AVANS Hogeschool, ’s-Hertogenbosch Opleiding: Varianten:
Civiele Techniek voltijd en duaal
Visitatiedata:
29 en 30 september 2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 9 10 13 14
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
15 17 19 29 32 34 37
Deel C:
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Bijlage 2 Beknopt CV Panelleden Bijlage 3 De zelfevaluatie in verband met NVAO accreditatie Vragen en Aanwijzingen Bijlage 4 Beoordelingsprotocol van NQA Bijlage 5 Handreiking voor oordeelsvorming
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
41 43 45 53 71 89
3
4
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Deel A: Onderwerpen
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
5
6
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Deel A: Onderwerpen
1.1
Voorwoord
In dit rapport doet het panel, dat in opdracht van NQA de bacheloropleiding Civiele Techniek van Avans Hogeschool heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats met het oog op accreditatie van de opleiding. Het onderzoek is feitelijk gestart in juli 2004, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op woensdag 29 en donderdag 30 september 2004 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: De heer drs. G.M.G.M. van Lieshout (voorzitter) De heer ing. C.A. van Sparrentak De heer M.M. Cox (student-lid) De heer drs. W. de Boer (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (12 mei 2003). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan hier uit van de vierpuntsschaal zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De opleiding Civiele Techniek maakt sinds januari 2001 deel uit deel uit van de Academie voor Bouwkunde en Civiele Techniek (ABCT). De Academie wordt aangestuurd door een academiedirecteur die per 1 augustus 2003 als zodanig in functie is. De Academie is onderdeel van de per 1 januari 2004 uit de Stichting Brabantse Hogescholen voortgekomen Avans Hogeschool. De Academie is gevestigd in ’s-Hertogenbosch. De opleiding wordt als voltijd- en als duale variant aangeboden. Er is ook een internationale variant, maar die wordt niet ter accreditatie aangeboden. De duale variant is bestemd voor studenten met een mbo-achtergrond met werkervaring en kan, onder voorwaarden, verkort worden doorlopen. Ook in de voltijdopleiding is voor instromers uit het mbo een verkorte route mogelijk. © NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
7
Per 1 oktober 2003 staan bij de opleiding 220 studenten ingeschreven in de voltijd- en 43 in de duale variant. De opleiding wordt verzorgd door 19 docenten in een formatieomvang van 12,5 fte. De fte/student ratio is dus 1:21. De opleiding kent de volgende afstudeerrichtingen: waterbouwkunde, verkeersbouwkunde en constructie. De opleiding is voor het laatst gevisiteerd in 1997. De Academie is bezig met de ontwikkeling van een brede bacheloropleiding Built Environment, waarvan de propedeuse per 1 september 2004 is gestart. 1.3
Werkwijze
De visitatie van de opleiding door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA (zie bijlage 4), die hieronder in concreto wordt beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport plus de bijlagen een voldoende basis bood voor het visitatiebezoek en dat de visitatie plaats vond op basis van het voor de opleidingen geldende domeinspecifieke referentiekader (zie hieronder). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. De bevindingen zijn aan de opleiding gerapporteerd in een valideringsbrief. Op basis van het zelfevaluatierapport zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. Zij lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten, die doorgegeven werden aan de NQA-auditor. Hoewel ieder panellid alle onderwerpen en facetten onder de loep nam, is er sprake geweest van een taakverdeling, waarbij bepaalde onderwerpen en facetten door een bepaald panellid extra grondig bestudeerd zijn. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het visitatiebezoek concreet voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundige(n) in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het detailrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het visitatiebezoek NQA heeft een Raamwerk bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van: docenten, studenten, werkveld en afgestudeerden. Aan het begin en aan het eind van het
8
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
visitatiebezoek vonden gesprekken plaats met het academiemanagement (het operationeel management). Tijdens het bezoek vond er tevens, voor meer opleidingen tegelijk, een gesprek plaats met het college van bestuur (het strategisch management). Tijdens de eerste visitatiedag heeft het panel materiaal bestudeerd dat door de opleiding ter inzage was gelegd en voorbereidend overleg gevoerd voor de te voeren gesprekken. In het bezoekprogramma kende het ochtendprogramma van de tweede visitatiedag een vaste structuur en is gesproken met de bovengenoemde gespreksgroepen. Het middagprogramma had een meer open karakter Het tweede deel van de middag is benut om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. Aan het einde van de middag heeft het panel een tweede gesprek gevoerd met het management. De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld en die voorgelegd aan de panelleden. Het panel heeft vervolgens het definitieve concept vastgesteld. Het definitieve conceptrapport is aan de opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn door de NQA-auditor enkele wijzigingen aangebracht en is het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het visitatie- of beoordelingsrapport is uiteindelijk ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In hoofdstuk 1.5 wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken. Het oordeel komt tot stand op basis van een weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels, zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol (zie bijlage 4) zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor Oordeelsvorming (zie bijlage 5), een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere opleidingen Civiele Techniek op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overstijgen; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De wegingen zullen in dit rapport niet diepgaand zijn, omdat de opleiding op alle facetten minimaal een voldoende heeft gehaald. De (uitgebreide) argumentatie daarvoor is te vinden in het detailrapport.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
9
1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding Alledrie de facetten zijn voor beide varianten met een goed beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is derhalve voor beide varianten positief. De beschrijving van de drie facetten door de opleiding op dit onderwerp zijn vergeleken met die van enkele andere opleidingen Civiele Techniek. De eindkwalificaties van de opleiding komen overeen met die van overeenkomstige opleidingen binnen het domein. Ze zijn afgeleid van de landelijk vastgestelde eisen en competenties zoals die geformuleerd zijn in het document Beroeps-en Opleidingsprofiel HBO-Ingenieur Civiele Techniek uit 1999. Voor de duale opleiding gaat het om door de opleiding zelf ontwikkelde competenties die in 2004 landelijk zijn overgenomen. De opleiding onderscheidt zich door extra nadruk te leggen op het ontwerpen. De opleiding heeft zelf een vergelijking gemaakt van de eindkwalificaties met de generieke kwalificaties van de commissie Franssen en tevens met de Dublin-descriptoren. 1.5.2 Programma De facetten eisen hbo, relatie doelstellingen en inhoud programma, studielast, instroom en duur zijn bij de voltijdopleiding met een voldoende beoordeeld. De facetten samenhang, duur en afstemming tussen vormgeving en inhoud met een goed. De duale opleiding kreeg voor het facet beoordeling en toetsing het oordeel excellent. De facetten relatie doelstellingen en inhoud programma, samenhang, instroom en relatie vormgeving en inhoud programma kregen een goed, de facetten eisen hbo en studielast een voldoende. Het oordeel op het onderwerp is voor beide varianten positief. Over het geheel bezien is het feit dat de opleiding deze score heeft behaald het gevolg van de heldere visie die de opleiding heeft op beroep (zie doelstellingen) en didactiek (facet 2.7). De eindkwalificaties/competenties zijn consequent doorvertaald naar het curriculum. In combinatie met de themagerichte en projectmatige aanpak heeft dat geleid tot een consistent beroeps- en praktijkgericht programma met een eigen inkleuring dat, bij de voltijdopleiding, tevens in sterke mate zowel horizontale als verticale samenhang vertoont. Voor de duale opleiding geldt bovendien dat door het verweven zijn met de praktijk, de beroepsgerichtheid, de actualiteit van het curriculum en het aanleren van beroepsvaardigheden in voldoende mate gerealiseerd worden. De toetssystematiek voor de duale opleiding was zodanig dat die als ’voorbeeldig’ kan worden gezien. 1.5.3 Inzet van personeel Alle drie facetten: ‘Eisen hbo’, ‘Kwantiteit van het personeel’ en ‘Kwaliteit van het personeel’ worden met een voldoende beoordeeld. Het oordeel op dit onderwerp is derhalve positief. 1.5.4 Voorzieningen Beide facetten: ‘Materiële voorzieningen’ en ‘Studiebegeleiding’, worden als voldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is derhalve positief.
10
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
1.5.5 Interne kwaliteitszorg Alledrie de facetten zijn met een voldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is derhalve positief. 1.5.6 Resultaten Het facet ‘Onderwijsrendement’ is met een voldoende beoordeeld, het facet ‘Gerealiseerd niveau’ met een goed. Het oordeel op dit onderwerp is derhalve positief.
Kengetallen opleiding Civiele Techniek Avans Hogeschool Tabel 1: Algemene gegevens opleiding 1998* Totaal aantal 248 vt ingeschreven du studenten Totaal aantal vt docenten du Omvang docerend vt personeel in fte du Fte/studentratio vt du *
1999 267 20
2000 271 26
2001 267 42
2002 249 49
2003 220 43
16 16 13.6 13,6 1:21.8 idem
15 15 11.9 11,9 1:26 idem
16 16 12.1 12,1 1:24,6 idem
19 19 12.5 12,5 1:21 idem
1998 betekent het studiejaar 1998/1999. Idem voor de andere jaartallen.
Tabel 2: Instroomgegevens opleiding (instroomcohort eerste keer hogeschool) 1998 1999 2000 2001 2002 2003 INSTROOM Totaal ingestroomde 79 103 95 93 85 56 vt studenten 20 8 21 9 8 du
Vergelijking van de kengetallen van de opleiding met landelijke kengetallen De gegevens van de opleidingen worden hieronder vergeleken met landelijke gegevens, voorzover die via de website van de HBO-raad beschikbaar zijn (CRIHO). In de tabellen 3a en 3b worden rendementsgegevens, uitvalgegevens en gegevens met betrekking tot de gemiddelde studieduur vergeleken. Tabel 3a: Gegevens opleiding Civiele Techniek Avans Hogeschool 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Percentage diploma behaald na 5 57,7 vt jaar (instroomcohort)* du Gemiddelde studieduur van 46,9 45,1 48,2 48,6 40,8 vt gediplomeerden uitstroomcohort 49,2 du jaar x (in maanden) Percentage uitval na 1 jaar 25,6 28,7 24,4 9,6 17,0 vt (instroomcohort)* du Percentage uitval na 3 aar 27,1 27,6 35,9 43,7 28,2 vt (instroomcohort)* du Gemiddelde studieduur 14,6 13,9 14,9 32,8 14,1 vt studiestakers in jaren van het 12,0 du uitstroomcohort in jaar x (in maanden)
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
11
Tabel 3b: Landelijke gegevens (instroomcohort eerste keer hogeschool)* 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Percentage diploma behaald na 5 CT 63,0 60,6 62,8 64,3 63,9 jaar (instroomcohort) htno 61,0 59,1 60,9 60,7 61,7 Gemiddelde studieduur van 49,3 49,0 48,0 46,3 45,1 Ct gediplomeerden uitstroomcohort 48,2 46,5 46,5 46,7 49,7 htno jaar x (in maanden) 24,0 du Percentage uitval na 1 jaar 21,4 24,7 23,2 21,7 24,2 Ct (instroomcohort) 27,1 28,1 29,5 30,1 28,9 htno 11,8 24,4 22,6 19,7 du Percentage uitval na 3 jaar 25,8 26,2 27,5 32,7 32,9 Ct (instroomcohort) 33,5 34,4 37,9 38,6 41,2 htno 29,4 51,2 du Gemiddelde studieduur 20,0 19,2 20,3 23,7 20,6 CT studiestakers in maanden van het htno 19,5 20,1 19,3 19,4 20,8 uitstroomcohort in jaar x (in 12,0 12,8 15,0 18,3 du maanden) * de kengetallen betreffen merendeels de voltijdopleiding omdat de kengetallenwebsite van de HBO-raad voor de civiele opleidingen niet overal informatie over de duale opleidingen levert.
Conclusies ten aanzien van de vergelijking van de kengetallen: • Het opleidingsrendement na vijf jaar van het instroomcohort 1998 (57,7%) ligt iets onder het landelijk gemiddelde voor de voltijdopleidingen Civiele Techniek (63,9%). Het ligt iets boven het landelijk gemiddelde hbo-rendement (alle hbo-opleidingen, 56%),maar weer iets onder het gemiddelde van de sector HTNO (61,7%). • Het uitvalpercentage na 1 jaar vertoont sinds 2001 een sterk dalende lijn. Het ligt in de periode daarvoor boven het landelijk gemiddelde voor Civiele Techniek maar onder het cijfer voor de sector HTNO. Vanaf 2001 ligt uitvalpercentage na 1 jaar royaal onder de beide landelijke gemiddelden. Het uitvalpercentage na 3 jaar (instroomcohorten 1998 tot 2000) ligt eerst onder, maar in 2000 boven het landelijke gemiddelde voor Civiele Techniek. Het uitvalspercentage ligt duidelijk onder dat van de hele sector HTNO. • De gemiddelde studieduur van gediplomeerden (uitstroomcohorten 1998 tot 2002) ligt in 1998 en 1999 onder het landelijke gemiddelde voor de opleidingen Civiele Techniek en ook onder het resultaat van de sector HTNO. De twee daarop volgende jaren ligt de gemiddelde studieduur er iets boven, maar in 2002 duikt deze weer onder de landelijke gemiddelden. • De gemiddelde studieduur van studiestakers (uitstroomcohorten 1998 tot 2002) lag meestal onder het landelijk gemiddelde van alle civiele techniekopleidingen en de sector HTNO. Alleen in 2001 schiet de opleiding flink boven de twee landelijk getallen.
12
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
1.6
Schematisch overzicht Oordelen
Totaaloverzicht oordelen op facet- en onderwerpniveau Opleiding: Civiele Techniek Avans Hogeschool Onderwerp/Facet Doelstellingen 1.1 1.2 1.3 Totaaloordeel Programma 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Totaaloordeel Personeel 3.1 3.2 3.3 Totaaloordeel Voorzieningen 4.1 4.2 Totaaloordeel Kwaliteitszorg 5.1 5.2 5.3 Totaaloordeel Resultaten 6.1 6.2 Totaaloordeel
Civiele Techniek voltijd
Civiele Techniek duaal
G G G Positief
G G G Positief
V V G V V G G V Positief
V G G V G G G E Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V Positief
V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V G Positief
V G Positief
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
13
1.7
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaand schema en de onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5, waaruit blijkt dat de opleiding bij beide varianten op alle zes de onderwerpen positief scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de totale opleiding POSITIEF is. De opleiding voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit en gaat daar op meerdere facetten bovenuit.
14
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Deel B
Facetten
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
15
16
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Deel B
Facetten
N.B het oordeel voor voltijd- en duale opleiding is alleen gesplitst als er sprake is van verschillende oordelen.
Onderwerp 1
Facet 1.1
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
Niveau bachelor
Goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het panel beoordeelt het niveau bachelor van de opleiding als goed. De argumentatie voor het oordeel is als volgt: • De eindkwalificaties van de voltijdopleiding Civiele Techniek zijn gebaseerd op de landelijk in 1995 opgestelde kernkwalificaties Civiele Techniek (Cluster Bouwnijverheid, Kernkwalificaties van het Hoger Technisch en Wetenschappelijk Onderwijs, 1995). De opleiding heeft op basis van de kernkwalificaties in 1996 eindtermen opgesteld. • In 1999 is het document uit 1995 geactualiseerd en gevalideerd door het werkveld. Dat leidde tot de vaststelling van het document Beroeps-en Opleidingsprofiel HBO Ingenieur Civiele Techniek (november 1999). Dit profiel is gevalideerd door vertegenwoordigers van het werkveld, een grote groep afgestudeerden van de opleidingen civiele techniek (1 – 5 jaar na afstuderen) en de opleidingen zelf. • De opleiding heeft een koppeling gelegd met de criteria die de commissie Accreditatie Hoger Onderwijs (commissie Franssen) heeft geformuleerd in het rapport ‘Prikkelen, Presteren en Profileren’. In de matrix hbo-kwalificaties binnen de opleiding Civiele Techniek, die in het voorjaar van 2004 is opgesteld, is ook een link gelegd met de Dublindescriptoren. In de loop van 2004 wil de opleiding deze koppeling met de Dublindescriptoren verder uitwerken. Het panel constateert dat de landelijk en internationaal geformuleerde eisen voor het bachelor niveau gedekt zijn binnen de eindkwalificaties. • Voor de duale variant heeft de opleiding een aparte set competenties ontwikkeld, de Competentieset Civiele Techniek Duaal. De ontwikkeling kreeg in 1999 vorm in een samenwerkingstraject met de Hogeschool Brabant. In VICTON1 verband zijn die competenties verder ontwikkeld in 2001. Dit traject was nauw gekoppeld aan de ontwikkeling van het landelijk Beroeps- en opleidingsprofiel Civiele Techniek. Inmiddels zijn deze VICTON competenties in 2004 landelijk overgenomen.
1
VICTON: Versterking Innovatie Civiel Technische Opleidingen Nederland, een samenwerkingsverband dat is gestart op initiatief van het Ministerie van Verkeer & Waterstaat, en waarin partijen uit het werkveld, en civiel technische opleidingen van de TU Delft, AVANS Hogeschool en het Koning Willem I College (MBO) deelnemen. In het ontwikkeling traject binnen VICTON van de duale opleiding zijn ook de Hogeschool van Utrecht en Hogeschool Brabant betrokken geweest.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
17
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het panel beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed. De argumentatie voor het oordeel is als volgt: • Zoals hierboven aangegeven sluiten de eindkwalificaties aan op het landelijk vastgestelde Beroeps-en Opleidingsprofiel HBO Ingenieur Civiele Techniek (november 1999). Dit profiel is gevalideerd door vertegenwoordigers van het werkveld, een grote groep afgestudeerden van de opleidingen civiele techniek (1 - 5 jaar na afstuderen) en de opleidingen zelf. • In het kader van de ontwikkeling van de competenties voor de duale opleiding is in VICTON verband samengewerkt met relevante partijen uit het werkveld aan de doorontwikkeling van de competenties (zie facet 1.1). Ook deze competenties zijn mede door het werkveld gevalideerd. • In het kader van de ontwikkeling van de brede bachelor-opleiding Built Environment zijn de geformuleerde eindkwalificaties voorgelegd aan de Werkveldadviesraad WAR. Uit het verslag van de bijeenkomst van de werkveldadviesraad blijkt dat de set competenties als afdoende wordt gezien. • Het panel constateert op grond van het bovenstaande dat de beroepsspecifieke competenties van de opleiding adequaat aansluiten op de eisen die de beroepspraktijk stelt. • De algemene hbo- ingenieurscompetenties (het denken in modellen, systemen en processen; proces beheersen/projectmanagement voeren; projectmatig werken; en veilig, duurzaam en kwaliteitsbewust handelen), sociaalcommunicatieve competenties en zelfsturende competenties zijn in het bedrijfsleven in toenemende mate van belang voor de functie-uitoefening van de hbo-ingenieur; en komen binnen de eindkwalificaties van de opleiding in voldoende mate aan bod. • Het panel constateert dat de eindkwalificaties goed aansluiten bij de eisen van vakgenoten. In de beschrijving van de doelstelling van de opleiding ontbreekt informatie over de aansluiting bij internationale standaarden in het vakgebied. Die laatste constatering valt voor het panel in twee elementen uiteen. Enerzijds zijn, voor zover het panel bekend, geen internationale doelen voor de hbo-bachelor Civiele Techniek geformuleerd. Dit kan de opleiding niet worden aangerekend. Anderzijds stelt de opleiding ook zelf in het zelfevaluatierapport dat de internationale oriëntatie beperkt is. Het panel meent dat de opleiding op dat punt wel verantwoordelijkheid draagt. Het panel constateert dat de eindkwalificaties van de opleiding goed aansluiten op de eisen van vakgenoten en het werkveld. Daarbij is echter sprake van een beperkte internationale oriëntatie. Tegen die achtergrond komt het panel tot het oordeel ‘voldoende’.
18
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Facet 1.3
Oriëntatie hbo-bachelor
Goed
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt toegekend op grond van de volgende overwegingen: • De kerntaken van de beginnende beroepskracht (gedefinieerd als 1 - 5 jaar na zijn diplomering) zijn beschreven in het document Beroeps- en Opleidingsprofiel HBOIngenieur Civiele Techniek (november 1999). Zij hebben betrekking op: de professionele opdrachtgever, op het ontwerpen, op het uitvoeren en op het beheer. In relatie tot de facetten 1.1 en 1.2 is aangegeven dat de doelstellingen van de opleiding aansluiten op het beroeps- en opleidingsprofiel. • De opleiding richt zich op het opleiden van een breed inzetbare civiel ingenieur, die op een groot aantal plaatsen inzetbaar is. De opleiding formuleert als inhoudelijk accent dat extra nadruk wordt gelegd op het ontwerpen. Daarnaast wordt de student de gelegenheid geboden een accent te leggen op constructie, wegenbouw of waterbouw. • Het niveau waarop een beginnend beroepsbeoefenaar binnen het civiele domein moet kunnen functioneren wordt aangeduid met een beschrijving van de context waarin hij moet kunnen functioneren: zelfstandig eenvoudige projecten kunnen uitvoeren. Daarnaast moet de civiel technische ingenieur een bijdrage kunnen leveren in complexe situaties als medewerker in een team of onder leiding.
Onderwerp 2
Facet 2.1
PROGRAMMA
Eisen hbo
Voldoende
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het panel beoordeelt de eisen hbo ten aanzien van het programma als voldoende. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten:
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
19
•
•
•
•
•
• •
•
20
De opleiding beschrijft in het Opleidingskader Civiele Techniek 2002 - 2003 en in het zelfevaluatierapport dat binnen het programma het projectonderwijs centraal staat. Daarmee legt de opleiding een link naar het werkveld: het beroepsprofiel beschrijft het beroepenveld van de civieltechnisch ingenieur als een projectenwereld. De projecten koppelen de opleiding aan de beroepspraktijk: studenten werken in groepsverband aan vraagstukken of casussen die afkomstig zijn uit bedrijven of (grootschalige) civieltechnische projecten. Een aantal vakken wordt vakgericht aangeboden, zoals hydrologie, waterbouwkunde, wegenbouwkunde en ontwerpen. Ook binnen deze vakken wordt expliciet een link gelegd met de beroepspraktijk. Deze vakken zijn inhoudelijk gerelateerd aan de projecten; binnen de projecten in overige delen van het curriculum wordt een beroep gedaan op de kennis die binnen deze vakken is ontwikkeld. Bestudering van het studiemateriaal laat zien dat vakliteratuur (boeken, dictaten, vakbladen en readers) wordt gebruikt bij het verwerven van kennis. Het panel constateert dat de opleiding gebruik maakt van actueel materiaal; (vrijwel) al het materiaal is minder dan 10 jaar oud. Bij het studiemateriaal trof het panel veel door docenten zelf samengestelde dictaten aan, die een goed verzorgde indruk maakten. Daarnaast maken studenten steeds meer gebruik van internet, om naar kennis en informatie te zoeken. Het panel stelt vast dat de interactie met de beroepspraktijk goed is geregeld door middel van stages vanaf het tweede jaar en de afsluiting van de studie met een eindopdracht die ontleend is aan de praktijk. Daarnaast worden excursies georganiseerd en worden ook gastcolleges verzorgd. Voor duale studenten geldt de koppeling aan de beroepspraktijk nog sterker, omdat zij vanaf het eerste jaar in de praktijk werkzaam zijn. De werkplek waar studenten van de duale opleiding werkzaam zijn moet aan duidelijke eisen voldoen, die geformuleerd zijn in het document Toetscriteria Werkplek Civiele Techniek Duaal. De eisen zijn erop gericht dat de student gedurende de gehele opleiding taken op het gewenste niveau kan uitvoeren. Middels maandelijkse voortgangsrapportages wordt dit door de opleiding gemonitord. Studenten (voltijd en duaal) zijn blijkens evaluaties positief over de actualiteit en praktijkgerichtheid van het programma. Uit het gesprek met afgestudeerden blijkt dat het programma voldoende praktijkgericht is. Afgestudeerden geven aan dat zij binnen de opleiding goed zijn voorbereid op de beroepspraktijk. Studenten geven aan dat in het eerste jaar een werkveldoriëntatie plaatsvindt, en dat in latere jaren middels stages en projecten adequaat wordt aangesloten op de beroepspraktijk. Duale studenten geven aan dat (ondanks de criteria die de opleiding heeft geformuleerd) er situaties voorkomen waarin van de zijde van de werkgever onvoldoende mogelijkheden worden geboden om leerdoelen te realiseren. Zij geven wel aan dat over het geheel genomen de aansluiting goed functioneert. De opleiding besteedt in beperkte mate aandacht aan internationalisering in het programma. Zij maakt in het programma op bescheiden schaal gebruik van Engelstalige literatuur en boeken. Er zijn mogelijkheden voor stages in het buitenland, maar daar wordt door studenten weinig gebruik van gemaakt. Een weldoordachte lijn van
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
•
•
internationale aspecten van het bouwen heeft het panel niet aangetroffen in het programma. Het panel stelt vast dat de borging van de actualiteit van het programma zwak is. Binnen de opleiding wordt (bijvoorbeeld door de onderwijscommissie) niet centraal gestuurd of gecheckt op (de noodzaak tot) actualisering van het programma. Feitelijk leidt dat niet tot problemen; docenten houden de modulen ‘up-to-date’. Binnen het programma wordt in beperkte mate aandacht besteed aan (de uitkomsten van) toegepast onderzoek. In het zelfevaluatierapport en in gesprekken gaf de opleiding aan dat dit gaat gebeuren, onder meer via betrokkenheid bij een kenniskring. Ten tijde van de visitatie had dit echter nog niet tot opname in het opleidingsprogramma geleid.
Het panel heeft in het bovenstaande een aantal overwegingen genoemd die leiden tot het oordeel voldoende in plaats van goed. Met name de beperkte aandacht voor internationalisering en de zwakke borging van de actualiteit zijn voor het panel aanleiding tot dit oordeel.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Voltijd: Duaal:
Voldoende Goed
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het panel beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en de inhoud van het programma voor de voltijd variant als voldoende. Voor de duale variant beoordeelt het panel deze relatie als goed. Het oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen: • Het document Opleidingskader Civiele Techniek beschrijft de opzet van het programma. Het curriculum is opgebouwd rond thema’s en projecten en gericht op het vervaardigen van beroepsproducten. Daarnaast en in relatie ermee worden theorie -en vaardigheidsonderdelen aangeboden. In het eerste jaar vindt kennismaking met het beroepsdomein plaats en wordt aandacht besteedt aan basisvakken en -vaardigheden. Bij de basisvaardigheden horen ook communicatieve vaardigheden, studievaardigheden en organiseren. In de kernfase van de opleiding, het tweede en derde jaar, leert de student eenvoudige problemen op te lossen. Op de belangrijkste vakgebieden voert de student projecten uit. Daarnaast loopt hij stage. In het vierde jaar (de ingenieursfase) specialiseert de student zich en maakt hij een eindwerkstuk. Het eindwerkstuk is altijd gebaseerd op een reële vraag zoals die zich in de praktijk voordoet. • Het panel heeft moduleboeken bestudeerd en constateert dat alle modulen uitgaan van voldoende duidelijk geformuleerde leerdoelen. De leerdoelen zijn geformuleerd in termen van kennis, inzicht en vaardigheden. © NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
21
•
•
•
•
•
•
In het document Eindtermen Civiele Techniek in relatie met de leerdoelen van januari 2004 is aangegeven hoe de eindtermen zijn verdeeld over de verschillende modulen van de voltijdopleiding. De relatie tussen de modulen en de eindkwalificaties is met dat document geëxpliciteerd. Uit het overzicht in het document blijkt dat de eindkwalificaties in voldoende mate worden gedekt door het programma dat wordt aangeboden. In studiehandleidingen / blokboeken worden de eindtermen genoemd waar het betreffende programma onderdeel op is gericht. Het panel meent echter (op basis van blokboeken die ter inzage beschikbaar waren tijdens de visitatie) dat de relatie tussen de leerdoelen van de modulen en de eindkwalificaties niet altijd voldoende duidelijk is. De relatie lijkt eerder door analyse achteraf tot stand te zijn gekomen dan als onderdeel van het ontwerp van het programma. In het gesprek met studenten is bevestigd dat ook voor hen bij een aantal blokken de relatie niet echt helder is. Om deze reden besluit het panel tot het oordeel voldoende, en niet tot goed. De duale opleiding gaat uit van een combinatie van leren op de werkplek en binnenschools leren. Het leren op de werkplek wordt ondersteund vanuit de opleiding (coach) en het bedrijf (bedrijfsbegeleider). Het duale traject is competentiegericht. Belangrijk is dat de student zelf sturing geeft aan zijn leerweg. De student maakt samen met zijn coach en bedrijfsbegeleider een persoonlijk ontwikkelingsplan (POP), waarin hij uiteenzet op welke wijze hij gaat werken aan zijn competenties. De student moet aan het eind van de opleiding kunnen aantonen dat hij de competenties in voldoende mate beheerst. Dit doet hij via het bijhouden van een portfolio. De student rapporteert maandelijks over de vorderingen. Meer dan de voltijdstudent heeft de duale student de mogelijkheid om zijn eigen leerroute te plannen. Het is de student die in overleg met de coach bewaakt of hij de eindtermen / competenties bereikt via de leerweg die hij zelf uitstippelt. Voor de duale variant is een duidelijke link gelegd tussen de competenties die binnen deze variant worden gehanteerd en de blokken binnen het curriculum. Dit is zichtbaar in het document ‘Competentiegericht curriculum duale opleiding Civiele Techniek’. In gesprek met docenten blijkt dat de link tussen competenties en leerdoelen / blokken in de praktijk goed functioneert; de competenties hebben een sturend effect. Gesprekken met afgestudeerden, studenten en praktijkbegeleiders uit het werkveld wijzen uit dat ook voor deze betrokkenen de relatie tussen de leerdoelen van een blok en de competenties helder is. Naast de relatie tussen de beoogde eindkwalificatie (competentie) en de leerdoelen van het blok is ook aangegeven hoe de verworven competenties zullen worden getoetst (zie 2.8). Het binnenschools curriculum van de duale variant volgt de aanpak zoals die in het voltijd onderwijs geldt.
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
Goed
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
22
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Het panel beoordeelt de samenhang in het opleidingsprogramma voor de voltijdopleiding als goed. Voor de duale opleiding is het oordeel voldoende gegeven. Het oordeel is gebaseerd op basis van de volgende argumenten. • De opleiding beschrijft in het Opleidingskader Civiele Techniek 2002-2003 de wijze waarop zij de samenhang in het programma vorm geeft. Binnen de propedeuse en de kernfase van de opleiding vormt ieder blok een thematische eenheid, waarbinnen een project, een aantal direct ondersteunende kennisonderdelen, en een aantal ondersteunende vaardigheidsonderdelen aan elkaar gekoppeld zijn. Inhoudelijk sluiten de kennisonderdelen en de projecten op elkaar aan. • Uit evaluatiegegevens en uit gesprekken met studenten en afgestudeerden blijkt dat de samenhang binnen de blokken goed beoordeeld wordt. Het oordeel over de samenhang tussen de inhoudelijke en vaardigheidsonderdelen en het project wordt positief beoordeeld. • Uit evaluatiegegevens en gesprekken met studenten blijkt dat studenten eveneens positief zijn over de volgtijdelijke samenhang binnen het opleidingsprogramma. De blokken sluiten adequaat op elkaar aan. Er is sprake van een toenemende moeilijkheidsgraad in opdrachten; programmaonderdelen bouwen voort op eerder in de opleiding verworven kennis en vaardigheden. • Naast deze inhoudelijke samenhang is er ook sprake van een samenhang vanuit een didactisch principe: toenemende zelfstandigheid van de student, toenemende complexiteit van de projecten. Het panel heeft op basis van het bestudeerde materiaal kunnen vaststellen dat er een ontwikkeling is van het verwerven van basiskennis naar verdieping, van het oplossen van eenvoudige problemen naar het oplossen van meer complexe problemen, van instructie naar het zelfvorm geven aan probleemoplossing. • Bij de duale opleiding is het in hoge mate de student die bepaalt of en in hoeverre hij een samenhangend programma volgt. Hij stippelt samen met de coach een leerweg uit die wordt vastgelegd in een POP en bewaakt aan de hand van een portfolio. De samenhang tussen de praktijkplaats en de opleiding wordt over het algemeen positief beoordeeld. • Studenten en afgestudeerden constateren dat de aansluiting tussen opleiding en werkplek niet altijd optimaal is. De mogelijkheden voor de student om de op grond van het programma noodzakelijke taken uit te voeren is ook afhankelijk van het type werk dat binnen een bedrijf voorkomt. Op dit punt doen zich voor een deel van de studenten problemen voor. De opleiding is zich daarvan bewust, en ondersteunt studenten ook in het overleg met de werkgever om ruimte te maken voor de uitvoering taken die vanuit de opleiding gevraagd worden (zie ook 4.2). Daarnaast organiseert de opleiding voor die studenten waar zich dit probleem voordoet een lesweek op het Bouwplaats Management Simulatie Centrum in Leeuwarden. Studenten kunnen daar een certificaat verwerven, dat door de opleiding wordt erkend als bewijs voor het behalen van een specifieke competentie. Daarnaast worden studenten in staat gesteld om in voorkomende gevallen via specifieke opdrachten aan te tonen dat zij een bepaalde competentie hebben verworven. Het panel is daarmee van oordeel dat probleemsituaties die zich in de relatie tussen werkgever en duale student kunnen voordoen, adequaat ondervangen kunnen worden.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
23
Facet 2.4
Studielast
Voldoende
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het panel beoordeelt de studielast als ‘voldoende’. Dit oordeel is als volgt beargumenteerd: • Via evaluaties houdt de opleiding zicht op de gerealiseerde studielast. Daaruit blijkt dat studenten (voltijd en duaal), naar eigen zeggen, hard moeten werken. Uitgedrukt in uren per week studeert de gemiddelde student 35 uur (studenttevredenheidsonderzoek 2002). Deze inschatting is door studenten bevestigd in gesprekken met het panel. • De opleiding biedt gedifferentieerde leerwegen aan voor verschillende instroomgroepen. Instromers met een aansluitende MBO-CT vooropleiding kunnen kiezen voor een voltijd of een duale variant van drie jaar. Voor de duale variant komt een mbo’er in aanmerking als hij een werkplek en/of werkervaring heeft. Voor de vwo en havo instroom is er een vierjarig voltijdtraject, waarbinnen niet wordt gedifferentieerd tussen studenten met een havo- respectievelijk vwo-achtergrond. • Studenten met een vwo-achtergrond zijn van mening dat de studielast ‘ietwat licht’ of ‘goed te doen’ is; havo studenten vinden de studielast hoog. Studenten met een mbo-CT vooropleiding geven aan dat de studielast mede afhangt van het al dan niet volgen van het deficiëntieprogramma (zie 2.5): zonder dat programma is de opleiding zwaar. Met name de vakken wiskunde en mechanica zijn dan voor studenten problematisch. • Uit evaluatiegegevens en gesprekken met studenten en afgestudeerden blijkt dat over het algemeen tevredenheid bestaat over de studeerbaarheid van het programma: de studiebelasting is redelijk gespreid over het jaar, de opleiding is voldoende zwaar en is te doen in de tijd die er voor staat. De planning van de herkansingen en de termijnen tussen het afleggen van een tentamen, de beschikbaarheid van resultaten en het moment waarop een student kan herkansen functioneert in de praktijk naar tevredenheid. • Via Intranet worden studenten geïnformeerd over hun studievoortgang (cijferregistratie), roosters en eventuele roosterwijzigingen. In het zelfevaluatierapport gaf de opleiding aan dat op dit punt kritiek bestond van studentzijde. Tijdens de visitatie is van de zijde van de opleiding aangegeven welke maatregelen zijn genomen ter verbetering van de informatievoorziening. Binnen de opleiding is vastgelegd dat op de vrijdag het definitieve rooster voor de daarop volgende week vaststaat en wordt gecommuniceerd; daarna worden geen wijzigingen aangebracht. Hiermee is een belangrijk kritiekpunt opgepakt. Studenten gaven in gesprek met het panel aan dat zij verbetering bemerken, maar de tevredenheid van studenten over de ‘kleine kwaliteit’ en de informatievoorziening is wisselend.
24
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Facet 2.5
Instroom
Voltijd: Duaal:
voldoende goed
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het panel beoordeelt de instroom voor de voltijdopleiding als ‘voldoende’. De instroom voor de duale opleiding wordt als ‘goed’ beoordeeld. De onderbouwing van het oordeel is als volgt: • De opleiding hanteert de wettelijke ingangseisen en wil aansluiten bij de mbo en havo instroom. Studenten met havo, vwo en mbo zijn toelaatbaar • De opleiding biedt in de voltijdvariant twee leerroutes aan: - een vierjarige route voor havo-vwo leerlingen en studenten met een niet-verwante mbo-opleiding; - een driejarige route voor studenten met een afgeronde opleiding mbo-weg- en waterbouw of civiele techniek. • In paragraaf 2.4 is aangegeven dat de studielast voor studenten met vwo-vooropleiding licht / goed te doen is; voor havo-studenten is sprake van een reële aansluiting tussen opleiding en vooropleiding. In het kader van de ontwikkeling naar een competentiegerichte opleiding ‘Built Environment’ zou voor studenten met een vwoachtergrond een betere aansluiting op de competenties waarover studenten al beschikken op zijn plaats zijn. Het panel ziet dit als een verbeterpunt dat in het genoemde ontwikkeltraject opgepakt kan worden. • Studenten met een mbo-achtergrond doorlopen, afhankelijk van de vraag of sprake is van een aansluitende CT-vooropleiding, verschillende trajecten. De verkorting van het traject voor studenten met een mbo-CT diploma komt tot stand op basis van een vrijstelling voor beide stages binnen de opleiding. Het panel kan een gedeeltelijke stagevrijstelling billijken, maar is wel van oordeel dat het niveau van taken / eisen waarop met name de tweede stage in het hbo gericht is verschilt van de ervaring die studenten tijdens mbo-stages hebben opgedaan. Ook op dit punt is het panel van oordeel dat in de ontwikkeling naar een competentiegericht curriculum concreter, en op individueel niveau beoordeeld zou moeten worden in welke mate stagevrijstelling aan de orde is. • De opleiding heeft een mbo-doorstroomprogramma opgezet, dat al gedurende de mbostudie opgepakt kan worden en dat in de zomer voorafgaand aan de hbo-opleiding afgerond wordt. • Voor studenten die zich inschrijven voor de duale variant is er een intakeprocedure. In principe wordt er geworven onder mbo’ers (civiele techniek) met werkervaring. In de praktijk is er ook direct instroom vanuit de mbo-opleiding Civiele Techniek. • Onderdeel van de intakeprocedure is een assessment, waarin beoordeeld wordt in hoeverre de student beschikt over de competenties waarop de opleiding is gericht. Het resultaat van het assessment wordt vertaald naar (afspraken over) de eigen invulling van
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
25
het opleidingsprogramma. Het assessment wordt voor de meeste studenten pas gedurende het eerste jaar afgenomen; alleen voor studenten die al over een hbo-diploma of veel werkervaring beschikken vindt het assessment plaats voorafgaand aan de opleiding. De kanttekening ten aanzien van de instroom van de vwo-studenten leidt ertoe dat het panel dit facet beoordeelt als voldoende.
Facet 2.6
Duur
Goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het panel beoordeelt de duur van de opleiding als goed. Het oordeel is gebaseerd op de volgende feiten: • De studielast omvat blijkens de leerplannen voor de voltijdopleiding 240 EC’s. Studenten met een relevante mbo opleiding volgen een curriculum met een omvang van 180 EC’s • Studenten met een relevante mbo vooropleiding (mbo-CT; Infra of Weg- en Waterbouwkunde) krijgen een vrijstelling van 60 EC’s. Duale studenten, die op basis van de instroom eis moeten beschikken over een relevante mbo vooropleiding, volgen driejarig, drieëneenhalf-jarig of een vierjarig curriculum (afhankelijk van hun beginsituatie en de ontwikkeling van hun competenties) van 180-240 EC’s. De vrijstellingen zijn beargumenteerd vanuit de vooropleiding mbo en zijn beschreven in het OER Civiele Techniek.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Goed
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het panel beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het opleidingsprogramma als goed. Het oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen: • Het didactisch concept van de opleiding is gebaseerd op het projectonderwijs. Het concept is beschreven in het document Opleiding Civiele Techniek Vormgeving van het onderwijs (eerste versie verscheen in ’98; de meest recente versie in 2000). In dit document wordt een aantal uitgangspunten beschreven: integratie van vakken onderling en van de beroepspraktijk in de opleiding de toepassing van het geleerde binnen modulen en het bevorderen van beter leren; het verbeteren van contextrijkheid van het onderwijs; het trainen van sociale en communicaiteve vaardigheden. Studenten leren aan de hand van het uitvoeren van projecten die lijken op projecten uit de beroepspraktijk. Projecten omvatten 20-25% van een blok; naarmate het blok vordert 26
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
•
•
•
•
besteden studenten meer tijd aan het werken in een projectgroep en neemt de hoeveelheid tijd waarin andere werkvormen worden gehanteerd, af.Naast het werken in projectgroepen zijn er andere ondersteunende werkvormen zoals hoor- en werkcolleges, practica en trainingen. In deze werkvormen staat overdracht van kennis en kunde centraal. In projecten komt integratie van kennis en kunde tot stand. Het panel constateert dat de didactische opzet goed aansluit op de uitgangspunten van de opleiding over onderwijs en de doelen van de opleiding (eindkwalificaties). Het panel is positief over de mengeling van verschillende werkvormen die binnen de blokken worden gehanteerd, en constateert dat de werkvormen goed aansluiten op de doelen van de verschillende onderdelen van de blokken. Voor de duale opleiding is het onderwijs competentiegericht opgebouwd. Binnen deze variant ligt de nadruk op het werkcollege als werkvorm. Projectonderwijs komt wel voor binnen de duale variant, maar in beduidend mindere mate omdat studenten de aan het projectonderwijs gekoppelde leerdoelen / competenties veelal via de eigen baan verwerven. Daarnaast maakt de opleiding gebruik van overdrachtscolleges, casusbesprekingen, oefeningen en debatten. Uit studentevaluaties en uit gesprekken met studenten en afgestudeerden blijkt dat studenten tevreden zijn over de werkvormen die worden gehanteerd. In evaluatiegegevens blijkt wel dat duale studenten het regelmatig moeilijk vinden om het werken in projectgroepen te combineren met hun baan. De opleiding is inmiddels gestart met het ontwikkelen van een brede bachelor, waarin competentiegericht leren het uitgangspunt is. Daarbij wordt voortgebouwd op de ervaringen met het projectonderwijs en wordt lering getrokken uit evaluaties. Aandachtspunt is volgens de opleiding het bewuster dan voorheen sturen van de procesvaardigheden van studenten en aandacht voor de didactische vormgeving van het ondersteunend onderwijs. Deze bevindingen zijn meegenomen in de plannen van het project Brede Bachelor.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voltijd: Duaal:
Voldoende Excellent
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het panel beoordeelt de beoordeling en toetsing binnen de voltijdopleiding als voldoende. De beoordeling en toetsing binnen de duale variant wordt beoordeeld als excellent. De oordelen zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Voltijdopleiding • De opleiding heeft het toets- en beoordelingsbeleid beschreven in het Onderwijs en Examenreglement (OER). Het betreft hier met name de spelregels rond het toetsen en beoordelen: tijdig melden van examens, inschrijving, deelname,
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
27
compensatiemogelijkheden, herkansing, et cetera. Daarnaast is het beleid beschreven in document Het toetsbeleid van de Academie voor Bouwkunde en Civiele Techniek (2004). • Het panel stelt vast dat de opleiding verschillende toetsen hanteert voor verschillende inhouden. Zo zijn er toetsen voor het meten van kennis. Toetsvormen zijn: open vragen, cases, verslagen, gesloten vragen. Daarnaast zijn er geïntegreerde toetsen voor het meten van resultaten en het proces waarlangs het resultaat tot stand kwam (producten van opdrachten, stage en afstuderen, functioneren in groepsverband, stage en afstuderen). Tenslotte worden ook multiple-choice toetsen gehanteerd. • In de blokboeken is beschreven op welke wijze binnen het betreffende blok beoordeeld wordt. Soms zijn daarbij inhoudelijke beoordelingscriteria vermeld. Uit evaluatiegegevens en gesprekken met studenten blijkt dat de gehanteerde toetsvormen en -criteria voor studenten voldoende duidelijk zijn. Ook de puntverdeling is tevoren bekend. Het panel is van oordeel dat de gehanteerde criteria goed aansluiten op inhoud en niveau van de leerdoelen. • Bij gezamenlijke projecten (waaronder ook het afstudeerproject) is de opleiding in voldoende mate in staat de beoordeling te laten variëren naar de inbreng van individuele studenten. Docenten beschreven in gesprek met het panel dat zowel de begeleiding gedurende het tot stand komen van het product als de beoordeling / presentatie van het product worden aangegrepen om zicht te krijgen op de bijdrage van individuele studenten aan het resultaat. Studenten en afgestudeerden gaven aan dat de beoordeling over het algemeen aansluit op (de kwaliteit van) de individuele bijdrage van studenten. • Het panel constateert dat de gebruikte toetsvormen over het algemeen goed overeenstemmen met de leerdoelen van de betreffende programmaonderdelen. Het panel heeft echter ook voorbeelden aangetroffen (het hanteren van multiple-choice toetsen bij wiskunde en RO) waarbij vraagtekens worden geplaatst. Het panel heeft geconstateerd dat de inhoudelijke beoordelingscriteria niet altijd vooraf bekend zijn. Dit leidt tot het oordeel voldoende in plaats van goed. Duale variant • Voor de duale opleiding is een Handleiding toetsing en beoordeling vastgesteld. Op basis van de VICTON-competenties heeft de opleiding een eigen beoordelingssystematiek voor competenties ontwikkeld. Die systematiek is in de handleiding uitgewerkt. • De competenties zijn gekoppeld aan de blokken die het opleidingsprogramma uitmaken. Per blok is aangegeven welke toetsvormen worden gehanteerd om na te gaan of studenten de competenties die binnen dat blok aan de orde zijn, ook daadwerkelijk hebben verworven. De aansluiting tussen de gekozen toetsvorm en de competentie wordt geborgd door de onderwijscommissie. De gekozen toetsvormen zijn duidelijk beschreven, en opgenomen in het blokboek. Het panel is van oordeel dat de gekozen toetsvormen goed aansluiten op de competenties die worden beoordeeld. • Per toetsvorm en competentie heeft een verdere uitwerking naar ijkpunten plaatsgevonden. Deze ijkpunten zijn vastgelegd in een beoordelingsformulier, op basis waarvan de docenten en/of praktijkbegeleiders de beoordeling uitvoeren. Naast het beoordelingsformulier beschikken docenten en externe beoordelaars over een handleiding waarin de opzet en uitvoering van de toetsing beschreven is.
28
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
•
•
•
Het panel heeft op basis van het materiaal dat tijdens de visitatie ter inzage lag vastgesteld dat de beoordelingsformulieren adequaat worden toegepast. Bij een voldoende brede selectie van modulen / blokken zijn ingevulde exemplaren van het beoordelingsformulier aangetroffen. Op basis van het formulier is duidelijk hoe de (eind)beoordeling tot stand is gekomen en/of op welke punten verbetering nodig of mogelijk is. Praktijkbegeleiders die bij de beoordeling betrokken zijn waarderen de duidelijke opbouw van de beoordelingssystematiek; zij voelen zich op basis van de aangereikte formulieren en de handreiking goed in staat een oordeel te geven. Studenten en afgestudeerden gaven in gesprek met het panel aan dat de beoordelingssystematiek helder is ingericht. Voorafgaand aan de beoordeling is voor studenten duidelijk wat zij kunnen verwachten; na afloop van de beoordeling is aan de hand van de formulieren duidelijk hoe het oordeel tot stand is gekomen.
Het panel constateert dat het toetsbeleid goed is ontworpen: het sluit herkenbaar aan op de doelstellingen van de opleidingen en op het didactisch concept dat wordt gehanteerd. De uitvoering van het toetsbeleid functioneert goed; de docenten en externe beoordelaars hanteren de voorgeschreven formulieren en criteria. Het panel stelt vast dat geen aanmerkingen gemaakt kunnen worden op de opzet en uitvoering van het toetsbeleid, en is van mening dat de opleiding op dit punt ook andere (duale) opleidingen als voorbeeld zou kunnen dienen. Tegen die achtergrond beoordeelt het panel dit facet als excellent.
Onderwerp 3
Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL
Eisen hbo
Voldoende
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het panel beoordeelt het facet Eisen hbo als voldoende. Voor het oordeel geldt de volgende onderbouwing: • De opleiding heeft als bijlage bij het zelfevaluatierapport een overzicht beschikbaar gesteld van de docenten die aan de opleiding verbonden zijn en de werkervaring waarover zij beschikken. Uit het overzicht blijkt dat ongeveer de helft van de docenten over civiel technische werkervaring beschikt. Van een kleine groep docenten, die in de afgelopen jaren zijn aangenomen, is die werkervaring recent; voor het overige dateert de ervaring binnen het civieltechnische werkveld van 10 of meer jaren geleden. Een groot deel van de docenten heeft een volledige aanstelling; naast de aanstelling als docent hebben zij dus geen aanstelling binnen het werkveld. • Uit het overzicht blijkt dat een aantal docenten werkveldstages heeft gelopen. In het kader van die werkveldstages hebben de betreffende docenten meegedraaid binnen projecten / bedrijven in het civiel technische werkveld. © NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
29
•
•
•
•
De opleiding maakt gebruik van gastdocenten (inleenkrachten) voor het aanbieden van onderdelen van de opleiding. In 2001 is voor 0,25 fte. ingeleend, in 2002 voor 1 fte. en in 2003 voor 0,5 fte. Door bezuinigingen is het aantal gastdocenten dat in 2004 is ingezet echter bijna tot nul gereduceerd. Docenten beschikken over voldoende contacten in het werkveld. Die contacten hangen deels samen met stagebegeleiding van studenten, maar komt ook voort uit de opbouw van het opleidingsprogramma waarin binnen het projectonderwijs casussen uit de beroepspraktijk naar voren komen. Via het ontwikkelen, aanbieden en begeleiden van die casussen onderhouden docenten relevante contacten met het werkveld. Het panel is op basis van het zelfevaluatierapport maar met name ook op basis van gesprekken met docenten van mening dat de docenten voldoende in staat zijn een verbinding te leggen tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het panel constateert wel dat tot het moment van visitatie maar zeer beperkt vanuit de opleiding gestuurd is op dit aspect; docenten waren daar goeddeels zelf verantwoordelijk voor. Met de ontwikkeling van het personeelsbeleid (zie 3.3) krijgt ook dit aspect meer aandacht. Uit evaluatiegegevens en uit gesprekken met studenten, afgestudeerden en vertegenwoordigers van het werkveld blijkt dat de genoemde groepen van oordeel zijn dat docenten voldoende zicht hebben op de ontwikkelingen in het werkveld. De beroepsgerichtheid van de opleiding wordt positief beoordeeld. Docenten houden via vakliteratuur en het lidmaatschap van beroepsverenigingen ontwikkelingen bij die zich in het werkveld voordoen. Daarnaast houden docenten via persoonlijke netwerken en stage- en afstudeerbegeleiding zicht op ontwikkelingen in het werkveld.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Voldoende
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het panel beoordeelt de kwantiteit van het personeel als voldoende. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten. •
• •
30
De opleiding beschrijft in de Handleiding Inzet 2001-2002 en Veranderingen Inzet 2003 2004 de taaklastnormering voor de Academie voor Bouwkunde en Civiele Techniek. De handleiding heeft tot doel de wijze van berekening van de inzet van de individuele medewerker duidelijk te maken. De academie streeft naar maximale openheid van de taakindeling. Voor de opleiding (voltijd en duaal) werd in de jaren 2001 - 2004 respectievelijk 13,6 11,9 - 12,1 - 12,5 fte. docerend personeel ingezet. De opleiding heeft te maken met een dalend studentenaantal. Daarnaast werd de opleiding geconfronteerd met een binnen de hogeschool vastgesteld uniform bekostigingsprofiel, dat ertoe zou leiden dat de fte/student ratio zich zou ontwikkelen van
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
•
• •
1:21 tot 1:27,6. Ten tijde van de visitatie gaf het management van de academie aan dat de daarmee samenhangende bezuiniging op de omvang van het docentenbestand is teruggedraaid. De academie voert het beleid dat de docenturen als volgt verdeeld worden: 70% van de aanstellingsomvang is bestemd voor onderwijstaken, 20% is bestemd voor ontwikkeling en overleg en 10% voor deskundigheidsbevordering (1/3 zelf invulbaar en 2/3 opdraagbaar). De inzet van docenten wordt jaarlijks in overleg tussen management en docententeam vastgesteld. Zowel uit het zelfevaluatierapport als uit de gesprekken met docenten is duidelijk geworden dat de werkdruk acceptabel is. Het ziekteverzuim binnen de academie is laag (4,18%.in 2002).
Het panel beoordeelt het facet als voldoende in verband met de onzekerheid over de terugloop in de staf / studentratio en het effect daarvan op het docentenbestand voor de opleiding. Hoewel is aangegeven dat de bezuiniging wordt teruggedraaid, is het kwantitatieve perspectief nog niet geheel scherp voor ogen te krijgen.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Voldoende
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het panel beoordeelt de kwaliteit van het personeel als voldoende. Het oordeel wordt als volgt gestaafd: • De hogeschool en de Academie voor Bouwkunde en Civiele Techniek is bezig het personeelsbeleid te ontwikkelen (Personeelsbeleidplan Academie voor Bouwkunde en Civiele Techniek, april 2003). Het panel heeft dit document en aanverwante documenten ingezien. De uitgangspunten van het beleid zijn naar het oordeel van het panel voldoende verwoord. Met de uitvoering ervan is in 2004 een begin gemaakt. Er is een scholingsplan vastgesteld door de Academieraad, de nieuwe academiedirecteur heeft functioneringsgesprekken gevoerd met alle docenten. Daarbij is gebruik gemaakt van feedback van collega’s en uitkomsten van studentevaluaties. In de functioneringsgesprekken komt ook de scholingsbehoefte van de docent aan de orde. Daar wordt, aldus de docenten ook follow up aan gegeven. Docenten tonen zich in de gesprekken tevreden met het personeelsbeleid en de ondersteuning die de Academie geeft voor het verder professionaliseren van het onderwijs (tutortraining, tutoroverleg met externe begeleiding, training studieloopbaanbegeleiding, intervisie en training van coaches van het duale traject). • De hogeschool heeft een set van docentcompetenties beschreven (Competentiematrix, november 2003). Deze set van competenties gaat in de toekomst gebruikt worden bij functioneringsgesprekken en het opstellen van Persoonlijke Ontwikkelingsplannen.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
31
• •
• •
Uit door de opleiding verstrekte gegevens (CV’s) blijkt dat de docenten qua opleiding en voorkennis voldoende gekwalificeerd zijn. Studenten zijn in het algemeen gematigd tevreden over de docenten. Dat blijkt uit studenttevredenheidsonderzoek van 2002 (en eerdere jaren). Studenten zijn tevreden over de bereidheid van docenten om in te gaan op vragen of problemen, over de didactische kwaliteit van docenten; de aanwijzingen voor het bestuderen van de stof en de begeleiding van tutoren. Studenten vinden niet alle docenten inspirerend - dit blijkt uit het studenttevredenheidsonderzoek en is in het gesprek met het panel bevestigd. Uit de HBO-Monitor (1997 - 2002) blijkt dat afgestudeerden de kwaliteit van de docenten voldoende vinden (75%). Uit gesprekken met docenten blijkt dat zij van actuele ontwikkelingen op de hoogte blijven door de begeleiding van studenten in het buitenschools curriculum, leerwerkplekken van duale studenten en het lezen van vakliteratuur, bezoeken van studiedagen (vakbijscholing) congressen en excursies.
De matige studenttevredenheid en de kritische kanttekeningen die van de kant van studenten zijn geplaatst zijn mede aanleiding tot het oordeel voldoende in plaats van goed.
Onderwerp 4
Facet 4.1
VOORZIENINGEN
Materiële voorzieningen
Voldoende
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het panel beoordeelt de materiële voorzieningen als voldoende. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel heeft de faciliteiten bekeken en heeft er een overwegend positief beeld van gekregen. De opleiding is gehuisvest in een gebouw dat in 1995 in gebruik is genomen. Er is een variatie aan werk- en leerruimten: hoor-en werkcollegeruimtes en werkplekken voor docenten. Gezien de huidige opvattingen over onderwijs zijn er echter te weinig ruimtes voor kleine werkgroepen. Dit wordt bevestigd door uitkomsten uit het studenttevredenheidsonderzoek, en is ook door studenten naar voren gebracht in het gesprek met het panel. Studenten geven aan behoefte te hebben aan rustige werkplekken waar zij aan projecten kunnen werken. De hogeschool zal in 2005 deze tekortkoming in de bouwkundige voorzieningen aanpassen (project Gebouw 2005). • Het panel heeft de laboratoria en werkplaatsen bekeken en constateert dat deze in voldoende mate geoutilleerd zijn voor het uitvoeren van praktijkproeven en practica. De opleiding beschikt over stroomgoten, een stuwbak, een asfaltlab en een laboratorium voor geotechniek, en is daarmee voor een opleiding Civiele Techniek adequaat geoutilleerd.
32
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
•
•
Studenten zijn blijkens evaluaties tevreden over de mediatheek. Het panel heeft in een rondleiding kunnen vaststellen dat de mediatheek adequaat is ingericht en beschikt over relevante publicaties en tijdschriften. Dure boeken die voor de opleiding CT verplicht zijn, zijn in meerdere exemplaren opgenomen in de collectie; een aantal exemplaren wordt niet uitgeleend en is dus altijd toegankelijk. Binnen het gebouw zijn voldoende laptopaansluitingen voorhanden. Op de computers van de opleiding is voor de opleiding relevante software geïnstalleerd. Studenten zijn in het algemeen tevreden over de kwaliteit van informatie- en communicatiemiddelen en de ondersteuning door de helpdesk.
De beperkingen in de aansluiting op de huidige onderwijsvormen en de behoefte van studenten aan rustige werkplekken zijn aanleiding tot het oordeel voldoende in plaats van goed.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Voldoende
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het panel beoordeelt de studiebegeleiding als voldoende. Het oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen: • De opleiding heeft de uitgangspunten voor de studiebegeleiding vastgelegd in een aantal documenten: Opleidingskader Civiele Techniek 2002 - 2003, het projectplan Studieloopbaanbegeleiding ABCT, Rollen van actoren SLB ABCT en Studieloopbaanbegeleidng, een inleiding. Voor het duale traject is de begeleiding beschreven in Coachingsguide voor studenten Civiele Techniek duaal. In deze documenten worden uitgangspunten, doelen en opzet van de begeleiding helder beschreven. Het panel is van oordeel dat de opleiding het systeem van studiebegeleiding adequaat heeft opgezet. De rollen van de verschillende begeleiders zijn duidelijk uitgewerkt. • Met het in de bovengenoemde documenten beschreven systeem van studieloopbaanbegeleiding wil de opleiding studenten begeleiden bij kritische keuze- en beslismomenten, het leerproces van studenten faciliteren, een stimulerende leeromgeving inrichten en studie-uitval en vertraging tegengaan. Met behulp van het instrument KEN bouwt de student een persoonlijk portfolio op met betrekking tot de studievoortgang, studievaardigheid en beroepenoriëntatie. Studieloopbaanbegeleiding vindt plaats in het eerste en tweede studiejaar. • Studenten zijn kritisch over het functioneren van het instrument KEN. Uit de Resultaten Evaluatie Studieloopbaanbegeleiding Civiele Techniek blijkt dat een kleine meerderheid van studenten positief oordeelt over kernaspecten van het systeem. Een omvangrijke groep studenten is echter kritisch over de opzet en het effect van de © NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
33
• •
•
•
studieloopbaanbegeleiding. In gesprek met het panel gaven studenten aan dat ze het nut van het opbouwen van een portfolio in principe wel inzagen, maar dat het realiteitsgehalte van de geformuleerde doelen en de reflectie in deze opzet vaak beperkt is. Ook verschilt de kwaliteit van de begeleiding door docenten, zo blijkt ook uit de genoemde evaluatieresultaten. De waardering per blok vertoont duidelijke verschillen. Studenten zijn tevreden over de studieadviseur. In het blokboek projectstages is zichtbaar op welke momenten begeleiding vanuit de opleiding middels coachingsgesprekken plaatsvindt. Studenten van de voltijdopleiding zijn over het geheel genomen positief over de stagebegeleiding. De gesprekken vinden daadwerkelijk plaats en studenten zijn tevreden over die begeleiding. Studenten die in het buitenland stage lopen geven echter aan dat de begeleiding van stages niet altijd goed functioneert. De ervaringen van studenten lopen op dat punt onderling uiteen. Studenten van de duale opleiding zijn tevreden over de begeleiding van de opleiding. Binnen de duale opleiding worden studenten begeleid door een coach van de opleiding en een bedrijfsbegeleider, die de leerprocessen op het werk monitort. Het persoonlijk ontwikkelplan van de student speelt een belangrijke rol in de begeleiding. Tijdens coachingsbijeenkomsten op de opleiding reflecteren studenten op de voortgang in relatie tot het POP en bespreken dit met coaches en medestudenten. Uit evaluatiegegevens blijkt dat studenten tevreden zijn over het functioneren van de begeleiding binnen de duale opleiding.
Onderwerp 5
Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG
Evaluatie resultaten
Voldoende
Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het panel beoordeelt de evaluatie van resultaten als voldoende. Het panel komt tot dit oordeel op basis van de volgende argumenten: • Het kwaliteitsbeleid wordt in eerste instantie op hogeschoolniveau bepaald. De Avans Hogeschool maakt gebruik van het (EFQM)-INK-managementmodel. In het beleidsstuk, Kwaliteit is van Iedereen, (vastgesteld in 2002) geeft de hogeschool richtlijnen aan de Academies voor het inrichten van het kwaliteitszorgbeleid. Op basis van deze richtlijnen heeft de Academie Bouwkunde en Civiele Techniek een eigen beleidsplan geschreven, Toeval bestaat niet, kwaliteitszorgsysteem Academie Bouwkunde en Civiele Techniek (maart 2004). • In 2003 is bij de Academie een interne audit uitgevoerd. In de Rapportage audit kwaliteitszorg ABCT (juni 2003) wordt de stand van zaken op het gebied van de kwaliteitszorg beschreven, wordt de stand van zaken op de zes ‘resultaatgebieden’ (onderwerpen) van het NVAO kader beknopt beschreven, en zijn adviezen voor
34
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
•
•
•
•
verbeterbeleid verstrekt. Het panel is positief over de opzet en uitwerking van de audit, het is een serieuze en kritische reflectie op de kwaliteit en het kwaliteitszorgsysteem van de Academie en de opleiding. Ten aanzien van de kwaliteitszorg is een algemene conclusie dat de Academie op het niveau van een onderwijsblok evaluaties adequaat uitvoert en tot verbeterbeleid komt, maar dat daarbuiten en op managementniveau evaluaties te weinig systematisch gevolgd worden door verbeterbeleid. Centraal binnen de opleiding staat het evalueren van blokken. De opleiding is gestart met het systematiseren van het evaluatieproces. Procedures voor blokevaluaties zijn vastgelegd in het document Procedure Blokevaluatie en Format Blokevaluatie (2003). Het panel heeft voorbeelden van blokrapportages ingezien en constateert dat daarin gebruik gemaakt wordt van een streefcijfer wat betreft studenttevredenheid (voldoende is >3 op een vijfpuntsschaal). In een format voor blokrapportages is aangegeven aan welke aspecten in de evaluatie van de blokken aandacht moet worden gegeven. Het panel heeft kunnen vaststellen dat er regelmatig evaluaties worden uitgevoerd. Onderwerpen die geëvalueerd worden zijn: onderwijsinhoud, werkvormen, studiebelasting, didactiek docenten, rol tutor, begeleiding en feedback, organisatie onderwijs, voorzieningen, toets- en tentamenresultaten per studieonderdeel. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van studenttevredenheidsonderzoek (eens per twee jaar uitgevoerd), alumnionderzoek en de HBO-Monitor. Door het brede scala aan vragen komen veel aspecten van onderwijsinhoud en -proces aan bod.
Kanttekening Hert panel constateert dat het kwaliteitszorgsysteem in ontwikkeling is. Het primaire onderwijsproces wordt voldoende geëvalueerd. Er zijn concrete voorbeelden van het verder ontwikkelen van instrumenten voor het meten van kwaliteit van deelprocessen (SLB, duaaltraject) en het systematiseren van het evaluatieproces en het formuleren van verbeteracties (aanbeveling uit de interne audit). Ten tijde van de visitatie was het systeem van kwaliteitszorg fragmentarisch; er was nog maar beperkt sprake van samenhang tussen verschillende evaluatieactiviteiten en uitkomsten; en de koppeling met doelen van de opleiding en de criteria uit het beoordelingskader voor de accreditatie werd nog onvoldoende gelegd. Dit beeld komt ook uit de audit naar voren, en is als suggestie voor verbeterbeleid in de rapportage opgenomen. De opleiding laat zien dat de resultaten en aanbevelingen van de interne audit van 2003 stap voor stap worden opgevolgd. Op basis van deze constatering komt het panel toch tot het oordeel voldoende.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voldoende
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
35
Het panel beoordeelt de maatregelen tot verbetering als voldoende. De overwegingen die geleid hebben tot het bovenstaande oordeel zijn als volgt: • Het panel heeft geconstateerd dat de opleiding een voldoende duidelijk procedure hanteert voor het verwerken van evaluatiegegevens van bijvoorbeeld blokevaluaties en de rapportage aan achtereenvolgens de blokcoördinator, de onderwijscommissie en de Academiedirectie. Binnen het blokteam worden de uitkomsten besproken en worden verbetervoorstellen geformuleerd; de onderwijscommissie bespreekt de uitkomsten en voorstellen en adviseert de directie over eventuele aanpassingen. De directie neemt een besluit over te nemen actie en communiceert dit intern. Een aangepaste blokrapportage wordt geplaatst op Blackboard (voor iedereen toegankelijk). Het panel heeft meerdere voorbeelden gezien van evaluatie-uitkomsten die leiden tot bijstellingen binnen een blok. • Het blokteam verwerkt de verbeteracties tijdens de voorbereiding van het nieuwe blok. De blokcoördinator heeft tot taak te checken of de verbeteringen zijn doorgevoerd. Meer ingrijpende wijzigingen op curriculumniveau worden door de onderwijscommissie uitgevoerd. Het panel constateert echter dat op systeemniveau niet goed inzichtelijk is of de verbeteringen daadwerkelijk gerealiseerd zijn (en het gewenste effect hebben); de lijstjes met conclusies en verbeteringen komen na een jaar niet terug in de bespreking. Op blokniveau heeft het panel aan de hand van meerdere concrete voorbeelden kunnen vaststellen dat voorgenomen verbeteringen daadwerkelijk worden doorgevoerd. • De verantwoordelijkheid voor het functioneren van het systeem ligt in belangrijke mate bij de onderwijscommissie. Op basis van vergaderverslagen en gesprekken tijdens de visitatie is het panel van oordeel dat de commissie zich adequaat van haar taken kwijt. • Studenten melden dat ook via informele wegen aanbevelingen kunnen worden gedaan. Zo kunnen zaken die om een snelle oplossing vragen snel gewijzigd worden. Individuele docenten en de opleiding staan in voldoende mate open voor kritiek en zijn bereid noodzakelijke aanpassingen door te voeren. • Het panel constateert dat rond blokevaluaties de lijn van evaluatie naar verbetering in voldoende mate zichtbaar is gemaakt. Uit de interne audit (zie 5.1) kwam echter ook naar voren dat evaluaties te weinig systematisch gevolgd worden door verbeterbeleid. Het panel preciseert die conclusie tot de opvatting dat de opleiding naar aanleiding van evaluaties veelal wel verbetervoorstellen formuleert, maar dat op systeemniveau te weinig zicht bestaat en aangestuurd wordt op het implementeren van die maatregelen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende
Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het panel beoordeelt het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende. Voor het oordeel gelden de volgende argumenten:
36
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
• •
•
•
•
•
In het zelfevaluatierapport wordt een duidelijk overzicht gegeven van de wijze waarop de verschillende groeperingen bij de kwaliteitszorg zijn betrokken. Uit de rapportage van facet 5.1 en 5.2 blijkt reeds dat medewerkers en studenten actief zijn betrokken bij kwaliteitszorg, zowel wat betreft de uitvoering van de evaluaties, als in het vervolgtraject van analyse en besluitvorming. De opleiding betrekt studenten bij haar interne kwaliteitszorg door middel van evaluaties, het klasse- of studentenoverleg, de Opleidingscommissie en de Academieraad. Daarnaast is er voor studenten een klankbordregeling voor het deponeren van individuele klachten, ideeën of voorstellen. Hoewel uit studenttevredenheidsonderzoek (1998, 2000 en 2002) blijkt dat studenten vinden dat er matig invloed uitgeoefend kan worden op de gang van zaken, vinden zij wel dat zij voldoende serieus genomen worden. Studenten waarmee het panel sprak melden dat er goed naar hen wordt geluisterd. Studenten en afgestudeerden waren in het gesprek met het panel kritisch over de terugkoppeling van de uitkomsten uit evaluaties. In veel gevallen is voor studenten niet duidelijk wat de uitkomst is uit een bepaalde evaluatie. Het panel is van oordeel dat de terugkoppeling naar studenten (bijvoorbeeld via blackboard) verbeterd dient te worden. Docenten zijn betrokken via hun verschillende rollen als docent, tutor, blokcoördinator en blokteam. Daarnaast zijn zij het object van evaluaties, waarvan de uitkomsten met hen besproken worden, onder andere in functioneringsgesprekken. Het werkveld is bij de evaluatie betrokken via de stage- en afstudeerevaluaties en via de werkveldadviescommissie. Deze evaluaties hebben, aldus de opleiding, nog een sterk informeel karakter. Alumni worden nog niet systematisch betrokken bij de evaluaties. Het alumnibeleid staat in de kinderschoenen. Er is in hogeschoolverband een evaluatie-instrument ontwikkeld voor alumni die in 2003 voor het eerst is uitgevoerd. Pas afgestudeerden worden bevraagd via de HBO-Monitor.
Onderwerp 6
Facet 6.1
RESULTATEN
Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het panel beoordeelt het onderwijsrendement als ‘voldoende’, en daarvoor gelden de volgende argumenten: • Het rendementsbeleid is Academiebeleid. Er zijn rendementseisen geformuleerd voor het propedeuserendement (na 1 jaar en na 2 jaar) en het examenrendement (na 4 jaar, na 5 jaar en na 6 jaar). Deze cijfers zijn gedifferentieerd naar de instroomkenmerken van de student (vooropleiding havo, mbo, vwo).
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
37
•
Voor de opleiding Civiele Techniek zijn die rendementseisen als volgt geconcretiseerd:
Rendementseis Propedeuserendement na 1 jaar Propedeuserendement na 2 jaar Examenrendement na 4 jaar Examenrendement na 5 jaar Examenrendement na 6 jaar
•
• •
•
•
•
38
HAVO 50% 75% 40% 60% 70%
Streefnorm VWO 60% 80% 40% 80%
MBO 70% 80% 40% 80%
Gemiddeld moet het rendement overeenkomen met de streefnorm voor studenten met havo-achtergrond. Voor de voltijd opleiding geldt dat de opleiding het streefcijfer voor het propedeuserendement niet haalt; over de jaren 1993 - 2002 fluctueert het tussen 22% en 70% met een gemiddelde van 37-40%. Het propedeuserendement na twee jaar loopt voor het merendeel van de jaren in de genoemde periode op tot boven de 60% (echter niet tot 75%). Voor de duale variant fluctueert het propedeuserendement na 1 jaar tussen 50% en 13%; na twee jaar tussen 38% en 67%. Het examenrendement voor de voltijdopleiding ligt boven de streefgetallen: al na vier jaar is over een groot aantal jaren meer dan 60% afgestudeerd (en niet minder dan 57%); na vijf jaar is dat percentage gestegen tot 67-71% en na 6 jaar tot 71-77%. De gemiddelde studieduur voor afgestudeerden van de voltijdopleiding ligt tussen de 3,95 en 4,52 jaar; voor de duale variant lag de gemiddelde inschrijfduur van afgestudeerden uit de eerste cohort op 4,09 jaar. De gemiddelde studieduur van uitvallers varieert voor de voltijdopleiding tussen 1,19 en 2,17 jaar; voor de duale opleiding ligt de gemiddelde inschrijfduur van uitvallers op 1 jaar. Het panel constateert dat de opleiding over het geheel genomen goede resultaten bereikt, waarbij een uitzondering moet worden gemaakt voor het propedeuserendement. In het zelfevaluatierapport formuleert de opleiding als hypothese dat het lage propedeuserendement (of beter: het laat stijgende propedeuserendement) gekoppeld is aan de inrichting van het bindend studieadvies: zodra studenten aan de norm voor het ontlopen van een bindend advies hebben voldaan, nemen zij het minder nauw, om later alsnog de propedeuse af te ronden. Een vergelijking van de opleiding Civiele Techniek van Avans met prestaties van andere opleidingen Civiele Techniek (zie bijgevoegd overzicht) laat het volgende beeld zien (gegevens ontleend aan de website Kengetallen van de HBO-raad). - voor de instroomcohorten van 1994-1997 behaalt de opleiding na vijf jaar een hoger rendement dan het landelijk gemiddelde; voor de cohort 1998 is het rendement lager dan het landelijk gemiddelde. Het rendement na 8 jaar is steeds hoger dan het landelijk gemiddelde; - voor de cohorten 1998-2000 ligt de uitval na 1 jaar net boven het landelijk gemiddelde; voor de cohorten 2001 en 2002 ligt de uitval beduidend lager dan het landelijk gemiddelde. De uitval na 3 jaar ligt over het algemeen net onder het landelijk gemiddelde, met een uitzondering voor de cohort 2000;
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
de gemiddelde inschrijfduur van afgestudeerden ligt voor de meeste jaren ongeveer op het landelijk gemiddelde; de gemiddelde inschrijfduur van de uitvallers ligt beduidend lager dan het landelijk gemiddelde. Het panel constateert dat de opleiding positieve resultaten haalt, zowel in vergelijking tot de eigen streefcijfers als in vergelijking met het landelijk gemiddelde. Het lage propedeuserendement na 1 jaar is de enige dissonant. Dat is in feite evenwel geen enkel probleem omdat men wel tijdig afstudeert. -
•
Facet 6.2
Gerealiseerd niveau
Goed
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het panel beoordeelt het gerealiseerd niveau als goed. Het oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • In het Blokboek afstuderen beschrijft de opleiding de wijze waarop beoordeeld wordt of de student de eindtermen van de opleiding heeft gehaald. Het afstudeerproject biedt de studenten de gelegenheid het eindniveau CT te demonstreren. Studenten voeren in tweetallen een bedrijfsopdracht uit. In paragraaf 2.8 is aangegeven dat de opleiding / docenten er in slagen in voldoende mate inzicht te hebben in de individuele bijdrage van studenten. • Voor de duale opleiding zijn de beoogde eindkwalificaties gedefinieerd in termen van competenties, die een heldere relatie hebben met het curriculum en de toetsing (zie 2.8), waardoor goed zichtbaar is hoe de competentieontwikkeling van de student verloopt. • Binnen het afstudeerproject verrichten studenten van de voltijd en van de duale opleiding een civiel-technisch ontwerpproject. Het panel heeft een selectie van afstudeerwerken bestudeerd. De afstudeerwerken laten zien dat studenten in staat zijn op bachelor-niveau een opdracht uit te voeren en dat daarbij acht geslagen wordt op randvoorwaarden die binnen het domein en/of het specifieke project van belang zijn. • Het panel sprak met een aantal werkveldvertegenwoordigers die ervaring hebben met stagiairs en/of afgestudeerden van de opleiding civiele techniek. De werkveldvertegenwoordigers zijn positief over de kwalificaties van afgestudeerden; zij zijn goed in staat opdrachten op te pakken en tot een goed einde te brengen. • De afgestudeerden onderschreven dit beeld. Zij hebben de praktijkgerichtheid van de opleiding en het projectmatig werken zeer gewaardeerd, en zij gaven aan dat de aansluiting op het werkveld goed is. Als kanttekening plaatsten enkelen meer aandacht voor internationalisering en meer aandacht voor Engelse taal. In de HBO-Monitor 2002 gaven zij aan dat meer aandacht voor plannen en organiseren, leiding geven en vakspecifieke methoden en technieken gewenst is. Het panel constateert dat afstudeerprojecten op een goed niveau afgeleverd worden, dat op basis van de toetsing inzichtelijk is dat studenten de eindkwalificaties hebben verworven, en dat vertegenwoordigers van het werkveld en afgestudeerden tevreden zijn over de
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
39
aansluiting van de opleiding op de beroepspraktijk. Het panel beoordeelt het gerealiseerd niveau daarom als goed.
40
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Deel C: Bijlagen
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
41
42
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
43
44
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Bijlage 2:
Beknopt CV panelleden
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
45
Voorzitter Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?)
Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?)
Onderhoudt u relaties met één of meer opleidingen uit de hierboven door u aangegeven domeinen die een onafhankelijke beoordeling van die opleiding(en) kunnen verhinderen? Opleiding(en) 1961 1969
46
Lieshout G.M.G.M. van drs. M 18-04-1944 Nee. 1993: lid van de visitatiecommissie Scheikunde van de Vlaamse Interuniversitaire Raad. (WO) 1997: Lid van de visitatiecommissie Bouwkunde, Civiele Techniek en Planologie van de HBO Raad. 2000: Lid van het onderzoekspanel proefaccreditering MWD en BE van de HBO-Raad (meestal als dagvoorzitter). Ja. Zie bijgevoegd CV onder B.
Geen functies buiten universiteit gehad.
Op gebied van universiteiten in ontwikkelingslanden (zie CV onder C).
Bouwkunde: globaal, op basis van tien jaar functioneren binnen opleiding CT&M en CiT van UT. Bouwtechnische bedrijfskunde: globaal, op basis van tien jaar functioneren binnen opleiding CT&M en CiT van UT. Chemie: op basis van eigen universitaire studie (niet up to date). Chemische technologie: globaal, op basis van 20 jaar (gedeeltelijk) functioneren in faculteit chemische technologie van UT. Civiele techniek: globaal, op basis van tien jaar functioneren binnen opleiding CT&M en CiT van UT. Verkeerskunde: globaal, op basis van tien jaar functioneren binnen opleiding CT&M en CiT van UT. Opleidingen van Universiteit Twente.
Gymnasium ß, Gymnasium Augustinianum Eindhoven Doctoraalexamen scheikunde + 1e graads lesbevoegdheid. Hoofdvak organische scheikunde 1e bijvak anorganische scheikunde 2e bijvak didactiek van de scheikunde Katholieke Universiteit Nijmegen
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Werkervaring Heden 1969 - 1977
1977 - 1980
1986 - 1993
1993 - 1995
vanaf 1996 Vanaf 2002
Universiteit Twente: Opleidingsdirecteur Opleiding Civiele Techniek Universiteit Twente. Wetenschappel (hoofd)medewerker bij de Afdeling Chemische Technologie (CT) en het Centrum voor Didactiek en Onderzoek van Onderwijs (CDO) van de TH Twente. Belast met de coördinatie van de propedeutische practica, met het onderwijs in het vak Warmteleer bij CT en onderwijskundige dienstverlening vanuit het CDO. Long-term expert in het project JTA-9a aan het Institut Teknologi Bandung.Dit project omvatte de upgrading van de Fakultas Teknik Kimia en werd uitgevoerd door de TH Delft (onderzoek) en de TH Twente (onderwijs).Werkzaamheden: herstructurering van het onderwijs in de Fysische Chemie en Analytische Chemie inclusief vervaardiging van onderwijsmateriaal en opzetten van practica. Onderwijskundig hoofdmedewerker en directielid van het Onderwijskundig Centrum (voorheen CDO) van de Universiteit Twente, coördinator van de sectie curriculumontwikkeling en docententraining. Opleidingsonderwijskundige/studieadviseur voor de opleiding Civiele Technologie en Management (CT&M) van de Universiteit Twente. Opleidingsdirecteur van de opleiding CT&M, vanaf 2000 Civiele Techniek (CiT). als zodanig lid van het Management Team van de faculteit Construerende Technische Wetenschappen. Voor meer details zie uitgebreide CV.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
47
Domeindeskundige Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?)
Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1959-1964
Sparrentak C.A. van ing. M 24-05-1947 ISO 9001 en ISO 14000 intern bij Grontmij. Nee.
Nee. Geen.
Civiele techniek bij ingenieursbureau Grontmij 1969-heden. Projectleiding, projectmanagement,commercieel en projectverantwoordelijk regiomanager Twente, hoofd projectbureau, lid managementteam. Geen.
Civiele techniek.
HBS-B Chr.Lyceum te Goes.
1964-1969
HTS-Weg en waterbowkunde te Vlissingen.
!984-1987
Post-HBO Stedenbouw te Zwolle.
1988-1989
Certificaat Management &Onderneming, NCW.
1990-heden
Diverse interne trainingen veilgheid, kwaliteitszorg etc.
48
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Werkervaring 2004-heden
1997-2003
1983-1997
1974-2004
1969-1974
Projectmanager, teamleider werkvoorbereiding,plaatsvervangend hoofd projectbureau cluster oost(Grontmij Gelderland en Overijssel). Hoofd projectbureau Grontmij Overijssel, Projectbeheersing in alle facetten; Personeelsbeheer; Onderhouden kennis vakgebied en relevante wet- en regelgeving. Regiomanager Twente-Salland, relatiebeheer, initiëren projecten, begeleiden opdrachten, bewaken voortgang projecten. Projectleiding/projectmanagement diverse civiele projecten in Zeeland en Overijssel:havens waterkeringen, infrastructuur, kunstwerken, wateren bodemsaneringen, beheer en onderhoud. Verantwoordelijk voor voorbereiding en directievoering grote en complexe projecten. Werkvoorbereiding en directievoering diverse projecten in Zeeland.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
49
Studentlid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Opleiding Welke opleiding volgt u thans? Wat is de naam van het opleidingsinstituut? In welk studiejaar studeert u? Volgt u een voltijd, deeltijd, duale of afstandsstudie of wellicht anderszins? Bij welke activiteiten bent u binnen de opleiding betrokken? Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Bent u eerder lid geweest van een visitatiecommissie? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft) Civiele techniek
Cox M.M.
M 15-09-1980 Maritiem Officier. Maritiem Instituut ‘de Ruyter’, Hogeschool Zeeland. 3e studiejaar. Voltijd. Opleidingscommissie. Nee. Nee. Nee.
nvt
nvt
Heb deels de opleiding Civiele Technologie & Management, Universiteit Twente gedaan. Nee.
Onderhoudt u relaties met één of meer opleidingen uit de hierboven door u aangegeven domeinen die een onafhankelijke beoordeling van die opleiding(en) kunnen verhinderen? Opleiding(en) 1992 - 1998 VWO, Monseigneur Frencken College, Oosterhout (NB). 1998 - 2001 Civiele Technologie & Management, Universiteit Twente (niet afgerond). 2001 - heden Maritiem Officier, Hogeschool Zeeland. Werkervaring 2000 - 2002 Avondwerk in de horeca.
50
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
NQA auditor/panellid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?)
Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?)
Boer W. de drs. M 17-05-1967 Visitaties in primair en voortgezet onderwijs (secretaris visitaties1998 - 1999 bij Besturenraad). Visitaties HBO: secretaris visitatiecommissies Voeding & Voedsel, Dans, Speciaal Onderwijs, Lichamelijke Opvoeding, Logistiek (1999-2004 bij HBO-raad / NQA). Panelsecretaris master accreditaties DVC. Panelsecretaris toets nieuwe opleiding ANP / PA via NVAO. Zie bovenstaand; secretaris commissies.
Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid Van 1997-1999 studeerde ik in deeltijd (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in onderwijskunde aan de UU; opleiding niet afgerond. Specialisatiemodulen op het terrein van de onderwijssector?) onderwijsvernieuwing met goed gevolg afgerond. Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid Eigen opleidingsachtergrond is bestuurskunde; In mijn werk heb ik van 1994 - 1999 met grote (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u frequentie en nauw samengewerkt met deskundigheid heeft?) lerarenopleidingen, met name PABO’s. Opleiding(en) 1985 - 1986 propedeuse politicologie, KU Nijmegen 1986-1992 doctoraal bestuurs- en beleidswetenschappen, KU Nijmegen Werkervaring 1992 - 1994 Management trainee Erasmus Universiteit Rotterdam. (1992-1993 Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen; 1993 - 1994 Faculteit der Rechtsgeleerdheid). 1994 - 1999 Besturenraad PCO (1994 - 1995 voor Federatie Christelijk HBO; 1995 - 1999 afdeling Bestuur en Beleid) 1999 - 2003 HBO-raad, afdeling kwaliteitszorg 2001 - 2003 Dutch Validation Council (detachering in deeltijd) 2004 - … Netherlands Quality Agency
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
51
52
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Bijlage 3
De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie Vragen en aanwijzingen
Basiskwaliteit HBO-bachelor
Maart 2003
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
53
Onderwerp Facet Preambule ........................................................................................................................ 55 1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties)............................................. 58 1.1 Niveau bachelor.......................................................................................................... 58 1.2 Domeinspecifieke eisen.............................................................................................. 58 1.3 Oriëntatie hbo bachelor .............................................................................................. 58 2. Programma ........................................................................................................................ 60 2.1 Eisen hbo.................................................................................................................... 60 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma ............................................................. 61 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma......................................................................... 62 2.4 Studielast.................................................................................................................... 62 2.5 Instroom...................................................................................................................... 63 2.6 Duur............................................................................................................................ 63 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud................................................................. 64 2.8 Beoordeling en toetsing.............................................................................................. 64 3. Inzet van personeel............................................................................................................ 65 3.1 Eisen hbo.................................................................................................................... 65 3.2 Kwantiteit personeel ................................................................................................... 65 3.3 Kwaliteit personeel ..................................................................................................... 65 4. Voorzieningen .................................................................................................................... 66 4.1 Materiële voorzieningen. ............................................................................................ 66 4.2 Studiebegeleiding. ...................................................................................................... 66 5. Interne kwaliteitszorg ......................................................................................................... 67 5.1 Evaluatie resultaten .................................................................................................... 67 5.2 Maatregelen tot verbetering........................................................................................ 67 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. ........................... 67 6. Resultaten.......................................................................................................................... 68 6.1 Onderwijsrendement .................................................................................................. 68 6.2 Gerealiseerde niveau ................................................................................................. 68 7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)...................................................................... 69 7.1 Differentiatie en profilering.......................................................................................... 69 7.2 Kwaliteit ...................................................................................................................... 69 7.3 Concretisering ............................................................................................................ 69 7.4 Onderscheidend karakter ........................................................................................... 69 Bijlage1. Kengetallen........... ............................................................................................................70
54
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Preambule
Uitgangspunt Een zelfevaluatie kan meerdere functies hebben en vele doelen dienen. De waarde ligt in eerste instantie in de mate waarin de opleiding de zelfevaluatie benut voor de eigen beleidsvoering, in het bijzonder wat betreft de interne kwaliteitszorg. In deze brochure ligt echter de nadruk op de zelfevaluatie in dienst van de accreditatieaanvraag bij de NVAO. Er wordt in die zin dus ingezoomd op de verantwoordingsfunctie en op basiskwaliteit. De onderwijsinstelling dient met een extern onafhankelijk visitatierapport aan te tonen dat haar opleiding aan de kwaliteitscriteria van de NVAO voldoet. De zelfevaluatie vormt het vertrekpunt voor de objectieve oordeelsvorming door een extern visitatiepanel. De mate waarin de zelfevaluatie op overtuigende wijze aantoont dat aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, bepaalt voorts de intensiteit van nadere materiaalbestudering en gespreksvoering door het visitatiepanel.
Kwaliteitscriteria NVAO Voor het beoordelen van basiskwaliteit zijn door de NVAO in totaal 30 kwaliteitscriteria geformuleerd, die zijn ondergebracht bij 21 facetten. Per facet moet uiteindelijk door een visitatiepanel worden bepaald of de opleiding hierop een: onvoldoende voldoende goed of excellent scoort. De 21 facetten zijn op hun beurt ingedeeld naar 6 onderwerpen. Het oordeel dat een visitatiepanel velt per onderwerp komt tot stand op basis van weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Voor een positief totaaloordeel moet het oordeel over elk onderwerp tenminste voldoende zijn. 30 criteria
21 facetten
6 onderwerpen
totaaloordeel
Centrale vragen bij oordeelsvorming (visitatiepanel) Om te bepalen of aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald onderwerp: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
55
-
Resultaten: hoe verhouden de resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen)? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht?
Informatiegehalte zelfevaluatie Om de bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden, zal de zelfevaluatie hierover voldoende informatie moeten bevatten. Het gaat dan om de volgende vier typen van informatie: 1.
Richtinggevende informatie: eigen visie en doelstellingen, eigen kwaliteitsopvattingen, waar mag de opleiding op worden afgerekend?
2.
Beschrijvende informatie: hoe reilt en zeilt de opleiding, hoe zijn processen ingericht, welke afspraken zijn gemaakt, et cetera?
3.
Evaluatieve informatie: worden de doelen bereikt, hoe waarderen betrokkenen (met name studenten, afnemers en personeel) de verschillende facetten (evaluatieuitkomsten), en welke kwantitatieve resultaten worden bereikt (kengetallen)?
4.
Analytische informatie: gezien 1 t/m 3: hoe is het met de kwaliteit gesteld, welke conclusies kunnen hierover worden getrokken, worden de eigen doelen waargemaakt, zijn er discrepanties tussen doelstelling en doelbereiking, welke oorzaken zijn er voor aan te wijzen en welke verbeteringen zijn (of worden) hierop ingezet?
Om te bewaken dat het informatiegehalte voldoende is voor de oordeelsvorming zijn per facet relevante vragen ter beantwoording door de opleiding gegeven. Deze vragen zijn dus rechtstreeks ontleend aan de NVAO-facetten en -criteria. Als hulpmiddel voor de beantwoording van die vragen zijn per vraag aanwijzingen voor die beantwoording gegeven.
Opbouw zelfevaluatie Het is van belang dat de visitatiepanels de benodigde informatie voor elk van de 21 facetten op een efficiënte wijze tot zich kunnen nemen. Dit zou kunnen door de opbouw van de zelfevaluatie (de hoofdstukindeling) het NVAO-kader te laten volgen: I. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) II. Programma III. Inzet van personeel IV. Voorzieningen V. Interne kwaliteitszorg VI. Resultaten VII. Indien van toepassing: Bijzonder kwaliteitskenmerk
56
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Een andere ordening is mogelijk, mits de benodigde informatie per facet snel toegankelijk is voor de panels. Hierover kunt u desgewenst afspraken maken met NQA. Zoals hierboven reeds is aangegeven, stelt NQA ten aanzien van elk facet een of meerdere vragen waarop in de zelfevaluatie een antwoord wordt gegeven. Deze vragen hebben betrekking op het betreffende facet en de daarbij behorende criteria. Voor de beantwoording van die vragen zijn aanwijzingen gegeven over zaken die beschreven en documenten waarnaar verwezen kan worden. Deze aanwijzingen zijn indicatief en niet voorschrijvend bedoeld.
Omvang Het zelfevaluatierapport zal als zelfstandig document gelezen moeten kunnen worden; het zal dus voldoende informatie moeten bevatten. Bijlagen dienen als naslagwerk. Gevraagd wordt om de volgende bijlagen mee te sturen: overzicht van beoogde eindkwalificaties; het beroepsprofiel; studiegids; overzicht van programma/curriculum (voor elke variant en locatie); overzicht van personeel (kwalificaties docenten); kengetallen. In het zelfevaluatierapport kan daarnaast belangrijke informatie uit andere documenten worden opgenomen, onder verwijzing naar deze documenten (die tijdens het bezoek ter inzage worden gelegd). In de aanwijzingen is te vinden om welke documenten het kan gaan. Indien dat nodig is voor de oordeelsvorming door de panels, kan de opleiding (zowel vóór, tijdens, als na het bezoek) om aanvullende informatie gevraagd worden. NQA zal zich echter inspannen om de informatielast zo beperkt mogelijk te houden. Door het duidelijk verwijzen naar andere documenten kan het zelfevaluatierapport beperkt blijven tot ten hoogste 40 pagina’s per opleiding, in uitzonderlijke gevallen van grote complexiteit (veel locaties en varianten) tot maximaal 80 pagina’s.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
57
1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties)
1.1 Niveau bachelor - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. 1.2 Domeinspecifieke eisen - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). 1.3 Oriëntatie hbo bachelor - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is.
58
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Vragen Welke eindkwalificaties worden beoogd?
Facet 1.1 1.2 1.3
Bij welke algemene, internationaal geaccepteerde beschrijving van het bachelorniveau sluiten de beoogde eindkwalificaties aan?
1.1
Op welk specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen hebben de beoogde eindkwalificaties betrekking? Bij welke eisen van (buitenlandse) vakgenoten en de (buitenlandse) beroepspraktijk sluiten de beoogde eindkwalificaties aan? Aan welke door het beoogde beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties zijn de beoogde eindkwalficaties ontleend?
1.3
Waaruit blijkt dat de beoogde eindkwalificaties betrekking hebben op (ten minste) het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar?
1.3
1.2
1.2
Aanwijzing Verwijs naar een document waarin expliciet is beschreven voor welke specifieke competenties of specifieke kennis, houding, inzicht en vaardigheden de opleiding studenten beoogt op te leiden. Voeg dit document bij als bijlage. Geef aan wat voor de instelling het ‘bachelorniveau’ van een (beroepsgerichte) opleiding bepaalt. Welk internationaal referentiekader heeft de instelling hiervoor? Beschrijf hoe dit referentiekader in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt. U zou hiervoor de Dublin-descriptoren (zie bijlage 2 in het NVAOaccreditatiekader) kunnen gebruiken. Deze beschrijven het bachelorniveau op een generiek abstractieniveau. De opleiding zou daarbij per descriptor kunnen aangeven voor welke beoogde eindkwalificaties de descriptor relevantie heeft. Indien u hierbij ondersteuning nodig heeft, of als u wilt weten hoe de Dublin-descriptoren zich verhouden tot de generieke kernkwalificaties van de Commissie Franssen/ proefaccreditering, neemt u dan contact op met NQA. Beschrijf het beroepenveld waarvoor de opleiding beoogt op te leiden.
Verwijs naar het document waarin de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld tot uitdrukking komen. Voeg dit document als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Het gaat hierbij om een actueel, door (of in samenspraak met) het werkveld opgesteld beroepsprofiel. Geef aan of er internationale standaarden voor het beroep (en daarmee voor de opleiding) bestaan. Denk daarbij ook aan buitenlandse beroeps- of opleidingsprofielen of specifieke gegevens over buitenlandse opleidingen. Beschrijf hoe dit referentiekader zich verhoudt tot de beoogde eindkwalificaties. Wat moet de afgestudeerde ten minste kunnen en kennen om een goede start te kunnen maken in het beoogde beroepenveld? Beschrijf hoe dit in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
59
2. Programma
2.1 Eisen hbo - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Vragen Op welke wijze beoogt de opleiding kennisontwikkeling door studenten plaats te laten vinden? Welke rol heeft vakliteratuur daarbij?
Hoe ontleent de opleiding studiemateriaal aan de beroepspraktijk? Hoe komen studenten in aanraking met de actuele beroepspraktijk?
Hoe wordt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden vormgegeven? Op welke wijze is sprake van interactie met (toegepast) onderzoek?
Hoe wordt geborgd dat studenten de actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline meekrijgen? Welke aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk heeft de opleiding? Ervaren studenten, afgestudeerden en afnemend werkveld dat sprake is van een actueel en praktijkgericht programma?
60
Aanwijzingen Beschrijf hoe u de kennisontwikkeling door studenten programmeert. Voeg de studiegids bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport.
Beschrijf hoe gebruik gemaakt wordt van vakliteratuur over de opleiding als geheel. Stel (via de studiegids of via het materiaal dat ter inzage wordt gelegd) een lijst beschikbaar van vakliteratuur die wordt gebruikt. Beschrijf hoe de opleiding gebruik maakt van aan de praktijk ontleend studiemateriaal. Hoe wordt dat studiemateriaal ingezet in het programma? Geef aan hoe studenten in aanraking komen met de actuele beroepspraktijk: welke werkveldbezoeken, stages / praktijkperioden zijn in het programma opgenomen? Welke doelen zijn aan die programmadelen gekoppeld? Bij welke (buitenlandse) instellingen kunnen studenten stage lopen? Worden er gastcolleges gegeven door mensen uit het werkveld? Beschrijf hoe de ontwikkeling van beroepsvaardigheden binnen het programma vorm krijgt (bijvoorbeeld via ‘vaardighedenlijn’, praktijklessen, praktijkopdrachten, stages). Beschrijf hoe studenten in aanraking komen met (toegepast) onderzoek. Geef aan hoe relevante onderzoeksresultaten ingebracht worden in het programma. Zijn docenten betrokken bij de opzet / uitvoering van onderzoek? Is er een lectoraat of kenniskring dat specifieke betekenis heeft voor de opleiding? Moeten studenten zelf onderzoeksopdrachten uitvoeren, of moeten zij met onderzoeksresultaten werken? Geef aan hoe u waarborgt dat de actuele ontwikkelingen in het vakgebied/discipline binnen het programma aan bod komen. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van recente artikelen uit vaktijdschriften, afspraken / beleid rond de actualisering van de inhoud van modulen en daarbij horende readers. Beschrijf de structurele contacten met de beroepspraktijk. Is er bijvoorbeeld een werkveldcommissie? Zijn er andere verbanden met de actuele beroepspraktijk? Wat is de invloed hiervan op het programma? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden, werkveld) over actualiteit en praktijkgerichtheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Vragen Wat is het programma van de opleiding?
Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua niveau (zie 1.1) geconcretiseerd in het programma? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua oriëntatie (zie 1.3) geconcretiseerd in het programma? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2) geconcretiseerd in het programma? Hoe vindt de vertaling van eindkwalificaties in leerdoelen in het programma plaats?
Ervaren studenten dat door middel van het programma de eindkwalificaties kunnen worden bereikt?
Aanwijzingen Beschrijf kort het programma van de opleiding, inclusief (voornaamste verschillen tussen) eventuele varianten en locaties. Voeg een overzicht van het programma (curriculum) bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef daarbij aan hoe de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen worden geconcretiseerd in het curriculum. Beschrijf hoe binnen de opleiding geborgd wordt dat alle kwalificaties binnen het programma ‘gedekt’ zijn.
Beschrijf hoe de koppeling van de beoogde eindkwalificaties aan leerdoelen van programmaonderdelen tot stand is gekomen. Geef in het programmaoverzicht aan welke leerdoelen bij welke eindkwalificaties horen. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, studenten) over de aansluiting van het opleidingsprogramma op de beoogde eindkwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
61
2.3 Samenhang in opleidingsprogramma - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Vragen Hoe wordt geborgd dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen?
Ervaren studenten die samenhang ook?
Aanwijzingen Geef aan welke samenhang naar uw opvatting in het programma bestaat. Is er een logische relatie tussen programmaonderdelen en tussen studiefases; hoe worden deze op elkaar afgestemd? Besteed ook aandacht aan eventuele internationale programmaonderdelen en hoe deze passen binnen de visie op internationalisering. Geef aan op welke manier de samenhang in de opleiding gewaarborgd wordt. Welke rol speelt het opleidingsmanagement daarin, hoe vindt afstemming tussen (groepen) docenten plaats? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de inhoudelijke samenhang binnen het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.4 Studielast - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Vragen Hoe worden factoren die de studievoortgang belemmeren weggenomen?
Ervaren studenten een studeerbaar programma?
62
Aanwijzingen Geef aan wat de opleiding doet om een efficiënte studievoortgang mogelijk te maken. Hoe houdt de opleiding zicht op de vraag of zich belemmerende factoren voordoen? Welke stappen zet de opleiding wanneer zich problemen voordoen? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de studeerbaarheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
2.5 Instroom - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Vraag Aanwijzing Hoe wordt geborgd dat er aansluiting is Geef aan welke werkvormen de opleiding hanteert aan de qua vorm? start van de opleiding. Hoe sluiten die werkvormen aan op de vooropleiding van studenten? Beschrijf eventuele activiteiten die de opleiding aanbiedt om studenten te introduceren in de verwachte studiehouding c.q. de gehanteerde werkvormen. Hoe wordt geborgd dat er is aansluiting Geef aan welke toelatingseisen de opleiding stelt, welke is qua inhoud? deficiëntieprogramma’s worden aangeboden voor studenten die bepaalde vakken niet voldoende beheersen, en/of welke mogelijkheden er zijn voor bijscholing dan wel extra begeleiding. Beschrijf welke verkorte leerroutes worden aangeboden, en hoe en wanneer studenten in aanmerking komen voor vrijstellingen. Geef aan hoe de opleiding nagaat of sprake is van voldoende inhoudelijke aansluiting. Wordt bijvoorbeeld een assessment gehanteerd voor instromende studenten? Hoe wordt gedifferentieerd tussen Geef aan op welke manier gedifferentieerd wordt tussen instromende vwo-studenten, havovwo-instroom, havo-instroom en anderen. Beschrijf of en studenten en andere instromende hoe de opleiding studieresultaten van verschillende studenten? groepen monitort, en hoe wordt ingespeeld op voorkomende aansluitingsproblemen. Welke activiteiten worden ondernomen om de aansluiting van (buitenlandse) studenten met een buitenlandse vooropleiding te bevorderen? Ervaren studenten de aansluiting ook? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten) over de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.6 Duur - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Vragen Voldoet de opleiding aan de formele eis van 240 studiepunten? Waaruit blijkt dat?
Aanwijzingen Geef aan hoe uit de opbouw van het opleidingsprogramma en de omvang van modulen blijkt dat de totale studiebelasting van de opleiding aan de formele eis voldoet.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
63
2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Vragen Wat is het didactisch concept van de opleiding? Hoe verhoudt dat didactisch concept zich tot de beoogde eindkwalificaties (doelstellingen)? Ervaren studenten dat de gehanteerde werkvormen adequaat zijn en aansluiten bij het didactisch concept?
Aanwijzingen Beschrijf het didactisch concept van de opleiding. Beschrijf kort hoe het didactisch concept zich verhoudt tot (afgestemd is op) de doelstellingen van de opleiding. Beschrijf de uitwerking van het didactisch concept naar het gebruik van verschillende werkvormen binnen de opleiding. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over het didactisch concept en de gehanteerde werkvormen binnen de opleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.8 Beoordeling en toetsing - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Vragen Op welke wijze worden studenten beoordeeld, getoetst en geëxamineerd?
Ervaren studenten dat zij adequaat getoetst worden op het behalen van de beoogde leerdoelen?
64
Aanwijzingen Beschrijf het toetsbeleid en de verschillende toetsvormen van de opleiding. Betrek hierbij ook de stage- en afstudeeropdrachten. Geef aan hoe de toetsvormen zich verhouden tot de doelstellingen van de opleiding en de leerdoelen. Beschrijf welke afspraken bestaan ten aanzien van de formulering en toepassing van beoordelingscriteria en de verzorging van feedback aan studenten. Geef aan hoe de kwaliteit van de toetsen binnen de opleiding wordt geborgd. Als studenten toetsing bij een buitenlandse instelling of bij een instelling in het werkveld ondergaan, hoe vergewist zich de opleiding dan van de kwaliteit van deze toetsing? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de gehanteerde toetsvormen, het niveau van de toetsen en de feedback die studenten over resultaten krijgen (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
3. Inzet van personeel
3.1 Eisen hbo - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. 3.2 Kwantiteit personeel - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. 3.3 Kwaliteit personeel - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Vragen Welk deel van de opleiders legt een verbinding met de beroepspraktijk?
Waaruit blijkt dat sprake is van voldoende personeel om de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Hoe wordt geborgd dat de opleiders gekwalificeerd zijn voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Ervaren studenten en opleiders zelf dat opleiders gekwalificeerd zijn?
Facet Aanwijzingen 3.1 Geef aan welk deel van de opleiders beschikt over recente ervaring met en/of kennis van de beroepspraktijk. Voeg een overzicht van het personeel als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Neem in dit overzicht de leeftijd, het geslacht en de kwalificaties van docenten/opleiders op, met name de gevolgde opleidingen, cursussen en trainingen, huidige en vorige werkkringen en functies, eventuele docentstages en andere relevante informatie over de interactie met de beroepspraktijk. 3.2 Beschrijf de visie van de opleiding op de verhouding tussen de omvang van het personeel en de gewenste kwaliteit. Reflecteer op de actuele en gewenste student/docent ratio. Hoe hoog is het ziekteverzuim? Wat zijn de streefcijfers voor de werkbelasting van docenten en hoe verhoudt zich dit tot de ervaren werkbelasting? Als er personeelstekorten zijn, hoe gaat de opleiding dan hiermee om? 3.3 Beschrijf de visie van de opleiding op de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische kwalificaties van docenten/opleiders. Geef aan hoe gebruik wordt gemaakt van scholing en professionalisering om deze kwalificaties te verbeteren c.q. op peil te houden. Welke rol hebben functionerings- en beoordelingsgesprekken (frequentie, inhoud) hierbij? Hoe worden docenten/opleiders in de gelegenheid gesteld om actuele (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld en vakgebied te volgen? Als er onderwijs in een vreemde taal wordt verzorgd, hoe borgt de opleiding dan de kwaliteit daarvan (vreemde taalbeheersing van docenten)? 3.3 Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten en opleiders) over de inhoudelijke (inclusief beroepspraktijkkennis/ervaring), onderwijskundige en organisatorische kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
65
4. Voorzieningen
4.1 Materiële voorzieningen - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Vragen Waaruit blijkt dat huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren?
Ervaren studenten en docenten dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn?
Aanwijzingen Beschrijf de locatie, de bibliotheek- of mediatheek, de ict-voorzieningen, en de onderwijs-, praktijk-, studieen werkruimten. Geef daarbij aan hoe wordt getoetst of met de bestaande huisvesting en materiële voorzieningen het programma gerealiseerd kan worden. Zijn deze afgestemd op de behoeften van eventuele buitenlandse, deeltijd- en duaal studenten? Welke verbeteringen zijn gepland, op welke termijn, en welke middelen zijn daarvoor gereserveerd? Verwijs naar opinies over huisvesting en materiële voorzieningen in studenten- en docentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Wat is er met de uitkomsten gedaan?
4.2 Studiebegeleiding Vragen Hoe dragen de studiebegeleiding en informatievoorziening bij aan de studievoortgang van studenten?
Ervaren studenten dat de studiebegeleiding en informatievoorziening voldoet aan hun behoeften?
66
Aanwijzingen Beschrijf het systeem van studiebegeleiding en studievoortgangsregistratie. Beschrijf ook hoe de informatievoorziening aan studenten plaatsvindt. Geef bij deze beschrijvingen aan, mede aan de hand van rendementscijfers, welke knelpunten er zijn met betrekking tot de studievoortgang. Heeft dit gevolgen voor de studiebegeleiding of de informatievoorziening aan studenten? Als er (veel) buitenlandse studenten zijn, geef dan aan of hier speciale voorzieningen voor zijn getroffen. Verwijs naar opinies over studiebegeleiding en informatievoorziening in studentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Besteed daarbij speciale aandacht aan de begeleiding van studenten in de propedeuse en tijdens de (binnenen buitenlandse) stages en in de afstudeerfase. Ga ook in op studenttevredenheid over zaken als roosters, toegankelijkheid van en informatieverstrekking door docenten. Geef aan wat met de uitkomsten van deze studentenevaluaties is gedaan.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
5. Interne kwaliteitszorg
5.1 Evaluatie resultaten - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. 5.2 Maatregelen tot verbetering - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Vragen Welke aspecten worden geëvalueerd, hoe en met welke frequentie?
Facet Aanwijzing 5.1 Beschrijf de evaluaties die plaatsvinden en de frequentie daarvan, de onderwerpen (aspecten) waarop de evaluaties betrekking hebben, en de methoden die gebruikt worden. Verwijs naar het kwaliteitszorgplan of andere relevante kwaliteitszorgdocumenten. Wat zijn daarbij de streefdoelen en 5.1 Geef voor elk van de aspecten die geëvalueerd worden hoe wordt getoetst of deze zijn aan welke streefdoelen zijn geformuleerd. Hoe wordt bereikt? getoetst of de streefdoelen zijn bereikt? Hoe zorgt de opleiding ervoor dat deze toetsing gebeurt op basis van betrouwbare en valide informatie? Waaruit blijkt dat uitkomsten van 5.2 Beschrijf wat er met de uitkomsten van evaluaties evaluaties tot verbeteringen gebeurt. Geef aan of (en voor welke aspecten) er sprake hebben geleid? is van een verbetercyclus (plan, do check, act). Geef zo mogelijk een aantal praktijkvoorbeelden. Heeft de opleiding nader onderzoek gedaan naar verschillen tussen nagestreefde en behaalde resultaten? Zijn er maatregelen tot verbetering genomen? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor het doorvoeren van verbeteringen? Op welke termijn en met welke prioriteit worden verbeteringen doorgevoerd? Hoe wordt nagegaan of de beoogde verbeteringen worden gerealiseerd? Op welke wijze worden: 5.3 Beschrijf bij welke evaluaties medewerkers, studenten, -medewerkers, alumni en het afnemend beroepenveld worden -studenten, betrokken. Hoe vaak gebeurt dit? Hoe wordt ervoor -alumni gezorgd dat deze evaluaties representatief zijn voor deze -afnemend beroepenveld bij de groepen? Worden de resultaten van evaluaties interne kwaliteitszorg betrokken? teruggekoppeld naar betrokkenen? Kunnen genoemde groepen ook ongevraagd zaken die voor hen van belang zijn doorgeven aan de opleiding en wat doet de opleiding hiermee? Geef aan hoe de inspraak van studenten en medewerkers is geregeld. Als de opleiding intensief samenwerkt met buitenlandse partnerinstellingen (uitwisselingen, dubbeldiplomering, etc.) of met instellingen in het beroepenveld (met name bij duale trajecten) geef dan aan hoe de kwaliteit van de samenwerking wordt bewaakt.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
67
6. Resultaten
6.1 Onderwijsrendement - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Vragen Hoe wordt het onderwijsrendement bepaald?
Aanwijzingen Vul het overzicht met kengetallen in (zie bijlage 1) en voeg dit als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef aan wat de opleiding zelf als de belangrijkste kengetallen ziet. Wat bepaalt voor de opleiding het onderwijsrendement? Wat zijn daarbij de streefcijfers? Geef aan welke streefcijfers voor het rendement de opleiding hanteert. Hoe verhouden deze zich tot relevante Beargumenteer de keuze van de streefcijfers, met name hoe andere opleidingen? deze zich verhouden tot die van relevante andere opleidingen. Voldoet het rendement aan de eigen Verwijs naar het overzicht met kengetallen voor een streefcijfers? beoordeling van de mate waarin het rendement voldoet aan de streefcijfers. Hoe verhoudt zich dit tot het rendement van relevante andere opleidingen? Wat zijn de oorzaken voor tekortschietende rendementen? Wat heeft de opleiding gedaan om het rendement te verbeteren?
6.2 Gerealiseerde niveau - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Vragen Hoe wordt bepaald of beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd? - qua niveau (zie 1.1)? - qua oriëntatie (zie 1.3)? - qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2)? Bestaat er tevredenheid in het werkveld over de gerealiseerde kwalificaties?
68
Aanwijzingen Geef aan hoe de opleiding toetst of de beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd (dit geldt ook voor in het buitenland gevolgde programmaonderdelen). Maak daarbij een onderscheid naar niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Besteed ook aandacht aan de toetsing van afstudeeropdrachten, de examinering en de eventuele betrokkenheid van het werkveld of andere externe (mede)beoordelaars. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, afnemend werkveld) over de gerealiseerde kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)
7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs. N.B. In de NVAO toelichting wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Vragen Facet Aanwijzingen Is het bijzondere kenmerk 7.2 Beschrijf welke bijzondere kwaliteit de opleiding gedefinieerd in doelen en concrete 7.3 nastreeft, met daarbij de doelen en te verwachten operationaliseerbare termen? resultaten. Is het kenmerk betekenisvol? 7.1 Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Is het kenmerk 7.3 Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in geoperationaliseerd en programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat aantoonbaar aanwezig in de (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, opleiding? kwaliteit staf). Hier is ook de waardering door stakeholders van belang. Is de opleiding onderscheidend 7.4 De opleiding heeft een vergelijkend onderzoek ten opzichte van andere (verwante) uitgevoerd of laten uitvoeren (kan ook door NQA) onder opleidingen in Nederland? verwante opleidingen in Nederland. Uit dit vergelijkende onderzoek blijkt dat de opleiding zich op dit kenmerk onderscheidt van andere (verwante) opleidingen.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
69
Bijlage 1.
Kengetallen
Instroom, uitstroom, ingeschreven, personeel Opleiding X Totaal aantal ingeschreven studenten Totaal aantal docenten* Omvang docerend personeel in fte Student / fte ratio Instroom propedeuse, eerste keer hbo Totaal aantal instromende studenten: ‘instroom opleiding’ Totaal aantal geslaagden Aantal geslaagden uit propedeuse instroom ‘eerste keer hbo’ Gemiddelde studieduur geslaagden, in jaren Aantal studiestakers Gemiddelde studieduur studiestakers, in jaren
1997
1998
1999
2000
2001
Opleidingsrendement, in percentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Diploma behaald na 1 jaar Diploma behaald na 2 jaar Diploma behaald na 3 jaar Diploma behaald na 4 jaar Diploma behaald na 5 jaar Diploma behaald na 6 jaar
Uitvalpercentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Percentage uitval na 1 jaar Percentage uitval na 2 jaar Percentage uitval na 3 jaar Percentage uitval na 4 jaar Percentage uitval na 5 jaar Percentage uitval na 6 jaar
70
2002
2002
2001
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Bijlage 4
Beoordelingsprotocol van Netherlands Quality Agency (NQA)
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
71
72
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Beoordelingsprotocol: operationalisering criteria accreditatiekader
De operationalisering geschiedt in de werkwijze van NQA door middel van richtlijnen voor de zelfevaluatie. Deze richtlijnen vormen een vertaling van het NVAO-kader naar aandachtspunten voor de zelfevaluatie. In de richtlijnen zijn naast algemene eisen (bijvoorbeeld ten aanzien van omvang en bijlagen) die aan een zelfevaluatierapport gesteld worden ook vragen en aanwijzingen voor de opleiding opgenomen. De vragen zijn rechtstreeks afgeleid van de facetten en criteria in het NVAO-kader. De vragen zouden daarom beantwoord moeten worden in het zelfevaluatierapport. De aanwijzingen zijn bedoeld als hulpmiddel bij het schrijven van het zelfevaluatierapport en zijn daarom meer indicatief van aard. De richtlijnen hebben als titel ‘De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie: vragen en aanwijzingen’ en zijn als bijlage opgenomen. Het betreft een concept dat verder verbeterd wordt naar aanleiding van opmerkingen van betrokkenen en eventuele wijzigingen als gevolg van de definitieve goedkeuring van het accreditatiekader.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
73
Beoordelingsprotocol: operationalisering beslisregels
Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Een beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het eindoordeel; betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); betreffende het facet. Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn.
Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant (zie brief NVAO d.d. 13-3-2003).
74
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Om het instelling en NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie.
Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. Ten behoeve van consistentie in de afweging binnen en tussen panels zal NQA een handreiking voor panelleden verschaffen. In deze handreiking wordt onder meer ingegaan op de wijze waarop oordelen onderbouwd kunnen worden2. Daarbij wordt speciale aandacht gevraagd voor de facetten die, gegeven het NVAO-kader, bij accreditatie van bijzonder belang geacht kunnen worden. Dit betreft binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Verder zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten altijd worden tegengelezen door 1 of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan de directie van NQA passende maatregelen nemen, waaronder terugzending van het rapport naar het panel.
2
De handreiking zal ook andere aandachtspunten bevatten, bijvoorbeeld met betrekking tot de zelfevaluatie. Zo mag een zelfkritische zelfevaluatie er niet toe leiden dat een opleiding door het panel ‘gestraft’ wordt door zelfkritiek van de opleiding over te nemen in de beoordeling en op basis hiervan tot een negatief oordeel op het betreffende facet te komen. Veeleer is het zo dat zelfkritiek een aanwijzing kan zijn voor een goed functionerend kwaliteitszorgsysteem, dat vertrouwen kan geven in snelle verbeteringen van geconstateerde tekortkomingen. Een zelfkritische zelfevaluatie zal daarom in positieve zin moeten worden meegewogen bij de oordeelsvorming door de panels.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
75
Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald onderwerp zullen expliciet vermeld worden.
Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd? Resultaten3: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen4, borging, resultaten en verbetering. De kern vormen de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). Het ligt dan ook voor de hand dat panels bij de oordeelsvorming een belangrijke plaats inruimen voor de resultaten en de borging. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. 3
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen. 4
76
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Beoordelingsprotocol: werkwijze bij visitaties
Inleiding De beschrijving van de werkwijze gaat in eerste instantie uit van een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (vt/dt/duaal) variant, op één locatie. Na die kernbeschrijving zal worden aangegeven op welke manier NQA om wil gaan met een meer complexe beoordeling, dat wil zeggen hoe de werkwijze wordt aangepast wanneer meerdere opleidingen, varianten en/of locaties gelijktijdig beoordeeld worden. Procedureel en in de tijd onderscheidt NQA de volgende fasen:
Intake De intake is erop gericht vast te stellen wat de bepalende randvoorwaarden zijn binnen een beoordelingsproject: • op welke en hoeveel opleidingen is de beoordeling gericht; • welke varianten (voltijd, deeltijd, duaal) van de opleidingen worden aangeboden; • op hoeveel locaties worden opleidingen aangeboden; • eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken; • eventuele additionele behoeften, zoals de wijze waarop (internationale) vergelijkingen tussen opleidingen worden uitgevoerd, of het aanbieden van een vertrouwelijke management letter gericht op kwaliteitsverbetering. In gevallen waar het gaat om meerdere opleidingen, wordt eveneens bezien in hoeverre opleidingen aan elkaar verwant zijn, en in welke mate het beoordelingsproces als gevolg daarvan geïntegreerd kan worden. NQA heeft hiertoe een intakeformulier ontwikkeld, dat in overleg met de betreffende hogeschool wordt ingevuld en vastgesteld.
Inhoudelijke voorbereiding op de zelfevaluatie en het beoordelingsbezoek In de voorbereiding op zelfevaluatie en bezoek worden de volgende stappen gezet. Opleiding • Alvorens de zelfevaluatie wordt gestart treedt de opleiding in overleg met NQA over de opzet van de zelfevaluatie (NQA heeft richtlijnen voor het zelfevaluatierapport opgesteld).
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
77
•
•
Bij de start van het zelfevaluatieproces geeft de opleiding aan welk domeinspecifiek referentiekader men wenst te hanteren en communiceert hierover met NQA ten behoeve van de vaststelling van het domeinspecifieke kader. De opleiding schrijft het zelfevaluatierapport inclusief bijlagen en stelt dit ter beschikking aan NQA binnen een van tevoren aangegeven termijn.
Panelsecretaris (medewerker NQA5) • Naar aanleiding van de opgave van het domeinspecifieke referentiekader door de opleiding: de secretaris checkt met domeindeskundige(n) in het panel aan de hand van ankerpunten (beroepsprofielen, competentiecatalogi, in eerdere visitaties gebruikte beoordelingskaders) of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel specificatie van domeinspecifieke doelstellingen nodig is. • Check op kwaliteit en compleetheid zelfevaluatierapport. • Vastleggen / communiceren voorbereidende werkzaamheden panel. • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport, formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Opstellen overzicht / aggregatie van voorlopige oordelen en vraagpunten van panelleden. Dit kan worden besproken tijdens de voorbereidende vergadering (die voorafgaande aan de gesprekken plaatsvindt). Panel als geheel • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport en formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Doorgeven voorlopige oordelen en vraagpunten naar panelsecretaris. • Op basis van het overzicht van voorlopige oordelen inventariseren kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken (dit kan geschieden tijdens de voorbereidende vergadering).
Beoordeling materiaal en faciliteiten (tijdens beoordelingsbezoek) NQA stelt een lijst van ter inzage gevraagd materiaal op; naar aanleiding van de bestudering van het zelfevaluatierapport en de door het panel geformuleerde vraagpunten kan aanvullend specifiek materiaal gevraagd worden. Het panel beoordeelt ter inzage gelegde materialen. Waar nodig en mogelijk vraagt NQA de opleiding ook toegang tot digitaal materiaal, zoals bijvoorbeeld een digitale studiegids of een digitale leeromgeving.
5
Conform de bepalingen van NVAO bestaat het panel uit drie leden (voorzitter, secretaris en lid) plus, voorzover vereist, een studentlid. De panelsecretaris maakt deel uit van het panel; in de persoon van de panelsecretaris is in principe audit- en onderwijsdeskundigheid verenigd. De voorzitter en het andere panellid maken deel uit van een ‘pool’ van panelleden. In deze personen is domeinspecifieke deskundigheid in discipline en afnemend veld, alsmede deskundigheid over de internationale ontwikkeling van de discipline, vertegenwoordigd. Zij hebben de algemene training op het vlak van auditvaardigheden en het werken met het NQA protocol doorlopen.
78
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Interviews / gesprekken Tijdens de site visit spreekt het panel in ieder geval met (representatieve vertegenwoordigingen van) de volgende groepen: • management (dagelijkse leiding) van de opleiding (operationeel management); • docenten; • studenten; • werkveld6; • afgestudeerden; • College van Bestuur en/of Faculteits/Instituuts/Schooldirectie (strategisch management); dit gesprek kan ook plaats vinden voor een cluster van bij de betreffende instelling beoordeelde opleidingen.
Bezoekprogramma NQA heeft een raamprogramma ontwikkeld voor de (dag)indeling van het beoordelingsbezoek, dat kan worden aangepast aan de specifieke situatie bij de betreffende opleiding. Het raamprogramma heeft betrekking op een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (voltijd/deeltijd/duaal) variant, op één locatie. Wanneer sprake is van een beoordeling van een opleiding die met meerdere varianten, of op meerdere locaties wordt aangeboden, worden globaal de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. Bij de intake wordt voor elke variant en locatie nagegaan in hoeverre sprake is van een overeenkomst in programma’s en docententeams. 2. Bij varianten (vt/dt/duaal) waar sprake is van een duidelijke overeenkomst in het programma en het docententeam wordt het beoordelingsbezoek geïntegreerd uitgevoerd. Dit houdt in dat elk van de gespreksgroepen representatief samengesteld moet zijn, dat wil zeggen dat studenten, docenten en afgestudeerden van elke variant bevraagd kunnen worden. Indien tussen de programma’s of de docententeams van varianten significante verschillen bestaan, kunnen aan het raamprogramma worden toegevoegd: - een extra gesprek met studenten; - een extra gesprek met docenten. In de extra gesprekken wordt separaat gesproken met studenten respectievelijk docenten die verbonden zijn aan de variant. 3. Wanneer een opleiding op meerdere locaties wordt aangeboden: a Wordt bij grote overeenkomst in programma’s en docententeams het beoordelingsbezoek afgelegd op de hoofdvestiging, waarbij de samenstelling van de gespreksgroepen representatief moet zijn naar de verschillende vestigingen. Tevens worden dan aanvullende eisen gesteld aan het materiaal 6
Bij het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld gaat het om twee groepen: enerzijds een selectie van werkgevers van afgestudeerden en anderzijds leden van een werkveldcommissie of andere structurele overlegverbanden met werkgevers.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
79
dat ter inzage beschikbaar is (tevredenheidsmetingen studenten / docenten, waarin onder andere inzicht over kwaliteit van materiële voorzieningen). Voor zover het panel dit nodig acht, wordt aanvullend aan het beoordelingsbezoek op de hoofdvestiging een kort bezoek aan de nevenvestiging gebracht ter verificatie van de aanwezige materiële voorzieningen. b Wanneer er in geringe mate sprake is van overeenkomst in programma’s en docententeams wordt elke locatie afzonderlijk bezocht. In de opzet van het beoordelingsbezoek kunnen ook aanpassingen worden aangebracht wanneer gelijktijdig meerdere (al of niet verwante) opleidingen binnen een hogeschool of faculteit/instituut/school worden beoordeeld.
Instrumenten en formats Gedurende en voorafgaande aan het beoordelingsbezoek maakt het panel gebruik van formats en instrumenten die zijn gericht op het verzamelen van informatie en het formuleren van oordelen en conclusies.
Rapportage De panelsecretaris stelt een conceptrapportage op en legt die voor aan de panelleden. Het panel stelt vervolgens het definitieve concept vast. In de rapportage wordt - voorzover van toepassing - expliciet ingegaan op de verschillende varianten en/of locaties.
Hoor en wederhoor Het definitieve concept wordt aan opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding van de reactie van de opleiding worden door de panelsecretaris zonodig wijzigingen aangebracht en wordt het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het rapport wordt daarna ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. Indien zich tijdens het beoordelingsproces, ondanks de verschillende procedures die NQA hanteert ter voorkoming daarvan, conflicten voordoen binnen panels, tussen panel en NQA, of tussen panel en opleiding, zal een vooraf ontworpen conflictprocedure ter oplossing worden toegepast.
80
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Klachtenprocedure NQA hanteert een klachtenprocedure waarin is vastgelegd op welke wijze opleidingen hun beklag kunnen doen wanneer zij zich in de beoordelingsprocedure op enigerlei wijze tekort gedaan voelen.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
81
Beoordelingsprotocol: wijze waarop vergelijkingen tussen opleidingen worden gemaakt
NVAO heeft voorgeschreven dat in de beoordeling een vergelijking met minimaal 1 andere verwante opleiding wordt betrokken. NQA kan aan dit voorschrift op verschillende manieren voldoen: 1. Indien NQA meer opleidingen in hetzelfde domein beoordeelt, kan een vergelijking met verwante opleidingen vrij gemakkelijk door NQA worden gemaakt. Doordat NQA voor een groot aantal instellingen actief is, ligt deze mogelijkheid voor de hand. NQA werkt momenteel aan een database met beoordelingen, waarin vergelijkingsmateriaal wordt opgeslagen. 2. Bij de samenstelling van de panels zal erop gelet worden dat panelleden zo mogelijk bij verwante opleidingen worden ingeschakeld. Vergelijkingen tussen verwante opleidingen kunnen dan door de betreffende panelleden worden uitgevoerd. 3. NQA heeft voor een aantal facetten aangegeven waar gebruik kan worden gemaakt van openbare, vergelijkende informatie. Het betreft onder andere kengetallen (afdeling BIV van HBO-raad), gegevens uit de HBO- en WO-Monitor, en studentenoordelen (Keuzegids Hoger Onderwijs en Elsevier). 4. NQA onderhoudt een groot netwerk, zowel nationaal en internationaal. Samenwerking met andere VBI’s en internationale kwaliteitszorgorganisaties ten behoeve van het maken van vergelijkingen ligt daarom voor de hand. Ook internationale vergelijkingen behoren daarom tot de mogelijkheden. Het profiel (doelstellingen programma) en de behoeften van de opleiding vormen echter steeds het uitgangspunt bij het maken van vergelijkingen. De wijze waarop vergelijkingen worden gemaakt komt in dialoog met de opleiding tot stand. In de visie van NQA is het maken van vergelijkingen pas waardevol als dit goed aansluit bij de context van de opleiding. NQA zal in het beoordelingsrapport verantwoorden hoe vergelijkingen zijn gemaakt en de redenen daarvoor.
82
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Beoordelingsprotocol: wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst
Inleiding Naast accreditatie, gericht op basiskwaliteit, bestaat er de wettelijke mogelijkheid voor hoinstellingen om een aantekening te verkrijgen voor bijzondere kenmerken van de opleiding (WHW art. 5a.10). Een instelling voor ho kan een VBI verzoeken bijzondere kwaliteitskenmerken (verder BK genoemd) te toetsen. Als een BK positief is beoordeeld door de VBI en dit oordeel door de NVAO is gevalideerd, levert dit een aantekening op bij de accreditatie.
Kader voor beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk Het door de NVAO ontwikkelde accreditatiekader bestaande opleidingen verlangt van de VBI dat het bijzondere kwaliteitskenmerk op de volgende facetten en criteria wordt getoetst. 7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
83
Operationalisering bijzondere kwaliteit door NQA NQA heeft de criteria als volgt geoperationaliseerd in het NQA beoordelingskader. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Het kenmerk is betekenisvol.
Op welke wijze is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
Opleiding positioneert zich ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland (het kenmerk hoeft niet noodzakelijkerwijs uniek te zijn).
Aanwijzingen Van belang is dat de opleiding beschikt over een document waarin ze expliciet heeft beschreven welk bijzondere kwaliteit ze nastreeft met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk (de doelen en het thema als zodanig) door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf. Hier is ook de waardering door stakeholders van het resultaat van belang. De opleiding heeft vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren onder verwante opleidingen in Nederland waaruit blijkt dat het kenmerk onderscheidend is. Onderzoek kan de toets der kritiek doorstaan (valide).
Wijze van rapportage door de opleiding (zelfevaluatierapport) en NQA De opleiding en de VBI maken een afspraak over de wijze waarop het BK in de rapportage verwerkt wordt. Dit kan op twee manieren gebeuren: • Als expliciet onderdeel in het zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. • Als geïntegreerd onderdeel van de zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. Bij elk aspect dient het BK wel herkenbaar beoordeeld te worden. Opleiding en NQA geven in een samenvattende paragraaf van het zelfevaluatierapport respectievelijk het visitatierapport weer wat het totaaloordeel is over het BK. In de rapportage dient de VBI haar werkwijze te verantwoorden. De conclusies dienen beargumenteerd te worden aan de hand van het referentiekader van de VBI en de analyse van de feiten. Een vergelijking van de opleiding met andere opleidingen maakt nadrukkelijk onderdeel uit van de rapportage.
Beoordelen van het bijzondere kwaliteitskenmerk In de toelichting bij het NVAO beoordelingskader wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Dat betekent dat de opleiding inzicht moet verschaffen in de wijze waarop de kwaliteit van het bijzondere kenmerk is gemeten. De kwaliteit van de bewijsvoering door de opleiding is
84
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
hierbij van belang. De onderzoeksmethode die de opleiding gebruikt om het BK te evalueren moet naar het oordeel van het panel solide zijn. Dat betekent dat er systematisch kwalitatief en kwantitatief onderzoek aan ten grondslag moet liggen. Ook het vergelijkend onderzoek van het kenmerk onder verwante opleidingen dient valide te zijn. De resultaten van het onderzoek moeten uitwijzen dat er inderdaad sprake is van een bijzonder kenmerk en een bijzondere kwaliteit.
Samenstelling panel in verband met het bijzondere kwaliteitskenmerk In het panel is voldoende expertise aanwezig om het bijzondere kwaliteitskenmerk te kunnen beoordelen. Dit moet blijken uit opleiding en/of ervaring van de panelleden (CV).
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
85
Beoordelingsprotocol: wijze waarop de rapportage plaatsvindt
Inleiding Het rapport staat in dienst van het verkrijgen van een accreditatie voor een opleiding van een hogeschool. In het rapport doet het panel verslag van het onderzoek dat het panel heeft gedaan naar de kwaliteit van de opleiding. Het verslag volgt het NVAO accreditatiekader en de richtlijnen van NQA. Het verslag is feitelijk, ‘to the point’ en geeft beargumenteerde en goed onderbouwde oordelen. Het verslag bevat geen aanbevelingen, uitgebreide analyses of andere uitweidingen die afleiden van de beoordeling en de onderbouwing daarvan.
NQA richtlijnen voor het beoordelingsrapport I
Beoordeling per facet
Elk facet van het accreditatiekader bestaande opleidingen wordt beoordeeld door het panel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het facet (zonodig onderverdeeld naar opleidingslocatie). Het oordeel bij de facetten wordt gevolgd door een samenhangende onderbouwing van het oordeel aan de hand van een logisch opgebouwd betoog. Bij een positief oordeel (‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’) begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangegeven welke positieve aspecten bepalen dat er sprake is van voldoende basiskwaliteit dan wel van goede of excellente kwaliteit. Vervolgens kunnen eventuele kritische kanttekeningen worden geplaatst. Indien het oordeel negatief is (‘onvoldoende’), begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangeven waarom geen sprake is van basiskwaliteit. Aan het eind kunnen opbouwende en positieve kanttekeningen worden geplaatst. De criteria uit het accreditatiekader geven richting aan de onderbouwing van het oordeel. II
Beoordeling per onderwerp
Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het onderwerp (zonodig onderverdeeld naar opleidingslocatie). Het panel geeft voor elk van de zes te beoordelen onderwerpen van het beoordelingskader een oordeel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Daarbij worden de oordelen over de onderliggende facetten betrokken. In het verslag verantwoordt het panel welke afwegingen zij heeft gemaakt om tot een positief dan wel negatief oordeel te komen. Indien de opleiding heeft verzocht om beoordeling van een bijzonder kwaliteitskenmerk dan wordt het samenvattend oordeel hierover afzonderlijk in het rapport behandeld. Voor de wijze van rapportage verwijzen we naar het onderdeel uit het beoordelingsprotocol ‘wijze waarop 86
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst’. Voor het overige zijn voor bijzondere kwaliteitskenmerken de rapportagerichtlijnen voor de oordelen per facet en onderwerp van toepassing. III
Eindoordeel
Het hoofdstuk met het eindoordeel start met een overzichtstabel waarin duidelijk wordt gemaakt welke oordelen zijn gegeven per facet, per onderwerp en per opleidingsvariant (en zonodig per opleidingslocatie). Het eindoordeel volgt uit de oordelen per onderwerp; voor een positief eindoordeel dienen immers alle zes onderwerpen als voldoende te zijn beoordeeld. Bij optredende verschillen tussen varianten en locaties zal het eindoordeel beargumenteerd worden. IV
Bijlagen
In de bijlagen verantwoordt het panel de werkwijze, dit bevat in ieder geval: • Ondertekende verklaringen van elk panellid waaruit blijkt dat het oordeel van het panel in volstrekte onafhankelijkheid tot stand is gekomen. Panelleden mogen geen bindingen hebben met de beoordeelde opleiding. • Verklaring van het panel over de zelfevaluatie; of deze een voldoende basis bood voor de visitatie. • Een overzicht van de samenstelling van het panel (inclusief kort curriculum vitae van de panelleden). Hieruit moet blijken dat er voldoende onderwijsdeskundigheid, domeindeskundigheid, auditdeskundigheid en deskundigheid op het gebied van internationale ontwikkelingen van de discipline in het panel aanwezig is. • Een verantwoording van het gehanteerde beoordelingsprotocol en de gevolgde werkwijze, waarbij afwijkende keuzen en gehanteerde procedures worden toegelicht en beargumenteerd. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan de beoordelingswijze van eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken, en de wijze van vergelijking met andere, vergelijkbare opleidingen. Eventuele afwijkingen van het beoordelingsprotocol worden gerapporteerd en beargumenteerd. • Het domeinspecifieke referentiekader met een verklaring van het panel over de wijze waarop dit tot stand is gekomen en de wijze waarop domeinspecificiteit is betrokken in de oordelen.
Interne kwaliteitstoets beoordelingsrapport Het conceptrapport wordt door minimaal 1 ervaren medewerker van NQA, niet zijnde de panelsecretaris, onderworpen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen met betrekking tot methodologie en consistentie van paneloordelen. Er zal een procedure ontwikkeld worden voor de verdere behandeling indien er gebreken met betrekking tot methodologie of consistentie zijn geconstateerd.
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
87
Managementletter Opleidingen kunnen NQA verzoeken een management letter te schrijven met adviezen over kwaliteitsverbetering. Deze management letter is de verantwoordelijkheid van NQA (waarbij panelleden om advies kunnen worden gevraagd), volgt na het beoordelingsrapport, behoort niet tot de accreditatieprocedure en wordt daarom vertrouwelijk aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Een management letter kan een waardevolle bijdrage leveren aan het nader invullen van de verbeteringsfunctie. Adviezen over kwaliteitsverbetering hebben echter slechts zin als daarvoor een draagvlak is; vandaar dat management letters alleen worden aangeboden als de opdrachtgever kenbaar heeft gemaakt dat daaraan behoefte is.
88
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Bijlage 5
HANDREIKING VOOR OORDEELSVORMING7
Introductie Een van de belangrijkste en ingewikkeldste aspecten van het visitatieproces is de oordeelsvorming. Op verschillende niveaus zijn er oordelen nodig. Het eindoordeel is gebaseerd op het oordeel op zes onderwerpen. Daaronder ligt weer het oordeel op 21 facetten. Per onderwerp dienen, na weging, de facetten te leiden tot een oordeel over het onderwerp. Inhoudelijk richtinggevend voor de oordelen is het NVAO-kader dat bepaalt wat de objecten van onderzoek zijn. Het diepst in het kader liggen de door de NVAO geformuleerde 31 criteria. Informatie over die criteria moet inzicht geven of basiskwaliteit al dan niet door de beoordeelde opleiding wordt gerealiseerd. De criteria in het accreditatiekader geven tevens richting aan de onderbouwing van het oordeel. Het NVAO-kader is zo opgezet dat er ruimte wordt gelaten voor het timmermansoog van de panelleden en de positiebepaling en de eigen doelstellingen van de hogescholen. NQA onderschrijft die uitgangspunten en kiest er bij de oordeelsvorming dan ook niet voor om te werken met mathematische procedures en methodieken. NQA gaat er vanuit dat niet bij voorbaat te zeggen is dat alle facetten overal evenveel waarde hebben. Dat is mede afhankelijk van de keuzes van hogescholen (bijvoorbeeld in de missie geformuleerd). Er is dus ruimte nodig om in de oordeelsvorming aan die diversiteit tegemoet te komen. Dat houdt tevens voor de opleidingen in dat er veel nadruk komt te liggen op de bewijslast. Hoewel dus niet gekozen wordt voor mechanische beslisregels, dient er toch naar gestreefd te worden dat de oordelen van het panel binnen de gehanteerde werkwijze zo objectief en betrouwbaar mogelijk zijn. Bovendien is het van groot belang dat er consistentie is in de afwegingen van de verschillende panels. Tevens zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten worden ‘tegengelezen’ door één of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan NQA actie ondernemen zoals het terugzending van het rapport naar het panel.
7
Versie 7, 10 maart 2004
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
89
Beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Eén beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus - facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het facet; betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); betreffende het eindoordeel. Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn. Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
90
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Resultaten8: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen9, borging, resultaten en verbetering. Bij de beoordeling komt centraal te staan dat aanvaardbaar wordt gemaakt dat de opleiding resultaten heeft behaald overeenkomstig de door haar nagestreefde doelen. Vanuit dat perspectief spreekt het vanzelf dat de kern gevormd wordt door de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). In feite houdt dit in dat bij afweging de uitvoering zwaarder weegt dan het beleid. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door de NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. NQA vindt, gegeven het NVAO-kader, dat een aantal facetten bij accreditatie van bijzonder belang geacht kan worden. Dat wil overigens niet zeggen dat deze weging absoluut is en noodzakelijkerwijs tot onvoldoendes op onderwerpniveau moet leiden. Steeds dient gekeken te worden naar specifieke keuzes die de opleiding maakt of de concrete situatie waarin zij 8
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen. 9
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
91
zich bevindt. De context speelt dus steeds een belangrijke rol. Uiteraard komt daarbij wel een (extra) zware druk op de bewijslast te liggen. De accenten die NQA legt betreffen binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het gaat hier om facetten die de status als hbo-opleiding in een bepaald domein beschrijven. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Deze facetten hebben betrekking op de praktijk- en beroepsgerichtheid van de opleidingen. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin de NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Het oordeel op onderwerpniveau dient weergegeven te worden als voldoende of onvoldoende. Dit houdt echter niet in dat er in de onderbouwing geen sprake zou kunnen zijn van nuancering. Als er binnen een onderwerp op basis van de facetoordelen sprake is van een ‘goede’ of zelfs ‘excellente’ situatie dan moet dat in de formulering tot uitdrukking kunnen komen. Een bijzondere situatie doet zich voor bij opleidingen in opbouw die in de visitatie meegenomen moeten worden. Deze opleidingen bevinden zich in een bepaalde fase van ontwikkeling en hebben nog geen afgestudeerden. Op bepaalde onderwerpen (resultaten bijvoorbeeld) kan geen oordeel geven worden. In die situaties zal het oordeel gebaseerd zijn op wat gerealiseerd is, de verdere plannen en het vertrouwen dat is ontstaan in een succesvolle verdere realisering van de opleiding. Anders gezegd; daar waar resultaten afwezig zijn, is een scherp zicht op de borging van groot belang. Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. De NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft de NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien, bijvoorbeeld, de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft de NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant.
92
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
Om het de gevisiteerde opleiding en de NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie. Samenvattend: de beslisregels op facetniveau zijn kwalitatief (gebaseerd op duidelijke argumenten); de beslisregels op onderwerpniveau zijn kwalitatief en rekenkundig (compensatiemogelijkheid); beslisregels op het niveau van het eindoordeel zijn rekenkundig (alles voldoende).
© NQA visitatie Avans Hogeschool vestiging ‘s-Hertogenbosch opleiding Civiele Techniek
93