KAN MICROKREDIET DE ARMEN HELPEN?
Master Scriptie Politicologie: Internationale Betrekkingen Naam: Cristel van de Ridder Studentnummer: 0602973 Begeleider: Dr. Robin Pistorius Tweede lezer: Dr. Daniel Mügge Datum: Den Haag, 14 februari 2011
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Pagina | 2
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
V
oorwoord
De scriptie is geschreven ter voorbereiding van mijn stage bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken per 7 februari 2011. Hier loop ik 4 maanden stage bij de Directie Duurzame Economische Ontwikkeling in Ontwikkelingslanden (DDE). Een van de speerpunten van DDE is de inzet van microkrediet en microfinanciering als ontwikkelingsinstrument in ontwikkelingslanden. Gezien mijn afstudeerrichting in Internationale Betrekkingen, een Minor in International and Development Economics, en een grote interesse in ontwikkelingsvraagstukken, ben ik dan ook uitgekomen bij microkrediet als thema van deze scriptie. Geboren in de jaren ‘80 en opgegroeid in de glorieuze jaren ’90. Als puber heb ik meegekregen dat het neoliberalisme had overwonnen en welvaart oneindig zou zijn. Echter, sinds het aanbreken van het nieuwe millennium werd mij duidelijk dat dingen niet zo vanzelfsprekend waren als ze leken. Een aanslag op de World Trade Torens, oorlogen in het Midden-Oosten en een financiële crisis hebben mij laten inzien dat ‘glorieuze jaren’ niet zo vanzelfsprekend zijn als ik altijd dacht. Dr. Daniel Mügge heeft mij veel geleerd over het ontstaan van de financiële crisis van 2007-2009. Lodewijk van der Heijden heeft mij laten inzien wat de effecten van sociale beïnvloedingstechnieken op mensen zijn. Sindsdien ben ik een stuk kritischer tegen de wereld aan gaan kijken en heb ik geleerd dat vaak niets is wat het lijkt. Zo ook de gedachte achter microkrediet. In september 2010 werd ik getriggerd door de kritieken op microkrediet. Het leek zo allemaal zo mooi, maar helaas blijkt microkrediet allang geen liefdadigheid meer.
Graag wil ik een aantal mensen bedanken voor hun steun, inzet, hulp en informatie. Voor het ontstaan van deze scriptie zou ik allereerst speciaal mijn scriptiebegeleider Dr. Robin Pistorius willen bedanken voor zijn inspirerende manier van samenzijn, zijn heldere en kritische manier van denken, en zijn welwillende blijk van interesse tijdens het schrijven van mijn scriptie. Mede dankzij zijn wekelijkse betrokkenheid en positieve benadering heb ik mijn scriptie tot een goed einde weten te brengen. Dr. Daniel Mügge wil ik graag bedanken voor zijn inspirerende manier van lesgeven. Ik heb erg veel van hem geleerd. Daniel heeft me een goede basis meegegeven voor het besef van de wereld waarin ik leef. Hans van der Veen wil ik bedanken voor het interview, zijn informatie en zijn visie over microkrediet. Dankzij Hans heb ik beter inzicht gekregen waar de microkredietsector momenteel staat. Ook wil ik Hans bedanken voor de uitnodiging voor het Responsible Finance Forum van donderdag 27 januari 2011 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Lodewijk van der Heijden wil ik graag bedanken voor al zijn geduld, respect, liefde en tijd die hij voor mij heeft gehad. Tijdens mijn kritieken, frustraties, stress, instortmomenten en de presentatie van mijn onderzoeksresultaten had hij altijd een luisterend oor. Ook dankzij zijn afgeronde studie Psychologie: Sociale Beïnvloeding hebben we inspirerende discussies gehad over de wereld van microkrediet. Irthe Goudriaan wil ik graag bedanken voor haar alertheid en haar interesse in mijn scriptieonderwerp. Dankzij haar steun en vele tips heb ik deze scriptie tot een goed einde kunnen brengen.
Pagina | 3
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Pagina | 4
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
INHOUDSOPGAVE Lijst met afkortingen
7
1. INTRODUCTIE……………………………………………………………………………….9 1.1 1.2 1.3 1.4
Onderwerp en relevantie Probleem en vraagstelling Methodologie Opbouw van de scriptie
9 10 13 13
2. DE OPKOMST VAN MICROKREDIET……………………………………………….…15 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Inleiding Definitie microkrediet en microfinanciering Uitvinder van microkrediet: Muhammad Yunus in 1976 De eerste Microkrediet Summit in 1997 Huidige stand van microkrediet wereldwijd Samenvatting
15 15 17 18 20 21
3. MICROKREDIET BINNEN HET ONTWIKKELINGSDEBAT……..………………....23 3.1 3.2 3.3 3.4
Inleiding De wereldwijde vraag naar microkrediet Microkrediet binnen het ontwikkelingsdebat Microkrediet en Mainstream Development 3.4.1 Ontstaan Mainstream Development 3.4.2 Aannames Mainstream Development 3.4.3 Microkrediet binnen Mainstream Development: De marktbenadering 3.5 Microkrediet en Alternative Development 3.5.1 Ontstaan Alternative Development 3.5.2 Aannames Alternative Development 3.5.3 Microkrediet binnen Mainstream Development: De sociale benadering 3.6 Microkrediet en Post Development 3.6.1 Ontstaan Post Development 3.6.2 Aannames Post Development 3.6.3 Microkrediet binnen Post Development: De critici 3.7 Samenvatting
23 23 24 24 24 27 27 28 29 30 30 31 31 32 32 32
Pagina | 5
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden 4. DE EFFECTEN VAN MICROKREDIET OP ARMOEDEBESTRIJDING……....…34 4.1 4.2
Inleiding Resultaten over de effecten van microkrediet op armoede 4.2.1 Heeft microkrediet een positief effect op armoedebestrijding? 4.2.1.1 Microkrediet heeft een positief effect 4.2.1.2 Microkrediet heeft geen of een negatief effect 4.2.2 Heeft microkrediet een positief effect onder of boven de armoedegrens? 4.2.2.1 Microkrediet heeft een positief effect onder de armoedegrens 4.2.2.2 Microkrediet heeft een positief effect boven de armoedegrens 4.2.3 Conclusie 4.3 Tegenstrijdige resultaten over de effecten van microkrediet verklaard 4.3.1 Onzuiverheden in onderzoek 4.3.2 Interpretaties van onderzoek 4.3.3 Methodes van onderzoek 4.3.3.1 Revisiting the evidence 4.4 Conclusie
34 34 35 35 36 38 38 39 39 41 41 42 42 43 44
5. HET SUCCES VAN DE RETORIEK VAN MICROKREDIET….……..………...……46 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Inleiding Microkrediet als alternatief: De ontdekking van de sociale benadering Van de sociale benadering naar een marktbenadering Het succes van de retoriek van de marktbenadering Sociale benadering: De kritiek op de marktbenadering 5.5.1 Succes microkrediet is gebaseerd op institutionele indicatoren 5.5.2 Mensen hebben zware schulden dankzij woekerrentes 5.5.3 Door financiële onafhankelijkheid worden de allerarmsten uitgesloten 5.6 Critici: De kritiek op de marktbenadering 5.6.1 Microkrediet als verlengde van het neoliberalisme op individueel niveau 5.6.2 Westers gefinancierde NGO’s als verlengde van het neoliberalisme 5.6.3 Discours als machtsmiddel 5.7 Samenvatting 5.8 Conclusie
46 47 47 48 51 51 52 53 54 54 56 57 58 59
6. CONCLUSIE: KAN MICROKREDIET DE ARMEN HELPEN?...................................60 6.1 6.2 6.3
Algemene samenvatting Conclusie Uitdagingen voor de sector
60 63 64
Literatuurlijst………………………………...…………………….….………………………66
Bijlage 1: Interview Hans van der Veen………………..……..…………………………...…71 Bijlage 2: Principles for Investors in Inclusive Finance………………..……………………81
Pagina | 6
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
LIJST MET AFKORTINGEN
BancoSol BNP BRI BZ CGAP ILO IMF MDG’s MFI’s MIX NGO’s NPM UNDP USAID VN VS WTO ROSCA’s
Banco Solidario Bolivia Bruto Nationaal Product Bank Rakyat Indonesia Ministerie van Buitenlandse Zaken Consultative Group to Assist the Poor International Labour Organisation Internationaal Monetair Fonds Millennium Ontwikkelings Doelen Microfinancieringsinstellingen Microfinance Information Exchange Market Niet-gouvernementele instellingen Netherlands Platform for Microfinance Verenigde Naties Ontwikkelings Programma United States Agency for International Development Verenigde Naties Verenigde Staten Wereld Handels Organisatie Rotating Savings and Credit Associations
Pagina | 7
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Pagina | 8
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
‘I feel very sorry that the concept of microcredit is being blatantly abused. Now any traditional loan shark anywhere can easily claim that they are the promoters of microcredit. What we created to fight loan sharks now is being used to give loan sharks a respectable identity.’ Muhammad Yunus, oprichter van de Grameen Bank in Bangladesh, 20101
1. INTRODUCTIE 1.1 Onderwerp en relevantie Deze scriptie heeft als onderwerp microkrediet. Microkredieten zijn kleine leningen bedoeld voor arme mensen, vaak vrouwen, in ontwikkelingslanden zodat arme mensen kunnen investeren in een bedrijfje om inkomen te genereren. Doorgaans kunnen deze mensen door een gebrek aan onderpand, een vast inkomen en een gebrek aan kredietgeschiedenis niet terecht bij traditionele banken. (Weber 2001: 6) Waarom een scriptie over microkrediet? Sinds de ontdekking door Muhammad Yunus in 1976 is microkrediet door overheden en invloedrijke internationale instellingen omarmd als één van de belangrijkste instrumenten tegen armoede (Rahman 2004: 27). Yunus ontdekte in 1976 dat microkrediet een effectief instrument is om armoede te bestrijden. Hij was in staat om de armen krediet te lenen zonder onderpand, iets waar gewone banken nooit geïnteresseerd in waren. In 1983 richtte Yunus de Grameen Bank op met als doel om op grote schaal microkredieten aan de armen te verstrekken. In de jaren ’90 kregen politieke leiders en internationale instellingen aandacht voor de manier waarop de Grameen Bank microkredieten aan de armen leende. Als gevolg werd in 1997 de eerste Microcredit Summit gehouden in Washington waar microkrediet werd gepresenteerd als nieuwe strategie om wereldwijde armoede te bestrijden. (Chowdhury 2008: 19) Sindsdien hebben het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereld Bank en de Verenigde Naties (VN) microkrediet omarmd als instrument tegen armoede (Rahman 2004: 27, Chowdhury 2008: 19). Het jaar 2005 werd door de VN uitgeroepen tot het International Year of Microcredit om microkrediet internationaal onder de aandacht te brengen (Young 2006: 3). In 2006 wonnen Yunus en de
1
Yunus, Muhammad (2010), in: Bellman, E. (2010) ‘Microlending Backlash Spreads to Bangladesh’.
Pagina | 9
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Grameen de Nobelprijs voor de Vrede vanwege ‘their efforts to create economic and social development from below’ (Sengupta & Aubuchon 2008: 9). Inmiddels is de microkredietsector wereldwijd verspreid en zijn er rond de 2000 microfinancieringsinstellingen (MFI’s) die microkredieten aanbieden aan arme mensen.2 In Nederland werkt prinses Máxima samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) en het Netherlands Platform for Microfinance (NPM)3 om microkrediet onder de aandacht te brengen (NPM 2011). Bij dit platform werken 15 Nederlandse instanties samen om de effectiviteit van hun activiteiten rondom microkrediet te verbeteren4. Máxima is namens de VN vanaf 2005 betrokken bij microkrediet. In 2009 werd Máxima door VN-baas Ban Ki-moon tot adviseur op het gebied van microkrediet benoemd. (NOS 2009) In september 2010 kopte de landelijke media: ‘Verenigde Staten omarmen plan Máxima om via microkredieten de allerarmsten ter wereld toegang te geven tot een bank systeem’ (Telegraaf 2010, NRC Handelsblad 2010). Volgens De Telegraaf is ‘de steun van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Hillary Clinton, […] een enorme opsteker voor de initiatieven van de Nederlandse prinses’ (Van Vliet 2010) Kortom, microkrediet wordt ook door nationale overheden omarmd als oplossing voor armoede in de wereld.
1.2 Probleem en vraagstelling De Grameen Bank heeft sinds de oprichting in 1983 model gestaan voor de manier waarop armoede via microkrediet kan worden bestreden. Microkrediet is dankzij de Grameen Bank gelegitimeerd als panacee tegen armoede. Sindsdien hebben overheden en internationale instellingen microkrediet omarmd als belangrijk instrument in de strijd tegen armoede. (Rahman 2004: 31) Echter, er bestaan tegenstrijdige opvattingen over het doel van microkrediet en de effecten ervan op de armen. Voorstanders wijzen op een aantal algemeen geaccepteerde aannames, ook wel de retoriek van microkrediet genoemd (Morduch 1999, Rahman 2004, Young 2006, Johnston & Morduch 2007). Deze retoriek gaat er vanuit dat er dankzij microkrediet een win-win situatie gecreëerd wordt: zowel financiële instellingen als de armen profiteren van toegang tot microkrediet (Morduch 1999: 1570). De armen kunnen dankzij microkrediet investeren in een bedrijf om er inkomen mee te genereren. Daarnaast wordt er een financiële sector gebouwd waarbij 2
Zie www.mixmarket.org voor informatie over MFI’s wereldwijd en hun leningenportefeuille. Meer informatie over het NPM: www.microfinance.nl 4 De volgende leden zijn aangesloten bij het NPM: ASN Bank, Cordaid, Doen Foundations, FMO, Hivos, ICCO, ING bank, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Oikocredit, Oxfam Novib, Rabobank Foundation, SNS Asset Management, SNV, Triodos Bank, Triple Jump en Woord en Daad. 3
Pagina | 10
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
institutionele capaciteit wordt ontwikkeld om op een kosteneffectieve manier krediet aan arme huishoudens te lenen. (Morduch 2000: 617) Bij deze retoriek wordt verondersteld dat MFI’s de meeste armoede bestrijden wanneer ze financieel onafhankelijk zijn van overheidssubsidies (Morduch 2000: 617). Om deze reden dienen MFI’s financieel onafhankelijk te worden en kapitaal aantrekken uit private kapitaalmarkten. Zo zou er op een efficiënte manier armoede bestreden worden zonder hoge kosten voor overheidssubsidies. (idem) De win-win retoriek wordt ondersteunt door overheden en internationale instellingen, waaronder de Wereld Bank, het IMF en de VN (Weber 2001, Young 2006). Echter, er zijn twee soorten kritieken ontstaan op de win-win retoriek van microkrediet. Allereerst hebben academici en ontwikkelingswerkers twijfels geuit over de effecten van microkrediet op de armen (oa Goetz & Gupta 1996; Morduch 1999; Rahman 1999, 2004; Huq 2004; Karim 2008; Johnston & Morduch 2008). Financieel onafhankelijke MFI’s zouden meer nadruk leggen op winstgeneralisatie en minder op armoedebestrijding of het welzijn van mensen. Er zou een contradictie bestaan tussen het doel om financiële onafhankelijkheid van MFI’s te bereiken en het doel om armoede te bestrijden. (Rahman 2004: 27) Om financieel onafhankelijk te worden, moeten MFI’s het klantenbereik en leningenportefeuilles uitbreiden en hogere rentes vragen dan wanneer ze subsidies ontvangen. Als gevolg zouden de kosten voor het verlenen van microkrediet zo hoog zijn dat de allerarmsten deze kosten niet meer kunnen dragen. Hierdoor ontstaan er negatieve gevolgen voor de armen. (Rahman 2004: 28) In de tweede plaats wordt microkrediet door critici gezien als verlengde van het neoliberale gedachtegoed (oa Weber 2001, 2004; Isserles 2003; Young 2006). Isserles (2003: 32) stelt dat de opkomst van microkrediet het gevolg is van de mislukking van de Structural Adjustment Programs (SAP’s) in de jaren ‘80. Volgens Weber (2001, 2004) gebruiken de Wereld Bank en het IMF de win-win retoriek van microkrediet om de liberalisering van handel en de financiële sector door te voeren op lokaal niveau (Weber 2001: 8). De tegenstrijdige opvattingen over de effecten van microkrediet op armen hebben geleid tot de hoofdvraag van deze scriptie: In hoeverre werkt microkrediet als succesvol instrument in de strijd tegen armoede in ontwikkelingslanden?5 5
Terwijl microkrediet wordt omarmd als middel tegen armoede én de emancipatie van vrouwen, zal ik gezien de beperkte omvang van deze scriptie alleen kijken naar de effecten van microkrediet op armoede en niet naar de effecten op de emancipatie van vrouwen.
Pagina | 11
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
De onderzoeksvraag wordt beantwoord aan de hand van een hypothese. Uit de inleiding is gebleken dat de Wereld Bank, het IMF en de VN de gedachte delen dat microkrediet een van de belangrijkste instrumenten is voor armoedebestrijding. Gezien de gedeelde opvatting van deze instellingen, wordt er uitgegaan van de volgende hypothese: Hypothese: Microkrediet werkt als succesvol instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden. Aan de hand van drie deelvragen wordt er kritisch naar het concept microkrediet gekeken. De drie deelvragen die moeten leiden tot een antwoord op de hoofdvraag, luiden als volgt: Deelvraag 1: Wat zijn de wetenschappelijke onderzoeksresultaten over de effecten van microkrediet op armoede in ontwikkelingslanden? Deelvraag 2: Hoe worden tegenstrijdige wetenschappelijke onderzoeksresultaten over de effecten van microkrediet op armoede in ontwikkelingslanden verklaard? Deelvraag 3: Hoe kan de opkomst van microkrediet worden verklaard, ondanks dat wetenschappelijke onderzoeken geen eenduidig antwoord geven op de vraag of microkrediet daadwerkelijk armoede bestrijdt? Aan de hand van de eerste deelvraag wordt onderzocht wat de wetenschappelijke onderzoeksresultaten zijn van de effecten van microkredieten op de armen in ontwikkelingslanden. Om deze vraag te beantwoorden wordt er gekeken naar twee subvragen: 1. In hoeverre heeft microkrediet een positief effect op armoedebestrijding bij armen? Er van uitgaande dat microkrediet een positief effect heeft, kan er een tweede vraag gesteld worden: 2. Kan microkrediet de armen boven of onder de armoedegrens van $1 per dag helpen? De conclusies van verschillende onderzoeken worden hierbij vergeleken om te kijken in hoeverre er overeenkomsten zijn of verschillen zijn. Aan de hand van de tweede deelvraag wordt onderzocht hoe tegenstrijdige onderzoeksresultaten over de effecten van microkrediet op armoedebestrijding worden verklaard. Om deze vraag te beantwoorden wordt in de literatuur er gekeken naar verschillende oorzaken voor de tegenstijdige onderzoeksresultaten. Aan de hand van de derde deelvraag wordt onderzocht hoe de opkomst van microkrediet verklaard kan worden, ondanks de tegenstrijdige wetenschappelijke onderzoeksresultaten over de effecten van microkrediet. Om deze vraag te beantwoorden wordt er gekeken naar de manier waarop de Pagina | 12
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
opvattingen over microkrediet in de loop der jaren zijn veranderd. Ook zullen er verschillende kritieken op microkrediet worden verklaard. Zowel wetenschappelijke artikelen als interviews worden gebruikt om deze deelvraag te beantwoorden.
1.3 Methodologie Gezien de beperkte tijd voor het schrijven deze scriptie ben ik zelf niet in staat geweest om af te reizen naar een ontwikkelingsland om de gevolgen van microkrediet op arme mensen te kunnen onderzoeken. Zodoende is deze scriptie gebaseerd op een kwalitatieve data-analyse: aan de hand van wetenschappelijke artikelen en boeken, krantenartikelen, websites, rapporten en interviews is geprobeerd een antwoord te geven op de onderzoeksvraag. De artikelen heb ik gevonden via Google Scholar. De boeken heb ik gevonden in de bibliotheken van de Universiteit van Amsterdam, de Hogeschool van Amsterdam en de Vrije Universiteit van Amsterdam. De websites, rapporten, en krantenartikelen stonden online op het World Wide Web. Daarnaast heb ik gebruik kunnen maken van informatie uit een interview dat op maandag 10 januari 2011 gehouden is met de heer Hans van der Veen, beleidsadviseur microkrediet op het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) in Den Haag. De vragen voor het interview worden weergegeven in bijlage 1. De belangrijkste vragen betroffen: 1. De werkwijze van BZ met betrekking tot microkrediet. 2.De relatie van BZ met het NPM. Hoe BZ tegen microkrediet aankijkt. 3.Wat BZ vindt van de kritiek dat microkrediet geen sociale doelen zou kunnen nastreven. 4.Wat BZ vindt van de kritiek dat microkrediet wordt gezien als verlengde van het neoliberalisme. 5.Wat de uitdagingen voor de microkredietsector zijn. Hiermee heb ik geprobeerd om te kijken naar wat er op beleidsniveau verbeterd kan worden voor de microkredietsector.
1.4 Opbouw van de scriptie Deze scriptie heeft als doel om te onderzoeken in hoeverre microkrediet een succesvol instrument is tegen armoede in ontwikkelingslanden. De scriptie is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de historische oorsprong van microkrediet. In dit hoofdstuk zal duidelijk worden waarom microkrediet door nationale en internationale instellingen als succesvol instrument tegen armoede wordt omarmd.
Pagina | 13
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
In hoofdstuk 3 wordt de wereldwijde vraag naar microkrediet besproken. Daarnaast wordt het debat geschetst waarbinnen microkrediet kan worden uiteengezet. Microkrediet is een belangrijk onderwerp binnen het ontwikkelingsdebat. Binnen dit debat bestaan er verschillende ontwikkelingsvisies: de Mainstream Development visie, de Alternative Development visie, de Post Development visie. Afhankelijk van de betreffende ontwikkelingsvisie wordt microkrediet vanuit een verschillende invalshoek benaderd. Deze verschillende invalshoeken voor microkrediet zijn: de marktbenadering binnen Mainstream Development, de sociale benadering binnen Alternative Development en er is een kritische invalshoek binnen Post Development. Vanuit deze verschillende invalshoeken wordt de opkomst van microkrediet in hoofdstuk 5 geanalyseerd. In hoofdstuk 4 worden Deelvraag 1 en Deelvraag 2 geanalyseerd. In het eerste deel van het hoofdstuk wordt er ingegaan op Deelvraag 1: Wat zijn de wetenschappelijke onderzoeksresultaten naar de effecten van microkrediet op armoedebestrijding in ontwikkelingslanden? In het tweede deel van het hoofdstuk wordt er ingegaan op Deelvraag 2: Hoe worden tegenstrijdige onderzoeksresultaten over de effecten van microkrediet op armoede verklaard? Bij deze deelvraag zal duidelijk worden dat er verschillende verklaringen mogelijk zijn voor tegenstrijdige onderzoeksresultaten over de effecten van microkrediet. De belangrijkste verklaring is dat er tot nu toe geen goede meetinstrumenten zijn om de effecten van microkrediet op armoede te kunnen meten. In hoofdstuk 5 wordt er getracht een antwoord te geven op Deelvraag 3: Hoe kan de opkomst van microkrediet verklaard worden, ondanks dat wetenschappelijke onderzoeken geen eenduidig antwoord geven op de vraag of microkrediet daadwerkelijk armoede bestrijdt? Voor deze deelvraag wordt microkrediet vanuit de drie invalshoeken benaderd. Deze invalshoeken waren: de marktbenadering, de sociale benadering en de kritische invalshoek. Vanuit alle drie de invalshoeken zal microkrediet worden benaderd. Geconcludeerd zal worden dat de opkomst van microkrediet vooral wordt aangedreven door de aannames van de marktbenadering van microkrediet. Echter, kritische geluiden uit de sociale benadering kunnen zorgen dat voorstanders van microkrediet meer op sociale doelen gaan richten. In de conclusie zal duidelijk worden dat het moeilijk is om aan de hand van de literatuur een eenduidig antwoord te geven op de hoofdvraag van deze scriptie. Gezien de tegenstrijdige resultaten op de vraag of microkrediet werkt bij armoedebestrijding, kan er na 35 jaar microkrediet een nieuwe onderzoeksvraag gesteld worden: niet óf microkrediet werkt, maar wannéér en bij wíe.
Pagina | 14
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
2. DE OPKOMST VAN MICROKREDIET
2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de opkomst van microkrediet beschreven. In paragraaf 2.2 zal een veel gebruikte definitie van microkrediet en microfinanciering beschreven worden als ook de instellingen die microkredieten uitlenen. In paragraaf 2.3 wordt duidelijk hoe Muhammad Yunus in 1976 op het idee kwam om microkrediet te gaan gebruiken om armoede te bestrijden in Bangladesh. In 1983 richtte Yunus de eerste microkredietbank op. Het model van deze bank werd vervolgens gekopieerd in veel landen. In de jaren ’90 kregen ook politieke leiders aandacht voor het model. In 1997 werd de eerste Microkrediet Summit gehouden. Paragraaf 2.4 beschrijft dat dankzij de eerste Microkrediet Summit in 1997, microkrediet door internationale instellingen zoals de Wereld Bank, het IMF en de VN omarmd werd als succesvol instrument tegen armoede. Het jaar 2005 werd door de VN zelfs uitgeroepen als International Year of Microcredit en zorgde ervoor dat microkrediet internationaal onder de aandacht kwam. Sindsdien is de microkredietsector snel gegroeid. Paragraaf 2.5 geeft feiten en cijfers weer over de huidige stand van microkrediet wereldwijd. Gezien de historische oorsprong zal in paragraaf 2.6 zal duidelijk worden waarom microkrediet wereldwijd een populair instrument is geworden is tegen armoede.
2.2 Definitie microkrediet en microfinanciering Microkredieten zijn kleine leningen die voornamelijk worden toegekend aan arme mensen in ontwikkelingslanden. Dit geeft arme mensen de mogelijkheid om een kleine onderneming op te richten en extra inkomen te genereren, waardoor ze beter voor zichzelf en hun families kunnen zorgen. (Weber 2001: 6) Deze leningen worden aangeboden aan individuen of via groepsleningen, vaak zonder onderpand. Een groepslening, ook wel bekend als solidariteitslening, is een mechanisme waarmee personen de mogelijkheid hebben om een onderpand of garantie voor een lening af te geven. Hierbij heeft de hele groep een betalingsverplichting; iedereen staat garant. De stimulans om de lening terug te betalen is gebaseerd op groepsdruk: als één persoon in de groep niet in staat is om de lening terug te betalen, moeten de andere groepsleden het verschuldigde bedrag terugbetalen. Bij een individuele lening gaat het om één klant en wordt er
Pagina | 15
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
niet aan andere mensen gevraagd om een onderpand te verstrekken of garant te staan voor de lening. (VN 2005, MSC 2010) Microspaarrekeningen zijn kleine spaarrekeningen waarmee mensen kleine hoeveelheden geld kunnen opslaan voor toekomstig gebruik en hier rente over vangen. Op deze microspaarrekeningen kunnen huishoudens kleine bedragen aan de kant zetten voor onverwachte kosten of toekomstige investeringen zoals onderwijs en ouderdom. (VN 2005) Een microverzekering is een verzekering waarbij bedrijven en instellingen betalingen doen om risico te delen. Door toegang tot een dergelijk verzekeringssysteem kunnen ondernemers zich beter concentreren op de groei van hun bedrijven zodat ze de risico’s van het vak kunnen inperken. (VN 2005) Microkredieten, microspaarrekeningen en microverzekeringen zijn onderdeel van het stelsel van microfinanciering. Vaak wordt deze term in ontwikkelingstheorie gebruikt om microkredietprojecten te beschrijven (Rahman 2004: 26). In deze scriptie zal de term microkrediet gebruikt worden voor zowel microkredietprojecten als microfinanciering. Echter, in hoofdstuk 5 zal een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen microkrediet en microfinanciering gezien de verschillende benaderingen die erbij horen. Wat microkrediet onderscheidt van traditionele financiering is het doel om arme mensen te dienen die niet binnen de reikwijdte van de formele financiële markt liggen (Churchill & Frankiewicz 2006: 18). Banken gaan er over het algemeen vanuit dat kleine leningen niet winstgevend zijn. Bovendien zouden armen niet liquide zijn: niet in staat om hun lening op redelijke termijnen terug te betalen, gezien de onvoorspelbare inkomens en kwetsbaarheid voor risico’s. Hierdoor worden de financiële diensten niet verstrekt. (Robinson 2001: 9) Dankzij microkrediet hebben arme mensen wel toegang tot deze financiële basisdiensten. (CGAP 2010) Microfinancieringsinstellingen (MFI’s) zijn instellingen die microkredieten aan de armen aanbieden.
Voorbeelden
van
MFI’s
zijn
niet-gouvernementele
instellingen
(NGO’s),
commerciële- en ontwikkelingsbanken en ontwikkelingsinstellingen (Rahman 2004: 27). Alle MFI’s delen het gemeenschappelijke kenmerk dat ze financiële diensten aanbieden aan klanten die armer en kwetsbaarder zijn dan klanten van traditionele banken (VN 2005). Momenteel zijn er wereldwijd rond de 2000 MFI’s bekend die microkredieten aanbieden aan arme mensen6. Bekende MFI’s zijn de Grameen Bank in Bangladesh, de Banco Solidario (BancoSol) in Bolivia en de Bank Rakyat Indonesia (BRI) (Robinson 2001: 3).
6
Zie www.mixmarket.org voor een uitgebreid overzicht.
Pagina | 16
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
2.3 Uitvinder van microkrediet: Muhammad Yunus in 1976 Microkrediet werd uitgevonden in de jaren ’70 door de Bengalees Muhammad Yunus. In 1969 haalde hij een PhD in economie in de Verenigde Staten en gaf daar enkele jaren les. In 1972 keerde hij terug naar Bangladesh. In Bangladesh was er in die periode een grote hongersnood ontstaan nadat het land onafhankelijk was geworden van Pakistan in 1971. Bovendien had het land al twee jaar lang last van overstromingen. In 1974 leefde 80 percent van de samenleving in armoede. (Yunus 2007: 115) Yunus, die op dat moment professor in economie was op de Chittagong Universiteit in Bangladesh, raakte teleurgesteld in de economische theorieën die hij onderwees: ‘In 1974 vond ik het moeilijk om, tegen de achtergrond van een verschrikkelijke hongersnood in Bangladesh, in de collegezalen van de universiteit elegante economische theorieën te onderwijzen. Plotseling voelde ik de leegheid van die theorieën tegenover die verpletterende honger en armoede. Ik wilde iets doen waarmee ik de mensen om me heen, al was het maar één mens, direct kon helpen de volgende dag wat makkelijker door te komen’ (Yunus 2007: 16-17). In een dorp in de buurt probeerde Yunus te achterhalen wat de armoede had veroorzaakt. Hij kwam erachter dat de armen geen toegang hadden tot kapitaal van banken aangezien zij geen onderpand hadden. Hierdoor bleven ze armoedig en waren afhankelijk van woekerhandelaren. Yunus besloot om 42 van deze slachtoffers $27 uit eigen zak te lenen. De armen investeerden dit geld en maakten bamboekrukjes, rieten manden en ander spullen om te verkopen. Van de kleine winst konden ze leven. Yunus vroeg het geld pas terug te betalen op het moment dat de lening was terugverdiend. Uiteindelijk was iedereen in staat om de lening terug te betalen. Het project was een succes en Yunus wilde uitbreiden. (Yunus 2007: 123-135) In 1976 sloot Yunus bij de bank een lening af van $300 om aan de armen uit te lenen (Yunus 2007: 135). Om het probleem te verhelpen dat armen geen onderpand hadden, werd het krediet niet aan individuele leden gegeven maar aan groepen. Groepsdruk werd hierbij belangrijk als vervanging van de zekerheid van een onderpand. Wanneer de leden van de groep aan het eind van de leningscyclus hun lening hadden afbetaald, konden ze een nieuwe lening vragen voor de uitbreiding van hun bedrijf. (Isserles 2003) Het idee van microkrediet was geboren. In 1983 slaagde Yunus erin om een aparte bank voor de armen op te richten. Hij noemde deze bank de Grameen Bank, dat letterlijk Bank van het Dorp betekent. Het doel van de bank was om een onderpandvrije lening te verstrekken aan armen, zodat ze kunnen investeren in een bedrijfje om inkomen te genereren. (Yunus 2007: 137) De Grameen Bank werd een formele en Pagina | 17
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
onafhankelijke financiële instelling en liet op twee manieren zien hoe lenen aan de armen kon werken. Ten eerste liet de bank zien dat arme huishoudens hun voordeel deden met betere toegang tot kapitaal. Ten tweede bewees de bank dat financiële instellingen niet per definitie verlies leiden door arme mensen geld te lenen. (Sengupta & Aubuchon 2008: 11) Aangemoedigd door dit succes is de Grameen Bank in de jaren erna enorm uitgebreid. In 2009 had de Grameen Bank rond de 8 miljoen klanten (Roodman 2010). In figuur 2.1 is zichtbaar hoe de Grameen Bank vanaf de jaren ’80 is gegroeid. Figuur 2.1: Aantal klanten bij de Grameen Bank (1980-2009)
Bron: D. Roodman (2010), MIX-market (2010)
In de jaren ’80 en ’90 werd het model van de Grameen Bank populair. Het succes was bepaald door het hoge aantal leningen dat de Grameen Bank had uitstaan waarvan 98 procent werd terugbetaald. Het model werd door ontwikkelingsinstellingen gekopieerd in veel andere landen. In de jaren ’90 kregen ook donoren en politieke leiders aandacht voor dit model. (Karim 2008: 13-14) Als gevolg werd in 1997 de eerste Microcredit Summit gehouden. De volgende paragraaf gaat dieper in op deze Summit.
2.4 De eerste Microcredit Summit in 1997 In 1997 werd de eerste Microcredit Summit gehouden in Washington DC. Er waren 2900 vertegenwoordigers uit 137 landen aanwezig. De vertegenwoordigers kwamen uit verschillende sectoren: donoren als Citicorp, Chase Manhattan, en American Express, politieke leiders, Pagina | 18
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
beleidsmedewerkers, NGO’s en commerciële kredietverstrekkers en multinationals (Rankin 2001: 19). Tijdens deze Summit gaf Yunus een toespraak waarin hij stelde dat ‘credit is more than business. Just like food, credit is a human right’ (Yunus 1997, in: Robinson 2001: 25). Zijn droom om armoede in de wereld uit te roeien vergeleek hij met de droom die men 100 jaar geleden had om te vliegen. Hij zei dat: ‘In their first successful attempt in 1903, the Wright Brothers could stay in the air for only 12 seconds and fly for only 120 feet. Sixty-five years later, however, man was able to go to the moon and successfully return to Earth.’ (Yunus 1997 in: Chowdhury 2008: 20). Yunus betoog dat er over 55 jaar een armoedevrije wereld zou zijn dankzij microkrediet (Chowdhury 2008: 20). Microkrediet werd vanaf dat moment door de aanwezige vertegenwoordigers gezien als een belangrijk anti-armoede instrument (MCS 1997, in: Rahman 2004: 30). Tijdens de Summit werd er een globale campagne gestart met als doel om in het jaar 2005 in totaal 100 miljoen families van de allerarmste klasse in de wereld van krediet te hebben voorzien (MCS 1997, in: Rahman 2004:18). Er werd afgesproken dat er in de komende 10 jaar een bedrag van $21,6 miljard beschikbaar gesteld moest worden om microkredietprojecten wereldwijd te kunnen ondersteunen (Rahman 2004: 18). De ene helft van deze kosten moest worden opgevangen door donoren en nationale overheden. De andere helft moest komen uit private bronnen, nationale en internationale kapitaalmarkten, en spaargelden, waaronder het spaargeld van de armen zelf. Van het totaalbedrag zou $15 miljard gebruikt worden als microleningskapitaal. De andere $7 miljard was nodig om de capaciteit van financieringsinstellingen op te bouwen, zoals het opzetten van management informatiesystemen en het opleiden van veldwerkers en managers. (Rahman 2004: 30) In datzelfde jaar, 1997, werd door de VN het daarop volgende decennium uitgeroepen tot de First United Nations Decade for the Eradication of Poverty. Het jaar 2005 werd benoemd tot International Year of Microcredit om microkrediet globaal onder de aandacht te brengen. Het jaar 2005 was ook al het laatste jaar van de campagne van de Microkrediet Summit in 1997. (Young 2006: 3) Invloedrijke internationale economische instellingen, zoals het IMF en de Wereld Bank, wezen microkrediet aan als een van de belangrijkste instrumenten in de strijd tegen armoede. Overheden en donorinstellingen gaven steeds meer geld aan een toenemend aantal microkrediet programma’s. Als gevolg groeide de microkredietsector snel (Robinson 2001: 20). In het International Year of Microcredit in 2005 kwamen wereldleiders op de VN World Summit 2005 bijeen om te zien in hoeverre er vooruitgang was geboekt om de Millennium Ontwikkelings Pagina | 19
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Doelen (MDG’s) te halen. De VN zag een belangrijke rol voor microkrediet weggelegd om deze MDG’s te bereiken, voornamelijk bij het eerste doel om extreme armoede voor de helft te verminderen in het jaar 2015. (Young 2006: 19) Dankzij microkrediet konden ‘inclusive financial sectors’ ontwikkeld worden waarbij alle armen toegang zou krijgen tot financiële diensten (VN 2005). In het World Summit Outcome Document stond: ‘We recognize the need for access to financial services, in particular for the poor, including through microfinance and microcredit’ (Paragraph 23(i) UNCDF 2005, in: Young 2006: 3). Het idee was dat de uitbreiding van de financiële sector ervoor zorgde dat een groter segment van de armen toegang kon krijgen tot een gediversifieerde bron van kapitaal (Young 2006: 10). In 2006 won Yunus en de Grameen Bank de Nobelprijs voor de Vrede. Het Nobelprijs committee gaf de prijs ‘for their efforts to create economic and social development from below’ (Sengupta & Aubuchon 2008: 9). Microkrediet was volgens het committee ‘an important liberating force’ en een ‘ever more important instrument in the struggle against poverty’ (idem). De uitreiking van de Nobelprijs voor de Vrede aan Yunus zorgde opnieuw voor een stroom van publiciteit over het succes van microkrediet (Sengupta & Aubuchon 2008: 11). In 2009 werd Prinses Máxima door VN baas Ban Ki-moon als adviseur op het gebied van microkrediet aangesteld (NOS 2009).
2.5 De huidige stand van microkrediet wereldwijd Sinds de ontdekking heeft microkrediet zich verspreid over de hele wereld. Het microkredietmodel van de Grameen Bank is gekopieerd in landen als Bolivia, Chili, China, Ethiopië, Honduras, India, Maleisië, Mali, de Filippijnen, Sri Lanka, Tanzania, Thailand, de Verenigde Staten en Vietnam. In 2009 waren er bij Microfinance Information Exchange Market (MIX) in totaal 1917 MFI’s bekend die ongeveer 92,4 miljoen klanten bereiken in meer dan 100 landen. Van deze MFI’s was de leningenportefeuille in totaal $65,1 miljard7. In figuur 2.2 staat een overzicht van het aantal MFI’s per regio en het aantal klanten. De opkomst van MFI’s wordt veelal gebaseerd op het feit dat succesvolle MFI’s verslag doen van de hoge percentages aantal mensen die de lening terugbetalen. Het aantal mensen dat de lening terugbetaalt, zou boven 95 procent liggen. (Sengupta & Aubuchon 2008: 13) Dit percentage laat zien dat MFI’s financieel onafhankelijk kunnen worden door te lenen aan arme leners zonder kredietgeschiedenis of onderpand. Financieel onafhankelijk houdt in dat MFI’s op eigen benen kunnen bestaan zonder overheidsgeld. Dit onderscheid is belangrijk: als de microkredietsector blijft 7
Zie www.mixmarket.org voor een uitgebreid overzicht.
Pagina | 20
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
groeien en MFI’s meer klanten gaan bereiken, dan wordt de commerciële levensvatbaarheid van een MFI vaak gezien als cruciaal voor de toegang tot meer financieringsbronnen. (Sengupta & Aubuchon 2008: 13-14) Hier later op worden teruggekomen in Hoofdstuk 2. Figuur 2.2: Aantal MFI’s en aantal klanten per regio (2009) Bereik
Aantal MFI’s per regio 427
Aantal leners (miljoenen) 8,0
Aantal spaarders (miljoenen) 20,7
Oost Azië en Pacific
246
13,7
4,9
Oost Europa en Centraal Azië Latijns Amerika
404
2,8
2,8
442
14,2
17,2
72
2,7
1,0
325
50,4
33,1
1917
92,4
79,7
Afrika (Sub Sahara)
Midden Oosten en Noord Afrika Zuid Azië Alle Regio’s Bron: MIX-market 2011
2.6 Samenvatting Het doel van dit hoofdstuk was om de opkomst van microkrediet te beschrijven. Sinds de ontdekking in 1976 door Muhammad Yunus in Bangladesh is microkrediet wereldwijd een populair instrument geworden in de strijd tegen armoede. Microkrediet was in staat om arme mensen in een lening te verstrekken zonder onderpand, iets waar traditionele banken tot dan toe nooit geïnteresseerd in waren geweest. Sinds de eerste Microcredit Summit in 1997 wordt microkrediet door de Wereld Bank, het IMF en de VN omarmd als nieuwe strategie om armoede te bestrijden. Het jaar 2005 werd door de VN zelfs uitgeroepen tot het International Year of Microcredit om microkrediet wereldwijd onder de aandacht te brengen. In 2006 won Yunus de Nobelprijs voor de Vrede. Sinds de ontdekking van Yunus in 1976 is de microkredietsector snel gegroeid Momenteel zijn er wereldwijd bijna 2000 MFI’s die microkrediet en andere financiële diensten aanbieden aan arme mensen. De totale leningenportefeuille bedroeg in 2009 $65,1 miljard. In Nederland wordt microkrediet ook omarmd. In 2009 werd Prinses Máxima door VN baas Ban Ki-moon als adviseur van microkrediet aangesteld. Pagina | 21
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Ondanks de successen van microkrediet en de verspreiding van microkredietprogramma's in de afgelopen decennia, hebben ontwikkelingswerkers en onderzoekers kritieken gehad op de succesverhalen van microkrediet (oa Goetz en Gupta 1996; Isserles 2003; Karim 2008; Morduch 1999, 2000, 2008; Weber 2001, 2004). In hoofdstuk 3 wordt, aan de hand van deze kritieken, het kader geschetst waarbinnen microkrediet uiteengezet wordt.
Pagina | 22
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
3. MICROKREDIET BINNEN HET ONTWIKKELINGSDEBAT
3.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk werd duidelijk hoe het idee is ontstaan dat microkrediet een succesvol instrument is tegen armoede. In dit hoofdstuk worden de aannames van microkrediet uiteengezet binnen het ontwikkelingsdebat. Paragraaf 3.2 beschrijft de wereldwijde vraag naar microkrediet. Paragraaf 3.3 geeft een overzicht van de verschillende invalshoeken van microkrediet binnen het ontwikkelingsdebat. Binnen het ontwikkelingsdebat zijn er drie visies: Mainstream Development, Alternative Development en Post Development. Paragraaf 3.4 gaat in op microkrediet binnen de Mainstream Development visie. Binnen deze visie zijn de aannames van microkrediet gebaseerd op de marktbenadering van microkrediet. Paragraaf 3.5 gaat in op microkrediet binnen de Alternative Development visie. Binnen deze visie zijn de aannames van microkrediet gebaseerd op de sociale benadering van microkrediet. Paragraaf 3.6 gaat in op de Post Development visie. Binnen deze visie zien critici microkrediet als verlengde van het neoliberale gedachtegoed. In paragraaf 3.7 volgt een samenvatting van alle microkredietbenaderingen. Ook wordt er ingegaan op de manier waarop dit kader zal worden toegepast in deze scriptie.
3.2 De wereldwijde vraag naar microkrediet Volgens het Wereld Bank Report 1999/2000: Entering the 21e Century leefde in 1998 ongeveer 1,2 miljard mensen onder de armoedegrens van $1 per dag (Robinson 2001: 10). Van deze mensen zou 80 procent geen toegang hebben tot geïnstitutionaliseerde, formele financiële diensten (Fernando 2006: 11). Doordat deze mensen geen gebruik kunnen maken van financiële diensten, bestaat er een groot gat tussen het lage aantal beschikbare formele financiële diensten en de wereldwijde vraag naar zulke financiële diensten (Robinson 2001: 11). Dit wordt ook wel ‘the absurd gap’ genoemd. Het gat tussen vraag en aanbod van financiële diensten in ontwikkelingslanden is in de jaren ’90 gebruikt als argument om microkrediet wereldwijd te verspreiden. (Robinson 2001: 10) Hier wordt in hoofdstuk 5 dieper op ingegaan. De mensen die geen toegang hebben tot formele financiële diensten worden aangeduid als ‘de armen’ (Fernando 2006: 11). Zonder toegang tot formele financiële diensten zijn de armen Pagina | 23
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
afhankelijk van informele bronnen, zoals vrienden en familie, krediet- en spaarverenigingen als ROSCA’s (Rotating Savings and Credit Associations), of woekerhandelaren die hele hoge rentes vragen. Echter, deze informele bronnen hebben veel nadelen, zoals hoge kosten, lage kwaliteit en afhankelijkheid van de beschikbaarheid. Hierdoor zijn mensen met lage inkomens erg kwetsbaar. Door financiële diensten aan te bieden, hebben MFI’s de mogelijkheid om zowel klanten te laten profiteren als zijzelf. Zodra MFI’s de armen producten aanbieden, kunnen de armen hun afhankelijkheid van onbetrouwbare informele bronnen verminderen. De armen kunnen ook toegang krijgen tot diensten die niet beschikbaar zijn in de informele sector, zoals verzekeringen. (Churchill & Frankiewics 2006: 20)
3.3 Microkrediet binnen het ontwikkelingsdebat Microkrediet is binnen het ontwikkelingsdebat een belangrijk onderwerp van discussie. Er zijn drie ontwikkelingsvisies binnen het ontwikkelingsdebat: Mainstream Development, Alternative Development en Post Development. Afhankelijk van de ontwikkelingsvisie bestaan er verschillende benaderingen van microkrediet. Binnen Mainstream Development wordt microkrediet omarmd dankzij een ‘marktbenadering’ (Drake & Rhyne 2002: 3) van microkrediet. Binnen Alternative Development wordt microkrediet omarmd dankzij een ‘sociale benadering’ (Young 2006: 13) van microkrediet. Binnen Post Development wordt er kritisch naar de beide benaderingen van microkrediet gekeken. In figuur 3.1 op de volgende pagina staat een overzicht van de verschillende ontwikkelingsvisies en de bijbehorende microkredietbenadering.
Pagina | 24
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Figuur 3.1 Overzicht verschillende ontwikkelingsvisies en microkrediet benadering MAINSTREAM
ALTERNATIVE
POST
DEVELOPMENT
DEVELOPMENT
DEVELOPMENT
Marktbenadering
Sociale benadering
Kritische benadering
Aangeboden financiële
Microfinanciering:
Microkredieten
diensten
microkredieten,
Microkrediet benadering
spaardiensten, verzekeringen Doel MFI
Bron van kapitaal
Financiële
Armoedebestrijding
onafhankelijkheid en
door de allerarmsten
winst generalisatie
kredieten te verstrekken
Private investeringen
Donor- en overheids gesubsidieerd geld
Doel microkrediet
Assumptie
Financiële sectoren
Armen te laten
Microkrediet wordt
bouwen en armoede
emanciperen waardoor
gebruikt om
bestrijden
ze zichzelf in hun
neoliberalisme door te
basisbehoeften kunnen
voeren op individueel
voorzien
niveau
Toegang tot de markt is
Toegang tot krediet
Microkrediet is het
cruciaal voor
geeft mensen de kans
gevolg van de
armoedevermindering
om minder kwetsbaar te
mislukking van de
worden en
SAP’s
zelfvoorzienend te zijn Proces
Grote private
Investeringen in
Via microkrediet wordt
kapitaalinvesteringen in
kleinschalige projecten
de liberalisering van de
financieel onafhankelijk
die de allerarmsten van
financiële sector
MFI’s met een groot
de bevolking bereiken
geconsolideerd
Wereld Bank, IMF,
ILO, Grameen Bank,
Escobar, Weber,
CGAP, USAID, VN,
ontwikkelingswerkers,
Isserles, Karim,
BRI, ASA
antropologen
Fernando
klantenbereik Aanhangers/uitvoerders
In de volgende paragrafen komen de drie benaderingen van microkrediet aan de orde. Allereerst wordt in de volgende paragraaf microkrediet binnen Mainstream Development besproken.
Pagina | 25
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
3.4 Microkrediet en Mainstream Development In deze paragraaf wordt het ontstaan en de aannames van de Mainstream Development ontwikkelingsvisie besproken. Verder wordt duidelijk hoe de marktbenadering van microkrediet uiteengezet kan worden binnen deze ontwikkelingsvisie. 3.4.1 Ontstaan Mainstream Development Mainstream Development is ontstaan na de Tweede Wereldoorlog. De moderniseringstheorie van Rostow uit 1960 vormde het ‘top-down’ paradigma van ontwikkeling in de jaren ’50, ’60 en ‘70 (Stöhr & Taylor 1981, in: Potter e.a. 2004: 89). Via Keynesiaanse groeimodellen, planningssystemen en
hulpmechanismes
werden
nationalistische
ontwikkelingsstrategieën
van
bovenaf
geïmplementeerd in ontwikkelingslanden. Het doel was om ontwikkelingslanden te moderniseren: de traditionele landen te transformeren tot moderne westerse landen. Door modernisering zou ontwikkeling ontstaan. Ontwikkeling werd hierbij gezien als economische groei. Economische groei was essentieel om armoede te bestrijden. (Potter e.a. 2004: 90) In de jaren ‘60 en ’70 kwamen er steeds meer kritieken op het Keynesiaanse denken en het moderniseringsparadigma. De ineenstorting van het Bretton-Woodssysteem en de oliecrisis in ‘73 kondigden een zware recessie aan (Baylis & Smith 2008, Potter e.a. 2004). Er kwam vanuit ontwikkelingslanden veel kritiek. Veel mensen waren armer geworden in plaats van rijker. In westerse landen bestond de angst dat er in veel ontwikkelingslanden een Communistische coup zou plaatsvinden dankzij de recessie en de toenemende armoede. (Potter e.a. 2004: 24) In de jaren ’80 stuurde de VS onder Reagan aan op een internationale neoliberale economische orde waarbij de vrije markt de macht van de staat moest vervangen. In GrootBrittannië deed Thachter hetzelfde. (Peet & Hartwick 2009: 76) Ook in ontwikkelingslanden werd de staat teruggedrongen en werd de markt de belangrijkste motor voor groei en ontwikkeling (Baylis & Smith 2008: 475). De Wereld Bank en het IMF hadden aangedrongen op economische liberalisatie, de eliminatie van marktimperfecties en marktinstellingen, en de herdefiniëring van planningsregulaties in ontwikkelingslanden. SAP’s werden ontwikkeld waarbij ontwikkelingslanden werden gedwongen hun markten te openen voor buitenlandse investeringen. (Potter e.a. 2004: 9596) Het idee dat wereldwijde welvaart gemaximaliseerd zou worden door de liberalisatie van handel, kapitaalmarkten en investeringen en terugdringing van de staat, werd met de term Washington Consensus aangeduid (Potter e.a. 2004: 30). Na het einde van de Koude Oorlog werd economisch liberalisme het dominante discourse over ontwikkeling. Deze verschuiving in ideologie speelde een belangrijke rol bij het Pagina | 26
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
globaliseringsproces. Echter, de promotie van de Washington Consensus door globale instellingen in de jaren ’80 en ’90 had geleid tot toenemende ongelijkheden binnen en tussen staten. Sinds de transitie van de staat naar een markteconomie was er alleen maar meer armoede ontstaan. Ontwikkelingslanden werden gekenmerkt door toenemende ongelijkheden tussen mensen. (Baylis & Smith 2008: 473) Tegen het einde van de jaren ’90 werd door internationale financiële instellingen een nieuwe neoliberale economische orthodoxie gevoerd die de Post-Washington Consensus werd genoemd. Deze Post-Washington Consensus was gebaseerd op nationaal beleid en groei via handelsliberalisatie en legde de nadruk op armoedebestrijding. Armoede werd een centrale focus voor
internationale
instellingen,
regionale
ontwikkelingsbanken
en
multilaterale
ontwikkelingsinstanties. (Baylis & Smith 2008: 476) 3.4.2
Aannames Mainstream Development
Binnen Mainstream Development gelden er een aantal aannames over ontwikkeling. Deze aannames zijn gebaseerd op de ideologie van het neoliberalisme. Neoliberalisme stelt dat welvaart het beste wordt gerealiseerd als de staat wordt teruggedrongen (Harvey 2005, in: Karim 2008: 6). In plaats van de staat leidt het vrijemarktsysteem tot onbeperkte economische groei en armoedevermindering. Niet-statelijke actoren zoals NGO’s zijn belangrijk voor de realisering van welvaart. Binnen deze visie zijn grote investeringen, geavanceerde technologieën belangrijk. Het westerse ontwikkelingsmodel wordt als voorbeeld gesteld. Het idee is dat bij het westerse model uiteindelijk iedereen zal profiteren. (Potter 2004, Baylis & Smith 2008) Armoede wordt in deze visie gezien als ‘the inability of people to meet their basic material needs through cash transactions’ (Baylis & Smith 2008: 473). Hierbij hebben mensen geen geld om voedsel of andere basisbehoeften te kopen. Momenteel gebruikt de Wereld Bank deze definitie van armoede in haar rapporten om landen te categoriseren op basis van hun inkomen. Economische groei wordt gemeten op basis van het Bruto Nationaal Product (BNP) per hoofd van de bevolking. Landen die een lager BNP per hoofd van de bevolking hebben, worden gezien als minder ontwikkeld dan landen met een hoger BNP per hoofd van de bevolking. De Wereld Bank pleit dat landen moeten integreren in de wereldmarkt om aan te kunnen haken bij landen met een hoger BNP. (Potter e.a. 2004, Baylis & Smith 2008) 3.4.3
Microkrediet binnen Mainstream Development: De marktbenadering
Binnen de Mainstream Development ontwikkelingsvisie wordt de nadruk gelegd op de ‘marktbenadering’ (Drake & Rhyne 2002: 3) van microkrediet. Microkrediet wordt door aanhangers Pagina | 27
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
van deze visie omarmd dankzij de commerciële doelen die microkrediet kan behalen. Het lijkt alsof er een win-win situatie gecreëerd wordt, waarbij zowel financiële instellingen als ook de armen profiteren. In de eerste plaats kan microkrediet armoede bestrijden en de armen helpen. In de tweede plaats wordt er een financiële sector ontwikkeld, waarbij op een kosteneffectieve manier krediet aan de armen geleend wordt. (Morduch 2000: 617) Dit wordt ook wel de win-win retoriek van microkrediet genoemd (idem). Aanhangers van deze visie zijn de Consultative Group to Assist the Poorest (CGAP); een associatie binnen de Wereld Bank, United States Agency for International Development (USAID), de Wereld Bank, het IMF, en de VN. Bij
de
marktbenadering
wordt er uitgegaan
van
financiële
onafhankelijkheid,
professionaliteit en efficiëntie tijdens het aanbieden van financiële diensten (Drake & Rhyne 2002: 3). Wanneer MFI’s niet meer afhankelijk zijn van subsidies, zijn zij in staat om te groeien zonder te worden tegengehouden door donorbudgetten. In de loop der tijd gaan de instellingen meer mensen bereiken in vergelijking met instellingen die afhankelijk zijn van subsidies en donoren. (Robinson 2001: 8) De aanname is dat MFI’s die de principes van ‘best practices’ volgen, waarmee bedoeld wordt dat ze financieel onafhankelijk van subsidies zijn, ook degenen zijn die de meeste armoede bestrijden (Morduch 2000: 617). Als het argument klopt, dan zou er veel armoede bestreden kunnen worden zonder dat overheden of donoren hier kosten aan hebben. Misschien is er zelfs wel een kleine winstmarge. (idem) MFI’s die opereren vanuit de marktbenadering hebben als doel om financiële onafhankelijkheid te bereiken. (Robinson 2001, Rahman 2004). Het uitgangspunt is dat er bij arme huishoudens vraag is naar toegang tot krediet, en niet goedkoop krediet. Vaak zijn het niet de allerarmsten die worden bediend door microkredietprogramma’s, maar de wat ‘rijkere’ armen in ontwikkelingslanden. (Morduch 2000: 617) De microbank de Bank Rakyat Indonesia en de BancoSol in Bolivia zijn voorbeelden van MFI’s die opereren vanuit de marktbenadering (Robinson 2001: 22).
3.5 Microkrediet en Alternative Development In deze paragraaf wordt het ontstaan en de aannames van de Alternative Development ontwikkelingsvisie besproken. Verder wordt duidelijk hoe de sociale benadering van microkrediet kan worden uiteengezet binnen deze ontwikkelingsvisie.
Pagina | 28
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
3.5.1
Ontstaan Alternative Development
De Alternative Development ontwikkelingsvisie is ontstaan als reactie op de kritieken die ontstonden op Mainstream Development in de jaren ’60 en ’70. Na de moderniseringsstrategieën waren de condities van de allerarmsten in de wereld verslechterd. Inkomensongelijkheden binnen en tussen staten waren groter geworden in plaats van kleiner. Overheden hadden een te grote focus op economische groei indicatoren als kwalificatie van ontwikkeling gehad en te weinig op de distributie van de welvaart. (Potter e.a 2004: 114). Naast economische groei werd de redistributie van de welvaart belangrijk (Baylis & Smith 2008: 477). Alternative Development ontstond en werd een verzamelnaam voor de verschillende alternatieven van ontwikkeling. De karakteristieken van ontwikkeling moest niet worden geconcentreerd op de hogere lagen van de samenleving, maar op de behoeften van de lagere klassen van het systeem. Vandaar ook de naam ‘bottum-up’ benadering van ontwikkeling. (Potter e.a. 2004: 114) Binnen het nieuwe ontwikkelingsparadigma werd de nadruk gelegd op sociale ontwikkeling van onderaf, ook wel ‘development from below’ genoemd (Potter e.a. 2004: 15). Ontwikkeling moest nu mensen in hun basisbehoeften zoals voedsel, kleding en behuizing voorzien. De voorziening van deze basisbehoeften moest de belangrijkste prioriteit worden binnen het ontwikkelingsproces. Dit kon alleen bereikt worden als mensen zelfvoorzienend waren en zelfbeschikking kregen. Veel basisbehoeftenprogramma’s kregen daarom armoedebestrijding middels ‘pro-poor’ groei als doel in plaats van armoedebestrijding middels staatsprogramma’s. De basisbehoeftenbenadering werd in 1976 geaccepteerd en overgenomen door belangrijke internationale instellingen zoals de International Labour Organization (ILO). (Potter e.a. 2004, Baylis & Smith 2008) De VN vond dat het concept van armoede binnen de Mainstream Ontwikkelingsvisie had gefaald. Het Verenigde Naties Ontwikkelings Programma (UNDP) werd in de jaren ’90 ontwikkeld om het verschil aan te duiden tussen armoede door inkomen als materiële conditie, en menselijke armoede zoals menselijke waardigheid, kansen en keuzes (Baylis & Smith 2008: 472). Tijdens de door de VN georganiseerde Millennium Summit in 2000 werden de MDG’s opgesteld met als doel om in 2015 het aantal mensen dat onder de armoedegrens van $1 per dag leefde te halveren. Deze doelen werden gesteld binnen de thema’s armoede, gezondheid, geslacht, scholing, milieu en ontwikkeling. Sinds 2000 heeft de VN geprobeerd om de MDG’s te integreren in alle aspecten waar het mee bezig is. (Baylis & Smith 2008: 473)
Pagina | 29
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
3.5.2 Aannames Alternative Development Binnen de Alternative Development ontwikkelingsvisie gelden er een aantal aannames over ontwikkeling. Armoede wordt in deze visie gedefinieerd als ‘the inability to provide for the material needs of oneself and one’s family by subsistence or cash transactions, and by the absence of an environment conductive to human well-being broadly conceived in spiritual and community terms’ (Baylis & Smith 2008: 473). Hierbij zijn mensen niet in staan om zichzelf te voorzien in materiele én niet-materiele behoeften. Ontwikkeling wordt binnen deze visie gemeten als de voorziening van basisbehoeften, zowel materiele als niet-materiele menselijke behoeften. Het proces waarop dit bereikt wordt, start van onderaf, of ‘bottom-up’: via participatie en zelfbeschikking worden mensen zelfvoorzienend zonder inmenging van de staat. Het doel is om het menselijk welzijn te ontwikkelen door duurzame samenlevingen op te bouwen. Hierbij ligt de nadruk op ‘pro-poor’ groei: het idee dat arme mensen meeprofiteren van economische groei ontwikkeling. De stem van lokale groepen en lokale controle zijn belangrijk. Binnen deze visie is democratische participatie belangrijk. (Baylis & Smith 2008: 473) NGO’s spelen een belangrijke rol bij lokale en gemeenschappelijke initiatieven. Zij zijn een belangrijk onderdeel van de ‘civil society’ (Potter e.a. 2004: 118) geworden na de terugtrekking van de staat. NGO-projecten zijn vaak kleinschalig en leggen de nadruk op lokale condities en hulpbronnen. Hierdoor worden NGO’s gezien als sociale bewegingen die van onderaf ontwikkeling kunnen brengen. (idem) 3.5.3
Microkrediet binnen Alternative Development: De sociale benadering
Microkrediet wordt binnen de Alternative Development ontwikkelingsvisie omarmd wanneer de nadruk ligt op armoedebestrijding en het bereiken van de allerarmsten in de samenleving. Dit wordt de sociale benadering van microkrediet genoemd (Young 2006: 13). Binnen de sociale benadering wordt microkrediet gezien als belangrijk instrument voor de ‘bottum up’ benadering: aandacht voor de mensen zelf en het idee dat mensen zichzelf kunnen ontwikkelen en emanciperen. Hierdoor kunnen ze zichzelf in hun basisbehoeften voorzien. (Morduch 1999: 1570) Daarnaast kan microkrediet de kwetsbaarheid van armen verminderen en het welzijn verbeteren. (Young 2006: 18). Yunus zelf ziet daarom microkrediet zelfs als een mensenrecht (Yunus 1997, in: Robinson 2001: 25). MFI’s die de sociale benadering hebben gekopieerd bieden microkredieten aan tegen lage kosten. Deze benadering beargumenteert dat de rentes van de kredieten kunnen worden gesubsidieerd om het oorspronkelijke en belangrijkste doel te bereiken: armoedebestrijding via het verstrekken van krediet zonder winstoogmerk. Hierbij kunnen ook de allerarmsten bereikt worden. Pagina | 30
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
(Rahman 2004: 37) Vaak wordt dit krediet verstrekt samen met andere diensten en trainingen zoals lezen, rekenen, schrijven, gezondheid en voeding. De nadruk ligt op microkrediet, niet microfinanciering. In principe is sparen geen belangrijk onderdeel van de sociale benadering. (Robinson 2001: 22) De Grameen Bank, ontwikkelingsmedewerkers, en antropologen zijn aanhangers van de sociale benadering. De VN kan ook worden gezien als aanhanger van de sociale benadering. Volgens het UNDP is microkrediet een van de belangrijkste middelen in het verwezenlijken van de MDG’s. (Baylis & Smith 2008: 477). Echter, later is de VN ook aanhanger geworden van de marktbenadering, gezien de VN in de jaren ’90 steun ging verlenen voor de marktbenadering en financiële onafhankelijkheid van MFI’s (Morduch 2000: 618). Hier wordt in hoofdstuk 5 op teruggekomen.
3.6 Microkrediet en Post Development In deze paragraaf wordt het ontstaan en de aannames van Post Development visie besproken. Verder wordt beschreven waarom critici binnen de Post Development visie kritieken uiten op microkrediet als middel tegen armoede. 3.6.1 Ontstaan Post Development Post Development, of Anti-Development, is in de jaren ‘70 ontstaan als radicale reactie op de dilemma’s van ontwikkeling en de negatieve gevolgen van modernisering (Nederveen Pieterse 2000, in: Potter e.a. 2004: 121). Aanhangers van deze visie zijn kritische wetenschappers die vinden dat het discours van ontwikkeling wordt geconstrueerd door westerse landen (oa Escobar 1995, 2000, 2004; Sidaway 2007; Mc Ewan 2004, Weber 2001, 2004). Er zouden onzuiverheden zitten in de economische ontwikkelingstheorieën doordat deze theorieën oorspronkelijk Eurocentrisch waren. Ook zou de Mainstream ontwikkelingsstrategie gelijk staan aan de verspreiding van het kapitalisme (Harriss & Harriss 1979, in: Potter e.a. 2004: 13). Hierdoor zijn ontwikkelingsprocessen in ontwikkelingslanden verstoord. In 1995 zou de rijkste kwart van de wereld in totaal 83 procent van het wereldwijde inkomen bezitten. In vergelijking: het armste kwart van de wereld bezat maar 2 procent van het wereldinkomen. (UNDP 1996, in: Potter e.a. 2004: 13) Niet alleen werkte de westerse manier van ontwikkeling niet voor ontwikkelingslanden, het waren de westerse landen zelf die het meest profiteerden van ontwikkeling (Potter e.a. 2004: 13). Pagina | 31
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
3.6.2. Aannames Post Development Ontwikkeling wordt binnen Post Development gezien als een westers discours waarmee landen zichzelf via internationale instellingen en nationale overheden het recht geven om te spreken en te schrijven over ontwikkeling (Corbridge 1995, in: Potter e.a. 2004: 13). Aan de hand van dit westers discours worden de economische, sociale en politieke parameters bepaald. Deze parameters worden opgelegd aan ontwikkelingslanden als neokoloniale missie. Globalisering is de drijvende kracht achter ontwikkeling en wordt om deze reden gezien als het probleem. (Nederveen Pieterse 2000, in: Potter e.a. 2004: 121) Volgens Escobar (1995) legitimeren westerse landen hun ontwikkelingsinterventies aan de hand
van
het
ontwikkelingsdiscours.
Dit
discours
is
gebaseerd
op
kennis
over
ontwikkelingslanden en wordt als machtsmiddel gebruikt om hun interventies uit te oefenen. Ontwikkeling heeft om deze reden meer armoede en onderontwikkeling gebracht en heeft lokale waarden genegeerd (Escobar 1995, in: Potter e.a. 118). 3.6.3. Microkrediet binnen Post Development: De critici Binnen de Post Development visie wordt microkrediet gezien als verlengde van het neoliberale gedachtegoed (Isserles 2003; Weber 2001, 2004). Isserles (2003) stelt dat de opkomst van microkrediet, dat volgens haar in het bijzonder door de Wereld Bank wordt gepromoot, het gevolg is van de mislukkingen van de SAP’S in de jaren ’80 (Isserles 2003: 32). Weber (2001, 2004) plaatst de opkomst van microkrediet binnen de context van de globale politieke agenda in de jaren ’90, met de nadruk op liberalisatie en privatisering van de globale economie (Weber 2001: 1). Hierbij zou microkrediet niet als doel hebben om de armen te laten participeren, maar wordt het discours over de armen gebruikt om de liberalisering van de financiële sector te faciliteren (Weber 2004: 36). Karim (2008) stelt dat NGO’s die zijn omgevormd tot westers gefinancierde MFI’s, een verlenging zijn van het neoliberale gedachtegoed op grassroots niveau (Karim 2008: 23).
3.7 Samenvatting Het doel van dit hoofdstuk was om een kader neer te zetten waarbinnen microkrediet uiteengezet kan worden. Allereerst werd de wereldwijde vraag naar microkrediet beschreven. Vervolgens werd het concept microkrediet binnen het ontwikkelingsdebat besproken. Binnen dit debat waren er drie ontwikkelingsvisies: Mainstream Development, Alternative Development en Post Development. Pagina | 32
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Allereerst werd microkrediet binnen de Mainstream Development ontwikkelingsvisie besproken. Door de opkomst en de aannames van Mainstream Development werd duidelijk waarom microkrediet binnen deze visie omarmd wordt dankzij de commerciële doelen die microkrediet zou nastreven. Binnen deze marktbenadering is financiële onafhankelijkheid en de win-win situatie belangrijk. Vervolgens werd microkrediet binnen de Alternative Development visie besproken. Dankzij de opkomst en de aannames van Alternative Development wordt microkrediet omarmd vanwege de sociale doelen die microkrediet zou bereiken. Dankzij microkrediet ligt de focus op de armen zelf, emancipatie van onderaf. Als laatste werd microkrediet binnen de Post Development visie besproken. Aanhangers binnen deze visie zien critici microkrediet als verlengde van het neoliberale gedachtegoed. Dit kader zal in hoofdstuk 5 worden gebruikt voor de verklaring van de opkomst van microkrediet.
Pagina | 33
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
4. DE EFFECTEN VAN MICROKREDIET OP ARMOEDEBESTRIJDING
4.1 Inleiding In hoofdstuk 2 werd duidelijk waarom microkrediet een belangrijk instrument is geworden in de strijd tegen armoede. Microkrediet was in staat om armen een lening te laten afsluiten zonder onderpand. Sinds 1997 is microkrediet door overheden en internationale instellingen erkend als een van de belangrijkste instrumenten tegen armoede. De vraag is of er ook daadwerkelijk wetenschappelijk bewijs is dat microkrediet een effectief middel is tegen armoede. En als dat er is, hoe robuust is het bewijs dat microkrediet werkt? In dit hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op de effecten, zowel positieve als negatieve, van microkrediet op arme mensen in ontwikkelingslanden. Het doel van dit hoofdstuk is om te kijken naar beschikbare wetenschappelijke resultaten over de effecten van microkredietprojecten op de armen. Aan de hand van deze resultaten zal de hypothese van deze scriptie worden getest. Deze hypothese luidde als volgt: Microkrediet werkt als succesvol instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden. Er zullen in dit hoofdstuk twee deelvragen beantwoord worden. In paragraaf 4.2 zal er antwoord gegeven worden op Deelvraag 1: Wat zijn de wetenschappelijke onderzoeksresultaten over de effecten van microkrediet op armoedebestrijding? Er zal geconcludeerd worden dat er geen eenduidig antwoord gegeven kan worden op de vraag of microkrediet armoede bestrijdt. In paragraaf 4.3 zal er een antwoord gegeven worden op Deelvraag 2: Hoe worden tegenstrijdige wetenschappelijke onderzoeksresultaten verklaard? In deze paragraaf wordt duidelijk hoe de tegenstrijdige wetenschappelijke onderzoeksresultaten worden verklaard.
4.2 Wetenschappelijke resultaten over de effecten van microkrediet op armoede In deze paragraaf wordt er een overzicht gegeven van wetenschappelijke onderzoeken die de effecten van microkrediet op armoedebestrijding hebben onderzocht. Het doel is om een illustratie te geven van de verschillende onderzoeksresultaten die er bestaan, in plaats van een uitgebreid overzicht te geven van alle bestaande onderzoeken. Hierbij is gekeken naar onderzoeken die veelvuldig terugkomen in de literatuur over microkrediet. De onderzoeken zijn van verschillende Pagina | 34
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
onderzoekers, uit verschillende jaartallen en met een verschillende achtergrond. De bedoeling is om antwoord te krijgen op twee vragen: 1. Heeft microkrediet een positief effect op armoedebestrijding bij armen? 2. Kan microkrediet de armen of de allerarmsten helpen? Duidelijk zal worden dat er bij beide vragen verschillende conclusies getrokken kunnen worden, afhankelijk van het onderzoek dat gebruikt is. 4.2.1. Vraag 1: Heeft microkrediet een positief effect op armoedebestrijding? Veel studies hebben in verschillende landen onderzoek gedaan naar de vraag of microkrediet de armen kan helpen. Echter, het antwoord op deze vraag is niet eenduidig. Er zijn verschillende onderzoeken die verschillende resultaten geven. Sommige onderzoekers vinden een positief effect van microkrediet bij de armen. Anderen vinden geen of een negatief effect. Ter illustratie worden hieronder voorbeelden gegeven van zowel onderzoeken die positieve conclusies getrokken hebben, alsook onderzoeken die negatieve conclusies getrokken hebben. 4.2.1.1. Microkrediet heeft een positief effect
Het eerste voorbeeld met een positief effect op armoedebestrijding bij armen is het onderzoek van Sebstad en Chen (1996). Zij deden in naam van USAID8 een analyse met 32 onderzoeken en evaluatierapporten van MFI’s over de invloed van microkrediet op armen. Ze vonden een positieve invloed van microkrediet op inkomens van huishoudens. De invloed van microkrediet op consumptie, gezondheid en voedsel, en kinderen die school genoten was niet overtuigend. (Sebstad en Chen 1996) Echter, volgens Rahman (2004: 34) waren de meeste van deze onderzoeken gebaseerd op recensies van de MFI’s zelf en hadden ze geen controlegroepen in hun analyse. Volgens Rahman zijn er hierdoor serieuze twijfels over de legitimiteit van de conclusies van deze studies (idem). Het tweede voorbeeld komt van Khandker en Pitt (1998), hoofdonderzoekers van het Wereld Bank onderzoeksproject. Ze gebruikten een dataset van De Wereld Bank uit 1991-1992 met gegevens over leners uit Bangladesh. Ook zij vonden een positief effect van microkrediet op armen. Uit de conclusie bleek dat de huishoudens die een lening ontvingen, zich beter konden redden dan de huishoudens die geen lening ontvingen. De inkomens van huishoudens met een lening namen toe dankzij de investeringen die zij maakten met het microkrediet. Volgens Khandker en Pitt zouden vrouwen meer profiteren van een microkrediet dan mannen. Daarnaast had microkrediet een positieve invloed op de schoolaanwezigheid van kinderen van de leners. (Khandker & Pitt 1998)
8
United States Agency for International Development
Pagina | 35
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Als derde vonden ook Snodgrass en Sebstad (2002) een positief effect van microkrediet op inkomens. Ze deden voor USAID onderzoek naar drie microkredietprojecten in Azië, Afrika en Latijns Amerika. Alle MFI’s uit het onderzoek waren financieel onafhankelijk of onderweg om financiële onafhankelijkheid te bereiken. In Zimbabwe gaf microkrediet de deelnemers die extreem arm waren, meer mogelijkheden om zichzelf in hun basisbehoeften te kunnen voorzien. In Peru had microkrediet een positieve invloed op zowel armen als de wat rijkeren, maar de invloed op de armen was kleiner. In India werd er een positieve invloed van microkrediet gevonden op inkomens van huishoudens, consumptie van goederen, en de schoolaanwezigheid van jongens. (Snodgrass en Sebstad 2002) Chowdhury (2005) concludeerde ook
dat microkrediet positieve
effecten op
armoedebestrijding had, hoewel dit alleen op lange termijn of bij een bepaalde hoogte van de lening gold. Hij deed onderzoek naar de invloed van microkredietprogramma’s op armoedebestrijding in Bangladesh en de Filipijnen. Uit zijn conclusie bleek dat armoedeniveaus van huishoudens in Bangladesh die microkredieten leenden, minder werden naarmate de lengte van het lidmaatschap van het microkredietprogramma toenam. Armoede nam af na een lidmaatschap van 60 maanden. In de Filipijnen bleek dat het armoedeniveau afnam bij een lening tussen de $350 en $800. De algemene resultaten van Bangladesh en de Filippijnen gaven volgens Chowdhury aan dat deelname aan microkredietprogramma's armoede deed verminderen bij de huishoudens die microkredieten leenden. (Chowdhury 2005: 34) 4.2.1.2. Microkrediet heeft geen of een negatief effect
Het eerste voorbeeld van een negatief resultaat van microkrediet op armoede is geschreven door Morduch (1999). Hij deed onderzoek naar de invloed van microkredieten op armoede in Bangladesh. Zijn conclusie was dat huishoudens met toegang tot microkrediet, geen hogere gemiddelde consumptie hadden dan huishoudens die geen toegang tot microkrediet hadden. Hij concludeerde ook dat de kinderen van leners niet automatisch meer scholing genoten dat kinderen van mensen die geen toegang hadden tot microkrediet. (Morduch 1999) De conclusie van Morduch wordt ondersteund door Rahman (1999). In zijn antropologische studie over de Grameen Bank concludeerde hij dat veel klanten van de Grameen Bank hun spaargelden en huishoudelijke bezittingen gebruikten om de wekelijkse leningen terug te betalen. Verder ontdekte hij dat bankmedewerkers groepsdruk gebruikten om leners op tijd hun geld terug te laten betalen. De Grameen Bank bereikte zo een hoog percentage leningen dat werd terugbetaald. Door de druk moesten klanten nieuwe leningen afnemen om oude leningen te
Pagina | 36
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
kunnen betalen en kregen steeds hogere schulden. De schulden resulteerden in onbedoelde gevolgen. Zo nam het huiselijk geweld bij families en tegen vrouwen toe (Rahman 1999). Volgens Huq (2004) komen de conclusies van Morduch (1999) en Rahman (1999) overeen met zijn conclusie uit 2001. Huq stelt dat deze studies weergeven dat leners van microkrediet worden opgesloten in een proces van ‘loan recycling’ (Huq 2004: 43) waarbij oude leningen worden afbetaald met nieuwe leningen. Als gevolg wordt er een 'money making machine’ (idem) gecreëerd door MFI’s. Verder zouden incompetente MFI’s klanten niet toestaan hun spaargelden op te nemen. Veel mensen zijn hierdoor hun geld verloren aan kredietinstellingen, doordat er geen regulatie- of verzekeringssysteem was om hier garant voor te staan (Wright 2000, in: Huq 2004: 43). Het vierde voorbeeld komt van Karim (2008). Zij deed 24 maanden veldwerk (1998–1999) op het platteland van Bangladesh onder vrouwelijke leners van vier instellingen, waaronder de Grameen Bank. Ze vond in haar studie dat er vanuit de instellingen heel veel druk op de vrouwelijke leners werd gelegd om de microkredieten terug te laten betalen. Verder concludeerde Karim dat in veel gevallen de echtgenoot van de vrouwen of andere mannelijke leden van de familie de leningen gebruikten. Dit concludeerde zij ondanks de beweringen van de Grameen Bank en NGO’s dat arme vrouwen de begunstigden van deze leningen zijn. Sommige mannen in haar onderzoek hadden gelachen toen ze werd gevraagd of het geld tot hun vrouwen behoorde. Ze merkten nadrukkelijk op dat 'omdat hun vrouwen tot hen behoren, het geld ook van hen was' (Karim 2008: 15). Daarnaast ondervond Karim dat er veel ruzies tussen leden van gezinnen waren als gevolg van microkrediet. Als vrouwen niet in staat waren om de lening terug te betalen, was dat een schaamte voor de hele familie. Haar bezittingen werden dan afgenomen om te verkopen om zo de lening alsnog te kunnen betalen. In andere gevallen leidden ernstige wanbetalingen tot dakloosheid van de betrokken families. (Karim 2008: 19) Een laatste negatief resultaat komt van Johnston en Morduch (2007). Zij deden onderzoek naar de invloed van microkrediet op armoede bij 1438 huishoudens in zes provincies in Indonesië. Ze stellen dat hun conclusie op belangrijke punten verschilt ten opzichte van het verhaal dat de retoriek van microkrediet domineert (Johnston & Morduch 2007: 2). Uit de conclusie bleek dat leningen voor kleine bedrijven belangrijk waren. Echter, 30 procent van de huishoudens met een laag inkomen gebruikte het microkrediet voor huishoudelijke behoeften zoals schoolgeld, medische behandelingen, klussen aan het huis, dagelijkse consumptiebehoeften en vakantie uitgaven. De bevindingen golden voor veel verschillende gezinnen met lage inkomens: huishoudens onder regionale armoedegrens, net boven de armoedegrens, en ver boven de armoedegrens. (Johnston & Morduch 2007: 36)
Pagina | 37
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
De conclusie van Johnston en Morduch (2007) geeft aan waarom er een tweede discussie is ontstaan binnen de microkredietsector. Deze discussie gaat over de vraag of microkredietleners hun microkrediet uitgeven aan basisbehoeften zoals voedsel, school en kleding, of in plaats daarvan investeren in een micro-onderneming. Deze vraag, of het inderdaad zo is dat armen de lening niet investeren maar consumeren, heeft geleid tot een tweede onderzoeksvraag die onderzoekers hebben geprobeerd te beantwoorden: Heeft microkrediet een positief effect op armen die leven onder of boven de armoedegrens?
4.2.2. Vraag 2: Heeft microkrediet een positief effect onder of boven de armoedegrens? Als we er al vanuit gaan dat microkrediet de armen kan helpen, is het de vraag wie ‘de armen’ zijn. Sommige studies maken verschil tussen de invloed op ‘de armen’ en de ‘allerarmsten’. Het verschil tussen deze groeperingen is de vraag of de leners van een microkrediet wel of niet onder de armoedegrens van $1 per dag vallen (Morduch 2002: 2). Ook hier verschillen de onderzoeksresultaten of microkrediet de armen boven de armoedegrens, of de allerarmsten onder de armoedegrens kan helpen. Yunus argumenteerde bijvoorbeeld dat microkredieten positieve effecten hebben op de allerarmsten (Yunus 1997, in: Karim 2008: 9). Khandker (2005) heeft met zijn onderzoek Yunus zijn mening ondersteund. Echter, er zijn ook onderzoeken die alleen een positief effect van microkrediet vonden op de armen boven de armoedegrens. Hieronder volgt een opsomming.
4.2.2.1. Microkrediet heeft alleen een positief effect op de armen onder de armoedegrens. Khandker (2005), een belangrijke econoom bij de Wereld Bank, deed onderzoek naar de invloed van microkrediet op consumptie in Bangladesh. Hiervoor gebruikte hij data van onderzoeken die door de Wereld Bank verkregen waren in 1991/1992 en 1998/1999. Khandker concludeerde er dankzij microkrediet meer armoede werd verminderd bij de allerarmsten dan bij de armen. Ook kwam hij tot de conclusie dat toegang tot microkrediet leidde tot armoedevermindering bij voornamelijk vrouwen. (Khandker 2005) Daarnaast zou volgens Khandker ook de lokale economie profiteren van microkredieten. In alle dorpen uit het onderzoek was armoede tussen 1991/1992 en 1998/1999 verminderd met 17 procent. 18 Procent daarvan was in de dorpen met microkredietprogramma’s en 13 procent in dorpen waar geen microkredietprogramma’s waren (Khandker 2005: 23). Khandker schatte dat meer dan de helft van deze vermindering het directe gevolg was van microkrediet. Volgens hem was het positieve effect van microkrediet op de allerarmsten groter dan op de wat rijkere armen. (Khandker 2005) Pagina | 38
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
4.2.2.2.Microkrediet heeft alleen een positief effect op de armen boven de armoedegrens. Hulme en Mosley (1996) deden onderzoek naar de invloed van twaalf MFI’s die microkredieten uitgaven in zeven landen. Ze concludeerden dat de meeste instellingen geen armoede verminderden bij de allerarmsten. Uit hun onderzoek bleek dat de invloed van microkredieten op de allerarmsten gemiddeld genomen klein of zelfs negatief was in vergelijking met de controle groep. Echter, op huishoudens die boven de armoedegrens leefden, had microkrediet wel een positieve invloed ten opzichte van de controle groep. (Hulme & Mosley 1996) Rahman (2004) concludeerde ook dat microkrediet alleen positieve effecten heeft op armen boven de armoedegrens. Hij deed een literatuurstudie en beschreef de resultaten van in totaal 11 onderzoeken die conclusies hadden getrokken over de invloed van microkrediet op armoedebestrijding. Rahman concludeerde dat microkrediet bij klanten boven de armoedegrens de potentie heeft om leef standaarden van huishoudens te verbeteren. Echter, microkrediet kon ook negatieve gevolgen hebben voor huishoudens wanneer ze onder de armoedegrens zaten. In die gevallen namen schulden alleen maar toe, waardoor ook huiselijk geweld toenam. Volgens Rahman kunnen de armste huishoudens beter geholpen worden door basisdiensten te leveren, zodat ze zowel sociaal als economisch minder kwetsbaar worden. (Rahman 2004: 26) 4.2.3
Conclusie
Concluderend kan er gesteld worden dat het empirisch wetenschappelijke bewijsmateriaal over de gevolgen van microkrediet op armoede zeer gemengd is. Op de vraag: Heeft microkrediet een positief effect op armoedebestrijding bij de armen? hebben Sebstad en Chen (1996), Khandker en Pitt (1998) en Snodgrass en Sebstad (2002) positieve resultaten van microkrediet geconstateerd. Opvallend is echter dat deze onderzoeken zijn gesubsidieerd en uitgevoerd door de Wereld Bank en USAID. Hier zal in hoofdstuk 5 dieper op in worden gegaan. Chowdhury (2005) concludeerde alleen positieve effecten van microkrediet op lange termijn (Bangladesh) of bij een bepaalde hoogte van de lening (Filippijnen). In tegenstelling tot bovenstaande onderzoeken hebben Morduch (1999), Rahman (1999), Huq (2001) juist geconcludeerd dat armoede niet wordt verminderd dankzij microkrediet. Deze studies hebben aangetoond dat arme huishoudens juist armer worden dankzij een extra schuldenlast. Karim (2008) concludeerde dat vrouwen in Bangladesh de dupe worden van de microkredieten, met name wanneer zij niet in staat zijn om de lening terug te betalen. Volgens Johnston en Morduch (2007) zouden microkredietleners het geld niet investeren, maar daarmee zichzelf in hun basisbehoeften voorzien.
Pagina | 39
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Mede dankzij de conclusie van Johnston en Morduch (2007) is er een tweede belangrijke discussie binnen de microkredietsector gerezen. Deze discussie gaat over de vraag wie ‘de armen’ zijn die baat hebben bij microkrediet. Met de armen kunnen zowel de allerarmsten onder de armoedegrens of armen boven de armoedegrens bedoeld worden. Dit onderscheid heeft geleid tot een tweede onderzoeksvraag bij onderzoekers: Kan microkrediet de armen of de allerarmsten helpen? Deze vraag wordt ook door verschillende onderzoekers met een verschillende conclusie beantwoord. Hulme en Mosley (1996) en Rahman (2004) concludeerden dat microkrediet alleen positieve effecten heeft op armoede bij de armen die leven boven de armoedegrens. Deze conclusie is in strijd met de stelling dat microkrediet de allerarmsten zou bereiken. Dit heeft Yunus gepleit en werd bevestigd door het onderzoek van Khandker (2005), uitgevoerd door de Wereld Bank. In figuur 4.1 en figuur 4.2 volgt een overzicht van de behaalde resultaten. Tabel 4.1: Effect van microkrediet op de armen Positief effect
Geen of negatief effect
Sebstad en Cheng (1996)
Morduch (1999)
Khandker & Pitt (1998)
Rahman (1999)
Snodgrass & Sebstad (2002)
Huq (2004)
Chowdhury (2005)
Karim (2008) Johnston & Morduch (2007)
Tabel 4.2: Effect van microkrediet afhankelijk van de armoedegrens Positief effect onder de
Positief effect boven de
armoedegrens
armoedegrens
Khandker (2005)
Hulme & Mosley (1996) Rahman (2004)
Hoe kunnen de tegenstrijdige onderzoeksresultaten worden verklaard? Met deze vraag hebben verschillende onderzoekers zich bezig gehouden. In de literatuur worden hier verschillende oorzaken gegeven. In de volgende paragraaf worden deze oorzaken behandeld.
Pagina | 40
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
4.3 Tegenstrijdige resultaten over de effecten van microkrediet verklaard Zoals in de vorige paragraaf duidelijk werd, is het wetenschappelijk empirisch bewijsmateriaal over de gevolgen van microkrediet op armoede zeer gemengd. Hoe worden deze verschillende onderzoeksresultaten verklaard? Deze paragraaf gaat in op Deelvraag 2: Hoe worden tegenstrijdige onderzoeksresultaten over de effecten van microkrediet op armoedebestrijding verklaard? Hiervoor worden verschillende verklaringen gegeven. Drie belangrijke verklaringen zijn: 1. Onzuiverheden in onderzoek. 2.Verschillende interpretaties van uitkomsten, dankzij een verschillende interpretatie van de werkelijkheid. 3. Een verschillende methode van onderzoek. De drie verklaringen worden in de volgende sub-paragrafen beschreven. Bij alle verklaringen worden er één of meerdere voorbeelden gegeven. 4.3.1. Onzuiverheden in onderzoek Allereerst geven Coleman (2002) en Hashemi (1997) aan hoe onzuiverheden kunnen ontstaan bij onderzoek naar de resultaten van microkrediet. Vaak worden onderzoeksresultaten gebaseerd op het effect van microkrediet op klanten die al een lening hebben. Onzuiverheden ontstaan wanneer de mensen die niet lenen, ook niet worden meegenomen in het onderzoek naar de gevolgen van microkrediet voor de armen. In dat geval kan er een te positief resultaat ontstaan wanneer men het effect van microkrediet op armoedebestrijding gaat meten. Coleman (2002) concludeerde dat huishoudens die leningen nemen in veel gevallen al welvarender zijn dan buren die niet mee doen aan een microkredietprogramma. Rijkere dorpsbewoners zouden twee keer zoveel kans maken om een lening te gaan afsluiten dan de buren die armer zijn. Rijkere families hebben ook meer macht om hogere leningen aan te vragen dan anderen. Als gevolg kan het effect van microkrediet op armoede een positiever resultaat weergeven dan wanneer de minder rijke dorpsbewoners ook worden meegenomen in het onderzoek. (Coleman 2002). Hashemi (1997) is het hiermee eens. Hij deed onderzoek in Bangladesh en vond belangrijke verschillen tussen mensen die wel leenden en mensen die niet leenden bij de Grameen Bank. Meer dan de helft van de mensen die besloten om niet te lenen, deden dat omdat ze het idee hadden dat ze niet genoeg winsten zouden maken om de lening terug te kunnen betalen. Een kwart gaf aan, voornamelijk vrouwen, dat ze uit religieuze overwegingen of sociale sancties niet de mogelijk hadden om naar buiten te gaan. In beide gevallen kan er volgens Hashemi een vertekening ontstaan wanneer de zelfselectie van microkredietleners niet is meegenomen is het onderzoek. (Hashemi 1997) Pagina | 41
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
4.3.2. Interpretaties van onderzoek Ten tweede deed Kabeer (2001) onderzoek naar de verklaring voor de tegenstrijdige conclusies van recente onderzoeksresultaten over de emancipatie van vrouwen met een microkrediet. Hier betreft het niet recente onderzoeksresultaten over het effect van microkrediet op armoedebestrijding waar het in deze scriptie overgaat. Echter, haar conclusies kunnen naar mijn idee wel gebruikt worden om de vraag te beantwoorden waarom onderzoeksresultaten tegenstrijdige conclusies trekken over de effecten van microkrediet op de armen of allerarmsten. Volgens Kabeer is het mogelijk dat tegenstrijdige onderzoeksresultaten ontstaan dankzij verschillende methodes van onderzoek of jaartallen waarin het onderzoek gedaan is. Echter, in haar eigen onderzoek concludeert ze dat de conflicterende onderzoeksresultaten afhangen van de vraag die gesteld is en de interpretatie die gegeven werd aan de antwoorden (Kabeer 2001: 80). Kabeer stelt dat tegenstrijdige resultaten ontstaan doordat er een verschillende opvatting is over dat wat gemeten wordt, in haar geval machtsrelaties binnen huishoudens. Datgene wat wordt gemeten in een bepaald onderzoek en als belangrijk wordt beschouwd, hangt af van ‘whose understanding is given priority’ (idem). Met andere woorden: de auteur die het onderzoek doet, bepaalt ook de hypothese die getest wordt en de aannames die erbij horen. In de volgende sub-paragraaf zal dieper worden ingegaan op de aanname dat het bepalend kan zijn voor de onderzoeksresultaten wie er onderzoek heeft gedaan. 4.3.3. Methodes van onderzoek Ten derde worden tegenstrijdige onderzoeksresultaten verklaard aan de hand van verschillende methodes die zijn gebruikt om het effect van microkrediet op armoedebestrijding te meten. De Wereld Bank deed in 1991/1992 onderzoek naar de effecten van microkrediet op armoedebestrijding in 87 dorpen met in totaal 1800 huishoudens in Bangladesh. (Rahman 2004: 32) Deze database werd in de jaren ’90 gezien als de meest accurate verzameling gegevens over de gevolgen van microkrediet in die tijd (Rahman 2004: 32). Aan de hand van deze dataset werden er verschillende onderzoeken gedaan. Er werden verschillende conclusies getrokken aan de hand van deze dataset (Roodman & Morduch 2009: 1). Dit blijkt uit het volgende voorbeeld. Zoals in paragraaf 4.2 duidelijk werd, deden Khandker en Pitt (1998) onderzoek naar de effecten van microkrediet op de armen aan de hand van de betreffende dataset van de Wereld Bank. Ze deden dat via een quasi-experimenteel onderzoeksmodel. De conclusie luidde dat toenemende inkomens die voortvloeiden uit microkrediet investeringen, hadden geleid tot toenames in huishoudconsumptie van de kredietleners. Daarnaast had microkrediet een positieve invloed op schoolaanwezigheid van de kinderen van de leners. (Khandker & Pitt 1998) Pagina | 42
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Morduch (1999) gebruikte dezelfde dataset maar met andere steekproefwaarden (Roodman & Morduch 2009: 28). In tegenstelling Khandker en Pitt, concludeerde Morduch dat huishoudens in Bangladesh met toegang tot microkrediet geen hogere gemiddelde consumptiepatronen hadden dan de huishoudens in de controlegroep die geen toegang tot microkrediet hadden. Hij concludeerde ook dat kinderen van microkredietleners niet automatisch meer scholing genoten dan kinderen van mensen die geen toegang hadden tot microkrediet (Morduch 1999). Khandker (2005) deed onderzoek naar de invloed van microkrediet en gebruikte ook dezelfde dataset van de Wereld Bank. Hij gebruikte een panel-methode en concludeerde dat de invloed van microkrediet op armoedevermindering juist veel groter was op de allerarmsten dan op de armen. Verder kwam hij tot de conclusie dat de toegang tot microkrediet leidde tot armoedevermindering bij voornamelijk vrouwen. (Khandker 2005)
4.3.3.1. Revisiting the evidence In het er per jaar onderzoek ‘The Impact of Microcredit on the Poor in Bangladesh: Revisiting the Evidence’ (2009) stellen Roodman en Morduch dat de conclusies van de eerdergenoemde onderzoeken van Pitt en Khandker (1998) en Khandker (2005) voor het geloof in microkrediet als armoedebestrijdingsinstrument gezorgd hebben (Roodman & Morduch 2009: 2). Zo zou Yunus vaak een citaat gebruiken uit een boek van Khandker, genaamd ‘Fighting poverty with microcredit: experience from Bangladesh’ (1998). Hierin werd geconcludeerd dat per jaar vijf procent van de leners van de Grameen Bank uit armoede zou komen dankzij microkrediet (idem). Ook zou in een literatuuronderzoek in opdracht van de in de VS-gestationeerde Grameen Foundation rechters, zijn gesteld dat ‘Khandker’s 2005 paper may […] be the most reliable impact evaluation of a microfinance program to date’ (Goldberg 2005, in: Roodman & Morduch 2009: 2). Daarnaast zou de president van Freedom from Hunger, een wereldwijde microkredietgroep, Khandker beschreven hebben als ‘the one major study of microfinance impact on poverty that stands out’ (Dunford 2006, in: Roodman & Morduch 2009: 2). Hiermee zouden drie breedgedragen ideeën over microkrediet opvallend zijn versterkt (Roodman & Morduch 2009: 2). Deze ideeën zijn: 1. Dat microkrediet effectief is in het terugdringen van de armoede. 2. Dat is dit voornamelijk zo is wanneer vrouwen het lenen. 3. Dat de extreem armen onder de armoedegrens het meest profiteren (idem). Roodman en Morduch beargumenteren dat het belangrijk is dat alle onderzoeken worden overgedaan. De reden is dat er kritieken zijn geweest op het werk van Pitt en Khandker en onderzoeken met andere resultaten (oa Morduch 1998). Echter, deze kritieken zouden nooit zijn gepubliceerd. Hierdoor zou het debat over de verschillende conclusies uit de dataset van de Wereld Bank nog steeds niet zijn opgelost. (Roodman & Morduch 2009: 1) Om deze reden doen Roodman Pagina | 43
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
en Morduch een herhaling van alle drie de onderzoeken: van Pitt en Khandker (1998), Morduch (1999) en Khandker (2005). Bij de herhaling werden dezelfde methodes gebruikt en dezelfde data. Na herhaling van alle drie onderzoeken komen Roodman en Morduch tot de conclusie dat er in alle gevallen getwijfeld kan worden aan de resultaten. De herhaling zou laten zien dat het bewijsmateriaal voor het effect van alle onderzoeken ‘zwak’ is (Roodman en Morduch 2009: 1). De heren concluderen: ‘But we do not conclude that microcredit harms; rather, specification tests suggest that the instrumentation strategy is failing. […] As a result, strikingly, 30 years into the microfinance movement we have little solid evidence that it improves the lives of clients in measurable ways’ (Roodman & Morduch 2009: 4).
4.4 Conclusie Verrassend of niet, gezien bovengenoemde onderzoeksresultaten, is er erg weinig direct bewijs van de winsten die armen halen uit microkrediet. ‘Indirect evidence, yes. But there is very little systematic, direct data on how access to capital translates into extra profits for micro-entrepreneurs’ (Morduch 2008: 1). Ook blijkt dat het onduidelijk is of microkrediet een effectief middel voor de allerarmsten is. Moet de focus liggen op huishoudens met inkomens die vlak onder de armoedegrens liggen of daarboven? Is het waar dat de meeste microkredietleners die beneden de armoedegrens starten ‘end up with less incremental income after getting a microloan,’ en dat lenen ‘seems to do more harm than good to the poorest’? (Tripati 2006, in: Morduch 2008) Of kan microkrediet een krachtig instrument zijn om de allerarmsten te helpen, zoals Muhammad Yunus en anderen vaak beargumenteerd hebben? Deze vraag is momenteel de kern van het debat binnen de microkredietsector. Roodman en Morduch (2009) hebben geargumenteerd dat veel van de legitimiteit van het succes van microkrediet gebaseerd op de positieve onderzoeksresultaten die zijn geconcludeerd aan de hand van de dataset uit 1991/1992 van de Wereld Bank (Roodman & Morduch 2009: 2). Echter, Roodman en Morduch hebben ook laten zien dat deze resultaten na een replicatie als ‘zwak’ kunnen worden geïnterpreteerd. Terwijl de Wereld Bank, het IMF en de VN en microkrediet omarmen als een van de belangrijkste instrumenten in de strijd tegen armoede, is er in dit hoofdstuk geconstateerd dat het wetenschappelijk bewijs voor deze aanname erg divers is en soms tegen deze aanname ingaat. Pagina | 44
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Roodman en Morduch (2009) concludeerden zelfs dat er na 30 jaar nog geen goed instrument is om de effecten van microkrediet te meten. In het volgende hoofdstuk wordt verklaard waarom microkrediet toch omarmd wordt als instrument tegen armoede, ondanks dat er geen robuust bewijs is dat microkrediet ook daadwerkelijk armoede bestrijdt.
Pagina | 45
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
5. HET SUCCES VAN DE RETORIEK VAN MICROKREDIET
5.1 Inleiding In hoofdstuk 4 is er gekeken naar de bestaande wetenschappelijke onderzoeksliteratuur over de effecten van microkrediet op armen in ontwikkelingslanden. Deze literatuur bracht geen eenduidig resultaat over de effecten van microkrediet op armoedebestrijding. Ondanks de tegenstrijdige resultaten werd in hoofdstuk 2 duidelijk dat microkrediet door de Wereld Bank, het IMF en de VN omarmd wordt als een van de belangrijkste instrumenten voor armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Maar als de wetenschap het er niet over eens is dat microkrediet armoede bestrijdt, hoe kan het succes van microkrediet dan wel worden verklaard? In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op Deelvraag 3: Hoe wordt het succes van microkrediet verklaard, ondanks dat wetenschappelijke onderzoeksresultaten geen eenduidig antwoord geven op de vraag of microkrediet daadwerkelijk armoede bestrijdt? Deze vraag zal worden beantwoord aan de hand van het kader dat geschetst is in hoofdstuk 3. In paragraaf 5.2 wordt beschreven hoe microkrediet werd ontdekt als alternatief dat paste binnen de sociale benadering. In paragraaf 5.3 wordt beschreven hoe er een verschuiving van de benadering van microkrediet heeft plaatsgevonden. Deze benadering is veranderd van een sociale benadering in de jaren ’70 en ’80, naar een marktbenadering de jaren ‘90. In paragraaf 5.4 wordt besproken wat de achterliggende gedachte was voor deze verschuiving. De win-win retoriek van de marktbenadering is hier belangrijk bij geweest. In paragraaf 5.5 wordt de kritiek vanuit de sociale benadering op de verschuiving beschreven. Microkrediet kan volgens deze kritiek geen sociale doelen meer behalen, zoals microkrediet oorspronkelijk bedoeld is. Door de verschuiving van een sociaal naar een marktbenadering van microkrediet zou er een contradictie zijn ontstaan tussen de commerciële doelen en de sociale doelen van microkrediet. In paragraaf 5.6 wordt uitgelegd waarom critici als gevolg van deze verschuiving microkrediet zijn gaan zien als verlengde van het neoliberalisme. In paragraaf 5.7 zal worden geconcludeerd dat het succes van microkrediet vooral gebaseerd is op de retoriek van de marktbenadering van microkrediet.
Pagina | 46
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
5.2 Microkrediet als alternatief: de ontdekking van de sociale benadering De ontdekking van microkrediet door Yunus in de jaren ‘70 kwam in de tijd dat men op zoek was naar alternatieven van ontwikkeling. Na de Tweede Wereldoorlog was de verstrekking van gesubsidieerd krediet door overheden het belangrijkste instrument bij veel ontwikkelingsstrategieën. Echter, niet meer dan 50 procent werd terugbetaald en de kosten voor subsidies werden te hoog. (Morduch 1999: 1570) Bovendien had de ‘top down’ moderniseringsstrategie alleen maar meer armoede gebracht. Ontwikkeling moest nu van onderaf komen. (Potter e.a. 2004: 114) Het initiële idee van Yunus was om het conventionele bankwezen uit te dagen door te stellen dat de armen wel kredietwaardig zijn. Later bleek microkrediet de juiste oplossing voor armoedebestrijding die paste binnen de ‘bottom-up’ aspecten van ontwikkeling: aandacht voor de mensen zelf, focus op vrouwen, en het belangrijkste: mensen konden zichzelf helpen. (Morduch 1999: 1570) Dankzij microkrediet konden arme mensen sociale doelstellingen bereiken en zelfvoorzienend worden (Weber 2001: 5). Volgens Yunus was krediet zelfs een mensenrecht en gebaseerd op vertrouwen in plaats van op legale procedures van het systeem (Yunus 1997, in: Karim 2008: 9). Ook gaf microkrediet mensen de kans om sociaal kapitaal op te bouwen (Morduch 2007: 2). Het werk van de Grameen Bank en later ook andere donor ondersteunde groepsleningsprojecten werd geassocieerd met de sociale benadering. Armoedebestrijding ging zich in de jaren ’70 en ’80 concentreren op microkredieten via de sociale benadering. (Bateman & Chang 2009: 2) Veel NGO’s gingen deze benadering gebruiken en boden microkredieten aan tegen lage kosten. Het doel was om voornamelijk de allerarmsten te bereiken en hen krediet te verstrekken, waardoor zij zichzelf konden ontwikkelen en uit armoede komen. (Robinson 2001: 8)
5.3 Verschuiving van de sociale benadering naar de marktbenadering Door de gedachte dat microkrediet kon worden gebruikt voor armoedebestrijding en als ‘bottomup’ benadering, werd deze sociale benadering steeds populairder (Bateman & Chang 2009: 2). Halverwege de jaren ’80 werd microkrediet ook omarmd door de Wereld Bank, dankzij een nieuwe focus op vrouwen in ontwikkeling en als middel om te laten zien dat het een grassroots focus had (Bateman & Chang 2009: 3). De uitvoering van de SAP’s had veel sociale en politieke onrust gebracht (Young 2006: 15). Microkrediet leek voor de Wereld Bank dan ook een geschikt alternatief
Pagina | 47
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
om armoede te verminderen via de uitbreiding van de kleine informele sector (Bateman & Chang 2009: 3). Echter, na de invoering van de Washington Consensus eind jaren ’80, vond de Wereld Bank de sociale benadering van NGO’s ‘a little too leftish’ (Bateman & Chang 2009: 3). Het probleem was dat deze benadering geen efficiënt model was doordat het grote hoeveelheden gesubsidieerd krediet nodig had om te blijven bestaan. De wereldwijde vraag naar krediet kon niet beantwoord worden met overheids- en donorgeld om microkredieten te financieren op een wereldwijde schaal. Daarnaast kon er bij de sociale benadering niet gespaard worden; de focus lag op gesubsidieerde kredieten die verstrekt werden. Er moest een nieuwe benadering komen dat steun gaf aan microfinancieringsprogramma’s in plaats van microkredietprogramma’s. De nadruk moest nu liggen op financiële onafhankelijkheid van MFI’s. (Robinson 2001: 22) Het doel was om de microkredietsector om te vormen van een niet-winstgevende sector, naar een winstgevende microfinancieringsindustrie (Rahman 2004: 37). De marktbenadering van microkrediet werd geboren. Door de Wereld Bank werd in 1995 de CGAP opgericht, een multi-donor institutie die de taak kreeg om de nieuwe marktbenadering van microkrediet te ontwikkelen en te promoten (Bateman & Chang 2009: 3). Traditionele NGO’s die zich tot dan toe met microkredieten bezighielden, werden omgevormd tot commerciële bemiddelaars (Drake en Rhyne 2002: 2). Vanaf dat moment was het succes van microfinanciering gebaseerd op de financiële prestaties van de MFI zelf. Dat microfinanciering positieve ontwikkeling bracht en armoede verminderde binnen de lokale gemeenschap, werd als een gegeven beschouwd. (Bateman & Chang 2009: 2) Grote campagnes, zoals de Microcredit Summit Campaign van 1997, zorgden ervoor dat het idee van microfinanciering wereldwijd geaccepteerd werd (Bateman & Chang 2009: 2). De VN nomineerde 2005 als het International Year of Microcredit om microkrediet internationaal onder de aandacht te krijgen (Young 2006: 6). Volgens het UNDP was microfinanciering een van de belangrijkste middelen bij de verwezenlijking van de MDG’s en de ontwikkeling van ‘inclusive finance’. (Young 2010: 7) Om dit te bereiken moesten MFI’s financiële onafhankelijkheid bereiken. Hiermee werd de verschuiving van de sociale benadering naar een marktbenadering van microkrediet door de VN gelegitimeerd (Young 2010: 8). 5.4 Het succes van de retoriek van de marktbenadering De enorme groei van de microkredietsector in de afgelopen decennia kan verklaard worden aan de hand van het succes van de retoriek van de marktbenadering. Door het falen van de staat in de Pagina | 48
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
jaren ’70 en het gesubsidieerde krediet werd deze visie steeds belangrijker. (Young 2010: 14) De nieuwe benadering werd aangedreven door het enthousiasme van de vrije markt en het individu als alternatief voor de staat. Zelfinitiatief, zelfvoorzienend, private eigendommen en efficiëntie werden kernwoorden die de afhankelijkheid van de armen moesten verminderen. Het idee van de vrije markt en het individu moest een democratisch gehalte geven aan ontwikkeling. (Isserles 2003: 10) Het idee was dat individuen die vast zaten in een spiraal van armoede, zichzelf konden ontwikkelen via zelfinitiatieven en ondernemerschap (Young 2010: 14). De populariteit van de marktbenadering in de jaren ‘90 is ontstaan dankzij een nieuw idee om via ‘supply-side’ strategieën armoede te verminderen (Young 2006: 14). Het belangrijkste argument dat door de CGAP werd gebruikt, was het vraag en aanbod argument (Rahman 2004: 37). De CGAP schatte dat het totale kapitaal dat nodig was om de doelen van de Microcredit Summit Campaign te halen, neerkwam op $22 miljard voor het jaar 2005 en $90 miljard voor de doelen in het jaar 2025 (CGAP 2000, in: Rahman 2004: 37). Aan deze grote vraag naar krediet kon niet worden voldaan door alleen donor- en overheidsgeld. Om deze reden moesten MFI’s zelf kapitaal aantrekken van private bronnen. Om toegang te krijgen tot deze private bronnen, moesten MFI’s microfinanciering aanbieden op basis van een winstgevende en kostendekkende basis (Robinson 2001: 22). Het enthousiasme voor microfinanciering ontstond doordat het leek alsof er een win-win situatie gecreëerd werd (Morduch 2000: 617). Dankzij microfinanciering zou er naast armoedebestrijding een financiële sector ontwikkeld worden, waarbij er manieren werden gevonden om op een kosteneffectieve manier geld aan arme huishoudens te lenen zonder onderpand. Als het argument klopt, dan zou er veel armoede bestreden kunnen worden zonder dat overheden of donoren hier kosten aan hebben. (Morduch 2000: 620) De win-win retoriek ging ervan uit dat MFI’s die de ‘best practices’ richtlijnen volgen, ook de meeste armoede bestrijden (Morduch 2000: 617). Deze richtlijnen focussen op methodes die het bereik van MFI’s te vergroten, de financiële portefeuille goed beheren, en die op een efficiënte manier financiële diensten aanbieden (Rahman 2004: 37). Sinds de oprichting van de CGAP hebben de ‘best practices’ richtlijnen een belangrijke rol gespeeld binnen de microkredietsector. Zowel de CGAP als de Microcredit Summit hebben deze richtlijnen aanbevolen aan MFI’s. (Rahman 2004: 38) De ’best practices’ richtlijnen waren gebaseerd op een aantal argumenten die belangrijk zijn geweest voor het succes van de retoriek van microkrediet (Rahman 2004, Morduch 2000) Het belangrijkste argument is dat huishoudens toegang tot krediet nodig hebben, niet goedkoop krediet (Morduch 2000: 620). Dit argument komt voort uit acht principes. Ten eerste zal de vraag naar financiële diensten niet afnemen als de kosten stijgen. Ten tweede kunnen financieel duurzame Pagina | 49
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
programma’s de meeste armoede bestrijden gezien de grote schaal ervan. Ten derde geven financieel duurzame programma’s toegang tot commerciële financiële markten. Ten vierde zijn financieel duurzame programma’s de beste manier om armoede te bestrijden, aangezien er geen kosten meer voor donoren en overheden zijn. Ten vijfde zijn gesubsidieerde programma’s inefficiënt en bij voorbaat gedoemd om te mislukken. Ten zesde komt gesubsidieerd krediet bijna altijd in de handen van de rijkeren terecht. Ten zevende moeten microfinancieringsprogramma’s geen overheidsprogramma’s zijn. Ten achtste ondermijnt gesubsidieerd krediet de mobilisatie van spaargeld. (Morduch 2000: 620). USAID was een van de eerste instellingen in het microfinancieringsveld die de ‘best practices’ richtlijnen omarmde (Rahman 2004: 32) . Samenvattend, MFI’s gingen zich in de jaren ’90 richten op financiële onafhankelijkheid dankzij een gedeeld geloof in de retoriek van de win-win situatie en de ‘best practices’ richtlijnen. Ook werden MFI’s onafhankelijk van politieke invloeden dankzij het nieuwe idee van de vrije markt als alternatief voor de staat. Deze onafhankelijkheid zorgde ervoor dat er een verschuiving plaatsvond waarbij gesubsidieerde MFI’s werden omgevormd tot gecommercialiseerde MFI’s die financiële onafhankelijkheid als doel hadden. (Young 2006: 14) Het succes van microkrediet was vanaf dat moment gebaseerd op de win-win retoriek van de marktbenadering van microkrediet. Deze retoriek, ook wel het ‘conventional wisdom’ over microkrediet genoemd, wordt nog steeds door de meeste instellingen, donoren en overheden gebruikt (Rahman 2004, Young 2006). Desondanks zijn er twee soorten kritiek ontstaan op de marktbenadering van microkrediet. Aanhangers van de sociale benadering vinden dat microkrediet geen sociale doelen meer nastreeft. Critici zien microkrediet als een verlenging van het neoliberalisme dat door de Wereld Bank is opgelegd. Het succes van de retoriek van de marktbenadering en de kritieken staan opgesomd in figuur 5.1. In de volgende paragraaf zal allereerst de kritiek van aanhangers van de sociale benadering op microkrediet worden beschreven.
Pagina | 50
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Figuur 5.1. Overzicht van de verschillende microkredietbenaderingen
Succes
Kritiek
Kritiek
Marktbenadering
Sociale Benadering
Critici
•Vrije markt en individu als alternatief voor de staat •Vraag en aanbod argument •Win-win retoriek: armoedebestrijden én financiële sectoren bouwen •'Best Practices' richtlijnen en financiële onafhankelijke MFI’s •Armoedebestrijding zonder overheidskosten
•Het succes van microkrediet is gebaseerd op institutionele indicatoren •Mensen krijgen hoge schulden dankzij hoge rentes waardoor ze in een 'loan cycle' terecht komen •Microkrediet bereikt de allerarmsten niet •Kan microkrediet wel commerciële en sociale doelen verzoenen?
•Microkrediet als verlengde van het neoliberalisme op individueel niveau, opgelegd door de WB •Microkrediet als individueel alternatief na de mislukking van de SAP’s •NGO’s in ontwikkelingslanden zijn verlengde van westers kapitaal •Kritieken op microkrediet worden verzwegen
5.6 Sociale benadering: De kritiek op de marktbenadering Aanhangers van de sociale benadering hebben kritiek op marktbenadering van microkrediet met de nadruk op financiële onafhankelijkheid van MFI’s. Kleinschalige sociale georiënteerde leningsinstanties zijn omgevormd tot commerciële instellingen die grote internationale private investeerders aantrekken (Goetz & Gupta 1996: 61). De
belangrijkste
kritieken
op
deze
verschuiving zijn: 1. Het succes van microkrediet is vooral gebaseerd op indicatoren die alleen het institutionele prestatievermogen weergeven. 2. Er worden door commerciële MFI’s woekerrentes aan de armen gevraagd, waardoor mensen in hoge schulden terecht komen, 3. Er is een contradictie tussen de commerciële en sociale doelen van microkrediet. Microkrediet bereikt de allerarmsten niet. De kritieken worden in de volgende sub-paragrafen behandeld. 5.6.1
Succes microkrediet is gebaseerd op institutionele indicatoren
De eerste kritiek stelt dat het succes van de marktbenadering alleen gebaseerd is op institutionele indicatoren. De nadruk zou worden gelegd op kwantitatieve indicatoren die het institutioneel prestatievermogen weergeven, zoals het aantal kredietnemers, het aantal kredietinstellingen en de winstcapaciteit (Fernando 2006: 6). Zo was in de jaren ’90 het gemiddelde terugbetalingspercentage van leningen van de Grameen Bank meer dan 90 procent. In vergelijking: in Bangladesh was het Pagina | 51
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
gemiddelde terugbetalingspercentage van commerciële banken in diezelfde periode minder dan 40 procent. (Rahman 2004: 29) Volgens Fernando (2006: 6) onthullen deze indicatoren niet de manier waarop microkredieten worden terugbetaald of de sociale doelen die zouden worden bereikt. Het argument van de marktbenadering hierop is dat de markt wel een goede graadmeter zou zijn om data over invloed van microkrediet op armen te meten (Rahman 2004: 32). Als klanten: alle kosten betalen voor de diensten die ze ontvangen, hun leningen op tijd terugbetalen en regelmatig terugkomen voor meer leningen, dan moet microkrediet wel een positief effect hebben. Hierbij is ‘client payback’ hetzelfde als ‘client perception of value’ en ‘client satisfaction’, en daarom heeft het een positief effect. (Rahman 2004: 32) Echter, door het idee van ‘doing something good’ (Fernando 2006: 3) lijken huidige voorstanders van microkrediet minder geïnteresseerd te zijn in de sociale effecten van microkrediet op de armen. 5.6.2. Mensen hebben zware schulden dankzij woekerrentes Een veel gehoorde kritiek in kranten en opiniebladen is dat MFI’s woekerrentes vragen om er zelf beter van te worden. Apeldoorn (2011) stelt dat veel plattelandscoöperaties veelal terecht komen bij nationale kredietinstellingen die opereren als commerciële banken met forse tarieven. ‘Woekerrentes van 1,5 procent of 2 procent per maand, ofwel 20 procent op jaarbasis zijn geen uitzondering’ (Apeldoorn 2011). Rosenberg (2009) van de CGAP beargumenteert dat MFI’s hogere rentes nodig hebben om de kosten te dekken vanwege het hogere risico bij de amen. Bovendien zouden alle medewerkers die betaald moeten worden om duizend keer een lening van $100 uit te geven, meer kosten dan één werknemer die een lening van $1000 uitleent. ‘Consequently, interest rates in sustainable microfinance institutions (MFI’s) have to be substantially higher than the rates charged on normal bank loans. As a result, MFI’s that claim to be helping poor people nevertheless charge them interest rates that are considerably above the rates richer borrowers pay at banks. No wonder this seems wrong to observers who do not understand, or do not agree with, the argument that MFI’s can usually serve their poor customers best by operating sustainably, rather than by generating losses that require constant infusions of undependable subsidies’ (Rosenberg 2009: 1). Hans van der Veen, beleidsadviseur microkrediet bij BZ is het hiermee eens. Bovendien vindt hij dat ‘de overheid zich [met woekerrentes] niet moet bemoeien. De overheid moet zorgen dat er een markt ontwikkeld wordt, waarbij verschillende partijen hun diensten aanbieden en je concurrentie krijgt. Dan gaan vanzelf die rentes omlaag’ (Van der Veen 2011). Dankzij de commercialisering heeft er inderdaad toenemende mate Pagina | 52
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
competitie plaatsgevonden de microkredietsector (Drake & Rhyne 2002: 4). Echter, Drake en Rhyne stellen dat deze competitie heeft geleid tot hevige schulden bij de klanten van MFI’s (idem). In hoofdstuk 4 had Rahman (1999) ook al had geconcludeerd dat door de druk om terug te betalen mensen nieuwe leningen moesten afsluiten om de oude leningen terug te betalen. Volgens Huq (2004) zouden de armen hierdoor een ‘loan recycling’ proces komen, waarbij oude leningen worden afbetaald met nieuwe leningen (Huq 2004: 43). 5.5.3. Door financiële onafhankelijkheid worden de allerarmsten uitgesloten Mahmud (2008) stelt dat de allerarmsten worden uitgesloten van microkredietprogramma’s wanneer MFI’s financieel onafhankelijk zijn. Om een lening te krijgen moet iemand bepaalde materiële bezittingen en sociale netwerken hebben die betrouwbaar zijn. Bovendien die persoon in staat zijn om de lening terug te betalen uit zijn of haar eigen middelen wanneer de microonderneming mislukt. (Mahmud 2008: 3) Echter, de allerarmsten hebben geen materiele bezittingen, sociale netwerken en zelfvertrouwen. Zij worden daardoor uitgesloten van microkredietprogramma’s gezien het hogere risico dat zij met zich meedragen. (Develtere & Huybrechts 2005, in: Mahmud 2008: 3) In feite kunnen alleen de relatief rijkere onder de armen zich kwalificeren als kredietwaardig in dit programma (Mahmud 2008: 3). In hoofdstuk 4 werd al duidelijk dat Hulme en Mosley (1996) en Rahman (2004) concludeerden dat microkrediet alleen effect had op armen boven de armoedegrens. Rahman concludeerde zelfs dat bij huishoudens onder de armoedegrens zowel schulden als huiselijk geweld toenamen. Khandker (2005), onderzoeker van de Wereld Bank, concludeerde wel een positief resultaat van microkrediet op de allerarmsten. Opvallend genoeg stelden Roodman & Morduch (2009: 2) dat dit onderzoek juist is gebruikt door de Wereld Bank als bewijs dat microkrediet de allerarmsten kon bereiken en helpen. Ook Yunus’ idee was om met microkrediet de allerarmsten te bereiken en noemde microkrediet zelfs een mensenrecht (Yunus 1997, in: Karim 2008: 9). Echter, in tegenstelling hebben andere onderzoekers juist geconcludeerd dat armere huishoudens zulke winsten behalen dat toegang tot krediet voor hen alleen maar hele heftige schulden creëert (Rahman 1999, Morduch 1999, Huq 2004, Johnston & Morduch 2007, Karim 2008). Door de verschuiving van een sociale benadering naar een marktbenadering van microkrediet is er een spanningsveld ontstaan tussen twee (Drake & Rhyne 2002, Rahman 2004). De marktbenadering heeft als doel financiële onafhankelijkheid van MFI’s, terwijl de sociale benadering het doel heeft om armoede te bestrijden en de allerarmsten te bereiken. Er zou een contradictie bestaan tussen financiële onafhankelijkheid en armoedebestrijding. Wanneer MFI’s financieel onafhankelijk zijn, kunnen ze niet de allerarmsten helpen. Armere mensen zijn moeilijker Pagina | 53
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
te bereiken, kostbaarder om aan te lenen, risicovoller, en generen lagere winstmarges vanwege lagere gemiddelde leningen. Wanneer MFI’s als doel hebben om armoede te bestrijden en ze niet financieel onafhankelijk hoeven te zijn, kunnen ze wel de allerarmsten bereiken. Echter, door een verhoogd risico en lagere opbrengsten kunnen ze minder mensen bereiken. Met andere woorden: hoe meer MFI’s proberen de allerarmsten te bereiken, hoe meer moeilijkheden zij tegen komen om te kunnen ontwikkelen tot financieel duurzame instellingen. (Rahman 2004: 38) Dit debat over de vraag of de commercialisering van microkrediet en financiële onafhankelijkheid van MFI’s wel goed is voor de allerarmsten, is momenteel de kern van het debat over microkrediet (Johnston & Morduch 2007: 3).
5.6 Critici: De kritiek op de retoriek van de marktbenadering Critici hebben kritiek geuit op de verschuiving van de sociale benadering naar een markbenadering van microkrediet (Weber 2001, 2004; Isserles 2003; Young 2006; Karim 2008). De belangrijkste kritieken zijn: 1. Microkrediet is het verlengde van het neoliberalisme op individueel niveau, opgelegd door de Wereld Bank. 2. Westers gefinancierde NGO’s zijn het verlengde van het neoliberalisme op grassroots niveau. 3. De kritieken op microkrediet worden monddood gemaakt. In de volgende sub-paragraaf staan de argumenten van de critici beschreven. 5.6.1
Microkrediet als verlengde van het neoliberalisme op individueel niveau
Volgens critici is microkrediet een verlenging van het neoliberalisme in ontwikkelingslanden, opgelegd door de Wereld Bank. De opkomst van microkrediet zou het resultaat zijn van globalisatie, handelsliberalisatie, en meer specifiek het resultaat van de SAP’s (Isserles 2003; Weber 2002, 2004; Young 2010). Toen landen in de jaren ’80 liquiditeitsproblemen kregen en niet meer in staat waren om hun internationale schulden terug te betalen, breidden de IMF en de Wereld Bank hun leningen uit met als voorwaarde dat economische bezuinigingsmaatregelen werden uitgevoerd. Dit omvatte bezuinigingen op de subsidies, vermindering van sociale programma's, de liberalisering van staatsbedrijven en privatisering (Young 2010: 18). Deze orthodoxie werd later bekend onder de ‘Washington Consensus’ (Weber 2002, 2004). In het bijzonder de allerarmsten werden hard geraakt door deze programma’s (Young 2010: 18). De handhaving van de SAP’s resulteerden in sociale bezuinigingen en meer werkeloosheid. Hierdoor ontstonden er vanuit ontwikkelingslanden enorme protesten op de Washington Consensus. Als antwoord hierop initieerden de World Bank, het IMF en overheden de PostPagina | 54
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Washington Consensus met een nieuwe focus op armoedebestrijdingsprogramma’s. (Weber 2001: 3) Hiermee moest de focus verschoven worden naar de allerarmsten in de landen die gebruik maakten van SAP’s. Microkrediet werd het nieuwe middel tegen armoede als antwoord op de grote vraag naar ‘adjustment with a human face’ (Weber 2001, 2004; Young 2010). Echter, volgens Weber kreeg microkrediet naast armoedebestrijding ook een politiek-strategische functie: het faciliteren van de liberalisatie agenda ‘from the bottum up’ (Weber 2001: 16). Hiermee heeft de Wereld Bank volgens haar geprobeerd om het neoliberale gedachtegoed van onderaf op te leggen. (idem) In box 5.1 wordt beschreven hoe volgens Rankin (2001) microkrediet door de Wereld Bank werd gebruikt om landen onder druk te zetten om te liberaliseren. Box 5.1 De neoliberale logica in Nepal Rankin (2001) legt in haar onderzoek uit hoe in Nepal onder druk van de Wereld Bank de neoliberale logica werd geconsolideerd door de herstructurering van de financiële sector in Nepal via de promotie van microkrediet. Deze herstructurering kon gezien worden binnen de neoliberale orthodoxie en de SAP’s van de jaren ‘90. Sinds de jaren ’70 had het land alleen maar kleine landelijk banken die via een sociale benadering kleine hoeveelheden geld leenden aan kleine boeren. Het doel van de programma’s was om financiële ondersteuning te geven met gesubsidieerde rentes en technische training om wat hoger op te komen. (Rankin 2001: 17-18). In de jaren ’90 zou Nepal een marktgeleide benadering van ontwikkeling overnemen. Een Wereld Bank rapport had veel kritiek op de sociale benadering, omdat dit financieel ‘unsustainable’ zou zijn (Rankin 2001: 23). Arme agrarische economieën zoals Nepal werden geadviseerd om het banksysteem te liberaliseren zodat ze beter konden opereren in een competitieve en globaliserende wereld (Killick 1993, in: Rankin 2001: 25). Nepal werd echter onder druk gezet door de Wereld Bank en een groeiende banklobby om van sociale instellingen commerciële banken te maken. Het land herstructureerde uiteindelijk haar nationale banksysteem om buitenlandse investeringen en microkredieten te promoten. (Rankin 2001: 23-25)
Sinds de Post-Washington Consensus kwam de nieuwe focus van de Wereld Bank, het IMF, de Wereld Handels Organisatie (WTO) en de VN op armoedebestrijding te liggen. De herstructurering van het beleid onder de Post-Washington Consensus heeft volgens Weber gezorgd voor relevante implicaties voor de internationale politieke economie (Weber 2001: 4). De nieuwe focus op de
Pagina | 55
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
armen kan volgens haar gezien worden als een antwoord op de legitimiteitscrisis van de Wereld Bank en het IMF na het mislukken van de Washington Consensus (Weber 2006: 39). Volgens Weber had de verschuiving van de Washington Consensus naar een PostWashington Consensus als doel om het ontwikkelingsbeleid van verschillende internationale instellingen te harmoniseren op supranationaal niveau (Weber 2001, Weber 2004). Zo kwam het doel om de armen toegang te geven tot microkredieten sinds de Post-Washington Consensus nu overeen met de doelen van de WTO om liberalisering door te voeren en financiële sectoren te ontwikkelen (Weber 2001: 17). Ook de VN ging microkrediet beschouwen als een van de belangrijkste middelen in het verwezenlijken van de MDG’s en het ontwikkelen van ‘inclusive finance’. Het doel van inclusive finance was dat niet alleen de rijkere mensen, maar ook arme mensen toegang krijgen tot financiële middelen (Young 2010: 8). Hierdoor werd microkrediet volgens Weber gebruikt om een ‘Global Development Architecture’ (Weber 2001: 21) op te leggen waarbij het beleid van de WTO, het IMF, de Wereld Bank, en de VN werd geharmoniseerd (idem). 5.6.1
Westers gefinancierde NGO’s als verlengde van het neoliberalisme
De tweede kritiek van Post Developmentalisten is de kritiek dat westers gefinancierde NGO’s een verlenging zijn van het neoliberalisme op grassroots niveau. Karim (2008) stelt dat het IMF, de Wereld Bank en westerse geïndustrialiseerde landen ontwikkelingslanden gebruiken voor hun eigen corporate en politieke doelen dankzij een gebrek aan economische soevereiniteit van ontwikkelingslanden (Karim 2008: 8). Dit gebrek aan soevereiniteit wordt verergerd wanneer NGO’s met westers kapitaal ontwikkeling komen brengen. Deze NGO’s hebben als doel om arme mensen diensten te leveren die de staat niet te leveren. Hierdoor kunnen NGO’s zichzelf installeren als de progressieve stem in landelijke gebieden onder de NGO retoriek dat ze optreden onder het motto 'werken voor de armsten onder de armen’ (Karim 2008: 8). Ook stelt Karim dat de Grameen Bank in Bangladesh als verlengde van het neoliberalisme functioneert dankzij het westers kapitaal dat de Grameen Bank aantrekt. (Karim 2008: 25). Fernando (2006) stelt dat NGO’s die microkredieten uitdroegen als onderdeel van de emancipatie van de armen, niet onderworpen waren aan de enorme druk van hun donoren om financieel zelfvoorzienend te worden en meetbare resultaten te leveren. Daardoor zijn veel NGO’s, die voornamelijk geïnteresseerd waren in de sociale aspecten van ontwikkeling, omgevormd tot economische instellingen. Als gevolg hiervan is financiële onafhankelijkheid en terugbetaling van de leners het belangrijkste aandachtspunt geworden voor NGO’s (Fernando 2006: 3). Hierdoor wordt er veel druk gelegd om de armen hun lening te laten terugbetalen. In hoofdstuk 4 werd dit ook al geconcludeerd door Rahman (1999), Huq (2004) en Karim (2008). Pagina | 56
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Bateman (2010) maakt een parallel met de commercialisering van NGO’s en de nu beruchte Wall Street-stijl praktijken. Terwijl microfinancieringsmanagers met minder opstartrisico’s te maken hebben, hebben anderen zichzelf buitensporige salarissen en bonussen uitgedeeld. Hierdoor zijn volgens Bateman de eerste microfinancieringsmiljonairs ontstaan (Bateman 2010, in: Kamphuis 2010). Apeldoorn (2011) rapporteerde in het Financiële Dagblad (05-01-2011) dat MFI’s zoals Oikocredit, die als ‘onafhankelijk’ te boek staan, zeer bevredigende bedrijfsresultaten behalen. Zo zou Oikocredit in 2009 een omzet van € 40 miljoen hebben gerapporteerd. Na aftrek van kosten, donaties en voorzieningen kwam dit neer op een nettowinst van € 23 miljoen (Apeldoorn 2011). Volgens Bateman (2010) heeft financiële onafhankelijkheid van MFI’s geleid tot agressieve strategieën die arme huishoudens onder druk zetten om meer te lenen dan zij kunnen betalen. Bovendien zouden rentepercentages hoger zijn geworden om meer winst te behalen en wordt sociaal kapitaal misbruikt om terugbetaling te garanderen. Dit lijkt volgens Bateman maar al te veel op ‘sub-prime mortgage lending’ (Bateman 2010, in: Kamphuis 2010). 5.6.3. Discours als machtsmiddel De kritiek die Post Developmentalisten hebben is dat westerse landen het discours van ontwikkeling gebruiken om hun interventies te legitimeren (Escobar 1995, in: Potter e.a. 2004: 118). Karim (2008) stelt dat de kritieken op microkrediet in NGO gedomineerde onderzoeken monddood worden gemaakt. Waarom? ‘Knowledge is power, but power also legitimizes what counts as knowledge, and NGO’s are powerful institutions in Bangladesh’ (Karim 2008: 23). Ze vertelt hoe het kritische boek van Aminur Rahman over de Grameen Bank wel werd gepubliceerd door Westview Press in de VS. Dit terwijl in Bangladesh zijn kritiek op de Grameen Bank het zwijgen werd opgelegd. De enige academisch Engels publicerende uitgeverij weigerde het boek te publiceren (Karim 2008: 23). Volgens Karim is de Grameen Bank als NGO dan ook een goed voorbeeld voor het functioneren van het westerse neoliberale discours. Bezoekers zoals de voormalige Amerikaanse president Bill Clinton, senator Hillary Clinton en koningin Sophia van Spanje kwamen naar Bangladesh om de Grameen Bank als ontwikkelingsfenomeen te bestuderen. Als gevolg is er enorm veel nationale trots ontstaan. De overwinning van de Nobel Prijs van de Grameen Bank in 2006 heeft volgens Karim gezorgd dat het in Bangladesh moeilijker is geworden om kritiek te uiten op de Grameen Bank (Karim 2008: 24). Fernando (2006) is het eens dat microkrediet wordt geïsoleerd van kritisch wetenschappelijk onderzoek. De paar bestaande kritische analyses zijn volgens hem niet politiek populair binnen academische en beleidskringen. Ze zouden monddood worden gemaakt door ze te labelen als Pagina | 57
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
‘idealistisch’ en ‘ongeduldig voor resultaten’ (Fernando 2006: 3). De kritieken impliceren dat er geen andere haalbare alternatieven voor microkrediet zouden zijn om armen te helpen (idem). Het gebrek aan kritieke studies levert volgens Fernando onnodige legitimiteit voor de argumenten van instellingen zoals de Wereld Bank, het IMF en de WTO, welke de mislukkingen van ontwikkelingssamenwerking aan de staat hebben gewijd (Fernando 2006: 3-4).
5.7 Samenvatting De microkredietsector is in de jaren ’70 aangedreven door een gemeenschappelijke gedachte dat het verstrekken van microkrediet aan de armen zou leiden tot economische groei en armoedevermindering. De ontdekking van microkrediet in 1976 paste binnen de sociale benadering: dankzij microkrediet konden armen van onderaf emanciperen en konden ze zich voorzien in hun basisbehoeften. Echter, in de jaren ’90 heeft er een verschuiving plaatsgevonden van een sociale benadering naar een marktbenadering van microkrediet. Hierbij werden gesubsidieerde microkredietprogramma’s omgevormd tot commerciële microfinanciering. De Wereld Bank ging microfinanciering promoten waarbij MFI’s private kapitalen moesten aantrekken om financieel onafhankelijk te worden. Aanhangers van de sociale benadering hebben kritiek op de marktbenadering van microkrediet. De marktbenadering zou geen sociale doelen meer nastreven: 1. Het succes van microkrediet is vooral gebaseerd op institutionele indicatoren, 2. Er worden door commerciële MFI’s woekerrentes aan de armen gevraagd, waardoor mensen in hoge schulden terecht komen, 3. Er is een contradictie ontstaan tussen de commerciële en sociale doelen van microkrediet. Microkrediet bereikt de allerarmsten niet meer. Critici hebben kritieken op marktbenadering geuit. De belangrijkste kritieken waren: 1. Microkrediet is het verlengde van het neoliberalisme geworden op individueel niveau, opgelegd door de Wereld Bank. 2. Westers gefinancierde NGO’s zijn het verlengde van het neoliberalisme op grassroots niveau. 3. De kritieken op microkrediet worden monddood gemaakt onder het motto ‘knowledge is power’. Het probleem is echter dat Post Developmentalisten geen alternatief bieden voor microkrediet. Hierdoor moet er gekeken worden naar de kritieken van de sociale benadering om de negatieve effecten van microkrediet op te kunnen lossen.
Pagina | 58
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
5.8 Conclusie In dit hoofdstuk is er geprobeerd een antwoord te zoeken op Deelvraag 3: Hoe wordt het succes van microkrediet verklaard, ondanks dat wetenschappelijke onderzoeksresultaten geen eenduidig antwoord hebben geven op de vraag of microkrediet daadwerkelijk armoede bestrijdt? Deze vraag is gerezen nadat er in hoofdstuk 4 werd geconcludeerd dat wetenschappelijke onderzoeken die de effecten van microkrediet op armoedebestrijding hadden onderzocht, verdeeld waren over het succes van microkrediet. In dit hoofdstuk is er getracht een andere verklaring te geven voor de grote opkomst van microkrediet sinds 1976. De win-win retoriek van de marktbenadering droeg bij aan het succes van deze verschuiving en de opkomst van microkrediet: er zou armoede bestreden worden en tegelijkertijd zouden er financiële sectoren ontwikkeld worden zonder overheidskosten. De win-win retoriek was gebaseerd op de ‘best practices’ richtlijnen en werd gepromoot door de USAID en de CGAP. Sindsdien is er een microfinancieringsrevolutie ontstaan waarbij het succes van microkrediet werd gebaseerd op de financiële onafhankelijkheid van MFI’s en de win-win retoriek van de marktbenadering. Volgens Rahman is er een tegenstelling ontstaan tussen microkrediet ‘thinking’ en ‘programming’ (Rahman 2004: 31). Het doel van microkrediet is om armoede te bestrijden. Echter, de meeste financiële instellingen zijn niet armoede georiënteerd, ze hebben geen sociale missie (Churchill & Frankiewicz 2006: 18). De verschuiving van de sociale benadering naar een marktbenadering verklaard volgens Ausland dan ook ‘how microfinance has lost its soul’ (Ausland 2010). De vraag is of het winstmotief bij microfinanciering en financiële onafhankelijkheid niet voorbij gaat aan het doel om de allerarmsten te bereiken. Deze vraag is het hart van het debat over de vraag of de commercialisering van microfinanciering wel goed is voor de armen (Morduch 2007: 3).
Pagina | 59
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
6. CONCLUSIE: KAN MICROKREDIET DE ARMEN HELPEN?
6.1 Algemene samenvatting In hoofdstuk 1 is gesteld dat microkrediet door overheden, donoren en internationale instellingen omarmd wordt als één van de belangrijkste middelen in de strijd tegen armoede. In hoofdstuk 2 werd duidelijk dat dit succes is ontstaan na de ontdekking van microkrediet door Muhammad Yunus in 1976 in Bangladesh. Yunus is in staat geweest om arme mensen zonder onderpand geld te lenen om te kunnen investeren in een microbedrijfje, iets waar traditionele banken tot dan toe geweigerd hadden. Echter, er zijn ook kritieken op microkrediet. Microkrediet zou geen commerciële en sociale doelen kunnen verzoenen. Microkrediet zou een verlengde zijn van het neoliberalisme opgelegd door de Wereld Bank. Vanuit deze kritieken is het kader geschetst waarbinnen microkrediet is behandeld. In hoofdstuk 3 is het kader besproken waarbinnen microkrediet uiteen is gezet. Duidelijk werd dat de verschillende meningen over microkrediet uiteen kunnen worden gezet binnen het ontwikkelingsdebat. Binnen dit debat bestaan er drie invalshoeken van waaruit microkrediet wordt benaderd. Microkrediet wordt binnen Mainstream Development benaderd vanuit een marktbenadering. Binnen Alternative Development wordt microkrediet benaderd vanuit een sociale benadering. Post Developmentalisten zijn kritisch en stellen dat microkrediet een verlenging is van het neoliberalisme. Aan de hand van de verschillende benaderingen van microkrediet is er getracht een verklaring te geven voor het succes van microkrediet. Om de hoofdvraag te beantwoorden is er uitgegaan van de aanname dat microkrediet werkt in de strijd tegen armoede. Vandaar dat de hypothese als volgt luidde: Microkrediet werkt als succesvol instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden. Aan de hand van deze hypothese zijn er drie deelvragen geformuleerd: 1. Wat zijn de wetenschappelijke onderzoeksresultaten over de effecten van microkrediet op armoede in ontwikkelingslanden? 2. Hoe worden de tegenstrijdige onderzoeksresultaten verklaard? 3. Hoe kan de opkomst van microkrediet verklaard worden, ondanks dat wetenschappelijke onderzoeksresultaten geen eenduidig antwoord geven op de vraag of microkrediet daadwerkelijke armoede bestrijdt? Vanuit deze drie deelvragen er is er antwoord gezocht op de hoofdvraag.
Pagina | 60
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
In hoofdstuk 4 werd duidelijk dat er aan de hand van wetenschappelijke onderzoeksresultaten over de effecten van microkrediet op armoedebestrijding, geen eenduidig antwoord gegeven kon worden op de vraag of microkrediet daadwerkelijk armoede bestrijdt. Onderzoeken van Sebstad en Cheng (1996), Khandker en Pitt (1998), Snodgrass en Sebstad (2002) en Chowdhury (2005) concludeerden allen dat microkrediet een positief effect had op armoedebestrijding. Echter, Morduch (1999), Rahman (1999), Huq (2004), Karim (2008) en Johnston en Morduch (2007) concludeerden dat microkrediet géén of zelfs een negatief effect had op armen in ontwikkelingslanden. Rahman (1999) concludeerde dat er meer geweld was ontstaan binnen gezinnen met een microkrediet. Huq (2004) concludeerde dat mensen in een ‘loan recycling’ proces komen waarbij de ene schuld met de andere schuld wordt afbetaald. Karim (2008) concludeerde dat in Bangladesh het geweld jegens vrouwen met een microkrediet was toegenomen als deze microkrediet niet werden terugbetaald. Johnston en Morduch (2007) concludeerden dat in 30 procent van de gevallen microkrediet werden gebruikt voor consumptie in plaats van investeringen. Ook op de vraag of microkrediet een positief effect had bij mensen die boven of onder de armoedegrens van $1 per dag leefden, waren er ook verschillende conclusies mogelijk. Khandker (2005) concludeerde een positief effect van microkrediet op armoede bij mensen onder de armoedegrens. Dit terwijl Hulme en Mosley (1996) en Rahman (2004) alleen een positief effect concludeerden op mensen die boven de armoedegrens leefden. Volgens Rahman konden de allerarmsten beter geholpen worden door ze andere diensten aan te bieden, zoals scholen en ziekenhuizen, waardoor ze economisch en sociaal minder kwetsbaar zouden worden. Aan de hand van deze conclusies is er in hoofdstuk 4 geprobeerd een antwoord te geven op de tweede deelvraag, namelijk hoe de tegenstrijdige wetenschappelijke onderzoeksresultaten over de effecten van microkrediet op armoedebestrijding verklaard kunnen worden. Hiervoor werden drie oorzaken genoemd: 1. Onzuiverheden in onderzoek. 2. Verschillende interpretaties van uitkomsten dankzij verschillende interpretaties van de werkelijkheid. 3. Verschillende methodes van onderzoek. In het bijzonder de laatste oorzaak was interessant om verder uit te werken. De Wereld Bank heeft in Bangladesh in 1991/1992 data verzameld over de effecten van microkrediet op de armen. Aan de hand van deze dataset werden er tegenstrijdige conclusies getrokken. Khandker en Pitt (1998) concludeerden dat het lenen van een microkrediet bij huishoudens leidde tot een toename van huishoudconsumptie en een positieve schoolaanwezigheid van kinderen. Morduch (1999) daarentegen, concludeerde dat huishoudens met toegang tot krediet geen hogere consumptiepatronen hadden dan huishoudens in de controle groep die geen toegang tot microkrediet hadden. Ook genoten kinderen van huishoudens met toegang tot microkrediet niet automatisch meer scholing dan kinderen van huishoudens uit de controlegroep zonder toegang tot Pagina | 61
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
microkrediet. Khandker (2005) gebruikte de dataset van de Wereld Bank en concludeerde dat armoedevermindering juist groter was op de allerarmsten dan op de armen. Volgens Roodman en Morduch (2009) hebben de conclusies van Khandker en Pitt (1998) en Khandker (2005) de meeste invloed uitgeoefend. Yunus en de Wereld Bank zouden hun claims over de effecten van microkrediet op de armen op deze onderzoeken hebben gebaseerd. Echter, Roodman en Morduch (2009) vinden het belangrijk om alle onderzoeken opnieuw te doen aangezien er veel kritiek is geweest op deze onderzoeken, terwijl deze kritiek nooit ter discussie is gesteld. Na een replica van alle drie de onderzoeken, inclusief Morduch’s eigen onderzoek uit 1999, komen ze tot de conclusie dat er in alle drie de gevallen getwijfeld kan worden aan de onderzoeksresultaten. De onderzoeksresultaten zouden zelfs zwak zijn. Als gevolg hebben Roodman en Morduch (2009) geconcludeerd dat er na 30 nog geen goede meetinstrumenten bestaan om het effect van microkrediet op de armen te kunnen meten. Deze conclusie heeft geleid tot een nieuwe deelvraag: hoe kan het succes en de opkomst van de grote microkredietsector wel verklaard worden? In hoofdstuk 5 is er geprobeerd een antwoord te vinden op de vraag hoe het kan dat microkrediet wordt omarmd als succesvol instrument tegen armoedebestrijding, ondanks dat wetenschappelijke onderzoeksresultaten geen eenduidig antwoord hebben gegeven op de vraag of microkrediet werkt. Duidelijk werd dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden van de sociale benadering van microkrediet in de jaren ’70 en ’80, naar een marktbenadering van microkrediet in de jaren ’90. Hierbij moesten MFI’s met een sociale benadering omgevormd worden tot financieel onafhankelijke instellingen. Gesubsidieerde microkredietprojecten werden omgezet in commerciële microfinancieringspraktijken. Het doel was om traditionele NGO’s om te vormen tot commerciële MFI’s om aan de grote vraag van microfinanciering wereldwijd te kunnen voldoen. Er zou hierbij een win-win situatie optreden. Er zou veel armoede bestreden worden en tegelijkertijd een financiële sector met voldoende capaciteit ontwikkeld worden om de allerarmsten microkredieten te lenen. Hierdoor zou er uiteindelijk geen overheidsgeld meer nodig zijn om armoede te bestrijden. Dankzij grote campagnes, zoals de Microcredit Summit, hebben de Wereld Bank, het IMF en de VN, en nationale overheden microkrediet wereldwijd omarmd als een van de belangrijkste middelen in de strijd tegen armoede. De win-win retoriek van de marktbenadering van microkrediet heeft ervoor gezorgd dat de microkredietsector gegroeid is. MFI’s hadden in 2009 een gezamenlijk leningenportefeuille in totaal $65,1 miljard. Aanhangers van de sociale benadering van microkrediet hebben kritiek geuit op de retoriek van microkrediet. Deze retoriek zou alleen gebaseerd zijn op institutionele indicatoren en Pagina | 62
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
winstmarges. Daarnaast zouden veel armen in hoge schulden komen dankzij de druk die erop ze wordt gelegd om terug te betalen. Ook zou microkrediet de allerarmsten niet bereiken. Hierdoor kunnen de commerciële doelen van microkrediet niet meer samengaan met de sociale doelen die microkrediet ooit had. Critici hebben kritiek geuit dat microkrediet een verlengde zou zijn van het neoliberalisme op individueel niveau en opgelegd door de Wereld Bank. Microkrediet zou een alternatief bieden na het mislukken van de SAP’s in de jaren ’80. Ook zouden westers gefinancierde NGO’s een verlengde zijn van het neoliberalisme op grassroots niveau en zouden kritische onderzoeken over microkrediet worden verzwegen. Echter, de critici geven geen alternatieven voor microkrediet of de voor de kritieken die zij hebben.
6.2 Conclusie Deze scriptie had als doel om te onderzoeken in hoeverre microkrediet als instrument ingezet kan worden in de strijd tegen armoede in ontwikkelingslanden. Concluderend kan er gesteld worden dat er geen eenduidig wetenschappelijk antwoord bestaat op de vraag of microkrediet armoede bestrijdt. Er zijn verschillende antwoorden mogelijk, afhankelijk van het onderzoek dat gebruikt is. Hans van der Veen (2011) stelt dat claims die zeggen dat microkrediet werkt tegen armoede ervoor gezorgd hebben dat de rugzak van microkrediet veel te vol is gestopt. Er zouden veel te hoge verwachtingen zijn geschapen. Het is volgens hem belangrijk dat de verwachtingen van microkrediet worden teruggebracht tot reële porties. Microkrediet zorgt er wel voor dat de onzekerheid van arme mensen verminderd wordt. Om die reden is microkrediet meer een instrument om risico’s van de armen te verspreiden dan een springplank om verder te komen. De armen hebben nu een financiële buffer en meer vertrouwen. Echter, voor een kleine groep mensen die ondernemer willen worden kan microkrediet wat Van der Veen betreft wel een springplank zijn. (Van der Veen 2011: 75) Een citaat van Tilman Ehrbeck, de nieuwe chef van CGAP, tijdens de European Microfinance Week in Luxemburg is dan ook misschien wel de beste conclusie: 'With respect to impact, findings are more mixed on the credit side, while studies of insurance or deposits show positive impact. However, in light of new results, the main research question has shifted from 'does microfinance work' to 'when does it work and for whom' (Ehrbeck, december 2010).
Pagina | 63
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
6.3 Uitdagingen voor de sector De verschuiving van een sociale benadering van microkrediet naar een marktbenadering geeft volgens Ausland weer ‘how microfinance has lost its soul’ (Ausland 2010: 1). Of microkrediet na de commercialisering van de sector nog wel sociale doelen kan behalen, is momenteel de kern van het debat over microkrediet. Volgens Van der Veen (2011) kunnen financiële onafhankelijkheid en sociale doelen van microkrediet wel verzoend worden. MFI’s kunnen volgens hem heel goed financieel onafhankelijk zijn zonder dat ze een grote winst maken. Er zouden wel aan beide kanten grenzen zitten. (Van der Veen 2011: 78) Om deze uitdaging aan te gaan is er op donderdag 27 januari 2011 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken het Responsible Finance Forum gehouden. Op initiatief van Prinses Máxima kwamen investeerders, de CGAP en de VN bijeen om iets te doen aan de onwenselijke verschuldingspraktijken die de afgelopen jaren duidelijk zijn geworden. Op het Forum zijn ‘Principles for Investers’ gepresenteerd die zijn opgesteld door Máxima en een aantal Nederlandse investeerders. In deze richtlijnen staat een gedragscode voor financiers van microkredieten die als doel hebben om ervoor te zorgen dat MFI’s niet bijdragen aan een systeem waar de verschulding van armen wordt aanjaagt. (RFF 2011) Op het Forum benadrukte Prinses Máxima dat het doel van microkrediet is om economische groei en financiële sectoren te ontwikkelen. Echter, nu de sector is uitgegroeid, worden de problemen steeds duidelijker. Om deze reden is Máxima twee jaar geleden gaan nadenken over oplossingen voor de problemen. Ze vindt nog steeds dat microkrediet in veel gevallen wel werkt, maar stelt dat de problemen die duidelijk zijn geworden geadresseerd moeten worden. Bovendien vindt ze dat er spaarrekeningen en verzekeringen beschikbaar moeten komen voor arme mensen in ontwikkelingslanden. Het doel van de richtlijnen is om het juiste product te krijgen voor de juiste prijs op de juiste plek. (RFF 2011) De microkredietsector zelf heeft ook de problemen erkend en wilde er wat aan doen. ‘Sinds microfinanciering onderdeel is geworden van de mainstream industrie, zijn er veel dezelfde problemen ontstaan als bij gewone banken. Dit is painful to witness’ als dus Henk Nijland van FMO (RFF 2011). Daarom zijn alle aanwezige partijen het ermee eens dat Responsible Finance hard nodig is. Else Bos, hoofd van pensioenfonds PGGM, is een van de ondernemers die samen met prinses Máxima de richtlijnen heeft ontwikkeld. Volgens Bos hebben de kritieken op de microkredietsector ertoe geleid dat PGGM heeft meegeholpen heeft om de richtlijnen te ontwikkelen. (RFF 2011) Pagina | 64
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Op het Forum ondertekenden in totaal 40 bedrijven de Principles for Investers waarin staat dat het belang van mensen in ontwikkelingslanden altijd voorop staat bij de beleggingen in microkrediet en microfinanciering. Onder deze bedrijven zaten alle Nederlandse fondsmanagers van onder andere FMO, Oikocredit, SNS Asset Management, Triodos. Stichting Doen, Rabobank Development Fund, Pensioenfonds PGGM, Hivos en Cordaid. Ook andere internationale instituties als Asian Development Bank, European Investment Bank, ChildFinance, J.P. Morgan en PharmAccess hebben de richtlijnen ondertekend. In bijlage 2 zijn de Principles for Investors beschreven.
Pagina | 65
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
LITERATUURLIJST
BOEKEN Baylis & Smith (2008) The Globalization of World Politics, An Introduction to International Relations, Oxford University Press, 4e editie. Churchill, C. & C. Frankiewicz (2006) Making Microfinance Work, International Labour Organisation, Geneva. Drake, D. & Rhyne, E. (2002) The Commercialization of Microfinance, Balancing Business and Development, Kumarian Press, Bloomfield. Fernando, J.L. (2006) Microfinance, Prospects and Perils, Routledge Studies in Development Economics, Taylor & Francis Group. Londen & New York. Hospes, L. & H. Lont (2004) Livelihood and Microfinance; Anthropological and Sociological Perspectives on Savings and Debt, Eburon Academic Publishers, Delft. Hulme, D. & P. Mosley (1996) Finance against Poverty, Routledge, Londen. Rahma, A. (1999) Women and Microcredit in Rural Bangladesh: An Anthropological Study of Grameen Bank Lending, Westview Press, Boulder, Colorado. Robinson, M. (2001) The Microfinance Revolution: Sustainable Finance for the Poor, The World Bank, Washington. Peet, R. & Hartwick (2009) Theories of Development, The Guilford Press, New York, 2e editie. Potter, R.B., T. Binns, J. Elliott & D. Smith (2004) Geographies of Development, Pearson Prentice Hall. Yunus, M. (2007) Bankier voor de armen; Het levensverhaal van de winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, Lemniscaat, Rotterdam, Copyright: Banker to the Poor (1998).
WETENSCHAPPELIJKE ARTIKELEN Bateman, M. & H.J. Chang (2009) ‘The Microfinance Illusion’, Universiteit van Juraj Dobrila Pula, Kroatië, en Universiteit van Cambridge, UK, URL: http://www.econ.cam.ac.uk/faculty/chang/pubs/Microfinance.pdf (laatst bezocht: 28-01-2011) Chemin, M. (2008) ‘The Benefits and Costs of Microfinance: Evidence from Bangladesh’, In: Journal of Development Studies, Vol. 44 (4) p. 463-484.
Pagina | 66
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Chowdhury, M. J. A. (2008) ‘Poverty and Microfinance: An Investigation into the Role of Microcredit in Reducing the Poverty Level of Borrowing Households in Bangladesh and the Philippines’, In: The Whitehead Journal for Diplomacy & International Relations, Vol. 19. Claes, A.S. (2009) ‘Microfinanciering, armoedebestrijding of een wolf in schaapskleren? evolutie van een (neo)liberale logica in historisch perspectief’, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, Universiteit Gent. Coleman, B. E. (2002) ‘Microfinance in Northeast Thailand: Who Benefits and How Much?’, In: Economics and Research Department, Working Paper Nr. 9, Asian Development Bank, April. Goetz, A. & Gupta, R.S. (1996) ‘Who takes Credit?: Gender, Power and Control over Loan Use in Rural Credit Programs in Bangladesh’, In: World Development, Vol. 24 (1), p. 45-63. Hashemi, S. M. (1997) ‘Those left behind: a Note on targeting the Hardcore Poor’, In: G. Wood & T. Sharif (Eds.), Who needs Credit? Poverty and Finance in Development, Dhaka, UPL. Huq, H. (2004) ‘Surviving in the World of Microdebt: A Case from Rural Bangladesh’, In: Hospes, L.and H Lont (2004) Livelihood and Microfinance; Anthropological and Sociological Perspectives on Savings and Debt, Eburon Academic Publishers, Delft. Isserles, R. G. (2003) ‘The Rhetoric of Empowerment, the Reality of ‘Development as Usual’, In: Women’s Studies Quarterly, Vol. 31 (3/4) p. 38-57. Johnston, D. & J. Morduch (2007) ‘The Unbanked: Evidence from Indonesia’, In: The World Bank Economic Review, Vol. 22 (3) p. 517-537. Kabeer, N. (2001) ‘Conflicts over credit: re-evaluating the empowerment potential of loans to women in rural Bangladesh’, In: World Development, Vol. 29 (1) p. 63-84. Karim, L. (2008) ‘Demystifying micro-credit: The Grameen Bank, NGO’s, and Neoliberalism in Bangladesh’, In: Cultural Dynamics, Vol. 20 (1) p. 5–29. Khandker, S. & M. Pitt (1998) ‘The impact of Group-Based Credit Programs on Poor Households in Bangladesh: Does the Gender of Participants Matter?’, In: Journal of Political Economy, Vol. 106 (5) p. 958-996. Khandker, S. (2005) ‘Microfinance and Poverty: Evidence Using Panel Data from Bangladesh’, In: The World Bank Economic Review, Vol. 19 (2) p. 263-286. Mahmud (2008) ‘Unintended Consequences of Micro-Credit in Bangladesh: An Evaluation from Human Security Perspective’, In: Asian Social Science, Vol. 4 (10) p.127-131. Morduch, J. (1999) ‘The Microfinance promise’, In: Journal of Economic Literature, Vol. 37 (4) p. 15691614. Morduch, J. (2000) ‘The Microfinance Schism’, In: World Development, Vol. 28 (4) p. 617-629. Morduch, J. (2008) ‘Can the poor afford microcredit?’, Financial Access Initiative, Framing Note, 2008, URL: http://www.iamfi.com/documents/CanthePoorAffordMicrocredit.pdf (laatst bezocht: 2001-2011). Pagina | 67
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Nederveen Pieterse, J. (1998) ‘My Paradigm or Yours? Alternative Development, PostDevelopment, Reflective Development’, In: Development and Change, Vol. 29, p. 343-373. Rahman, A. (2004) Microcredit and Poverty Reduction: Trade-off between Building Institutions and Reaching the Poor. In: Hospes, L.and H Lont (2004), Livelihood and Microfinance; Anthropological and Sociological Perspectives on Savings and Debt, Eburon, Delft, p. 27-42. Rankin, K.N. (2001) ‘Governing Development: Neoliberalism, Microcredit, and Rational, Economic Women’, In: Economy and Society, Vol. 30 (1) 2001 p. 18–37. Roodman D. & Morduch, J (2009) ‘The Impact of Microcredit on the Poor in Bangladesh: Revisiting the Evidence’, In: Global Centre for Development, Working Paper Number 174, Juni 2009. Rutherford, S. (2002) ‘Finance for the Poor: From Microcredit to Microfinancial Services’, In: Journal of International Development, Vol. 14, p. 273-294. Sebstad, J. & Chen, G. (1996) ‘Overview of Studies on the Impact of Credit’, AIMS, USAID. Sengupta, R. & Aubuchon, C.P. (2008) ‘The Microfinance Revolution: An Overview’, In: Federal Reserve Bank of St. Louis Review, Januari/Februari 2008, Vol. 90 (1), p. 9-30. Snodgrass, D. & J. Sebstad (2002) ‘Clients in Context: The Impacts of Microfinance on Three Countries’, Synthesis Report, AIMS, USAID. Weber, H. (2001) ‘The Imposition of a Global Development Architecture’, in: Review of International studies, Vol. 28 (3) p. 537-555. Weber, H. (2004) ‘Global Governance and Poverty Reduction: The Case of Microcredit’, In: Wilkinson, R. en Hughes, S. (2004) Global Governance: Critical Perspectives, Routlegde, Londen, 2e editie. Young, B. (2006) ‘The Normative Power of Ideas in Microfinance Discourses: From Microcredit to the Commercialization of Microfinance’, 1st GARNET Conference, Amsterdam 2006, URL: www.annualconference.garnet-eu.org (laatst bezocht 21-10-2010). Young, S. (2010) ‘The Moral Hazards’ of Microfinance: Restructuring Rural Credit in India’, In: Antipode, Vol. 42 (1) p. 201–223.
ONLINE ARTIKELEN Ausland, A. (2010) ‘How Microfinance lost its Soul’, In: The Huffington Post, URL: http://www.huffingtonpost.com/aaron-ausland/how-microfinance-lost-its_b_793331.html (laatst bezocht 28-01-2011). Bellman, E. (2010) ‘Microlending Backlash Spreads to Bangladesh’, In: The Wallstreet Journal, URL: http://blogs.wsj.com/indiarealtime/2010/11/10/microlending-backlash-spreads-to-bangladesh/ (laatst bezocht 20-01-2011).
Pagina | 68
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Kamphuis, B. (2010) ‘Microfinance – discrediting the myth’, Boekbespreking: M. Bateman (2010) Why Doesn’t Microfinance Work? The Destructive Rise of Local Neoliberalism, URL: http://www.thebrokeronline.eu/en/Magazine/articles/Microfinance-discrediting-the-myth (laatst bezocht 20-01-2011). Roodman, D. (2009) ‘Grameen Bank, Which Pioneered Loans For the Poor, Has Hit a Repayment Snag’, In: Centre for Global Development, URL: http://blogs.cgdev.org/open_book/2010/02/grameen-bank-which-pioneered-loans-for-the-poorhas-hit-a-repayment-snag.php (laatst bezocht 20-01-2011).
WEBSITES CGAP (2010) Advancing Financial Access for the World’s Poor, URL: http://www.cgap.org/p/site/c/ (laatst bezocht 04-01-2011). NPM (2010) The Nederlands Platform for Microfinance, URL: http://www.microfinance.nl/en-GB/content.aspx (laatst bezocht 20-01-2011). MIX (2010) Microfinance Information eXchange, URL: http://mixmarket.org/ (laatst bezocht 26 november 2010). MSC (2010) Microcredit Summit Campaign, URL: http://www.microcreditsummit.org/ (laatst bezocht 04-11-2011). NOS (2009) ‘Máxima adviseur van Ban Ki-moon’, URL: http://nos.nl/artikel/95243-maxima-adviseur-van-ban-kimoon.html (laatst bezocht 20-01-2011). VN (2005) United Nations International Year of Microcredit, URL: http://www.yearofmicrocredit.org/ (laatst bezocht 04-11-2011).
KRANTENARTIKELEN Apeldoorn, H. (2011) ‘Weg met woekerrentes microkrediet’, In: Financieel Dagblad, 5 januari 2011. Eijsvogel, J. (2010) ‘Prinses Máxima helpt Verenigde Naties financiële diensten toegankelijk te maken voor arme mensen’, In: NRC Handelsblad, 24 september 2010. Vliet, van F. (2010) ‘VS omarmen plan Máxima’, In: De Telegraaf, 23 september 2010, No. 38.383, 118e jaargang.
Pagina | 69
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
INTERVIEW Hans van der Veen (2011) Interview over microkrediet, Beleidsadviseur op het gebied van microkrediet, Directie Duurzame Economische Ontwikkeling in ontwikkelingslanden (DDE) Ministerie van Buitenlandse Zaken, 10 januari 2011.
OVERIG Ehrbeck, T. (2010) Speech European Microfinance Week, Luxemburg, 1 december 2010. RFF (2011) Responsible Finance Forum, Den Haag, 27 januari 2011.
Pagina | 70
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Bijlage 1:
Interviewer: Geïnterviewde: Functie: Datum: Duur:
Interview Hans van der Veen - Ministerie van Buitenlandse Zaken Transcript Cristel van de Ridder Hans van der Veen Beleidsadviseur op het gebied van microkrediet Ministerie van Buitenlandse Zaken Maandag 10 januari 2011 om 16.00 uur 68 minuten
Interview C: BZ werkt samen met het NPM. Wat doet BZ precies met het platform? Wat zijn jullie doelen? H: Wat BZ sinds jaar en dag doet is de medefinanciering van een aantal ontwikkelingsinstellingen zoals Oxfam Novib, Oikocredit, Cordaid, Hivos enz. Die zijn alle vier actief op het gebied van microfinanciering. Ook FMO is actief microfinanciering met overheidsgeld. In kleinere zin zijn we dat zelf ook. Eind jaren ‘90 is er gediscussieerd met clubs die bezig zijn met overheidsgeld op gebied van microfinanciering hoe die dat het beste kunnen doen en hoe die kunnen samenwerken. Dat liep aardig dus we wilden het breder trekken door ook andere partijen die niet afhankelijk zijn van overheidsgeld daarbij te betrekken, zoals ook de verzuilingsgeschiedenis werkt in Nederland. Verschillende instellingen praten daar samen. Zo ook dit platform dat sinds 2003 bestaat. Nu zijn er 16 instellingen lid: commerciële banken en ‘social responsible investors’. Dat is bijzonder want dat vind je in de wereld niet zo dat er zoveel clubs samen optrekken. Aan de andere kant van het verhaal zijn we een lichte organisatie. We komen maar 2 keer per jaar bij elkaar. En we praten dan over een thema dat ons bezig houdt. Verder houden we een database bij over wat we allemaal uitspoken, en is het belangrijk om te netwerken. Als je gemeenschappelijke belangstelling hebt, ga je daar in subgroepjes mee aan de slag. Voor het ministerie is het een belangrijk vehicle om op een gemakkelijke manier contact te houden met de partijen die een rol spelen binnen de sector. Maar er zitten niet tussen: institutionele beleggers, pensioenfondsen, onderzoeksinstellingen, consultants. Die zitten wel allemaal bij het Europese platform. Dat is een jongere organisatie, zo’n 4 a 5 jaar oud en geïnstigeerd door Luxenburg. In november heb je daar elk jaar een congres en daar komt iedereen uit Europa heen. Daar ben ik ook geweest. Je hebt ook platforms in andere landen maar die hebben een beperkter karakter. Zoals Italië, maar die is bedacht en ingericht door de overheid dus dat is meer een besturende toestand, terwijl dit echt is. Iedereen gaat bij ons zijn eigen gang, maar als je kijkt naar wat de leden omzetten, dan zijn wij de 4e in de wereld. C: Als platform in zijn geheel? H: Nee als je optelt wat de leden doen. Het platform zelf zet niets om, maar als je kijkt naar de onafhankelijke leden. Er zijn 2 echte grote: Oikocredit en FMO dus als je dat optelt is dat de moeite waard. En verder is het een gezelschap dat meepraat over ontwikkeling, over beleid, over thema’s enzovoort. Verder is het misschien leuk om te weten dat er in het microfinancieringsveld een Social Performance Taskforce (SPT) bestaat. Die vloeit voort uit de discussie dat microfinanciering niet alleen gaat over zaken van financiële aard, maar ook over sociale aard. Dat kan je bewaken, bevorderen en ontwikkelen. En dan is er zo’n internationaal gezelschap en dat is ook weer een netwerk dus dat zit achter zo’n schermpje maar 1 keer per jaar komt dat samen en dat is eind juni in Den Bosch en dan treedt het NPM op als gastheer. En vorige jaar hebben we een discussie gehad over zorgen over microfinancieringssector in de wereld. Daar hebben we met elkaar een paper over geschreven wat ons standpunt daarover is. Dat is een weinig spectaculair paper, omdat iedereen het er mee eens moest zijn, maar het is er wel. C En wat was de uitkomst van dat paper?
Pagina | 71
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
De nadruk dat de ‘social banking’ kant toch wel erg belangrijk is en dat dat is wat ons bindt. Dat vult iedereen wel anders in voor zichzelf. Hivos en Cordaid zijn duidelijk begonnen met een ontwikkelingsdoelstelling. En Trinidos en ING staan daar anders in. C: Die Social Perfomace Task, is die ontworpen door de CGAP? H: Kan best zijn dat die daar vandaan komt, maar dat loopt nu buiten CGAP om. Het is nu een eigenstandig netwerk. C: Wat houdt het dan precies in? H: Nou vooral discussie over hoe je het beste kan waarborgen dat je binnen de microfinanciering ook je ontwikkelingsdoelstellingen haalt. C: Maar moet ik dat zien als een indicator? H: Nou daar wordt dus aan gewerkt. Want een financieel rendement daar zijn standaardindicatoren voor en de STP die werkt aan sociale indicatoren. Daar zijn er een scala van maar daar moet je een eenheid in zien te vinden. C: Wie bepaalt hoe die taskforce eruit ziet? H: Nou daar kan je lid van worden. C: Dus iedere organisatie die wil die kan daar over mee praten? H: Ja C: Wat voor taak heeft BZ binnen het platform? Er staat op de website dat u een facilitair bent. Wat bedoelt u daar precies mee? H: Nou de enige binnen BZ die zich met microfinanciering bezig houdt dat ben ik. Als je naar Trinidos gaat of Cordaid, dan lopen daar 10 of 20 mensen rond. Het is ondergebracht bij deze directie DDE, dat is niet zo gek. En daar tussenin zitten clusters waar we in zijn ingedeeld. We zijn ingedeeld in thematische clusters en een van die clusters bemoeit zich met de ontwikkeling van de financiële sector. De stelling is dat je geen duurzame economische ontwikkeling kan doen zonder de ontwikkeling van een financiële sector. Binnen dit cluster werken we met een stuk of vijf mensen. Iemand houdt zich bezig met FMO, iemand houdt zich bezig met coöperaties en verzekeringen en ik zit bij de microfinanciering. Dat is zo gegroeid. In die indeling zit het principe dat we ons richten op elementen die nodig zijn voor ontwikkeling. Maar hoe dat ingevuld wordt, wordt bepaald door de praktijk van alle dag. En ook door de ambassades en wat zij van ons willen. Eén ding is hier in huis wat niets met geld te maken heeft, adviezen schrijven, nota’s schrijven, vragen beantwoorden van scholieren maar ook van tweede kamer leden. En als het gaat om financiële ondersteuning dan zijn het een beperkt aantal dingen. We betalen contributie van een paar 100 duizend euro per jaar aan CGAP dat is een donorconsorsium, maar dat heeft ook een werkprogramma en een kennis centrum en we lobbyen en dat doet onderzoek. Dus dat is voor ons een belangrijke counterpart. Verder hebben we het platform in Nederland. En waar we door de jaren heen mee betrokken zijn geweest is Womens World banking. Dat is opgericht na de vrouwenconferentie van 1975 en geregistreerd in Nederland, omdat de Nederlandse wetgeving minder moeilijk deed over het woord ‘banking’ voor een organisatie dat geen bankvergunning heeft. Dat is het netwerk van MFI’s die zich bezighouden met specifiek de positie van vrouwen. En zo zijn er nog een of twee dingetjes. Maar dat is dus een bescheiden financiële portefeuille van onszelf. Dan is er nog een ding ook van ons maar dat gebeurt door de posten van de ambassades. We hebben een jaar of 15 geleden een heleboel beleidskeuzes gedelegeerd naar de ambassades. Wij generen het grote verhaal en de kaders, maar de ambassades mogen zeggen in samenspraak met het ontvangende land wat de sectoren zijn waar ze op in
Pagina | 72
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden zetten en hoe ze dat organiseren. Dat geeft altijd een beetje spanning. Aan de ene kant hebben wij ons algemene beleidskader en aan de andere kant vinden we het natuurlijk ook belangrijk dat het aanslaat in de Bangladeshes en de Bolivias dus dat moet je vooral met de mensen daar over hebben. Het is altijd een spel van geven en nemen en prioriteiten bepalen. Dan zeggen we ook tegen onze ambassades dat ze wel aan economische ontwikkeling moeten doen, maar ze mogen niet meer dan 2 of 3 sectoren doen dus als ze al in milieu of in de gezondheidszorg zitten dan mogen ze geen 3e sector. Dus dat is altijd een beetje plussen en minnen. C: Waarom is dat zo eigenlijk dat ze maar een aantal sectoren mogen? H: Nou omdat we voldoende deskundigheid willen behouden en niet een te zeer gemengd pakket willen hebben. Als je in de watersector zit in Bangladesh, dat we daar dan ook iets van weten en daar een rol in kunnen spelen. En dan blijkt dat er een duidelijke ‘bottom up’ kant aan zit welke ambassades nou actief zijn vanuit hier bekeken tenminste. We zijn actief in Afghanistan en Burundi en dat zijn niet de eerste landen waar je aan denkt als je aan microfinanciering gaan doen. C: Er stond op de website nergens in welke landen jullie gezamenlijk actief zijn of moet ik daarvoor weer naar de aparte instanties gaan kijken? H: Er moet op de website wel staan wat voor bredere ontwikkelingsprogramma’s voor wat wij partner landen noemen. C: Er stond op de website een wereldkaart met verschillende kleuren landen maar verder geen legenda bij waar jullie actief zijn en waar niet. Ik vroeg me af waarom dat zo is. H: O maar het platform, dat is een andere kwestie. Daar zijn 2 dingen aan de hand. 1. Die website is in onderhoud, want die wordt vernieuwd. Dus misschien die nog niet helemaal duidelijk. En 2. Niet iedereen laat daar het achterste van zijn tong zien in het openbaar. Dus als lid van het platform kom je meer te weten dan wat je op de algemene website ziet dus daar probeer je geaggregeerde dingen te doen. Wij zelf op de BZ site vertellen dus wat onze partnerlanden zijn, maar we gaan niet zitten uitspitten in welk land we wat doen. C: Nee, maar nu bedoelt u de 40 partnerlanden waarmee Nederland samenwerkt. H: Ja. Van die 40 daarvan kan een ambassade zeggen wat ze belangrijk vinden om aandacht aan te schenken aan economische ontwikkeling. Als je dat dan besloten hebt dan ga je praten met mensen om je heen en dan kan blijken dat er helemaal geen behoefte is aan invloed uuuh inbreng van de ambassade op het gebied van microfinanciering. Maar dat ze het veel belangrijker vinden dat we in infrastructuur zitten bijvoorbeeld. Dus dat is altijd een kwestie. Zo zitten we dus in Afghanistan Burundi, Suriname en de Palestijnse gebieden. Dat zijn een beetje rare cocktails van landen als het gaat om microfinancierings in het bijzonder. En dat zijn er dus ook niet eens zoveel. C: Waarom zitten jullie daar dan in die landen? H: Nou dat is omdat die ambassade daar dan in de omgeving constateren dat er een vraag is naar microfinanciering. C: Maar ik kan me voorstellen dat in Palestijnse gebieden waar misschien veel moslims wonen dat vrouwen niets hebben aan een microkrediet. Zo heb ik gelezen in onderzoeken dat bijvoorbeeld vrouwen in India en Bangladesh ervan weerhouden worden met een microkrediet een bedrijfje te starten vanwege hun cultuur. Zoals het ooit bedoeld is. H: Ja dat klopt, maar als je daar een rol in kan spelen dus toevallig in de Palestijnse gebieden zijn we actief met microfinanciering met boerinnen. Dus zowel vrouwen als ruraal is bijzonder. En als je daar een niche hebt, iets extra’s kan doen, of een voorbeeld kan zijn dan is dat een goede aanleiding om daar
Pagina | 73
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden wel bij te gaan zitten. Dat is dus een tweede stap. Dan is er nog een volgende stap en dat is op verdere afstand en dat gaat over veel geld van de Nederlandse belastingbetaler, maar daar hebben wij in directe zin weinig over te zeggen. Dat is FMO, zij hebben een massief fonds. En met dat fonds ondersteunen ze MFI’s maar ook in het midden en klein bedrijf. En daar hebben ze het CD aanhangen het ‘capacity development’ programma en dat houdt zich ook bezig met microfinanciering en capaciteitsopbouw. En dan heb je de Oxfam Novibs enzovoort. En al die ander bedrijven dus Triodos banken en Oikocredit, maar de meesten doen dan met eigen geld niet van ons. C: Wie heeft bepaald dat uitgerekend dat die instellingen in dat platform zitten? H: Nou in het begin was het klein en toen hebben we (mijn voorgangers) gezegd: wij willen graag een platform dus willen iedereen in Nederland die daar actief in is bij betrekken, maar daarvoor is dus wel nodig dat je laat zien dat je dat ambacht beheert en dat je daar deskundig in bent. Dus vroeger bestonden er criteria zoals je portefeuille of je personeel aantal, of je procedures. Nou en dan heb je een gezelschap. Dan melden nieuwe partijen zich aan maar die worden niet altijd aangenomen. En we hebben ook wel eens clubs gehad waar we nee tegen zeiden. Misschien later. En er is principieel gekozen om geen consultants toe te laten. Of institutionele beleggers, die voelen zich misschien wat minder thuis bij dat platform. Dat gaat om groot geld en financieel rendement. C: Dus als ik het goed begrijpt geeft BZ geld doneert de CGAP, ondersteunt BZ het platform. Gaat er ook geld naar het platform? Nou wij betalen de onkosten voor de voorzitter en het secretariaat. De actieven worden betaald door ons, maar dat is niet zoveel. En er is een contributie voor elk van de leden van het platform. Die betalen contributie om lid te zijn van het platform. H: Hoe komen MFI’s aan hun portefeuille? H: Die halen ze uit de markt. C: Alleen uit de markt? Verder niet? Dus ze zijn helemaal onafhankelijk van u? H: Ja helemaal. Dus ik moet op mijn woorden letten want dat zijn verschillende dingen. C: Het enige waar dus BZ geld heen gaat is de GCAP? Er gaat ook geen geld naar Europese instellingen? H: Nee. C: Kunt u uitleggen hoe microkrediet armoede doet verminderen? En hoe microkrediet als belangrijk instrument kan helpen om de MDG’s te halen? H: Ja die MDG’s die zijn er vooral om de rijke landen een houvast te geven om in 15 jaar een aantal dingen te bereiken, en als je dat op internationaal niveau doet moet je dat ook vrij algemeen formuleren. Je hebt acht van die goals en één daarvan is armoede verminderen. Dat is dan andersom kijken: als ik met microfinanciering bezig ben, bij welke goal past dat dan het beste. Want geen van die acht goals houdt zich bezig met financiële sector ontwikkeling. En als je dan vervolgens zegt: stel dat we realiseren dat die armoede inderdaad behoorlijk terugloopt in een aantal landen in 15 jaar tijd, dan is er nog een andere vraag in hoeverre microfinanciering daar dan aan heeft bijgedragen. Wat ik wel een nuttig onderscheid vind is dat onze vorige minister Koenders het vooral over groei en verdeling had. De stelling was dat je niet kan verdelen als je niet groeit. Maar als je groeit, dan krijgt je meer. Dan wordt de koek groter dan moet je erop letten dat er ook gefileerd wordt. En een heleboel van wat wij doen is ons bezig houden met groei. Groei van productie, groei van werkgelegenheid en dingen die je terugvindt op sectorniveau en op macroniveau. En dan is Microfinanciering typisch een instrument dat zich niet bezig houdt met die bredere dingen als groei en daar dus ook geen ambities heeft, maar juist wel met de verdeling. Dus de stelling is vooral dat we met z’n allen 150 miljoen mensen bereiken en er lopen er meer dan 2 miljard rond die niet bereikt worden. En dan is microfinanciering typisch een instrument om
Pagina | 74
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden dat groter te maken. Maar allerlei claims dat microfinanciering werkt tegen armoede en dat je dat zichtbaar kan maken, daardoor die rugzak van microfinanciering veel te vol gestopt er worden er veel te hoge verwachtingen geschapen. Er wordt geen rekening gehouden met wat voor instrument het is. Je merkt dat dicht bij huis als mensen zo’n programma formuleren. Dan gaan ze zich bezighouden met bijvoorbeeld rijstboeren in Suriname, maar als je dan gaat kijken wat ze denken dat daarvoor terugkomt dan is dat niet alleen dat die rijstboer beter zaad kan kopen en beter naar de markt kan met zijn product maar ook dat hun kinderen naar school kunnen en dat ze makkelijker taken van het huis beter kunnen doen. Zo’n lening of spaararrangement zijn allemaal bedoeld voor een van die dingen, maar niet voor al die dingen bij elkaar. Dus er is een heleboel discussie over wat microfinanciering nou wel en niet uithaalt. Het is belangrijk dat dat je het terugbrengt tot reële porties. Als je met zo’n instrument begint, dan vraag je je af wat je dan reëel kan verwachten en het niet groter gaat maken. En de afgelopen jaren is er veel discussie over, denk aan Bateman en Rootman. Portfolio’s of the poor is heel populair. En daar lees je dus in dat je het vooral moet zoeken in niet zozeer kwantitatief meetbare dingen, als in dat mensen minder arm zijn geworden, van 6 dollar per dag in plaats van 1 dollar maar dat hun onzekerheid in hun leven verminderd is. Dat ze een financiële buffer hebben, wat meer vertrouwen hebben, dat ze dingen kunnen opvangen, dat ze dingen kunnen spreiden. Dat ze dat beetje geld dat ze hebben dat je daarmee je planningshorizon verbreed wordt van een week naar een maand bijvoorbeeld. Dus het is meer dat het een bodem legt onder al die risico’s die elke dag op je afkomen dan dat het nou een springplank is om verder e komen. En die springplank kan het wel zijn voor een klein clubje mensen die onder al die gebruikers die ondernemer willen worden. Maar de grote meerderheid van die mensen zijn ondernemer bij default. Je moet ergens je eten of je geld vandaan halen. Of je gaat geiten melken of een cassave toestand neemt. Maar er zijn er maar weinig om uit te kiezen dus dan gaat iedereen doen. En dan wordt er gepropt. En dan heb je er een paar tussen die zeggen: ik wil wat aanpakken, ik wil leren of investeren en als je die dan verder kan helpen dan wordt dat microbedrijfje. C: Hoe zou je die mensen eruit kunnen pikken denkt u? Mensen die een goede ondernemer willen worden en ook goed zijn. H: Ik denk niet dat je die eruit hoeft te pikken. Die steken zelf hun vinger wel op een gegeven moment die zijn ondernemend genoeg. Maar je moet ze wel de mogelijkheid bieden om verder te gaan. Dus je moet dan wel dingen beschikbaar stellen waardoor ze een bedrijf verder kunnen ontwikkelen. C: Maar ik heb nu het idee dat het algemene idee is dat zolang we meer mensen bereiken, wordt die markt groter waardoor we financieel duurzamer worden. Dus als we iedereen maar bereiken dan komt het wel goed. H: Nee, er is helemaal niets wat wel goed komt. Armoede is iets heel indringend dus dat is heel ingewikkeld daar komen allemaal dingen bij kijken om dat weg te krijgen. Dus er is niet iets als ‘one size fits al’ en er is geen toverformule. En het is nooit maar één ding. Je moet altijd dit doen en dat niet laten enzovoort. Eén ding is natuurlijk de activiteit zelf, maar een ander ding is de omgeving waarin je opereert. Wet en regelgeving is belangrijk, het beleid van een overheid, de prioriteiten die zij stellen die kansen die zij geven of de belemmeringen die ze oproepen dat speelt allemaal een rol. En zo kun je dus als overheidsorganisatie zoals wij al gauw met landen door te praten met ministeries met toezichthouders proberen de wetgeving de goede kant op te krijgen dan dat daar nou perse geld ingestopt moet worden. C: Ik kan me voorstellen dat veel ontwikkelingslanden het rechtssysteem zwak is of politiek corrupt is. In dat soort landen is een financieel stelsel niet heel sterk. Dus hoe kunnen microkredieten werken als mensen niet echt rechten hebben hoe kunnen die mensen dan wel op een goede manier een bedrijf kunnen starten. H: Een heleboel van het microniveau zit in de informele sector. Dus dat is op het platteland dat is ver weg van de hoofdstad en daar is het meer de dorpshoofd die de dienst uitmaakt, omdat daar allerlei regels zijn die dingen sturen in de praktijk. Een belangrijk doel van onder andere microfinanciering zou kunnen zijn om mensen zover te krijgen dat ze gaan meedoen in de formele sector en zich wel gaan houden aan formele regels. En ze zich bezig gaan houden op terreinen waar de overheid we
Pagina | 75
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden geïnteresseerd is op het gebied van wet en regelgeving. En dan is het ook maar net of de overheid komt met regels die beperken, die de boel dichthouden of om te faciliteren. Je hebt de WB die heeft ‘doing business’ projecten en aan de hand van tien criteria bepaalt die voor 180 landen elk jaar hoe die score op het gebied van ‘makkelijk zaken doen’. En dat prikkelt landen om er verbeteringen in te brengen. Als ze te laag scoren naar hun eigen smaak voelen ze zich aangesproken zoals Rwanda bijvoorbeeld. Die schiet nou omhoog. Die zorgen er dus voor dat er wel regelgeving is, maar dat die regelgeving vooral bedoeld is om het verkeer te leiden en niet te bepalen wat je doet. En je hebt ook landen die zich ook met de inhoud bemoeien. Zoals in India bijvoorbeeld daar speelt de staat een grote rol in de praktijk van onder andere microfinanciering en een hele discussie die vaak in verschillende landen optreed is of een overheid een bovengrens moet stellen aan interest niveau die ze mogen rekenen. En wij vinden met zijn allen dat de overheid zich daar niet mee moet bemoeien en dat die er meer voor moet zorgen dat er een markt ontwikkeld wordt, waarbij verschillende partijen hun diensten aanbieden waardoor je concurrentie krijgt en dan gaan vanzelf die rentes omlaag. En bovendien verkijken mensen zich erop dat die rentes zo hoog zijn en dat dan woekerrentes noemen, terwijl het alleen maar voortvloeit uit het feit dat het heel duur is om veel mensen heel veel kleine leningen te geven. Dus het kost je gewoon 15 of 20 procent. En dat moet je er dan bij op tellen. C: Maar hoe zit het dan, want die mensen hebben vaak niet veel geld, terwijl ik weet dat er veel kritiek is op die hoge rentes omdat ze hoger zijn dan normaal. Maar aan de ander kant wordt er ook gezegd is dat 95 procent wordt terug betaald van die leningen. Daar is het succes op gebaseerd, maar hoe weten we nou of die mensen niet een andere lenig gaan afsluiten om de vorige te betalen? H: Dat weet je ook niet. Er zit een piramidespel kant aan. C: Wat bedoelt u daarmee? H: Nou dat het een kaartenhuisspel is. Je hebt als arm huishouden niet alleen microkrediet, maar je hebt ook een lening daar, en je bent daar aan het sparen en je hebt daar iets met verzekeringetjes en je hebt buren en je grootvader. Dus jouw financiële portefeuille bestaat niet uit één microkrediet, maar zijn allemaal losse leningen naast elkaar. En als er op een gegeven moment in de streken die goed bediend worden (of te) en je naar 5 MFI’s kan en je gaat dat doen en ze controleren dat niet, dan kun je dus bij 4 of 5 clubs een lening hebben. Nou degene die het hardst roept dat je moet betalen daar zorg je dan voor. Maar dat kun je dan doen door ergens anders geld te halen. C: Maar dan komen die mensen toch in zware schulden terecht? H: Ja, dat is ook wat nu een heel belangrijk onderwerp is en dat noemen we responsible finance. En dat is getriggerd door de verschuldingsproblematiek in India al een paar jaar geleden, niet dat gedoe van de afgelopen maanden. Er zijn enorme delen van India waar je nauwelijks MFI’s hebt, maar er zijn een paar stukken waar het druk is en waar er veel aanbod is. En dat komt door de dichtheid van de bevolking, door de MFI’s die er gegroeid zijn, ook door de financiers van buiten die dat allemaal aanjagen. Dat leidt er dus toe dat mensen meer schulden op zich nemen dan ze aankunnen op dat lage microniveau. Daar willen we palen en perken aan stellen. En er voor zorgen dat degene die microkredieten en spaarvormen en verzekeringen aanbieden dat die er op blijven letten dat de belangen van de klant in zicht worden gehouden. C: Hoe wilt u dat gaan doen dan? Voorkomen dat mensen al die leningen afsluiten? H: We hebben nu een jaar geleden door de Duitsers de eerste ‘responsible fiannce’ forum georganiseerd en dat kwam oorspronkelijk voor uit dat praatje van mij nu net maar daar kwam overeen de financiële crisis en het G20 verhaal. Die G20 bemoeit zich ook met ‘financial inclusion’. Dat bij elkaar bracht dat eerste forum bij elkaar in Berlijn in januari afgelopen jaar. Daar was onze prinses ook bij en CGAP en daarin is ‘responsible’ neergezet als krukje met drie poten. Om goed daarop te kunnen zitten moeten alle drie de poten goed zijn. 1. Regulering toezicht door de overheid. Dat doet Nederland door de ministeries, de Nederlandse bank en de andere instellingen. De tweede is de sector zelf, dat zijn de MFI’s de
Pagina | 76
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden financiers van MFI’s, en dat heet dan zelfregulering. Anders zouden die met elkaar moeten af spreken wat ze wel en wat ze niet als resultaat willen 3. Het niveau van de klant van de afnemer van het krediet en spaarrekening en daar gaat het dan vooral om capaciteitsopbouw. Er is een hele a-symmetrische relatie tussen de aanbieder en de klant kwa capaciteit en kwa kennis. Dat is toen voor het eerst uitgedacht. Eind van deze maand hebben we hier in Den Haag op het ministerie het tweede forum en dat gaat zich specifiek richten op de rol van investeerders en fondsmanagers. Op mesoniveau. Wat kan je zelf onder elkaar regelen? Dat is vrijblijvender, want er is geen wet die zegt dat dat niet moet. Dat is ook wat zwakker want het hangt af van de mensen die daar aan mee doen en dat willen volhouden en uitwerken. En een hand willen geven. Maar er worden zo meteen op dat forum ‘investers principles’ gepresenteerd en die zijn voorbereid door Máxima en een aantal Nederlandse investeerders waar onder Triodos. Daarin staat een gedragscode voor financiers van microkredieten en daarmee probeer je dus een soort net te creëren, criteria te creëren waarvan iedereen zegt dat is het resultaat. En op welke manier je dat zal doen om ervoor te zorgen dat je niet bijdraagt aan een systeem waar je die verschulding aanjaagt. Dus dat zijn allemaal manieren om dat te doen. En ‘capacity development’ kun je bij het aanbieden van je product als MFI erbij doen. Die niet financiële kant zoals financial literacy. Dus op verschillende niveaus kun je daar dingen mee. C: Maar net zei u dat het niet gewenst is dat overheden zich gaan bemoeien met bijvoorbeeld rentes op de markt zoals in India heel hoog zijn. Maar nu komt er wel een congres dat regelgeving geeft aan microfinanciering dat alsnog vanuit de overheid komt. Dat is dan toch overheids bemoeienis. Of zie ik dat verkeerd? H: Nou, de overheidsbemoeienis zit hem in regelgeving, want je moet ervoor zorgen dat iedere speler weet waar hij aan toe is en dat hij weet wat hij wel en niet mag doen. Dat is het kader en omgeving waarin je opereert. Maar de overheid moet niet de volgende stap zetten en zich bemoeien met de uitvoering zelf. Dus een overheid moet niet zeggen hoe hoog je rente moet zijn of het maximum van je portefeuille, of je mag alleen in die streek werken. Dus je moet grenzen aangeven. Vooral als het gaat over sparen, dat is belangrijker dan krediet. Want bij sparen wordt je verantwoordelijk voor het geld van anderen. Dan moet je dus ervoor zorgen dat het vertrouwen dat die klant stelt in die instelling dat dat ook een basis heeft. Net als dat je in Nederland tot zoveel 1000 euro gegarandeerd word. C: Hoe kunt u verklaren waarom de gedachtegang over microfinanciering is veranderd en dat het nu zo’n groot ding is geworden binnen ontwikkelingssamenwerking. Het klinkt heel belangrijk nu als het middel tegen armoede. Kunt u vertellen hoe dat zich heeft ontwikkeld tot waar we nu zijn? H: We beginnen bij meneer Yunus in 1976. Maar er zijn daarvoor ook al allerlei andere dingen die er er op lijken. En ook het idee van Yunus heeft tijd nodig gehad om aan te slaan en dat kwam zo eind jaren ‘90 begin 2000. De charme is dat het een heleboel mensen aanspreekt, omdat het niet geld geven is maar iets doen met dat geld. Dat was blijkbaar zo’n opluchting voor het grote publiek dat het een hoger profiel heeft gekregen en daar heeft dus ook iedereen druk aan mee gewerkt en uitgedragen. En dan krijg je een voor een deel een gekleurd verhaal. Bijvoorbeeld mensen die er somber over doen dat er meer in wordt gestopt dan er inzit. Maar dat heeft ertoe geleid dat het weider verbreid is geworden, dat een hele club ermee bezig ging en er differentiatie en segmentatie ontstond. De sociale focus en de economische focus. Het doen zonder winst of profit. En er zijn nu beleggers in de rijke landen die allerlei prachtige dingen beloven met rendementen boven de 10 %. Tot op zekere hoogte vinden wij dat er nog zoveel werk te doen is dat er voor iedereen een plekje moet zijn, maar aan de andere kant moet het ook niet zo dat men er hier wijzer van wordt en mensen aan wie je het moet geven niet. Dus dat is nou vooral een kwestie van het in goede banen leiden. En tot 2008 was het ook een hele discussie over wat is nou overheid en wat is nou particuliere sector. Het ‘crowding out’ verhaal. De overheid moet met gesubsidieerd geld geen dingen gaan doen die de private sector ok kan doen. Aan de andere kant zijn er ook mensen die zeggen: hallo wij zitten 30 jaar in die sector, wij weten er alles van bij de ontwikkelingskant en dan moeten jullie commerciële jongens die over twee jaar weer weg kunnen zijn moet je er niet zo mee gaan bemoeien. Dat wringt ook een beetje. Maar daar komt ook een beetje het ‘responsible finance’ vandaan. We proberen daar een weg in te vinden. Voor ons blijft het inderdaad belangrijk dat wij dat belastinggeld
Pagina | 77
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden inzetten op plekken waar het privé geld niet komt. Dat kunnen hele verschillende dingen zijn. Dat kan capaciteitsopbouw zijn, dat kan arme regio’s zijn of achtergestelde gebieden, soms sparen. C: Wat betreft de financiële crisis. Dat leek voor mij een crisis van het neoliberalisme, dat de markt had gefaald. Maar wat me nu opvalt, is dat we nog steeds ontwikkelingsgeld steeds meer naar de markt sturen alsnog. Ook microkredieten wordt uiteindelijk een verhaal van marktwerking. Terwijl ik dacht dat we weer iets socialer gingen denken. Kunt u dat verklaren? H: Het creëren van een financiële sector is vooral om een economie te laten draaien en daar moet je moet je in ondernemen en bedrijvig in zijn en dat blijft. Je kunt het evenwicht wel anders leggen, maar dat is iets waar een overheid zich in beperkte mate mee moet bemoeien. Vooral in de voorwaarden scheppende sfeer. Verder moet een ander het zelf doen. En een deel van de financiële crisis is dat het allerlei ingewikkelde ondoorzichtige producten heeft gemaakt en niemand meer wist wat er nou waar was. En dat betekent dus eigenlijk dat de creativiteit van de sector voorlag op de regelgeving. Maar dat neemt niet weg dat je zolang het inzichtelijk en duidelijk is dat je weet waarover je praat aan producten dat je dan de sector dat moet laten doen door de particuliere sector. En een hele andere discussie is of je de nutsvoorzieningen in private handen moet doen. C: Maar er moet dus een financiële sector gebouwd worden, maar de overheid moet daarvoor een regelgever van worden. H: Ja, de overheid moet de voorwaarden bepalen waar iedereen zich aan moet houden. Dus ik kan me verder niet bemoeien met wie die markt in wil. C: Het ontstaan van mijn scriptie kwam door de publieke opinies waarin vaak kritieken worden geuit op microfinanciering. Bijvoorbeeld dat wij alleen maar verdienen aan de armen. Kunt u dat zich voorstellen? H: Twee dingen. 1. In een aantal gevallen hebben die mensen gelijk. Dat er inderdaad investeerders en beleggers die business case hebben ontdekt in microfinanciering en die gaan daar vol op mee aan de slag. Ze beloven beleggers dubbel digit returns en die gaan ook zo het veld in. Die binden MFI’s aan zich en die vragen dus dat rendement terug. Die worden weer gedwongen om die wapens en die loon officiers het veld in te sturen om daar dus dingen als incassopraktijken uit te voeren. Maar iedereen die ook ontwikkelingsdoelen nastreeft wordt daar niet blij van. Dat is één kant. De andere kant is dat mensen kritiek hebben op dingen waar vaak een verhaal achter zit, zoals bijvoorbeeld het rente verhaal. Dan lees je in de krant over woekerrentes, maar dat gaat dan over rentes van 28 procent in India, terwijl de woekerrentes beginnen bij 40 procent of 60 procent. Al die dingen zijn dus kort door de bocht en verkeerd uitgelegd. Zo’n kop had alweer niet gehoeven als iemand zich er een beetje meer in verdiept had. En als mensen zeggen dat het helemaal geen instrument is met impact op armoede bestrijding dan zeg ik dat dat juist is. Maar dan moet je niet zeggen dat we het maar niet meer moeten doen. De vraag is dan: wat bereikt het wel? En dat kan als instrument wel aardig zijn, maar dat hangt weer van allerlei dingen af. Of MFI’s gezond zijn, of de producten die ze aanbieden voldoen aan de vraag en dat soort dingen. C: Maar het idee is dat MFI’s onafhankelijk moeten worden. Maar niet iedereen is het er mee eens dat MFI’s, die in principe sociale doelen moeten nastreven, ook financiële onafhankelijkheid kan behalen tegelijk. H: Die kunnen wel goed samengaan. C: Waar blijkt dat dan uit? H: Nou er zijn wel aan beide kanten grenzen aan wat je aan beide kanten kan bereiken. Als je bezig bent met sociale dingen moet je niet alleen maar daarop letten als je het zelf moet bedruipen. Je moet wel
Pagina | 78
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden weten waar je dan de marge vandaan haalt. En andersom. Je kunt heel goed sustainable zijn zonder dat je nou een grote winst hoeft te maken. C: Maar dat is wel het idee om financieel onafhankelijk te worden dus volgens mij meer rentes te vragen die nodig zijn om financieel onafhankelijk te zijn, maar door die hoge rentes bereik je niet iedereen. H: Maar die hoge rentes zijn niet verkeerd zolang die rentes rekening houden met wat een MFI nodig heeft om te kunnen bestaan. Zolang ze er niet boven gaan. En die rentes zijn ook niet verkeerd zolang ze lager zijn dan de moneylenders. En één manier waarvan wij zeggen om dat netjes te regelen is de markt te laten werken door meer concurrentie. Het uitgangspunt is dat wel, maar in de praktijk werkt dat niet altijd. Vaak is er kartelvorming of een volledige markt is natuurlijk ook niet typisch in een ontwikkelingsland. Maar in zijn algemeenheid is het goed mogelijk om renderend microfinanciering te bedrijven en dan ook op te letten dat je klanten weten wat je doet. C: U bent naar het Europese congres over microfinanciering geweest in december. Wat wordt daar besproken wat momenteel de problemen zijn rond microkrediet. Waar moeten we echt op letten? Wat zijn de uitdagingen voor de sector? Waar moeten we mee bezig gaan? Is dat de of men sociale en duurzame doelen kan verzoenen? H: Responsible Finance is er één. Het verbreden van je product van alleen maar microkrediet naar sparen en verzekeren, mobile banking is belangrijk (werken met telefoontjes) en daaraan vast gekoppeld niet werken met bankfilialen, maar met agentschappen. En agentbanking dat betekent in Kenia bijvoorbeeld dat het van 4 miljoen naar 10 miljoen is gegaan in 1 of 2 jaar tijd. En dat is dus een van de weinige dingen die echt een kans zijn om die kostenstructuur omlaag te krijgen. Want het identificeren van je klanten en het onderzoek en de acquisitie kant die blijft kostbaar. De tweede helft van de CQC kant veel goedkoper. We hebben het ook gehad over de MDG’s en ‘consuming protection principles’, en ‘new ways of funding’, dat ging over die nieuwe spelers die op de markt komen. Ik denk dat dat misschien wel de belangrijkste van het ogenblik is dat de segmentatie van de markt. Die markt is nu zo groot er zijn zoveel spelers, iedereen is aan het zoeken in welk hoekje die nu zit. Er zitten mensen in een hoekje maar die hebben commentaar op mensen die daar dingen doen. Als je vanuit een ontwikkelingssamenwerkingshoek tegen al die clubs en beleggers zegt dat het alleen maar leuk en aardig is als je die bedient maar dat het uitgangspunt is dat die mensen daar er wijzer van worden. Dus een beetje zo tot 2008 was er vooral een discussie over additionaliteit. Wat doe je met belastinggeld en wat kan je overlaten aan particulier geld, maar dat is dezelfde discussie maar op een andere manier geformuleerd nu wie gaat er die markt in en wat komt die daar doen. We zagen 2008 ook dat het een populair thema was bij commerciële banken maar die wisten niet hoe gauw ze weer weg moesten. Om te zien nu in India dat daar die sector zo’n volume heeft gekregen, wordt er zichtbaar in de financiële wereld en dat trekt weer allerlei beleggers aan. Dat is een vehicle voor allerlei dingen die veel mensen ongewenst vinden. Yunus moet er niets van hebben van wat er daar gebeurt, die vindt zelfs dat je dat niet mag doen op commerciële titel. C: Daar op inhakend, zijn er ook wetenschappers die zeggen dat microkrediet het verlengde is van het neoliberalisme op individueel dankzij de Wereld Bank. Kunt u het daar mee eens zijn? H: Wat wil je bereiken met die stelling? C: De kritieken die er zijn binnen het ontwikkelingsdebat over microkrediet zeggen dat microkrediet is opgedrongen door de Wereld Bank door de markt verder te liberaliseren van de op individueel niveau. Dus de neoliberale logica wordt via microkrediet in plaats van de SAP’s voortgezet. Dat is de redenering die de echte critici geven. H: Is dat hetzelfde als de kritiek van meneer Sina op de CGAP? Dat CGAP een nieuwe chef heeft gekregen. Dat ging erover dat CGAP zich 10 jaar geleden nogal stevig heeft neergezet met de boodschap dat MFI’s sustainable moeten zijn. En dat ze armoede bestrijden of zich daarop richten of ontwikkelen of relevant zijn is leuk en aardig, maar ze moeten vooral sustainable zijn. Die discussie is nou met een
Pagina | 79
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden change of the card weer opgerakeld. Die discussie is volop aan de gang. Dat wordt algauw een kwestie van nuances en balans zien te vinden tussen dat soort dingen. Ik weet niet zo goed raad met van die etiketten als neoliberalisme. Als dat een etiket is dat duidelijk een kant op wijst en dus een andere kant laat liggen, dan slaat dat door, dan moet je dat niet hebben. Ontwikkelingswerk is allemaal één grote evenwichtstoestand. Je moet dat doen, maar dat niet laten enzovoort. C: Het argument is dat CGAP onderdeel van de Wereld Bank is en de Wereld Bank heeft alle ontwikkelingslanden destijds geadviseerd om hun grenzen te openen en financieel onafhankelijk te worden. Daarom is die kritiek ontstaan ook vanwege de rapporten die ontstonden dat microkrediet helemaal niet helpt, maar dat het vooral voor de Wereld Bank goed was om te liberaliseren. H: Maar de andere niet-neoliberale kant die komt ook voor in CGAP. Dat is daarbinnen ook een kwestie van scholen en argumenten. Het was inderdaad zo dat 10 jaar geleden was drie kwart tot 80 procent voor sustainable was en de rest was poverty alleviation. Dat voel je dan zo nu en dan wel eens en dan probeer je daar wat tegenwicht in te geven door te zeggen dat dat ook waar is en daar moeten we ook op letten. En dat kan dus wel eens wat extra accent gebruiken. Maar het probleem met zo’n etiket is dat dan maar dismissed is, en we willen met jou niks meer te maken hebben, maar zo gaat het in de praktijk natuurlijk niet. Het is een beetje zoeken. C: Hoe denkt u dat de microfinancieringssector er in de toekomst uitziet? H: Het is nou al geen eye catcher meer. Dus wij praten veel meer over meso financiering dan over micro. We zijn aan het weglopen over micro. Niet zozeer het bedrijf maar meer bij het nadenken over wat nou onze main bottle neks zijn. Ik denk dat microfinanciering hetzelfde blijft doen als wat het de afgelopen jaren heeft gedaan alleen in een ander tempo en minder in het zicht. Diversificatie blijft van verschillende spelers die verschillende belangen hebben daar en verschillende interesses hebben. En dat van de 150 miljoen die er nu bereikt worden dat dat een veelvoud zal worden bereikt over 10 á 20 jaar. Maar dat je dan ook allemaal discussies gaat krijgen over de kwaliteit van een type lening die kan je aanbieden, maar je kan ook je meer toesnijden op de behoefte van de mensen. En dat zal in sommige gevallen vooruitgang maken en in sommige gevallen zal dat een oppervlakkige toestand blijven. Ik ben bang dat ik daar weinig dramatische dingen over zeggen kan. Maar het is er en het gaat niet weg. Dat in ieder geval. Maar wat ik denk dat wel op de vrij korte termijn, dit jaar volgend jaar, veel harder duidelijk wordt wat er allemaal mis kan gaan met microfinanciering en dat kan dus best een dip krijgen, maar wat mij betreft voor wat verder weg kan het alleen maar beter gaan. C: Er is een argument dat stelt dat er nu heel veel aandacht is voor microkrediet, maar dat de hele midden sector die voor de meeste mensen werkgelegenheid biedt, helemaal wordt vergeten. Bedoelt u daarmee de meso sector? H; Ja wij hebben hier het al een paar jaar over en we krijgen nu allerlei momenten. Onder andere de G20 en de ‘SMI challenge’ dus dat was een wedstrijd voor een innovatieve manier om nou juist in dat stukje actief te zijn. En dan is wel leuk dat van de 1315 die dan een prijs gewonnen hebben dat de helft daarvan Nederlands is, of iets met Nederland heeft. Dus we zitten daar wel in de voorhoede. Eén ding is om micro te willen, maar iets anders is om die kleinere groep die verder wil de kant van productie en werkgelegenheid op te laten gaan. En dat je daar dus de omstandigheden te scheppen dat je partijen interesseert om daar geld in te stoppen. Dat is een veel actueler onderwerp dan micro op het moment.
Pagina | 80
Microkrediet als instrument tegen armoede in ontwikkelingslanden
Bijlage 2:
Principles for Investors in Inclusive Finance
Zie ommezijde.
Pagina | 81