‘Banking the unbankables’ met microkrediet
Hoofdstuktitel
Wereldwijd moeten nog steeds meer dan één miljard mensen rondkomen van minder dan één euro per dag. Veel van deze mensen hebben nauwelijks toegang tot reguliere financiële dienstverlening, omdat ze doorgaans niet kredietwaardig genoeg worden geacht. Ze zijn met andere woorden ‘unbankable.’ Microfinanciering – het aanbieden van bancaire diensten aan de (aller-)armsten – kan bijdragen aan de strijd tegen armoede. Toegang tot financiële dienstverlening stelt de allerarmsten in staat inkomen te genereren en zich zodoende te onttrekken aan de armoede. Het initiatief van de Verenigde Naties om 2005 uit te roepen tot het internationale jaar van het microkrediet verdient dan ook krachtige ondersteuning. Reeds veel Nederlandse (commerciële en niet-commerciële) instellingen zijn actief op het terrein van microfinanciering in ontwikkelingslanden en opkomende economieën en Nederland behoort in internationaal perspectief tot de voorlopers. Een nog onderbelicht aspect is de rol van het prudentieel toezicht bij microfinanciering. Het uitgangspunt zou moeten zijn dat een instelling die microfinanciering verleent onder prudentieel toezicht komt te staan, als ze deposito’s of spaartegoeden aantrekt van het publiek om haar (micro-) kredietverlening te financieren. Op dat moment dienen immers de belangen van deze depositohouders te worden beschermd en zouden in beginsel dezelfde kapitaalseisen moeten gelden als voor traditionele banken. Wel zal het prudentieel toezicht moeten worden toegesneden op het specifieke karakter van microfinanciering en op de omstandigheid dat in veel (ontwikkelings-) landen de toezichtcapaciteit nog beperkt is. De ervaring leert dat prudentieel toezicht positief uitwerkt, onder andere doordat het bijdraagt aan de legitimiteit van microfinanciering.
DNB
/ Kwartaalbericht Maand 2005
51
‘Banking the unbankables’ met microkrediet
Inleiding De Verenigde Naties (vn) hebben 2005 uitgeroepen tot het internationale jaar van het microkrediet. Microkredieten zijn zeer kleine leningen aan de (aller-)armsten in de samenleving, die daarmee in staat worden gesteld een bedrijfje te beginnen om inkomen te genereren. In de loop der tijd zijn steeds meer instellingen die microkredieten aanbieden echter overgegaan tot het aanbieden van een uitgebreider pakket aan financiële diensten, zoals de mogelijkheid tot sparen en soms tot verzekeringen. Tegenwoordig spreekt men dan ook meestal over microfinanciering. Het jaar van het microkrediet heeft vooral tot doel het creëren van publieke bekendheid met microfinanciering en het stimuleren van de samenwerking tussen private en publieke partijen betrokken bij microfinanciering. Hiermee wordt tevens bijgedragen aan de realisatie van de in 2000 door de vn geformuleerde Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen, zoals met name de doelstelling om het aantal mensen dat in extreme armoede leeft in 2015 met de helft te hebben teruggebracht. Dit artikel schetst eerst de karakteristieken van microfinanciering: wat is het, waarom is het noodzakelijk en wat doen Nederlandse partijen op dit terrein? Veel ontwikkelingslanden en opkomende economieën overwegen momenteel of en hoe instellingen die microfinanciering verlenen, onder toezicht moeten worden gesteld. Dit aspect komt in het tweede deel van dit artikel aan bod.
Karakteristieken microfinanciering Microfinanciering is een veelomvattend begrip en er bestaan dan ook aanzienlijke verschillen tussen landen. Zo lopen de gebruikers van microfinanciering sterk uiteen, van met name het midden- en kleinbedrijf in de meer ontwikkelde landen tot individuen (vooral vrouwen) in ontwikkelingslanden. Voorts is er een grote variatie aan instellingen die microfinanciering aanbieden (microfinancieringsinstellingen, mifis): van non-gouvernementele organisaties (ngos), financiële coöperaties, tot in enkele gevallen ook staats- en commerciële banken. Westerse banken leveren vaak ook een bijdrage door bijvoorbeeld kennisoverdracht en uitwisseling van ervaringen om de snelgroeiende mifis in ontwikkelingslanden bij te staan op terreinen als management, organisatie en ict. Het concept microfinanciering is ontstaan in de 19e eeuw in Duitsland. Destijds werden kredietcoöperaties opgericht waarbij dorpsbewoners geld inbrachten, waarmee investeringen 52
mogelijk werden gemaakt voor lokale ondernemers. Een recentere, belangrijke stimulans is de oprichting van de Grameen bank in Bangladesh in 1976 geweest, die inmiddels 2,4 miljoen armen in Bangladesh van financiële diensten voorziet en als voorbeeld fungeert voor honderden mifis wereldwijd.1 Waarom is microfinanciering noodzakelijk? De belangrijkste reden is dat de (aller-)armsten in veel landen geen toegang hebben tot de bancaire sector (ze zijn in feite unbankable). In landen als Ghana en Tanzania heeft bijvoorbeeld slechts circa 6% van de bevolking toegang tot de bancaire sector, terwijl het grootste deel van de bevolking als ‘arm’ wordt geclassificeerd door de Wereldbank. Dit betekent dat zij in het algemeen nauwelijks mogelijkheden en middelen hebben om investeringen te doen om een hoger inkomen te genereren en zichzelf te ontplooien. Het ontbreken van toegang tot de bancaire sector komt allereerst omdat de kredietverstrekking aan de (aller-)armsten in veel gevallen uit een groot aantal leningen bestaat, die echter van zeer beperkte omvang zijn. Dit leidt tot zeer hoge kosten (hoge monitoring- en administratieve kosten, hoge risico-opslag), waardoor dergelijke kredietverstrekking voor banken doorgaans niet voldoende winstgevend is. Ten tweede hebben de allerarmsten in het algemeen geen onderpand of regulier inkomen en kunnen zij niet wijzen op een track record van terugbetaaldiscipline. mifis ondervangen dit laatste probleem op een aantal manieren. Zo werken veel mifis op basis van sociaal onderpand. Dit betekent dat leners kleine groepen vormen. Wanneer één van de groepsleden zijn lening niet terugbetaalt, krijgen alle groepsleden geen nieuwe lening. De sterke groepsdruk die hierdoor ontstaat, stimuleert de individuele groepsleden om leningen tijdig af te lossen. Voorts worden mensen aangespoord om op tijd terug te betalen door hen nieuwe (hogere) leningen in het vooruitzicht te stellen. Wel zijn mifis genoodzaakt om een rente (gemiddeld 20 à 30%) te vragen die aanzienlijk boven die op reguliere bancaire leningen ligt, ter ondervanging van de hoge kosten van microfinanciering. Deze hoge kosten vertalen zich bovendien vaak in het feit dat mifis een lagere (of soms zelfs helemaal geen) winstmarge accepteren dan banken. Eind 2002 voorzagen meer dan 2500 mifis ruim 67 miljoen cliënten wereldwijd van financiële diensten, waarvan bijna 42 miljoen mensen onder de armoedegrens leefden. Bijna 90% van deze 42 miljoen mensen komt uit Azië, terwijl circa 80% vrouw is.2 Alle mifis hebben momenteel gezamenlijk circa eur 10 miljard aan krediet uitstaan. De ervaringen met microfinancieDNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
‘Banking the unbankables’ met microkrediet
ring zijn positief. Zo heeft een aantal studies aangetoond dat als gevolg van microfinanciering mensen de armoedegrens zijn ontstegen.3 Dit geldt bijvoorbeeld voor circa de helft van de 2,4 miljoen cliënten van de Grameen bank in Bangladesh. Ook krijgen gebruikers van microfinanciering vaak (betere) toegang tot onderwijs, gezond voedsel en gezondheidszorg. Voorts zijn, gegeven de inherente risico’s verbonden aan microfinanciering (zoals het vaak ontbreken van een track record van terugbetaaldiscipline bij de kredietnemers), de terugbetaalratio’s van gemiddeld 98% opmerkelijk hoog. Dit alles neemt niet weg dat voor de verdere ontwikkeling van microfinanciering meer kwantitatief inzicht nodig is in het totale aanbod van en de vraag naar microfinanciering, alsmede in de sociale en economische effecten van microfinanciering. Hiertoe is de Consultative Group to Assist the Poor (cgap), een organisatie bestaande uit 28 publieke en private instellingen die als doel heeft de stimulering van microfinanciering in ontwikkelingslanden, bezig met het opstellen van een wereldwijde database. In internationaal verband is naast cgap ook de Wereldbank een belangrijke speler op het terrein van de microfinanciering. Zo verleent zij technische assistentie aan zowel mifis als centrale banken/toezichthouders en andere autoriteiten, waarbij veel aandacht uitgaat naar het opzetten van een adequaat juridisch en institutioneel raamwerk dat microfinanciering vergemakkelijkt. Hierbij kan worden gedacht aan het wegnemen van juridische obstakels, zoals een wettelijk vastgesteld renteplafond (waardoor mifis niet kostendekkend kunnen opereren) en het ontwikkelen van een landregistratiesysteem, teneinde het gebruik van onderpand bij microkredietverlening mogelijk te maken. Ook in programma’s van de Wereldbank, zoals de Poverty Reduction and Growth Facility, worden de mogelijkheden ter bevordering van microfinanciering meegenomen. In Nederland is een breed scala aan instellingen actief dat microfinanciering in ontwikkelingslanden en opkomende economieën ondersteunt, met bovendien een divers aanbod van financiële instrumenten. Hiermee behoort Nederland in internationaal perspectief tot de voorlopers. Tabel 1 geeft inzicht in de omvang van de microfinanciering en de gebruikte financiële instrumenten door Nederlandse instellingen. De microkredietportefeuille van Nederlandse instellingen bedraagt in totaal eur 206 miljoen, bestaande uit leningen van eur 134 miljoen, aandelenparticipaties van circa eur 67 miljoen en garanties ter grootte van eur 5,7 miljoen. Bovendien hebben deze instellingen schenkingen ter waarde van bijna eur 18 miljoen verstrekt. DNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
Naast het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Ontwikkelingssamenwerking) en organisaties die al jarenlang ervaring hebben met het verstrekken van microfinanciering in ontwikkelingslanden, zoals Oikocredit, Triodos Bank en de Nederlandse Financierings Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (fmo), zijn ook de grote Nederlandse financiële instellingen in toenemende mate actief op dit terrein. Zo verstrekken zij direct en indirect, via andere organisaties, microfinanciering in ontwikkelingslanden. Tevens verlenen zij technische assistentie door het (tijdelijk) uitzenden van medewerkers naar de betreffende landen. Ook is in 2003 het Nederlands Platform Microkrediet opgericht. Dit Platform telt 15 leden, waaronder het Ministerie van Buitenlandse Zaken, banken en een aantal ontwikkelingsorganisaties. Het Platform coördineert de microfinancieringsactiviteiten van de leden en geeft in Nederland voorlichting over het microfinancieringsconcept. Het internationale jaar van het microkrediet vormt ook voor dnb een goede gelegenheid om te gaan bijdragen aan de bevordering van microfinanciering, bijvoorbeeld door de merites van microfinanciering onder de publieke aandacht te brengen en door actief haar (inter-) nationale netwerk te benaderen.
De rol van het prudentieel toezicht Zoals in het begin van dit artikel geschetst, beslaan mifis in de praktijk een wijd scala aan instellingen zoals financiële coöperaties, ngos en banken met een microkredietportefeuille. Veel ontwikkelingslanden en opkomende economieën overwegen momenteel of en hoe deze instellingen onder toezicht moeten worden gesteld (in een aantal van deze landen staan mifis overigens reeds onder toezicht). Wat betreft het prudentieel toezicht, zou het uitgangspunt moeten zijn dat een mifi onder prudentieel toezicht komt te staan als ze deposito’s of spaartegoeden aantrekt van het publiek om haar (micro-)kredietverlening te financieren. Immers, als een dergelijke mifi insolvabel wordt, kan zij haar verplichtingen aan depositohouders niet meer nakomen. Voor de bescherming van de belangen van depositohouders is het dan ook van belang dat prudentieel toezicht wordt gehouden. Dit toezicht is gericht op het bewaken van de financiële gezondheid van de instelling, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de hoeveelheid eigen vermogen (‘kapitaal’) dat de instelling moet aanhouden. Dit uitgangspunt is vastgelegd in de kernprincipes voor het bankentoezicht die door het Bazelse Comité voor het Bankentoezicht zijn vastgesteld. Hierbij is het 53
‘Banking the unbankables’ met microkrediet
Tabel 1 Microfinanciering: Financiële instrumenten per Nederlandse instelling eur miljoenen, juni 2004
Financiële instrumenten Instellingen
Leningen
Cordaid fmo Hivos icco Novib snv abn Amro asn Bank – ASN-Novib Fonds Ministerie van BuZa Stichting doen ing Bank Oikocredit Rabobank Triodos Bank – Hivos-Triodos Fonds – Triodos Fair Share Fonds – Triodos Doen Totaal
Participaties
Garanties
Schenkingen
22,4
0,6
0,3
-
10,7
19,4
-
0,2
-
-
-
2,1
0,4
0,1
2,0
3,2
8,5
0,7
1,7
2,5
-
-
-
1,3
4,1
2,5
-
-
5,9
-
-
-
-
-
-
6,3
1,8
25,0
0,06
2,0
4,3
-
-
0,3
45,7
8,6
0,6
-
9,5
0,1
0,3
0,1
7,7
4,4
0,4
-
2,6
0,3
-
-
10,9
5,3
0,4
-
134,5
67,0
5,7
18,0
Bron: Ministerie van Buitenlandse Zaken (2004).
aantrekken van deposito’s voorbehouden aan instellingen die een banklicentie hebben en onder prudentieel toezicht staan. Dit principe is van toepassing in Nederland en andere landen die de genoemde kernprincipes onderschrijven. Tevens wordt dit uitgangspunt onderkend door cgap. In 2003 heeft zij een aantal algemene beleidsrichtlijnen opgesteld voor toezicht en regelgeving op microfinanciering, die als best practices kunnen dienen voor overheden die toezicht op mifis willen invoeren of het bestaande toezichtraamwerk willen verbeteren.4 De aard van de funding van een mifi is al met al dus bepalend voor de vraag of ze onder prudentieel toezicht dient te staan. Als een mifi zich financiert door middel van giften of leningen van publieke of private partijen (ngos, regeringen, banken), is geen prudentieel toezicht noodzakelijk. Belangen van depositohouders staan dan immers niet op het spel. Desalniettemin ligt de beslissing om mifis onder prudentieel toezicht te stellen uiteraard uiteindelijk altijd bij de individuele landen. 54
Gezien de terechte behoefte aan een verdere toename van de microfinanciële dienstverlening, zal het belang van het aantrekken van deposito’s en besparingen als financieringsbron voor mifis, en daarmee van adequaat prudentieel toezicht, in de toekomst verder toenemen. Immers, mifis kunnen zich moeilijk (of tegen hoge kosten) financieren op de kapitaalmarkt, of interbancaire kredieten krijgen. Een belangrijke reden hiervoor is dat het onderpand van mifis bestaat uit een kredietportefeuille van veel kleine en (in principe) ongedekte leningen. Voor zover aanwezig is het onderpand niet goed verhandelbaar en derhalve van beperkte waarde. Tegelijkertijd bestaan ook grenzen aan de leen- en giftcapaciteit van publieke donoren. Overigens leren de ervaringen met mifis die in diverse (met name Afrikaanse) landen reeds onder prudentieel toezicht staan, dat dit zeker niet nadelig hoeft te zijn. Integendeel, als gevolg van het toezicht wordt de (in de markt en door het publiek waargenomen) legitimiteit van mifis vergroot en verbetert hun bedrijfsvoering DNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
‘Banking the unbankables’ met microkrediet
doordat ze voldoen aan hogere standaarden voor financiële controle en verslaglegging. Door dit alles blijken mifis grotere toegang tot financiering te krijgen en kunnen ze snel expanderen en meer cliënten bedienen.5 Tot slot kunnen veel mogelijke risico’s verbonden aan microfinanciering via niet-prudentiële regelgeving worden beperkt. Hierbij kan worden gedacht aan de aanpak van financiële fraude en witwaspraktijken, de bescherming van cliënten tegen mogelijk overmatige kredietverlening waardoor zij in financiële problemen kunnen komen, het creëren van goede faillissementswetgeving en het bewerkstelligen van voldoende transparantie van mifis (bijvoorbeeld over de rentetarieven). Welke prudentiële eisen gelden? Vanuit het oogpunt van het creëren van een gelijk speelveld, zou het uitgangspunt moeten zijn dat op het moment dat een mifi onder prudentieel toezicht komt, dezelfde kapitaals- of solvabiliteitseisen gelden als voor (traditionele) banken. Op dit moment geldt internationaal nog het raamwerk voor de bepaling van solvabiliteitseisen dat door het Bazelse Comité voor het Bankentoezicht in 1988 is vastgesteld (Bazel i), vanaf 2007/2008 zal het Bazel ii-raamwerk van toepassing zijn. Hoewel dit nieuwe raamwerk in ieder geval in de (geïndustrialiseerde) landen die lid zijn van het Bazelse Comité zal worden toegepast, zullen veel landen, met name de opkomende economieën en ontwikkelingslanden, vooralsnog het Bazel i-raamwerk blijven hanteren. Beide methodes zijn evenwel gebaseerd op hetzelfde principe dat kredieten worden gewogen overeenkomstig de (geraamde) risicograad: risicovollere kredieten worden zwaarder gewogen dan minder risicovolle leningen. Over de aldus voor risico gewogen activa geldt een kapitaaleis van 8%. Anders gezegd, een bank moet minimaal 8% van de naar risico gewogen activa als eigen vermogen aanhouden. Microkredieten zijn kredieten aan private sector partijen, waartegenover geen (erkend) onderpand staat en waarvoor uiteraard geen (interne of externe) rating beschikbaar is. Als zodanig worden deze kredieten zowel onder Bazel i als Bazel ii als relatief risicovol beoordeeld. Dit betekent dat ze onder Bazel i een risicoweging van 100% krijgen en zodoende onderhevig zijn aan een kapitaaleis van 8%. Onder het fijnmaziger Bazel ii-raamwerk zullen microkredieten als onderdeel van de retail kredietportefeuille een risicoweging van 75% krijgen en aldus zal een kapitaaleis van 6% gelden. Het aanhouden van voldoende kapitaal door mifis, en zeker de mifis die volledig zijn gespecialiseerd in microfinanciering, is om een aantal redenen noodzakeDNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
lijk. Allereerst kan de kwaliteit van een portefeuille van microkredieten zeer snel verslechteren: op het moment dat (ondanks sociale druk en het vooruitzicht van nieuwe leningen) één kredietnemer een lening toch niet terugbetaalt, hebben andere leners binnen dezelfde groep geen prikkel meer om hun leningen wèl terug te betalen. Immers, het vooruitzicht op een nieuwe lening is dan verdwenen en er is geen (sociaal) onderpand meer. Hierbij komt dat de risico’s op wanbetaling sterk zijn gecorreleerd, doordat mifis doorgaans uitlenen aan een relatief homogene groep mensen die allemaal in hoge mate afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de regionale conjunctuur. Ten derde hebben mifis, zoals eerder aangegeven, veel hogere kosten dan een gewone commerciële bank, die vaak in slechts beperkte mate worden gedekt door een hogere rente. Dit kan zich vertalen in minder financiële buffers, waardoor mifis eerder in de financiële problemen kunnen komen bij verliezen op hun kredietportefeuille. Ten vierde hebben mifis in veel landen nog maar een beperkt track record en groeien ze in het algemeen snel, hetgeen gepaard kan gaan met hogere operationele risico’s (zoals ten aanzien van it-systemen). Tot slot zal het voor veel mifis doorgaans moeilijk zijn om, in geval van financiële problemen, snel additioneel kapitaal te krijgen. Meestal zijn ngos en andere op ontwikkelingshulp georiënteerde investeerders de aandeelhouders van mifis en deze partijen kunnen vaak niet snel over liquide middelen beschikken.6 Tegelijkertijd zal de prudentiële toezichthouder soms ook enige flexibiliteit kunnen betrachten, zeker in die gevallen waar de binnenlandse toezichtseisen zwaarder zijn dan de internationale norm en deze eisen het verstrekken van microkredieten ernstig belemmeren. Zo geldt in sommige landen dat de ongedekte kredietverlening niet groter mag zijn dan het aandelenkapitaal van een bank, of dat banken voor deze leningen voorzieningen van 100% moeten treffen. Tevens zouden de rapportageverplichtingen voor mifis wellicht eenvoudiger en minder frequent kunnen zijn dan voor gewone banken (gegeven het grote aantal kleine transacties dat mifis doen) en zouden soepelere documentatie-eisen aan leningen van mifis kunnen worden gesteld. Zoals gezegd gelden bovenstaande overwegingen inzake prudentieel toezicht met name voor ontwikkelings- en opkomende economieën, waar het leeuwendeel van de mifis zich bevindt en het grootste deel van de microfinanciering plaatsvindt. In de overweging hoe het prudentieel toezicht op mifis in deze landen vorm te geven, moet worden meegenomen dat in veel ontwikkelings- en opkomende economieën de toezichtcapaci55
‘Banking the unbankables’ met microkrediet
teit niet groot is. Tegelijkertijd vereist adequaat toezicht op mifis de aanwezigheid van gespecialiseerde kennis over microfinanciering bij de toezichthouder. Deze kennis is vaak niet aanwezig. Hierbij komt dat de kosten van toezicht op mifis relatief hoog zullen zijn, alleen al vanwege het doorgaans grote aantal mifis. Dit alles betekent dat de toezichthouder bij het afgeven van (bank-)licenties aan mifis, een balans moet zien te vinden tussen het creëren van voldoende groeimogelijkheden voor microfinanciering enerzijds en de capaciteit om effectief toezicht te blijven houden op mifis anderzijds. Een manier om de instroom van mifis in goede banen te leiden en tegelijkertijd ervoor te zorgen dat de mifis die een licentie krijgen voldoende sterk zijn, is door een voldoende hoog startkapitaal te eisen. Voorts zou om optimaal gebruik te maken van de beperkt beschikbare toezichtcapaciteit, de intensiteit van het lopende prudentieel toezicht afhankelijk kunnen worden gemaakt van de eigen vermogenspositie van de mifi. Tegelijkertijd moet worden erkend dat voor sommige mifis die geografisch zeer afgelegen liggen, de kosten van prudentieel toezicht prohibitief hoog kunnen zijn. In uitzonderlijke gevallen, en indien de omvang van een mifi onder een van te voren vast te stellen drempel valt, kan worden overwogen om af te zien van prudentieel toezicht. Het alternatief is immers dat de lokale arme bevolking geen toegang tot krediet heeft (of alleen tegen een exorbitant hoge rente). Overigens dringt bij dit alles de conclusie zich op dat donoren die willen bijdragen aan de ontwikkeling van microfinanciering, idealiter ook middelen beschikbaar zouden moeten stellen voor verbetering van het risicobeheer binnen mifis, alsmede voor de parallelle ontwikkeling van het prudentieel toezicht. In dit verband levert technische assistentie van nationale overheden en toezichthouders en multilaterale instellingen zoals het imf, de Wereldbank en de Bank voor Internationale Betalingen een nuttige bijdrage. Voorts is het vanuit dit oogpunt gunstig dat ook steeds meer commerciële banken zich met microfinanciering gaan bezighouden.
Conclusie Microfinanciering is een krachtig middel in de strijd tegen armoede. Toegang tot financiële dienstverlening stelt de allerarmsten in staat inkomen te genereren en zodoende zich aan de armoede te onttrekken. Met het uitroepen van 2005 tot het internationale jaar van het microkrediet door de VN , zal de ontwikkeling van microfinanciering een verdere stimulans krijgen. In Nederland ondersteunen 56
overigens reeds veel (commerciële en niet-commerciële) instellingen microfinanciering in ontwikkelingslanden en opkomende economieën en Nederland behoort in internationaal perspectief dan ook tot de voorlopers. Tijdens het internationale jaar van het microkrediet zal ook DNB bijdragen aan de bevordering van microfinanciering, bijvoorbeeld door de merites van microfinanciering onder de publieke aandacht te brengen en door actief haar (inter-) nationale netwerk te benaderen. Wat betreft het prudentieel toezicht, zou het uitgangspunt moeten zijn dat een MIFI onder toezicht komt te staan, als ze deposito’s of spaartegoeden aantrekt van het publiek om haar (micro-)kredietverlening te financieren. Op het moment dat een MIFI onder prudentieel toezicht komt te staan, zouden dezelfde kapitaalseisen moeten gelden als voor traditionele banken. De ervaring leert overigens dat prudentieel toezicht positief uitwerkt voor MIFIs, doordat bijvoorbeeld de legitimiteit van MIFIs wordt vergroot. Tegelijkertijd zal de prudentiële toezichthouder soms ook enige flexibiliteit moeten betrachten, zeker in die gevallen waar de toezichtcapaciteit beperkt is en de binnenlandse toezichtseisen zwaarder zijn dan de internationale norm en deze eisen het verstrekken van microkredieten ernstig belemmeren. Deze flexibiliteit zal met name kunnen worden toegepast als de onder toezicht staande MIFI voldoende (start-)kapitaal en een adequaat risicobeheer heeft.
Geraadpleegde literatuur Consultative Group to Assist the Poor, Microfinance consensus guidelines: guiding principles on regulation and supervision of microfinance, 2003. Daley-Harris, S., State of the microcredit summit campaign report, 2003. Gallardo, J., A framework for regulating microfinance institutions: the experience in Ghana and the Philippines, Wereldbank, 2001. Littlefield, E., J. Murdoch en S. Hashemi, Is microfinance an effective strategy to reach the millennium development goals?, Consultative Group to Assist the Poor (cgap), Focus Note no.24, 2003. Van Maanen, G., Microcredit: sound business or development instrument, sgo Uitgeverij, 2004. Ministerie van Buitenlandse Zaken, Kamerbrief inzake beantwoording vragen over microfinanciering, kenmerk dde-0686a/2004, 2004. Rhyne, E., The experience of microfinance institutions with regulation and supervision, speech at 5th international forum on microenterprise, 2002.
DNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
‘Banking the unbankables’ met microkrediet
1 Zie ook Van Maanen (2004). 2 Zie ook Daley-Harris (2003). 3 Zie voor een overzicht, Littlefield e.a. (2003). 4 Zie cgap (2003). 5 Zie ook Rhyne (2002). 6 Zie ook cgap (2003) en Gallardo (2001). Om genoemde redenen wordt overigens soms zelfs bepleit dat aan gespecialiseerde mifis (dan wel aan de portefeuille microkredieten van commerciële banken), hogere kapitaalseisen worden gesteld dan aan reguliere commerciële banken.
DNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
57