornamelijk in de neurofarmica en neurochemie. Ik behaalde er een doctoraat in de Biomedische Wetenschappen over neurotoxines. Vele jaren later heb ik binnen psychologie een doctoraat over Neuroplasticiteit behaald, echt over de werking van de hersenen dus. Meer en meer heb ik mijn werkgebied naar gedrag en psychische functies getrokken. Maar tot dan werkte ik nog steeds in Antwerpen. In 2004 ging het eerste labo Biologische Psychologie in Leuven van start. Dat was het eerste dierenlabo. Ik kreeg de kans om dit labo te installeren. Binnen een psychologische omgeving, gedragsneurowetenschappen uitbouwen met psychologen, het leek me een uitdaging. Het vergde wel heel wat verbouwingen en uitbreidingen, want het is een oud gebouw, het PSI. Het is eigenlijk niet gemaakt voor zo’n labo. We zijn gestart met één kleine kamer waarin we muizen hielden. Ondertussen bestaat onze groep uit dertig onderzoekers,
“Zelfs voor arbeidspsychologen is biologie belangrijk” onder wie twee professoren. We zijn hier de meest internationale groep, met negen verschillende nationaliteiten. Het is een interdisciplinaire groep: biologen, biochemici, farmacologen, psychologen en orthopedagogen. Het is heel ongewoon voor psychologen om in deze medische omgeving te werken en labtechnieken toe te passen. Psychologen zijn soms onvoorzichtig met de meest voor de hand liggende technieken, zoals het hanteren van een pipet of het nauwkeurig gebruik van fijnemassabalansen. Toch is op vlak van neurowetenschappen hun curriculum heel uitgebreid. Door de verplichte vakken tijdens de opleiding weten ze meer van het centrale zenuwstelsel dan biologen. Maar psychologen zijn nederig. Biologen denken dat ze alles weten, maar ze missen gevoeligheden. Ze missen kennis van het opstellen van proeven en ze missen statistische kennis. Eigenlijk zijn psychologen beter geschikt voor gedragsneurowetenschappen.
APPeL
DOOR DE BRIL VAN RUDI D’HOOGE
Maar psychologen binnen brengen in deze wereld is leuk, maar helemaal niet evident. Het is niet zo eenvoudig om ze elkaar te laten verstaan. Proeven op moleculair niveau? Wat is de relevantie voor gedrag dan? Het is heel leuk als het lukt om op dit soort vragen het antwoord te vinden.
treffen toch een groot deel van de kinderen. Het gaat om een grote groep ziekten, maar elke aparte familie van ziekten is zeldzaam, vandaar de onderdiagnose. Bij verstandelijke beperkingen bij kinderen zoekt men vaak niet uit waar de beperking vandaan komt. Is het genetisch? Is het perinataal? Of
“Ik hoor soms van mijn vrouw: ‘Stop nu maar’”
Als u reacties ziet van mensen, denkt u dan soms iets in de aard van: dat is zijn limbisch systeem dat spreekt? (lacht) Niet echt. Ik hoor wel soms van mijn vrouw: ‘Stop nu maar.’ (aarzelt) Dan gaat het meer om mijn diagnostische kant. Als psycholoog ben ik attenter op diagnostische criteria. Maar dat is gevaarlijk, daar moeten we als psycholoog beducht voor zijn. We moeten er niet te veel naar zoeken. Ik ben het wel al tegengekomen in mijn privékring. Ik herkende autistische kenmerken bij een van de kinderen in de familie. Zelf heb ik er natuurlijk niets mee gedaan, maar ik heb ze wel geadviseerd om ermee verder te gaan. En dat deden ze ook, met resultaat. Is het niet jammer dat u dat moest ontdekken, terwijl de school hier bijvoorbeeld ook een rol in had kunnen spelen? (denkt even na) We hebben eigenlijk geen serieus zicht op de mate van misdiagnose of onderdiagnose. Soms worden diagnoses gemist. Dat gebeurt meer dan we denken. Wij doen hier bijvoorbeeld veel onderzoek naar stofwisselingsziekten. Dat zijn aandoeningen die weinig mensen kennen, maar ze
APPeL
kan een stofwisselingsziekte de oorzaak zijn? Ook psychotische problemen worden bijvoorbeeld soms veroorzaakt door stofwisselingsproblemen. Men kijkt dan vaak enkel op gedragsniveau, terwijl psychotherapie dan niet het antwoord is. Veel van deze ziekten zijn nog onbehandelbaar, maar degene die wel behandelbaar zijn, worden daardoor gemist. Hoe brengt u uw kennis binnen in uw vakken? Echt voorbeelden uit eigen onderzoek gebruik ik enkel op masterniveau. In de bachelorjaren is het vooral een uitdaging om de studenten snel op één lijn te brengen.
Het is een heterogene groep uit verschillende richtingen in het middelbaar gaande van ‘veel’ tot ‘geen’ kennis van chemie en biologie. Bovendien heb ik altijd twee soorten studenten. Degene die heel geïnteresseerd zijn en degene die er niks aan vinden. Deze twee polen komen minder voor bij de andere vakken. Sommigen willen zo snel mogelijk de biologie links laten liggen. Maar zelfs voor de arbeidspsychologen is dit vak belangrijk. (overtuigd) Zo heeft een burn-out bij werknemers ook een biologische component. Naar mijn mening zit biologie overal in. Natuurlijk zijn ook deze psychologen succesvol. Er zijn veel richtingen in de gedragswetenschappen. Je kunt gedrag bekijken op verschillende niveaus: van de cel, naar het organisme, over groepen, tot organisaties. En om organisaties te kennen, moet je niet per se de cellen bestuderen. Maar om echt goed begrip te hebben, moet je volgens mij toch teruggaan. Als ik mensen probeer te begrijpen in mijn privéomgeving, iets wat we trouwens allemaal doen, op zoek gaan naar wetmatigheden, gaat het mij altijd om het totaalpakket: psychisch functioneren én biologische constitutie. •
(foto: Close Encounters Photography)
20
DE MEERSTEMMIGHEID VAN GEVAAR
De meerstemmigheid van gevaar Pieter Verstraete
Duizend-en-één manieren Naar goede gewoonte zijn de organisatoren erin geslaagd het thema van de tentoonstelling aan de hand van talloze binnen- en buitenlandse kunstwerken te verbeelden. Schitterende beeldhouwwerken, schilderijen, foto’s en pasteltekeningen illustreren het ‘jonge gevaar’. Stoere kindsoldaten en uniforme internaatskinderen, verleidelijke minderjarige modellen en wazige tienerbeelden, uitgebuite kinderen en ziedende peuters; er zijn duizend-en-één manieren om gevaarlijk jong te zijn. Dat vele kunstenaars door deze meerstemmigheid werden verleid, blijkt uit de indrukwekkende lijst van kunstenaars wier werk in één van de vele zalen wordt vertoond.
Kleine kinderen kunnen grote gevaren lopen. Dat weten wij Belgen al veel langer dan vandaag. Witte bestelwagens en betonnen kelders spreken tot ieders verbeelding. Dutroux kreeg een monopolie op gevaar. In hun nieuwe thematentoonstelling maken de medewerkers van het museum Dr. Guislain komaf met deze alleenheerschappij. Het campagnebeeld van de tentoonstelling ‘Gevaarlijk jong: Kind in gevaar, kind als gevaar’ vat de boodschap kernachtig samen. Een bevreemdend, wit en quasi transparant kindergelaat kijkt je indringend aan. Het speelse van de hoorntjes contrasteert met de lichtjes rood omrande ogen. Verleiding en gevaar in een oogopslag. Symbool van verzet en verbeelding of teken van leegte en verdriet. Op het gezicht van het kind twijfelt Bambi tussen melancholie en zelfverzekerdheid. Kinderen lopen gevaar, dat zeker, maar ze kunnen ook gevaarlijk uit de hoek komen. Het openingsbeeld van de tentoonstelling toont de gevaarlijke veelzijdigheid.
21
Klinkende namen Het overzicht is quasi eindeloos: van Banksy tot Paul Klee, van Jean-Marie Lafontaine tot Ron Mueck, van Joan Miro tot Diane Arbus. Stuk voor stuk klinkende namen uit de wereld van de kunsten. Hoewel elk van de geselecteerde stukken een soort natuurlijke band heeft met het thema, is het toch niet altijd evident om het overzicht te bewaren. Af en toe verdwijnt het bos door de bomen en blijf je verweesd achter. Waarom nu net deze tekening, dat beeld en die foto? Waarom nu net dat contrast en die opstelling. Het gevoel van verlatenheid is echter nooit van lange duur. Al snel word je weer opgenomen in een meeslepende en nooit ophoudende stroom van schitterende beelden. Beelden die je uitdagen om na te denken over wat het is om kind te zijn in deze verwarrende tijden. De tentoonstelling ‘Gevaarlijk jong: Kind in gevaar, kind als gevaar’ is een initiatief van Museum dr. Guislain in samenwerking met De Kopergieterij, het Kinderrechtencommissariaat en de Gezinsbond. De expositie loopt nog tot 20 mei 2012. Meer info op: www.museumdrguislain.be •
APPeL
BIJZONDERE JEUGDZORG
Bijzondere jeugdzorg: Een zorgenkind
Veronqiue Vangompel Jongeren die niet de juiste hulp krijgen, kinderen waarvoor geen plaats is, politici die vage voorstellen doen: ons hulpverleningslandschap ziet er op het eerste gezicht niet zo goed uit. Ligt dat aan de tijdgeest? Kunnen diagnostiek en onderzoek hier iets betekenen? We leggen de vinger op de zere plek.
Naast de pure instroom, legt de commissie ook de vinger op enkele andere pijnpunten. Om te beginnen blijkt dat heel wat aanmeldingen niet leiden tot een verdere behandeling. Binnen de vrijwillige hulpverlening blijft 69 procent van de aanmeldingen zonder maatregel. Binnen de gedwongen hulpverlening ligt dat percentage lager voor jongeren uit problematische opvoedingssituaties dan voor jongeren die een misdaad begingen, respectievelijk 48,8 procent en 69,9 procent in 2007. Kluwen Er is heel wat hulpverlening in Vlaanderen, maar deze blijkt vaak te ondoorzichtig. Mensen die hulp nodig hebben komen niet op de juiste plaats terecht. Ook de lange wachtlijsten binnen centra zorgen voor problemen. Bovendien is er een tekort aan ambulante hulpverlening en nazorg, de jeugdhulpverlening wordt niet altijd gebruikt waarvoor die bedoeld is en men maakt te weinig gebruik van pleegzorg, door het tekort aan pleeggezinnen en het slechte statuut van pleegouders. Daarnaast is er een personeelsprobleem. Het personeel vergrijst, er is een groot verloop, er zijn te weinig middelen en het personeel is autochtoon, terwijl een groot deel van het cliënteel allochtoon is. De genomen maatregelen worden onvoldoende inhoudelijk geëvalueerd en de wet is verouderd. De jeugdwet is van 1965, maar jongeren van vandaag zijn niet meer de jongeren van toen. En tot slot: de bevoegdheden zijn te zeer verdeeld. De hulpverlening zelf is een taak van de gemeenschappen, terwijl het opleggen van maatregelen een federale bevoegdheid is. Een kluwen van problemen dus.
Guy Bosmans (foto: Rob Stevens)
Verontrustende cijfers kwamen voort uit de onderzoekscommissie die het Vlaams parlement in september 2010 instelde. De stijging van het aantal kinderen in Bijzondere Jeugdzorg blijkt groter dan de stijging van het totaal aantal kinderen in Vlaanderen. Meer kinderen komen dus verhoudingsgewijs terecht in Bijzondere Jeugdzorg. In 2010 gaat het om 26.235 kinderen, in 2004 waren er dat er 17.614. Van deze jongeren is 40 procent jonger dan 12 jaar.
APPeL
Moeilijk debat LAPP ging te rade bij professor Guy Bosmans, docent bij de Onderzoekseenheid Gezins- en Orthopedagogiek en gespecialiseerd in hechting en diagnostiek bij kinderen. ‘Het debat rond de vraag of hulpverlening werkt, is een heel complex debat dat we op verschillende niveaus moeten bekijken’, aldus Guy Bosmans. Hij vindt dat de discussie met veel zorg en respect moeten worden gevoerd, omdat er zowel politieke, financiële als persoonlijke gevoeligheden meespelen.
22
BIJZONDERE JEUGDZORG
‘Elke hulpverlener wil andere mensen helpen. Elke hulpverlener is ervan overtuigd dat hij of zij goed bezig is. Maar wat betekent dat, een goede hulpverlener zijn? Kritisch kijken naar jezelf, naar hoe je bezig bent of naar de werking van de eigen setting ligt niet zo eenvoudig. Wanneer kun je stellen dat een behandeling slechts beperkt werkt? Wat maakt een interventie waardevoller dan een andere? Kun je als organisatie de overheid laten weten dat je werking niet optimaal is? Kun je als overheid stellen dat sommige organisaties geen goed werk leveren? Er worden immers resultaten verwacht en de middelen moeten goed besteed worden.’ Ook onder de bevolking is het een moeilijk debat. ‘Mijn vermoeden is dat we van nature niet geneigd zijn om geld te steken in de sociale sector, en dan vooral in Bijzondere Jeugdzorg. Een jongere die jouw auto kapot maakt, moet een boete krijgen, eventueel opgesloten worden. Meer willen we daar niet in investeren. Het zijn de ouders die maar goed moeten opvoeden’, geeft hij als voorbeeld.
stellen. Willen de ouders niet meewerken? Past wat je aanbiedt niet bij de mogelijkheden van dit gezin? Raakt de hulpverlening een zere plek bij de personen? Door op voorhand een goede diagnostische fase in te lassen, stijgt de kans dat je die informatie al kunt hebben voor je begint aan je begeleiding.’ Naast diagnostiek is onderzoek een belangrijke pijler. ‘Maar psychologie en pedagogie zijn geen exacte wetenschappen. Het zijn bovendien nog heel jonge vakken. Er is nog veel werk aan de winkel’, vertelt Bosmans. ‘Hoe toon je bovendien aan of iets werkt of niet? Wanneer vind je dat iets goed werkt? Als de cliënt tevreden is over de hulpverlening? Als de onderzoeker een kwantificeerbare verbetering kan aantonen? Als de hulpverleners tevreden zijn over hun werking? Je zou bovendien op verschillende manieren moeten evalueren, maar dat kost veel werk en geld.’ Nochtans zou onderzoek naar interventie, zowel op de universiteit als in de praktijk, een belangrijke invloed kunnen hebben op de lengte van de wachtlijsten. Het verbaast hem nog steeds hoe weinig financiële ruimte er is om daar objectief onderzoek naar te doen.
'Ik leerde dat problemen er zijn om opgelost te worden wanneer ze zich voordoen en niet wanneer ik dénk dat ze zich gaan voordoen.' Gerichter begeleiden Om de instroom in en het aanbod van de hulpverlening te verbeteren moet men investeren in goede diagnostiek en onderzoek naar goede interventies, vindt Bosmans. Diagnostiek begint bij de doorverwijzing naar de juiste hulpverlening, maar daarvoor zijn middelen nodig. ‘In hoeverre kan een consulent van het Comité Bijzondere Jeugdzorg goede diagnostiek leveren als hij of zij honderd dossiers in handen heeft? En áls iemand dan juist is doorverwezen, moet er gekeken worden welke specifieke noden deze persoon heeft en hoe de begeleiding zich daar het best aan aanpast.’ Hij is er van overtuigd dat goede, gerichte diagnostiek ervoor zorgt dat begeleidingen gemiddeld genomen minder lang duren, omdat hulpverleners sneller weten hoe de gezinnen het beste geholpen kunnen worden. Bovendien verkleint het de kans dat gezinnen van de ene naar de andere hulpverleningssetting worden doorverwezen. ‘Als er gerichter wordt begeleid en als de trajecten die gezinnen afleggen binnen de hulpverlening korter zijn, is de kans groter dat de wachtlijsten korter worden. Als je zonder diagnostische fase opvoedingsondersteuning aanbiedt, maar het werkt niet, kun je jezelf een aantal vragen 23
Politiek in onze meritocratie De verschillende partijen in de Vlaamse regering formuleren wel een aantal oplossingen voor de problemen in Bijzondere Jeugdzorg, maar ze blijven vaak steken bij ‘meer van dit en van dat’: meer pleegzorg, meer juffen in het kleuteronderwijs, uitbouwen van buitenschoolse opvang, meer bemiddeling, meer tolken, meer ambulante hulp, meer personeel, een breder schoolaanbod enzovoort. Ze spreken weinig of niet over hoevéél meer en wat dat mag kosten. Een opvallende oplossing kwam van Mieke Vogels. Zij pleit voor het vak pedagogiek in het secundair onderwijs, om zo jongeren te leren hun eigen kinderen op te voeden. Bosmans: ‘Mieke Vogels wil met deze maatregel preventief gedragsproblemen aanpakken. Maar gedragsproblemen ontstaan niet door opvoeding alleen. Het gaat hier trouwens over een overtuiging van haar. De methode werkt misschien, maar dat is nog niet onderzocht. Het geeft bovendien de impliciete boodschap dat de problemen van kinderen alleen afhangen van de ouders. Dat is fout. Opvoeding kan een risicofactor zijn, maar is dat niet per se. Het gaat bovendien nooit om één risicofactor. Het dreigt een oversimplificatie en een
APPeL
BIJZONDERE JEUGDZORG
er meer duidelijkheid en voorspelbaarheid was. Geluk hangt nu volgens mij voor veel mensen samen met succes, en succes hangt dan weer samen met competenties. Ook het hulpverleningsaanbod sluit deels aan bij dit beeld. Naast het leren van betekenissen, het verwerken van trauma’s en dergelijke, bestaat een belangrijk deel van de hulpverlening uit vaardigheden leren, leren functioneren, organiseren, studeren, sociaal vaardig zijn.’
(afbeelding: Vlaamse Overheid)
“We zijn van nature niet geneigd om geld te steken in de sociale sector.” schuldinductie te zijn als je het niet goed formuleert.’ Verder valt het op dat veel maatregelen van politici op scholen gericht zijn. ‘Hiervoor geldt hetzelfde als voor opvoeding. School is een belangrijke factor, maar het is slechts één factor. Onderzoek toont aan dat er gemiddeld genomen zes factoren verantwoordelijk zijn voor problemen bij kinderen. Genetische aanleg kan daar ook een rol in spelen. Een kind dat bijvoorbeeld de verkeerde vrienden tegenkomt en een temperamentvol karakter heeft, kan ondanks een goede opvoeding toch op het verkeerde pad terechtkomen.’ Een kind mag dan nog zo veel kansen krijgen, als het die om de een of andere reden niet kan grijpen, kunnen er toch problemen ontstaan. Andersom geldt dit ook. Ondanks hun kansarme omgeving, of andere beperkingen, doen sommige kinderen het heel goed. Naast risicofactoren zijn er dus ook beschermende factoren; de combinatie is belangrijk. ‘Op zich is het dus niet negatief dat veel maatregelen op school gericht zijn, maar ze moeten passen binnen een bredere
APPeL
visie die schooloverstijgend is.’ Er moeten andere factoren in het beleid geïntegreerd worden. School en opvoeding alleen zijn onvoldoende. Gelukscriteria Op de vraag of er effectief een toename is van probleemgedrag bij kinderen reageert hij genuanceerd. ‘Er is weinig onderzoek voorhanden dat daar uitsluitsel over biedt. Soms vindt men een lichte stijging, soms is er geen effect. Internationaal lijkt er een trend te zijn dat
Kunnen mensen, en in het bijzonder kinderen, dan pas gelukkig zijn in deze maatschappij als ze veel kunnen? Als ze bijvoorbeeld succesvol zijn op school? ‘Ouders willen dat hun kinderen gelukkig worden als volwassenen. Als kinderen het moeilijk hebben met wat de ouders denken dat kinderen moeten kunnen om gelukkige volwassenen te worden, zullen zowel de kinderen als de ouders meer druk voelen om het beter te doen.’ ‘Maar’, vervolgt hij, ‘we kunnen nu ook meer, er is heel wat vooruitgang. De keerzijde daarvan is dat we ook gemakkelijker kunnen falen. De maatschappij is veranderd en de criteria voor een gelukkig leven zijn veranderd. Er blijkt in elke periode een groep mensen in de maatschappij te zijn die niet mee kan. Dat zorgt ervoor dat ook de instroom van de hulpverlening verandert.’
“‘Ik heb nog nooit een ouder horen zeggen dat hij zijn kind ongelukkig wil maken.” jeugddelinquentie toeneemt, maar bij ons zijn daar geen gegevens over.’ We leven volgens Bosmans in een soort meritocratie waar de positie van een individu gebaseerd is op de verdiensten van dat individu. ‘Vroeger was het leven meer uitgestippeld en er was meer leiding, onder andere door de kerk, waardoor
In de huidige maatschappij, een maatschappij waarin competenties belangrijk zijn en waar geen instantie is die leiding geeft, zoals de kerk, is het niet meer zo vanzelfsprekend om je kinderen op te voeden. Toch willen ouders het goed doen. Ik heb nog nooit een ouder horen zeggen dat hij zijn kind ongelukkig wil maken.’•
24
DE VERHOOGDE INSTROOMIN HET HOGER ONDERWIJS
De verhoogde instroom in het hoger onderwijs Professoren Marlies Lacante en Ides Nicaise over de gevolgen voor universiteit en praktijk Jana Deprez & Tom Van Daele Elk jaar trekken meer en meer studenten naar onze alma mater: veel starters, maar ook studenten die al een bachelor hebben en mensen die tegelijkertijd werken én studeren. Kortom, de studentenaantallen rijzen de pan uit. Aan de hand van enkele krantenkoppen vroegen we Marlies Lacante, professor Schoolpsychologie, om commentaar op deze trend.
‘K.U.Leuven als eerste 40.000 studenten’ (Gazet van Antwerpen, 26/09/2011)
De K.U.Leuven overschrijdt dit jaar een nieuwe kaap, maar overal zijn er historisch hoge studentenaantallen. Hebt u enig idee hoe dit komt? En wat is volgens u de oorzaak? Wat ik merk is een veranderde mentaliteit. Iedereen denkt dat zo lang mogelijk studeren het zo hoogste goed is. Jongeren die er zelf voor kiezen om niet naar het hoger onderwijs gaan, worden bijna beschouwd als achterlijk. Jongeren met een goede opleiding technisch- en beroepsonderwijs ervaren die druk zeer sterk. Volgens mij heeft dat te maken heeft met een maatschappelijke trend waarin men een bepaalde vorm van kennisverwerving overwaardeert. Dat begint al in het kleuteronderwijs. Ouders houden nauwlettend in het oog hoe het kleuterklasje het doet. Wordt er niet te veel gespeeld? Wordt er wel voldoende geleerd ter voorbereiding van de lagere school? Als ik in de toetsperiode een krant ga halen in de winkel naast een basisschool, hoor ik de ouders echt bezig: ‘Doe je best vandaag!’, ‘Denk na hè, voor je iets doet!’. Deze constante druk op jongeren blijft. Als kinderen na het lager onderwijs, aangeven dat ze interesse hebben in een technische opleiding of een beroepsrichting, wordt daar vaak weigerachtig op gereageerd. Zeker als mensen denken dat die kinderen meer ‘potentieel’ hebben. Als je aan ouders van kinderen in het laatste jaar lager onderwijs vraagt in 25
welke richting ze hun kind het liefst zien gaan, dan zegt 80 of 85 procent dat hun kind naar het ASO moet. Terwijl sommige kinderen misschien een veel betere schoolloopbaan krijgen als ze meteen naar het TSO of BSO zouden gaan. Deze trend zet zich verder, ook na het secundair onderwijs. Jongeren uit het algemeen vormend secundair onderwijs moeten wel verder studeren, want wat kun je er anders mee? En jongeren uit het technisch
‘Kennisverwerving is overgewaardeerd’ en beroepsonderwijs ervaren eveneens een grote druk om verder te studeren. De grote studentenaantallen liggen in dezelfde lijn. Volgens mij komen die grote aantallen vooral door de constante stimulatie die kinderen krijgen alles zo goed mogelijk te doen. Waarbij zo goed mogelijk dan geassocieerd wordt met een zo ‘hoog’ mogelijk diploma? Scholing op zich is heel goed, want dan ontwikkelt een maatschappij. Echter, hoger onderwijs is niet de enige manier van bijscholen, en dat lijken mensen te
APPeL
DE VERHOOGDE INSTROOM IN HET HOGER ONDERWIJS
vergeten. De benaming ‘hoger’ onderwijs is eigenlijk misleidend. In wezen gaat het niet over ‘hoger’ en ‘lager’, maar om andere onderwijsvormen. Bekijk gewoon wat je het beste ligt en kies op basis daarvan. Vanaf de kleuterleeftijd, worden kinderen gerangschikt van hoog naar laag en zo verdeeld over verschillende richtingen. Dat is een verkeerd ordeningsprincipe.
Nogmaals, het feit dat veel mensen verder studeren is erg goed. Maar niet iedereen moet in hetzelfde stramien geduwd worden, er zijn goede opleidingsvormen genoeg. Het HBO bijvoorbeeld is een heel goed alternatief. Ook via ‘werkplekleren’ kan men bijscholen. Het is spijtig dat er zo weinig maatschappelijke waardering is voor andere scholingsvormen.
Studeren à la carte onhoudbaar’ (De Standaard, 19/09/2011)
De hoge studentenaantallen zijn niet enkel het gevolg van maatschappelijke beeldvorming. Sommigen wijzen ook op de flexibilisering. Inderdaad, ook de huidige flexibilisering stimuleert de instroom. De drempels worden verlaagd en meer mensen starten in het hoger onderwijs. Nu, het verlagen van de drempels is uitstekend natuurlijk, vooral wanneer we kansen geven aan mensen die door hun sociaal-economische status anders niet hadden kunnen studeren. Maar als je op die wijze alle mensen in dezelfde richting
studeren dus langer, want ze kunnen veel gemakkelijker zeggen: ‘Ik pak dat vak waarop ik niet geslaagd was,later nog wel mee.’ Maar ik denk niet dat studenten daarbij gebaat zijn. Als je ziet dat sommigen in hun vierde jaar nog vakken van het eerste meeslepen. Ze kiezen hun vakken ook niet langer vanuit een richtingsprofiel, maar vanuit praktische overwegingen. Sinds dit jaar is er een vervroegde examenplanning, waarbij studenten bij de keuze van een vak ook de examendata krijgen. Ze kunnen dan
'Jongeren die er zelf voor kiezen om niet naar het hoger onderwijs gaan, worden bijna beschouwd als achterlijk' duwt en ze de keuze voor bijvoorbeeld een technische richting of een andere vorm van leren ontneemt, dan zijn we terug bij de discussie van daarnet. In de praktijk zien we bovendien ook dat deze maatregelen de studieduur verlengen. Je krijgt dus niet enkel een grotere instroom, maar ook een tragere uitstroom en zo een grotere studentenpopulatie. Mensen
APPeL
vakken kiezen die niet overlappen in de examenperiode. Ook wordt er gekozen op basis van het aantal credits dat ze nog nodig hebben. De praktische omstandigheden bepalen dus de keuze, meer dan de interesse voor de vakken. Het hoger onderwijs wordt gefinancierd op basis van studentenaantallen. Voor iedereen die aangemoedigd wordt om het
‘toch nog een jaartje te proberen’ krijgen de opleiding meer middelen. Is dat niet ook een oorzaak van het probleem? De flexibilisering en toegankelijkheid van het hoger onderwijs is er met hele nobele intenties gekomen. Ik merk echter zelf wel dat er soms twijfelachtige programma’s ontstaan. Bijvoorbeeld programma’s die jongeren uit het BSO proberen te overtuigen om toch hoger onderwijs te volgen. Dat lijkt me niet wenselijk. Deze leerlingen kozen voor het BSO omdat ze willen leren vanuit de praktijk, en niet vanuit de theorie. Voor studenten TSO die een richting industriële wetenschappen doen, geldt dat niet, want die zijn al geïnteresseerd in theorie. Dit geeft opnieuw de one size fits all-tendens weer. Ik snap niet waarom onze maatschappij niet gewoon accepteert dat er andere vormen van leren zijn en dat de ene niet beter of slechter is dan de andere. Allochtonen zijn ook een doelgroep waarin de doorstroom naar het hoger onderwijs lager ligt. Daar zijn misschien nog drempels. Anderzijds, als je ziet dat er soms thuisbezoeken worden gedaan om hen te overtuigen om hogere studies te volgen, dan vraag ik me toch af of dit gebeurt om de drempel te verlagen, of dat er commerciële motieven aan ten grondslag liggen.
26
DE VERHOOGDE INSTROOM IN HET HOGER ONDERWIJS
‘Ze kunnen het niet meer’ (De Standaard, 18/09/2011)
Laten we even kijken naar de gevolgen van zo’n grote studentenpopulatie. In de media wordt wild gerapporteerd over het schrijnende niveau van studenten. Wat denkt u daarvan? Ik heb er veel over zitten denken toen ik dit hoorde. Als ik de situatie van nu vergelijk met toen ik begon te studeren in 1974, dan waren we toen met veel minder studenten. Ook was er minder kennis om te verwerken. Voor mij is de conclusie niet dat hedendaagse studenten het niet meer kunnen: ze kunnen nu ándere dingen. Als ik zie hoe studenten nu in staat zijn korte tijd veel informatie op te zoeken en te verwerken, bijvoorbeeld met het internet, dat konden wij niet. We vragen tegenwoordig ook veel meer van studenten. Vroeger trokken we voor een literatuurstudie naar de bib. Met een beetje geluk vond je een handvol artikels om te gebruiken. Nu, met die online databanken en alle kennis die bereikbaar is, verwachten we meer van studenten. Zijn studenten slimmer of dommer geworden? Dat durf ik niet zeggen. Enkel een longitudinale studie met intelligentietests kan hier een antwoord op geven, en die bestaat bij mijn weten niet. En je kunt je afvragen of intelligentietests wel een antwoord op deze vraag geven. Is de klassieke IQ-meting, die om de zoveel jaar aangepast en herschaald wordt, een meting die we hiervoor kunnen gebruiken? Je had vroeger creatieve en originele studenten en die heb je nu ook. Je had vroeger mensen die het moeilijk hadden en nu ook. Volgens mij zijn andere vaardigheden belangrijk geworden, die op zich niet beter of slechter zijn.
(foto: hvaldez1)
'Studenten nu zijn niet slechter of beter, ze zijn gewoon anders'
Dag en nacht aanspreekbaar’ (De Standaard, 20/09/2011)
Een ander gevolg van de grote studentenpopulatie dat fel belicht werd in de media is de druk op het personeel. Hier botsen we al snel op krantenkoppen als: ‘1200 extra docenten nodig’, ‘overrompeld door werk’, ‘te weinig middelen’. Hoe ervaart u dit?
27
Je hebt studenten die veeleisend zijn en hun agenda aan de docent proberen op te leggen, maar die had je vroeger ook. Ik vind dus niet dat dat zo erg veranderd is. Nu, als ik opnieuw terugkijk naar 1974, dan was alles meer gereglementeerd. Een examen verzetten dat deed je niet. De ombudsman was zo goed als
APPeL
DE VERHOOGDE INSTROOM IN HET HOGER ONDERWIJS
onbereikbaar. Nu voorzien we alle mogelijke faciliteiten voor studenten en proberen we alles zo toegankelijk mogelijk te maken. Dan mogen we ook niet klagen als het gebruik van deze faciliteiten ons meer werk bezorgt. Langs andere wegen wordt er wel steeds meer beroep op ons gedaan. Door de tendens van levenslang leren, moeten we hoe langer hoe meer ’s avonds les geven aan werkstudenten bijvoorbeeld. Ook moeten we vakken vaak dubbel geven, een keer in het Nederlands en een keer in het Engels voor Erasmusstudenten. Dat soort zaken verhoogt de druk enorm. De druk op ons was sowieso al hoog: we moeten goed lesgeven, hoge onderwijsevaluaties halen, publicaties maken en dan nog aan maatschappelijke dienstverlening doen. En iedereen is pas tevreden als je overal het hoogste niveau bereikt. De eisen worden hoe langer hoe hoger. Ik loop hier al heel wat jaren rond en ik zie een enorme vooruitgang op al deze gebieden. Er is veel in geïnvesteerd. Maar alles is relatief: als je bijvoorbeeld lesevaluaties krijgt, dan zullen mensen altijd details vinden om op te vitten. Ik vraag me dan af of men wel beseft hoe hoog de kwaliteit al ligt. Soms zouden we er eens een slechte docent moeten tussensteken, opdat studenten zouden beseffen hoe goed ze leskrijgen. (lacht)
'Blijven denken in termen van niveaus is niet gezond' Ziet u zelf nog andere gevolgen? Waar ik vooral schrik voor heb is dat mensen alleen hoger onderwijs volgen omdat de maatschappelijke druk zo hoog is, omdat het verwacht wordt en omdat mensen anders denken dat ze te dom zijn. Dan komen ze terecht in een vorm van onderwijs die hen niet goed ligt, terwijl er andere vormen zijn die gepaster zijn. Ik vrees dus dat je een groot aantal mensen krijgt die afstuderen aan de hogescholen en de universiteiten, maar die het nooit zullen waarmaken in hun loopbaan en op die manier ontgoocheld en gefrustreerd worden. Of mensen die altijd op de tippen van hun tenen moeten lopen en daardoor psychisch zullen lijden. Terwijl ze misschien een veel betere en succesvollere carrière en manier van leven zouden hebben als ze op een andere manier begonnen waren. Je krijgt dan ook mensen die zeggen ‘ik heb een bachelor of een master, ik kan toch niet zomaar onder mijn niveau gaan werken’. Zo blijven denken, in die termen van niveaus, dat is niet gezond.
‘Unief stopt videolessen voorlopig in de koelkast’ (het Nieuwsblad, 29/09/2011)
Laat ons ook nog even kijken naar een aantal maatregelen voor de huidige problematiek. Hoe kunnen we zo goed mogelijk omgaan met de massa die elk jaar in de aula’s gepropt wordt? Ik denk dat wij nog te weinig gebruik maken van de nieuwe methodes die er zijn. Zeker in de context van de flexibele leeromgeving, afstandsonderwijs enzovoort, zijn er nog veel mogelijkheden. Maar je moet dit concept vooraf wel erg goed uitwerken. Eigenlijk lijkt me dit vooral geschikt voor de volwassener studenten. Je kan ook meer werken met persoonlijke taken en opdrachten en zo de verantwoordelijkheid meer bij de studenten leggen. Maar dat
APPeL
verhoogt de werklast natuurlijk ook weer. U legde eerder in dit gesprek vooral de oorzaak bij ons huidige maatschappijbeeld. Wat kunnen we doen om dit beeld te veranderen? Er zijn momenteel veel goede initiatieven, maar er moet nog veel gebeuren. De beeldvorming moet vooral bij de ouders veranderen. Als ik minister van Onderwijs was, dan zou ik daar op inzetten. Er bestaan verschillende succesverhalen van rolmodellen. Kijk maar naar hoe koks de laatste jaren supersterren werden. Koks hebben ook beroepsof technisch onderwijs gevolgd hè, maar zo zien mensen dat niet. Als je kijkt welke vaardigheden iemand van 14 heeft die een koksopleiding volgt,
dat is buitengewoon. Die jongeren kunnen koken, opdienen, het overzicht behouden en initiatief nemen. We moeten dat gewoon positiever benoemen. Bij mij thuis komt er bijvoorbeeld iemand schoonmaken. Zo iemand moet organisatietalent hebben, initiatief kunnen nemen, mag niet te strikt altijd hetzelfde schema volgen, moet interesse hebben voor haar product, nauwgezet zijn, noem maar op. Maar we benoemen dit vaak niet zo. De kwalificaties voor het technisch en beroepsonderwijs moeten veel uitdrukkelijker benoemd worden. Nu stuurt men mensen vaak door naar TSO en BSO omdat ze niet goed genoeg zouden zijn voor het ASO. We zouden het moeten omdraaien: kijk eens naar de vaardigheden die je moet hebben om zo’n beroep uit te voeren. 28
DE VERHOOGDE INSTROOM IN HET HOGER ONDERWIJS
Tot slot, u bent zelf moeder van drie. Hoe hebt u als ouder hun onderwijstraject ervaren? Het valt me op dat veel mensen ‘zeggen’ dat alle richtingen evenwaardig zijn. Maar dan volgt al snel: ‘Ik zou toch niet graag hebben dat mijn dochter of zoon naar het technisch onderwijs gaat.’ Men is dus akkoord met het principe, maar voor de eigen kinderen gaat het niet op. Mijn kinderen hebben alle drie voor technisch onderwijs gekozen. Niet omdat ze problemen hadden op de lagere school, maar omdat ze niet graag stil op hun stoel zitten en omdat boeken ze niet zo interesseerden. Ik heb het meegemaakt dat ouders naar mij toe kwamen van: ‘Allez, naar een technische school, je ontneemt je kinderen zo toch kansen?’ Ik moest mij dus echt verantwoorden. Nu is mijn jongste eenentwintig en ze zijn alle drie heel goed terechtgekomen. Zeker als ik dat vergelijk met sommigen die vroeger bij hen in de klas zaten en die ASO moesten volgen en later in het hoger onderwijs werden gepusht. Een deel daarvan is nog altijd bezig, dat schiet niet op. Dan hoor je: ‘Mijn kind zit in een negatieve spiraal, richting X is mislukt en richting Y is ook mislukt en nu twijfelt hij aan zichzelf.’ Ik verschiet
daar niet van. Mijn dochter volgde technisch onderwijs sport en mijn middelste zoon ook. Mijn zoon heeft een professionele bachelor sport gedaan en is als redder aan het werk. Hij studeert nu aardrijkskunde als extra vak en denkt erover om op termijn nog geschiedenis te doen. Hij wil op termijn als leerkracht aan het werk. Leuk voor hem toch? Maar velen zeiden vroeger ‘technisch onderwijs sport, daarmee kan je toch echt niets doen?’ Terwijl dat hetgene was waar hij gelukkig van werd en goed in is. Mijn dochter is nu politie-inspecteur. Zij is na haar secundair onderwijs naar de politieschool getrokken. Mijn jongste zoon die in het secundair onderwijs elektromechanica studeerde, krijgt nu drie jaar na zijn afstuderen, nog steeds brieven in de bus van bedrijven die hem een job willen aanbieden. Op zijn achttiende is hij afgestudeerd. Hij had zeer goede resultaten en iedereen verwachtte dat hij een professionele bachelor zou volgen. Hij had last van die verwachtingen en die druk, was het studeren even beu en is toen een jaar gaan werken. Zijn job vond hij niet zo boeiend en uiteindelijk is hij net als zijn zus naar de politieschool getrokken. Nu werkt hij op de interventiedienst van de politie. Hij doet zijn job zeer graag; al mijn kinderen doen hun werk graag. Ongelofelijk toch. Dat is uiteindelijk het enige wat ouders willen, niet? (lacht). •
(foto: datarec)
29
APPeL
DE VERHOOGDE INSTROOM IN HET HOGER ONDERWIJS
De verhoogde instroom is één zaak, maar wat mat al die nieuwe alumni na hun afstuderen? We gingen hiervoor polsen bij professor Ides Nicaise.
Onze arbeidsmarkt zal op vrij korte termijn geconfronteerd met een toenemend aantal hooggeschoolden. Is daar eigenlijk wel nood aan? Zo’n vraag gaat vaak samen met de vrees dat het diploma hoger onderwijs gaat devalueren en er een problematiek ontstaat van overeducatie. Onderzoek leert ons dat ongeveer een kwart van de mensen overschoold is. Aan de andere kant is het zo dat er ook een beduidend percentage van de mensen ondergeschoold is. We hebben dus een probleem van mismatching. Conceptueel maken we hierbij het onderscheid tussen verticale mismatch en horizontale mismatch. Verticaal wil zeggen dat je een inadequate scholing hebt qua niveau, horizontaal verwijst dan naar je studierichting. Grosso modo is er iets meer overscholing dan onderscholing en dat is nu misschien een probleem. Je moet het echter ook dynamisch bekijken, op langere termijn. Wat is de situatie binnen tien, vijfentwintig
op lange termijn. Belangrijker is om de mensen te oriënteren naar de ‘meest gevraagde’ studierichtingen. Kwantiteit is dus geen probleem, maar wat met kwaliteit? Leeft er bij de praktijk geen vrees rond devaluatie? Die vrees heeft vooral te maken met het feit dat steeds meer mensen de stap naar het hoger onderwijs zetten. Momenteel doet ongeveer zestig procent van de Vlaamse jongeren dit, vroeger ging het om slechts twintig procent. Dan kan je natuurlijk wel vermoeden dat daar ook wat minder briljante personen tussenzitten. Dat het hoger onderwijs qua kwaliteit louter daardoor zou achteruitgaan, lijkt me echter een fabel. Louter intuïtief vind ik bijvoorbeeld dat de onderzoekers die wij rekruteren aan de universiteit steeds beter voorbereid zijn op hun job in vergelijking met de oudere generatie. Natuurlijk is dat maar één segment van de markt. Ik geloof echter niet in een systematisch devaluatie van het hoger onderwijs.
'We moeten niet bang zijn van een structureel overschot aan hooggeschoolden op lange termijn.' jaar? Trendmatig weten we dat de vraag naar hooggeschoolde arbeid zal blijven toenemen. Als je kijkt naar hoe de lonen evolueren, dan merk je dat hooggeschoolden relatief steeds meer verdienen in vergelijking met laaggeschoolden. We gaan dan ook naar een toenemend tekort aan hooggeschoolden, of correcter: naar een afnemend overschot. Minstens even belangrijk is het aspect studierichting en de horizontale mismatch. In die zin weten we ook dat er knelpuntberoepen zijn waar een tekort, zowel in de sommige segmenten van hooggeschoolden (bv. ingenieurs) als in segmenten van zeg maar beroepsonderwijs op het secundair niveau (bv. bakkers, lassers, truckchauffeurs). Kort samengevat (lacht): we moeten niet bang zijn van een structureel overschot van hooggeschoolden
APPeL
Een duidelijke indicator van kwaliteit is net ook de inkomenssituatie van hooggeschoolden. Aangezien dat inkomen relatief versterkt, worden hoge inkomens meer en meer de norm. Het lijkt misschien contraintuïtief, maar juist hierdoor zal men subjectief minder belang hechten aan een diploma hoger onderwijs. Dat men relatief gezien zelfs beter betaald wordt dan hogergeschoolden vroeger, is echter een duidelijk teken dat de kwaliteit van het hoger onderwijs absoluut niet problematisch is. Maatregelen die de instroom proberen te beperken worden dan ook niet toegejuicht vanuit de arbeidsmarkt? Kijk naar de ingenieurs en wat daar onlangs is gebeurd. Daar heeft men de toegangsproeven afgeschaft omwille van tekorten. Op dat moment zie je
30
DE VERHOOGDE INSTROOM IN HET HOGER ONDERWIJS
(foto: Yuri Arcurs)
de slaagkansen natuurlijk iets dalen. Wat dan vooral belangrijk is, is dat men jongeren goede informatie geeft over hun slaagkansen, maar niet dat men een ‘hakbijlcomité’ heeft. Ik ben dan ook zoals velen voorstander van een Chrysostomosproef, een niet bindende, oriënterende proef voor het hoger onderwijs. Je ontzegt dan niemand de toegang, maar je geeft wel een indicatie. Voor bepaalde jongeren is dat: “jij bent beter dan je denkt”, aan anderen: “jij gaat harder moeten werken dan je denkt of meer hulp zoeken”. Ter conclusie: als we naar het toenemend
31
kijken aantal
'We hebben een probleem van mismatchig' hooggeschoolden, is dit niets om ongerust over te zijn. Integendeel, het licht in de lijn van de verwachtingen en zal zelfs een toekomstige nood helpen vervullen. Nu, de druk op de hogescholen en universiteiten is wel mogelijk een probleem. Daar speelt het dilemma
kwaliteit/kwantiteit een rol. Je kan niet negeren dat de student-staf ratio stelselmatig toeneemt en dat dit de mogelijkheid tot differentiatie en meer actief onderwijs beperkt. Dat is natuurlijk een korte termijn probleem rond de financiering van het hoger onderwijs, maar ik maak me daar wel zorgen over. •
APPeL
HET GEHEUGEN VAN DE MEESTER
Het geheugen van de meester De Historische Collectie PPW
Pieter Verstraete Wie zich ooit op de schoolbanken misdroeg, zal het bevestigen: een meester heeft een goed geheugen. Eens in het vizier, altijd in het vizier. Het geheugen van de meester stopt echter niet aan het einde van het schooljaar of het pensioen van deze of gene leerkracht. Integendeel. Sinds 1967 stelt de Historische Collectie PPW zich als doel dit geheugen minutieus in kaart te brengen. Het was professor Nauwelaerts die aan het begin van de jaren 60 startte met wat hij toen de ‘Collectie Historische Pedagogiek’ noemde. Het doel van de collectie bestond erin het historisch-pedagogisch onderzoek te promoten door onderzoekers een staalkaart van bronnenmateriaal aan te bieden op het vlak van de geschiedenis van opvoeding, vorming en onderwijs. De vele schenkingen van scholen, instellingen, organisaties en bevriende bibliotheken zorgden ervoor dat de collectie al snel uit zijn voegen barstte. In veertig jaar tijd groeiden de twee kleine lokaaltjes uit tot een omvangrijk archief van zo’n 3000 lopende meters. Verspreid over een drietal locaties in de Leuvense binnenstad omspant de Historische Collectie Pedagogische en Psychologische Wetenschappen het Vlaamse educatieve geheugen over een periode van twee eeuwen. De enorme verzameling leerboekjes, de naar schatting zevenhonderd kleurrijke wandplaten en de quasi ontelbare pedagogische monografieën vormen een schat aan informatie voor onderzoekers van allerlei slag.
(afbeelding: Historische Collectie Psychologie en Pedagogische Wetenschappen)
Een deur naar het verleden Historisch-pedagogen kunnen er hun hart ophalen. Op basis van het bewaarde materiaal kan men reconstrueren hoe leerkrachten aan het einde van de negentiende
Een omvangrijk archief van zo’n drieduizend lopende meters APPeL
32
HET GEHEUGEN VAN DE MEESTER
Digitalisering moet, wil de collectie haar internationale uitstraling niet verliezen eeuw lesgaven. Vooral de leerboekjes stellen de onderzoekers in staat een gedetailleerd en evenwichtig beeld te krijgen van hoe het klassikale onderwijs in ons verleden vorm kreeg. Maar ook voor historici is de collectie van belang. De wandkaarten en leerboekjes geven een beeld van de waarden en normen die centraal stonden in ons onderwijs. Op de schoolbanken werd veel meer doorgegeven dan kennis over de stand van de zon of de groeicurves van een bacterie. De klas was ook een broedkast van nieuwe burgers. Een plek waar ideeën over de ‘kleine arme zwartjes’ zich verspreidden of waar het katholieke establishment haar ongenoegen over de heidense opstand van de socialisten ventileerde. De historische collectie is dan ook veel meer dan een hoop oud papier. Ze geeft zicht op hoe een school werkt en wat haar effecten zijn. Bits en bytes Na vele omzwervingen lijkt de collectie eindelijk een vaste stek te hebben gevonden. Enige tijd geleden werd na overleg tussen de decaan en de hoofdbibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek beslist om de collectie leerboekjes, wandplaten, pedagogische tijdschriften en monografieën als volwaardig onderdeel van de Bibliotheek Psychologie en Pedagogische Wetenschappen te erkennen. Eén van de grote problemen is dat men de titels van de boeken niet elektronisch kan opzoeken. Een catalograaf, iemand die catalogi samenstelt, moet de ontsluiting van de collectie nu in een stroomversnelling brengen. De digitalisering van de duizenden titels is een mijlpaal die de komende jaren moet worden gehaald, wil de collectie haar internationale uitstraling niet verliezen. Goudklompjes en water Dat de collectie het pad van de digitalisering kan opgaan, is te danken aan het werk van velen, onder wie professor Angelo Van Gorp, Maria Léon, Martine Pieters en professor emeritus Mark D’hooker. Hun inspanningen onttrokken de collectie niet alleen aan de virtuele vergetelheid, maar ook aan het verwoestende gevaar van vochtigheid. Tot voor kort bewaarde men een groot deel van de historische collectie in de kelders van het Vanden Heuvel Instituut. De hoge graad van luchtvochtigheid en de grote afstand tussen de verschillende kelderlokalen waarin de historische collectie was ondergebracht, bedreigden niet alleen het voortbestaan, maar zorgden ook voor versnippering van de collectie. Na een zomerse regenvlaag 33
(afbeelding: Historische Collectie Psychologie en Pedagogische Wetenschappen)
Na een zomerse regenvlaag stond de kelder zelfs blank stond de kelder zelfs blank. Voor beide problemen – vochtigheid en versnippering – vond de faculteit een oplossing door de collectie naar de kelders van de voormalige KBC-gebouwen in de Minderbroedersstraat over te brengen. De vele leerboekjes, wandplaten, monografieën en tijdschriften zijn waardige vervangers van de waardepapieren en goudklompjes - gesteld dat die er hebben gelegen. Vervangers die gemiddeld tussen de 5 en de 150 euro per stuk kosten. Vervangers ook die, zoals het een echte goudklomp betaamt, in staat zijn een toenemend aantal bezoekers een spiegel voor te houden: een spiegel waarin het beeld dat men van zichzelf en het verleden heeft langzaam maar zeker plaats maakt voor een nieuwe manier van kijken. Want is het niet zo dat het geheugen van de meester onlosmakelijk is verbonden met de toekomst van het lesgeven? •
APPeL
FACULTY @ THE MOVIES
Faculty @ the movies ‘Horrible Bosses ‘ onder een wetenschappelijk vergrootglas Jeroen Camps & Elfi Baillien In deze rubriek sturen we een of meerdere PPW-medewerkers op onze kosten naar de film. Het enige dat we daarvoor terugvragen is hun ongezoute mening over wat ze te zien krijgen! Elfi Baillien en Jeroen Camps, medewerkers bij de onderzoekseenheid arbeids-, organisatie- en personeelspsychologie, mogen deze rubriek plechtig inwijden met hun recensie over de film ‘Horrible bosses’. Leidinggevenden geven het goede voorbeeld, ondersteunen hun werknemers en zetten het collectief welzijn op de eerste plaats. Tenminste, dat zouden ze moeten doen. In de film ‘Horrible Bosses’ krijgen we jammer genoeg een ander beeld voorgeschoteld. Daar blijken leidinggevenden Mr. Harken, Dr. Harris en Bobby een ware nachtmerrie voor hun werknemers
Nick, Kurt en Dale. Van pesterijen tot seksuele intimidatie en het zich onrechtmatig toeëigenen van promoties, niets lijkt deze machtsbeluste leidinggevenden te veel. Als kijker van deze komedie ben je dan ook getuige van de ene na de andere onvoorstelbare, en tegelijkertijd hilarische situatie. Wanneer Nick, Kurt en Dale uiteindelijk samen een plot smeden om elkaars bazen op sluwe wijze te vermoorden, lijkt het hek helemaal van de dam.
Wanneer je baas een ware eikel is Pestende leidinggevenden Ondanks de komische noot van de film, staat de plot niet zo ver van de realiteit als je zou denken. Onderzoek geeft immers aan dat een tiende van de Belgische werknemers te maken heeft met een pestende leider. Als we niet enkel pesten, maar elk gedrag dat schadelijk is voor werknemers of een organisatie in ogenschouw nemen, dan blijkt dat niet minder dan 60 procent van de werknemers in hun loopbaan met ‘slechte’ leidinggevenden wordt geconfronteerd. Hoewel dat uiteraard niet betekent dat die werknemers even extreme gedragingen ondergaan als Nick, Kurt en Dale, mogen we het probleem zeker niet onderschatten. Want wanneer leidinggevenden hun macht gebruiken ten koste van hun werknemers, veroorzaakt dat een rits aan negatieve gevolgen, zoals een verlaagd welzijn, verminderde prestaties of zelfs conflicten binnen het gezin. Ook de reactie van Nick, Kurt en Dale, die zich willen wreken op hun bazen, sluit aan bij
APPeL
34
DE VERNISSAGE
onderzoek. Wanneer werknemers vreselijk gedrag moeten ondergaan van hun baas, kan er een punt komen waarop zij dat niet meer tolereren en tot actie overgaan in de hoop een soort ‘vergeldende rechtvaardigheid’ te bereiken. Gelukkig houdt dat doorgaans niet in dat werknemers meteen een moordaanslag plannen op hun verschrikkelijke baas. Ook is het niet steeds de baas die het doelwit wordt van deze vergelding, het kan eveneens gaan om een collega of een ondergeschikte van de geterroriseerde werknemer. Dat noemt men ‘verplaatste agressie’.
De Vernissage Psychologen hebben aan de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen niet alleen diagnostische testen ontwikkeld, ingewikkelde verklaringsmodellen bedacht of vulgariserende handboeken geschreven. Af en toe zochten ze ook hun toevlucht tot het potlood om de eigenheid van de psychologie met enkele rake grafietstreken aan het witte blad toe te vertrouwen. In APPeL publiceren we daarom enkele tot nog toe veilig weggestopte tekeningen uit het archief van professor Nuttin. •
Niet helemaal realistisch Ongehoord gedrag op het werk lokt dus meer ongehoord gedrag uit, net als in de film. Toch strookt de film niet volledig met de realiteit. In het verhaal wordt de nadruk erg gelegd op de persoonlijkheid van de leidinggevenden, alsof zij zich als toch al ‘rotte appel’ ontpoppen tot een tiran. Onderzoek toont echter aan dat mensen dikwijls niet als rotte appel geboren worden. Vaak maken de omstandigheden waarin werknemers en leidinggevenden moeten functioneren ze tot wie ze zijn. Dat blijkt slechts erg kort op het einde van de film wanneer de baas van één van de ‘horrible bosses’ zelf niet van de poes blijkt. De film met een korreltje zout nemen, lijkt dan ook zeker op zijn plaats. Maar terroriserende bazen bestaan en ook vergelding bestaat. Wie zelf met een ‘verschrikkelijke’ baas te maken heeft, schakelt echter best geen huurmoordenaar in. Wel is het aan te raden om het gedrag zo snel mogelijk intern aan te kaarten, bijvoorbeeld via de personeelsdienst of een vertrouwenspersoon, om zo verdere ontsporing te vermijden en een oplossing mogelijk te maken. Niet alleen voor jezelf, maar ook voor andere (toekomstige) doelwitten. Horrible Bosses, 2011, New Line Cinema, Rat Entertainment •
35
(afbeelding: Universiteitsarchief)
APPeL
LePPA
NEGOGADEP & NEGOLOHCYSP EDREEDUTSEGFA ROOV ENIZAGAM NEE REMMUN GNAGRAAJ EDSEZ
Voor meer informatie over LAPP, toekomstige activiteiten, foto’s, vacatures en nog veel meer kan je altijd terecht op onze website: http://www.lapp.be