Aan
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA ‘s-GRAVENHAGE
Datum
Uw kenmerk
30 september 2005
Ons kenmerk
Bijlage(n)
E/ESV/5058994
Onderwerp
Beantwoording vragen Algemeen Overleg Energie d.d. 8 september 2005 Bijgaand bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, de antwoorden aan op de nog niet beantwoorde vragen zoals gesteld tijdens het AO Energie van 8 september jl. In deze brief beantwoord ik de meer technische vragen. Voorts kondig ik aan dat u uiterlijk 10 oktober aanstaande een brief zult ontvangen waarin ik in ga op onder meer de effecten van de hogere olieprijzen op de maatregelen zoals voorgesteld in het Energierapport. In deze brief zal ik tevens ingaan op bredere vragen gesteld tijdens het overleg van 8 september, zoals rondom de systematiek van besparingscertificaten en de eventuele consequenties van hogere olieprijzen voor mijn ambities op het gebied van energiebesparing. Tenslotte zal ik ingaan op de manier waarop ik via het FES-pakket invulling geef aan een aantal acties uit het Energierapport. 1. Waarom wordt bij de energiecertificaten een plicht bij de leveringsbedrijven opgelegd en niet bij de netbeheerders? De keuze voor de partij die een verplichting krijgt is nog niet gemaakt. In de verdere vormgeving van het systeem zal ik de verschillende opties voor het neerleggen van een besparingsplicht zorgvuldig afwegen. Overweging voor mij is wel dat de partij die de energiebesparing moet realiseren, dit tegen zo laag mogelijke kosten zal moeten doen. Leveranciers concurreren met elkaar en hebben daarom een prikkel om de besparing zo efficiënt mogelijk te realiseren. Bovendien lijkt een plicht voor leveranciers beter te passen bij het commerciële belang dat leveringsbedrijven hebben bij een sterke relatie met hun afnemers. Ook omdat het hier gaat om activiteiten die in concurrentie worden uitgevoerd heeft het op het eerste gezicht mijn voorkeur leveranciers en niet netbeheerders hier een taak te geven. De huidige leveringsbedrijven zijn waarschijnlijk
Bezoekadres
Doorkiesnummer
Telefax
Prinses Beatrixlaan 5-7
+31 (0) 703796475
+31 (0) 703797423
Hoofdkantoor
Telefoon (070) 379 89 11
Behandeld door
Bezuidenhoutseweg 30
Telefax (070) 347 40 81
Bart Dunsbergen
Postbus 20101
Email
[email protected]
2500 EC 's-Gravenhage
Website www.minez.nl
Verzoeke bij beantwoording van deze brief ons kenmerk te vermelden
beter toegerust om energiebesparing in de markt te realiseren dan de netwerkbedrijven. Zo beschikken ze over meer kennis en ervaring met betrekking tot energiebesparing dan de netbeheerders en beschikken ze ook over de relevante bedrijfsonderdelen als advies, marketing, verkoop of projectrealisatie. 2. Hoe verhoudt zich het kabinetsbesluit om de Europese richtlijn over de energieprestaties van gebouwen (EPBD) voorlopig niet uit te voeren met de ambities voor energiebesparing? De EPBD leidt weliswaar tot energiebesparing, maar de wijze waarop dit instrument moet worden toegepast, leidt tot veel administratieve lasten. Daarom gaat het kabinet overleggen met de Europese Commissie om te bezien of dit wel een efficiënte wijze is om het beoogde resultaat te bereiken. Omdat niet het doel van de EPBD maar slechts de wijze van uitvoering ter discussie staat, heeft dit geen gevolgen voor de ambities uit het Energierapport. Wel zal dit instrument pas later gaan bijdragen aan het bereiken van het besparingstempo van 1,5%. Dit wordt echter gecompenseerd door het effect van de Tijdelijke Regeling CO2-reductie in de gebouwde omgeving die nog niet was meegenomen in de sommen van het Energierapport. Zoals aangegeven zal ik ook bij de uitwerking en vormgeving van het systeem van energiebesparingscertificaten de administratieve lasten scherp in het oog houden. 3. Kan de Minister ingaan op energieprestatienormen voor gebouwen? Al bijna 10 jaar is er een energieprestatienorm voor nieuwbouw van zowel woningen als gebouwen, waarmee technologische ontwikkeling wordt bevorderd. Voor nieuwbouw van woningen wordt de norm per 2006 aangescherpt tot 0,8, waarmee de energieprestatie van nieuwbouwwoningen verder wordt verbeterd. Voor de utiliteitsbouw wordt de kosteneffectiviteit van een eventuele aanscherping van de energieprestatie norm op dit moment onderzocht. 4. Waarom doet de Minister niet meer aan besparing in het transport dan het zogenaamde ‘compacte rijden’? Het Energierapport bevat een aantal maatregelen in de transportsector. Zo wordt de succesvolle campagne Het Nieuwe Rijden verder uitgebreid. Het gaat daarbij vooral om gedragsbeïnvloeding, bijvoorbeeld door aandacht voor zuinig rijden in rijopleidingen. Verder kijken we op korte termijn naar uitbreiding van wegvakken met een lagere maximumsnelheid. Ook komt er een convenant ten aanzien van snelheidsbegrenzers op bestelwagens. Voor de langere termijn noemt het Energierapport Europese normering voor auto’s en bestelwagens en invoering van kilometerbeprijzing. Deze maatregelen, en dan met name de Europese normering, kunnen zeer aanzienlijke besparingseffecten tot gevolg hebben.
2
5. Is de Minister bereid de subsidie voor bestaande WKK te handhaven? De Kamer heeft het belang van WKK uitgebreid benadrukt en ik deel de opvattingen daarover. Ik bied nu het perspectief voor een subsidie voor nieuwbouw WKK. Die zal aansluiten bij juist het meest kritische moment voor het voortbestaan van een WKK, namelijk het moment dat een herinvestering nodig is. Bovendien verwacht ik investeringen in WKK op nieuwe locaties. Bestaande WKK’s hebben zich de afgelopen jaren beter weten te positioneren in de markt. Contracten en bedrijfsvoering zijn aangepast aan de mogelijkheden die de elektriciteitsmarkt biedt. ECN past daarom nu het model aan waarmee het de subsidie berekent. In november zal ECN met dit nieuwe model het subsidiebedrag voor 2006 kunnen berekenen. Per 1 januari 2007 moet de subsidie voor nieuwbouw van kracht worden. Het daarnaast handhaven van de subsidie voor bestaande WKK’s werkt remmend op investeringen in nieuwe WKK. Ook draagt het een marktverstorend element in zich, omdat een structurele subsidie in de prijs wordt verdisconteerd. Tenslotte ben ik er, op basis van de nu beschikbare informatie, geenszins van overtuigd dat het langer nodig is om bestaande WKK’s na 2007 subsidie te verstrekken om te kunnen draaien. Daarom zal ik de subsidie voor bestaande WKK’s op 31 december 2006 beëindigen. Zie ook mijn uitgebreide brief hierover van 5 september 2005. 6. Is het niet beter mensen en bedrijven die energie besparen financieel te belonen in plaats van ze te bestraffen wanneer ze niet (voldoende) besparen? Het idee vind ik sympathiek en de uitvoering ervan sluit naar mijn mening goed aan bij het voorstel voor energiebesparingscertificaten. Laten we allereerst niet vergeten dat energiebesparing leidt tot een daling van de energiekosten. Die beloning ligt voor iedereen klaar om te verdienen. Verder geldt dat het systeem van besparingscertificaten ervoor zal zorgen dat energiebesparing bij de mensen thuis beloond gaat worden. Energiebedrijven zullen kleinverbruikers moeten overhalen te investeren in energiebesparende maatregelen. De bedrijven zullen de kleinverbruikers daarvoor op een bepaalde manier gaan belonen. 7. Wat vindt de Minister van het CDA-rapport ‘Keuzes voor Duurzaamheid –energie op de drempel van transitie’? Het rapport bevat naar mijn oordeel zeer veel overeenkomsten met het Energierapport. Dit geldt voor de gesignaleerde noodzaak om tot transities te komen, voor de aandacht voor energiebesparing, voor duurzame energie met de focus op onderzoek en ontwikkeling en voor schoon fossiel. Emissiehandel wordt terecht gezien als centraal instrument en ook ik zie een rol voor gas als transitiebrandstof. Wat mij verder aanspreekt
3
is de geschetste rolverdeling tussen overheid en markt, waarin ik mijn uitgangspunt ‘sterke markt, sterke overheid’ herken. De uitvoerige aandacht die aan een goede ondersteuning van duurzame energie wordt geschonken sterkt mij in het voornemen de MEP te vernieuwen. Op de eventuele mogelijkheden voor 2% energiebesparing zal ik ingaan in de aangekondigde brief in oktober. 8. Is de doelstelling van 10% duurzame energie in 2020 een harde doelstelling? In het Energierapport heb ik opgenomen dat deze doelstelling blijft staan. Tegelijkertijd maakt het Energierapport wel duidelijk dat er veel voor nodig is om deze doelstelling ook te halen. Zo geldt dat de 10% eerder wordt gehaald, naarmate er meer aan energiebesparing wordt gedaan. Verder zijn naast duurzame elektriciteit ook duurzame warmte en biobrandstoffen nodig. Over het laatste heeft de Kamer zich kritisch uitgelaten tijdens het Algemeen Overleg van 8 september jl. Dit geeft aan dat het lastig zal zijn de doelstelling duurzame energie te realiseren. Ik ben er echter van overtuigd dat 10 % in 2020 haalbaar blijft wanneer overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen blijven werken aan de invulling ervan en voldoende kostenreducties worden gerealiseerd. Dat blijft dan ook mijn inzet. Zie ook mijn brief van 19 september jl. over de gefaseerde aanpak rond windenergie. Aandachtspunt blijft de ontwikkeling van de rentabiliteit van duurzame energie, die per optie verschilt. Afhankelijk van de gedane aannames met betrekking tot de ontwikkeling van de olie-, gas- en elektriciteitsprijzen, de CO2-prijs en de veronderstelde leercurveeffecten zullen mogelijk enkele opties binnen 15 á 20 jaar concurrerend kunnen zijn met fossiele energiedragers. Dan zou subsidiëring niet langer noodzakelijk zijn. Voor windenergie ligt dit moment bij de huidige inzichten na 2020 en voor zonne-energie naar verwachting ruim na 2030. 9. Wat doet de Minister concreet aan windenergie? Met betrekking tot windenergie op land kan ik u mededelen dat de uitvoering van de bestuursovereenkomst landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) naar wens verloopt. Van de beoogde 1.500 MW in 2010 is ruim 1.180 MW geplaatst. Op donderdag 8 september jl. heb ik samen met mijn collega Van Geel en een delegatie van de provincies, het IPO en de VNG het convenant geëvalueerd. Voornaamste conclusie is dat herziening van de BLOW thans niet aan de orde is. Eind 2007 zal worden bezien in hoeverre er een vervolg zal zijn van het convenant in 2010 en in welke vorm zo’n vervolg kan plaatsvinden. De inzet van windenergie op land zal ook na het bereiken van 1.500 MW noodzakelijk blijven voor de doelstelling van 10 % duurzame energie in 2020. De mate waarin zal afhangen van de kostprijsontwikkeling, het aantal beschikbare locaties en het maatschappelijk draagvlak. Met betrekking tot dit laatste is het van belang dat objectieve informatie wordt verstrekt rond duurzame energie en windenergie in het bijzonder. De communicatie-inspanningen zullen via intermediairs als SenterNovem en Milieucentraal worden geïntensiveerd.
4
Tenslotte is afgesproken dat de rijkscoördinatie ten aanzien van conflicterende regelgeving en toetsing van richtlijnen ten aanzien van de plaatsing van windturbines wordt verbeterd. Via het projectbureau (B4) wordt dit georganiseerd. Ten aanzien van wind op zee heeft u op 6 juni jl. een brief van de Staatssecretaris van Verkeer&Waterstaat ontvangen waarin de lopende en nieuwe m.e.r.-procedures voor windparken op zee met drie maanden zijn geschorst. De afgelopen maanden is hard gewerkt aan de in de brief genoemde acties. Inzet is om met de initiatiefnemers en de windsector te komen tot afspraken over reductie van het aantal initiatieven. De bereidheid om tot reductie te komen is bij de initiatiefnemers aanwezig. Een zorgvuldige afronding van het proces vereist niet alleen helderheid over de exacte wijze van de reductie van het aantal initiatieven maar ook inzicht en zekerheid met betrekking tot het perspectief voor windenergie op zee. Voor 2010 is mijn inzet om 700 MW windoffshore te hebben gerealiseerd om te voldoen aan de doelstelling van 9% duurzame elektriciteit. Het perspectief na 2010 werk ik samen met marktpartijen en kennisinstituten uit in de vorm van een transitietraject. De uitkomsten van de maatschappelijke kosten-batenanalyse van het CPB/ECN zullen hierin worden betrokken. Zie ook mijn antwoord op vraag 10. 10. Welk doel dient de MEP?Waarom gaat er zoveel geld naar windenergie, terwijl deze optie zo slecht scoort op kosten met vermeden ton CO2? De MEP heeft als doel de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie te verbeteren. Daartoe zijn drie onderdelen in de regeling opgenomen. In de eerste plaats richt de MEP zich op het vergroten van het aandeel duurzame elektriciteit in Nederland om zo te komen tot een geleidelijke diversificatie van het energieaanbod met hernieuwbare bronnen. Hierin past ook de stimulering van windenergie als één van de meest kostenefficiënte duurzame energieopties in ons land. In de tweede plaats beoogt de MEP de groei van WKK-capaciteit te stimuleren. Tenslotte geeft de MEP de mogelijkheid om op termijn klimaatneutrale elektriciteit uit fossiele energiebronnen te stimuleren. Met de productie van duurzame elektriciteit wordt tegelijkertijd een positieve bijdrage geleverd aan het klimaatbeleid, in de vorm van CO2-reductie. Langs deze weg moet een slimme inzet van de MEP leiden tot 9% duurzame elektriciteit in 2010. Dit systeem werkt goed. Zo bleek recent dat we dit jaar al op 6,4% duurzame elektriciteit zitten in vergelijking tot 3,8% in 2004. Andere instrumenten naast de MEP die bijdragen aan de CO2-reductie zijn energiebesparing en emissiehandel. Windenergie is inderdaad gemeten in kosten per vermeden ton CO2 een duurdere maatregel dan de hiervoor genoemde instrumenten. Maar windenergie is naast de inzet van biomassa hard nodig om onze doelstelling van 9% duurzame elektriciteit in 2010 te realiseren. Dat neemt niet weg dat de kostenreductie van duurzame energie een belangrijk uitgangspunt blijft. Verwacht mag worden dat op termijn als gevolg van leercurve-effecten en de ontwikkeling van CO2-prijzen de kosten
5
per vermeden ton CO2 via de inzet van duurzame energie (zoals windenergie) meer op het niveau zullen komen van andere instrumenten. Op 19 september jl. is de maatschappelijke kosten-batenanalyse van windenergie op zee van het CPB verschenen. Met betrekking tot de inhoud van deze studie alsmede mijn reactie erop verwijs ik u naar de kamerbrief en bijlage die ik op 19 september jl. aan u heb verzonden. 11. Wat leveren de beleidsvoornemens om knelpunten op te lossen op het gebied van regelgeving voor gaswinning, duurzame energie en biomassa nu eigenlijk op? Als alle acties worden gerealiseerd, dan kan de doorlooptijd voor windenergieprojecten met de helft worden teruggebracht naar 2,5 jaar. Voor gaswinningsprojecten en biomassaprojecten is met name winst te behalen in de gebieden die als gevoelig worden aangemerkt. Verbeterde afstemming en coördinatie en stroomlijning van de regelgeving kunnen in deze gevallen meerdere jaren tijdswinst opleveren. Met deze acties verbeteren we het ondernemingsklimaat op deze terreinen aanzienlijk en realiseren we dat ondernemers minder gehinderd worden door regelgeving. 12. Is leveringszekerheid niet nu al een probleem? Leveringszekerheid blijft een kernpunt van mijn beleid. Het gaat structureel beter met de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland. Dit blijkt met name uit de monitoringsrapportage van TenneT (2004-2012). De markt heeft een omvangrijke hoeveelheid investeringen aangemeld in nieuwe centrales en in levensduurverlenging van de huidige centrales van in totaal 2.600 MW. TenneT concludeert dat er tot het eind van de onderzochte periode (2012) voldoende aanbod is om aan de binnenlandse vraag te voldoen. Op basis van deze gegevens adviseert TenneT om op dit moment geen nieuwe maatregelen te treffen voor de toekomstige leveringszekerheid in Nederland. Ik ben van mening dat nu geen nieuwe maatregelen nodig zijn, gezien de ontwikkeling van het productievermogen. 13. Wat zijn de conclusies van het onderzoek van NOC*NSF naar de ontwikkeling van de energierekening van de sportverenigingen? Allereerst wil ik benadrukken dat ik heb toegezegd een regeling te treffen indien er sprake zou zijn van een generiek probleem. Uit mijn eigen onderzoek, waarover ik u op 28 april jl. heb gerapporteerd, bleek dat het probleem beperkt in omvang is. In reactie daarop heeft NOC-NSF een diepgaander onderzoek laten doen naar de gehele ontwikkeling van de energierekening van sportverenigingen. Hoewel ik het rapport van dat onderzoek nog niet heb mogen ontvangen, heeft NOC-NSF mij wel al een aantal conclusies gestuurd. Op basis daarvan kan ik melden dat de conclusies het beeld bevestigen dat er geen sprake is van een generiek probleem ten aanzien van een onevenredige stijging van transportkosten voor sportverenigingen. Tevens concludeert
6
NOC-NSF dat veel verenigingen onvoldoende gebruik hebben gemaakt van de onderhandelingsruimte over de leveringstarieven. Voor de sportverenigingen zijn er dus mogelijkheden om hun energierekening naar beneden te krijgen. Gezien bovenstaande conclusies acht ik het derhalve niet nodig een regeling te treffen. Vanzelfsprekend blijf ik de problematiek scherp volgen. 14. Hoe wil de Minister verder met de liberalisering van de energiemarkt? Ik werk hard aan verbetering van de marktwerking en zal u hiervan ook de komende tijd op de hoogte houden. Met name mijn splitsingsvoorstel zal hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Ten aanzien van interconnectie ben ik momenteel actief in overleg met omringende landen om tot oplossingen te komen. Afgelopen week stuurde ik u verder een brief met de derde rapportage over de administratieve problemen bij de energiebedrijven en voorstellen voor verdere verbeteringen op dit vlak. Dit najaar ontvangt u mijn visie op de werking van de gasmarkt. Voor volgend jaar staat tot slot de evaluatie van de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 geagendeerd. 15. Wat is uw beleid voor zon-PV ná de EPR? Het beleid voor zon-PV moet zich vooral richten op stimulering van onderzoek en ontwikkeling. Omdat toepassing van zon-PV nog te duur is, is onderzoek nodig naar goedkopere productie, materialen, etc. Het huidige budget voor onderzoek en ontwikkeling naar zon-PV is meer dan € 15 miljoen per jaar en dat is in verhouding tot de EU relatief veel. Bovendien wordt binnen de EU samenwerking gezocht, bijvoorbeeld binnen ERA-net waarin alle onderzoekers in de EU op dit onderzoeksterrein bijeenkomen. 16. Wat vindt de Minister van het idee om voortbouwend op het Energy Valley-initiatief een nationale samenwerking te starten tussen overheid, universiteiten en bedrijfsleven? Energy Valley is een zeer succesvol publiekprivaat samenwerkingsverband in de Noordelijke provincies. Juist die regionaal-economische component is waardevol als aanjager in het proces, en dat zou ik ook niet willen verstoren door Energy Valley te 'nationaliseren'. Wel ben ik het ermee eens dat de manier van werken van Energy Valley, als kraamkamer van ideeën en als incubator van publiekprivate samenwerkingscoalities, een model kan zijn voor de transitieaanpak elders in het land. Ik doe dit ook door bijvoorbeeld, als follow-up van de TNO-GTI-evaluatie, ECN actiever te laten samenwerken met marktpartijen. Ook dit soort initiatieven leveren een belangrijke bijdrage aan meer interacties tussen publieke en private partijen. Verder is het kabinet, zoals u weet, bezig met het instellen van een begrotingsfonds ter financiering van extra investeringen in het waddengebied waarmee de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee wordt beoogd. Hierbij gaat het om een
7
bedrag van € 800 miljoen. Een kwart van dit substantiële bedrag gaat naar duurzame economische ontwikkeling in het Waddengebied. Een belangrijk deel hiervan is wat mij betreft bestemd voor investeringen in duurzame vormen van energie.
(w.g.)
mr. L.J. Brinkhorst Minister van Economische Zaken
8