Brabantlaan 1 Postbus 90151 -Hertogenbosch Telefoon (073) 681 28 12 Fax (073) 614 11 15
[email protected] www.brabant.nl IBAN NL86INGB0674560043
Statenfractie Democraten 66 Mevrouw M.C. Lestrade-Brouwer Postbus 90151 5200 MC s-HERTOGENBOSCH
*3538349*
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van de Statenfractie Democraten 66 over Logistiek Park Moerdijk
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
Geachte mevrouw Lestrade, Bij brief van 5 februari 2014, ingekomen op 5 februari 2014, heeft u namens de Democraten 66 fractie op grond van het Reglement van Orde voor Provinciale Staten schriftelijke vragen gesteld. Wij beantwoorden deze vragen als volgt. 1. Volgens onze gegevens ligt er in Midden- en West-Brabant 490 ha braak en staat 115 ha aan grotere, logistieke bedrijfspanden (exclusief grond en gebouwen in ontwerpfase) te koop of te huur leeg. In Tilburg staat 40% van de leegstaande bedrijfsruimte al meer dan 2 jaar leeg. Op Moerdijk staat 30% van de logistieke bedrijfspanden leeg. Het beleid is gericht op zuinig ruimtegebruik. Hoe vallen de uitgangspunten van zuinig ruimtegebruik in overeenstemming te brengen met de plannen voor LPM? Antwoord: Wij gaan ervan uit dat u hier doelt op zorgvuldig ruimtegebruik , zoals sinds 2010 wordt gehanteerd in de Structuurvisie. Bij de planontwikkeling voor LPM is zorgvuldig ruimtegebruik steeds een belangrijk aandachtspunt. Bij de onderbouwing van het nut en de noodzaak van LPM is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking toegepast. In dat kader is de ontwikkeling van LPM onder meer beoordeeld op zorgvuldig ruimtegebruik en is nagegaan of de (boven)regionale vraag van de beoogde doelgroep voor LPM is op te vangen binnen het beschikbare aanbod in bestaand stedelijk gebied. De totale marktvraag voor de LPM-doelgroep bedraagt 155 tot 185 hectare. Daarvan kan een beperkt deel, tot maximaal 50 hectare, elders in de regio opgevangen worden. Dit hangt ermee samen dat het bestaande aanbod slechts ten dele geschikt is of beschikbaar te maken is voor de LPM-doelgroep.
Uw kenmerk
Contactpersoon
F.G. Veurink M.E. Mollenhorst Cluster
Ruimte Telefoon
(06) 52 79 40 26 (06) 52 78 36 24 Fax
Bijlage(n)
E-mail
[email protected] [email protected]
Het provinciehuis is vanaf het centraal station bereikbaar met stadsbus, lijn 61 en 64, halte Provinciehuis, met de NS Zonetaxi en met de OV-fiets.
2. De prognoses voor de toekomstige behoefte gaan steeds uit van nieuwe uitbreiding. Echter, volgens Stec betreft 90% van vestigingen verplaatsingen in Nederland. Waarom wordt bij de behoefte raming van nieuwe bedrijventerreinen niet tevens rekening gehouden met vertrek van bedrijven? Antwoord: De genoemde 90% ziet op het totaal aantal vestigingen in Nederland en niet specifiek op de doelgroep voor LPM. Binnen de doelgroep voor LPM vormt de bovenregionale vraag naar grootschalige VAL-bedrijven de belangrijkste en grootste component. De nieuw te vestigen bedrijven zijn ook afkomstig uit het buitenland, die geen locaties open laten in Nederland.
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
Overigens wordt bij de behoefteraming van nieuwe bedrijventerreinen rekening gehouden met vertrek van bedrijven. Bij de ramingen wordt gebruikt gemaakt van de Bedrijfslocatiemonitor (BLM) van het Planbureau voor de Leefomgeving. Deze monitor bepaalt de uitbreidingsvraag, ervan uitgaande dat eerst elke kavel en ieder pand dat leeg komt te staan gevuld wordt door een nieuw bedrijf. Het BLM is de basis voor de doorvertaling naar de raming voor Noord-Brabant. 3. De sturing op de vestiging van bedrijven door de provincie lijkt maar zeer beperkt mogelijk en daarmee de exclusieve reservering voor grote VAL bedrijven voor LPM. Bij de werkelijke vestiging van logistieke bedrijven spelen vele andere factoren voor vestiging een rol. Los van deze sturing spelen nog twee problemen, te weten A. VAL bedrijven groter dan 5 ha zijn er niet of nauwelijks zijn en B. Veel VAL bedrijven hebben geen of nauwelijks relatie met de haven van Moerdijk. Wat is de opvatting van GS i.r.t. deze conclusies? Antwoord: Van een sturing op de vestiging van bedrijven door de provincie is geen sprake. Om de ruimtevraag voor logistiek te ordenen en structureren zijn met de gemeenten in Midden- en West-Brabant afspraken gemaakt over planning, fasering en segmentering van bedrijventerreinen. De uiteindelijke keuze voor een locatie in Midden- of West-Brabant is aan de te vestigen logistieke bedrijven zelf. Daarbij is het uiteraard wel belangrijk dat er voldoende ruimte is voor vestiging. Voor zover het gaat om grootschalige VAL-bedrijven is die ruimte in Midden- en West-Brabant nu nog maar beperkt beschikbaar en kan LPM hier op termijn in voorzien. Om een beeld te vormen over de afspraken in Midden- en West-Brabant, de totale geraamde netto vraag voor logistiek in deze regio bedraagt 360 tot 380 hectare. Daarvan valt 155 tot 185 hectare binnen de LPM-doelgroep (zie ook ons antwoord op vraag 1). De overige logistieke ruimtevraag zal geaccommodeerd moeten worden op het overige beschikbare aanbod bedrijventerreinen in Midden- en West-Brabant. De afspraken zijn erop gericht om deze vraag te ordenen en structureren. De conclusie onder A delen wij niet. Er zijn wel degelijk (logistieke) bedrijven groter dan 5 hectare. Recente transacties in Midden- en West-Brabant laten dit zien. Een aantal voorbeelden: Mepavex in Bergen op Zoom (14 hectare), Ricoh
2/12
in Bergen op Zoom (7 hectare), DHL/Mc Gregor in Waalwijk (6 hectare) en Nokia in Tilburg (6 hectare). Bovendien zijn er diverse onderzoeksrapporten die schaalvergroting in de logistiek beamen en onderschrijven. Deze rapporten zijn onder andere aangehaald in het onderzoek van Stec Groep over de marktvraag, maar er zijn ook recentere. Zie -warehouses in van CBRE (d.d. november 2013) van Jones Lang LaSalle (d.d. november 2013) en van Prologis (d.d. juli 2013).
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
Ook de conclusie onder B delen wij niet. Ten eerste is een deel van de LPMdoelgroep juist exclusief gericht op vestiging bij het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. Daarnaast loopt de multimodale ontsluiting van LPM voor de modaliteiten water en spoor via het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. Dit maakt de ligging van LPM nabij de zeehaven voor logistieke dienstverleners zeer interessant. Het biedt mogelijkheden ten aanzien van duurzaam vervoer en het rendabel maken van alternatieve modaliteiten (synchromodaal transport). Dit brengt als voordeel met zich mee dat een hoge mate van (leverings)betrouwbaarheid kan worden gegarandeerd, een zeer belangrijke vestigingsfactor. Tot slot en niet minder belangrijk, Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk kent vele dagelijkse connecties. Er komen hier diverse goederenstromen bij elkaar. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van LPM voor de beoogde doelgroep. 4. Zadelhof heeft in een krantenartikel een nadere analyse van de leegstand op Moerdijk gegeven: deze, op zich veelal zeer recent gebouwde bedrijfsruimte, zou grofweg gezegd niet voldoen aan de moderne tijd. Wat is het oordeel van GS over deze analyse? Antwoord: De leegstand op Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk kent een genuanceerd beeld. Een aantal gebouwen staat weliswaar te koop of te huur, maar kennen wel gebruikers. Er zijn ook panden die te huur of te koop staan, die inderdaad volledig incourant zijn of bestemmingsplan technisch onderdeel uit maken van (de rest van) het bedrijf en daarvan niet los gezien kunnen worden. Over het algemeen kan gesteld worden dat de leegstand op het industrieterrein al jaren lager ligt dan de zogenaamde frictiewaarde. Daarnaast kende Moerdijk in 2013 de grootste opname van bestaand vastgoed in WestBrabant (DTZ Zadelhoff, januari 2014). Voor de ontwikkeling van nieuwe logistieke panden en locaties is het belangrijk om toekomstgericht, flexibel en duurzaam te bouwen. De eerste belangrijke stap daarbij is de keuze voor een courante locatie die echt toekomstwaarde heeft als logistieke plek. L multimodaliteit/bereikbaarheid, ligging) van de logistiek van nu en morgen. De tweede stap is de realisatie van logistiek vastgoed dat voor de eerste gebruiker, maar ook voor de gebruikers daarna aantrekkelijk en functioneel is. Dit kan 3/12
bijvoorbeeld door het pand duurzaam te maken en extra bouwhoogte te realiseren. Ook met deze tweede stap is bij de ontwikkeling van LPM rekening gehouden en heeft nauw overleg plaats gevonden met marktpartijen.
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
5. De SER Brabant pleit "voor een bedrijventerrein voor dedicated dienstverlening". Wat moeten we hier onder verstaan? In welke mate wordt hier binnen West- en Midden-Brabant hier al in voorzien? Antwoord: Van de zijde van SER Brabant is aangegeven dat met dedicated dienstverlening bedoeld wordt faciliterende, afgeleide dienstverlening, direct gerelateerd aan de logistiek. Als voorbeeld is genoemd maintenance. De planontwikkeling voor LPM voorziet in het advies van SER Brabant. De door SER Brabant in haar advies genoemde dedicated dienstverlening valt onder de doelgroep ketenbedrijven, die onder voorwaarden zijn toegestaan op LPM. 6. GS wil de doelgroep voor LPM aanpassen. Hierdoor -merkt Stec terecht op- concurreert LPM nog sterker met andere locaties in de regio. Stec geeft aan dat de opgave om op de totale bedrijvenmarkt van West- en Midden-Brabant tot een reductie te komen, er is immers kwantitatief sprake van een fors overaanbod, hiermee blijft bestaan en zelfs nog noodzakelijker wordt. Impliceert dat niet dat LPM dan niet zo moeten worden aangelegd? Antwoord: Nee, het door u gestelde delen wij niet. Overeenkomstig de second opinion stemmen wij de doelgroep voor LPM beter af op de afspraken die gemaakt zijn in de Bestuursovereenkomst Moerdijk Meer Mogelijk en het bijbehorende Publiek Programma van Eisen. Primair wijzigt de doelgroep daarmee niet en blijft LPM met name bedoeld voor grootschalige VALbedrijven (groter dan 5 hectare). Mede gezien het toekomstbestendige, duurzame en courante ontwerp van LPM, zal het merendeel van de te vestigen bedrijven tot deze primaire doelgroep behoren. 7. Stec geeft aan dat er jaarlijks gemiddeld 60 ha in West- en Midden-Brabant wordt uitgegeven. Dit is conform de opgave van het statistisch zakboek dat op de provinciesite terug te vinden is. DTZ Zadelhoff geeft 2 maal per jaar een overzicht van de bedrijfsruimten markt in Nederland. Wanneer we deze cijfers van 2011, 2012 en 2013 voor West- en MiddenBrabant vergelijken zien we dat de uitgifte van bedrijventerreinen een derde tot de helft lager is dan de genoemde 60 namelijk respectievelijk 30 en ruim 40 ha. In deze cijfers zijn vestiging in bestaande bedrijfsruimten in begrepen. We zijn benieuwd waar het verschil tussen die 60 ha en de 30/ruim 40 ha vandaan komt. Kunt u ons een overzicht verstrekken van de uitgifte van deze 60 ha met een splitsing naar bedrijventerrein? Antwoord: De cijfers afkomstig van Zadelhoff zijn gebaseerd op vierkante meters bedrijfsvloer, terwijl wij uitgaan van het totale bedrijfsperceel (bebouwde deel en onbebouwde deel) uitgedrukt in hectaren. Daarnaast gaan wij uit van een meerjarig gemiddelde (afgelopen twaalf jaar) en niet alleen de jaren 2011 en 2012 van economische crisis.
4/12
Bij het bepalen van de uitgifte op bedrijventerreinen is gekeken naar de officiÎle gegevens die jaarlijks verzameld en geregistreerd worden door de provincie Noord-Brabant in het monitoringssysteem IBIS Werklocaties. Het betreft hier alleen de uitgifte van nieuw bedrijventerrein.
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
In onderstaande tabel is een overzicht weergegeven van de uitgifte van bedrijventerreinen in Midden- en West-Brabant sinds 2001. Uit de tabel volgt dat er over de periode 2001-2012 gemiddeld 58 hectare nieuw bedrijventerrein per jaar is uitgegeven. Dit is inclusief de crisisjaren 2009, 2010 en 2011.
JAAR 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2001 2012 2013
MIDDEN-BRABANT 13,2 9,9 12,8 8,9 8,6 36,7 43,3 25,9 11,8 7,4 21,3 13,9 17,8
WEST- BRABANT 75,1 57,6 30,0 34,3 46,3 44,7 50,7 51,3 7,5 31,0 10,6 42,2 40,1
nog niet bekend
nog niet bekend
TOTAAL MIDDENEN WEST-BRABANT 88,3 67,5 42,8 43,3 54,9 81,4 94,0 77,2 19,3 38,4 31,9 56,2 Gemiddelde 2001-2012: 57,9 nog niet bekend
De uitgifte over 2013 is op dit moment (februari 2014) nog niet bekend, deze gegevens komen juni dit jaar beschikbaar. Naar verwachting ligt de uitgifte over 2013 minimaal op hetzelfde niveau als in 2012, aangezien in Roosendaal, Bergen op Zoom en Tilburg in 2013 relatief veel gronden zijn uitgegeven. Zie verder ook ons antwoord op vraag 3. 8. Bij alle ramingen van ruimtebehoefte blijft het feit dat ook bedrijven uit Midden- en WestBrabant vertrekken buiten beschouwing. Op dit moment staan binnen die regio s 115 ha aan grotere, logistieke bedrijfspanden leeg (exclusief de kavels en gebouwen in ontwerp fases). In Tilburg staat 40% van de leegstaande bedrijfsruimte al meer dan 2 jaar leeg. Op Moerdijk staat 30% van de logistieke bedrijfspanden leeg. Bij de bestaande areaal. 90% van de vestigingen zijn echter verschuivingen binnen Nederland. Houdt u naast uitbreiding rekening met vrijvallende bedrijfsruimte door vertrek? Zo nee, waarom niet, zo ja, kunt u aangeven hoe u dat doet en waar die cijfers te vinden zijn? Antwoord: Ja, zie ons antwoord op vraag 1 en 2.
5/12
9. SBBM heeft een inventarisatie gemaakt van het aanbod van bedrijventerreinen met kavels in de logistieke hotspots van Midden- en West-Brabant (Tilburg, Waalwijk, Oosterhout, Moerdijk, Roosendaal en Bergen op Zoom) alsmede Dordrecht die te koop of te huur staan (236 ha, waarvan 67 ha bouwrijpe grond en 54 ha waar het ontwerp van de bedrijfsruimte gereed is maar nog gebouwd moet worden) en overige braakliggende gronden, totaal 490 ha. Zowel Tilburg, Roosendaal bieden kavels groter dan 5 ha aan. Bent u op de hoogte van deze raming? Kloppen deze cijfers volgens u? Zo nee, wat klopt er niet aan, zo ja waarom worden deze terreinen niet betrokken bij de behoefte raming? Antwoord: Ja, wij zijn op de hoogte van deze inventarisatie. Deze cijfers zijn volgens ons inmiddels gedateerd en hebben daarnaast slechts ten dele betrekking op de LPM-doelgroep. De betreffende terreinen zijn door ons betrokken bij de raming van de marktvraag voor LPM en in de concurrentieanalyse. Zo is er rekening mee gehouden dat ook een deel van de LPM-doelgroep zal landen in Tilburg en Roosendaal. Zie verder ook ons antwoord op vraag 1 en 2.
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
10. Stec ziet kansen voor bedrijven groter dan 5 ha. De gegevens van Zadelhoff over de vestiging van bedrijven de laatste 4 jaar geven andere beelden. Daarbij vallen 2 zaken op: er zijn in Nederland in deze periode 43 grote bedrijfsvestigingen met een gemiddelde omvang van 3 ha. Vier bedrijfsvestigingen waren groter dan 5 ha, geen enkele van 8 ha. Geen van deze grote 5 logistieke bedrijven waren VAL bedrijven. Gemiddeld 30% was te kenmerken als echte VAL bedrijven met een gemiddelde grootte van 2,5 ha. Wanneer we naar de omvang van de transacties in 2013 in Brabant kijken zien we dat eenmaal 4 ha voorkomt, 2 maal 3 en de rest is kleiner. Het lijkt erop dat de werkelijkheid van uw prognoses afwijkt. Hoe kunt u deze cijfers met elkaar in verband brengen? Antwoord: De cijfers afkomstig van Zadelhoff zijn gebaseerd op vierkante meters bedrijfsvloer, terwijl wij uitgaan van het totale bedrijfsperceel (bebouwde deel en onbebouwde deel). De verhouding bebouwd/onbebouwd ligt in de logistiek tussen de 0,5 en 0,6. Deze relatief lage verhouding voor logistieke bedrijven hangt samen met de aard van de activiteiten die buiten plaats vinden, zoals het opstellen en manoeuvreren van vrachtwagens. Uitgaande van perceeloppervlakte hebben recente meerdere grote transacties plaats gevonden, zoals: Mepavex in Bergen op Zoom (14 hectare), Ricoh in Bergen op Zoom (7 hectare), DHL/Mc Gregor in Waalwijk (6 hectare) en Nokia in Tilburg (6 hectare). Bovendien zijn er diverse onderzoeksrapporten die schaalvergroting in de logistiek beamen en onderschrijven. Zie ook ons antwoord op vraag 3. 11. Uit de langere termijn voorspelling van bijvoorbeeld CPB blijkt dat na 2020 een krimp van het aandeel nijverheid (industrie en chemie) van 11% en een groei van logistiek van 7%.Voor Noord-Brabant raamt Etin een krimp van 1000 ha. Op welke wijze houdt u in uw behoefteraming rekening met deze cijfers?
6/12
Antwoord: De door Etin genoemde krimp ziet niet op bestaande bedrijventerreinen, maar op nog te ontwikkelen bedrijven (alle plannen voor bedrijventerreinen, harde en zachte plancapaciteit). De krimp van 1000 hectare betekent dus niet dat er 1000 hectare bedrijventerrein leeg komt na 2020. In tegendeel, uit de gegevens van Etin blijkt juist dat er sprake is van een uitbreidingsvraag. De mate waarin er behoefte is aan nieuwe bedrijventerreinen hangt af van het groeiscenario waarvan uitgegaan wordt1. In uw vraag gaat u uit van het meest negatieve scenario, het RC-scenario (Regional Communities). Zoals gezegd, ook bij dit meest negatieve is er sprake van een uitbreidingsvraag.
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
Overeenkomstig onze afspraak met het Rijk in het bedrijventerreinconvenant hanteren wij het TM-scenario. Uitgaande van dit scenario komt Etin uit op een overcapaciteit aan bedrijventerreinen van 226 hectare voor heel NoordBrabant. Voor Midden- en West-Brabant concludeert Etin juist dat nog extra hectares nodig zijn om in de vraag te kunnen voorzien. De door u genoemde groei van logistiek blijkt ook uit ons onderzoek naar de marktvraag voor LPM, dat het nut en de noodzaak van LPM onderschrijft. Zie ook ons antwoord op de vragen 1 en 7. Vragen m.b.t. Havenstrategie 1. Welke ontwikkelingen in de containermarkt zijn relevant? Antwoord: -Nederlandse Delta in Havenschap Moerdijk; invloeden op een strategische visie voor en zal het aandeel containercargo blijven toenemen, alsook de schaal van de schepen. Dit leidt tot steeds grotere containerterminals die in dikke stromen achterlandverbindingen zullen opzetten naar terminals die dichter bij de klant liggen. Zulke terminals zijn de traditionele intermodale terminals (bijvoorbeeld Venlo), maar steeds meer ook de . Gedurende het afgelopen decennium konden volgende ontwikkelingen in de containermarkt opgetekend worden: - Sterke groei van de containeroverslag in de range Zeebrugge Antwerpen Rotterdam. - Sterke toename van de grootte van de container zeeschepen. Daardoor zijn de ladingsstromen meer geconcentreerd geraakt. - Bouw van grote container terminals voor dergelijke schepen in drie havens: Maasvlakte 2, Deurganckdok (Antwerpen), en Albert 2 dok te Zeebrugge.
1
ontwikkeling van Welvaart en Leefomgeving in Nederland, de zogenaamde WLOGlobal Economy (GE), Transatlantic Market (TM), Strong Europe (SE) en Regional Communities (RC). 7/12
De container rederijen en container terminal operatoren hebben veel geÔnvesteerd om de verdere groei te kunnen accommoderen. De diepzee terminals in de grote zeehavens liggen allen relatief ver van het achterland. Tevens is er sprake van files op de wegen van de diepzee terminals naar het
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
weg naar binnenvaart. Vandaar dat alle grote container diepzee terminal De containers worden dan als dikke ladingpakketten vervoerd van de diepzee terminal naar de haven in het achterland (meestal per binnenvaartschip), van waaruit de containers verder gedistribueerd worden over kortere afstanden naar de eindgebruiker en vice versa. 2. Welke omvang heeft de containermarkt voor de komende jaren daardoor? Antwoord: Over de periode 2002 2012 was de gemiddelde groei 5.9%, met inbegrip van het negatieve effect van de mondiale crisis einde 2008. Voor de crisis was de groei gemiddeld 9.5%. Algemeen kan gesteld worden dat de groei in containers gebaseerd is op: - Groei van de import en export: dit komt typisch overeen met de groei van het Bruto Binnenlands Product vermenigvuldigd met 1.5 voor ontwikkelde landen (historie van de laatste decennia toont aan dat handel sneller groeit dan welvaart). - Groei van transhipment van diepzeeschip op kustvaart voor verder transport naar het Balticum, ScandinaviÎ, het Verenigd Koninkrijk of het Iberische Schiereiland. Het Internationaal Monetair Fonds verwacht voor de komende vijf jaar een gemiddelde groei van het Bruto Binnenlands Product van circa 1.5% per jaar. Als ondergrens kan dus een verdere groei verwacht worden van circa 2.5% in containeroverslag. Echter, er mag verwacht worden dat de gemiddelde groei wat hoger zal uitpakken aangezien: (i) de mondialisering van de handel zich doorzet, en (ii) er mogelijk nog verdere containerisering zal plaatsvinden. Tevens zijn er ook voorspellers die hogere groei voor de komende jaren verwachten. Een groei met 3 tot 5% per jaar schijnt dus realistisch. Tegenover een volume in de Rijn-Schelde Delta van 22 miljoen TEU, komt dit neer op een groei van 660 tot 1000 duizend TEU per jaar.
3. Welk aandeel zal Moerdijk daarin verwerven? 4. Hoe verhoudt Moerdijk zich tot haar concurrenten? Antwoord op vraag 3 en 4: Om het aandeel van Moerdijk in de algemene containervolumes te bepalen, dienen eerst verschillende containerstromen geanalyseerd te worden, waarin Moerdijk kansen biedt: a. Extended Gate. b. Shortsea. c. Binnenvaart/ Depot functie.
8/12
a. Extended Gate Er zijn zoals bij vraag 1 aangegeven, diverse (binnen-) havens die fungeren als Extended Gate. Moerdijk is dus niet alleen en de concurrentie is aanwezig, vooral voor Moerdijk vanuit bijvoorbeeld Alblasserdam. Wel kan gesteld worden dat de ligging van Moerdijk uniek is: tussen de twee grootste container polen Antwerpen en Rotterdam, aan de binnenvaartroute AntwerpenRotterdam, congestievrij, en het dichtst bij het Duitse achterland. Er kan dus gesteld worden dat Moerdijk de potentie heeft om 10 tot 20% van de Extended Gate volumes vanuit Rotterdam en Antwerpen aan te trekken. Momenteel wordt circa 3 tot 5 % van de diepzeecontainers vervoerd via een Extended Gate. Aangezien de rederijen meer en meer grip krijgen op hun lading en ook het achterlandtransport mee verzorgen, kan verwacht worden dat zij meer lading gaan clusteren via Extended Gates. Het is daarom aannemelijk dat het aandeel Extended Gate meer dan dubbel zo groot zal worden, zeg 10% van de zeehavenvolumes. Kortom, in de toekomst heeft Moerdijk de potentie om 200 tot 500 duizend TEU Extended Gate volumes te behandelen met daar bovenop een algemene groei van de containerstromen van 3 tot 5% per jaar.
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
b. Shortsea De shortsea volumes in de Rijn-Schelde Delta zijn op dit moment circa twee miljoen TEU, met name te Rotterdam. Het is een uitdaging voor Moerdijk om shortsea aan te trekken., aangezien: - Er capaciteit is in Rotterdam, met een goed serviceniveau. - Moerdijk is twee uur langer varen en de grootste shortsea schepen kunnen in verband met diepgang de haven van Moerdijk niet bij alle getij aanlopen. - Shortsea rederijen wisselen onderling containers uit en clusteren daarom bij voorkeur op eenzelfde terminal/ in dezelfde haven (Rotterdam). Een verhuizing naar Moerdijk zou op dit moment enkel afgewogen worden indien: (i) er meerdere shortsea rederijen overstappen (clustervorming); (ii) Moerdijk een aantrekkelijk kostenniveau kan bieden; (iii) er ladingsstromen naar Moerdijk kunnen gevonden/ omgebogen worden. Met betrekking tot het ombuigen van ladingsstromen kunnen de volgende positieve punten aangevoerd worden voor Moerdijk: - Goede locatie voor Container Freight Services (vullen en legen van containers) en Value Added Logistics (werkgelegenheid en distributiefunctie). - Chemie en tankcontainers. - Potentie Industrial Park/ Logistiek Park Moerdijk.
9/12
Kortom, mits er in geslaagd wordt de juiste partijen bij elkaar te brengen en er een goede (commerciÎle) propositie aangeboden wordt aan de shortsea rederijen is er mogelijk wel potentie Moerdijk te ontwikkelen als container shortsea haven. Het huidige economische klimaat maakt echter wel dat hiertoe een forse inspanning vereist is om dit op korte termijn te bewerkstelligen. Dit omhelst onder andere de nood om aantrekkelijke commerciÎle voorwaarden te scheppen (aanloopkosten en behandelingskosten). Indien een shortsea rederij besluit te verhuizen naar Moerdijk, gaat hiermee een ladingspakket van 50.000 TEU tot enkele 100-duizenden TEU gepaard.
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
c. Binnenvaart/ depot functie Moerdijk bevindt zich heel centraal en op de binnenwateren tussen Antwerpen en Rotterdam. Een gunstige positie om mee te liften op binnenvaartschepen die varen van Antwerpen naar de Rijn of tussen Rotterdam en Antwerpen. Een goed voorbeeld in deze is bijvoorbeeld ook Meerhout, op 50km van Antwerpen, langs het Albertkanaal. Deze terminal behandelt op jaarbasis circa 300 duizend TEU. Dit bevat het uitwisselen van lege containers (depot), maar belangrijker nog, de toelevering aan de distributiecentra en industrie in de onmiddellijke omgeving van Meerhout. 5. Welk percentage van de goederenstroom komt de komende jaren in aanmerking voor toegevoegde waarde en voor afhandeling in logistiek (VAL) bedrijven? Antwoord: VAL kunnen van toepassing zijn op diverse goederenstromen. - Containers: toelevering aan distributie centra en het vullen en ledigen van containers (container freight services). - Staal en non-ferro: zoals coating, knippen en versnijden, distributie (bijvoorbeeld Wupperman in Moerdijk). - Natte Bulk: verder
Het is daarom moeilijk een exacte schatting te maken van hoeveel goederen in aanmerking komen voor VAL. Ten aanzien van containers wordt een significant aandeel van de containers in een Extended Gate of binnenhaven ter plaatse verwerkt (distributie of container freight services). De aanwezigheid van frequente binnenvaartverbindingen vormt een ideale vestigingsvoorwaarde voor VAL op containers. Ook in de shortsea worden goederen bij diverse rederijen voor een groot deel Daarnaast zou de duurzame ontwikkeling van LPM sterk gebaat zijn met het benutten van onderlinge relaties tussen bestaande vestigingen, opdat op die manier een cluster wordt gecreÎerd dat meer is dan de som van de delen met positieve impact op de verdere ontwikkeling van know how en innovatie.
10/12
6. Welk ruimte beslag vraagt dit? Antwoord: Het ruimtebeslag is sterk afhankelijk van de type VAL activiteit: - Een typisch distributiecentrum vereist 2 tot 4 hectares en verwerkt circa 25.000 TEU per jaar. - Een faciliteit voor de verwerking van staal en non-ferro (coating, knippen, distributie en dergelijk) bedraagt typisch tussen de 2 en 10 hectare en verwerkt enkele 100 duizenden ton staal per jaar. - Downstream chemie varieert heel sterk in ruimtebeslag. Een typische kleine/middelgrote faciliteit beslaat 3 tot 20 hectare.
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
7. Hoe verhoudt dit zich met de concurrerende steden? Antwoord: De Haven van Moerdijk heeft een aantal sterke troeven voor VAL: a. Logistiek knooppunt: langs de drukst bevaren binnenwateren, met tevens mogelijkheden voor shortsea, spooraansluiting en wegen. b. Centrale ligging: tussen Rotterdam en Antwerpen en nabij belangrijkste achterland (Duitsland en BeNeLux). c. Beschikbaarheid ruimte, zeker met het op de markt komen van LPM. d. Competitieve arbeidskrachten (productiviteit en efficiÎntie). e. Congestievrij. Men zou volgende korte Multicriteria analyse kunnen maken: Criterium Ruimte Arbeid Centrale ligging hinterland Logistiek knooppunt Nabijheid diepzeeterminals Congestievrij
Antwerpen ++ ++
Rotterdam +
Moerdijk ++ ++ ++
Venlo ++ ++ ++
+++
+++
++
+
+++
+++
+
-
-
-
++
++
8. In de havenstrategie is opgenomen dat de huidige milieunormen en de milieu-uitstoot het plafond vormen. Het huidige industrieterrein loopt echter tegen de grenzen van geluid en fijnstof aan. Hoe worden deze milieufacetten opgelost bij een verdere intensivering van het industrieterrein en een eventuele aanleg van LPM? Antwoord: Met betrekking tot industrielawaai wordt in de milieuwetgeving onderscheid gemaakt in twee typen terreinen: wettelijk gezoneerde industrieterreinen en niet gezoneerde industrieterreinen. De Wet geluidhinder is alleen van toepassing bij een gezoneerde industrieterrein. Dit maakt een wezenlijk verschil tussen het huidige Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk en het toekomstige LPM. Voor LPM wordt geen geluidzone vastgesteld aangezien de vestiging van bedrijven beperkt wordt tot maximaal milieucategorie 3.2. 11/12
Door de aanwezigheid van de geluidcontour op het huidige industrieterrein en door toepassing van mitigerende maatregelen op LPM ( bron-, overdracht- en gevelmaatregelen) kunnen goede afwegingen worden gemaakt om ongewenste cumulatie van industrielawaai naar de omgeving te voorkomen.
Datum
25 februari 2014 Ons kenmerk
C2142055/3538349
Ten aanzien van fijnstof loopt het huidige industrieterrein niet tegen grenzen aan. De gemeten jaargemiddelden fijnstof concentraties liggen ruim beneden de gestelde grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Uit de monitoringsrapportage van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit 2011 blijkt dat de fijnstof concentraties gemeten op het huidige industrieterrein op het gemiddelde niveau van Nederland liggen. Er wordt intensief gemonitord wat de huidige milieueffecten zijn en of deze binnen de normen blijven. De monitoringsresultaten laten zien dat dit het geval is. Daarnaast wordt door onder andere Havenschap Moerdijk, Bedrijven- en Industriekring Moerdijk, de bedrijven en het programma Duurzame Verbindingen gewerkt aan het terugdringen van de milieueffecten en het vergroten van de milieugebruiksruimte. Voorbeelden hierbij zijn: Uitwisseling en hergebruik van CO2 tussen bedrijven. Een pilot verhandelbare geluidsrechten: hiermee wordt gebruik gemaakt van de niet-gebruikte geluidsruimte die nog bij bedrijven beschikbaar is in milieuvergunningen. Door middel van het deze niet-gebruikte geluidsruimte wordt gestreefd naar het binnen de normen zo optimaal mogelijk benutten van de vergunde geluidsruimte. Bedrijven kunnen zo gebruik maken van elkaars geluidsruimte, waarbij er geen sprake is van een toename van geluidshinder. Het aanleggen van geluiddempende maatregelen (zowel een geluidswal als groenbuffers). Er wordt gewerkt aan een natuurmanagement plan. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, Voorzitter,
Secretaris,
12/12