Bedreigde insecten in NoordBrabantse hoogvenen
Stichting noordelijk regionaal ecologisch onderzoeks- en advies centrum "het Willem Beijerinck Biologisch Station"
Bedreigde insecten in Noord-Brabantse hoogvenen
Tekst: Henk de Vries, Jaap Bouwman, René Verhagen en Peter Boer. Met medewerking van: Jan Slaats, Rikjan Vermeulen, Arnold Spee, Victor Mensing, Casper Zuyderduyn, Sicco Ens, Hans Boerma, Henk Arends, Robert Ketelaar & Michiel Wallis de Vries
Rapportnummer: VS2004.13 Productie: De Vlinderstichting Postbus 506 6700 AM Wageningen telefoon: 0317-467346 fax: 0317-420296 email:
[email protected] homepage: www.vlinderstichting.nl
Stichting Willem Beijerinck Biologisch Station Kanaaldijk 36 9409 TV Loon telefoon: 0592 - 407217
[email protected] www.biological-station.com
Opdrachtgever: Provincie Noord-Brabant
Deze publicatie kan worden geciteerd als: De Vries, H.H., R. Verhagen, J.H. Bouwman, P. Boer, S. Ens & H.J. W. Vermeulen (2004). Bedreigde insecten in Noord-Brabantse hoogvenen. VS2004.13, De Vlinderstichting, Wageningen. Trefwoorden: Insecten, hoogveen, Noord-Brabant, libellen, dagvlinders, sprinkhanen, loopkevers, mieren, verspreiding, bescherming, Groote Peel, Deurnsche Peel, Heitraksche Peel, ’t Zinkske, De Bult, Reusselse Moeren Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Vlinderstichting en de opdrachtgever. Januari 2005
Stichting noordelijk regionaal ecologisch onderzoeks- en advies centrum "het Willem Beijerinck Biologisch Station"
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 1
Inhoud
Inhoud...............................................................................................2 Samenvatting........................................................................................3 Hoofdstuk 1 / Inleiding ...........................................................................4 Hoofdstuk 2 / Gebieden en werkwijze .....................................................6 2.1 Beschrijving van de onderzoeksterreinen .......................................6 2.2. Methode van onderzoek............................................................. 13 Hoofdstuk 3 / Resultaten loopkevers..................................................... 15 3.1 Waargenomen loopkeversoorten ................................................. 15 3.2. De waargenomen bijzondere soorten.......................................... 16 3.3 Analyse loopkevers .................................................................... 19 Hoofdstuk 4 / Resultaten mieren........................................................... 22 4.1 Waargenomen soorten ............................................................... 22 4.2 Waargenomen bijzondere soorten ............................................... 23 4.3 Analyse ..................................................................................... 23 Hoofdstuk 5 / Resultaten dagvlinders.................................................... 25 5.1 Waargenomen bijzondere soorten ............................................... 25 5.2.Analyse ..................................................................................... 33 Hoofdstuk 6 / Libellen .......................................................................... 37 6.1 Waargenomen bijzondere soorten ............................................... 37 6.2 Analyse ..................................................................................... 40 Hoofdstuk 7 / Resultaten sprinkhanen................................................... 42 7.1 Waargenomen bijzondere soorten ............................................... 42 7.2 Analyse ..................................................................................... 46 Hoofdstuk 8 / Resultaten insecten algemeen......................................... 47 8.1 Bijzondere soorten ..................................................................... 47 8.2 Verspreiding bijzondere soorten .................................................. 49 Hoofdstuk 9 / Conclusie voor het beheer............................................... 52 9.1 Behoud van doelsoorten ............................................................. 52 9.2 Hoogveenbeheer........................................................................ 53 9.3 Risico’s voor soorten .................................................................. 56 Literatuur ............................................................................................ 57
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1. Overzicht van beschrijving bodemvallocaties 2 Overzicht van ligging bodemvallocaties 3. Overzicht gevangen loopkevers 4 Overzicht aantal loopkeversoorten per terrein 5 Renkonenindex loopkevers 6. Overzicht Mierenvangsten 7. Twinspananalyse vegetatie 8. Overzicht doelsoorten 9. Waargenomen soorten per gebied 10. Prioritaire insectensoorten van provincie Noord-Brabant
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 2
Samenvatting
Gedurende 2002 en 2003 is de insectenfauna in zes Noord-Brabantse hoogvenen onderzocht. Het gaat hierbij om de Groote Peel, de Deurnsche Peel, ’t Zinkske, de Heitraksche Peel, De Bult en de Reuselse Moeren. Het onderzoek had twee doelen. Allereerst het vaststellen van welke soorten in het onderzoeksgebied aanwezig zijn en ten tweede of er bij het beheer rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van bijzondere insectenpopulaties. Speciaal soorten die strikt gebonden zijn aan hoogveen krijgen aandacht in deze rapportage. Het blijkt dat in alle zes terreinen soorten van de Noord-Brabantse lijst met prioritaire soorten voorkomen. Dit betekent dat in alle terreinen bij het beheer rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van deze soorten. Centraal open gebied in Deurnsche Peel Foto Martin van Rooyen
Extra aandacht vanuit het beheer is nodig voor de volgende bijzondere soorten die in hun verspreiding strikt zijn beperkt tot hoogveen: De turfloopkever (Agonum ericeti; aangetroffen in ’t Zinkske en de Deurnsche Peel). Bembidion humerale (een kleine loopkeversoort; aangetroffen in de terreinen ’t Zinkske en de Deurnsche Peel). De veenmier (Formica candida; aangetroffen in de terreinen Groote Peel en de Reuselse Moeren). De hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica; aangetroffen in de Reuselse Moeren). De belangrijkste aandachtspunten voor het beheer ten gunste van de aanwezige hoogveensoorten zijn: • Verhoging en stabilisatie van het waterpeil • Voorkomen grootschalige inundaties • Plaatselijk plaggen • Verwijderen van bosopslag in voorheen boomloze vegetaties.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 3
Hoofdstuk 1 / Inleiding
De insecten van de Noord-Brabantse hoogvenen zijn tot nu toe weinig systematisch onderzocht. Een uitzondering hierop zijn de libellen (Slaats, 2003; Claessens, 1989). Ook zijn er gegevens bekend via de databases over dagvlinders (De Vlinderstichting), libellen (NVL/EIS/De Vlinderstichting), loopkevers (database van Turin) en sprinkhanen (EIS). Tijdens dit onderzoek zijn vijf groepen insecten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, loopkevers en mieren, onderzocht voor zes veengebieden in de oostelijke helft van Noord-Brabant. Doel van dit onderzoek is om de aanwezigheid van belangrijke populaties van insecten zo gedetailleerd mogelijk vast te stellen en met deze kennis de beheerders van de betreffende terreinen te adviseren over het beheer van deze restanten van het Noord-Brabantse hoogveengebied.
Veenhooibeestje Foto Robert Ketelaar
Aanleiding voor dit onderzoek is de aandacht die het beheer van hoogvenen krijgt in het nationale beschermingsplan veenvlinders 20012005 (Van Swaay & Wallis de Vries, 2001). In dit plan staat de opzet van een herstelplan voor het veenhooibeestje in de Groote Peel vermeld. De laatste waarneming van het veenhooibeestje dateert al van 1996 (Van Swaay & Wallis de Vries, 2001), hetgeen aanleiding was om het onderzoek te verbreden naar mogelijkheden voor het veenhooibeestje in andere kansrijke locaties, zoals de Deurnsche Peel en de Bult. Tegelijkertijd werd het mogelijk om ook andere groepen insecten, zowel vliegende als bodemactieve soorten, te betrekken bij dit onderzoek. De Vlinderstichting heeft als doel om vlinders en libellen te beschermen. Bij de inventarisatiewerkzaamheden is het goed mogelijk om ook sprinkhanen mee te nemen in dit onderzoek. Om deze reden is gekozen voor de inventarisatie van deze drie groepen vliegende insecten. Voor de bodemactieve soorten werd ervoor gekozen om samen te werken met het WBBS (Stichting noordelijk regionaal ecologisch onderzoeks- en advies centrum “het Willem Beijerinck Biologisch Station”). Het WBBS werkt met bodemvallen en is vooral geïnteresseerd in loopkevers. Aangezien mieren als bijvangst in de bodemvallen gemakkelijk meegenomen kunnen worden en Peter Boer bereid was deze bijvangsten te determineren heeft deze rapportage betrekking op twee bodemactieve groepen, loopkevers en mieren. Door de combinatie van onderzoek naar verschillende insectengroepen, zowel bodemactieve als vliegende, wordt een goed inzicht verkregen in de aanwezige entomofauna. Hierdoor kan het beheer
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 4
van de te onderzoeken gebieden ook worden afgestemd op de entomofauna. In overleg met de provincie Noord-Brabant is gekozen om dit onderzoek betrekking te laten hebben op zes restanten van het hoogveengebied in het oostelijk deel van Noord-Brabant. Het gaat hierbij om vijf restanten uit het Peelgebied, de Groote Peel, De Deurnsche Peel (inclusief de Liesselse Peel), de Bult, De Heitraksche Peel en ’t Zinkske. Het zesde terrein, de Reuselse Moeren, ligt westelijker tegen de Belgische grens aan.
Doel Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen welke soorten van vijf insectengroepen voorkomen in de geselecteerde gebieden en of er bij het beheer rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van bijzondere soorten van de te onderzoeken groepen. Hiervoor is een aantal doelsoorten vastgesteld. Het gaat hierbij om soorten die een specifieke binding hebben met hoogveengebieden en tegelijkertijd ook beleidsmatig prioritair zijn. Beleidsmatig prioritair zijn met name die soorten die als zodanig vermeld staan in het rapport ‘Over bevers, blauwtjes en brabanters’ (Provincie Noord-Brabant, 2004). Een overzicht van de prioritaire soorten van de voor deze studie bekeken groepen staat in bijlage 10. Een van de achtergronden van deze onderzoeksvraag vormt de afwegingen die hoogveenbeheerders maken bij het waterbeheer. Bij rigoureuze maatregelen in het peilbeheer in hoogvenen kunnen locale populaties van bedreigde soorten definitief verdwijnen, terwijl de maatregel vaak juist bedoeld is voor het herstel van het hoogveen met haar typische flora en fauna. Verder is het van groot belang voor de beoordeling van de waarde van een terrein om te weten of hier nog soorten voorkomen welke behoren tot typische vertegenwoordigers van de hoogveenfauna. In deze rapportage zullen achtereenvolgens de gebieden (paragraaf 2.1), de werkwijze (paragraaf 2.2), de resultaten van de verschillende groepen apart (hoofdstukken 3, 4, 5, 6 en 7), worden besproken. Bij de resultaten per soortgroep wordt telkens het totaal aantal waargenomen soorten, de soortspecifieke informatie over het voorkomen in de onderzochte terreinen en de resultaten uit analyses weergegeven. In hoofdstuk 8 worden de prioritaire locaties binnen de onderzochte locaties voor insecten in het algemeen besproken. Enkele conclusies met betrekking tot het gewenste beheer voor de bedreigde insecten in deze gebieden worden tot slot in hoofdstuk 9 getrokken.
Peelstreek: Bord geplaatst door terreineigenaar SBB bij ’t Zinkske.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 5
Hoofdstuk 2 / Gebieden en werkwijze
In 2002 en 2003 werd het veldwerk voor dit onderzoek uitgevoerd. Aangezien de werkzaamheden vrij laat in het veldseizoen van 2002 konden worden gestart is het merendeel van de gegevens van vliegende soorten verzameld in 2003. De bodemactieve soorten werden uitsluitend geïnventariseerd in 2003. De Vlinders, libellen en sprinkhanen werden geïnventariseerd met behulp van zichtwaarnemingen en registratie tot op honderd meter nauwkeurig (vaak ook nauwkeuriger met GPS). De Loopkevers en mieren werden geïnventariseerd met behulp van 19 series bodemvallen, waarbij elke serie uit 5 bodemvallen bestaat. Verwerking van de gegevens vond in 2004 plaats.
2.1 Beschrijving van de onderzoeksterreinen
Hedendaagse veenwinning in Duitsland (2002).
Vijf van de zes onderzoeksgebieden liggen in de Peelstreek. Een groot deel van deze streek was in het verleden met hoogveen bedekt. Ten behoeve van de turfwinning werd het hoogveen afgegraven. De grootschalige vervening kwam in de Peelstreek zo rond 1850 op gang, waardoor eind twintiger jaren van de vorige eeuw nog maar 6.000 van de oorspronkelijke 30.000 hectare hoogveen resteerde (Wonink, 1983). De verveningen gingen door tot kort na de tweede wereldoorlog, en de gebieden werden omgevormd tot cultuurgronden. Slechts een fractie van de oorspronkelijke oppervlakte hoogveen is na de vervening behouden in natuurgebieden en niet verder omgevormd tot cultuurgrond. Levend hoogveen, waarin nog steeds op grote schaal veen groeit, komt echter niet meer voor in deze reservaten. Grote delen van de verveende gebieden zijn bedekt met afwisselend droge en natte heidevegetaties. Lokaal komen in de oude veenputten nog typische hoogveensoorten voor, zoals verscheidene veenmossoorten, éénarig wollegras, lavendelhei en veenpluis. Deze inventarisatie is uitgevoerd in een 6-tal afgegraven, maar verder niet in cultuur gebrachte hoogveengebieden, een overzicht van de ligging van deze gebieden staat in figuur 2.1. Deze gebieden zijn De Bult, Deurnsche Peel, Groote Peel, ’t Zinkske, Heitraksche Peel en de Reuselse Moeren. De laatst genoemde, de Reuselse Moeren, ligt buiten de Peelregio in het zuiden van Noord-Brabant tegen de Belgische grens aan. Het is een restant van een 800 ha groot hoogveengebied dat voorheen voor het grootste deel in België lag. Deze zes gebieden zijn de belangrijkste hoogveengebieden van Noord-Brabant. Ze variëren in omvang van enkele tientallen hectares tot meer dan 3000 ha. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 6
Figuur 2.1. Overzicht van de ligging van de zes gebieden welke onderzocht zijn op voorkomen van de vijf insectengroepen. De verschillende gebieden hebben als gezamenlijk kenmerk dat er sprake is (geweest) van hoogveen. In een aantal van deze terreinen zijn ook nog kenmerkende vegetaties te vinden. De terreinen zijn relicten van grotere aaneengesloten gebieden met hoogveen. Het volledig afgraven van grote delen en het beplanten van delen met bos heeft ertoe geleid dat er maar weinig meer over is van het oorspronkelijke karakter. Toch gaat het voor Nederlandse begrippen om aanzienlijke oppervlaktes natuurgebied, met name bij de Groote Peel en de Deurnsche Peel. Alle aanwezige veen heeft een verstoring van de bodemlaag ondergaan, waardoor intact levend hoogveen niet meer aanwezig is in de gebieden. Naast de verstoringen in het verleden hebben alle gebieden van dit type te maken met ernstige problemen ten aanzien van stikstofdepositie, verdroging en bosopslag.
Figuur 2.2. Centraal gedeelte van de Deurnsche Peel Foto Martin van Rooyen.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 7
Natuurbeleid De Provincie Noord-Brabant heeft het natuurgebiedsplan ‘Peelvenen’ vastgesteld. Een van de doelstellingen voor dit plangebied inclusief de Bult is het behouden, herstellen en ontwikkelen van karakteristieke en/of zeldzame of moeilijk vervangbare natuur- en landschapswaarden (Cools et al., 2002). Daarbij genoemde soorten zijn onder andere soorten als kleine veenbes, lavendelheide, éénarig wollegras, spiegeldikkopje en gladde slang. De twee andere doelstellingen richten zich op het vormen van aaneengesloten gebieden en het herstellen van droge en natte verbindingszones. Vijf van de zes onderzochte gebieden betreffen Natuurbeschermingsgebieden en Habitatrichtlijngebieden; de uitzondering is de Reusselse Moeren. Deurnsche Peel De Deurnsche Peel (figuur 2.3.) ligt op grens van Noord-Brabant en Limburg. Het middendeel bevat nog kenmerken van hoogveen. Het noordelijke deel bestaat uit delen met heide, maar met name ook met veel adelaarsvaren. In het zuiden van het gebied bevinden zich nog enkele voedselrijke plassen. Dwars door het gebied loopt het Deurnsche kanaal. Ten westen van dit kanaal zijn enkele sterk vergraste terreinen aanwezig met plaatselijk nog enkele restanten heide en hoogveenvegetatie (Liesselse Peel). Het middengedeelte is behoorlijk ontoegankelijk, maar is heel open en vertoont plaatselijk aanzetten voor herstel van waardevolle hoogveenvegetaties. Het natuurbeleid van de provincie Noord-Brabant voorziet op de lange termijn (2018) voor het grote centrale gedeelte (figuur 2.2.) van de Deurnsche Peel een begeleid-natuurlijk hoogveenlandschap zonder kleinschalige ingrepen, terwijl bij de Liesselse Peel hoogveen is voorzien als halfnatuurlijk gebied.
Figuur 2.3. Overzicht van de Deurnsche Peel. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 8
Figuur 2.4. Heiderijk gedeelte in noorden van Groote Peel, de Astensche Peel. Foto Martin van Rooyen.
Groote Peel De Groote Peel (figuur 2.5.) is een Nationaal park dat deels in NoordBrabant en deels in Limburg gelegen is. Het gebied bestaat uit delen met heide (figuur 2.4.), veelal sterk vergrast, en veel vennen. Op veel van de grotere vennen broeden kokmeeuwen waardoor deze sterk verrijkt zijn. Het gebied is vanwege het vochtige karakter vrijwel niet te betreden buiten de paden. Ondanks deze natte omstandigheden vormen lage waterstanden een belangrijk probleem in de Groote Peel. Met name de dikke veenrestanten in de noordoostelijke delen, de Astensche Peel, liggen ver boven het grondwaterniveau. Lager afgegraven delen hebben beter contact met grondwater en laten gunstige ontwikkelingen zien richting natte heide. Het natuurbeleid van de provincie Noord-Brabant voorziet op de lange termijn voor de Groote Peel een begeleid-natuurlijk landschap zonder locale beheersingrepen.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 9
‘t Zinkske ‘t Zinkske (figuur 2.6.) is een afwisselend gebied met vochtige en droge heiden, enkele vennen en hoogveenrestanten. Het zuidwestelijke deel is het meest vochtig, naar het noorden toe wordt het gebied droger. Het vormt een onderdeel van het complex de Deurnsche Peel, in eigendom van Staatsbosbeheer. Het gebied zit volledig ingeklemd tussen het Deurnsche kanaal, de A67 en de Helenavaart. Het natuurbeleid van de provincie Noord-Brabant voorziet op de lange termijn voor dit gebied een doelstelling van natte heide, droge heide en hoogveen. Heitraksche Peel De Heitraksche Peel (figuur 2.6.), ook onderdeel van het Deurnsche Peel complex (eigendom Staatsbosbeheer), bestaat voor een groot deel uit bos. Dit gebied wordt doorsneden door de snelweg A67. In het zuidelijke deel van het terrein is het gebied voor een groot deel dichtgegroeid met adelaarsvaren. Op een aantal plaatsen is het hier echter nog open. Het noordelijk deel bestaat uit een bosrand met centraal een open grasveld met pijpestrootje. De provincie NoordBrabant voorziet voor de lange termijn voor dit gebied de doelstelling hoogveen en berkenbroekbos, met in de randzone voornamelijk vochtig schraalland.
Figuur 2.6. Ligging van Heitraksche Peel (hier aangegeven als Grauwveen) en ‘t Zinkske. De Bult De Bult (figuur 2.7.) is het meest noordelijk gelegen onderzoeksgebied. Het grootste deel bestaat uit sterk vergrast DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 10
hoogveen en vochtige heide. Het westelijk deel is sterk verbost. Door het gebied verspreid zijn nog enkele veenputjes aanwezig waar veenmos groeit. Dit gebied ligt op ca. 7 km afstand van de Deurnsche Peel. De doelstellingen van de provincie Noord-Brabant voor dit gebied is het behoud, herstel en ontwikkeling van grotendeels levend hoogveen, met voornamelijk in de randzones Berkenbroekbos en Berken-Eikenbos.
Figuur 2.7. Het meest noordelijk gelegen terrein van dit onderzoek, De Bult.
Reuselse moeren De Reuselse moeren (figuur 2.8.) ligt een flink stuk zuidelijker dan de overige gebieden, tegen de Belgische grens aan. Het is een afwisselend gebied met heide, hoogveenrestanten en bos. Het centrale deel is moeilijk bereikbaar vanwege de gagel die hier veelvuldig voorkomt. In het zuidoostelijke deel is een aantal percelen opnieuw ingericht. De natuurdoelen van de provincie Noord-Brabant voor dit gebied omvatten behoud en optimalisering van een natuurgebied waarin hoogveenmoerassen worden afgewisseld met natte heide, berkenbroekbos en gagelstruweel.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 11
Figuur 2.8. De Reuselse Moeren is een terrein dat voor een groot deel grenst aan België.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 12
2.2. Methode van onderzoek
Dagvlinders, libellen en sprinkhanen De methode voor de inventarisatie van de vlinders, libellen en sprinkhanen is als volgt. Het gehele gebied is één keer per maand doorkruist in de periode mei, juni, juli en augustus. In augustus 2002 is gestart met het westelijk deel van de Deurnsche Peel, de overige waarnemingen vonden plaats in 2003. Waarnemingen werden hierbij ingetekend op een veldkaart. Per locatie werden de waarnemingen op ten minste honderd meter nauwkeurig ingetekend. Voor de sprinkhanen zijn veelal de roepende mannetjes geïnventariseerd. Op een aantal locaties is met een net gesleept voor niet roepende dieren. Na aanvang van het onderzoek bleek dat Jan Slaats een privéinventarisatie project was gestart. De grote hoeveelheden gegevens van met name libellen, maar ook vele vlinders en sprinkhanen uit dezelfde waarnemingsperiode werden door hem aan dit project beschikbaar gesteld. Het betreft waarnemingen die ook op 100 meter nauwkeurig werden genoteerd. Met name op het gebied van libellen heeft dit ervoor gezorgd dat er een zeer grote dataset beschikbaar kwam voor de Groote Peel en de Deurnsche Peel. Voor het veenhooibeestje, de belangrijkste doelsoort van dit project, werden alle gebieden apart onderzocht op het voorkomen van locaties met éénarig wollegras. Van de meest interessante locaties voor deze soort werd een vegetatieopname gemaakt.
Loopkevers en mieren De loopkevers zijn volgens een standaardmethode verzameld in bodemvallen. De voordelen hiervan zijn dat gelijktijdig en 24 uur per dag in verschillende terreinen, en met dezelfde intensiteit, gevangen kan worden (Van Essen, 1993). De bodemvallen hebben een diameter van 10,5 cm. Op iedere monsterplek zijn 5 bodemvallen op lijn geplaatst, met een onderlinge afstand van 5 meter. Deze vormen tezamen één serie. De bodemvallen zijn gevuld met 100 ml conserveringsmiddel (4 % formalineoplossing) met een beetje afwasmiddel om de oppervlaktespanning te verlagen. Voor de Groote Peel, de Deurnsche Peel, de Heitraksche Peel, ’t Zinkske, De Bult en de Reuselse Moeren werd gebruikt gemaakt van respectievelijk 5, 5, 2, 2, 2 en 3 locaties waar telkens 5 bodemvallen waren geplaatst. In totaal werden dus 95 bodemvallen geplaatst. De negentien monsterplekken kunnen grofweg getypeerd worden als recent geplagde struikheide (1x), dominantie door struikheide (3x), dominantie door pijpestrootje met struikheide (3x), dominantie door pijpestrootje zonder heide (4x), moerasbos met berken en pijpestrootje (1x), dominantie door varens (1x) en natte heide, dat wil zeggen met dophei of veenmos of gagel + veenbies of zonnedauw (6x) (zie bijlage 1). Een overzicht van de locaties waar de bodemvallen stonden, staat weergegeven in bijlage 2.
Bodemval in de Groote Peel Foto Martin van Rooyen.
De potten zijn in de periodes april t/m juni en september t/m oktober om de twee weken geleegd. De eerste periode geeft een goed beeld van de soorten die in het voorjaar en de zomer actief zijn. In de tweede periode zijn met name najaarssoorten gevangen. Hierdoor ontstond ondanks de beperkte inzet van tijd en middelen toch een redelijk compleet beeld van de loopkevergemeenschap in de bemonsterde gebieden. De loopkevers zijn op naam gebracht met behulp van het determinatiewerk van Boeken et al. (2002). DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 13
De mieren zijn meegenomen als bijvangst van de methode met bodemvallen voor loopkevers. Gegevens uit bodemvallen geven een redelijke indruk van de bodemactieve mierenpopulatie. De aanwezigheid van formaline in de potten is echter niet ideaal (zie o.a. Boer, 2003b), omdat de formalinelucht mieren afschrikt. Daarnaast is de volledigheid van de inventarisatie afhankelijk van de onderzoeksperiode. Ook de actieradius van de verschillende mierensoort, variërend tussen 2 en 200m, beïnvloedt de vangkans. Ook zijn er soorten die zelden of nooit bovengronds actief zijn. Verwerking van gegevens Er zijn per groep lijsten opgesteld met daarin opgenomen de soorten die bijzondere aandacht krijgen vanuit dit project: het gaat hierbij in eerste plaats om soorten die geselecteerd waren als typische hoogveenbewonende soorten. Later werd hier nog een kleine groep bijzondere, maar minder aan hoogveen gebonden soorten toegevoegd, met name bijzondere soorten van vochtige of schrale milieu’s. Alle zijn prioritaire soorten van de provincie Noord-Brabant. • voor vlinders zijn dit spiegeldikkopje (Heteropterus morpheus) en veenhooibeestje (Coenonympha tullia). Toegevoegd werd heideblauwtje (Plebeius argus). • voor libellen is gekozen voor hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica) en noordse glazenmaker (Aeshna subarctica). Toegevoegd werden gevlekte glanslibel (Somatochlora flavomaculata) en venwitsnuitlibel (Leucorrhinia dubia). • voor sprinkhanen zijn dit zompsprinkhaan (Chorthippus montanus), moerassprinkhaan (Stethophyma grossum) en gouden sprinkhaan (Chrysochraon dispar). • voor loopkevers zijn dit goudrandloopkever (Carabus nitens), moerasloopkever (Carabus clatratus), turfloopkever (Agonum ericeti), gestippelde loopkever (Blethisa multipunctata) en (toegevoegd) Anisodactylus nemorivagus, Bembidion humerale, Agonum gracile en Pterostichus atterimus • voor de mieren is dit de veenmier (Formica candida). Voor de loopkevers werd een aanvullende analyse verricht op basis van een beschikbare oecologische indeling (Turin et al., 1991). De overeenkomst met 33 voorbeeldbiotopen werd berekend met de Renkonen-index (Heijerman & Turin, 1994), welke is gebaseerd op de aantalsverhouding tussen alle soorten van twee te vergelijken soortenlijsten. Als de aantalsverhouding tussen de soorten volledig overeenkomt is de index 100%. Zowel afwezigheid van verwachtte soorten als aanwezigheid van andere soorten dan die in de voorbeeldbiotopen aanwezig zijn leidt tot een verlaging van het overeenkomst percentage, de Renkonen-index. De vegetatieopnamen voor het veenhooibeestje werden tezamen met 385 andere opnamen uit andere veengebieden geanalyseerd. Hiervoor werd het clusterprogramma Twinspan gebruikt. De gebieden die in dezelfde cluster vallen als gebieden waarvan bekend is dat er ten tijde van de vegetatieopname het veenhooibeestje voorkwam, zijn als kansrijk aangemerkt voor herstel van leefgebied voor het veenhooibeestje. Deze methode is eerder toegepast voor de Overijsselse venen, Twente, de Achterhoek en de Mariapeel (De Vries, 2002; De Vries & Ens, 2002; De Vries & Ens, 2004). DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 14
Hoofdstuk 3 / Resultaten loopkevers
Tijdens dit onderzoek is 18% van de Nederlandse soorten loopkevers aangetroffen in de onderzochte gebieden. Er zijn nog steeds een aantal kenmerkende loopkeversoorten van hoogvenen te vinden in het oostelijk deel van Noord-Brabant. Niet alle beoogde soorten werden waargenomen, maar de aan hoogveen gebonden soorten Bembidion humerale,
Pterostichus aterrimus, Agonum ericeti en Anisodactylus nemorivagus zijn hier nog aanwezig.
De loopkevers van de hoogvenen in het oostelijk deel van NoordBrabant werden niet eerder goed onderzocht. Uit onderzoeken in Drenthe, incidentele waarnemingen uit Noord-Brabant en met gebruikmaking van de beschikbare literatuur kon worden ingeschat welke bijzondere soorten eventueel aanwezig kunnen zijn in deze gebieden. Het blijkt dat een aantal kenmerkende hoogveensoorten nog te vinden is in enkele gebieden.
3.1 Waargenomen loopkeversoorten Bij deze inventarisatie van zes hoogveengebieden in de provincie Noord-Brabant zijn in totaal 5693 individuen gevangen behorende tot 71 verschillende soorten (zie bijlage 3). Dit is 18 % van de Nederlandse loopkeverfauna. Voor de zes gebieden, Groote Peel, Deurnsche Peel, ’t Zinkske, Heitraksche Peel, De Bult en de Reuselse Moeren werden respectievelijk 42, 40, 35, 28, 18 en 22 soorten waargenomen. Van de 9 typische hoogveensoorten die mogelijk aangetroffen konden worden, zijn 5 soorten aangetroffen (paragraaf 2.2). Van de 47 Nederlandse soorten die een duidelijke voorkeur hebben voor heideterreinen en hoogvenen zijn 28 soorten gevangen. Van de overige 43 soorten kunnen er 13 aangemerkt worden als indicatief voor vochtige tot natte omstandigheden, zoals rietlanden, drooggevallen gronden en beschaduwde bossen, terwijl 4 soorten indicatief zijn voor droge, schrale en open omstandigheden op zandgronden. De overige 26 soorten zijn voor het merendeel eurytoop, dit wil zeggen dat ze weinig eisen aan hun milieu stellen. De vaak in heideterreinen en hoogvenen aangetroffen soorten Amara lunicollis, Bradycellus harpalinus, Dyschirius globosus, Poecilus versicolor, komen in alle terreinen voor. De soorten Agonum sexpuntatum, Loricera pilicornis en Nothiophilus aquaticus komen in vijf van de zes terreinen voor. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 15
De overige gevangen soorten van hoogvenen en heiden zijn steeds in slechts enkele terreinen gevangen. In alle gebieden komt verder Anisodactylus bionotatus voor, een soort van vochtige omstandigheden. Ook de eurytope soorten Pterostichus strenuus en Amara aenea komen in alle terreinen voor. De overige eurytope soorten en soorten van natte gebieden komen voor in enkele terreinen.
Carabus nitens Foto Henk de Vries
Bijzondere vangsten van andere soorten waren Pterostichus lepidus (Groote Peel), Olisthopus rotundatus (Deurnsche Peel, ’t Zinkske, Groote Peel) en Bembidion nigricorne (Groote Peel). Dit zijn alle drie soorten die drogere struikheidvegetaties prefereren. Afwezige soorten die aangetroffen hadden kunnen worden waren onder andere: Agonum munsteri, Blethisa multipunctata, Carabus nitens en Carabus clatratus. Hieronder worden de belangrijkste waargenomen soorten besproken. In bijlage 4 staat een overzicht van de waargenomen soorten in een bepaald terrein.
3.2. De waargenomen bijzondere soorten In deze paragraaf zijn geen verspreidingskaartjes opgenomen , omdat het hier slechts om puntbemonsteringen van een beperkt aantal locaties gaat. Telkens wordt d.m.v. een nummer verwezen naar een bepaalde vallenserie. De locatie van de betreffende vallenserie is weergegeven in bijlage 2. Van de typische hoogveensoorten komt Anisodactylus nemorivagus in de Deurnsche Peel, ‘t Zinkske en de Groote Peel voor. In alle drie de terreinen is deze soort in behoorlijke aantallen in meerdere series gevangen. De overige typische hoogveensoorten, worden slechts in één of twee terreinen gevangen, en dan steeds in geringe aantallen in slechts één serie. Agonum ericeti en Bembidion humerale zijn beide in de Deurnsche Peel (respectievelijk vangpotlocatie 5 en vangpotlocatie 3) en ‘t Zinkske (respectievelijke vangpotlocatie 10 + 11) gevangen. Agonum gracile is gevangen in de Heitraksche Peel (locatie 9) en in de Reuselse Moeren (locatie 19). Pterostichus atterimus is alleen in de Deurnsche Peel (locatie 7) gevangen.
Anisodactylus nemorivagus Van de typische hoogveensoorten werd Anisodactylus nemorivagus aangetroffen in de Deurnsche Peel, ‘t Zinkske en de Groote Peel. In alle drie de terreinen is deze soort in behoorlijke aantallen en op meerdere vangpotlocaties gevangen. Anisodactylus nemorivagus beschikt over volledig ontwikkelde vleugels, en vliegwaarnemingen zijn bekend (Turin, 2000). In zijn gehele verspreidingsgebied (centraal en mediterraan Europa) wordt A. nemorivagus slechts sporadisch gevangen (Turin, 2000). In Nederland geldt deze soort als zeer zeldzaam. In Nederland zijn alle vangsten afkomstig van natte heiden op hoogveen (Van Essen, 1993), maar voor België wordt deze soort getypeerd als een soort van droge heide (Desender et al., 1995).
Het aantal waarnemingen van deze soort is nog te gering om uitspraken te kunnen doen over zijn specifieke habitateisen (Turin, 2000), zodat het tevens onmogelijk is om de precieze oorzaak voor de DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 16
achteruitgang van deze soort aan te geven. Mogelijke oorzaken zijn het verloren gaan van vochtige heideterreinen en veranderingen in het beheer (Van Essen, 1993). Recente vangsten zijn schaars, zowel in Nederland als in de ons omringende landen (Turin, 2000). Sinds 1975 is deze soort op zes plaatsen waargenomen, waarvan één in Noord-Brabant (verder zuidDrenthe en zuid-Twente). Bij de huidige inventarisatie is de soort in totaal op tien verschillende locaties in de terreinen Deurnsche Peel, ’t Zinkske en de Groote Peel in aanzienlijke aantallen gevangen. Deze locaties hebben met elkaar gemeen dat de vegetatie beschreven kan worden als een structuurrijke natte heide. Het lijkt daarom redelijk om te veronderstellen dat deze soort in de hoogveengebieden van de provincie Noord-Brabant nog in redelijke aantallen voorkomt. Met name in nabij gelegen gebieden met een structuurrijke heidevegetatie mag deze soort verwacht worden. Deze soort behoort tot de prioritaire soorten van Noord-Brabant (Verstrael et al., 2003) en de provincie Noord-Brabant heeft dan ook een grote verantwoordelijkheid voor het behoud van deze soort. Hiervoor moet het behoud en herstel van structuurrijke natte heidevegetaties op hoogveenbodems de eerste prioriteit hebben. Aangezien alle individuen van deze soort kunnen vliegen mag verondersteld worden dat de kolonisatie van nieuwe gebieden in de nabijheid van bestaande populaties geen probleem hoeft te zijn. Bembidion humerale Bij deze inventarisatie is Bembidion humerale aangetroffen in de Deurnsche Peel en in ’t Zinkske. Voor beide terreinen geldt dat slechts 1 exemplaar is gevangen. In beide terreinen is de soort aangetroffen in een laagte in het terrein. Hoewel de vegetatie in de Deurnsche Peel en ’t Zinkske geheel anders is, lijkt met name het voorkomen van vochtige laagtes, met voldoende open en zonnige plekken in de vegetatie belangrijk te zijn. Bembidion humerale geldt als een karakteristieke soort voor hoogvenen (Turin, 2000). Deze dagactieve soort van zonnige plaatsen beschikt over geheel ontwikkelde vleugels, maar vliegwaarnemingen zijn niet bekend. Een aanwijzing voor een goed verbreidingsvermogen vormen waarnemingen van deze soort in het Fochteloër Veen in het centrum van een groot afgebrand gebied na één jaar (Turin, 2000). Ook plaatselijk plaggen lijkt een positieve invloed te hebben op het voorkomen van deze soort, tenminste als overmatige opslag van berken wordt voorkomen. In Nederland is deze soort sinds 1975 op negen plaatsen waargenomen, waarvan eenmaal in Noord-Brabant. Volgens Desender en Turin (1986) is het aantal vindplaatsen in de afgelopen decennia min of meer gelijk gebleven. Echter, uit Turin (2000) blijkt dat de vindplaatsen zich sinds 1975 beperken tot NoordDrenthe, Twenthe/Achterhoek en het noorden van de Peelstreek. De vindplaatsen in Zuid-Drenthe, Veluwe, Gooi-streek, Zuid-Holland en de zuidelijke helft van de Peelstreek lijken verleden tijd. Ook internationaal wordt deze soort ernstig bedreigd, als gevolg van de voortdurende ontginning en/of verdroging van hoogveengebieden. Behoud en herstel van hoogveengebieden is dan ook een belangrijke voorwaarde voor het behoud van deze soort. De soort behoort tot de prioritaire soorten van Noord-Brabant (Verstrael et al., 2003). Om deze soort te behouden moet een vochtig en open habitat dan ook in voldoende mate aanwezig zijn. Dit kan bereikt worden door regelmatig delen af te plaggen, zodat jonge en DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 17
open successiestadia ontstaan. Teveel beschaduwing ten gevolge van een snelle opslag van bomen moet voorkomen worden.
Agonum ericeti Foto Henk de Vries
Agonum ericeti Deze soort werd gevonden in de Deurnsche Peel (locatie 5) en in beide vanglocaties in ’t Zinkske. Hieruit blijkt dat Agonum ericeti voor NoordBrabant nog niet als uitgestorven mag worden beschouwd. In beide gebieden bestaat de vegetatie op de vangplekken uit een structuurrijke, natte heide vegetatie met veel open plekken. In Nederland is deze soort zeer zeldzaam. Sinds 1975 is deze soort op 14 plekken waargenomen. De meeste waarnemingen zijn afkomstig van Drenthe, o.a. doordat in een groot aantal gebieden in Drenthe gericht naar deze soort gezocht is (De Vries et al., 1996). Daarnaast zijn enkele waarnemingen bekend uit zuidoost Twente en Limburg. Agonum ericeti is een goede indicator voor ongestoorde oligotrofe hoogvenen en vennetjes. De soort lijkt hierbij een voorkeur te hebben voor de eerste successiestadia van de vegetatie na plaggen met een open mozaïekvegetatie van jonge, vochtige heide met kleinschalige vochtgradiënten en de aanwezigheid van veenmosplekken (Van Essen, 1993). Deze dagactieve soort, die graag zeer hete open plekken in de vegetatie opzoekt (Lindroth, 1986), beschikt nog slechts over rudimentair aanwezige vliegspieren, en is zeker niet tot vliegen in staat (Den Boer et al., 1980). Hierdoor is het verbreidingsvermogen beperkt, zodat versnippering en verkleining van het hoogveenareaal dan ook een grote bedreiging vormt voor het voortbestaan van deze soort (De Vries & Den Boer, 1990). Daarnaast vormt verdroging van hoogveengebieden een bedreiging. Deze soort is één van de prioritaire soorten voor Noord-Brabant. Voor het behoud van deze soort is het noodzakelijk dat een structuurrijke, zeer natte heidevegetatie met voldoende open plekken in stand gehouden worden en waarin zich bij voorkeur plekken met veenmosgroei ontwikkelen. Dit kan gedaan worden door het kleinschalig afplaggen van deelgebieden. Het plaggen dient zo te worden uitgevoerd dat er een organische bodemlaag wordt blootgelegd. Te diep plaggen kan bij dunne organische lagen leiden tot het ontstaan van zandgronden. In het algemeen worden de hoogste aantallen van deze soort aangetroffen nabij afgeplagde grond, en dan met name in de eerste successiestadia van de vegetatieontwikkeling met een mozaïek van jonge heide (Turin, 2000). Hierbij mogen de nieuwe plagstroken niet te ver van de deelgebieden waar deze soort nog voorkomt af liggen. De afstand die deze soort tussen twee geschikte habitats af kan leggen wordt door De Vries & Den Boer (1990) ingeschat op maximaal 200 meter.
Agonum gracile Deze soort werd aangetroffen in de Heitraksche Peel (locatie 9) en locatie 19 in de Reuselsche Moeren. In de Heitraksche Peel bestaat de vegetatie uit een smalle heidestrook in een groot vergrast gedeelte en in de Reuselse Moeren uit een dik pakket veenmossen. Agonum gracile kan beschouwd worden als een indicator voor oligotrofe oevers. De soort kan in zeer uiteenlopende, natte habitats aangetroffen worden, maar heeft een duidelijke voorkeur voor venige bodems. De talrijkste waarnemingen komen van hoogvenen en natte bossen (Turin, 2000). Alle individuen van deze vermoedelijk nachtactieve soort beschikken over goed ontwikkelde vleugels en vliegwaarnemingen zijn bekend. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 18
Agonum gracile komt nog behoorlijk massaal voor in Nederland en is wat betreft het aantal vindplaatsen de laatste decennia vooruit gegaan (Turin, 2000). De soort is dan ook niet bedreigd. Dat deze soort in deze zeer uiteenlopende vegetaties wordt aangetroffen komt overeen met Turin (2000), waarin vermeld wordt dat deze soort vooral talrijk is in hoogvenen met veenmos en tussen oude graspollen. Voor het behoud van deze soort is het dan ook voldoende om natte plekken in stand te houden, waarbij het voor deze soort weinig uit zal maken of zich een dicht veenmospakket ontwikkeld of een oude, vergraste heide. Pterostichus aterrimus Deze soort is alleen aangetroffen in een bosrand in de Deurnsche Peel (locatie 7). Dit bos bestaat uit berken rondom poelen, met in de ondergroei enkele zeggen- en veenmospollen, maar ook veel braamstruiken. Pterostichus aterrimus wordt beschouwd als een goede indicator voor de oevers van oligotrofe vennen met een ongestoord waterregime. De soort komt voornamelijk voor in hoogvenen en laagveenmoerassen, met oligotrofe plassen met stilstaand water en zachte, modderige oevers met een rijke vegetatie van zeggen, wollegras of riet. In Nederland zijn de grootste aantallen gevonden in hoogvenen. Enkele malen is de soort aangetroffen bij poelen in vochtige loofbossen (Turin, 2000). Alle individuen van deze nachtactieve soort beschikken over goed ontwikkelde vleugels en vliegwaarnemingen zijn bekend (Lindroth, 1945). Ook het plaatselijk en incidenteel voorkomen van deze soort duidt op een goed verbreidingsvermogen. In Nederland is deze soort zeldzaam. Vroeger kwam deze soort nog redelijk verspreid voor, o.a. in Midden en Zuid Drenthe, Veluwe en Gooistreek Echter sinds 1975 is P. aterrimus nog voornamelijk in Noord-Brabant aangetroffen met een enkele melding uit Zuidoost Twente en Noord-Limburg. De grootste bedreiging voor deze soort vormt waarschijnlijk verdroging van zijn specifieke habitat, door verlaging van de grondwaterstanden ten behoeve van de landbouw (Brandt et al., 1991; Hyman, 1992). Sinds 1975 is deze soort nog op vier plekken waargenomen, waaronder de Kampina en de Oirschotse Heide in Noord-Brabant (Turin, 2000). Pterostichus aterrimus is een prioritaire soort voor de provincie Noord-Brabant en deze provincie heeft dan ook een grote verantwoordelijkheid bij het behoud van deze soort voor Nederland, met name omdat recente waarnemingen bijna uitsluitend uit deze provincie afkomstig zijn. Het behoud van het oligotrofe karakter van de poelen en het handhaven van het waterpeil zijn noodzakelijke voorwaarden voor het voortbestaan van deze populatie.
3.3 Analyse loopkevers Bij de onderlinge vergelijking van de geïnventariseerde terreinen en series op basis van de samenstelling van de loopkevergemeenschap valt een aantal zaken op. Zo zijn in het algemeen de verschillen in de samenstelling van de loopkevergemeenschap tussen vanglocaties in hetzelfde terrein kleiner dan tussen vanglocaties in verschillende terreinen, zelfs als de vallenseries in geheel verschillende vegetaties zijn geplaatst (zie bijlage 4). Dit zal verband houden met het beperkte verbreidingsvermogen van veel loopkeversoorten. De zes terreinen kunnen op basis van de loopkevergemeenschap grofweg in twee groepen ingedeeld worden, namelijk enerzijds de DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 19
Deurnsche Peel, ’t Zinkske en de Groote Peel en anderzijds de Bult, de Heitraksche Peel en de Reuselse Moeren. In de eerste drie terreinen worden per gebied meer dan 35 soorten gevonden, waarvan 20 (Deurnsche Peel), 18 (’t Zinkske) of 15 (Groote Peel) soorten een duidelijke voorkeur hebben voor heiden en hoogvenen (zie bijlage 4). Hierbij zijn in de Deurnsche Peel vier soorten typerend voor hoogvenen aangetroffen, in ’t Zinkske drie soorten, en in de Groote Peel één soort. In ‘t Zinkske komen in beide vanglocaties de typische hoogveensoorten Agonum ericeti, Anisodactylus nemorivagus en Bembidion humerale voor. Daarnaast zijn in beide series de soorten die een voorkeur hebben voor heiden en hoogvenen goed vertegenwoordigd (zie bijlage 4). In de Deurnsche Peel komen behalve de drie bij ’t Zinkske genoemde hoogveensoorten ook nog Pterostichus aterrimus voor. Echter, van zowel A. ericeti als B. humerale zijn in het gehele gebied slechts één exemplaar gevangen. De soorten met een duidelijke voorkeur voor heiden en hoogvenen komen wel goed verspreid over het gebied voor. Ook in de Groote Peel komen deze soorten in het algemeen goed verspreid over het gebied voor, maar is van de typische hoogveensoorten alleen Anisodactylus nemorivagus aangetroffen. Aangezien deze soort in alle in dit gebied geplaatste bodemvallen voorkomt, betreft het hier een uitgebreide populatie. In de terreinen de Bult, Heitraksche Peel en de Reuselse Moeren is het totale aantal gevangen soorten duidelijk lager dan in de andere drie terreinen, waarvan maximaal 11 soorten een voorkeur hebben voor heiden en hoogvenen. Bovendien zijn deze soorten in deze drie terreinen minder goed vertegenwoordigd dan in de andere drie terreinen. In de Heitraksche Peel en de Reuselse Moeren behoort alleen Agonum gracile tot de typische soorten voor hoogvenen, terwijl in de Bult geen enkele van de typische hoogveensoorten aangetroffen is.
Overeenkomsten met voorbeeldgebieden Uit de berekening van de Renkonen-index blijkt dat de samenstelling van de loopkevergemeenschap in alle gebieden de meeste overeenkomsten vertoont met de hoofdgroep van de hoogvenen en (vergraste) heiden (zie bijlage 5). Daarnaast vertonen de loopkevergemeenschappen van de Bult en de Groote Peel elementen van inlandse kruidenrijke graslanden. Binnen de hoofdgroep van hoogvenen en heiden is de overeenkomst in het algemeen het grootste met natte heiden en sterk door pijpenstrootje vergraste natte heiden. In geen van de terreinen is de similariteit met hoogvenen het hoogste. Dit betekent dat we voor geen van de terreinen nog kunnen spreken over een typische hoogveengemeenschap. Een aantal van de kenmerkende soorten van dit habitat zijn verdwenen, terwijl een aantal nieuwe soorten, met name van natte heiden, zich heeft weten te vestigen. De resultaten van de Renkonen-index vertonen een duidelijke relatie met de vegetatie rondom de vanglocaties. Op plekken met een goed ontwikkelde, structuurrijke heide is de similariteit van de loopkevergemeenschap het grootste met die van natte heide. Op sterk met pijpenstrootje vergraste plekken is de similariteit met dit standaardhabitat het grootste. De similariteit met hoogvenen is het hoogst in de Reuselse Moeren (locatie 19). Deze vanglocatie is geplaatst in een dik pakket veenmossen, waartussen heide- en gagelstruiken groeien. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 20
Deze relatief hoge similariteit met hoogvenen is niet het gevolg van het voorkomen van typische hoogveensoorten, maar wordt voornamelijk veroorzaakt door het ontbreken van de algemene eurytope soorten. Van de typische hoogveensoorten is alleen Agonum gracille aangetroffen. Opvallend zijn de resultaten voor vanglocatie 9 van de Heitraksche Peel. Deze is geplaatst in een zeer smalle heidestrook temidden van hoogopgaande varens. Desalniettemin is de similariteit van deze locatie het hoogste met natte heideterreinen. Vanglocatie 7 van de Deurnsche Peel is geplaatst in het berkenbos. Deze vertoont enige gelijkenis met zowel de hoofdgroep van heiden en hoogvenen als natte bossen en struwelen.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 21
Hoofdstuk 4 / Resultaten mieren
In totaal werden 21 mierensoorten waargenomen met behulp van de bodemvallen. Het blijkt dat in ’t Zinkske de laagste aantallen soorten werden waargenomen, terwijl de meeste soorten in De Bult werden waargenomen, vijftien. De belangrijkste waarnemingen betreffen de veenmier in de Reuselse Moeren en de Groote Peel.
In totaal hebben de potvallen 3281 mieren van 21 soorten opgeleverd. Deze groep soorten vormt 36% van het totaal aantal soorten dat in Nederland voorkomt. Voor de zes gebieden, Groote Peel, Deurnsche Peel, ’t Zinkske, Heitraksche Peel, De Bult en de Reuselse Moeren werden respectievelijk 13, 10, 7, 8, 11 en 11 soorten waargenomen. Een overzicht van de resultaten van de potvalvangsten staat weergegeven in bijlage 6. 4.1 Waargenomen soorten Een aantal soorten wordt vaak aangetroffen in natte gebieden. In de eerste plaats is dat de moerassteekmier Myrmica scabrinodis. Een soort die zijn optimum heeft in natte terreinen. Deze soort is in alle zes bemonsterde gebieden aangetroffen. In de tweede plaats is dat de humusmier Lasius platythorax. Ook deze soort is in alle zes gebieden aangetroffen: op 18 van de 19 monsterplekken. De bossteekmier M. ruginodis en de gewone steekmnier M. rubra worden ook vrijwel altijd in natte milieu’s aangetroffen. Van lepelsteekmieren M. lonae is bekend dat ze zich graag in vochtige streken ophouden, maar van deze soort weten we nog heel weinig, daar deze pas in 1999 voor het eerst in Nederland is opgemerkt (Boer, 1999). Lepelsteekmieren werden in dit onderzoek alleen in de Groote Peel waargenomen. Er werden ook soorten van droge tot matig vochtige heide terreinen aangetroffen: de grauwzwarte mier Formica fusca, de kokersteekmier Myrmica schencki de gewone zaadmier Tetramorium caespitum, de zandsteekmier M. sabuleti, de bosslankmier Temnothorax nylanderi, de rode baardmier Formica rufibarbis, de bruine baardmier F. cunicularia en de bloedrode roofmieren Formica sanguinea. Het zijn soorten die in hoogveengebieden slechts bij hoge uitzondering, op een enkele hoger gelegen, zandig plekje kunnen worden aangetroffen. Het is verheugend dat de wegmier Lasius niger relatief weinig is aangetroffen. Het is namelijk een indicator voor een verstoorde bodem. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 22
4.2 Waargenomen bijzondere soorten In Nederland zijn er weinig mierensoorten strikt gebonden aan hoogveengebieden. In totaal gaat het hierbij om twee soorten te weten de veenmier Formica candida en de zeggensteekmier Myrmica gallienii. Deze laatste soort werd niet aangetroffen in de zes onderzochte gebieden en is ook nog maar op drie locaties aangetroffen in Nederland. Opmerkelijke waarnemingen betreffen de breedschubmier Lasius sabularum, in de Heitraksche Peel, de kleine gaststeekmier Myrmica microrubra, in de Reusselse Moeren, de mosslankmier Leptothorax muscorum in alle gebieden behalve in de Heitraksche Peel en de Groote Peel en de veenmier Formica candida, zie hieronder. Van de breedschubmier zijn een twintigtal waarnemingen uit Nederland bekend (Boer 2005). Het betreft een tijdelijke sociaal parasitische soort, die hier stellig de humusmier L. platythorax als tijdelijke gastheer heeft. De kleine gaststeekmier is eveneens een sociaal parasitische soort. Deze leeft permanent in de nesten van de gewone steekmier M. rubra. De mosslankmier, met een zeer kleine actieradius, is op maar liefst vijf plaatsen aangetroffen. Deze zeldzame soort komt voor in biotopen met flink wat mos, vooral op niet droge terreinen. Kennelijk voelt deze soort zich goed thuis in de Brabantse venen.
Locatie in de Reusselse Moeren waar de veenmier werd aangetroffen. Foto Martin van Rooyen
Veenmier De veenmier Formica candida (=transkaucasica) werd zowel in de Groote Peel als de Reuselse Moeren is aangetroffen. Deze soort is strikt gebonden aan natte heide en hoogvenen. De veenmier komt in een groot deel van het Palaearctisch gebied voor. In NoordwestEuropa is deze soort bedreigd. In de ons omringende landen (België, Groot Brittannië en Duitsland) staat de veenmier op Rode Lijsten. Toen de moerassen nog grote delen van Nederland bedekten, waren de veenmieren zeer waarschijnlijk wijdverspreid. Nu komen ze slechts in enkele moerasrefugia voor, voornamelijk in Drenthe en Zuidoost Noord-Brabant. Het is een soort die niet erg opvalt. Ten opzichte van de zeer veel op deze soort gelijkende grauwzwarte mier F. fusca is deze mier veel minder actief. De kans om veenmieren in de potvallen aan te treffen is dan ook niet zo groot. Het is verheugend dat de veenmier zowel in de Groote Peel als de Reuselse Moeren werd aangetroffen. Het nest bevindt zich dikwijls in pijpenstrootjespollen of droge veenmosbulten.
4.3 Analyse
Hoogveensoorten Er zijn weinig typische hoogveenmierensoorten, In ieder geval is de hier voorkomende veenmier er een van. Uitsluitend in de Groote Peel (lokatie 16) en in de Reuselse Moeren (locatie 18 en 19) werd de veenmier gevonden. Dit betekent dat er in beide terreinen nog geschikt leefgebied is voor deze soort en dat vanuit deze locaties de populatie weer kan groeien, mits het beheer daar op is gericht. Daarnaast werden bijzondere soorten waargenomen die niet direct een binding met hoogveen hebben, maar wel in dit gebied thuishoren. Zoals de breedschubmier Lasius sabularum (aangetroffen in de Heitraksche Peel) die een relatie heeft met de hier algemeen aanwezige humusmier L. platythorax en de kleine gaststeekmier M. microrubra die parasiteert in de nesten van de hier algemeen voorkomende gewone steekmieren M. rubra. Verder is het verspreide voorkomen van de mosslankmier Leptothorax muscorum bijzonder te DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 23
noemen, maar wel passend in dit venengebied. Twee soorten van de IUCN-red list die hier ook voorkomen zijn de de kale bosmier, Formica polyctena (aangetroffen in de Reuselse Moeren), de behaarde bosmier, F. rufa (aangetroffen in de Bult en de Reuselse Moeren). Ze komen van buiten het veen of van droge delen binnen het veen.
Relaties met zeldzame insecten Van enkele mierensoorten is bekend dat zij een belangrijke rol spelen in de biologie van dagvlinders. Voor de hier onderzochte soorten dagvlinders (zie volgende hoofdstuk) is de relatie met het gentiaanblauwtje (Maculinea alcon) en het heideblauwtje (Plebeius argus) mogelijk van belang. Hoewel het gentiaanblauwtje in geen van de gebieden werd aangetroffen (zie volgende hoofdstuk) zou de aanwezigheid van mieren een rol kunnen spelen bij een eventuele terugkeer (Wallis de Vries, 2003). Het gaat hierbij mogelijk om drie knoopmiersoorten van het genus Myrmica: met name de bossteekmier (M. ruginoduis), daarnaast de moerassteekmier (M. scabrinodois) en in mindere mate de gewone steekmier (M. rubra). Het blijkt dat alle gebieden veel mieren herbergen van deze drie soorten, waardoor hier geen belangrijke beperking voor het gentiaanblauwtje hoeft te zijn. Voor het heideblauwtje worden drie waardmieren genoemd, Lasius niger (de belangrijkste, recentelijk gesplitst in L. niger en L. platythorax), L. alienus en L. flavus (Pontin, 1989; Jordano & Thomas, 1992). L. platythorax komt algemeen voor in alle onderzochte terreinen, waardoor ook voor het heideblauwtje in dit opzicht geen beperkingen te verwachten zijn. Een andere relatie is die tussen de zeldzame zweefvlieg de moerasknikspriet, Microdon myrmicae, en de moerassteekmier. De larven van deze vlieg voeden zich met het broed van de gastheer. De mier is hier zeer algemeen, de moerasknikspiet is nog niet aangetroffen.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 24
Hoofdstuk 5 / Resultaten dagvlinders
De dagvlinderfauna van de zes onderzochte veengebieden is bijzonder rijk. Er werden in totaal 34 soorten aangetroffen. Onder de waargenomen soorten bevinden zich een beperkt aantal zeldzame en kenmerkende soorten. Het veenhooibeestje en het gentiaanblauwtje zijn verdwenen uit de onderzochte gebieden. Wel werden het spiegeldikkopje en het heideblauwtje gevonden. Het aantal soorten dagvlinders dat is aangetroffen gedurende het onderzoek is bijzonder groot. In totaal werden er 34 soorten aangetroffen, hieronder bevonden zich zes Rode-Lijst soorten. Dit aantal is 32% van de Nederlandse dagvlinderfauna. Voor de zes gebieden, Groote Peel, Deurnsche Peel, ’t zinkske, Heitraksche Peel, De Bult en de Reuselse Moeren werden respectievelijk 33, 28, 27, 24, 23 en 18 soorten waargenomen. Van alle Rode-Lijstssoorten en prioritaire soorten van Noord-Brabant wordt een korte toelichting gegeven en een verspreidingskaartje gepresenteerd. Daarnaast worden enkele bijzonder waarnemingen besproken. Een overzicht van de waargenomen soorten per gebied staat in bijlage 9.
5.1 Waargenomen bijzondere soorten Veenhooibeestje (Coenonympha tullia) Het veenhooibeestje werd niet aangetroffen in de onderzochte veengebieden. De laatste waarneming van deze soort in NoordBrabant dateert van 1996 (Van Swaay & Wallis de Vries, 2001). In alle zuidelijke provincies, ook Limburg, Gelderland, Utrecht en Overijssel is het veenhooibeestje verdwenen. Aangezien deze soort een belangrijke doelsoort is voor de Nederlandse hoogvenen en het beschermingsplan veenvlinders aanleiding vormde voor dit onderzoek zal in paragraaf 5.2 een verdere analyse van de mogelijkheden voor het veenhooibeestje in de onderzochte gebieden worden weergegeven. Veenhooibeestje Foto Henk de Vries
Gentiaanblauwtje (Maculinea alcon) Het gentiaanblauwtje is een soort die voorkomt in hoogvenen, natte heideterreinen en natte graslanden (Wallis de Vries, 2003). Helaas is het gentiaanblauwtje niet aangetroffen in de onderzochte gebieden. Er zijn weinig eerdere waarnemingen van deze soort in deze regio. De laatste waarnemingen vanuit een van de onderzochte gebieden dateert van eind jaren 70 uit de Reuselse Moeren. Hoewel de klokjesgentiaan zeker thuis hoort in deze regio, er zit een restpopulatie in de Reusselse Moeren en in de Groote Peel is deze soort ook nog na 1990 gemeld, valt niet te verwachten dat er op korte termijn veel leefgebied zal ontstaan voor deze vlinder. Mogelijk dat de ontwikkeling van natte DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 25
heide in de Deurnsche Peel, ‘t Zinkske en in de Reuselse Moeren hier op de langere termijn perspectief voor gaat bieden.
Spiegeldikkopje (Heteropterus morpheus)
Spiegeldikkopje op dophei. Foto Robert Ketelaar
Het spiegdikkopje is een soort van randen van hoogvenen en iets verruigde hoogvenen en andere natte terreinen. De soort kwam vroeger op meerdere plekken in Nederland voor, maar zijn verspreiding is momenteel beperkt tot de Peelregio. In de onderzochte gebieden is de soort overal waargenomen behalve in de Reuselse moeren, zie figuren 5.1 – 5.4. In de Groote Peel en de Deurnsche Peel is de soort algemeen.
Figuur 5.1. In de Groote Peel is het spiegeldikkopje een algemene vlinder. De soort komt in het gehele gebied voor maar is het meest algemeen in het zuidelijk en oostelijk deel
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 26
Figuur 5.2. Het spiegeldikkopje werd in 2002 voor de eerste keer waargenomen in de Bult. De aantallen zijn niet bijzonder hoog, maar het betreft hier wel een populatie.
Figuur 5.3. Het spiegeldikkopje is algemeen in de Deurnsche Peel. De grootste aantallen worden waargenomen in het noordelijke deel van het veengebied en langs de Soeloop.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 27
Figuur 5.4. Het spiegeldikkopje is een schaarse verschijning in de Heitraksche Peel, de waarnemingen in dit gebied berusten vrijwel zeker op zwervers. Ook in ’t Zinkske zijn maar enkele spiegeldikkopjes waargenomen. Mogelijk bevindt zich hier wel een kleine populatie.
Bont dikkopje (Carterocephalus palaemon) Het bont dikkopje is een kenmerkende soort van natte ruigten en graslanden in of nabij bos. De verspreiding van de soort is momenteel beperkt tot Noord-Brabant en oost Nederland. Tijdens de inventarisatie werd de soort alleen niet in de Bult aangetroffen. In de andere terreinen waren de aantallen veelal laag, alleen in de Reuselse moeren werden its hogere aantallen aangetroffen (figuur 5.5.).
Figuur 5.5. Het bont dikkopje komt in iets hogere dichtheden voor in de Reuselse moeren. De meeste waarnemingen komen van het pad aan de noordkant van het veengbied. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 28
Boswitje (Leptidea sinapis) Het boswitje werd één keer waargenomen tijdens de inventarisatie en was een van de grote verrassingen (figuur 5.6.). Het gaat hier om de vierde waarneming ooit voor Noord-Brabant, de laatste waarneming stamde uit 1979. De waarneming lijkt te berusten op een zwerver maar de soort breidt zich uit en vestiging in de toekomst kan zeker niet worden uitgesloten.
Figuur 5.6. Waarneming van het vierde boswitje ooit vastgesteld in NoordBrabant.
Keizersmantel (Argynnis paphia) De keizersmantel is uitgestorven in Nederland, wel worden er vrijwel jaarlijks enkele zwervers waargenomen. In 2003 werd in de Deurnsche Peel één exemplaar waargenomen (figuur 5.7). Opvallend is dat juist in 2003 meerdere individuen werden waargenomen in het oosten van Noord-Brabant.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 29
Figuur 5.7. Waarneming keizersmantel in Deurnsche Peel.
Heideblauwtje (Plebeius argus) Het heideblauwtje is een kenmerkend soort van vochtige heideterreinen veelal met dophei. De soort is op een aantal plaatsen in de Peelstreek nog vrij algemeen. De soort werd niet aangetroffen in de Heitraksche Peel. De soort werd in de overige gebieden wel aangetroffen.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 30
Figuur 5.8. Waarnemingen heideblauwtje in de Deurnsche Peel.
Het heideblauwtje is plaatselijk nog erg algemeen in de Deurnsche Peel. Met name in het noorden van het gebied en aan de westkant van het gebied kunnen op een aantal plaatsen hoge aantallen worden waargenomen (figuur 5.8.).
Figuur 5.9. Waarnemingen heideblauwtje in de Groote Peel.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 31
Figuur 5.10. Waarnemingen heideblauwtje in ’t Zinkske.
Het heideblauwtje komt op een aantal plekken in de Groote Peel voor (figuur 5.9.). De hoogste aantallen kunnen worden aangetroffen in de het noordoostelijke deel van het gebied (Astensche Peel). In ‘t Zinkske (figuur 5.10.) komt deze soort in redelijke aantallen voor. De grootste aantallen kunnen worden aangetroffen in het noordelijke deel van het gebied. Het heideblauwtje was tot nu toe met maar twee waarnemingen, nauwelijks bekend uit de Bult. De soort lijkt echter plaatselijk vrij algemeen in het gebied (zie figuur 5.11.).
Figuur 5.11. Waarnemingen van het heideblauwtje in De Bult.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 32
Het heideblauwtje heeft in de Reuselse moeren een kleine populatie. Het gaat hier om één locatie in het oostelijk deel, waar de aantallen vrij laag zijn. (zie figuur 5.12.).
Figuur 5.12. Waarnemingen van heideblauwtje in de Reuselse Moeren.
5.2.Analyse
Vlinderfauna In Nederland komt slechts een gering aantal soorten dagvlinders uitsluitend in hoogvenen voor. Het gaat hierbij met name om de drie soorten van het beschermingsplan voor veenvlinders: veenhooibeestje, veenbesblauwtje en veenbesparelmoervlinders (Van Swaay & Wallis de Vries, 2001). Geen van deze drie werd aangetroffen in Noord-Brabant. De twee laatste soorten werden ook niet verwacht, aangezien deze beide soorten bekend zijn van vennen, maar niet van grootschalige open veengebieden. Dit betekent dat hier geen typische veenvlinders zijn te vinden. Wel zijn er soorten van natte of droge heiden, bont dikkopje en heideblauwtje, en de beboste randzone van hoogveen, spiegeldikkopje. Deze drie soorten zijn goed verspreid binnen de zes onderzochte gebieden, ze komen alle drie voor in de Deurnsche Peel, de Groote Peel en in ’t Zinkske. Bij de andere drie terreinen ontbreekt telkens één van deze drie. Bij de Reuselse Moeren ontbreekt het spiegeldikkopje, bij de Heitraksche Peel ontbreekt het heide blauwtje en bij De Bult ontbreekt het bont dikkopje. Hoewel bij de dagvlinders minder opvallend, lijkt de trend geheel gelijk aan die bij de loopkevers: meer bijzondere soorten in de drie terreinen de Groote Peel, de Deurnsche Peel en ‘t Zinkske. Een opvallende afwezige is het gentiaanblauwtje, een soort van natte heideterreinen. Blijkbaar heeft het gentiaanblauwtje onvoldoende leefgebied met klokjesgentianen in deze gebieden. Op het oog geschikt leefgebied voor deze soort werd dan ook niet aangetroffen in deze gebieden. Zeer opvallend zijn de DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 33
waarnemingen van keizersmantel in de Deurnsche Peel en boswitje in de Groote Peel. Met vrij grote zekerheid kan gesteld worden dat het hier om zwervers gaat. Het zijn zeldzaamheden die geen binding hebben met hoogveen.
Figuur 5.13. Verspreiding waarnemingen van veenhooibeestje in peelgebied (rechts boven het midden is de Mariapeel, linksonder de Groote Peel). Gegevens van na 1990 zijn rood weergegeven.
Veenhooibeestje Oudere gegevens van de verspreiding van het veenhooibeestje in deze regio zijn spaarzaam (zie figuur 5.13.). In 1984 werd het veenhooibeestje zowel in de Groote Peel als in de Mariapeel waargenomen (Buys et al., 1984). De laatste waarnemingen uit de Groote Peel dateren van 1996 (Akkermans et al., 2001). Tijdens deze studie is het veenhooibeestje in geen van de zes gebieden meer waargenomen. Gelijktijdig is ook de Mariapeel in Limburg onderzocht voor het veenhooibeestje (De Vries & Ens, 2004). Ook hier werd het veenhooibeestje niet aangetroffen. Geconcludeerd kan worden 70 dat de soort verdwenen is uit Zuid-Nederland en waarschijnlijk 60 ook uit Overijssel en Gelderland. Deze negatieve trend is al 50 reeds langere tijd zichtbaar (zie figuur 5.14). In het Beschermingsplan veenvlinders 2001-2005 (Van Swaay & 40 Wallis de Vries, 2001) staat de Groote Peel genoemd als 30 kansrijke locatie om de situatie van het veenhooibeestje te 20 verbeteren. Voor een verdere beoordeling van de zes terreinen is 10 de geschiktheid voor het veenhooibeestje onderzocht. Hiertoe zijn vegetatieopnamen gemaakt met de methode Tansley. Aan 0 1950 1960 1970 1980 1990 2000 het databestand werden eerdere vegetatieopnamen toegevoegd van terreinen in Overijssel en Gelderland, alsmede Figuur 5.14. Relatieve afname van het van een aantal bekende vlieggebieden van het veenhooibeestje veenhooibeestje gedurende de afgelopen vijftig jaar. in Drenthe, Friesland en Duitsland. In totaal zijn 606 opnamen verwerkt met het cluster Programma Twinspan (Hill, 1979). Na verwijdering van opnamen waarin de waardplant niet voorkomt resteerden 385 opnamen. Er werd een weging gebruikt van 1-1-1-2-22-3-3-3, in oplopende abundantie van de Tansley-schaal. Het merendeel van de opnamen van de huidige bekende vindplaatsen in Friesland, Drenthe en Duitsland clusteren bij elkaar. Het blijkt dat DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 34
Bloeiaren van éénarig wollegras, een typische hoogveensoort.
aanwezigheid van éénarig wollegras, dophei, struikhei, lavendelhei, kraaihei (niet aanwezig in de Limburgse venen), veenpluis, veenbes en bultvormende sphagnumsoorten belangrijk is voor het veenhooibeestje. Dit habitat vormt onderdeel van hv3.10, vochtige heide en levend hoogveen uit het handboek natuurdoeltypen (Bal et al., 1991). Vegetatiekundig kan dit habitat beschreven worden als de subassociatie sphagnetosum van het Ericetum tetralicis (Schaminée et al., 1995). Een indruk van actueel leefgebied van het veenhooibeestje is weergegeven in onderstaande foto (figuur 5.16.). De clusteromgeving van de Twinspanresultaten met vindplaatsen van het veenhooibeestje, dus locaties in de onderzochte gebieden met op leefgebied gelijkende plantengemeenschappen, vormen een indicatie van potentiële geschiktheid voor het veenhooibeestje. Het blijkt dat in Noord-Brabant een dergelijke situatie slechts kan worden gevonden op één locatie in De Bult (zie figuur 5.15 en bijlage 7). En dan ook nog in een vorm waar opslag van Berk een belangrijke zichtbare afwijking geeft van het normale leefgebied van het veenhooibeestje.
Figuur 5.15. Enige locatie in de Noord-Brabantse hoogvenen welke sterke overeenkomst vertoont (berekend met Twinspan) met actueel leefgebied van het veenhooibeestje.
Opvallend is dat in de Groote Peel geen locaties zijn gevonden met de gewenste karakteristieken. Hoewel oudere vegetatiekarteringen (Vogel et al., 1996) relicten weergeven van hoogveenvegetaties met soorten als lavendelhei en veenbes is hier momenteel in de Groote Peel weinig van terug te vinden. Ook éénarig wollegras is maar weinig aanwezig in dit gebied. Ook het zuidelijk deel van de Groote Peel is hierbij onderzocht in opdracht van de provincie Limburg. Het blijkt dat dit gebied weinig meer te bieden heeft voor het veenhooibeestje. De laatste hoogveenvegetatie is ruim 10 jaar terug verdwenen uit de veenputjes (Buro Hemmen, 2001).
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 35
Hoewel de Deurnsche Peel met deze onderzoeksmethode niet als kansrijk wordt geselecteerd, lijken de lange termijn ontwikkelingen hier gunstiger. Het blijkt dat in een centraal deel van De Deurnsche Peel zich nieuwe hoogveenachtige situaties ontwikkelen, voorlopig nog zonder éénarig wollegras. Als de Deurnsche Peel en de Mariapeel door aankoop van hiertussen gelegen agrarische gronden gezamenlijk ontwikkeld kunnen worden als één geheel, mag verwacht worden dat de waterhuishoudkundige situatie sterk zal verbeteren. In de Mariapeel blijken nog steeds locaties te zijn met overeenkomst met leefgebied van het veenhooibeestje. Twinspan gaf voor de Mariapeel zeven locaties aan waar een overeenkomst was met actueel leefgebied van het veenhooibeestje.
Figuur 5.16. Leefgebied veenhooibeestje Fochteloërveen met mozaïek van heidesoorten en éénarig wollegras.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 36
Hoofdstuk 6 / Libellen
De libellenfauna in de peelgebieden is imponerend te noemen. Er werden in totaal 47 soorten van de waargenomen. Dit is 65 % van de Nederlandse libellenfauna. Hieronder bevinden zich 12 Rode lijstsoorten. Deels wordt dit hoge aantal verklaard door het natte karakter van de gebieden en deels doordat er een aanzienlijk deel aan extra waarnemingen beschikbaar kwamen van Jan Slaats (2003). Eerdere projecten leverden maar zelden zo’n lange lijst met waarnemingen van libellen op. Het gaat hierbij natuurlijk wel om grote natte gebieden, die ook veel zwervende libellensoorten aantrekken. Tijdens dit onderzoek is een bijzonder hoog aantal libellensoorten gevonden, in totaal 47 soorten. Dit is 65 % van de totale Nederlandse libellenfauna. Voor de zes gebieden, Groote Peel, Deurnsche Peel, ’t Zinkske, Heitraksche Peel, De Bult en de Reuselse Moeren werden respectievelijk 41, 38, 37, 29, 16 en 30 soorten waargenomen. Een overzicht van de waargenomen soorten per gebied staat in bijlage 9. Hieronder wordt ingegaan op enkele bijzondere soorten.
6.1 Waargenomen bijzondere soorten
Hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica) De hoogveenglanslibel (figuur 6.1.) is binnen dit project geselecteerd als doelsoort voor min of meer natuurlijke hoogveen. De soort is kenmerkend voor kleine, ondiepe wateren die grotendeels dichtgegroeid zijn met veenmossen. De soort is in Nederland zeer zeldzaam, er zijn maar vier populaties bekend en op de meeste plekken zijn de aantallen laag. Tijdens de inventarisatie van 2003 werd één mannetje waargenomen in de Reusselse Moeren (zie figuur 6.2.).
Figuur 6.1. Hoogveenglanslibel Foto: Jaap Bouwman
Figuur 6.2. De hoogveenglanslibel werd één keer waargenomen in de Reuselse Moeren. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 37
Gevlekte glanslibel (Somatochlora flavomaculata) De gevlekte glanslibel is een soort van mesotrofe moerassen. Het is een zeldzame soort in Nederland, maar gaat de laatste jaren verrassend genoeg sterk vooruit. Het is daarom ook niet verbazend dat de soort tweemaal werd waargenomen. De soort werd in 2002 waargenomen in de Groote Peel en in 2003 in de Reuselse moeren op exact dezelfde locatie als de hoogveenglanslibel. In beide gevallen gaat het waarschijnlijk om zwervers maar zeker in de Reuselse moeren is de aanwezigheid van een populatie niet uit te sluiten. Venwitsnuitlibel (Leucorrhinia dubia) De venwitsnuitlibel werd in de Groote Peel, Resusselse Moeren en de Deurnsche Peel waargenomen. In de Deurnsche Peel werd de soort op vrij veel locaties aangetroffen (zie figuur 6.3.). De soort is zeldzaam in de Groote Peel en het betreft hier waarschijnlijk zwervers. Het is een soort van voedselarme en zure wateren, vennen en hoogveenrestanten. De venwitsnuitlibel is de laatste jaren achteruitgegaan en is in Noord-Brabant een vrij schaarse soort geworden.
Figuur 6.3. De verspreiding van de venwitsnuitlibel in de Deurnsche peel.
Tengere pantserjuffer (Lestes virens) De tengere pantserjuffer is een vrij zeldzame soort van heidevennen en licht verstoorde hoogvenen met verlandingsvegetaties. De soort is de laatste jaren sterk achteruitgegaan in Noord-Brabant en is nu vrijwel geheel beperkt tot de Peelstreek. De soort werd tijdens de inventarisaties alleen aangetroffen in de Groote Peel (zie figuur 6.4). Op één locatie werden vrij veel dieren waaronder tandems aangetroffen. Deze plek viel echter in de loop van de zomer geheel droog waardoor deze voortplantingslocatie mogelijk verdwenen is.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 38
Figuur 6.4. Waarnemingen van tengere pantserjuffer in de Groote Peel.
Beekrombout (Gomphus vulgatissimus) De beekrombout is een vrij zeldzame soort van stromende beken met rijkbegroeide oevers. De soort is tot de jaren ‘80 steeds zeldzamer geworden. Sinds de jaren ‘90 is de soort echter weer met een uitbreiding bezig. Tijdens de inventarisatie werd de soort alleen aangetroffen langs het Deurnsche kanaal bij het Zinkske (zie figuur 6.5.).
Figuur 6.5. De beekrombout komt op één locatie langs het Deurnsche kanaal voor. Vroege glazenmaker (Aeshna isoceles) De vroege glazenmaker is een schaarse soort van verlandingszones van (matig) voedselrijke wateren. De soort werd alleen in 2002 aangetroffen op één plek in de Groote Peel (zie figuur 6.6.).
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 39
Figuur 6.6. De vroege glazenmaker werd slechts op één plek in de Groote peel aangetroffen. Bruine winterjuffer (Sympecma fusca) De bruine winterjuffer is een schaarse soort in Nederland. De soort is in de jaren ‘80 en ‘90 sterk achteruitgegaan. Sindsdien gaat het echter veel beter met de soort en is de soort met een sterke opmars bezig in Nederland. In de peelgebieden is de soort nog een zeldzame verschijning. In de Groote Peel, Deurnsche Peel en Reuselse moeren werden dieren waargenomen. Mogelijk bevinden zich in één of enkele van de terreinen populaties.
6.2 Analyse De libellenfauna in Nederland bevat slechts een gering aantal soorten welke strikt zijn gebonden aan hoogveen. Het gaat hierbij met name om twee soorten: de noordse glazenmaker en de hoogveenglanslibel. De laatste werd in de Reuselse Moeren aangetroffen (slechts één exemplaar) en was ook al bekend van deze locatie. In 1963 werd deze soort gemeld voor de Deurnsche Peel (Claessens, 1989), maar deze werd hier daarna niet meer gezien. De noordse glazenmaker komt op dit moment uitsluitend in Drenthe en lokaal in Friesland en Overijssel voor. De conclusie hieruit is dat in de vijf gebieden geen typische hoogveensoorten uit de groep van de libellen voorkomen. Wel zijn er soorten aanwezig van mesotrofe moerassen, vennen en verstoorde hoogvenen. Het gaat hierbij om de gevlekte glanslibel in de Groote Peel en de Reuselse Moeren (niet vermeld door Claessens in overzicht van 1988), de venwitsnuitlibel in de Deurnsche Peel en de Groote Peel en de tengere pantserjuffer in de Groote Peel. De bezetting van de gebieden door de venwitsnuitlibel en door de tengere pantserjuffer is gelijk aan de meldingen door Claessens. Verdwenen uit dit gebied is de speerwaterjuffer, uit de Deurnsche Peel en de Groote Peel. Twee soorten van voedselrijkere wateren, de bruine winterjuffer en de vroege glazenmaker, en een soort van stromend water, de beekrombout, zijn wel bijzonder, maar hebben weinig relatie met het typische hoogveenmilieu dat in deze gebieden nog aanwezig is. Dit betekent dat de Reuselse Moeren met name door de aanwezigheid van de hoogveenglanslibel, maar ook de gevlekte glanslibel, een belangrijke positie inneemt voor de Noord-Brabantse libellenfauna. Met name de Groote Peel bevat vervolgens drie bijzondere soorten en is dus ook een DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 40
belangrijk gebied voor deze groep. De Deurnsche Peel bevat de venwitsnuitlibel in hoge aantallen en is om deze reden van belang voor libellen, terwijl de terreinen ’t Zinkske, de Heitraksche Peel en De Bult geen typische soorten van hoogveen of daarop lijkende gemeenschappen bevatten. Dit betekent dat, hoewel de terreinen hoge aantallen individuen en soorten van libellen bevatten, er in slechts één gebied libellen aanwezig zijn welke strikt gebonden zijn aan hoogveen.
Speerwaterjuffer: verdwenen uit Deurnsche Peel en Groote Peel.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 41
Hoofdstuk 7 / Resultaten sprinkhanen
De sprinkhanenfauna in de onderzochte gebieden is vrij divers en soortenrijk. In de gebieden komen zowel soorten van droge omstandigheden voor als van vochtminnende soorten. Er werden tijdens de invenarisatie 22 soorten waargenomen, dit is 48 % van de Nederlandse sprinkhanenfauna. Hieronder bevonden zich 6 Rode lijstsoorten. In totaal werden er tijdens deze studie 22 soorten sprinkhanen binnen de gebieden waargenomen. Dit komt overeen met 48 % van de Nederlandse sprinkhanenfauna (totaal 46 soorten). Voor de zes gebieden, Groote Peel, Deurnsche Peel, ’t zinkske, Heitraksche Peel, De Bult en de Reuselse Moeren werden respectievelijk 15, 16, 13, 9, 7 en 14 soorten waargenomen. Er zijn geen typische sprinkhanen van hoogvenen. Wel zijn er bedreigde soorten aangetroffen die zich beperken tot natte biotopen, waaronder hoogveen. Een overzicht van de waargenomen soorten per gebied staat in bijlage 9.
7.1 Waargenomen bijzondere soorten Zomsprinkhaan De zompsrinkhaan (Chorthippus montanus) is een kenmerkende soort van vochtige biotopen, zoals gedegenereerd hoogveen, veenmosrietland en heischrale graslanden. De soort is vrij zeldzaam in Nederland, en de verspreidng beperkt zich hier vrijwel geheel tot het oosten. De soort werd tijdens de inventarisatie alleen in de twee grote gebieden waargenomen. De soort is in de Groote Peel met name algemeen in het westelijke deel (figuur 7.2.). In de Deurnsche Peel komt de soort alleen voor ten westen van het Deurnes kanaal (figuur 7.1.) en is hier plaatselijk zeer talrijk.
Figuur 7.1. De verspreiding van de zompsprinkaan is geheel beperkt tot de westelijke zijde van het Deurnes kanaal. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 42
Figuur 7.2. De verspreiding van de zompsprinkhaan in de Groote peel beperkt zich grotendeels tot het westelijke deel. Moerassprinkhaan De moerassprinkhaan (Stethophyma grossum) is een soort van een breed scala aan vochtige biotopen. De moerassprinkhaan is een schaarse soort in Nederland, de soort komt in Noord-Brabant nog op vrij veel locaties voor. De moerassprinkhaan werd tijdens de inventarisatie alleen niet in de Reuselse moeren waargenomen. De populaties in alle gebieden zijn vrij groot. De populaties in de Bult en de Heitraksche Peel verdienen echter aandacht omdat de aantallen laag zijn (De Bult) en het biotoop dichtgroeit (Heitraksche Peel).
Figuur 7.3. De moerassprinkhaan komt verspreid in de Deurnsche peel voor maar is met name algemeen in het noorden en westen. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 43
Figuur 7.4. De moerasspinkhaan komt in grote delen van de Groote peel voor.
Figuur 7.5. De verspreiding van de moerssprinkhaan in de Heitraksche peel en ‘t Zinkske.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 44
Figuur 7.6. De moerassprinkhaan komt in De Bult slechts lokaal voor.
Gouden sprinkhaan De gouden sprinkhaan (Chrysochraon dispar) is in Nederland beperkt tot vochtige terreinen met halfhoge vegetaties van grassen en russen. De soort heeft verspreid door het land populaties met bolwerken in Noordwest Overijssel en midden Limburg. Tijdens de inventarisatie werd een nieuwe populatie ontdekt in de Deurnsche Peel. Er werden verscheidene individuen waargenomen maar de soort komt slecht in een beperkt deel voor en de aantallen zijn (nog) vrij laag (zie figuur 7.7).
Gouden sprinkhaan. Foto Robert Ketelaar
Figuur 7.7. De gouden sprinkhaan komt alleen in een beperkt deel van de Deurnsche peel voor. Veenmol De veenmol (Gryllotalpa gryllotalpa) komt in Nederland met name voor in het agrarisch gebied in het Hollandse en Zeeuwse veenweidegebied langs slootkanten. De soort komt daarnaast verspreid in het land voor. Tijdens de inventarisatie is alleen overdag gezocht waardoor geen zingende dieren konden worden waargenomen. Er werden wel enkele dieren in de kevervallen gevangen in het westelijk deel van de Deurnsche Peel (Liesselse Peel) (figuur 7.8.).
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 45
Figuur 7.8. De veenmol werd uitsluitend in twee bodemvallen in de Deurnsche peel aangetroffen.
Sikkelsprinkhaan Foto Robert Ketelaar
7.2 Analyse De sprinkhanenfauna in Nederland bevat geen soorten die strikt zijn gebonden aan hoogveen. Wel is de veenmol gebonden aan veen, maar deze komt ook wel in grote getale binnen de bebouwde kom voor, bijvoorbeeld in tuinen. Wel zijn er bijzondere en bedreigde soorten aanwezig. Het gaat hierbij om de zompsprinkhaan, de moerassprinkhaan en de gouden sprinkhaan. De Deurnsche Peel bevat alle drie de soorten, waarbij de gouden sprinkhaan de meest bijzondere ontdekking was, deze soort was hier nog niet eerder aangetroffen en staat ook niet op de NoordBrabantse lijst voor prioritaire soorten. Opvallend is dat met name het westelijk deel van de Deurnsche Peel, de Liesselse Peel, een hoge dichtheid aan moerassprinkhaan en zompssprinkhaan bevat. Ook de veenmol komt in dit gebied voor. Het gaat hierbij merendeels om verdroogd terrein waar nog steeds relicten met een hoogveenkarakter aanwezig zijn. De Groote Peel bevat, tamelijk verspreid, twee kenmerkende soorten: de moerassprinkhaan en de zompsprinkhaan. De moerassprinkhaan is de meest algemeen gevonden soort in de onderzoeksgebieden en ontbrak alleen in de Reuselse Moeren. De Reuselse Moeren is daarmee momenteel niet van groot belang voor de Noord-Brabantse sprinkhanenfauna. De Groote Peel bevat ook een populatie blauwvleugelsprinkhanen, een opvallende bijzonderheid, omdat het een bedreigde warmteminnende soort betreft. De populatie bevindt zich echter net buiten het Noord-Brabantse deel. Als laatste vallen de waarnemingen van de sikkelsprinkhaan op, deze soort staat op de Rode lijst als gevoelig. Sinds het uitkomen van de Rode lijst is deze soort echter met een enorme opmars bezig en werd aangetroffen in de Groote Peel, Deurnsche Peel en in de Reuselse moeren.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 46
Hoofdstuk 8 / Resultaten insecten algemeen
De resultaten van de afzonderlijke groepen leidt tot een soortspecifiek beeld van waar nog belangrijke insectenpopulaties aanwezig zijn. Deze populaties indiceren elk afzonderlijke aandachtsgebieden voor het beheer. Vanuit een beheerperspectief is het belangrijk om hierbinnen prioriteiten te stellen. Dat kan met de in dit hoofdstuk gegeven overzichten. De terreinen Deurnsche Peel, ’t Zinkske, Groote Peel en de Reuselse Moeren hebben populaties van twee of drie soorten welke uitsluitend in hoogveen voorkomen. Deze gebieden hebben bijzondere omstandigheden met hoogveenkenmerken welke belangrijk zijn voor het behoud van de aanwezige bedreigde soorten voor Nederland.
8.1 Bijzondere soorten Voor veel insectengroepen geldt dat bij de resultaten van inventarisaties altijd kritisch naar zeldzaamheden moet worden gekeken. Het kan om heel bijzondere soorten gaan, welke als zwerver tijdelijk een terrein aandoen, maar in het betreffende terrein geen populatie hebben. Vooral bij vliegende soorten zoals libellen, vlinders en mieren komt dit regelmatig voor. Dit kan leiden tot spectaculaire waarnemingen, zoals bijvoorbeeld de nog maar enkele keren in Nederland waargenomen breedschubmier (Lasius sabularum) welke nu aangetroffen werd in de Heitraksche Peel. Ook de keizersmantel in de Deurnsche Peel en het boswitje in de Groote Peel zijn hier opvallende voorbeelden van. Daarnaast is er een grote groep insecten welke thuis horen in het betreffende terreintype, maar waarvan de soorten ook heel goed in andere terreintypen kunnen leven. Een derde groep zijn de specialisten, soorten die uitsluitend of vrijwel uitsluitend in één terreintype voorkomen. De resultaten van de voorgaande hoofdstukken kunnen worden samengevat door een overzicht te geven van de bijzondere soorten die werden aangetroffen tijdens deze studie. Zwervende soorten worden hierbij zoveel mogelijk genegeerd. Het doel van deze studie is om vast te stellen of er relictpopulaties aanwezig zijn in de Oost-Brabantse hoogvenen. Het gaat hierbij om soorten die strikt gebonden zijn aan hoogveen of daarop lijkende systemen zoals natte heideterreinen en vennen. In bijlage 8 wordt een lijst gegeven van 21 bijzondere soorten die mogelijk aangetroffen hadden kunnen worden. In deze lijst is aangegeven of de soorten aangetroffen zijn tijdens deze studie, of ze uitsluitend voorkomen in hoogvenen en of ze kunnen vliegen. Dit laatste is een aanduiding dat er (minimaal theoretische) mogelijkheden bestaan voor herkolonisatie na het verdwijnen van de soort uit een gebied.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 47
Tabel 8.1 Aanwezigheid van de verschillende bijzondere insectensoorten in de zes onderzochte terreinen. Het eerste getal in kolom twee geeft het totaal aantal waargenomen insectensoorten weer (som van kolom 3 t/m 7), terwijl het tweede getal in kolom twee het totaal aantal hoogveenspecialisten (onderstreept) weergeeft. Gebied Groote Peel
Totaal Vlinders aantal 8-2 Spiegeldikkopje Heideblauwtje
Libellen
Sprinkhanen
Loopkevers
Mieren
Gevlekte glanslibel Venwitsnuitlibel Tengere pantserjuffer Venwitsnuitlibel
Zompsprinkhaan Moerassprinkhaan
A. nemorivagus
Veenmier
Zompsprinkhaan Moerassprinkhaan Gouden sprinkhaan
P. atterimus B. humerale A. nemorivagus A. ericeti B. humerale A. nemorivagus A. ericeti A. gracile
Deurnsche Peel
10-3
Spiegeldikkopje Heideblauwtje
‘t Zinkske
6-3
Spiegeldikkopje Heideblauwtje
Moerassprinkhaan
Heitraksche Peel De Bult
3-0
Spiegeldikkopje
Moerassprinkhaan
3-0
Moerassprinkhaan
Reuselse Moeren
5-2
Spiegeldikkopje Heideblauwtje Heideblauwtje
Hoogveenglanslibel Gevlekte glanslibel
A. gracile
Veenmier
In tabel 8.1 is weergegeven per gebied hoeveel bijzondere soorten er zijn aangetroffen van de in bijlage 8 genoemde soorten en hoeveel daarvan hoogveenspecialisten zijn. Het blijkt dat de grootste gebieden, de Deurnsche Peel en de Groote Peel, de meeste bijzondere soorten bevatten, respectievelijk 10 en 8. ’t Zinkske en de Reuselse Moeren bevatten respectievelijk 6 en 5, terwijl de Heitraksche Peel en De Bult slechts drie soorten uit deze lijst bevat.
Landelijk bedreigde soorten Hoewel twee van de in tabel 8.1 genoemde bijzondere soorten in Nederland momenteel niet bedreigd worden, gouden sprinkhaan volgens Kleukers en Van Hoof (2003) en Agonum gracile volgens Turin (2000), toont de gepresenteerde lijst van tabel 8.1 aan dat het in alle onderzochte gebieden belangrijk is om rekening te houden met de aanwezigheid van landelijk bedreigde soorten. Eén van deze soorten, het spiegeldikkopje, komt zelfs uitsluitend in de Peelregio voor en van de hoogveenglanslibel zijn slechts vier populaties bekend in Nederland. De aanwezigheid van de in tabel 8.1 genoemde groep bijzondere soorten indiceert tevens dat er in deze gebieden nog veel meer bijzondere insecten voorkomen, maar dan van minder goed onderzochte insectengroepen. Insectengroepen zoals bijvoorbeeld kortschildkevers, graafwespen en nachtvlinders. Het valt te verwachten dat in de onderzochte gebieden ook van deze minder goed bekende groepen landelijk bedreigde soorten aanwezig zijn, maar vaak is de landelijke status van deze groepen niet bepaald.
Specialisten van hoogveen In bijlage 8 worden acht specialisten van hoogveen genoemd, waarvan er vijf zijn aangetroffen in één of meerdere gebieden tijdens deze studie (tabel 8.1). In ’t Zinkske en de Deurnsche Peel zijn drie soorten aangetroffen, terwijl in de Reuselse Moeren en de Groote Peel elk twee soorten werden aangetroffen. In de Heitraksche Peel en in De Bult werden geen hoogveenspecialisten aangetroffen. Een van deze hoogveenspecialisten, de turfloopkever Agonum ericeti heeft geen vliegvermogen, zie bijlage 8 (De Vries & Den Boer, 1990). Hierbij gaat het met hoge zekerheid om een relictpopulatie. Herkolonisatie na een periode van verdwenen te zijn is vrijwel niet mogelijk voor deze soort. De gebieden DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 48
hebben ook ten tijde van de ontginning en de latere periode van verdroging en vergrassing voldoende leefgebied voor deze loopkeversoort gehad om aanwezig te blijven. Ook van de andere soorten gaat het waarschijnlijk ten dele om relictpopulaties. Het is echter mogelijk dat herkolonisatie of zwerfgedrag een rol heeft gespeeld bij het realiseren van de huidige verspreiding van deze overige soorten in deze regio.
8.2 Verspreiding bijzondere soorten Een overzicht van de verspreiding van de bijzondere insectensoorten is weergegeven in de figuren 8.2. t/m 8.6. Hierbij zijn heideblauwtje, gevlekte witsnuitlibel, venwitsnuitlibel en tengere pantserjuffer niet meegenomen vanwege hun geringe binding met hoogveen. Hieruit blijkt dat met name in het westelijk deel van de Deurnsche Peel (ook wel Lieselse Peel genaamd) een grote concentratie van bijzondere soorten voorkomt. Het gaat hierbij vooral om de sprinkhanen en loopkevers. Verder geeft de Reuselse Moeren een opvallend beeld doordat de hoogveenglanslibel maar op één plaats werd gevonden. Voor de andere vier gebieden geldt dat de waarnemingen meer verspreid plaatsvonden.
Figuur 8.2. Overzicht van verspreiding bijzondere soorten in het Noord-Brabantse deel van de Groote Peel. Kleinste stip representeert één soort, de grootste stip drie soorten. Blauw betreft loopkevers, rood betreft sprinkhanen, libellen en vlinders.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 49
Figuur 8.3. Overzicht van verspreiding bijzondere soorten in de Deurnsche Peel. De kleinste stip representeert één soort, de grootste stip drie soorten. Blauw betreft loopkevers, rood betreft sprinkhanen, libellen en vlinders.
Figuur 8.4. Overzicht van verspreiding bijzondere soorten in ‘t Zinkske. De kleinste stip representeert één soort, de grootste stip drie soorten. Blauw betreft loopkevers, rood betreft sprinkhanen, libellen en vlinders.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 50
Figuur 8.5. Overzicht van verspreiding bijzondere soorten in de Reuselse Moeren. De kleinste stip representeert één soort, de grootste stip twee soorten. Blauw betreft loopkevers, rood betreft sprinkhanen, libellen en vlinders.
Figuur 8.6. Overzicht van verspreiding bijzondere soorten in De Bult. De kleinste stip representeert één soort, de grootste stip twee soorten (geen loopkevers).
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 51
Hoofdstuk 9 / Conclusie voor het beheer
Het blijkt dat alle onderzochte terreinen populaties bevatten van soorten die staan op de doelsoortenlijst van de provincie NoordBrabant. Het laagste aantal heeft de Heitraksche Peel met toch nog twee soorten: spiegeldikkopje en moerassprinkhaan. Extra aandacht voor een aantal bijzondere hoogveensoorten is gewenst bij het beheer van de Reuselse Moeren, ’t Zinkske en de Deurnsche Peel.
9.1 Behoud van doelsoorten Het blijkt uit dit onderzoek dat alle terreinen zonder uitzondering populaties bevatten van soorten die staan op de doelsoortenlijsten van Noord-Brabant. Aangezien de loopkever Agonum gracile niet op deze lijst staat, is de Heitraksche Peel, het gebied met het laagste aantal doelsoorten: het spiegeldikkopje en de moerassprinkhaan. Bij De Bult werd ook nog een derde soort veelvuldig aangetroffen: het heideblauwtje. Dit betekent dat ook hoogveenterreinen die oppervlakkig bekeken zijn slechts een geringe betekenis hebben voor het behoud van de biodiversiteit en de afgelopen decennia sterk gedegenereerd zijn, toch, vanwege de aanwezige soorten, veel aandacht verdienen vanuit beleid en beheer.
Verbossing bij de Heitraksche Peel.
Voor beide terreinen, de Bult en de Heitraksche Peel, geldt dat bosopslag de belangrijkste bedreiging vormt voor de aanwezige kleine populaties. Verwijderen van bosopslag en beschermen van de aanwezige natte of verdroogde heide en veenachtige situaties is voor het behoud van deze populaties van groot belang. Bij beide terreinen gaat het voornamelijk om behoud van zeldzame vlinders en sprinkhanen die zich goed kunnen handhaven in licht tot sterk verstoorde situaties. Soorten die strikt aan hoogveen zijn gebonden, zogenaamde stenotope soorten, komen in deze twee terreinen niet voor. Een overweging is om het beheer dan ook niet uitsluitend te richtten op het behoud van het hoogveenkarakter, maar ook op het behoud van de nu aanwezige soorten. Voor de Heitraksche Peel kan een tweede overweging een belangrijke rol spelen bij beslissingen voor het beheer, namelijk de geringe afstand van dit gebied tot ’t Zinkske en de Deurnsche Peel. Beide andere gebieden bevatten wel kleine relictpopulaties van hoogveensoorten. Het beheren van deze regio op een wijze dat uitwisseling tussen Deurnsche Peel en ’t Zinkske kan plaatsvinden lijkt van belang voor de bescherming van een aantal bijzondere hoogveensoorten, met name Bembidion humerale en Agonum ericeti. Ook het spiegeldikkopje zal hiervan profiteren. De vorming van natte heideterreinen kan voor beide loopkevers extra mogelijkheden bieden voor het behoud van deze soorten in de provincie Noord-Brabant. Hiervoor komen in de toekomst ook mogelijkheden beschikbaar in de geplande randzone.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 52
9.2 Hoogveenbeheer Regeneratie van hoogveen is voor alle hoogveensoorten van belang en alle vier andere terreinen (Deurnsche Peel, Groote Peel, Reuselse moeren en ‘t Zinkske) bevatten nog steeds of (mogelijk soms) weer opnieuw populaties van aan hoogveen gebonden soorten. Slechts één van deze soorten was met zekerheid vast te stellen als een behoorlijk veel voorkomende soort, de loopkever Anisodactylus nemorivagus. Deze komt veel voor in de Deurnsche Peel, de Groote Peel en bij ’t Zinkske. Verder komt een aanzienlijke populatie van Agonum ericeti voor bij ’t Zinkske. Mogelijk dat ook de veenmier in de Reuselse Moeren in grotere aantallen voorkomt, daar zij in twee series bodemvallen werd aangetroffen. De overige gevallen van waarnemingen van hoogveensoorten betreffen zeer incidentele observaties, waarbij het waarschijnlijk in alle gevallen om zeer kwetsbare populaties gaat. Dit betekent dat voor de vier terreinen met deze hoogveensoorten behoud en waar mogelijk versterking van het natte hoogveenkarakter zeer belangrijk is. Een overzicht van mogelijke beheermaatregelen om de kwetsbare populaties mee te beschermen staat in tabel 9.1.
Verdroogd hoogveen met schrale vegetatie in de Groote Peel wordt nu begraasd met koeien.
De twee belangrijkste maatregelen binnen het hoogveenbeheer vormen vernatten en grondverwijdering (plaggen en kleinschalig graven). Een belangrijk doel is om het grondwaterniveau en het maaiveld dichter bij elkaar te brengen. Hoewel de monitoring van de waterhuishouding in deze gebieden niet voldoende inzicht geeft in de gunstige en de ongunstige situaties lijken er zeker in de Deurnsche Peel aanzetten te zijn tot gunstige ontwikkelingen. Op de langere termijn kan hier terugkeer en verdere uitbreiding van nu aanwezige hoogveensoorten worden verwacht. Voorlopig lijkt herstel van voldoende leefgebied voor het veenhooibeestje niet op korte termijn mogelijk. Daarbij komt dat het verbreidingsvermogen van deze soort gering is, waardoor spontane hervestiging ook niet is te verwachten. Waterniveau’s net onder het maaiveld, die minder fluctueren dan ongeveer 40 cm lijken geschikte omstandigheden te bieden voor het veenhooibeestje (De Vries, 2002). Concreet betekent dit voor beheerders dat aandacht gegeven moet worden aan het selecteren van locaties (indien aanwezig in het hoogveencomplex) met bultenbewonende soorten, waaronder in polvorm groeiend éénarig wollegras, die als refugium voor onder andere het veenhooibeestje kunnen optreden. Van belang voor het veenhooibeestje is dat de grondwaterstanden de eisen volgen voor bultbewonende soorten, dus geen langdurige inundaties en geen grote grondwaterfluctuaties (zie hierboven). Om dit te bereiken is het vaak nodig om deze lokaties hydrologisch te isoleren met behulp van compartimentering en verstelbare uitstroompunten (sluizen). Meer hoop is er voor de komst van de beide hoogveenlibellen, de noordse glazenmaker en de hoogveenglanslibel, beide soorten met een veel groter verbreidingsvermogen. Ook uitbreiding van leefgebied voor Bembidion humerale en Agonum ericeti lijkt in de Deurnsche Peel een haalbare ontwikkeling. Bij de Groote Peel is de situatie op dit moment minder gunstig. De aanwezigheid van de veenmier hoeft niet per se te wijzen op een gunstige situatie, omdat deze soort zich schijnbaar nog lang kan handhaven in verstoord hoogveen (van der Plas, 2003). Regelmatig plaggen op nieuwe locaties lijkt hier een wenselijke maatregel, die ook zeker Anisodactylus nemorivagus ten goede zal komen. Het is goed mogelijk dat er in dit grote gebied nog populaties van bijzondere soorten gemist zijn, zeker van de bodemfauna is dit goed denkbaar. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 53
Speciale aandacht lijkt gewenst voor het beheer in de Reuselse Moeren ten behoeve van de hoogveenglanslibel. Een nog op te stellen soortbeschermingsplan (Ketelaar, Groenendijk & Bouwman in prep.) moet meer inzicht geven in het gewenste beheer. Voor loopkevers in de Reuselse moeren geldt dat: het ontbreken van veel eurytope soorten temidden van veenmos duidt erop dat het milieu hier nog zeer dicht dat van een hoogveen benadert. Karakteristieke soorten ontbreken hier waarschijnlijk door lokaal uitsterven door een te klein oppervlakte. Herkolonisatie vanuit de omgeving is onmogelijk door de geïsoleerde ligging. Voor het Zinkske lijken twee maatregelen van belang voor het behoud van de loopkevers Agonum ericeti en Bembidion humerale: kleinschalig plaggen met behoud van een moerige bovenlaag en aanpassingen in de waterhuishouding. Een waterhuishoudkundige analyse van ’t Zinkske met als doel een nieuw beheersplan voor dit gebied en haar omgeving kan een belangrijke bijdrage aan de bescherming van de aanwezige soorten leveren. Naast aandacht voor bodem en water is het verwijderen van bosopslag in sommige terreinen, vooral de kleine gebieden, een belangrijk punt van aandacht.
Bedienbare sluizen in een damwand in het Vragenderveen (Gelderland)
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 54
Tabel 9.1. Overzicht van benodigde beheersmaatregelen, genoemd per bedreigde insectensoort. Uitsluitend waargenomen soorten zijn hierbij meegenomen. Soorten
Mogelijke
Toelichting
beheersmaatregelen
Agonum ericeti
-Plaggen (kleinschalig)
Loopkever A. ericeti heeft voorkeur voor structuurrijke, zeer
(turfloopkever)
-Vernatten
natte heidevegetatie met venige (hoogveen) of zeer
-Veenputjes graven
humeuze bodem en voldoende open plekken. De vernatting mag niet gepaard gaan met maandenlange inundatie. De veenputjes dienen kleinschalig te zijn en zijn pas geschikt nadat bultvormende hoogveensoorten (bijvoorbeeld veenbes) verschenen zijn.
Agonum gracile
-Vernatten
Loopkever A. gracile wordt aangetroffen in uiteenlopende
-Monitoring waterhuishouding
natte habitats, vaak met venige bodems; vernatting is daarom belangrijk.
Anisodactylus nemorivagus
-Regelmatig plaggen
Typische hoogveensoort en heeft als habitat natte heidevegetatie. Waarschijnlijk behoeft deze soort jonge heidevegetatie.
Bembidion humerale
Pterostichus atterimus
-Plaggen
Loopkeversoort die houdt van zonnige en voldoende open
-Bosopslag verwijderen
plaatsen (laagtes), en dus afhankelijk is van jonge en open
-Veenputjes graven
successiestadia zonder beschaduwing.
-Monitoren waterhuishouding
Oligotroof karakter en waterpeil handhaven bij poelen zijn noodzakelijke maatregelen voor voortbestaan deze loopkever.
Veenmier
-Vernatten
De veenmier is strikt verbonden aan natte heide en
Heideblauwtje
-Verwijderen bosopslag
hoogvenen. Kenmerkende soort van vochtige heideterreinen, waarvoor bosvorming moet worden tegengegaan en jonge struikhei nodig is. Spiegeldikkopje
-Verwijderen bosopslag
Dicht groeien van ruigteterreinen moet voorkomen worden.
Gevlekte glanslibel
-Vernatten
Komt voor in mesotrofe moerassen, het is daarom van
-Waterhuishouding monitoren
belang dat er voldoende water aanwezig is.
-Vernatten
Soort die voorkomt in zure wateren en hoogveenrestanten,
-Waterhuishouding monitoren
behoud en herstel van hoogveen is daarom van groot
Venwitsnuitlibel
belang. Tengere pantserjuffer
-Vernatten
Soort van heidevennen en licht verstoorde hoogvenen.
-Waterhuishouding monitoren
Goede waterhuishouding is belangrijk voor behoud van deze soort.
Hoogveenglanslibel
-Vernatten
Hoogveenglanslibel is kenmerkend voor ondiepe wateren,
-Waterhuishouding monitoren
dichtgegroeid met veenmos, herstel en behoud van hoogveen is daarom van groot belang.
Zompsprinkhaan
-Bosopslag verwijderen
Soort van vochtige biotopen, daarom is het belangrijk om de
Moerassprinkhaan
-Bosopslag verwijderen
Soort van allerlei vochtige biotopen, het is daarom van
-Evt. vernatten.
belang om de terreinen vochtig te houden en te beschermen
natte heide te beschermen.
tegen dichtgroei. Gouden sprinkhaan
-Bosopslag verwijderen
Komt voor in vochtige terreinen met halfhoge vegetatie, en het is dus van belang dat deze terreinen niet volledig dichtgroeien.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 55
9.3 Risico’s voor soorten Aanpassingen in het beheer betekenen niet alleen kansen voor bedreigde soorten, maar kunnen ook leiden tot het verdwijnen van soorten die het in de huidige situatie goed doen. Een goed voorbeeld hiervan is het spiegeldikkopje. Regeneratie van hoogveen met een open karakter zal vrijwel altijd leiden tot de achteruitgang van deze soort ter plekke. Iets dergelijks kan ook optreden voor bijvoorbeeld de gouden sprinkhaan, de loopkever Bembidion humerale en voor het heideblauwtje. De verwachting is dat ook bij zeer gunstige ontwikkelingen in de grote gebieden de meeste soorten in de randzone voldoende leefgebied blijven vinden voor het behoud van hun populaties. Het betrekken van de randen van de gebieden bij het beheer en het aankopen van grond voor natuurbeheer buiten de huidige reservaten moet hierbij dan echter wel een belangrijke rol spelen. Daarnaast is het aannemelijk dat relictpopulaties niet alleen kansen krijgen bij grootschalige vernatting, maar hierbij ook grote risico’s lopen. Met name de vochtminnende soorten zitten in restanten van natte milieus, welke bij vernatting gemakkelijk volledig onder water kunnen komen te staan. Dit onderstreept het belang van een goede inventarisatie. Dit onderzoek leverde de volgende situaties met risico’s voor te snelle vernatting op: Reuselse Moeren: hoogveenglanslibel en veenmier ’t Zinkske: turfloopkever en Bebidion humerale Deurnsche Peel: turfloopkever en Bembidion humerale Deze studie heeft veel inzicht opgeleverd over de verspreiding van aandachtsoorten van het Noord-Brabantse natuurbeleid in de hoogvenen. Bij uitvoering van herinrichtingmaatregelen binnen deze terreinen of bij grootschalige projecten op gebied van het waterbeheer is het op basis van expert judgement in een aantal gevallen nodig om aanvullend terreinbezoek en/of onderzoek voor de bescherming van deze soorten te verrichten.
Grootschalige vernatting kan de groei van éénarig wollegras goed stimuleren. Langdurige inundatie leidt er echter toe dat gebieden ongeschikt zijn voor veel hoogveenbewonende insectensoorten. Hier een ongeschikte locatie in het Fochteloërveen.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 56
Literatuur Aggenbach, C.S.J., Jalink, M.H. (1998). Indicatorsoorten voor verdroging en eutrofiëring van plantengemeenschappen in hoogvenen. SBB, Driebergen. Akkermans, R., R. Pahlplatz, K. Veling, (2001). Dagvlinders in Limburg. Verspreiding en ecologie 1990-1999. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht. Bal , D.H.M. Beije, Y.R. Hoogeveen, S.R. J. Jansen & P.J. van der Reest (1995). Handboek natuurdoeltypen in Nederland. Rapport IKC Natuurbeheer nr. 11. IKC Natuurbeheer, Wageningen. Bal D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff (2001). Handboek Natuurdoeltypen. Expertisecentrum LNV, Wageningen. bodemfauna: de eerste resultaten. NV PWN Waterleidingbedrijf NoordHolland. Boeken, M., K. Desender, B. Drost, T. Van Geuzen, B. Koese, J. Muilwijk, H. Turin & R.J. Vermeulen (2002). De loopkevers van Nederland en Vlaanderen (Coleoptera: Carabidae). Stichting Jeugdbondsuitgeverij, Utrecht. Boer P. (1999). Aanvullingen op en vraagtekens bij de Nederlandse mierenfauna (Hymenoptera: Formicidae). Entomologische Berichten 59: 141-144. Boer P. (2000). Moerasmieren. Parnas 6: 2-6 Boer P. (2003a). Mieren van Meijendel. Duinwaterleidingbedrijf Zuid-Holland. Boer P. (2003b). Het effect van chopperen in een kraaiheidevegetatie op de bodemfauna: de eerste resultaten. Boer P. (2003c). De kalme steekmier Myrmica lobicornis nieuw voor Nederland. Nederlandse Faunistische Mededelingen (in druk). Boer P., W. Dekoninck, A. J. van Loon & F. Vankerkhoven (2003). Lijst van mieren (Hymenoptera: Formicidae) van België en Nederland, hun Nederlandse namen en hun voorkomen. Entomologische Berichten 63: 54-58. Buro Hemmen (2001). Uitwerkingsplan De Grootte Peel 2000. Buys, R., G. Goorman, G. Marinus, W. ter Veen & K. Veling (1984).
Onderzoek naar de dagvlinderfauna van de Groote Peel en de Mariapeel. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum. Claessens, S. (1989). 25 jaar libellenonderzoek in hoogveengebied de Peel. Deel A en B. Uitgave Staatsbosbeheer, Regio Peel en Maas. Cools, J., J. Cerfontaine & W. Poelmans (2002). De Natuurgebiedsplannen en het Beheers- en Landschapsgebiedsplan Noord-Brabant. Provincie Noord-Brabant, ‘s-Hertogenbosch. De Vries, H. H. & P.J. den Boer (1990). Survival of populations of Agonum ericeti in relation to fragmentation of habitats. Netherlands Journal of Zoology 40: 484-498. De Vries, H.H. & S.H. Ens (2004). De Limburgse hoogvenen en het veenhooibeestje. VS2004.014, De Vlinderstichting, Wageningen. De Vries, H.H., A. Kamping, I.C. Knevel, Th. S. van Dijk & W. van Delden (1996). Genetic variation in populations of two ground beetle species, Agonum ericeti and Pterostichus lepidus, in relation to fragmentation of habitats. In: De Vries, H. Viability of ground beetle population in fragmented heathlands. Ph-D thesis Landbouwuniversiteit Wageningen, De Vries, H.H. & S. Ens (2002). Herstelplan veenhooibeestje in de Achterhoekse venen. VS2002.52. De Vlinderstichting, Wageningen.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 57
De Vries, H.H. (2002). Herstelplan veenhooibeestje voor Overijssel 20022006. Rapport VS2002.001, De Vlinderstichting, Wageningen. Den Boer, P.J., T.H.P. van Huizen, W. den Boer-Daanje, B. Aukema & C.F.M. den Bieman (1980). Wing polymorphism and dimorphism in ground beetles as stages in an evolutuonary process (Coleoptera, Carabidae). Entom. Gen. 6: 107-134. Desender, K. & H. Turin (1986). Overeenkomsten en verschillen bij recente veranderingen in de samenstelling van de loopkeverfauna in vier WestEuropese landen (Coleoptera, Carabidae). Nieuwsbrief European Invertebrate Survey, Nederland 17: 23-32. Desender, K., D. Maes, J.-P. Maelfait & M. van Kerckvoorde (1995). Een gedocumenteerde Rode lijst van de zandloopkevers en loopkevers van Vlaanderen. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel. Heijerman, Th. & Turin, H. (1994). Towards a method for the biological assessment of habitat quality using carabid samples. In: Desender e.a. (red.). Carabid Beetles, Ecology and Evolution. Kluwer. pp 305-312. Hill, M.O. (1979). Twinspan. A FORTRAN Program for arranging multivariate
data in an ordered two-way table by classification of the individuals and attributes. Cornell University, Ithaca. Hyman, P.S. (1992). A review of the scarce and threatened Coleoptera of Great Britain, part I. (updated and revised by M.S. Parsons). UK Nature Conservation, Peterborough. Kleukers, R.M.J.C. & P.H. van Hoof (2003). Beschermingsplan sprinkhanen en krekels in Limburg. EIS-Nederland, Leiden & Bureau Natuurbalans – Limes Divergens BV, Nijmegen. Kleukers, R.M.J.C., E.J. van Nieukerken, B. Odé, L.P.M. Willemse & W.K.R.E. van Wingerden, 1997. De sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). Nederlandse fauna I. Nationaal Natuurhistorisch Museum, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. Lindroth, C.H. (1945). Die Fennoskandischen Carabidae. I. Göteborgs kgl. Vetensk. Handl. B4(1): 1-709. Lindroth, C.H. (1986). The Carabidae (Coleoptera) of Fennoscandia and Denmark. II. Fauna Entomologica Scandinavica 15(2): 227-497. Mabelis A.A. (2002). Bruikbaarheid van mieren voor de monitoring van Natuurgebieden. Alterra-rapport 571. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. North R.D. (2000a). The effects of vegetation change and ant interspecific interactions on the black bog ant (Formica candida) at Cors Goch, Llanllwch NNR Carmarthenshire (1999). CCW Contract Science Report No.395 CCW, Bangor. North R.D. (2000b). Distribution and autoecology of the black bog ant: Effect of grazing and hydrological requirements of populations – Year 1. English Nature, Peterborough. Schaminée, J.H.J., Weeda, E.J., Westhoff, V., 1995. De vegetatie van Nederland, deel 2. Opulus Press, Leiden. Slaats, J. (2003). Libelleninventarisatie Groote Peel 2002. Eigen uitgave. Staatsbosbeheer (1993). Beheersplan De Groote Peel voor de periode 1992 –
2002. Staatsbosbeheer (2001). Uitwerkingsplan Mariapeel 2001. Regio LimburgOost-Brabant. Staatsbosbeheer & Buro Hemmen (2001). Uitwerkingsplan De Groote Peel
2000. Staatsbosbeheer (2001). Uitwerkingsplan Deurnsche Peel 2001. Regio Limburg – Oost-Brabant.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 58
Turin, H. (2000). De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). - Nederlandse fauna 3. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. Turin, H., K. Alders, P.J. den Boer, S. van Essen, Th. Heijerman, W. van Laane & E. Penterman (1991). Ecological characterization of carabid species in the Netherlands from thirty years of pitfall sampling. Tijdschrift voor Entomologie 138: 279-304. Van Cauwenberghe, A.P.M. van, P.W.M. van Cauwenberghe, J.G.M. Cuppen, J.A.H. de Groot & H.P.G. Helsper (1973). Vegetatiekartering en
waterhuishouding in het C.M.R. Reservaat De Mariapeel (driehonderd bunders). Botanische laboratorium, Afd. Geobotanie- KUN, Nijmegen. Van der Plas, I. (2003). Monitoring met mieren in Nederland. Centrum Milieukunde Leiden, Leiden. Van Essen, S. (1993). Loopkeverinventarisatie Dwingelderveld 1991. Grafisch service centrum, Wageningen. Een uitgave van Staatsbosbeheer Drenthe-Zuid (Pesse), Biologisch Station (Wijster) en Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten (’s-Graveland). Van Swaay, C.A.M. & M.F. Wallis de Vries (2001). Beschermingsplan veenvlinders 2001 - 2005. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, ‘s-Gravenhage. Verstrael, T.J., J. Bouwman, R. Kleukers, H. Turin, R. Verhagen & H. de Vries (2003). Prioritaire insecten en andere ongewervelden in Noord-Brabant. Rapport VS2003.022, De Vlinderstichting. Wageningen. Vogel, J., W. Molenaar, & W. Altenburg (1996). De vegetatie van de Groote Peel in 1995. A & W-rapport 133, Altenburg & Wymenga, Veenwouden. Wallis de Vries, M.F. (2003). Beschermingsplan gentiaanblauwtje 2003-2007. EC-LNV, Wageningen. Wonink, H. (1983). Op de heide en in het Veen. Uitgeverij Terra Zutphen. Wynhoff, I. (1998). Veenhooibeestje: verdroogd of verdronken? Rapport VS 98.12, De Vlinderstichting, Wageningen,
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 59
Bijlagen Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1. Overzicht van beschrijving bodemvallocaties 2 Overzicht van ligging bodemvallocaties 3. Overzicht gevangen loopkevers 4 Overzicht aantal loopkeversoorten per terrein 5 Renkonenindex loopkevers 6. Overzicht Mierenvangsten 7. Twinspananalyse vegetatie 8. Overzicht doelsoorten 9. Waargenomen soorten per gebied 10. Prioritaire insectensoorten van provincie Noord-Brabant
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 60
Bijlage 1: Beschrijving van locatie met vijf bodemvallen
Terrein
Serie
De Bult
1
X-coord.
Y-coord.
Vegetatiestructuur Klein heidestrookje in groot pijpestrootje veld;
187034
190277 dichte, vrij hoge vegetatie
veel pijpestrootje met verspreid wat struikhei Klein heidestrookje in groot pijpestrootje veld, veel pijpestrootje met verspreid wat struikhei
De Bult
2
186997
390083 dichte, vrij hoge vegetatie
en dophei Vrij open laaggelegen stuk met veel schapezuring, pitrus pollen en pijpestrootje
Deurnsche Peel
3
187232
380957 vrij open, lage vegetatie vrij open, overwegend lage
Deurnsche Peel
4
187429
380839 vegetatie
Deurnsche Peel
5
189109
381361 plekken
Deurnsche Peel
6
188662
380392 dichte heide, vrij jonge planten
dichte, hoge heide met kleine open
pollen Vrij open stuk met voornamelijk jonge pijpestrootje spruiten, enkele oude pollen Heide met voornamelijk oude struikhei, en wat dophei en pijpestrootje Struikhei heide met eenarig wollegras, smalle, kleine strook temidden van veenputten Moerasbos met berken; bramen, japanse
vrij open ondergroei, met hoge Deurnsche Peel
7
188300
381400 pollen
Heitraksche Peel
8
189420
377039 dichte, hoge vegetatie
Heitraksche Peel
9
189205
377972 dichte, 2m hoge vegetatie
duizendknoop en pijpestrootje in de ondergroei 100 % bedekking door grote pijpestrootje pollen tussen hoge varens, 100 % bedekking, met verspreid wat pijpestrootje
vrij dichte vegetatie van oude heidepollen met veel kleine open t Zinkske
10
190787
376306 plekken
Structuurrijke heide met struikhei en pijpestrootje
vrij dichte vegetatie van oude heidepollen met veel kleine open t Zinkske
11
190866
376402 plekken
slenk met veel struikhei en wat pijpestrootje
Grote Peel
12
184690
374157 dichte, vrij hoge vegetatie
redelijk grote heide strook tussen Molinaveld;
vrij open vegetatie met vrij kleine
heide met dophei, struikhei en pijpestrootje Tussen 2 drinkpoelen; hoofdzakelijk
Grote Peel
13
186120
374473 pollen en wat oude heideplanten
pijpestrootje, vegetatie vrij open
Grote Peel
14
186474
373162 dichte, vrij hoge vegetatie
Grote Peel
15
183298
372137 oud); zeer egale structuur
veel struikhei en wat pijpestrootje
Grote Peel
16
183943
372715 dichte, hoge vegetatie
wat struikhei
Strook tussen pijpestrootje velden: heide met
dichte, jonge heide (ca. 5 jaar
veel struikhei en wat pijpestrootje Geplagde strook: goed ontwikkelde heide met
veel oude pijpestrootje pollen met verspreid
Aan rand van strook berken bos; goede heide (voornamelijk struikhei) met wat veenbies, Reuselse Moeren
17
138801
370000 dichte, vrij hoge vegetatie
gagel en wat pijpestrootje Geplagde strook met zonnedauw overgaand in
overgaand van geheel kaal naar Reuselse Moeren
18
138955
369881 jonge dichte heide
Reuselse Moeren
19
138800
369859 pollen en hoge struiken
dicht veenmossen pakket met veel
DE VLINDERSTICHTING
een structuurrijke heide met dophei, struikhei, pijpestrootje en gagel Strook met dik veenmospakket met gagel, struikhei, dophei en pijpestrootje
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 61
Bijlage 2 Overzicht bodemvallocaties
Figuur 1. Bodemvallocaties in de Bult.
Figuur 2. Bodemvallocaties in de Deurnese Peel. DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 62
Figuur 3. Bodemvallocaties in de Heitrakse Peel (8 en 9) en ’t Zinkske (10 en 11).
Figuur 4. Bodemvallocaties in de Groote Peel.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 63
Figuur 5. Bodemvallocaties in de Reusselse Moeren.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 64
Bijlage 3
Overzicht gevangen loopkevers Overzicht van de gevangen aantallen loopkevers per serie. Terrein
De Bult
Deurnese Peel
Heitrakse ‘t Zinkske
Groote Peel
Reuselse
Peel Locatie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Acupalpus flavicollis
2
Acupalpus parvulus
1
12
14
15
16
1 1
1
Agonum thoreyi
2
8
19
2
5 1
4
13
12
5
52
50
2
1
6
1
3
3
9
1 6
2
5
13
6
2
8 4
5
1
3
4
2
4
52
1
1 2
Amara curta Amara equestris
57
73
1
54
65
43
1
9
18
60
2
2
1
75
4 12
20
10
5
2
20
3 2
Anisodactylus
1
2
1
1
1
7
3
27
531 2
1
Amara tibialis
3
2 2
2
Amara plebaja
2 144
1
Amara communis
Anisodactylus binotatus
18
1
Agonum gracilla
Amara lunicollis
17
1
Agonum ericeti
Amara aenea
13
2
Agonum afrum
Agonum sexpunctatum
Totaal
Moeren
1
9
3
10
5
1
8
6
11
13
1
5
1
1
5
1
85 41
Nemorivagus
1
Badister lacertosus Bembidion femoratum
1
Bembidion humerale
1
Bembidion lampros
11
1 1 1
1
3
2
4
21
11
2 9
7 1
Bembidion nigricorne
6
12
20
107
1
2
1
Bembidion
1
quadrimaculatum Bradycellus caucasicus
1
3
3
1
DE VLINDERSTICHTING
1
9
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 65
Terrein
De Bult
Deurnese Peel
Heitrakse
t Zinkske
Grote Peel
Reuselse
Peel Locatie
1
Bradycellus harpalinus
1
2
3
4
5
3
6
7
1
8
9
2
Bradycellus ruficollis
10
11
11
13
2
6
12
13
14
15
20
11
7
16
17
18
19
2
71
3
11
1
Bradycellus verbasci
1
1
Calathus erratus
1
1
Calathus fuscipes Calathus
Totaal
Moeren
1
1
9
2
1
2
51
64
melanocephalus
12
Carabus granulatus
12
Carabus nemoralis
1
Carabus problematicus
2
1
Cicindela campestris
12 1
Clivina fossor
25
10
21
168
4
17
89
Elaphrus cupreus
2
7
99
1
14
1
6
89
1 412
888
41
34
47
43
40
2
11
5
1 1
4 1
3 1
1963 3
3
1
8
2
2
26
5
11
1
1
1
1
1
1
1
Nebria brevicollis
31
1
Nebria salina
15
2
Nothiophilus aquaticus
3
23
Nothiophilus palustris
1
3
8
1
1
3 3
3
1
1
3
2
10
11
2
8
50
2
6
3
1
2
9
10
1
1
4
60 1
6
1
1
Olistophus rotundatus
54 1
1
Nothiophilus aesthuans
Oxypselaphus obscurus
2
103
Masoreus wetterhalli
Oodes helopioides
2
2
Leistus terminatus Loricera pilicornis
5
14
Leistus ferruggineus Leistus fulvibarbis
1
1
Dromius linearis
Harpalus rufipalpis
1
2
Carabus violaceus
Dyschirius globosus
1
1
1
1
1
1
1
1
10
12
4
2
1
4
1
3
45 41
1
30 1
6
1
2
9 DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 66
Terrein
Deurnese Peel
De Bult
Heitrakse
t Zinkske
Grote Peel
Reuselse
Peel serie
1
Poecilus cupreus
4
2
3
4
5
6
7
8
3
9
10
11
12
13
1
2
2
15
8
3
10
4
1
81
106
11
106
Poecilus lepidus
31
Poecilus versicolor
1
9
10
4
9
1
5
Totaal
Moeren
148
94
46
14
15
16
148
44
17
18
19 227 18
72
2
4
2
1
Pseudoophus rufipes
742 1
1
Pterostichus
1
aterrimus
69
105
2
4
Pterostichus rhaeticus
2
Pterostichus strenuus
10
Pterostichus diligens
3
15
6
3
140
40
42
38
2
3
21
2
3
5
3
1
1
14
1
36
1
23
5
3
15
3
1
1
5
14
1
3
7
9
4
1
2
7
4
1
1
22
16
4
11
20
7
45
44
26
630
1
10
26
90
2
24
51
33
209
11
16
6
1
137
1
Pterostichus melanarius Pterostichus minor
8
1 1
Pterostichus niger
1
Pterostichus vernalis
1
3
Stenolophus mixtus
1
4
1 1
1
2
2
1
1
6
1
11
1
Stenolophus teutonus
1 1
Stomis pumicatus
1
2 1
Syntomus foveatus
21
2
3
1
28
1
Syntomus truncatellus
1 1
Synuchus vivalis
1
Trichocellus placidus
totaal
235
219
204
282
3
301
127
81
359
1
1
336
693
5
109
253
290
233
463
269
141
157
144
5693
6
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 67
Bijlage 4
Overzicht aantal loopkever soorten per terrein
Overzicht van het totale aantal soorten en typische hoogveensoorten per serie. Terrein
De Bult
Deurnese Peel
Locatie
1
2
aantal typische hoogveensoorten
0
0
aantal soorten hoogvenen en heiden
9
6
18
10
23
totale aantal soorten
3
4
7
1
1
10
12 20
Heitrakse ‘t Zinkske Peel 10
11
Groote Peel 12
13
14
Reuselse Moeren
5
6
8
9
15
16
17
18
19
1
2
1
0
1
2
3
1
1
1
9
11
6
8
8
14
16
10
13
13
1
1
0
0
1
11
11
8
6
7
18
18
13
21
21
27
27
19
29
22
26
21
15
12
12
Overzicht van het totale aantal soorten en typische hoogveensoorten per terrein. per terrein aantal typische hoogveensoorten aantal soorten hoogvenen en heiden totale aantal soorten
De Bult
Deurnese Peel
‘t Zinkske
Groote Peel
1
3
1
1
20
9
18
15
11
40
28
35
42
22
0
4
9 18
Heitrakse Peel
DE VLINDERSTICHTING
Reuselse moeren
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 68
Bijlage 5
Renkonen-index loopkevers
Renkonen-index voor de vergelijking van de loopkevergemeenschap van de vangpotlocaties met de 33 habitattypen. I - Hoofdgroep HEI hoogv Molin TERREIN
SERIE
Erica
II - Hoofdgroep DUIN Callun Desch Coryn
inland inland inland inland inland inland
III - Hoofdgroep ZAND
IV - Hoofdgroep BOS
buiten gras
bos
struw
gras-b
grasx
akker
Braak
aanpl
conifA conifB
berk
kust
kust
kust
inland
inland
inland
Inland
inland
inland inland
inland inland
kust
beuk
haagb inland
De Bult
1
26,46
70,96
36,1 33,89
51,18
2,9
0,65
2,36
6
3,16
8,62
14,29
7,88
12,16
4,95
2,14
9,1
2,91
0,82
0,9
De Bult
2
27,08
57,57
15,42 12,51
34,78
1,23
0,14
1,61
6,69
2,48
6,4
5,77
1,35
4,17
1,22
1,58
6,02
1,84
0,28
0,2
Deurnese Peel
3
10,75
19,38
34,77 21,98
20,01
6,12
0,73
4,36
4,98
5,21
17,59
16,37
3,93
17,81
18,9
3,31
22,62
15,19
9,08
9,55
Deurnese Peel
4
5,29
15,9
40,65 28,65
14,39
6,63
0,44
3,74
6,79
2,85
2,84
4,27
2,21
7,12
4,68
2,04
5,46
3,71
1,85
1,32
Deurnese Peel
5
29,88
29,56
16,07 12,32
28,8
2,57
0,19
2,68
3,12
2,33
8,68
8,84
3,15
6,44
5,34
5,02
10,58
5,79
4,23
2,88
Deurnese Peel
6
21,2
47,78
35,51 31,63
46,71
2,91
0,17
2,61
2,23
2,76
7,85
10,87
3,38
9,74
4,35
3,6
6,34
3,73
1,18
1,05
Deurnese Peel
7
10,9
15,04
20,1 14,54
12,81
1,45
0,05
0,41
8,34
2,32
1,13
8,8
4,79
6,24
2,43
1,2
7,45
2,71
1,61
0,68
Heitrakse Peel
8
28,57
51,84
35,41 25,81
27,36
2,72
0,22
1,72
8,3
3,24
6,4
6,31
1,77
5,63
3,44
2,54
9,26
3,82
1,3
0,71
Heitrakse Peel
9
16,23
31,56
42,88 36,83
26,56
3,04
0,56
2,88
5,15
2,28
3,23
6,33
3,7
6,89
3,79
1,76
5,36
2,83
1,46
1,02
‘t Zinkske
10
12,38
27,19
46,21 37,98
28,86
4,4
0,36
2,37
5,03
3,56
4,91
9,89
5,48
9,36
5,65
3,48
9,61
3,86
1,72
1,65
‘t Zinkske
11
8,84
20,49
34,36 27,82
18,96
3,22
0,32
1,29
2,64
2,85
3,64
5,91
2,19
5,11
4,69
2,36
6,27
2,71
0,52
0,84
Groote Peel
12
14,19
45,74
38,6 42,09
48,55
5,55
0,57
2,23
2,01
1,99
7,18
11,01
7,25
10,2
5,99
2,33
6,39
2,08
0,68
0,65
Groote Peel
13
6,71
27,49
31,92 44,92
33,32
11,12
2,84
10,09
7,22
7,48
9,45
12,79
7,92
11,96
9,13
1,13
9,98
3,25
0,43
0,83
Groote Peel
14
18,65
47,21
43,79 37,82
48,55
11,19
1,8
6,88 11,95
7,79
10,65
11,26
6,31
16,69
9,72
4,26
11,05
5,37
2,77
2,47
Groote Peel
15
9,93
34,85
33,98 48,28
41,93
10,48
2,95
11,31
5,02
8,93
10,79
12,52
17,73
15,31
9,7
2,8
10,05
3,24
0,93
1,49
Groote Peel
16
14,26
29,6
46,07 42,13
32,41
4,13
0,57
2,7
6,06
3,81
7,59
12,07
11,24
9,01
4,84
2,33
9,09
2,99
1,18
1,15
Reuselse Moeren
17
24,04
41,97
19,38 16,91
21,41
7,33
1,77
4,99
10
4,93
7,66
8,7
1,52
15,36
6,36
3,28
8,55
3,75
1,91
0,42
Reuselse Moeren
18
26,34
43,67
21,58 19,04
20,52
3,75
0,09
0,85
5,34
2,37
5,18
5,2
0,37
5,14
5,04
3,01
7,04
3,19
1,68
0,54
Reuselse Moeren
19
36,62
50,18
16,43 13,83
33,81
2,35
0,13
1,13
2,45
2,35
6,03
4,91
1,13
3,05
4,79
3,59
6,14
4,36
3,43
1,18
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 69
V - Hoofdgroep NAT-RUDERAAL popul TERREIN
SERIE
VI - Hoofdgroep - PIONIER
VII - Hoofdgroep OEVER
els struw ruder
kalk
kruid
rietA
rietB
akker
colon
bank
rivier
schor
inland inland inland inland
inland
inland
polder
polder
polder
inland
kust
inland
kust
12,38 14,31 10,36
4,16
36,73
11,73
7,62
6,02
8,2
2,2
0,38
0,49
12,06 10,92
4,74
3,08
20,78
9,29
7,38
3,11
9,12
0,94
0,21
0,11
25,17 21,69 10,79
6,37
16,8
10,89
7,41
8,73
9,79
4,88
0,59
0,4
De Bult
1
9
De Bult
2
9,98
Deurnsche Peel
3
11,28
Deurnsche Peel
4
5,48
6,89
9,66
4,88
3,25
9,95
7,97
3,72
2,79
3,61
2,07
0,45
0,39
Deurnsche Peel
5
9,59
13,4 10,86
8,04
6,44
22,35
4,08
5,62
4,17
6,1
1,72
0,19
0,18
Deurnsche Peel
6
6,72
9,67 10,74
6,71
5,08
28,23
7,86
3,82
5,74
5,9
1,48
0,23
0,15
Deurnsche Peel
7
11,73
13,55 13,47
7,97
2,45
11,12
13,37
8,51
5,22
9,68
1,28
0,34
0,33
Heitrakse Peel
8
10,63
11,85 13,88
5,42
4,78
22,83
11,64
8,92
5,4
10,18
2,83
0,56
0,49
Heitrakse Peel
9
5,58
6,96 10,04
6,53
3,68
29,75
7,47
4,17
3,35
4,12
2,18
0,26
0,41
10
9,25
9,56 14,32
8,44
5,06
24,89
10,43
6,65
4,75
7,11
2,04
0,41
0,46
t Zinkske
11
6,8
6,94 10,06
4,97
3,68
12,28
8,85
4,29
2,79
3,39
1,62
0,64
0,65
Grote Peel
12
5,03
7,92 10,96
8,61
3,81
44,21
8,19
3,6
9,67
5,36
1,68
0,65
0,52
Grote Peel
13
8,34
9,8 13,34
7,27
3,21
34,43
9,11
5,67
7,16
6,44
5,23
0,65
0,58
Grote Peel
14
12,44
12,52 16,96
8,86
6,08
28,13
12,36
7,58
4,68
7,87
2,65
0,42
0,51
Grote Peel
15
6,25
7,68 12,32
8,3
5,05
36,89
7,97
3,87
11,37
4,66
7,29
0,26
0,5
Grote Peel
16
8,85
11,75 15,02 12,46
4,22
44,55
12,53
8,86
13,52
9,89
2,46
0,53
0,46
Reuselse Moeren
17
17,41
17,94 16,52
5,47
4,07
18,57
7,04
7,31
3
14,66
1,42
0,27
0,19
Reuselse Moeren
18
8,71
9,95 11,75
3,76
2,99
15,3
11,2
7,56
3,35
6,33
1,1
0,21
0,08
Reuselse Moeren
19
6,78
7,47
3,92
4,6
19,04
6,06
3,11
1,79
2,97
0,89
0,34
0,16
t Zinkske
7,89
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 70
Bijlage 6 Overzicht mierenvangsten
De Bult
Deurnese Peel
Heitrakse
‘t Zinkske
Groote Peel
Reuselse
Peel 1
2
3
4
5
6
7
8
Moeren **) 9
10
11
12
13
14
15
Formica (serviformica) candida
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+ +
Formica (raptiformica) sanguinea
+
Lasius (dendrolasius) fuliginosus*)
+
Lasius (lasius) niger
+
Lasius (lasius) platythorax
+
+ + +
+
+
+
+ +
+
+
+
+
+
+
Lasius (chthonolasius) sabularum*)
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Leptothorax acervorum
+ +
+
+
+ +
Myrmica rubra
+
Myrmica ruginodis
+
Myrmica sabuleti
+
Myrmica scabrinodis
+
Myrmica schencki
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Temnothorax nylanderi
+ +
+
+
+
Myrmica lonae
Tetramorium caespitum
19
+
Formica (serviformica) rufibarbis
Leptothorax muscorum
18
+
Formica (formica) polyctena*) Formica (formica) rufa*)
17
+
Formica (serviformica) cunicularia Formica (serviformica) fusca
16
+
+
+*)
+
+
+
+
+
+
+
*)
+
+
+
+
+
+ +
+
+ +*)
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+ +
*) Deze soort is uitsluitend als geslachtsdier waargenomen. Van de andere soorten zonder *) zijn in ieder geval werkstermieren aangetroffen. **) Tijdens veldbezoek in mei 2004 werden hier nog vier extra soorten aangetroffen: L. niger, T. nylanderi, M. microrubra en F. rufa.
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 71
Bijlage 7 Twinspan analyse vegetatie Resultaten van de Twinspananalyse met weging 111222333. Weergegeven zijn gebieden waar het veenhooibeestje voorkomt (blauw) en gebieden met een vergelijkbare vegetatie in de Noord-Brabantse hoogvenen (geel). ORDER OF SPECIES INCLUDING RARER ONES 21 ERIOP VAG!
28 JUNCU EFF!
63 sphag cus!
37 MYRIC GAL!
29 JUNCU ENS!
62 sphag com!
39 NYMPH ALB!
70 VACCI COR
69 UTRIC MIN!
51 QUERC ROB!
7 CAREX NIG!
20 ERIOP ANG!
50 PTERI AQU!
3 BETUL PUB!
60 SCIRP CES!
36 MOLIN CAE
14 DRYOP CAR!
56 RUBUS FRU!
53 RHAMN FRA!
25 hypnu cup!
1 AGROS CAN!
9 CERAS FON!
5 campl int!
40 OXYCO MAC
59 SALIX REP!
47 POTEN ERE!
23 HIERA LAE!
57 RUMEX ACT!
49 PRUNU SER!
34 LUZUL CAM!
61 SORBU AUC!
15 DRYOP DIL
11 DESCH FLE!
73 VACCI VIT!
26 JUNCU ART!
19 ERICA TET!
4 CALLU VUL!
45 polyr -sp!
13 DROSE ROT!
72 VACCI ULI
71 VACCI MYR!
31 LARIX DEC!
65 sphag mag!
48 POTEN PAL!
17 EMPET NIG!
41 OXYCO PAL!
2 ANDRO POL!
55 RHYNC FUS
46 POLYT -SP!
42 PINUS SYL!
66 sphag -sp!
54 RHYNC ALB!
12 DROSE INT!
ORDER OF SAMPLES 33 Amts110G ! 238 Haak1-1I ! 316 Maria7-5 ! 170 Engv5-1A ! 281 Lies1-4G ! 305 Maria612 ! 131 Engv161B ! 271 Lies1-2E 290 Maria4-1 ! 291 Maria4-3 ! 282 Lies1-5A !
36 Amts1-2A ! 212 GrPl5-2C ! 274 Lies1-3B ! 311 Maria619 !
45 Amts1-7A ! 288 Maria2-3 !
80 Deur5-1B ! 211 GrPl5-2B
85 Deur5-2E !
72 Deur3-1A ! 286 Maria2-1 ! 287 Maria2-2 ! 367 Zink1-3B
150 Engv181E ! 160 Engv2-2A ! 270 Lies1-2D ! 283 Lies1-5B !
91 Engv101A ! 116 Engv1-4I ! 336 Wier1-1B ! 337 Wier1-2A
100 Engv121A ! 147 Engv172C ! 124 Engv1-4S ! 144 Engv171C ! 385 Zwil1-2A ! 208 Grae1-1A ! 3 Aams1-1C ! 312 Maria6-4 !
19 Aams1-6C !
44 Amts1-6C !
53 Amts2-1C !
69 Bult4-1B !
8 Aams1-2C !
39 Amts1-3B
90 Deur8-3A ! 129 Engv151C ! 259 Hund1-3C
97 Engv111D ! 162 Engv2-2C ! 338 Wier1-2B ! 164 Engv2-3B ! 263 Lies1-1B ! 272 Lies1-2F ! 262 Lies1-1A
368 Zink1-3C ! 165 Engv2-3C !
17 Aams1-6A !
18 Aams1-6B !
92 Engv101B !
99 Engv1-1A ! 163 Engv2-3A ! 245 Haak151A
256 Hund1-2A ! 266 Lies1-1E ! 166 Engv3-1A !
96 Engv111B ! 366 Zink1-3A !
326 Vrag1-4A ! 104 Engv1-2B ! 340 Wier1-2E !
38 Amts1-3A ! 177 Engv8-1A ! 244 Haak141B ! 306 Maria613 !
255 Hund1-1B ! 278 Lies1-4A ! 352 Wier2-3A !
82 Deur5-2B !
171 Engv5-2A ! 172 Engv5-2B ! 174 Engv5-2E !
88 Deur6-1C ! 138 Engv163B ! 146 Engv172B ! 157 Engv191A ! 132 Engv162A
83 Deur5-2C !
29 Amts110B !
43 Amts1-6A ! 261 Hund2-1A 93 Engv101E
89 Deur7-1A ! 178 Engv8-1B ! 303 Maria5-5
141 Engv163E ! 257 Hund1-2B !
22 Aams1-8A ! 153 Engv183A ! 159 Engv2-1A ! 133 Engv162B ! 134 Engv162E !
94 Engv101F
135 Engv162F !
11 Aams1-4A !
27 Aams1-9B !
51 Amts2-1A
52 Amts2-1B !
98 Engv112A ! 126 Engv1-4U ! 151 Engv182A ! 156 Engv184B ! 254 Hund1-1A ! 258 Hund1-3A !
7 Aams1-2B
15 Aams1-5E !
20 Aams1-7A ! 148 Engv181A ! 152 Engv182B ! 155 Engv184A ! 149 Engv181B ! 145 Engv172A ! 339 Wier1-2C
5 Aams1-1F !
6 Aams1-2A !
23 Aams1-8B !
16 Aams1-5F !
25 Aams1-8F !
26 Aams1-9A !
24 Aams1-8E ! 128 Engv151B ! 154 Engv183B ! 240 Haak121B !
9 Aams1-3A !
10 Aams1-3B
13 Aams1-5A !
14 Aams1-5B
21 Aams1-7B ! 182 Foch1-1C ! 239 Haak121A ! 243 Haak141A !
65 Bult2-2F ! 185 Foch1-2B !
60 Bult2-1H !
78 Deur4-1F ! 136 Engv162G ! 137 Engv163A ! 318 Syen1-1B
64 Bult2-2E !
67 Bult2-2H !
235 Haak111A ! 248 Haak161A ! 249 Haak3-1A ! 46 Amts1-8A !
47 Amts1-8B !
70 Bult4-1C !
57 Bult2-1C ! 139 Engv163C ! 203 Gilv2-1A ! 205 Gilv2-1C !
48 Amts1-8C ! 275 Lies1-3C !
143 Engv171B ! 167 Engv3-1B ! 184 Foch1-2A ! 142 Engv171A ! 42 Amts1-5A ! 140 Engv163D !
1 Aams1-1A !
59 Bult2-1G
28 Amst110A ! 344 Wier1-4D ! 193 Foch1-3C ! 307 Maria614 95 Engv111A ! 105 Engv131A ! 106 Engv131B !
12 Aams1-4B
2 Aams1-1B ! 127 Engv151A ! 190 Foch1-2G ! 207 Gilv2-1E ! 197 Foch1-4C
191 Foch1-3A ! 351 Wier2-2E ! 192 Foch1-3B ! 175 Engv6-1A ! 188 Foch1-2E ! 189 Foch1-2F !
62 Bult2-2B ! 332 Vrag1-6C
204 Gilv2-1B ! 252 Haak8-1A ! 357 Wold111D ! 325 Vrag1-3A ! 327 Vrag1-5A ! 329 Vrag1-5C ! 234 Haak101C ! 250 Haak5-1A 321 Vrag1-1B ! 354 Wold110B ! 356 Wold111B ! 322 Vrag1-2A ! 233 Haak101B ! 179 Engv9-1A ! 323 Vrag1-2B ! 330 Vrag1-6A 31 Amts110E ! 173 Engv5-2D ! 232 Haak101A ! 247 Haak151C ! 353 Wold110A ! 200 Gilv1-1B ! 202 Gilv1-1D ! 108 Engv1-4A 120 Engv1-4M ! 101 Engv121E ! 103 Engv1-2A ! 168 Engv3-2A ! 169 Engv4-1A ! 299 Maria527 ! 301 Maria537 ! 122 Engv1-4Q 215 GrSc1-1C ! 113 Engv1-4F ! 209 Grae1-2A ! 218 GrSc1-1F ! 219 GrSc1-1G ! 228 GrSc4-1C ! 224 GrSc3-1D ! 217 GrSc1-1E 220 GrSc1-1H ! 226 GrSc4-1A ! 213 GrSc1-1A ! 214 GrSc1-1B ! 225 GrSc3-1E ! 317 Syen1-1A ! 227 GrSc4-1B ! 319 Syen1-2A 110 Engv1-4C ! 229 GrSc4-1D ! 359 Wold1-1B ! 320 Vrag1-1A ! 355 Wold111A ! 358 Wold1-1A ! 112 Engv1-4E ! 222 GrSc3-1B 223 GrSc3-1C ! 158 Engv191B ! 199 Gilv1-1A ! 230 GrSc5-1A ! 231 GrSc5-1B ! 195 Foch1-4A ! 196 Foch1-4B ! 293 Maria510 102 Engv121F ! 130 Engv161A ! 304 Maria6-1 ! 289 Maria3-1 ! 294 Maria511 ! 313 Maria6-5 ! 349 Wier2-2C ! 161 Engv2-2B 264 Lies1-1C ! 277 Lies1-3F ! 279 Lies1-4D ! 335 Wier1-1A ! 194 Foch1-3D ! 298 Maria523 !
4 Aams1-1D !
54 Amts3-1A
109 Engv1-4B ! 180 Foch1-1A ! 183 Foch1-1D ! 206 Gilv2-1D ! 345 Wier2-1A ! 348 Wier2-2B ! 350 Wier2-2D ! 372 Zink1-4D 117 Engv1-4J ! 370 Zink1-4B ! 375 Zink1-4G ! 376 Zink1-4H !
34 Amts1-1A ! 111 Engv1-4D ! 181 Foch1-1B ! 198 Foch1-4D
237 Haak1-1H ! 241 Haak131A ! 269 Lies1-2C ! 273 Lies1-3A ! 297 Maria5-2 ! 342 Wier1-4B ! 343 Wier1-4C ! 107 Engv1-3A !
32 Amts110F !
41 Amts1-4B !
49 Amts1-9A !
251 Haak7-1A ! 383 Zwil1-1A ! 176 Engv7-1A ! 268 Lies1-2B ! 314 Maria7-1 ! 361 Zink1-1B ! 58 Bult2-1E !
66 Bult2-2G !
40 Amts1-4A
50 Amts1-9D ! 114 Engv1-4G ! 242 Haak131B ! 346 Wier2-1B 37 Amts1-2B !
55 Bult2-1A
71 Bult4-1D ! 118 Engv1-4K ! 123 Engv1-4R ! 125 Engv1-4T ! 186 Foch1-2C ! 187 Foch1-2D
210 GrPl5-1E ! 253 HeitP1-1 ! 260 Hund1-3D ! 265 Lies1-1D ! 267 Lies1-2A ! 276 Lies1-3E ! 280 Lies1-4F ! 284 Lies1-5C 285 Lies1-5D ! 295 Maria516 ! 296 Maria519 ! 300 Maria5-3 ! 308 Maria615 ! 315 Maria7-3 ! 341 Wier1-4A ! 369 Zink1-3E 378 Zink1-4K ! 379 Zink1-4L ! 381 Zink1-4N ! 384 Zwil1-1B ! 236 Haak111B ! 246 Haak151B ! 360 Wold1-1D !
382 Zink1-4O ! 362 Zink1-2A ! 365 Zink1-2D ! 216 GrSc1-1D ! 68 Bult2-2K ! 221 GrSc3-1A !
30 Amts110D !
35 Amts1-1C ! 115 Engv1-4H ! 119 Engv1-4L
76 Deur4-1D ! 302 Maria543 ! 363 Zink1-2B ! 377 Zink1-4J ! 380 Zink1-4M 56 Bult2-1B !
61 Bult2-2A !
63 Bult2-2D ! 347 Wier2-2A
75 Deur4-1C ! 371 Zink1-4C ! 373 Zink1-4E ! 201 Gilv1-1C ! 364 Zink1-2C ! 374 Zink1-4F
73 Deur4-1A ! 121 Engv1-4N ! 309 Maria617 !
74 Deur4-1B !
84 Deur5-2D ! 292 Maria5-1 !
79 Deur4-1G ! 328 Vrag1-5B ! 331 Vrag1-6B ! 334 Vrag1-7B ! 333 Vrag1-7A
77 Deur4-1E !
86 Deur6-1A !
87 Deur6-1B ! 310 Maria618 !
81 Deur5-2A
324 Vrag1-2C !
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 72
Bijlage 8
Overzicht doelsoorten Gevonden
Komt vrijwel
Kan vliegen/ is
in de
uitsluitend voor in
macropteer
Pelen/Reuselse
op levend hoogveen
Moeren
gelijkende gebieden
Veenhooibeestje
Nee
Ja
Ja
Spiegeldikkopje
Ja
Nee
Ja
Heideblauwtje
Ja
Nee
Ja
Hoogvleenglanslibel
Ja
Ja
Ja
Noordse glazenmaker
Nee
Ja
Ja
Gevlekte glanslibel
Ja
Nee
Ja
Venwitsnuitlibel
Ja
Nee
Ja
Gouden sprinkhaan
Ja
Nee
Ja
Zompsprinkhaan
Ja
Nee
Ja
Moerassprinkhaan
Ja
Nee
Ja
Agonum ericeti
Ja
D6, Z10, Z11
Ja
Nee
Agonum gracile
Ja
H9, R19
Nee
Ja
Agonum munsteri
Nee
Ja
Ja
Anisodactylus
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
nemorivagus
Bodemvallen
D4, D6, D7, Z10, Z11, G12, G13, G14, G15, G16
Blethisa multipunctata
Nee
Bembidion humerale
Ja
Carabus cancellatus
Nee
Nee
Nee
Carabus nitens
Nee
Nee
Nee
Carabus clatratus
Nee
Nee
Ja
Pterostichus
Ja
D5
Nee
Ja
Ja
G16, R18, R19
Ja
Ja
D3, Z11
aterrimus Veenmier
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 73
Bijlage 9 Waargenomen soorten per gebied. Nederlandse
Wetenschappelijke
Deurnese
Groote
naam
naam
peel
peel
’t Zinkske
Heitrakse
De Bult
peel
Reuselse moeren
Dagvlinders Kleine vos
Aglais urticae
x
x
Koevinkje
Aphantopus
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
hyperantus Landkaartje
Araschnia levana
x
Keizersmantel
Argynnis paphia
x
Groentje
Callophrys rubi
x
x
Bont dikkopje
Carterocephalus
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
palaemon Boomblauwtje
Celastrina argiolus
Hooibeestje
Coenonympha
x
x x
pamphilus Oranje
Colias croceus
x
luzernevlinder Citroenvlinder
Gonepteryx rhammi
x
x
x
x
x
Spiegeldikkopje
Heteroptus morpheus
x
x
x
x
x
Dagpauwoog
Inachis io
x
x
x
x
Argusvlinder
Lasiommata megera
x
Boswitje
Leptidea sinapsis
x
Kleine vuurvlinder
Lycaene phlaes
x
x
Bruin zandoogje
Maniola jurtina
x
x
Eikenpage
Neozephyrus quercus
Groot dikkopje
Ochlodus faunus
Koninginnepage
Papilio machaon
Bont zandoogje
Pararge aegeria
x
x
Groot koolwitje
Pieris brassicae
x
x
x
Klein geaderd
Pieris napi
x
x
x
x
x
Klein koolwitje
Pieris rapa
x
x
x
x
x
x
Heideblauwtje
Plebeius argus
x
x
x
x
x
Gehakkelde
Polygonia c-album
x
x
Icarusblauwtje
Polyommatus icarus
x
x
Oranje zandoogje
Pyronia tithonus
x
x
Zwartspriet-
Thymelicus lineola
x
x
Atalanta
Vanessa atalanta
x
x
x
Distelvlinder
Vanessa cardui
x
x
x
x
x x
x
x x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x x
x
x
x x
witje
x
x
aurelia
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
dikkopje
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 74
Nederlandse naam
Wetenschappelijke
Deurnese
Groote
naam
peel
peel
’t Zinkske
Heitrakse
De Bult
peel
Reuselse moeren
Libellen Aeshna cyanea
x
x
x
x
Bruine glazenmaker
Aeshna grandis
x
x
x
x
Venglazenmaker
Aeshna juncea
x
x
Paardenbijter
Aeshna mixta
x
x
x
Grote keizerlibel
Anax imperator
x
x
x
x
Glassnijder
Brachytron pratense
x
x
Weidebeekjuffer
Calopteryx splendens
x
x
x
x
Bosbeekjuffer
Calopteryx virgo
Kanaaljuffer
Cercion lindenii
x
x
x
Koraaljuffer
Ceriagrion tenellum
x
x
Maanwaterjuffer
Coenagrion lunulatum
x
x
Azuurwater-juffer
Coenagrion puella
x
x
x
x
Variabele
Coenagrion pulchellum
x
x
x
x
Smaragdlibel
Cordulia aenea
x
x
Vuurlibel
Crocothemis erythraea
Watersnuffel
Enallagma cyathigerum
x
Grote roodoogjuffer
Erythromma najas
x
Kleine
Erythromma viridulum
x
Lantaarntje
Ischnura elegans
Tengere grasjuffer
Ischnura pumilio
Tangpantserjuffer Gewone
Blauwe
x
x
glazenmaker x x x x
x
x x
x
x
x
x
x
waterjuffer x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Lestes dryas
x
x
x
Lestes sponsa
x
x
x
x
x
x
x
x
roodoogjuffer
x x
pantserjuffer Tengere
Lestes virens
x
pantserjuffer Houtpantserjuffer
Lestes viridis
x
x
Venwitsnuitlibel
Leucorrhinia dubia
x
x
Noordse
Leucorrhinia rubicunda
x
x
Platbuik
Libellula depressa
x
x
Bruine korenbout
Libellula fulva
x
Libellula
Viervlek
x
x
Orthetrum cancellatum
x
Platycnemis pennipes Pyrrhosoma nymphula
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
witsnuitlibel
x
quadrimaculata Gewone oeverlibel Blauwe breedscheenjuffer Vuurjuffer
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 75
Nederlandse naam
Wetenschappelijke
Deurne
Groote
naam
se peel
peel
’t Zinkske
Heitrakse
De Bult
peel
Reuselse moeren
Hoogveen-glanslibel
Somatochlora arctica
x
Gevlekte glanslibel
Somatochlora
x
flavomaculata Metaalglanslibel
Somatochlora metallica
x
Geelvlekheidelibel
Sympetrum flaveolum
x
Zwervende heidelibel
Sympetrum
x
x
x
x x
fonscolombii Bandheidelibel
Sympetrum
x
pedemontanum Bloedrode heidelibel
Sympetrum
x
x
x
x
sanguineum Steenrode heidelibel
Sympetrum vulgatum
x
x
x
x
Nachtvlinders Metaalvlinder
Adscita statices
Phegeavlinder
Amata phegea
x
x
Gamma-uil
Autographa gamma
x
x
Mi-vlinder
Callistege mi
x
Gewone heispanner
Ematurga atomaria
x
Zuringspanner
Lythria cruentaria
x
Nachtpauwoog
Saturnia pavonia
Sint-jacobsvlinder
Tyria jacobaeae
x
x
Ratelaar
Chorthippus biguttulus
x
x
Bruine sprinkhaan
Chorthippus brunneus
x
x
Snortikker
Chorthippus mollis
x
x
Zompsprinkhaan
Chorthippus montanus
x
x
Krasser
Chorthippus parallelus
x
x
Gouden sprinkhaan
Chrysochraon dispar
x
Kustsprinkhaan
Chorthippus
x x
x x
x
x x
Sprinkhanen x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
albomarginatus Gewoon spitskopje
Conocephalus dorsalis
Zuidelijk spitskopje
Conocephalus discolor
Struiksprinkhaan
Leptohyes
x
x
x
x
x
x x
punctatissima Heidesabel-sprinkhaan
Metrioptera
x
x
x
x
x
x
x
x
x
brachyptera Knopsprietje
Myrmeleotettix
x
maculatus Boskrekel
Nemobius sylvestris
x
Blauwvleugelsprinkhaan
Oedipoda caerulescens
x
Negertje
Omocestus rufipes
x
Sikkelsprinkhaan
Phaneroptera falcata
x
Moerassprinkhaan
Stethophyma grossum
x
Zeggedoorntje
Tetrix subulata
Grote groene
Tettigonia viridissima
x
x
x
x
x x
x
x
x x
x
x
x
x
x
sabelsprinkhaan DE VLINDERSTICHTING
x
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 76
x
Nederlandse naam
Wetenschappelijke
Deurne
Groote
naam
se peel
peel
’t Zinkske
Heitrakse
De Bult
peel
Reuselse moeren
Reptielen Gladde slang
Coronella Austriaca
Levendbarende hagedis
Zootoca vivipara
x
x
x
x
x
x
Mieren Bloedrode roofmieren
Formica (raptiformica)
x
sanguinea Bruine baardmier
Formica (serviformica)
x
cunicularia Grauwzwarte mier
Formica (serviformica)
x
x
x
x
x
x
fusca Rode baardmier
Formica (serviformica)
x
rufibarbis Veenmier
Formica (serviformica)
x
x
transkaucasica Zwarte wegmier
Lasius (lasius) niger
x
x
Humusmier
Lasius (lasius)
x
x
x x
x
x
x
platythorax Behaarde slankmier
Leptothorax acervorum
Bosslankmier
Leptothorax nylanderi
x
Mosslankmier
Leptothorax muscorum
x
Lepelsteekmier
Myrmica lonae
Gewone steekmier
Myrmica rubra
x
x
x
Bossteekmier
Myrmica ruginodis
x
x
x
Zandsteekmier
Myrmica sabuleti
Moerassteekmier
Myrmica scabrinodis
x
x
x
x
Kokersteekmier
Myrmica schencki
x
x
x
Zwarte zaadmier
Tetramorium caespitum
x
x
Kale bosmier
Formica (formica)
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x1
polyctena Behaarde rode bosmier Schaduwmier
x1
Formica (formica) rufa Lasius (chthonolasius)
x
1
umbratus Breedschubmier
x1
Lasius (chthonolasius) sabularum
Glanzende houtmier
Lasius (dendrolasius)
x
x
x
x
fuliginosus 1
Loopkevers Acupalpus flavicollis
x
Acupalpus parvulus
x
Agonum afrum
x
Agonum ericeti
x
x
x
Agonum gracilla
x
Agonum sexpunctatum
x
Agonum thoreyi
x
DE VLINDERSTICHTING
x
x
x
x x
x
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 77
Nederlandse naam
Wetenschappelijke
Deurne
Groote
naam
se peel
peel
Amara aenea
x
Amara communis
x
’t Zinkske
Heitrakse
De Bult
peel x
Reuselse moeren
x
x
x
x
Amara curta
x
Amara equestris Amara lunicollis
x
x x
x
x
Amara plebaja
x
x
x
x
x
x
Amara tibialis
x
Anisodactylus binotatus
x
x
x
Anisodactylus
x
x
x
x
nemorivagus Badister lacertosus
x
Bembidion femoratum
x
Bembidion humerale
x
Bembidion lampros
x
x x
Bembidion nigricorne
x
Bembidion
x
x
x
x
quadrimaculatum Bradycellus caucasicus Bradycellus harpalinus
x
x
x
x
x
Bradycellus ruficollis
x
x
x
x
x
x
Bradycellus verbasici
x
x
Calathus erratus
x
Calathus fuscipes
x
Calathus
x x
x
x
melanocephalus Carabus granulatus
x
Carabus nemoralis
x
Carabus problematicus
x
Carabus violaceus Cicindela campestris
x
Clivina fossor
x x
x
Dromius linearis Dyschirius globosus
x
x
x x
x
x
Harpalus rufipalpus
x
Leistus ferrugineus
x
x
x
x
x x
Leistus fulvibarbis
x
Leistus terminatus
x
Loricera pilicornus
x
x x
x
Masoreus wetterhalli
x
x
x
Nebria brevicollis
x
x
x
Nebria salina
x
x
x
Notiophilus aesthuans
x
Notiophilus aquaticus
x
x
x
x
Notiophilus palustris
x
x
x
x
Olistophus rotundatus
x
x
x
Oodes helopioides
x
Oxypselaphus obscurus
x
DE VLINDERSTICHTING
x
x x
x
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 78
x
Nederlandse naam
Wetenschappelijke
Deurne
Groote
naam
se peel
peel
Poecilus cupreus
x
Poecilus lepidus
x
’t Zinkske
Heitrakse
De Bult
peel
Reuselse moeren
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Poecilus versicolor
x
Pseudoophus rufipes
x
Pterostichus aterrimus
x
Pterostichus diligens
x
Pterostichus melanarius
x
Pterostichus minor
x
x
Pterostichus rhaeticus
x
x
x
x
x
x
Pterostichus strenuus
x
x
x
x
x
x
Pterostichus vernalis
x
x
Stenolophus mixtus
x
x
Stenolophus teutonus
x
Pterostichus niger
x
Stomis pumicatus Syntomus foveatus
x
Syntomus truncatellus
x
Synuchus vivalus
x
Trichochellus placides
DE VLINDERSTICHTING
x
x
x x
x
x
x
x
x
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 79
x
Bijlage 10. Prioritaire soorten van Noord-Brabant: dagvlinders, libellen, loopkevers, sprinkhanen en mieren.
Tabel 1. Lijst met prioritaire soorten dagvlinders voor Noord-Brabant Soort
Rode-lijst
Habitattype
Spiegeldikkopje
kwetsbaar
Natte heide, natte ruigte,vochtig schraalland, hoogveen, broekbos
bont dikkopje
Bedreigd
Natte ruigte, vochtig schraalland
Kommavlinder
kwetsbaar
Droge heide, droog schraalland
bruine eikenpage
kwetsbaar
Bosranden, kapvlakten
Sleedoornpage
Bedreigd
Houtwallen, bosranden, parken
Gentiaanblauwtje
kwetsbaar
Natte heide, vochtig schraalland,
Pimpernelblauwtje
Habitatrichtlijn
Bijlage II
verdwenen
Vochtig schraalland
donker pimpernelblauwtje Bijlage II
verdwenen
Droge en natte ruigten
Heideblauwtje
kwetsbaar
Droge heide
bruin blauwtje
kwetsbaar
Droog schraalland
grote weerschijnvlinder
bedreigd
Natuurbos
kleine ijsvogelvlinder
kwetsbaar
Natuurbos
Heivlinder
gevoelig
Droge heide, droog schraalland
Tabel 2. Lijst met prioritaire soorten libellen voor Noord-Brabant. Soort
Rode-lijst
Habitattype
bosbeekjuffer
Bedreigd
natuurlijke laaglandbeek
tengere pantserjuffer
Kwetsbaar
Ven
bruine winterjuffer
Bedreigd
ven, voedselrijke stilstaande wateren
speerwaterjuffer
ernstig bedreigd
Ven
vroege glazenmaker
Kwetsbaar
ven, voedselrijke stilstaande wateren
glassnijder
Kwetsbaar
ven, voedselrijke stilstaande wateren
beekrombout
Bedreigd
natuurlijke laaglandbeek, rivier
Verdwenen
benedenlopen grote rivieren
gewone bronlibel
Bedreigd
natuurlijke laaglandbeek
gevlekte glanslibel
ernstig bedreigd
ven, matig voedselarme moerassen
hoogveenglanslibel
Bedreigd
Hoogveen
venwitsnuitlibel
Kwetsbaar
ven, hoogveen
rivierrombout
gevlekte witsnuitlibel
Habitatrichtlijn
Bijlage IV
Bedreigd
ven, hoogveen
bruine korenbout
Bijlage II
Kwetsbaar
voedselrijke wateren, kanalen, natuurlijke laaglandbeek
beekoeverlibel
Kwetsbaar
natuurlijke laaglandbeek, kwelmilieu’s
kempense heidelibel
Gevoelig
ven, kwelmilieu’s
bandheidelibel
Gevoelig
ven, kwelmilieu’s
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 80
Tabel 3. Lijst met prioritaire soorten loopkevers voor Noord-Brabant. Soort
Habitattype
Boszandloopkever Strandzandloopkever Duitse zandloopkever Moerasloopkever Goudrandloopkever Leistus spinibarbis Blethisa multipunctata Miscodera arctica Bembidion humerale Pterostichus aterrimus Calathus mollis Agonum ericeti Amara kulti Harpalus flavescens (syn. rufus) Harpalus smaragdinus Anisodactylus nemorivagus
droge heide, stuifzand, bosranden Stuifzand droog schraalland natte heide, vochtig schraalland hoogveen, natte heide droge heide, bosranden Vennen droog schraalland, droge heide hoogveen, natte heide vennen, laagveenmoerassen Stuifzand hoogveen, natte heide vochtig schraalland stuifzanden; droog schraalland droge, zandige terreinen hoogveen, natte heide
Tabel 4. Lijst met prioritaire soorten sprinkhanen en krekels voor Noord-Brabant. Soort
Habitatrichtlijn
zompsprinkhaan wrattenbijter veenmol veldkrekel blauwvleugelsprinkhaan wekkertje schavertje moerassprinkhaan
Rode-lijst
Habitattype
kwetsbaar ernstig bedreigd kwetsbaar bedreigd kwetsbaar
vochtig schraalland, hoogveen droog schraalland hoogveen, moestuinen droge heide,stuifzand droge heide,stuifzand vochtig schraalland droog schraalland, droge heide vochtig schraalland, hoogveen
kwetsbaar
Tabel 5. Lijst met prioritaire soorten mieren voor Noord-Brabant. Soort
Rode-lijst
Habitattype
kale rode bosmier zwartrugbosmier
Habitatrichtlijn
gevoelig gevoelig
behaarde rode bosmier veenmier mosslankmier bosslankmier
gevoelig kwetsbaar gevoelig gevoelig
Bossen, bosranden Bosranden, droge heideterreinen Bossen, bosranden Hoogveen, vochtige heide Droge en vochtige heide Oude loofbossen
DE VLINDERSTICHTING
2004| BEDREIGDE INSECTEN IN NOORD-BRABANTSE HOOGVENEN 81