Audiovisuele kunst in Noord-Brabant: stand van zaken, beleidsopties en aanbevelingen Adviesrapport
Teunis IJdens met medewerking van: Dineke van Loon Daniëlle de Laat
Tilburg, maart 2006
IVA Beleidsonderzoek en Advies
IVA Beleidsonderzoek en Advies
ii
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Inhoud
Deel I A d vi e s 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Inleiding 1 Feiten over audiovisuele kunst in Noord-Brabant 4 Sterke en zwakke punten van de audiovisuele praktijk 7 Drie strategische beleidsopties 10 Uitwerking van de strategische beleidsopties 16 Aanbevelingen voor de korte termijn, bij wijze van conclusie 25
Deel II Bijlagen Bijlage A. Factsheet audiovisuele kunst in Noord-Brabant 30 Bijlage B. Gebundeld verslag van gesprekken met audiovisuele professionals 34 Bijlage C. Verslag van de e-mail enquête onder provincies, de B5 en de G4 40
iii
IVA Beleidsonderzoek en Advies
iv
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Deel I Advies
1.
Inleiding • • • •
1.1.
audiovisuele kunst en audiovisuele industrie cultuurbeleid en andere beleidsterreinen feitenmateriaal, gesprekken, e-mail enquête opbouw van het adviesrapport
Provinciaal cultuurbeleid op het gebied van de audiovisuele kunst De provincie heeft IVA Beleidsonderzoek en Advies gevraagd om een adviesrapport te schrijven over het beleid dat de provincie Noord-Brabant kan voeren ter bevordering van de audiovisuele kunst in de provincie en – gezien de huidige stand van zaken in deze sector en met het oog op de doelen en middelen van provinciaal beleid – zou moeten voeren. De provincie Noord-Brabant ziet audiovisuele kunst als groeisector en zoekt naar wegen om de ontwikkeling ervan optimaal te ondersteunen. Het advies heeft primair betrekking op het provinciale cultuurbeleid ter bevordering van de audiovisuele kunst. Dat is een dubbele afbakening: het veld van de audiovisuele kunst wordt als apart domein onderscheiden en afgebakend; en het provinciaal cultuurbeleid wordt afgebakend ten opzichte van ander provinciaal beleid, bijvoorbeeld het sociaal-economisch beleid. Audiovisuele kunst omvat een range van artistieke uitingsvormen waarin het bewegende beeld een centrale rol vervult, variërend van lange en korte speelfilm, kunstzinnige documentaire, animatiefilm en experimentele film tot audiovisuele vormen van beeldende kunst (bijvoorbeeld videokunst). Vormen van toegepaste videokunst en kunstzinnige toepassingen van nieuwe media, inclusief games, zijn eveneens als audiovisuele kunst te beschouwen. De toepassing van audiovisuele middelen in andere kunstvormen (bijvoorbeeld muziek, theater en dans) wordt hier niet tot de audiovisuele kunst gerekend, ook al kunnen hierdoor interessante artistieke mengvormen ontstaan. Audiovisuele producten die niet met een kunstzinnig oogmerk gemaakt worden, maar alleen met een informatief of commercieel doel, vallen eveneens buiten de definitie van audiovisuele kunst. Kortom: audiovisuele kunst omvat filmkunst en andere kunstuitingen waarin het bewegende beeld de centrale rol vervult. Het cultuurbeleid van de provincie omvat beleidsdoelen en beleidsmiddelen op het gebied van de kunsten, media, bibliotheken en cultureel erfgoed.1 Specifieke beleidsmiddelen van de provincie op het gebied van de audiovisuele kunst zijn op dit moment alleen de steunfunctieinstelling Vereniging van Brabantse Filmtheaters (VBF) en de provinciale subsidieregeling 1. Aldus de nota Cultuur in uitvoering (2003) over de uitgangspunten voor de uitvoering van het cultuurbeleid van de provincie in 2005-2008.
1
IVA Beleidsonderzoek en Advies
voor de productie van professionele podiumkunsten en film.2 De VBF ondersteunt projecten van filmtheaters en heeft geen taken op het vlak van de productie van films de ondersteuning van filmmakers. Beeldend kunstenaars die zich (mede) van audiovisuele media bedienen kunnen voor verschillende vormen van ondersteuning wel terecht bij de Nieuwe Brabantse Kunststichting (NBKS), de provinciale steunfunctie-instelling voor beeldende kunst, maar die voert geen specifiek beleid op het gebied van audiovisuele kunst. Voor het overige kunnen subsidieregelingen voor andere doelen eventueel ook ten goede komen aan activiteiten op audiovisueel gebied (bijvoorbeeld cultuureducatie of kunstenaarsinitiatieven) maar ook dat zijn net als de NBKS dus geen middelen die specifiek zijn gericht op de audiovisuele kunst. Voor de regionale omroep (Omroep Brabant) geldt hetzelfde.3 Tot slot zijn er natuurlijke allerlei andere organisaties waar de provincie geen relatie mee heeft in het kader van het cultuurbeleid maar die wel deel uitmaken van de infrastructuur voor de audiovisuele kunst in de provincie. Daartoe behoren bijvoorbeeld het Nederlands Instituut voor Animatiefilm (NIAf) in Tilburg en de kunstvakopleidingen St. Joost in Breda en Designacademie in Eindhoven. 1.2.
Audiovisuele industrie en overig provinciaal beleid Hoewel het beleid ter bevordering van de audiovisuele kunst dus voorop staat, betekent dit niet dat de productie en exploitatie van ander audiovisueel materiaal geheel buiten beschouwing blijven. Dit wordt echter opgevat als deel van de context waarbinnen of de condities waaronder de audiovisuele kunstpraktijk zich ontwikkelt. Audiovisuele kunst komt tot ontwikkeling in een spanningsveld tussen artistieke intenties en normen enerzijds en niet-kunstzinnige toepassingen en exploitatiemogelijkheden van audiovisuele technieken en producten anderzijds. De beroepspraktijk van audiovisuele kunstenaars die hun artistieke en technische vermogen ook buiten de kunst te gelde maken, is dus wél relevant, zowel met het oog op de financiering van de autonome audiovisuele kunstpraktijk als met het oog op de artistieke ontwikkeling ervan.
1.3.
Informatiebronnen Voor dit advies is gebruik gemaakt van verschillende informatiebronnen: - oriënterende vraaggesprekken: met Iduna van de Ven en Jos Wilbrink, respectievelijk directeur van de VBF en de NBKS; met René Bosma en Christoffel Manders, respectievelijk studieleider en docent Audiovisuele Vormgeving en Animatie aan de Academie voor Kunst en Vormgeving St. Joost; en met Maaike Verberk, de betrokken beleidsmedewerker van de provincie, en Hans van Driel, lid van de provinciale adviescommissie voor podiumkunsten filmproductiesubsidies; - schriftelijk feitenmateriaal, beleidsdocumenten en andere publicaties; - vier groepsgesprekken met telkens zes tot tien audiovisuele professionals in Eindhoven, ’s-Hertogenbosch, Tilburg en Breda; - en een e-mail enquête onder de cultuurafdelingen van andere provincies, de B5 en de G4, waaraan acht provincies en alle benaderde gemeenten meewerkten.
1.4.
Opbouw van het adviesrapport Het rapport bestaat uit twee delen: het advies (deel I) en de bijlagen (deel II). De bijlagen bestaan uit: A. feitenmateriaal over de audiovisuele sector in Noord-Brabant; B. de resultaten
2. De beleidsregel professionele podiumkunsten en film biedt projectsubsidie voor het ondersteunen van belangwekkend aanbod in deze disciplines In Noord-Brabant gevestigde rechtspersonen kunnen in aanmerking komen voor maximaal 20.000 euro subsidie per project, als aanvulling op een redelijke eigen bijdrage. 3. Omroep Brabant wordt in de provinciale cultuurnota een ‘cultuurfaciliterende’ instelling genoemd. OB is weliswaar geheel in de cultuurbegroting opgenomen maar de Mediawet heeft de provincie weinig invloed op het beleid van de regionale omroep.
2
IVA Beleidsonderzoek en Advies
van vier groepsgesprekken met audiovisuele professionals; en C. het verslag van een e-mail enquête onder andere provincies, de B5 en de G4 over hun beleid op het gebeid van de audiovisuele kunst. Het advies zelf (deel I) bestaat uit vijf paragrafen: - feitelijke gegevens over de audiovisuele kunst in Noord-Brabant: paragraaf 2; - een analyse van sterke en zwakke punten van de audiovisuele kunstpraktijk: paragraaf 3; - strategische beleidsopties tussen status quo en verder reikende ambities: paragraaf 4; - concretisering van de strategische beleidsopties: paragraaf 5; - aanbevelingen voor de korte termijn, bij wijze van conclusie: paragraaf 6. Figuur 1. Structuur van het advies
§ 2 (en bijlage A)
Bijlage B
§1
Feitelijke gegevens
Inventarisatie van
over audiovisuele kunst in Noord-Brabant
sterke en zwakke punten via groepsgesprekken
Het huidige beleid van de provincie
§3 Sterke en zwakke punten
§4 Drie strategische beleidsopties
Bijlage C Beleid van andere provincies, G4 en B5
§5 Concrete uitwerking van de strategische beleidsopties
§6 Beleidsaanbevelingen voor de korte termijn
3
IVA Beleidsonderzoek en Advies
2.
F e i t e n o ve r a u d i o vi s u e l e k u n s t i n N o o r d - B r a b a n t • • • • • • •
365 geregistreerde bedrijven in de sector film en video ruim 220 met naam en adres bekende audiovisuele kunstenaars, meest filmmakers audiovisuele makers en producenten werken vooral in de grotere steden 35 bioscopen en filmtheaters met 91 doeken diverse andere vertoningsplekken en festivals voor audiovisuele kunst veel erkenning en waardering voor werk van Noord-Brabantse filmmakers tamelijk veel kunst- en audiovisuele opleidingen in Noord-Brabant
Er bestaat geen handig overzicht met kerngegevens over de audiovisuele kunstpraktijk en de audiovisuele industrie in Noord-Brabant. Feitelijke informatie moet uit diverse bronnen bijeen worden geraapt. Daarbij is moeilijk onderscheid te maken tussen gegevens over de audiovisuele kunstpraktijk en andere vormen van bedrijvigheid op audiovisueel gebied. 2.1.
Aantal bedrijven, makers en producenten Noord-Brabant telt 365 geregistreerde bedrijven in de sector film en video: productie, distributie en vertoning.4 Noord-Brabant is daarmee de derde provincie qua absoluut aantal bedrijven in deze sector, na Noord-Holland en de provincie Utrecht waar een sterke concentratie van audiovisuele bedrijvigheid waar te nemen is in en rond Amsterdam en Hilversum. Eenmanszaken en zelfstandig beroepsbeoefenaren (59 procent) en heel kleine bedrijven met twee tot vier werknemers (22 procent) vormen verreweg het grootste deel van de sector film en video in Noord-Brabant, net als in andere provincies. Tabel 1. Bedrijven in de sector film en video naar provincie en aantal werkzame personen Aantal werkzame personen
Noord-
Utrecht
Holland
Noord-
Overige
Brabant
provincies
Nederland
%
%
%
%
%
0
9
16
13
13
11
1
67
68
59
61
65
2-4
18
11
22
19
18
6
5
5
7
6
(2.343)
(491)
(365)
(1.205)
(4.404)
5 en meer Totaal (100%)
Bron: LISA, bewerking IVA Beleidsonderzoek en Advies.
De Vereniging Toonbeeld van het Zuiden, in 1997 opgericht om een netwerk te creëren voor professionals in de audiovisuele en multimediabranche in het zuiden van Nederland, telt ongeveer 100 leden, hoofdzakelijk filmproductiebedrijven en individuele filmproducenten, de meeste in Noord-Brabant. Adressenbestanden van de Nieuwe Brabantse Kunst Stichting (NBKS) en de Vereniging van Brabantse Filmtheaters (VBF) tellen de namen van ruim 220 audiovisuele kunstenaars, van wie de meeste filmmaker zijn. De bestanden van NBKS en VBF coveren niet de hele populatie. Veel jonge, pas afgestudeerde filmmakers blijven waarschijnlijk buiten beeld omdat ze niet zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en omdat er geen centraal documentatiecentrum voor filmmakers in Noord-Brabant bestaat.
4. Het betreft alle geregistreerde bedrijven, inclusief zelfstandige beroepsbeoefenaren in bedrijfsgroep 921: productie, distributie en vertoning van film (en video). Bron voor deze gegevens is het Landelijk Bedrijvenen Werkgelegenheidsregister (LISA).
4
IVA Beleidsonderzoek en Advies
2.2.
Concentratie van audiovisuele praktijk in de grotere steden Kunst en creatieve bedrijvigheid spelen zich vooral in de wat grotere steden af. Dat geldt ook voor de audiovisuele sector. Ongeveer driekwart van de met naam en toenaam bekende audiovisuele kunstenaars in Noord-Brabant woont in een van de vier grote steden in de provincie. In een aantal steden zijn meerdere kleine bedrijven gevestigd in verzamelgebouwen, clustergebieden of broedplaatsen voor audiovisuele en andere creatieve bedrijven. In Tilburg is dat bijvoorbeeld Villa Media en in Breda het Blushuis in het nieuwe ‘creatieve industrieterrein’ Triple O dat daar in ontwikkeling is.5 In het Temporary Art Centre in Eindhoven hebben kunstenaars uit verschillende disciplines een atelier of studio6 en op de campus van de TU Eindhoven bestaan diverse samenwerkingsverbanden op creatief en technologisch gebied.
2.3.
Vertoningsplekken De provincie kent veel vaste vertoningsplekken voor film. Met 91 doeken in 35 commerciële bioscopen en gesubsidieerde filmtheaters neemt Noord-Brabant qua aantal vertoningsplekken landelijk de derde plaats in na Zuid- en Noord-Holland. Bij de VBF zijn veertien filmtheaters aangesloten. Dat zijn filmtheaters in de B5 die dagelijks in één of meer zalen films vertonen, in andere plaatsen filmtheaters die niet dagelijks programmeren. Bij de laatste gaat het onder meer om kleinere schouwburgen die op bepaalde dagen films vertonen en zich daarnaast op podiumkunsten richten. In de kleinere plaatsen is meestal geen fulltime filmprogrammeur werkzaam. Filmtheaters in deze plaatsen werken vaak met vrijwilligers en gesubsidieerde banen of hebben een theaterprogrammeur die ook het filmaanbod verzorgt. Naast de vaste locaties zijn er enkele tientallen festivals en initiatieven waar audiovisuele kunst vertoond wordt. Bekende filmfestivals zijn het tweejaarlijkse Film in Brabant en het tweemaal per jaar georganiseerde Southern Shorts waar de beste Brabantse afstudeerproducties te zien zijn. Daarnaast zijn er initiatieven zoals bijvoorbeeld Ruimte-X in Tilburg, Idee-Fixe in Breda, De Zesde Kolonne in Eindhoven en Artots Melkfabriek in ’s-Hertogenbosch die zich op een breder spectrum van (audiovisuele) kunst en media richten. Dat geldt ook voor twee nieuwe festivals die in 2006 voor het eerst plaatsvinden: Playgrounds 06 (Tilburg) en STRP (Eindhoven).
2.4.
Kwaliteit en erkenning Het werk van Noord-Brabantse filmmakers krijgt veel erkenning en waardering in vakkringen. Ze vielen op diverse nationale en internationale festivals in de prijzen. Op het laatste Nederlands Film Festival ging de Tuschinski Award voor de beste film van de Nederlandse Film en Televisie Academie naar de Brabander Wouter Conijn en de Talent&Pro Award voor de beste film van de overige audiovisuele opleidingen in Nederland naar Floris Kaayk, student van de Academie voor Kunst en Vormgeving St. Joost. De laatste prijs is sinds de eerste uitreiking in 2003 elk jaar naar een student van deze academie gegaan. Het tijdschrift Skrien concludeerde onlangs naar aanleiding van de afstudeerfilms van diverse film- en audiovisuele opleidingen ‘dat het aanbod van de Bredase academie St. Joost met kop en schouders boven de rest uitsteekt’. 7
5. Zie: www.villamedia.net; www.blushuis.nl; www.tac.nu. 6. In het TAC is ook het MAD emergent art centre gevestigd, een kunstenaarsinitiatief dat zich richt op ‘kunst die ontstaat vanuit het spanningsveld tussen culturele en cutting edge technologische ontwikkelingen’: www.mad.dse.nl. 7. Breuer, R. (2005). Het jaar van St. Joost. Skrien, 7, (37), pp. 11-14.
5
IVA Beleidsonderzoek en Advies
2.5.
Opleidingen Dat er in Noord-Brabant zoveel activiteit en kwaliteit op audiovisueel gebied is, komt zeker voor een deel door de (jonge) makers die van de kunstopleidingen komen. De provincie kent betrekkelijk veel kunstopleidingen met een audiovisuele studierichting. Naast de al genoemde St. Joost met zijn afdelingen audiovisuele vormgeving en animatie levert ook de Designacademie in Eindhoven jonge makers af die zich op audiovisueel werk richten. De Fontys Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg kent eveneens een aantal relevante opleidingen op audiovisueel gebied. De NHTV in Breda heeft al een opleiding International Media and Entertainment Management en start in 2006 met de opleiding International Game Architecture and Design. In dit verband is ook het rijksgesubsidieerde Nederlands Instituut voor Animatiefilm (NIAf) in Tilburg te noemen. Het NIAf biedt afgestudeerden van kunstacademies met de specialisatie animatiefilm en kunstenaars van gelijkwaardig niveau de gelegenheid om zich verder te specialiseren en voor te bereiden op de beroepspraktijk van autonoom en/of toegepast animatiefilmer. Daartoe verzorgt het NIAf workshops, masterclasses en cursussen, stelt het werkateliers ter beschikking en verstrekt het stipendia. Naast de deze opleidingen op (postacademiaal) HBO-niveau zijn er MBO-opleidingen met relevante studierichtingen, zoals het KW1 College in Den Bosch (vakopleiding fotonica), het St. Lucas in Boxtel (MBO-opleiding audiovisuele en interactieve vormgeving) en de Eindhovense School (diverse opleidingen).
6
IVA Beleidsonderzoek en Advies
3.
S t e r k e e n z w a k k e p u n t e n va n d e a u d i o vi s u e l e p r a k t i j k • • • •
veel creatief talent en betrokkenheid maar een schraal productieklimaat veel podia maar risico’s voor continuïteit en te weinig publiek geen aansluiting tussen audiovisuele kunst en regionale omroep groeimarkt voor audiovisuele innovatie, krimp van de traditionele markt
Vier groepsgesprekken met audiovisuele professionals in Noord-Brabant leverden een uitgebreide lijst van sterke en zwakke punten van de audiovisuele kunstpraktijk in de provincie op. Bijlage B bevat een complete lijst van alle genoemde punten. In het volgende worden de resultaten van de groepsgesprekken in zes hoofdpunten samengevat en van een conclusie voorzien. 3.1.
Veel creatief talent en betrokkenheid Noord-Brabant is een bakermat van audiovisueel talent en creativiteit. Er zijn goede en succesvolle kunstopleidingen – de Academie voor Kunst & Vormgeving St. Joost in Breda voorop – die veel studenten trekken en zorgen voor aanwas van jonge, getalenteerde makers in de provincie. Deze makers zijn op eigen houtje actief of werken in kleine collectieven en ze nemen ook initiatieven om hun werk te presenteren. Ze zijn over het algemeen sterk geïnteresseerd in elkanders werk en hechten belang aan een brede benadering van de audiovisuele praktijk. Die praktijk is levendig en creatief omdat het niet alleen gaat om audiovisuele producten in engere zin maar ook om het bewegende beeld in beeldende kunst, muziek en nieuwe media. Een intensieve artistieke vorming zorgt in combinatie met lage kosten van productiemiddelen voor experimenteerzin en veel conceptuele variatie. Jonge filmmakers en andere audiovisuele kunstenaars in Noord-Brabant krijgen ook landelijk artistieke erkenning voor hun werk.
3.2.
Culturele braindrain door een schraal productieklimaat De keerzijde is, dat er nogal wat jonge makers zijn die Noord-Brabant na een paar jaar de rug toekeren en hun heil zoeken in de audiovisuele productiecentra: in de eerste plaats Amsterdam en omgeving (het Gooi), vanouds het middelpunt van de Nederlandse film-, televisie- en reclamewereld; in de tweede plaats Rotterdam, waar de gemeente de laatste jaren veel heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling van een audiovisuele industrie. Daar zoeken (en vinden) makers wat ze in Noord-Brabant missen: een levendig productieklimaat, opdrachtgevers, distributeurs, vrije producenten, omroeporganisaties, vakgenoten en bedrijven die ook op internationaal niveau werken, vaklieden voor camerawerk, belichting en montage, et cetera. Hoeveel audiovisueel talent daarnaast verloren gaat doordat jonge makers na verloop van tijd ander werk gaan doen omdat hun creatieve vermogen zich niet uitbetaalt, is niet bekend. Maar ook dat kan een vorm van vervluchtiging zijn van het cultureel kapitaal dat zich in Noord-Brabant op audiovisueel gebied ontwikkelt.
3.3.
Veel podia voor film en andere audiovisuele kunst Noord-Brabant kent een goed gespreid circuit van filmtheaters en andere podia (bijvoorbeeld kunstenaarsinitiatieven en musea) waar audiovisuele kunst gepresenteerd en vertoond kan worden. De filmtheaters programmeren werk van Noord-Brabantse filmmakers, meestal als onderdeel van speciale projecten in samenwerking met of op initiatief van de Vereniging van Brabantse Filmtheaters (VBF). Kunstenaarsinitiatieven en sommige musea of kunstcentra laten experimentele of kunstzinnige (korte) films en documentaires zien. Er zijn kleinschalige provinciale én internationale festivals voor audiovisuele kunst voor audiovisuele kunst.
7
IVA Beleidsonderzoek en Advies
3.4.
Risico’s voor de continuïteit van vertoning en te weinig publiek Dit positieve beeld verbergt zwakke plekken en bedreigingen. Professionalisering en verzakelijking dreigen ten koste te gaan van de flexibiliteit van de programmering van filmtheaters. Kwetsbaar, experimenteel aanbod krijgt daardoor minder kans op vertoning in filmtheaters met hoogwaardige apparatuur en een aantrekkelijke accommodatie. De audiovisuele programmering van kunstenaarsinitiatieven en musea is minder frequent en technisch dikwijls minder geavanceerd. Deze podia zullen over het algemeen ook niet zoveel publiek trekken als de professionele filmtheaters. De organisatorische continuïteit van festivals als TEEK, die op onbezoldigde inzet van jonge makers en liefhebbers zijn aangewezen, loopt steeds gevaar. Terwijl er over het geheel genomen voldoende podia voor audiovisuele kunst zijn, dreigt in sommige steden – bijvoorbeeld Tilburg – een tekort aan doeken. Tot slot is er buiten de kring van kenners en liefhebbers over het algemeen minder publieke belangstelling voor het werk van Noord-Brabantse audiovisuele kunstenaars dan het verdient.
3.5.
Geen aansluiting tussen audiovisuele kunst en regionale omroep Freelance filmmakers staan als groep dikwijls op gespannen voet met de omroeporganisaties die de programmering van zendkanalen beheersen en daarmee de toegang tot een groot publiek. Televisie is het medium bij uitstek om hun werk aan een groot publiek te laten zien. Omroepen zijn tevens belangrijk als afnemer van hun werk en als co-financier en opdrachtgever van nieuwe producties. Zelfstandige filmmakers zijn tot op zekere hoogte afhankelijk van de omroep als sterke marktpartij. Dat geldt niet alleen voor ‘Hilversum’8 maar in principe ook voor de regionale omroepen. Audiovisuele makers die aan de groepsgesprekken deelnamen toonden zich kritisch over aspecten van de positie en rol van Omroep Brabant (OB): de reguliere programmering; het opdrachten- en aankoopbeleid van de omroep; en de benutting van het zendkanaal buiten de reguliere programmering. Men vindt dat OB dat het nagenoeg geen artistiek waardevol audiovisueel werk van Noord-Brabantse bodem laat zien in zijn reguliere programmering. OB zou vaker gebruik moeten maken van het creatieve vermogen dat in Noord-Brabant op audiovisueel gebied aanwezig is, producties moeten uitbesteden en films van onafhankelijke vrije producenten en filmmakers aankopen. Het kanaal waar OB op uitzendt zou ook gebruikt kunnen worden om artistiek waardevol werk tenminste onder de aandacht van kijkers te brengen, ook al zou er niet voor betaald worden. De zendercoördinator televisie van Omroep Brabant lichtte in één van de groepsgesprekken toe dat de regionale omroep slechts een beperkte taak heeft op cultureel gebied. OB is vooral een regionaal nieuwsmedium, besteedt uit dien hoofde aandacht aan culturele activiteiten in de provincie en heeft bescheiden middelen voor de productie en programmering van artistiek waardevolle fictie en documentaires. OB staat echter open voor nadere gesprekken over mogelijkheden om de aansluiting tussen audiovisuele producenten en filmmakers en de regionale omroep te verbeteren.9
3.6.
Groei en krimp van de markt, impulsen voor innovatie Veel audiovisuele makers en producenten die van hun werk willen leven, werken over het algemeen niet voor een anonieme markt maar voor opdrachtgevers in het hele land en soms ook in het buitenland. Zij zijn voor de financiering van producties dus ook voornamelijk aan-
8. Zie IJdens & Van der Werff (2003), Zijn we in beeld? In Rutten, IJdens e.a. (2005), Knelpunten in creatieve productie: creatieve industrie (hoofdstuk 5) wordt onder meer de vervlechting tussen film- en televisieproductie beschreven en de invloedrijke positie die de landelijke omroepen daardoor hebben gekregen. 9. Omroep Brabant staat voor ruim twaalf miljoen euro op de provinciale cultuurbegroting: dat is ruim een derde van de totale cultuurbegroting. De programmering van de regionale omroep dient krachtens de Mediawet gericht te zijn ‘op bevrediging van de in de [...] provincie [...] levende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke behoeften.’ Regionale omroepen bepalen binnen het kader van de wet zelf hun programmabeleid en de provincies mogen daar geen invloed op uitoefenen.
8
IVA Beleidsonderzoek en Advies
gewezen op opdrachtgevers. Opdrachtgevers zijn de landelijke omroeporganisaties, bedrijven op het gebied van media en communicatie en bedrijven en instellingen in diverse andere sectoren (ook non-profitorganisaties). Producenten, filmmakers én opdrachtgevers kunnen voor bepaalde producties een beroep doen op subsidies van overheden en fondsen in Nederland en ook op verschillende Europese subsidieregelingen en fondsen. Op de markt voor audiovisuele producten doet zich sinds jaren een verschuiving voor van traditionele film- en videoproductie naar digitale productietechnieken. Digitale apparatuur is relatief goedkoop en dus toegankelijk voor een grote groep jonge makers, inclusief makers zonder een hogere audiovisuele beroepsopleiding. Er liggen veel kansen voor jonge makers die in staat zijn om snel op de veranderende vraag van opdrachtgevers in te spelen en voor animatiefilmers die nieuwe mogelijkheden krijgen om hun creatieve talent te gebruiken voor commercials, infotainment, serious games en entertainmentgames, voor interactieve cd-roms en voor (andere) Internetproducten.10 De marktpositie van gevestigde bedrijven kan onder druk komen te staan als ze vasthouden aan de traditionele techniek en geen kwaliteits- en efficiencyvoorsprong kunnen houden op nieuwkomers. Beide factoren – nieuwe technieken en competitie op kwaliteit en efficiency – zijn echter ook bevorderlijk voor innovatie. 3.7.
Conclusie Het meest opvallende aspect van de situatie van de audiovisuele kunst in Noord-Brabant is zonder twijfel de spanning tussen het aanwezige creatieve vermogen en de aanwas van jong talent – mede dankzij de kunstopleidingen – enerzijds en het schrale productieklimaat anderzijds. Vooral jonge filmmakers ondervinden hiervan problemen: aan de ene kant zijn ze gehecht aan de lokale, regionale scene waar ze uit voortkomen en waar ze hun netwerk hebben; aan de andere kant trekken de productiecentra van de audiovisuele sector: Amsterdam en Hilversum in de eerste plaats, maar ook Rotterdam waar de gemeente flink heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling van een eigen audiovisuele industrie. Wat oudere filmmakers die in NoordBrabant bleven zijn bijna per definitie degenen die goede verbindingen hebben kunnen leggen met financiers en opdrachtgevers buiten de provincie zónder dat ze zich in de productiecentra hoefden te vestigen. Met andere woorden: de fysieke, geografische afstand tussen NoordBrabant en Amsterdam en Hilversum doet niet ter zake. Het ontbreekt jonge filmmakers in de provincie vooral aan de goede sociale en zakelijke connecties met de productiecentra. Ze zorgen zelf wel voor een levendig creatief klimaat in verschillende Noord-Brabantse steden, maar voor continuïteit in betaald werk en zijn ze veelal afhankelijk van financiers en opdrachtgevers buiten de provincie. Een creatief klimaat is nog geen productieklimaat.
10. Gaming was één van de casussen in het onderzoek naar knelpunten in de creatieve productie ter voorbereiding van de beleidsbrief Ons creatieve vermogen van de ministers van EZ en OCW: Rutten, IJdens e.a., a.w. (hoofdstuk 6). Hoewel de ontwikkeling van games een heel andere context heeft dan bijvoorbeeld de productie van animatiefilms, zijn er belangrijke raakvlakken als het gaat om de creatieve en technische vaardigheden die ervoor vereist zijn.
9
IVA Beleidsonderzoek en Advies
4.
Drie strategische beleidsopties • • • • • •
4.1.
drie strategische beleidsopties finetuning en beperkte uitbreiding van het huidige beleid Noord-Brabant positioneren als laboratorium voor audiovisuele innovatie de audiovisuele sector als speerpunt van cultuureconomisch beleid strategische voorwaarden: audiovisuele infrastructuur en gemeentelijk beleid bewaar het goede maar kies voor de tweede optie met perspectief op de derde
Drie strategische beleidsopties Wat zijn nu de beleidsopties van de provincie vis à vis de stand van zaken die in het voorgaande geschetst is? Welke keuzes kán de provincie maken? Wat kan de provincie doen aan het temperatuurverschil tussen het warme creatieve klimaat en het koele productieklimaat? We bespreken in het volgende eerst drie strategische beleidsopties die van elkaar verschillen qua reikwijdte en ambitieniveau. Deze worden in paragraaf 5 nader uitgewerkt. De e e r s t e optie – finetuning en een beperkte uitbreiding van het bestaande beleid - gaat uit van de mogelijkheden die de provincie heeft in het kader van het vigerende cultuurbeleid voor de periode 2005-2008, zoals dat is beschreven in de nota Cultuur in uitvoering.11 De t w e e d e optie is een nieuwe en specifieke aanpak die uitgaat van het gunstige creatieve klimaat in de provincie: Noord-Brabant op basis van het aanwezige creatieve vermogen positioneren als laboratorium voor audiovisuele innovatie. De d e r d e en meest vérgaande optie richt zich op ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Noord-Brabant als speerpunt van samenhangend economisch én cultuurbeleid waarvoor het in de provincie aanwezige creatieve vermogen een wezenlijke asset is. De drie opties kunnen worden gelezen als conclusies van een analyse van sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen. Op grond van zo’n analyse wordt gekozen voor één van de volgende vier strategieën: - aanvallen als externe kansen makkelijk te grijpen zijn dankzij eigen sterke punten; - verdedigen als externe bedreigingen het hoofd te bieden is dankzij eigen sterke punten; - versterken als eigen middelen te zwak zijn om externe kansen te kunnen grijpen; - en terugtrekken of vermijden als de eigen positie te zwak is om het hoofd te bieden aan externe bedreigingen. De groeiende markt voor nieuwe audiovisuele producten biedt eigenlijk alleen maar kansen. De enige externe bedreigingen zijn de krimpende markt voor traditionele audiovisuele producten en de aantrekkingskracht die de audiovisuele productiecentra uitoefenen op talent uit Noord-Brabant. Inzet van de defensieve eerste beleidsoptie is eigenlijk om bedreigingen zo goed mogelijk het hoofd te bieden door sterke punten te behouden voor zover dat binnen het gegeven beleidskader mogelijk is. Kansen voor nieuw beleid worden niet waargenomen of – als dat wel gebeurt – niet groot genoeg geacht om nieuw beleid te ontwikkelen. Devies: behoud het goede, het moet er niet op achteruit gaan. De tweede beleidsoptie maakt het gunstige creatieve klimaat tot kern van nieuw beleid. Dit bij uitstek sterke punt van de audiovisuele praktijk in de provincie wordt uitgangspunt voor een heroriëntatie van het cultuurbeleid op dit terrein, in combinatie met de economische en culturele kansen die besloten liggen in de innovatieve dynamiek van de audiovisuele sector. Deze offensieve strategie blijft echter beperkt tot de middelen waarover de provincie kan beschikken
11. De definitieve versie van de nota op de website van de provincie is gedateerd op 9 september 2003.
10
IVA Beleidsonderzoek en Advies
in het kader van het cultuurbeleid omdat andere interne resources – bijvoorbeeld in het kader van het economisch beleid – niet ingezet kunnen worden. Devies: nu initiatieven nemen omdat de condities gunstig zijn en er winst te behalen is. De derde beleidsoptie – de audiovisuele sector als speerpunt van cultuureconomisch beleid – gaat eveneens uit van de kansen die zich aandienen maar vereist een langere voorbereiding. De aansluiting tussen economisch en cultureel beleid en de dikwijls taaie interactie tussen diverse partijen die in onderling overleg en in samenwerking tot integraal beleid moeten komen, zijn in termen van de SWOT-analyse als zwak punt van het eigen vermogen te beschouwen. De resulterende strategie is dus: versterken met het oog op de kansen maar zonder uitzicht op onmiddellijk succes. Devies: nu investeren om later te oogsten. Het is goed om bij de afweging van strategische opties te beseffen dat de provincie NoordBrabant voor wat betreft het beleid ten aanzien van de audiovisuele sector in een gunstige uitgangspositie verkeert, in vergelijking met andere provincies. Uit een e-mail enquête onder de andere provincies, waar acht provincies aan meewerkten, blijkt dat daar geen expliciet beleid gevoerd wordt ter bevordering van audiovisuele kunst. Deze sector valt in de regel onder verschillende andere aandachtsvelden. Meest genoemde knelpunten zijn beperkte middelen en beperkte kennis van kansen en mogelijkheden. De meeste provincies verwachten niet dat hun beleid op dit gebied de komende twee jaar zal wijzigen. De provincie Noord-Brabant beschikt met een actieve VBF en NBKS, een eigen subsidieregeling voor filmproducties en het samenwerkingsverband met de vijf steden in BrabantStad over middelen die andere provincies nog veelal ontberen. In combinatie met het levendige creatieve klimaat brengt dit de provincie in de unieke positie om een krachtig audiovisueel beleid te ontwikkelen. 4.2.
Finetuning en een beperkte uitbreiding van het huidige beleid Huidige beleidsmiddelen van de provincie, speciaal of mede op de audiovisuele kunst gericht, zijn de volgende. Alleen bij de eerste twee gaat het specifiek om audiovisuele kunst: - de subsidieregeling voor producties op het gebied van de film (en de podiumkunsten); - ondersteuning van filmtheaters via de Vereniging van Brabantse Filmtheaters (VBF); - incidentele subsidies voor manifestaties en evenementen, zoals bijvoorbeeld festivals; - subsidies voor kunstenaarsinitiatieven die (ook) audiovisuele kunst programmeren in het kader van het beleid voor beeldende kunst en vormgeving; - en de ondersteuning van de infrastructuur voor beeldende kunst, waaronder audiovisuele beeldende kunst, via de Nieuwe Brabantse Kunststichting (NBKS). Daarnaast beschikt de provincie in het kader van het cultuurbeleid over expertise, contacten en bevoegdheden van beleidsmedewerkers en bestuurders die ingezet worden om bijvoorbeeld samenwerking tussen culturele instellingen of gemeenten te bevorderen of om agenda’s van instellingen en gemeenten te beïnvloeden. Dat gebeurt voor een deel in het georganiseerde verband van BrabantStad. Ook onderzoeks- en adviesopdrachten zijn tot deze indirecte beleidsmiddelen te rekenen. De huidige beleidsmiddelen van de provincie voor audiovisuele kunst zijn weliswaar beperkt maar functioneren op zich goed, zo bleek uit de gesprekken met audiovisuele professionals. Zij bespeuren ook een positieve houding ten aanzien van hun sector bij de provincie en waarderen dat. Ze koesteren echter ook verwachtingen ten aanzien van het beleid die verder gaan dat wat er nu gebeurt. Als de doelstellingen en middelen van het bestaande beleid het kader blijven bepalen voor de provinciale ondersteuning van de audiovisuele sector, is het dus de vraag hoe de inzet van bestaande middelen te verbeteren is, welke initiatieven bij het bestaande beleid passen en of de provincie daarmee in voldoende mate tegemoet kan komen aan de verwachtingen die er in het audiovisuele veld bestaan.
11
IVA Beleidsonderzoek en Advies
De nulvariant Het huidige beleid van de provincie op audiovisueel gebied verhindert niet dat jonge makers hun heil elders zoeken uit onbehagen over het productieklimaat of omdat ze meer kansen denken te krijgen als ze zich in de productiecentra vestigen. In de ‘nulvariant’ van de eerste strategische optie is dat ook geen probleem. Voor een deel is de culturele braindrain het onvermijdelijke lot van een betrekkelijk dicht bevolkte provincie met een aantal grote steden met relatief veel kunstopleidingen maar zonder een sterke cultuurindustriële traditie. Zoals seizoenarbeiders uit Polen komen om asperges te steken in Limburg, zo zullen kunstenaars uit Noord-Brabant naar Amsterdam en Rotterdam trekken omdat daar meer werk, inkomsten en erkenning te verdelen is dan in de provincie. Markt en migratie horen nu eenmaal bij elkaar, op regionaal, landelijk en internationaal niveau. De nulvariant gaat uit van laissez faire, laissez aller van de markt en ziet de spontane migratie van talent als onvermijdelijk feit. De huidige beleidsmiddelen – subsidieregeling voor producties, incidentele subsidies voor festivals en andere evenementen, VBF en NBKS – worden gehandhaafd en hoeven niet te worden uitgebreid. De plusvariant De plusvariant gaat ervan uit dat het wenselijk is om het audiovisuele productieklimaat in de provincie te bevorderen en creatief talent hier te houden zonder een nieuw beleid op te tuigen. Door beter te voorzien in de behoefte aan informatie, de beschikbare middelen beter onder de aandacht te brengen, de taken van VBF en NBKS iets te verruimen, het budget voor de productiesubsidies en incidentele subsidies voor festivals te verhogen en de subsidieregelingen nog wat ‘klantvriendelijker’ te maken, geeft de provincie positieve signalen en biedt zij extra faciliteiten. De eerste beleidsoptie, die binnen de grenzen van het huidige cultuurbeleid blijft en gericht is op het bevorderen van de audiovisuele kunst, is in figuur 2 in beeld gebracht. Figuur 2. De eerste strategische beleidsoptie Audiovisuele kunst
II
Cultuur
Ander
beleid
beleid
Audiovisuele industrie
Gezien de externe kansen die zich aandienen en de positieve verwachtingen ten aanzien van het provinciale beleid in de audiovisuele sector, is de nulvariant eigenlijk géén optie. De status quo is niet slecht, maar er is zoveel meer mogelijk en wenselijk, dat de provincie tenminste nieuwe initiatieven zou moeten binnen het kader van het huidige beleid: de plusvariant. In paragraaf 5 wordt de plusvariant van de eerste beleidsoptie nader uitgewerkt.
12
IVA Beleidsonderzoek en Advies
4.3.
Noord-Brabant positioneren als laboratorium voor audiovisuele innovatie De tweede optie behelst een nieuwe, specifieke en offensieve aanpak van het beleid op het gebied van de audiovisuele kunst die uitgaat van het gunstige creatieve klimaat in de provincie en de kansen die zich aandienen door de innovatieve dynamiek van de audiovisuele sector. Noord-Brabant is op grond van de kwaliteit en diversiteit van het aanwezige audiovisuele talent als laboratorium voor audiovisuele innovatie te positioneren. Van de nood een deugd maken is niet het slechtste principe van ondernemerschap. Wat is er mis mee als men elders in Nederland en in audiovisueel Europa met grote belangstelling en waardering kijkt naar Noord-Brabant als bakermat van audiovisueel talent en creativiteit? De provincie kan stimuleren dat jonge makers zich hier kunnen ontwikkelen en een portfolio kunnen ontwikkelen waarmee ze vervolgens uit eigen beweging naar elders vertrekken of worden ‘gekocht’ door de productiecentra. De audiovisuele kunstpraktijk in brede zin – van celluloidfilm tot digitale animatie voor nieuwe media en audiovisuele installaties – en creatieve diversiteit worden op die manier als unique selling point van de provincie ingezet. Als deze investering in creatief talent op wat langere termijn gepaard gaat met een versterking van de audiovisuele industrie in de provincie (de derde optie), kan een versnelling op gang komen. Maar ook als versterking van de audiovisuele industrie in de provincie niet haalbaar is, is het geld dat in het kader van het cultuurbeleid aan audiovisuele innovatie wordt uitgegeven goed besteed. Wat de provincie – en de nieuwe aanwas – met deze positionering verdienen is goodwill, reputatie en sociaal kapitaal. Van de provincie en van andere belanghebbende partijen – opleidingen, producenten, makers zelf – vereist dat wel doelgerichte inspanningen. Het laboratorium voor audiovisuele innovatie is voorlopig op te vatten als een metafoor die praktisch gestalte moet krijgen via verschillende beleidsmiddelen en -initiatieven, inclusief reeds bestaande die er programmatisch mee te verbinden zijn. Ook de tweede beleidsoptie blijft hoofdzakelijk binnen de kaders van het cultuurbeleid – in ieder geval voor wat betreft de middelen die worden ingezet – maar rekt het terrein wel op in de richting van een integraal cultuureconomisch beleid. De tweede optie betekent een tussenstap in die richting, die allerminst zinloos wordt als zo’n integraal beleid voorlopig niet haalbaar blijkt te zijn. Innovatie is de verbindende term tussen de audiovisuele kunstpraktijk en de kenniseconomie. Figuur 3. De tweede strategische beleidsoptie Audiovisuele kunst
Cultuur-
Economisch
beleid
beleid
Audiovisuele industrie
13
IVA Beleidsonderzoek en Advies
4.4.
De audiovisuele sector als speerpunt van cultuureconomisch beleid
Beleidsmiddelen die het kader van het cultuurbeleid te buiten gaan, kunnen belangrijke middelen van een cultuureconomisch stimuleringsbeleid zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor de inrichting van nieuwe middelbare beroepsopleidingen, voor de werving van bedrijven en voor het bevorderen van innovatie. Economisch stimuleringsbeleid wordt hier niet opgevat als beleid ten dienste van de audiovisuele productie maar als speerpuntenbeleid ter versterking van de economie in Noord-Brabant. De redenering is, dat het om economische redenen en in het kader van het economisch beleid van de provincie de moeite waard is om juist de audiovisuele industrie te stimuleren. Dit zou goed passen in het beleid van de provincie zoals dat is neergelegd in de provinciale kadernota sociaal-economisch beleid 2002-2006. ‘Nieuwe kennisintensieve bedrijven zijn de groeiers van de toekomst’, aldus de kadernota.12 Het provinciale (concept) Actieprogramma Innovatie van 2005 bouwt daarop voort.13 Doel van het actieprogramma is de positie van Brabant als innovatieve topregio in Europa verder te versterken door clustering van kennis en industrie (connecting winners), door technostarters te ondersteunen (creating winners) en door flankerend beleid te voeren op het gebied van het vestigingsklimaat, onderwijs-arbeidsmarkt en breedband (enabling winners). De creatieve industrie krijgt speciale aandacht in het actieprogramma vanwege de vernieuwende impulsen die ervan uit kan gaan.14 Zo zullen concentraties van creatieve industrie in de vijf grote Brabantse steden beter met elkaar verbonden worden en wordt het vestigingsklimaat voor deze bedrijven geoptimaliseerd In het kader van BrabantStad. De uitvoering van een en ander is in andere programma’s ondergebracht, maar de provincie wil in de komende jaren wel zorgen voor optimale afstemming tussen verschillende activiteiten en zal tot vervlechting van activiteiten proberen te komen waar dat synergie oplevert. De audiovisuele industrie wordt in deze stukken nergens genoemd, maar maakt natuurlijk wel een belangrijke deel uit van de creatieve industrie. Het aanwezige talent is een van de essentiële resources die nodig zijn voor de ontwikkeling van de creatieve industrie. Deze derde beleidsoptie is in figuur 4 gevisualiseerd. Figuur 4. De derde strategische beleidsoptie Audiovisuele kunst
Cultuur
Economisch
beleid
beleid
Audiovisuele industrie
12. Dynamiek en vernieuwing – de kracht van Noord-Brabant (2002), p. 13. 13. Concept Actieprogramma Innovatie, mei 2005. 14. De Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij (BOM) deed in het kader van het actieprogramma onderzoek naar de potenties van deze sector en presenteerde de resultaten in december 2005 aan de provincie: Created in Brabant. Ontginning van een nieuwe goudmijn (Erik van Oorschot e.a.).
14
IVA Beleidsonderzoek en Advies
4.5.
Conclusie Bewaar het goede maar kies voor de tweede beleidsoptie en houd de derde open zonder het beleid op korte termijn ervan afhankelijk te maken. Dat is het advies op grond van de inventarisatie van sterke en zwakke punten van de audiovisuele kunstpraktijk in Noord-Brabant in relatie tot het huidige beleid en de kansen die zich onafhankelijk van het beleid aandienen. De tweede beleidsoptie – Noord-Brabant positioneren als laboratorium voor audiovisuele innovatie – sluit goed aan bij de sterke punten van de audiovisuele praktijk in de provincie, maar is positief gericht op de kansen die zich aandienen door de innovatieve dynamiek van de sector. Deze optie biedt programmatisch houvast voor de ontwikkeling van nieuwe beleidsinitiatieven die verder gaan dan een uitbreiding van het bestaande cultuurbeleid op dit gebied, maar ook voor een zinvolle integratie van bestaande beleidsmiddelen en nieuwe initiatieven. Tot slot vormt de tweede optie een brug naar de derde optie die nog verder reikt maar die de ontwikkeling van een integraal cultuureconomisch beleid veronderstelt. Noodzakelijke initiatieven op korte termijn mogen daar niet van afhangen.
15
IVA Beleidsonderzoek en Advies
5.
U i t w e r k i n g va n d e s t r a t e g i s c h e b e l e i d s o p t i e s • • • • • •
5.1.
voorstellen, condities en uitvoering finetuning van huidige beleidsmiddelen nieuwe initiatieven binnen het huidige beleidskader Noord-Brabant positioneren als laboratorium voor audiovisuele innovatie de audiovisuele sector als speerpunt van cultuureconomisch beleid de aanwezige culturele en bestuurlijke infrastructuur gebruiken
Voorstellen, condities en uitvoering Na de uiteenzetting van de drie strategische beleidsopties, resulterend in het advies om nieuw beleid te ontwikkelen en bestaande middelen te restylen langs de lijnen van de tweede optie – Noord-Brabant positioneren als laboratorium voor audiovisuele innovatie – volgt nu een nadere uitwerking van alledrie de opties. Alledrie de opties omdat ze weliswaar analytisch van elkaar te onderscheiden zijn maar in de praktijk vloeiend in elkaar overgaan: de eerste optie in de tweede, de tweede in de derde. Het past niet in het bestek van dit adviesrapport om deze voorstellen tot in details uit te werken. Ook een financiële uitwerking is op dit moment en in het bestek van dit advies niet mogelijk. Het gaat erom de voorstellen voldoende contouren te geven als realistische, bestaanbare en uitvoerbare beleidsinitiatieven ter aanpassing en vernieuwing van het beleid van de provincie op het gebied van de audiovisuele kunst. Bij alle opties en initiatieven is de vraag te stellen hoe het best gebruik te maken is van de aanwezige culturele en bestuurlijke infrastructuur: kennis, betrokkenheid en belangen van de audiovisuele sector, de grote steden in Noord-Brabant én het interstedelijke samenwerkingsverband BrabantStad. De voorstellen die worden geopperd zijn gebaseerd op de verwerking van alle gebruikte informatiebronnen: oriënterende gesprekken, documentatiemateriaal en publicaties, de groepsgesprekken met audiovisuele professionals en de e-mail enquête onder andere provincies en de B5 en G4. Dat gaat verder dan louter weer te geven wat gesprekspartners te berde brachten of wat her en der geschreven staat. De auteur van dit rapport heeft getracht diverse suggesties en wensen een plaats te geven binnen het referentiekader van het advies – de drie strategische beleidsopties vis à vis de situatie van de audiovisuele kunst in Noord-Brabant – en er ook zelf elementen aan toegevoegd. Alleen de auteur is verantwoordelijk voor de formulering van de volgende voorstellen.
5.2.
Finetuning van huidige beleidsmiddelen Mede op basis van de oriënterende gesprekken en de groepsgesprekken met audiovisuele professionals zijn een paar voorstellen te doen tot aanpassing van bestaande beleidsmiddelen van de provincie die specifiek of mede gericht zijn op de audiovisuele kunst: a. subsidieregeling voor producties op het gebied van de film (en de podiumkunsten); b. de ondersteuning van filmtheaters via de Vereniging van Brabantse Filmtheaters (VBF); c. subsidies voor manifestaties en evenementen en voor kunstenaarsinitiatieven; d. de ondersteuning van beeldende kunst, waaronder audiovisuele beeldende kunst, via de NBKS.
Ad a. Productiesubsidies voor film (en podiumkunsten) De subsidieregeling voor producties op het gebied van de film (en de podiumkunsten) is bij de meeste filmmakers en producenten bekend en wordt door hen ook positief gewaardeerd. Afgezien van het feit dat niemand tegen meer geld (hogere subsidiebedragen) is, zijn er mineure aanpassingen van de subsidieregeling geopperd, bijvoorbeeld voor wat betreft de termijnen waarop aangevraagd kan worden.
16
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Ad b. De Vereniging van Brabantse Filmtheaters Onder audiovisuele makers bestaat veel waardering voor het werk van de VBF, ook al hebben velen van hen weinig met deze steunfunctie te maken. De meeste filmmakers kennen de VBF door de festivals Film in Brabant en Southern Shorts, die onder auspiciën of met ondersteuning van de VBF georganiseerd worden. In de groepsgesprekken werd een aantal keren onderstreept hoe belangrijk de twee Ontmoetingsdagen voor het Brabantse filmveld waren, de laatste in april 2005. Deze dagen zijn een succes en voor herhaling vatbaar.15 De organisatie ervan brengt echter veel extra werk voor de VBF met zich mee dat buiten de reguliere taken van de vereniging valt, die gericht zijn op het ondersteunen van de vertoning van films. Omzetting van subsidie ad hoc van de provincie voor dit VBF-initiatief in een structurele verhoging van de provinciale subsidie voor de VBF is vanuit het oogpunt van de filmmakers en de VBF gewenst. Dit impliceert echter een verruiming van de doelstelling en taken van de vereniging die daarom beter besproken kan worden als nieuw initiatief binnen het huidige beleidskader: zie paragraaf 5.3., ad e en ad f. Ad c. Subsidies voor manifestaties en evenementen en voor kunstenaarsinitiatieven Incidentele subsidies voor manifestaties en evenementen, zoals bijvoorbeeld festivals, worden toegekend op basis van criteria met betrekking tot kwaliteit, vernieuwing, publieksbereik, betekenis voor de provincie en dergelijke. Voor kunstenaarsinitiatieven, die in aanmerking kunnen komen voor provinciale subsidies die niet één project gebonden zijn, gelden ongeveer dezelfde criteria. Veel kunstenaarsinitiatieven in Noord-Brabant zijn voortgekomen uit kringen van beeldend kunstenaars. Als gevolg van de ‘audiovisualisering’ van de actuele beeldende kunst hebben deze initiatieven de traditionele grenzen van de beeldende kunst allang doorbroken. Wie een ruimte voor actuele beeldende kunst bezoekt, kan daar van alles verwachten, ook films en interactieve media-installaties. De beoordeling van festivals en andere evenementen en van kunstenaarsinitiatieven vereist enerzijds dikwijls specialistische kennis van een bepaalde discipline en anderzijds een open oog voor nieuwe, interdisciplinaire kunstvormen of cross-overs. De audiovisuele kunst – zie bijvoorbeeld het festival Playgrounds 06 – laat zich niet gemakkelijk in één hokje stoppen, en dat geldt ook voor kunstinitiatieven als bijvoorbeeld Ruimte-X in Tilburg. Het is dus zaak om voldoende onafhankelijke deskundigen met een brede kijk op dit terrein als adviseur in te kunnen schakelen. Er zijn geen signalen dat dit nu helemaal niet lukt, maar soms zijn aanvragers er wel beducht voor dat ze tussen de wal en het schip zullen vallen of van het kastje naar de muur gestuurd worden. ‘Verkokering’ is de vakterm voor een situatie die niemand wenst. Voor de provincie is het dus zaak om bij de inrichting en toepassing van de subsidieregelingen geen strikte grenzen te trekken tussen disciplines en alert te zijn op nieuwe ontwikkelingen die om ruimte en specifieke expertise bij de beoordeling vragen. Ad d. De Nieuwe Brabantse Kunststichting De NBKS is de provinciale steunfunctie-instelling op het gebied van de beeldende kunst en vormgeving. Deze instelling is wel bekend bij een flink aantal audiovisuele kunstenaars die vooral de beeldende kunst als referentiekader hebben – en die ook meestal aan een academie voor beeldende kunst zijn opgeleid, maar veel minder bij audiovisuele kunstenaars die als filmmaker zijn opgeleid. De vormen van ondersteuning die de NBKS biedt zouden misschien ook van toepassing kunnen zijn op bepaalde projecten van filmmakers en zeker op experimentele films die even goed in het kader van de actuele beeldende kunst als in het kader van de kunstzinnige film te beoordelen zijn. De middelen van de NBKS zijn dus beter onder de aandacht te brengen van filmmakers die eventueel in aanmerking komen voor ondersteuning door deze instelling. De NBKS beschikt ook over een documentatiebestand van beeldend kunstenaars en vormgevers in de provincie. Dit bestand zou model kunnen staan voor een documentatiebestand van filmmakers, dat hierna in paragraaf 5.3 aan de orde komt.
15. Zie het verslag van de Ontmoetingsdag op 21 april 2005 op www.brabantfilm.nl, de website van de VBF.
17
IVA Beleidsonderzoek en Advies
De hier geopperde bescheiden aanpassingen van de huidige beleidsmiddelen zijn allemaal door de provincie zelf uit te voeren in overleg met de betrokken steunfuncties en met de adviescommissie podiumkunsten en film. 5.3.
Nieuwe initiatieven binnen het huidige beleidskader Aanknopingspunten voor uitbreiding van het huidige beleid beginnen daar waar bestaande provinciale regelingen en organisaties op hun grenzen stuiten. Hier zijn vooral de positie en taak van de steunfunctie-instellingen VBF en NBKS in het geding. De VBF is de enige provinciale organisatie op filmgebied. Doelgroep van de VBF zijn de filmtheaters in Noord-Brabant, en de VBF heeft primair tot taak om initiatieven op het vlak van filmvertoning te stimuleren. Budget en staf van de VBF zijn ook op die taak afgestemd. De VBF onderhoudt echter wel goede betrekkingen met de makers en wordt ook gewaardeerd om haar activiteiten ter bevordering van de vertoning van hun werk, zoals de eerder genoemde festivals Film in Brabant en Southern Shorts. De NBKS richt zich primair op de beeldende kunst en vormgeving en biedt verschillende vormen van ondersteuning aan individuele kunstenaars in de provincie en aan organisaties en initiatieven, inclusief kunstenaars die in hun beeldende werk gebruik maken van audiovisuele middelen. In het volgende wordt voorbijgegaan aan het voornemen van de provincie tot clustering van de steunfuncties en van de gevolgen die dat voor de taak en werkwijze van VBF en NBKS zal hebben. De aandacht gaat uit naar de inhoudelijke aspecten van nieuwe beleidsinitiatieven, de expertise die ervoor nodig is, de toegankelijkheid van activiteiten voor de doelgroep(en) en het draagvlak ervoor in de audiovisuele sector. Beleidsinitiatieven die qua doelstellingen en domein binnen het huidige beleidskader passen maar wel om een uitbreiding van de middelen vragen, zijn: e. een centraal informatiepunt voor audiovisuele professionals; f. een permanente ontmoetingsplaats met een consulent voor de audiovisuele sector; g. zichtbaarheid van de audiovisuele kunst in Noord-Brabant vergroten; h. onderzoeken hoe Omroep Brabant meer kan betekenen voor de audiovisuele kunst in de provincie.
Ad e. Een centraal informatiepunt voor audiovisuele professionals Uit gesprekken met audiovisuele professionals in de provincie bleek dat er veel behoefte is aan een permanent informatiepunt. Naast een actueel adressenbestand dat wordt gevoed door filmmakers zelf die bereikbaar willen zijn voor vakgenoten bestaat er behoefte aan actuele informatie over vertoningen van het werk van collega’s in de filmtheaters, op festivals, in kunstenaarsinitiatieven en op andere podia. Ook die informatie kan geleverd worden door de filmmakers wier werk vertoond wordt zelf. Voor de database die een belangrijk deel zal vormen van het werkkapitaal van het informatiepunt kan tevens een beroep gedaan worden op de Nederlandse Film Database (www.nfdb.nl) en de VBF en NBKS. Net als bij het NBKSbestand zullen criteria van pro Er moet alleen een plek zijn waar de informatie wordt verwerkt, opgeslagen en beschikbaar gesteld via een elektronische nieuwsbrief en een website. Deze functie ligt dicht bij de informatietaken van de VBF en NBKS. Wáár het informatiepunt wordt ondergebracht is niet zo relevant als filmmakers en andere audiovisuele kunstenaars vooral via Internet communiceren met het informatiepunt en vervolgens elkaar gemakkelijk kunnen bereiken. De provincie zou in overleg met de VBF en NBKS moeten bepalen hoe en waar het informatie- en documentatiepunt het snelst en het best te realiseren is. Als de door de provincie gewenste clustering van steunfuncties op korte termijn zijn beslag krijgt, is ook snel te beslissen over de plaats van het informatiepunt. Ad f. Een permanente ontmoetingsplaats met een consulent voor de audiovisuele sector Onder filmmakers en andere audiovisuele kunstenaars in Noord-Brabant bestaat niet alleen een sterke behoefte aan een informatiepunt maar ook aan een permanente ontmoetingsplaats. Voor hen is er geen soortgelijke steunfunctie als voor musici, theatermakers en beel-
18
IVA Beleidsonderzoek en Advies
dend kunstenaars, en dat wordt als een groot gemis ervaren. Tussen de Ontmoetingsdagen van de VBF valt een te groot gat in de tijd en de Vereniging Toonbeeld van het Zuiden beschikt niet over de middelen om in alle relevante behoeften aan informatie en onderlinge communicatie van filmmakers te voorzien. Als het informatiepunt (ad e) tegelijk een fysieke ontmoetingsplek moet zijn waar men ook aan informatie kan komen in gesprek met vakgenoten en anderen die zich nauw betrokken voelen bij de audiovisuele praktijk – en dat is een wens die sterk leeft –, speelt de locatie wél een belangrijke rol. Noch de VBF noch de NBKS zijn op hun huidige locatie geëquipeerd om als permanente ontmoetingsplek voor filmmakers en andere audiovisuele kunstenaars te dienen en beschikken nu ook niet over de capaciteit om hen van advies te dienen over bijvoorbeeld de financiering van filmprojecten. Wil er dus op korte termijn een centraal ontmoetingspunt voor de audiovisuele sector tot stand komen, dan zal dat een nieuwe locatie moeten zijn die gemakkelijk te bereiken is, die plaats biedt voor een klein kantoor, waar films (in kleine kring) vertoond kunnen worden en waar tenminste en een bescheiden horecafaciliteit is. Tilburg heeft qua bereikbaarheid goede papieren. Als de gemeente Tilburg bovendien bereid is om de vestiging van een provinciaal informatie- en ontmoetingspunt – voorlopige werknaam: Brabants Bureau voor het Bewegend Beeld (BBBB) – te ondersteunen, kunnen er snel zaken worden gedaan. De aanstelling van een consulent bij het informatie- en ontmoetingspunt, die filmmakers bijvoorbeeld van advies kan dienen over de financiering van films en over andere resources en faciliteiten, gaat nóg een stap verder. Doel daarvan is om meer geld van buiten voor producties van filmmakers in Noord-Brabant te genereren, bijvoorbeeld uit landelijke en Europese fondsen.16 Het bureau zou overigens ook een rol moeten spelen als initiator of host van het professionele en publiek debat over relevante thema’s in verband met de artistieke, technologische en economische ontwikkeling van de audiovisuele productie. Nota bene: het BBBB is een functie die eventueel is onder te brengen of aan te haken bij een bestaande organisatie (bijvoorbeeld de VBF) of bij een cluster van steunfuncties voor verschillende disciplines en die dus niet perse de vorm hoeft te krijgen van een aparte, zelfstandige organisatie. Ad g. Zichtbaarheid van de audiovisuele kunst in Noord-Brabant Vanuit het informatie- en ontmoetingspunt voor de audiovisuele sector in Noord-Brabant is ook doelgericht te werken aan het vergroten van de zichtbaarheid van het werk van filmmakers en andere audiovisuele kunstenaars uit de provincie. Net zoals de NBKS NoordBrabantse beeldend kunstenaars in het licht zet door middel van presentaties en publicaties, zo kan het werk van Noord-Brabantse filmmakers via diverse middelen, inclusief dvd’s en moviestreaming via Internet onder de aandacht gebracht worden van een groot publiek. Via de website van het BBBB kan het publiek aan informatie komen over het oeuvre van filmmakers en worden doorverwezen naar andere relevante sites. Tot slot kunnen vanuit het BBBB ook promotie-activiteiten ad hoc worden ondernomen. Ad h. De betekenis van Omroep Brabant voor de audiovisuele kunst Omroep Brabant (OB) is in de omschrijving van de opdracht voor het onderhavige advies niet bij de beleidsmiddelen op audiovisueel gebied genoemd. Dat is te verklaren door de wettelijke regeling van de positie van de regionale omroep. De provincie heeft in het kader van de Mediawet zeer beperkte mogelijkheden om invloed uit te oefenen op het beleid van de regionale omroep nádat het Commissariaat voor de Media heeft besloten – op advies van de provincie – om zendtijd toe te wijzen aan een regionale omroepinstelling. De OB is dus geen gewone instelling die door de provincie gesubsidieerd wordt onder specifieke voorwaarden die door de provincie zelf worden vastgesteld. De provincie kan OB wél uitnodigen om een gesprek aan te gaan met onafhankelijke filmmakers en andere audiovisuele professionals over de manier waarop de omroep eventueel meer kan betekenen voor de audiovisuele productie in Noord16. Filmmakers zijn altijd op zoek naar geld voor een volgend project. De vraag hoe (uit welke bronnen) filmmakers in Noord-Brabant hun werk financieren, is een apart onderzoekje waard. Als ze er dankzij de adviezen van een provinciale consulent in slagen om meer geld uit meer bronnen te verwerven, is dat een graadmeter voor de effectiviteit van zo’n consulentschap.
19
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Brabant. Bij Omroep Brabant is bereidheid tot zo’n gesprek te bespeuren. De inzet van het gesprek én de kans op positieve resultaten zou worden verhoogd als de provincie financieel zou bijdragen aan een gezamenlijk door filmmakers en OB te ontwikkelen en te organiseren proefproject. 5.4.
Profilering van het beleid ten aanzien van de audiovisuele kunst: Noord-Brabant als laboratorium voor audiovisuele innovatie Kerngedachte van de tweede strategische beleidsoptie is, dat Noord-Brabant rijk is aan talent en creativiteit op audiovisueel gebied en dat dit voordeel gekoesterd, verder ontwikkeld en geëxploiteerd moet worden. Zoals de kenniseconomie vraagt om investeringen in innovatief onderwijs, zo vraagt de audiovisuele industrie om investeringen in de innovatie van audiovisuele concepten en technologieën (inclusief artistieke procédés). Verrijking van het culturele kapitaal (kennis, competenties, innovatiegerichtheid) en het sociale kapitaal (netwerken, samenwerkingsverbanden) staan voorop. Audiovisueel onderzoek en experiment zijn trefwoorden. Bij de ontwikkeling van deze aanpak zou optimaal gebruik gemaakt moeten worden van de expertise en ervaring die er op dit vlak in de provincie aanwezig is – bijvoorbeeld bij de Academie St. Joost, het NIAf en de VBF – en zal tevens samengewerkt moeten worden met de grote gemeenten. Het valt te overwegen om dit nieuwe provinciale beleid in het kader van BrabantStad te ontwikkelen of in nauw overleg met afzonderlijke gemeenten die uitgesproken ambities hebben op het vlak van de audiovisuele kunst. De provincie kan deze optie op drie manieren concretiseren in het kader van het provinciaal cultuurbeleid: i. in de eerste plaats door reeds her en der bestaande initiatieven en activiteiten op dit terrein te stimuleren via een nieuwe subsidieregeling; j. in de tweede plaats door een provinciaal centrum voor audiovisuele innovatie in te richten of de totstandkoming van zo’n centrum financieel te ondersteunen; k. in de derde plaats door een tweejaarlijkse festival voor audiovisuele kunst te ondersteunen.
Ad i. Bestaande innovatieve audiovisuele initiatieven In verschillende steden bestaan initiatieven en activiteiten die gericht zijn op audiovisueel onderzoek en experiment en op nieuwe vormen van publieke vertoning. De ontwikkeling en zichtbaarheid van zulke initiatieven zijn door te provincie te stimuleren – al dan niet in aanvulling op gemeentelijke subsidie – door een programmatische subsidieregeling die expliciet ten doel heeft om audiovisuele innovatie in brede zin te bevorderen. De subsidieregeling zou bestemd moeten zijn voor reeds bestaande initiatieven die hun betekenis op dit vlak hebben aangetoond maar (tijdelijk) extra middelen nodig hebben voor nieuwe projecten of om een volgende stap in hun ontwikkeling te kunnen zetten. Hier valt – bij wijze van voorbeeld! – te denken aan initiatieven zoals de Zesde Kolonne en het MAD emergent art centre in Eindhoven en Idee-Fixe in Breda. Ter voorbereiding van zo’n subsidieregeling dienen het doel ervan én het begrip audiovisuele innovatie eerst goed te worden omschreven. Tevens zou een inventarisatie gemaakt moeten worden van de desbetreffende initiatieven, die meteen een publicatie kan opleveren waarin de initiatieven worden beschreven en waarin de provincie haar visie op Noord-Brabant als laboratorium voor audiovisuele innovatie geeft. Ad j. Een centrum voor audiovisuele innovatie De oprichting van een provinciaal centrum voor audiovisuele innovatie – voorlopige werknaam: Centrum voor Audiovisuele Innovatie in Brabant (CAIB) – is de tweede manier om Noord-Brabant te profileren als habitat van audiovisueel onderzoek en experiment. Welke functies precies in zo’n centrum zouden moeten worden ondergebracht is een kwestie van nadere uitwerking, maar kennis en innovatie vormen de basis. Activiteiten op het vlak van informatievoorziening, onderlinge contacten, onderlinge contacten, zakelijke ondersteuning en
20
IVA Beleidsonderzoek en Advies
professioneel en publiek debat kwamen al aan de orde in paragraaf 5.3, als taken van het BBBB. Die taken kunnen om redenen van doelmatigheid en herkenbaarheid eventueel ook worden gecombineerd met die van het CAIB, maar dan zijn ze ondergeschikt aan een inhoudelijk en artistiek hoofddoel: de ontwikkeling van de innovatieve audiovisuele praktijk te bevorderen. Het CAIB zal inhoudelijk dus ook selectiever moeten zijn met betrekking tot de activiteiten en projecten die het organiseert en ondersteunt. Het ligt voor de hand dat de provincie bij de ontwikkeling van het centrum nauw samenwerkt met de gemeente waar het gevestigd wordt en met instellingen waar veel kennis van de audiovisuele praktijk aanwezig is, zoals de Academie St. Joost, de Designacademie en het NIAf.17 Die kennis is ook aanwezig bij commerciële bedrijven in Noord-Brabant die zich op de exploitatie van audiovisuele techniek richten, zoals bijvoorbeeld MK218 in Breda, of op de ontwikkeling van toegepaste graphics en games. Technologische en artistieke vernieuwing gaan vaak met elkaar samen, en die verbinding zou dus ook een belangrijke plaats moeten krijgen in een centrum voor audiovisuele innovatie. In Tilburg en Breda bestaan reeds plannen voor respectievelijk een centrum voor beeldcultuur19 en een audiovisuele productiewerkplaats, en in Eindhoven bestaan ook verschillende initiatieven die virtueel als één centrum voor audiovisuele innovatie gezien zouden kunnen worden. Hoewel ’s-Hertogenbosch wat dit betreft minder prominent is, is daar wel gedacht aan de ontwikkeling van een werkplaats voor digitale kunst. De provincie kan het verschil maken bij de ontwikkeling van gemeentelijke plannen op dit vlak door het plan dat het best aansluit bij de provinciale ambities en dat conceptueel, zakelijk en qua personele kwaliteit het best in elkaar zit ambtelijk, bestuurlijk en financieel te ondersteunen. Om te beginnen zou de provincie op korte termijn een symposium met betrokken gemeenten, initiatiefnemers en audiovisuele professionals en bedrijven kunnen organiseren over de verschillende plannen – bijvoorbeeld in het kader van BrabantStad –, waar zij ook het eigen concept van een centrum voor audiovisuele innovatie toelicht.20 Ad k. Een festival voor audiovisuele innovatie Noord-Brabant kent een aantal film- en audiovisuele festivals die één of meer aspecten van de audiovisuele kunsten laten zien: Film in Brabant, TEEK, Southern Shorts en in 2006 voor het eerst Playgrounds 06 en STRP. Sommige presenteren uitsluitend of vooral werk van Noord-Brabantse filmmakers en audiovisuele kunstenaars; andere tonen nieuwe producties van makers van buiten de provincie of landsgrenzen. Ook hier kan de provincie ad hoc festivals ondersteunen die het best passen in een vernieuwd beleid waarin het concept audiovisuele innovatie centraal staat (te vergelijken met de onder a. genoemde subsidiëring van audiovisuele initiatieven). De provincie kan ook extra middelen inzetten om één festival te ondersteunen – bijvoorbeeld om de twee jaar – dat de nieuwste ontwikkelingen in een breed gedefinieerd spectrum van audiovisuele kunst uit Noord-Brabant laat zien én dat landelijke en internationale aandacht verdient. De nadruk zou moeten liggen op de kwaliteit en diversiteit van de actuele audiovisuele kunstpraktijk in Noord-Brabant – van film tot veejay en audiovisuele installaties van beeldend kunstenaars – en niet op de herkomst van de makers. Met andere woorden: het publiek (mensen uit het vak en ander publiek dat nieuwsgierig is naar nieuwe ontwikkelingen in de audiovisuele kunst) moet aangesproken worden op de inhoud, niet op de herkomst van wat er te zien en te horen is. Door op zo’n festival ook een paar bekende buiten-
17. Mogelijk kan zelfs Omroep Brabant partner in het CAIB zijn bij de ontwikkeling van nieuwe vormen van mediagebruik in de provincie. 18. MK2 is een groot bedrijf dat audiovisuele apparatuur verhuurt aan professionele gebruikers en waar dus veel kennis aanwezig is over de nieuwste camera’s, montagetafels, belichtingsapparatuur et cetera. 19. In het boek Beeldcultuur (2004, p. 11) omschrijft Hans van Driel dit begrip als ‘een samenleving waarin verschillende beeldende media functioneren naast de vertrouwde media als radio, boek en krant.’ Daar is aan toe te voegen dat de beeldculturele samenleving eveneens consequenties heeft voor de ontwikkeling van de traditionele kunstvormen. In dit verband kan gesproken worden van de ‘audiovisualisering’ van theater, muziek en beeldende kunst, mede onder invloed van de digitale revolutie. 20. Het is en blijft een delicate kwestie hoe de provincie hierin moet optreden: in dit geval net als bij andere, eerdere situaties waarbij de provincie Wunschpartner is van meerdere gemeenten voor de realisatie van culturele plannen.
21
IVA Beleidsonderzoek en Advies
landse kunstenaars uit te nodigen die aan het front van de audiovisuele innovatie staan – en die bijvoorbeeld een masterclass of workshop te laten geven –, is de aansluiting van de regionale bij de internationale scene te bevorderen. Het festival, dat een staalkaart te zien geeft van nieuwe audiovisuele kunst in Noord-Brabant, kan gepaard gaan met de productie van een publicatie of cd-rom die de productie in de laatste twee jaar documenteert.21 5.5.
De audiovisuele sector als speerpunt van cultuureconomisch beleid De derde strategische optie betekent dat het zwaartepunt bij de formulering van doelstellingen en de keuze van beleidsmiddelen verschuift naar het economisch beleid óf dat cultuurbeleid en economisch beleid ‘fuseren’ in een nieuw integraal cultuureconomisch beleid. Zo’n beleid is niet met een paar pennenstreken bezegeld. Culturele en economische waarden en activiteiten vallen niet zomaar samen omdat beleidsmakers dat wensen. Een genuanceerd en evenwichtig cultuureconomisch beleid zal tot stand komen via leersituaties met positieve én negatieve resultaten. Dat heeft veel meer voeten in de aarde dan aanpassingen van het bestaande cultuurbeleid en nieuwe initiatieven die binnen het kader van dat beleid te nemen zijn. Het is verstandig om in dit adviesrapport te zwijgen over zaken waarover in het bestek van de opdracht niet gesproken kan worden. De volgende uitwerking blijft daarom beperkt tot een paar eerste stappen die te zetten zijn op de weg naar een cultuureconomisch beleid waarin de audiovisuele sector een speerpunt zou moeten zijn: l. de audiovisuele sector als pilot van het creatieve industriebeleid van BrabantStad; m. onderzoek naar de economische betekenis en organisatie van de audiovisuele industrie in Noord-Brabant.
Ad l. De audiovisuele sector als pilot van het creatieve industriebeleid van BrabantStad Aanknopingspunten voor de derde beleidsoptie in het huidige economisch beleid zijn al besproken in paragraaf 4.4. Het gaat dan vooral om het Actieprogramma Innovatie van de provincie en de inspanningen die de provincie samen met de vijf grote Noord-Brabantse gemeenten onderneemt om BrabantStad op de kaart te zetten. Audiovisuele makers en producenten zijn zich nog te weinig bewust van de kansen die hier liggen. Versterking van hun deelname aan de relevante beleidscircuits is noodzakelijk om de audiovisuele sector beter in beeld te brengen. Van de kant van de betrokken beleidsmakers en bestuurders mag echter ook verwacht worden dat ze een open oog hebben voor de dynamiek van de creatieve industrie en hun operationele doelen en initiatieven baseren op een gedegen analyse van het potentieel van verschillende sectoren. De audiovisuele sector biedt een bij uitstek gunstige leersituatie omdat de traditionele scheiding tussen kunst en commercie in deze sector niet zo scherp ligt als in andere kunstsectoren en omdat deze sector zo’n uitgebreide en gevarieerde waardeketen kent.22 Daarom kan de ontwikkeling van nieuw beleid ten aanzien van de audiovisuele sector ook heel goed een pilot zijn voor de vorming van een integraal cultuureconomisch beleid in het kader van BrabantStad. Ad m. Onderzoek naar de betekenis en organisatie van de audiovisuele industrie Beleidsmakers en bestuurders gaan met hun helikopterview wel eens voorbij aan de specifieke situatie, organisatie en behoeften van afzonderlijke sectoren die (te) gemakkelijk op één hoop gegooid worden – soms met het fragwürdige argument dat cross-overs en interdisciplinariteit per definitie tot culturele innovatie leiden. Zo dreigt de discussie over cultuur en economie, de creatieve industrie en de creatieve stad ‘over de hoofden’ heen te gaan van de professionals in de afzonderlijke disciplines. De discussie heeft hun op die manier ook weinig te bieden. Wij pleiten voor een goede balans tussen een generieke benadering van het vraag21. Daarbij is gebruik te maken van informatie die wordt opgeslagen in het audiovisuele documentatiebestand dat in paragraaf 5.3 onder punt a is genoemd. 22. Zie de TNO-rapporten Knelpunten in de creatieve productie (2005, pp. 33-49), Marktverkenning televisieproducenten (2004) en Marktverkenning facilitaire bedrijven in de audiovisuele sector (2004).
22
IVA Beleidsonderzoek en Advies
stuk van cultuur en economie (creatieve industrie) enerzijds, en gedegen analyses van de organisatie en ontwikkeling van specifieke creatieve sectoren anderzijds.23 Onderzoek naar de betekenis van de audiovisuele industrie in Noord-Brabant – al dan niet in het kader van BrabantStad – zou duidelijk kunnen maken wat het belang van deze sector voor de economie van Noord-Brabant is, wat de kansen op en condities voor groei van de sector zijn en hoe het in de provincie aanwezige creatieve vermogen optimaal benut kan worden als asset voor de cultuureconomische ontwikkeling van de provincie en de het Noord-Brabantse stedencluster. Zo’n onderzoek kan deel uitmaken van de eerste fase van de ‘pilot audiovisuele sector’ in het kader van BrabantStad. 5.6.
Creatief beleid door samenwerking tussen provincie, gemeenten en audiovisuele sector Initiatieven die onder de eerste beleidsoptie vallen – finetuning en aanpassing van bestaande beleidsmiddelen op het gebied van de audiovisuele kunst – zijn nagenoeg geheel door de provincie zelf en de betrokken steunfuncties en adviescommissie te realiseren. De provincie kan voor de positionering van Noord-Brabant als laboratorium voor audiovisuele innovatie in samenwerking met het veld gebruik maken van de inhoudelijke kracht van de audiovisuele sector: creativiteit en innovatie krijgen in de eerste plaats gestalte in het werk en in het gesprek van audiovisuele kunstenaars, professionals en ondernemers. Daar ligt overigens ook een grote eigen verantwoordelijkheid van het veld. De bereidheid om die verantwoordelijkheid te nemen mag groot geacht worden, zeker als de provincie een stimulerende rol speelt. De steunfuncties en ook andere instellingen zoals het NIAf en de kunstopleidingen zijn belangrijke partners als het erom gaat Noord-Brabant te positioneren als laboratorium voor audiovisuele innovatie. De tweede én derde beleidsoptie vragen echter ook om intensieve samenwerking met de grote steden van Noord-Brabant die in uiteenlopende mate en op verschillende manieren bezig zijn met de creatieve industrie. Dit buzz-word blijkt in ieder geval nieuwe impulsen te geven aan een beleidsvertoog dat afzonderlijke disciplines overstijgt, het thema van stedelijke cultuur nieuw leven in te blazen en nieuw licht te werpen op de verbinding tussen cultuur en economie. De provincie kan een belangrijke rol spelen in deze discussie door alleen al zichtbaar te maken en te documenteren wat er in verschillende steden op dit vlak gebeurt en het gesprek erover te stimuleren.24 Nieuw beleid van de provincie op het gebied van de audiovisuele kunst en industrie zal dus in afstemming met de steden en de sector gestalte moeten krijgen. De rol van de provincie – of van een door de provincie in te zetten organisatie, adviseur of kwartiermaker – zal afwisselend die zijn van initiatiefnemer, partner in een gezamenlijk project en selectieve medefinancier van initiatieven die op lokaal niveau en/of vanuit het veld genomen worden. Dat kan overigens lastig zijn. Het valt niet te ontkennen dat de Noord-Brabantse steden ondanks het samenwerkingsverband BrabantStad ook blijven rivaliseren. Nu eens neemt de één een voorsprong op een bepaald gebied en lopen de anderen een achterstand op, dan weer is een andere stad net iets slagvaardiger in het uitvoeren van plannen die elders ook bestaan.25 Voor de provincie is het zaak om de meest kansrijke initiatieven die het best aansluiten bij het provinciaal beleid
23. Zie opnieuw het TNO-rapport Knelpunten in creatieve productie, waarin generieke problemen van de creatieve productie worden besproken maar ook vijf afzonderlijke casussen worden belicht: vormgeving, gaming, de audiovisuele industrie, de oude muziek en het ‘polydisciplinaire netwerk’ Rotterdam. Iedere casus heeft een eigen geschiedenis en laat eigen culturele en economische mechanismen en idiosyncrasieën zien en vraagt dus ook om een behoedzame, sensibele en specifieke beleidsaanpak als het erom gaat knelpunten weg te nemen. 24. Zie Hans Mommaas en Simon de Wijs (2006), Creatieve industrie BrabantStad – II. Kansen voor beleid, een notitie in het kader van BrabantStad die werd geschreven in opdracht van de provincie. 25. Zo maakte een klein berichtje in het Brabants Dagblad van 22 februari 2006 onder de kop ‘Breda hekelt handelwijze Tilburg’ melding van controverses tussen Breda en Tilburg. De laatste stad ging volgens dit bericht voor de tweede keer in korte tijd aan de slag met projecten die concurreren met lopende projecten in Breda. ‘Wethouder Adank van Breda vraagt zich af of de samenwerking in BrabantStad op deze wijze nog wel zin heeft.’
23
IVA Beleidsonderzoek en Advies
te ondersteunen en helder te communiceren waarom andere initiatieven het zonder provinciale steun zullen moeten stellen. Een sterk inhoudelijk verhaal van de provincie zelf, dat draagvlak heeft in het veld, is een belangrijke voorwaarde om als provincie succesvol aan het bestuurlijke spel te kunnen deelnemen.
24
IVA Beleidsonderzoek en Advies
6.
A a n b e ve l i n g e n vo o r d e k o r t e t e rm i j n , b i j w ij z e va n c o n c l u s i e In deze slotparagraaf formuleren we bij wijze van conclusie een aantal aanbevelingen voor de korte termijn: acties die in 2006 starten en die in 2007 tot feitelijke resultaten moeten leiden. • • • • • • • • •
6.1.
eerst een strategische keuze een centraal punt voor informatie, ontmoeting en debat samenwerking tussen Omroep Brabant en audiovisuele makers programmasubsidie voor innovatieve audiovisuele initiatieven een Noord-Brabants centrum voor audiovisuele innovatie een tweejaarlijks festival voor audiovisuele innovatie de audiovisuele sector als pilot voor cultuureconomisch beleid onderzoek naar de economisch betekenis van de audiovisuele sector in Noord-Brabant een ‘projectontwikkelaar’ inhuren voor de komende anderhalf jaar
Kies eerst voor een strategische beleidsoptie De eerste aanbeveling voor de korte termijn heeft betrekking op de keuze voor één van de drie strategische beleidsopties: een aanpassing van het huidige, beperkte beleid op het gebied van de audiovisuele kunst (de eerste beleidsoptie); Noord-Brabant positioneren als laboratorium voor audiovisuele innovatie (de tweede optie); of de audiovisuele industrie tot een speerpunt van cultuureconomisch beleid maken. ‘Bewaar het goede maar kies voor de tweede beleidsoptie en houd de derde open zonder het beleid op korte termijn ervan afhankelijk te maken.’ Aldus de conclusie van de strategische analyse in paragraaf 4. Alle signalen wijzen in dezelfde richting: de tijd is rijp om de stille kracht van de provincie Noord-Brabant als kraamkamer en bakermat van audiovisueel talent tot kern te maken van een actief en offensief beleid op het gebied van de audiovisuele kunst. De tweede beleidsoptie biedt een programmatisch kader voor acties op korte termijn die aansluiten bij de huidige beleidsmiddelen en de aanwezige culturele en bestuurlijke infrastructuur. Acties op korte termijn zijn te verbinden met een cultuureconomisch perspectief op langere termijn. Beleidsinitiatieven op de korte termijn moeten niet afhankelijk gemaakt worden van moeilijk te sturen en onvoorspelbare ontwikkelingen op langere termijn, maar ze mogen – en moeten – wel bijdragen tot de gewenste ontwikkeling. Om de audiovisuele sector op wat langere termijn tot speerpunt van cultuureconomisch beleid te kunnen maken, moet er nu wel een connectie gelegd worden met het economisch beleid.
6.2.
Richt een centraal punt in voor informatie, ontmoeting en debat Een centraal punt voor informatie, ontmoeting en debat – voorlopige werknaam: Brabants Bureau voor het Bewegend Beeld – zou voldoen aan een sterke behoefte van filmmakers en audiovisuele kunstenaars in de provincie. Het bureau kan tevens initiatieven nemen om de zichtbaarheid en bekendheid van de Noord-Brabantse audiovisuele kunst te bevorderen. Het bureau – niet noodzakelijk een nieuwe, zelfstandige organisatie – is nog completer met een consulent die audiovisuele makers en producenten zakelijk kan adviseren over bijvoorbeeld financieringsbronnen en andere resources. Dit plan is snel te realiseren in overleg met VBF, NBKS, Toonbeeld van het Zuiden en met een stad die op de een of andere manier wil bijdragen aan de huisvesting en/of exploitatiekosten. Tilburg zou een goede kandidaat kunnen zijn, maar de locatie van het bureau zal ook afhangen van de voorgenomen clustering van steunfuncties. Die clustering mag géén argument zijn om de totstandkoming van het bureau op de lange baan te schuiven. Zie paragraaf 5.3: ad e, f en g.
25
IVA Beleidsonderzoek en Advies
6.3.
Stimuleer samenwerking tussen Omroep Brabant en audiovisuele makers in de provincie Audiovisuele makers in Noord-Brabant staan nogal kritisch tegenover Omroep Brabant. Het zou goed zijn om voor alle betrokkenen helder te maken binnen welk kader OB opereert en welke mogelijkheden OB heeft om meer te doen met het creatieve vermogen en de producties van filmmakers in de provincie. Uitzending via televisie maakt het publieksbereik van hun werk veel groter dan wanneer het alleen in filmtheaters en door andere podia vertoond wordt. De provincie kan OB uitnodigen om daarover een gesprek aan te gaan met onafhankelijke filmmakers en andere audiovisuele professionals. Bij Omroep Brabant bestaat bereidheid tot zo’n gesprek. De inzet van het gesprek én de kans op positieve resultaten zou worden verhoogd als de provincie bijvoorbeeld financieel zou bijdragen aan een gezamenlijk door een aantal filmmakers en OB te ontwikkelen en te organiseren proefproject. Zie paragraaf 5.3: ad h.
6.4.
Ontwerp een provinciale programmasubsidie voor innovatieve audiovisuele initiatieven In verschillende steden bestaan initiatieven en activiteiten die gericht zijn op audiovisueel onderzoek en experiment en op nieuwe vormen van publieke vertoning. Dergelijke activiteiten passen dikwijls niet goed in het vakje ‘productie’ en evenmin in het vakje ‘vertoning’: het gaat om de ontwikkeling en presentatie van creatieve concepten. De ontwikkeling en zichtbaarheid van zulke initiatieven is door te provincie te stimuleren – al dan niet in aanvulling op gemeentelijke subsidie – door een programmatische subsidieregeling die expliciet ten doel heeft om audiovisuele innovatie in brede zin te bevorderen. De subsidieregeling zou bestemd moeten zijn voor reeds bestaande initiatieven die hun betekenis op dit vlak hebben aangetoond maar (tijdelijk) extra middelen nodig hebben voor nieuwe projecten, voor audiovisueel onderzoek of om een volgende stap in hun ontwikkeling te kunnen zetten. Zie paragraaf 5.4: ad i.
6.5.
Ontwikkel een Noord-Brabants centrum voor audiovisuele innovatie De oprichting van een provinciaal centrum voor audiovisuele innovatie – voorlopige werknaam: Centrum voor Audiovisuele Innovatie in Brabant (CAIB) – is een krachtig middel om Noord-Brabant te profileren als habitat van audiovisueel onderzoek en experiment. Welke functies precies in zo’n centrum zouden moeten worden ondergebracht, is een kwestie van nadere uitwerking. Kennisontwikkeling, audiovisueel onderzoek en innovatie vormen de basis. Het ligt voor de hand dat de provincie bij de ontwikkeling van het centrum nauw samenwerkt met de gemeente waar het gevestigd wordt en met instellingen en bedrijven die over veel kennis van de audiovisuele praktijk beschikken. Om te beginnen zou de provincie op korte termijn – bijvoorbeeld in september 2006 – een symposium met betrokken gemeenten, initiatiefnemers en audiovisuele professionals en bedrijven kunnen organiseren over plannen die her en der in deze richting bestaan, waar zij ook haar eigen concept van een centrum voor audiovisuele innovatie presenteert. Zie paragraaf 5.4: ad j.
6.6.
Laat plannen maken voor een festival voor audiovisuele innovatie Noord-Brabant kent een aantal film- en audiovisuele festivals die één of meer aspecten van de audiovisuele kunsten laten zien en die direct (via een verdeelprogramma) of indirect (via de VBF) dor de provincie gesubsidieerd worden. Door extra middelen uit te trekken is één tweejaarlijks festival te ondersteunen dat de nieuwste ontwikkelingen in een breed gedefinieerd spectrum van audiovisuele kunst uit Noord-Brabant laat zien én dat landelijke en internationale aandacht verdient. Film in Brabant, de bestaande tweejaarlijkse presentatie van nieuwe films uit Noord-Brabant, kan in het nieuwe, bredere festival worden opgenomen. De nadruk zou moeten liggen op de kwaliteit en diversiteit van de actuele audiovisuele kunstpraktijk in Noord-Brabant maar niet op de herkomst van de makers. Het festival kan gepaard gaan met een publicatie of cd-rom die de productie in de laatste twee jaar documenteert. Plannen voor het festival zijn in 2006 door en vanuit bestaande organisaties of door nieuwe initiatiefnemers
26
IVA Beleidsonderzoek en Advies
te ontwikkelen op uitnodiging van de provincie. In 2007 kan het festival worden voorbereid en begin 2008 zou het eerste festival voor audiovisuele innovatie dan kunnen plaatsvinden. Zie paragraaf 5.4: ad k. 6.7.
Maak de audiovisuele sector tot cultuureconomisch proefproject Van beleidsmakers en bestuurders die betrokken zijn bij plannen die in het kader van BrabantStad worden gesmeed voor de ontwikkeling van de creatieve industrie in Noord-Brabant mag verwacht worden dat ze hun operationele doelen en initiatieven baseren op een gedegen analyse van het potentieel van verschillende creatieve sectoren. De audiovisuele sector biedt een bij uitstek gunstige leersituatie omdat de traditionele scheiding tussen kunst en commercie in deze sector niet zo scherp ligt als in andere kunstsectoren, omdat deze sector een sterke eigen dynamiek heeft en omdat het publieksbereik van audiovisuele producten in potentie heel groot is. Daarom kan de ontwikkeling van nieuw beleid ten aanzien van de audiovisuele sector heel goed een pilot zijn voor de vorming van een integraal cultuureconomisch beleid in het kader van BrabantStad. Het proefproject is nader uit te werken door de provincie in overleg met de B5-partners en deskundigen in de audiovisuele sector. Zie paragraaf 5.5: ad l.
6.8.
Laat onderzoek doen naar de betekenis van de audiovisuele industrie voor Noord-Brabant Om een gefundeerde keuze mogelijk te maken voor een verder reikend cultuureconomisch beleid waarin de audiovisuele industrie een speerpunt is, zou in 2006 onder meer onderzoek gedaan moeten worden naar de economische betekenis van de audiovisuele industrie in Noord-Brabant en naar de mogelijkheden om die (beter) te benutten in het kader van het economisch beleid van de provincie. Zie paragraaf 5.5: ad m.
6.9.
Huur een ontwikkelaar in om nieuw beleid te realiseren De ontwikkeling van activiteiten die voortvloeien uit deze aanbevelingen vragen om een substantiële inzet van inhoudelijke en beleidsmatige expertise. Deze is voor een deel te vinden bij de provincie zelf. Zo is de verkenning van de meest vérgaande beleidsoptie (de audiovisuele sector als speerpunt van cultuureconomisch beleid) op korte termijn vooral een ‘interne aangelegenheid’ van de provincie (economisch en innovatiebeleid, BrabantStad en andere beleidscircuits waar economie en cultuur elkaar raken). Aanbevelingen op korte termijn ten aanzien van de eerste en tweede beleidsoptie vragen waarschijnlijk om extra inzet op iets meer afstand van de provincie. Daarvoor is een ontwikkelaar in te huren, die in opdracht van de provincie en in nauwe samenwerking met de sector, de steunfuncties en de Noord-Brabantse steden aan de slag gaat met de hierboven geformuleerde voorstellen – althans met de voorstellen die de provincie uit dit advies overneemt. Noord-Brabant positioneren als laboratorium voor audiovisuele innovatie: dat is het doel waarvoor de ontwikkelaar wordt ingezet en waar zijn of haar activiteiten primair op gericht zijn. Onderzoeken of en hoe vanuit deze optie kan worden overgeschakeld naar de derde, verder strekkende optie is het tweede aspect van de opdracht. Daartoe dient de ontwikkelaar ook deel te nemen aan beleidscircuits rond economie en cultuur in het kader van bijvoorbeeld BrabantStad. Mede op basis van de resultaten van de ontwikkelaar zou de provincie bijvoorbeeld over twee jaar moeten kunnen besluiten over een structureel beleid op het gebied van de audiovisuele productie binnen het kader van het cultuurbeleid, het economisch beleid of een integraal cultuureconomisch beleid. Ongeacht dit verder reikende beleid moet de ontwikkelaar in ieder geval handen en voeten geven aan de eerste en tweede beleidsoptie: optimalisering en uitbreiding van het huidige beleid én de positionering van Noord-Brabant als laboratorium voor audiovisuele innovatie.
27
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Geraadpleegde literatuur en documentatie
Breuer, R. (2005), Het jaar van St. Joost. Skrien, 7, (37), pp. 11-14. ‘Creatieve revolutie’, Karakter, 2005, nr. 7. Deijck-Hofmeester, C. van, en W-J. Raijmakers (2005), De provincies. Kiezen in cultuurbeleid. Den Haag: IPO. Dragstra, L., N.A.N.M. van Eijk e.a. (2004), Publieke omroep in de regio. Onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid bij provinciale financiering. Amsterdam: Instituut voor Informatierecht. Driel, H. van, red.. (2004), Beeldcultuur. Amsterdam: Boom. Gemeente Eindhoven (2004), Innovatieve cultuurstad. Visie op kunst en cultuur. IJdens, T. en H. van der Werff (2003), Zijn we in beeld? De beroepspraktijk en sociaal-economische positie van film- en televisieregisseurs in Nederland. Tilburg: IVA Beleidsonderzoek en Advies. Lees, E. van, R. Rottier en C. Zandbergen (2005), ’s-Hertogenbosch: creatieve stad! Den Haag: B&A groep. Leurdijk, A., M. den Blanken e.a. (2004), Marktverkenning televisieproducenten. Delft: TNO. Leurdijk, A., M. den Blanken en J. Muskens (2004), Marktverkenning facilitaire bedrijven in de audiovisuele sector (2004). Delft: TNO. Ministerie van EZ, Ministerie van OCW (2005), Ons creatieve vermogen. Brief cultuur en economie. Provincie Noord-Brabant (2002), Dynamiek en vernieuwing – de kracht van Noord-Brabant. Provincie Noord-Brabant (2003). Cultuur in uitvoering. Uitgangspunten voor uitvoering van provinciaal cultuurbeleid 20052008 van de provincie in 2005-2008. Provincie Noord-Brabant (2005), Concept Actieprogramma Innovatie. Mommaas, H. en S. de Wijs (2006), Creatieve industrie BrabantStad – II. Kansen voor beleid. Tilburg: Telos. Oorschot, E. van, P. Bos en M. de Wit (2005), Created in Brabant. Ontginning van een nieuwe goudmijn. Tilburg: Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij. Rutten, P., T. IJdens, D. Jacobs, K. Koch (2005), Knelpunten in creatieve productie: creatieve industrie. Delft: TNO. En verder websites van diverse culturele en economische organisaties en beleidsinstanties.
28
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Deel II Bijlagen
29
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Bijlage A F a c t s h e e t a u d i o vi s u e l e k u n s t i n N o o r d - B r a b a n t
Inleiding Er bestaat geen handig overzicht met kerngegevens over de audiovisuele kunstpraktijk en de audiovisuele industrie in Noord-Brabant. Feitelijke informatie moet uit diverse bronnen bijeen worden geraapt. Daarbij is bijna geen onderscheid te maken tussen gegevens over de audiovisuele kunstpraktijk en andere vormen van bedrijvigheid op audiovisueel gebied. Een snelle en noodzakelijkerwijs beperkte zoektocht levert de volgende resultaten op met betrekking tot makers en producenten in Noord-Brabant, de markt voor audiovisuele producten, de publieke vertoning van films en ander audiovisueel materiaal, de publieke en professionele waardering voor audiovisuele kunst uit Noord-Brabant en over relevante opleidingen op audiovisueel gebied in de provincie. V e s t i g i n g e n va n b e d ri j ve n i n d e b e d r i j f s g ro e p f i l m e n vi d e o . Het LISA-bestand van bedrijfsvestigingen in Nederland telde in april/mei 2005 4.404 bedrijfsvestigingen in groep 921: ‘activiteiten op het gebied van film en video’. Het betreft bedrijven wier hoofdactiviteit gericht is op de productie en ondersteuning van de productie van films (categorie 9211), de distributie van films (categorie 9212) en de vertoning van films (categorie 9213). Bedrijven die zich uitsluitend op de productie van televisiefilms richten, zijn hier niet bij inbegrepen. Tabel A1 laat de verdeling van bedrijfsvestigingen naar provincie en grootte, in aantal werkzame personen, zien. Tabel A1. Aantal vestigingen van bedrijven in bedrijfsgroep ‘film en video’ in Nederland naar provincie en aantal werkzame personen Provincie
Bedrijfsgrootte (aantal werkzame personen)
Totaal Aantal be-
0
1
2-4
5-9
10-19
20-49
50-99
>99
drijven
%
Groningen
14
35
16
2
2
0
0
0
69
1,6
Friesland
17
40
14
1
2
0
0
0
74
1,7
Drenthe
2
33
10
1
2
0
0
0
48
1,1
Overijssel
14
84
19
5
2
2
0
0
126
2,9
Flevoland
33
46
15
3
0
0
0
0
97
2,2
Gelderland
35
198
67
16
7
1
0
0
324
7,4
Utrecht
80
332
55
16
5
3
0
0
491
11,1
216
1.569
422
74
38
19
3
2
2.343
53,2
Zuid-Holland
12
198
57
15
7
6
1
0
296
6,7
Zeeland
11
23
5
0
0
1
0
0
40
0,9
Noord-Brabant
49
217
79
13
4
3
0
0
365
8,3
Noord-Holland
Limburg Nederland
20
75
24
7
5
0
0
0
131
3,0
503
2.850
783
153
74
35
4
2
4.404
100
Bron gegevens bedrijfsvestigingen en werkzame personen, april/mei 2005: LISA. Bedrijfsgrootte naar aantal fulltime werkzame personen (inclusief medewerkende directeur/eigenaar). Een werkzame persoon is iemand ‘die betaalde activiteiten verricht op of vanuit een vestiging: meewerkende eigenaren [...] en meewerkende gezinsleden, zelfstandige beroepsbeoefenaren en werknemers’. Fulltime betekent volgens de CBS-definitie, die ook in LISA gehanteerd wordt, tenminste 12 uur per week.
30
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Makers en producenten Adressenbestanden van de Nieuwe Brabantse Kunst Stichting (NBKS) en de Vereniging van Brabantse Filmtheaters (VBF) tellen de namen van ruim 220 audiovisuele kunstenaars, van wie de meeste filmmaker zijn. Ongeveer driekwart van de met naam en toenaam bekende audiovisuele kunstenaars in Noord-Brabant woont in een van de vier grote steden. De bestanden van NBKS en VBF coveren niet de hele populatie. Vooral veel jonge, pas afgestudeerde filmmakers blijven waarschijnlijk buiten beeld. Noord-Brabant telt naar schatting tenminste 100 filmproductiebedrijven.26 Dat zijn vooral kleine eenmansbedrijven maar ook een paar grotere. In een aantal steden zijn meerdere kleine bedrijven gevestigd in verzamelgebouwen of clustergebieden voor audiovisuele en andere creatieve bedrijven. In Tilburg is dat bijvoorbeeld Villa Media en in Breda het Blushuis. In het Temporary Art Centre in Eindhoven hebben kunstenaars in diverse disciplines een werkplek en is ook het kunstenaarsinitiatief MAD emergent art centre gevestigd dat een werkplaats biedt voor technologie en kunst (Madlab). D e m a r k t vo o r a u d i o vi s u e l e p r o d u c t e n Audiovisuele makers en producenten in Noord-Brabant werken over het algemeen niet voor een anonieme markt, maar voor opdrachtgevers in het hele land en soms ook in het buitenland. Zij zijn voor de financiering van producties dus ook voornamelijk aangewezen op opdrachtgevers die voor bepaalde producties een beroep kunnen doen op subsidies van overheden en fondsen. Opdrachtgevers zijn omroeporganisaties, bedrijven op het gebied van media en communicatie en bedrijven en instellingen in diverse andere sectoren (ook nonprofitorganisaties). Wat de totale omzet is van audiovisuele productiebedrijven in NoordBrabant, is niet bekend. Op de markt voor audiovisuele producten doet zich sinds jaren een verschuiving voor van traditionele film- en videoproductie naar digitale productietechnieken. Digitale apparatuur is relatief goedkoop en dus toegankelijk voor een grote groep jonge makers. Jonge webdesigners gaan er bijvoorbeeld gemakkelijk toe over om ook audiovisuele producten voor nieuwe media te ontwikkelen. De marktpositie van gevestigde bedrijven kan onder druk komen te staan als ze vasthouden aan de traditionele techniek en geen kwaliteitsen efficiencyvoorsprong kunnen houden op nieuwkomers. Beide factoren – nieuwe technieken en competitie op kwaliteit en efficiency – zijn echter ook bevorderlijk voor innovatie. P r e s e n t a t i e e n ve r t o n i n g In de provincie zijn veel vaste vertoningsplekken voor film. Met 91 doeken in 35 bioscopen en filmtheaters neemt Brabant qua vertoningsplekken landelijk de derde plaats in na Zuid- en Noord-Holland. Noord-Brabant heeft naast de verschillende bioscopen 14 filmtheaters die allemaal aangesloten zijn bij de VBF. In de B5 zitten de theaters die dagelijks in één of meer zalen films vertonen. Filmtheaters in andere plaatsen zijn niet dagelijks actief. Bij de laatste categorie gaat het onder meer om kleinere schouwburgen die op bepaalde dagen films vertonen en zich daarnaast op podiumkunsten richten. In tegenstelling tot de vijf grotere theaters is in de kleinere plaatsen meestal geen fulltime filmprogrammeur werkzaam. Deze theaters werken vaak met vrijwilligers, gesubsidieerde banen of hebben een theaterprogrammeur die ook het filmaanbod verzorgt. Naast deze vaste locaties zijn er enkele tientallen festivals en initiatieven waar audiovisuele kunst vertoond wordt. Bekende filmfestivals zijn het tweejaarlijkse Film in Brabant en het tweemaal per jaar georganiseerde Southern Shorts waarop de beste Brabantse afstudeerpro26. De Vereniging Toonbeeld van het Zuiden, in 1997 opgericht om een netwerk te creëren voor professionals in de audiovisuele en multimediabranche, telt ongeveer 100 leden, hoofdzakelijk filmproductiebedrijven en individuele filmproducenten.
31
IVA Beleidsonderzoek en Advies
ducties te zien zijn. Daarnaast richten met name kunstenaarsinitiatieven zich op een breder spectrum van audiovisuele kunst. Enkele voorbeelden zijn: - Stichting Idee-fixe: een jonge, ideële stichting die kunst op het gebied van foto, film, video en moderne digitale media zoals DVD, onder de aandacht wil brengen van een groter publiek. De stichting zoekt hiervoor nieuwe podia of ontwikkelt die zelf. - Het TEEKfestival: festival dat zich specifiek richt op alle vormen van lowbudget bewegend beeld. - NOISIVISION: ‘een smeltkroes van kunstzinnige elementen’. Deze organisatie scout binnen de meest uiteenlopende kunstuitingen naar kunstenaars die deel willen nemen aan experimentele mixed-up events. Dit zijn avonden waar onder meer dichters, muzikanten, acteurs, filmers, performers, dansers, vj’s, dj’s en beeldend kunstenaars hun visie op het gestelde thema presenteren in een zappend totaalprogramma. NOISIVISION streeft in haar events naar impact, originaliteit, dynamiek en diversiteit. - Cinebus is een mobiele bioscoop waarin vier mensen een keur aan korte films kunnen zien. - Stichting Zesde Kolonne organiseert activiteiten waarin kunstenaars en musici zich kunnen ontplooien en presenteren. In de praktijk komt dit neer op het organiseren van exposities en concerten, creëren van internetsites voor kunstenaars, adviseren bij mixed mediaproducties en het organiseren van internationale culturele uitwisselingen. - RUIMTE-X is een onafhankelijk podium voor film, video, nieuwe media en andere kunstvormen. Begin 2006 vinden ook twee nieuwe festivals voor het eerst plaats. Playgrounds 06 is de eerste editie van een jaarlijks terugkerend festival waarin innovatieve digitale beeldproductie centraal staat. Het festival wil een ontmoetingsplek worden voor lokaal, nationaal én internationaal talent en geïnteresseerden in de wereld van de digitale media. Playgrounds 06 biedt een podium voor artistieke producties die inspirerend zijn voor een breed publiek, maar zeker ook voor producenten en de branche in het algemeen. De twee dagen zullen gevuld worden met masterclasses, screenings, presentaties en een debat met grote namen uit de wereld van de digitale beeldproductie. Daarnaast kunnen studenten en onafhankelijke artiesten meedingen naar de Playgrounds awards. De eerste editie van festival STRP vindt plaats in Eindhoven van 23 tot en met 26 maart 2006. Dit festival presenteert een expositie van robots en interactieve kunstinstallaties en een programma van live music & dance met een line-up van internationaal gerenommeerde acts, dj's en vj's. Daarnaast is er een uitgebreid programma van experimenteel theater, films, kunstfilms en kunstvideoclips, literaire voordrachten, performances, workshops, lezingen en meer. Waardering en erkenning Met de bekendheid en erkenning van Brabantse films is het goed gesteld. De afgelopen jaren vielen deze films en hun makers op diverse nationale en internationale festivals in de prijzen.Het meest opvallend zijn de vele jonge talenten in Noord-Brabant. Dit jaar ging op het Nederlands Film Festival de Tuschinski Award voor de beste film van de Nederlandse Film en Televisie Academie in Amsterdam naar Brabander Wouter Conijn en de Talent&Pro Award voor de beste film van de overige audiovisuele opleidingen in Nederland naar Floris Kaayk, student van de AKV / St Joost. Deze laatste prijs is sinds de eerste uitreiking in 2003 elk jaar naar een student van de St. Joost gegaan. Het filmtijdschrift Skrien roemde het niveau van de afstudeerfilms van deze academie. Opleidingen Noord-Brabant kent betrekkelijk veel kunstopleidingen. St. Joost is al genoemd. Ook de Designacademie levert jonge makers af die zich bijvoorbeeld op animatie en games richten. De Fontys Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg kent eveneens een aantal relevante op-
32
IVA Beleidsonderzoek en Advies
leidingen op audiovisueel gebied. De NHTV in Breda heeft reeds een opleiding International Media and Entertainment Management en start in 2006 met de opleiding International Game Architecture and Design. Het Nederlands Instituut voor Animatiefilm (NIAf) verzorgt postacademiale workshops, masterclasses, cursussen en biedt werkateliers en stipendia aan aan afgestudeerden van kunstacademies met de specialisatie animatiefilm en aan kunstenaars met een gelijkwaardig niveau om zich te specialiseren en voor te bereiden op de beroepspraktijk van autonoom en/of toegepast animatiefilmer. Naast deze opleidingen op (post) HBOniveau zijn er middelbare beroepsopleidingen met relevante studierichtingen, zoals het KW1 College in Den Bosch (vakopleiding fotonica), het St. Lucas in Boxtel (MBO-opleiding audiovisuele en interactieve vormgeving) en de Eindhovense School (diverse MBO-opleidingen).
33
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Bijlage B G e b u n d e l d ve r s l a g va n g e s p r e k k e n m e t a u d i o vi s u e l e p r o f e s s i o n a l s
Deelnemers Eindhoven
Functie / organisatie
Jeroen Veldkamp
Producent en filmmaker (Veldkamp Producties)
Jérôme Siegelaer
Videokunstenaar en VJ
Joris Oprins
Filmmaker bij filmmakerscollectief Job, Joris & Marieke (Utrecht)
Luc Sponselee
Beeldend kunstenaar en filmmaker, betrokken bij De Zesde Kolonne
René Paré
Oprichter en coördinator van MAD emergent art centre
Stan van Herpen
Publicist, coördinato filmfestival Southern Shorts
Tilburg Ernest Potters
Coördinator interdisciplinair podium en werkplaats Ruimte X
Marieke Verbiest
Animatiefilmer en VJ bij Kijkbuiskinderen
Jeroen Neus
Eigenaar audiovisueel productiebedrijf Lumineus Filmproducties
Rob Vermijs
Producent (Movedmedia)
Ton Crone
Directeur Nederlands Instituut voor Animatiefilm (NIAf)
Tea Keijl
Programmeur Filmfoyer Tilburg
’s-Bosch Bart Rutten
Conservator/curator Stedelijk Museum ‘s-Hertogenbosch
Ruut van der Beele
Filmmaker, docent audiovisuele technieken, organisator culturele evenementen en projecten
Sjaak Langenberg
Beeldend kunstenaar
Wiepko Oosterhuis
Programmeur Plaza Futura (Eindhoven)
Liesbeth Worm
Animatiefilmer, geeft ook animatie-workshops
Frank van Osch
Filmmaker, filmproducent (Van Osch Filmproducties)
Ulco Mes
Conservator Museum Van Bommel van Dam (Venlo), kwartiermaker CBK ‘s-Hertogenbosch
Breda Christoffel Manders
Docent vaktheorie animatie en audiovisueel aan de AK&V St. Joost
Martin Riebeek
Beeldend kunstenaar, docent aan de AK&V St. Joost
Ernst ter Horst
Zendercoördinator televisie Omroep Brabant
Robert Percic
Producer bij Loodz film / Loodz theater
Hetty Bosman
Programmeur Chassé Cinema
Vincent Oudendijk
Filmmaker
Paul Sixta
Filmmaker
Marijke de Bie
Beeldend kunstenaar/filmmaker, voorzitter Stichting TEEK (festival)
Linda Hoo Hui Lan
Programmeur onderzoeks- en presentatieruimte Lokaal 01
Franc van Gurp
Programmeur onderzoeks- en presentatieruimte Lokaal 01
34
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Wie ben je en wat heb je het meest nodig om je werk goed te kunnen doen? Bij de eerste sessie in Eindhoven bleek dat geld voor bijna alle deelnemers aan het gesprek de belangrijkste vereiste was. In de daaropvolgende sessies is de vraag anders geformuleerd: wie ben je, wat doe je, en wat heb je – afgezien van geld – het meest nodig om hje werk goed te kunnen doen. Voor de deelnemers aan de sessies in Tilburg, ’s-Hertogenbosch en Breda is geld echter net zo belangrijk als voor de deelnemers aan de sessie in Eindhoven. Eindhoven
Meest nodig om je werk goed te kunnen doen?
Jeroen Veldkamp
Creativiteit is er meer dan voldoende. Wat we nodig hebben is simpel: middelen, geld
Jérôme Siegelaer
Geld, financiële onafhankelijkheid. Ideeën te over.
Joris Oprins
Eerder tijd nodig dan geld, “we moeten een paar maanden lang ons eigen ding kunnen doen”.
Luc Sponselee
Tijd, geld, ruimte, podia
René Paré
Aansluiting bij andere sectoren: onderzoek TUE en kunstwereld. Faciliteiten: huisvesting, geld.
Stan van Herpen
Geld heb je altijd nodig, podia en goede films, filmmakers.
Tilburg
Meest nodig om werk goed te kunnen doen
Ernest Potters
Werkplaats + faciliteiten voor m.n. jonge makers, om demo’s te maken
Marieke Verbiest
Faciliteiten om ideeën uit te proberen
Jeroen Neus
Goede ideeën
Rob Vermijs
Goede distributie
Ton Crone
Uitzendmogelijkheden (streaming media)
Tea Keijl
Meer vertoningsruimte inTilburg
’s-Bosch
Meest nodig om werk goed te kunnen doen
Bart Rutten
Vertoningsapparatuur (sterke beamers omdat SM’s geen filmzaal heeft) en een publiciteitsplatform
Ruut van der Beele
Geld voor productie fictiefilms
Sjaak Langenberg
Gepassioneerde opdrachtgevers
Wiepko Oosterhuis
Beter filmklimaat in Brabant
Liesbeth Worm
Sterk filmklimaat waar je onderdeel van bent
Frank van Osch
Podium (zowel tv als film)
Ulco Mes
Menselijke vraagbaak voor technische vragen
Breda
Meest nodig om werk goed te kunnen doen
Christoffel Manders
Tijd en middelen (budget, subsidies, vertoningsplekken) voor afgestudeerden
Martin Riebeek
Financiële middelen, de capaciteit aan mensen die nodig is om films te maken, maar die is er.
Ernst ter Horst
Geld is de bottleneck, daarop lopen gesprekken met filmmakers 99% van de tijd stuk.
Robert Percic
Tijd en geld, het aanboren van netwerken landelijk en internationaal.
Hetty Bosman
Het hebben van goede films en het toegankelijk zijn van films.
Vincent Oudendijk
Voor vrije producties: geld om de films te kunnen maken en een podium om ze te vertonen.
Paul Sixta
Vooral geld, maar ook een filmcultuur:het gevoel onderdeel te zijn van filmmakers.
Marijke de Bie
Goede ideeën en een drive. Op de tweede plaats ook absoluut geld nodig.
Linda Hoo
Netwerk, contact met filmmakers.
Franc van Gurp
Eigen enthousiasme, stimulerende omgeving van makers, organisatoren en ook enthousiast publiek.
35
IVA Beleidsonderzoek en Advies
D e s t a n d va n z a k e n : w a t g a a t g o e d ? Inventarisatie van sterke punten van de audiovisuele praktijk in Noord-Brabant per groepsgesprek. De punten zijn genummerd maar de volgorde is willekeurig. Eindhoven 1
Er zijn voldoende goede initiatieven bij de individuele makers.
2
Er zijn veel plaatsen/mogelijkheden waar je je werk kan vertonen (werd tweemaal bevestigd). Vertoningsmogelijkheden. Brabant onderscheidt zich hier wel in, na de Randstad de beste mogelijkheden. TEEK moet terug. Uit in Brabant.
3
Opleidingen richten zich steeds meer op videomakers, met name op St. Joost in Breda. St. Joost is de beste academie voor audiovisuele kunst. Goede docenten. Maar de ambachtelijke, technische kanten van het vak krijgen te weinig aandacht.
4 5
Creatieve aanwas is goed, wordt gestimuleerd door St. Joost. AVK staat in belangstelling bij jongeren. Aandacht in media is goed, voldoende aandacht m.u.v. Omroep Brabant. Vooral geschreven, radio enigszins. Tilburg
1
Goede filmhuizen in Breda, Den Bosch
2
Veel talent bij makers
3
Goede opleidingen voor makers, goede academies (m.n. St. Joost)
4
Aanwezigheid NIAf
5
Visie Tilburgse politiek (aandacht voor creatieve bedrijvigheid)
6
Geld van provincie
7
Trapsgewijze subsidie (van scenario tot promotie)
8
Samenwerkingsinitiatieven als Toonbeeld van het Zuiden en Forum kunst en cultuur (praktisch)
9
Creatieve samenwerking
10
Democratisering van het medium
11
Groeiende interesse, veel initiatieven makers
12
Meer kleine festivals
13
Infrastructuur (gericht beleid, o.a. VBF)
14
Aandacht voor kwetsbare film, audiovisuele experimenten
15
Filmbeleid provincie
16
Initiatieven als De Zesde Kolonne, St. Idee-Fixe
17
Groeiende markt nieuwe media ’s-Hertogenbosch
1
De Verkadefabriek (verzamelpand, zowel theater als film)
2
Groot potentieel aan makers
3
In ’s-Hertogenbosch groot alternatief circuit, m.n. voor maken
4
Kwaliteit productie
5
Passie grote groep mensen
6
St. Joost Academie, NIAf
7
VBF
8
Veel podia korte films (Southern Shorts, festivals, Cul de Sac)
9
Op muziekgebied vinden mensen elkaar mogelijk makkelijker
10
NBKS
11
Aandacht provincie, actieve houding (met subsidies de boer op) Breda
1 2
(Misschien) steeds meer mensen die AV-medium hanteren. St. Joost speelt een belangrijkere rol, meer dan alleen opleiding. Draagt bij aan cultureel klimaat in Brabant (zorgen dat mensen hier blijven)
3
Er lijkt in Brabant wel een klimaat gekomen om producties te maken.
4
Er worden veel en goede producties gemaakt, maar een ander zegt dat dat heel erg geconcentreerd is rond Breda en de St.Joost. De gemeenten en de provincie doen niet veel, steeds zelfde club freelancers.
5
Goed dat de provincie producties stimuleert
36
IVA Beleidsonderzoek en Advies
6 7
Gemeente Breda is stimuleren, beleidsmakers omarmen AVK St. Joost is uitzonderlijk. Afdelingen AV en animatiefilm doen het erg goed, vallen in de prijzen, steeds meer andere afdelingen hanteren ook AV.
8
Goede bioscopen en podia om werk te laten zien
9
Ook steeds meer andere kunstenaars hanteren AV in hun werk (sluit aan bij punt 7).
10
Er lijkt wel genoeg geld in Brabant, er is natuurlijk ook minder concurrentie dan in A’dam en R’dam.
D e s t a n d va n z a k e n : w a t g a a t n i e t g o e d ? Inventarisatie van zwakke punten van de audiovisuele praktijk in Noord-Brabant per groepsgesprek. De punten zijn genummerd maar de volgorde is willekeurig. Eindhoven 1
Er zijn wel vertoningsplaatsen/mogelijkheden, maar daarbij geen of weinig budget.
2
Omroep Brabant kan breed publiek bereiken maar besteedt geen of te weinig aandacht aan audiovisuele kunst. OB moet veel meer participeren in wat er in Brabant gebeurt. Zijn te conservatief.
3
Filmmakers weten elkaar niet altijd even goed te vinden, te veel individuen/eenlingen. Dit wordt door andere deelnemers bevestigd. Netwerk is heel belangrijk. Provincies kan meer doen om samenwerking tussen verschillende individuen te stimuleren.
4 5
VBF moet meer geld krijgen voor bijvoorbeeld een netwerkdag. Veel beginnende AV-kunstenaars verlaten Brabant. De aanwas is goed, maar 80% gaat weg, veel naar A’dam en R’dam. Daar vinden ze netwerk ook niet. Cultural brain-drain.
6
Er zijn mogelijkheden voor integreren nieuwe media, zoals internet, telecommunicatie. De AV definitie is al te beperkt, ook multi-media, dit zijn oude termen. Min OCW heeft het over e-culture.
7
Beleidsmakers, maar ook overheid en Kamer van Koophandel denken nog veel in hokjes, maken onderscheid tussen e-culture, multi-media of AVK. Ook belastingdienst begrijpt onderscheid tussen hoogtarief en laagtarief niet (kunst krijgt laagtarief).
8
Kloof tussen filmmakers en mogelijkmakers.
9
Veel tijd aan overhead, geld voor veel individuele kunstenaars.
10
Onduidelijk welke subsidies er precies zijn. Subsidie-aanvraag moet lijvig zijn, kost tijd. Termijn tussen aanvraag en toekenning duurt erg lang, tegenstrijdig geluid: anderhalve maand.
11
Stukje ambacht, bijvoorbeeld beroerd camerawerk, slecht geluid in bepaalde filmpjes. In A’dam (Filmacademie) wordt men beter opgeleid in techniek dan aan de St. Joost. Niet iedereen is het hier mee eens: kan creativiteit en techniek/ambacht samen gaan? Op de Filmacademie wordt creativiteit eruit geramd. Ligt aan de fossielen die daar lesgeven.
12
VJ specifiek: programmeurs van podia als Effenaar weten niks van VJ’s, ook te weinig aandacht voor promotie. Ligt ook aan VJ’s zelf? Niet alleen VJ’s: film en muziek ligt dicht bij elkaar, maar vinden elkaar onvoldoende. Visuele aspect is vaak sluitpost van de begroting in de muziek.
13
Muziekwereld is erg in zichzelf gekeerd, anderen vinden van niet.
14
Clustering van provinciale ondersteuningsinstellingen “is funest”, sneeuwt AVK daarbij onder?
15
Er is een groot (financieel) gat tussen low budget producties/films en de professionele producties/films. Tilburg
1
Slechts twee keer per jaar subsidie kunnen aanvragen is te weinig (liever 4x)
2
Te weinig vertoningsmogelijkheden (vooral in Tilburg)
3
Gebrek visie lokale overheden op av
4
Te weinig plekken om met anderen samen te werken gericht op av
5
Distributie (noodzaak voor open tv-net / themakanaal) (icm 10)
6
Te weinig ontmoetingsmogelijkheden makers, distributeurs en vertoners
7
Te weinig werkplekken e/o productiefaciliteiten (+ en -)
8
Onderscheidend festival uitgaande van provinciale situatie
9
Te weinig zorg voor av cultureel erfgoed
10
Omroep Brabant besteedt te weinig geld aan goede dingen (teveel pulp) / gaat zich teveel als commerciële zender gedragen (kijkcijfers)
37
IVA Beleidsonderzoek en Advies
11
Te weinig acquisitiemogelijkheden
12
Fontys Hogeschool voor Journalistiek + Hogeschool voor de Kunsten te weinig aandacht voor av
13
Afnemende markt traditionele opdrachtfilm
14
Filmhuizen profileren zich te weinig als kunstinstelling
15
Grens tussen kunst en commercie av moet weg in beleid (zijn in praktijk al verdwenen) ’s-Hertogenbosch
1
Centralisering cultureel inititatief bij provincie
2
Afgestudeerden academies vertrekken snel uit Brabant (vooral uit Eindhoven en Den Bosch)
3
Minder internationale positie Brabant t.o.v. Amsterdam en Rotterdam
4
Weinig begeleiding (m.n. jonge) makers voor o.a. aanvragen subsidies
5
Publiciteit rond audiovisuele producties, met namen voor alternatief circuit
6
Idee van clanvorming bij NBKS, meeste geld blijft in Breda, Den Bosch
7
Weinig productiesubsidie voor fictiefilms
8
Omroep Brabant: stimuleren productie onvoldoende (eigenlijk culturele klimaat i.h.a.). Gesloten bolwerk voor externe makers, omdat ze te veel met eigen medewerkers werken.
9
Cultuurgeld provincie dat rechtstreeks naar Omroep Brabant gaat
10
Provincie als opdrachtgever: te conservatief bij Kunst in de Openbare Ruimte
11
Kwaliteit, deskundigheid, passie cultuurambtenaren
12
Grote steden weten niet van elkaar wat ze doen, te weinig overleg
13
Filmmakers kennen elkaar nauwelijks
14
Snellere subsidietoekenning (niet vier maanden wachten op uitslag) Breda
1
Er zijn te weinig podia/vertoningsmogelijkheden. Er is weliswaar VBF met Brabantreeksen, maar ook bijvoorbeeld Omroep Brabant zou uit kunnen zenden. De samenwerking met OB gaat niet altijd goed.
2
Oproep Brabant besteedt in journalistieke zin aandacht aan kunst, maar kan in de gegeven situatie niet veel meer doen voor de audiovisuele kunst in Noord-Brabant.
3
Landelijk aansluiting vinden als kleine filmmaker: waar moet je zijn met je vragen (bijvoorbeeld voor subsidie-aanvragen), er is ook geen contactpunt als de VBF waar makers terecht kunnen (distributie, catalogus).
4
Veel goede producties worden niet of slecht uitgebracht.
5
Het klimaat ontstaat, maar is er nog niet, zeker niet in vergelijking met A’dam en R’dam, daar broeit het. Je voelt toch een soort minderwaardigheidscomplex als filmmaker in Brabant. Brabant heeft geen naam als productiecentrum voor AVK. De steden bruisen niet. Er is hiervoor ook een politiek nodig van de provincie of van een stad om voor AVK te kiezen. Breda is een ‘fijne stad om oud te worden’: dat zegt genoeg.
6
Er is veel verloop uit Breda naar Rotterdam en Amsterdam. Er is qua film geen reden om te blijven. Gemeente Breda ‘is geen warm bad’, stimuleert niet of nauwelijks, maar klopt zichzelf wel op de borst met wat ze doen. Betuttelend, rompslomp met subsidies. Geen beleid, geen visie. Geldt niet perse ook voor andere steden of de provincie.
7
Geld krijg je alleen op projectbasis, er is te weinig continuïteit
8
Het publiek in Breda is misschien het grootste probleem. Breda staat bekend als slechte filmstad. Kunst en cultuur zijn in Breda beneden peil.
9
Gescheiden subsidiecircuits voor beeldende kunst, voor muziek, maar onduidelijk waar, bij welke ambtenaar je terecht kunt voor een combinatie daarvan.
10 11
Er zijn in Breda belangrijke bedrijven op av-technisch gebied. Dat wordt nog niet gekoppeld aan kunst. Er is in Brabant ook geen opleiding voor goed camerawerk, geluid, belichting, editing. Daar zijn vakmensen voor nodig.
12
Probleem met de pers: te weinig aandacht in verschillende media voor audiovisuele kunst. Te weinig publiciteit.
38
IVA Beleidsonderzoek en Advies
S e l e c t i e va n d e b e l a n g r i j k s t e s t e r k e e n zw a k k e p u n t e n De belangrijkste sterke en zwakke punten in de volgende twee tabellen zijn genummerd, maar de volgorde is willekeurig. De belangrijkste sterke punten die behouden of beter benut moeten worden 1
Veel creativiteit, talent, ideeën en initiatieven
2
Goede kwaliteit van producten
3
Aanwas van jong talent, onder meer door St. Joost
4
Veel vertoningsplekken (filmtheaters) maar niet in elke stad even goed
5
Grote betrokkenheid in het veld om zelf ook iets te doen aan gezamenlijke activiteiten
6
Positieve aandacht en belangstelling van de provincie
7
Goede infrastructuur met VBF, NIAf, NBKS, Academies
8
Groeiende markt voor producten nieuwe media
De belangrijkste zwakke punten die aangepakt en versterkt moeten worden 1
Omroep Brabant zou meer moeten betekenen voor de audiovisuele kunst in NB
2
Culturele braindrain: (jong) talent vertrekt naar Rotterdam en Amsterdam
3
Netwerk (onderlinge contacten) is onvoldoende ontwikkeld, te weinig kennis van elkaar
4
Te weinig opleidingen voor technisch-ambachtelijke kanten van AV (camera, licht, e.d.)
5
Geen industrie waardoor productie (makers) te weinig aansluiting hebben
6
Gescheiden subsidiecircuits en nadelen van subsidietermijnen
7
Geen inkomsten uit vertoning en uitzending
8
Te weinig faciliteiten (middelen, kennis) voor jonge makers: werkplaats of productiehuis
9
Geen afstemming tussen gemeenten, bij verschillen in kwaliteit van lokaal kunstbeleid
10
Afnemende markt voor traditionele audiovisuele producten
11
Te weinig publieke belangstelling
12
Te weinig publiciteit, promotie, informatie over AV-productie en vertoningen
39
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Bijlage C V e r s l a g va n e e n e - m a i l e n q u ê t e o n d e r p r o vi n c i e s , d e B 5 e n d e G 4
1.
Inleiding Aan de cultuurafdelingen van de elf provincies buiten Noord-Brabant en de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht (de G4) en de gemeenten Breda, Helmond, Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg (de B5) is per e-mail een enquête toegezonden met vragen over hun beleid op het gebied van de audiovisuele kunst. De vragen hadden betrekking op de definiëring en afbakening van audiovisuele kunst in hun beleid, de voornaamste doelen en knelpunten en de gebruikte beleidsinstrumenten. Alle negen gemeenten werkten aan de enquête mee en acht van de elf provincies. Een overzicht van de vragen is hieronder te vinden, evenals een overzichten van de compact weergegeven antwoorden van alle provincies en gemeenten.27
2.
Gemeenten Audiovisuele kunst in zijn totaliteit bleek in geen van de gemeenten een specifiek aandachtsveld te zijn. Het maakt deel uit van bijvoorbeeld het cultuurbeleid, het economische beleid en het ruimtelijk beleid. Daarnaast komt audiovisuele kunst vaak in meerdere onderdelen van het cultuurbeleid aan de orde zoals bij de ontwikkeling van jong talent, bij de film en bij het onderdeel beeldende kunst. Over het algemeen zijn de gemeenten het eens met de gepresenteerde werkdefinitie van audiovisuele kunst: ‘Audiovisuele kunst omvat een brede range van artistieke disciplines waarin het bewegende beeld een belangrijke rol vervult, variërend van lange en korte speelfilm, documentaire, animatiefilm en experimentele film tot beeldende kunst, theater of dans waarbij gebruik gemaakt wordt van audiovisuele middelen. Ook vormen van toegepaste videokunst en kunstzinnige toepassingen van nieuwe media zijn tot de audiovisuele kunst te rekenen.’ Utrecht beperkt zich uitsluitend tot film en twee andere gemeenten tot film, televisie, video en nieuwe media. Rotterdam zou daarnaast meer aandacht voor audio (geluid, muziek) in de definitie willen, omdat ook opnamestudio’s onder het Rotterdamse beleid ter stimulering van de audiovisuele industrie vallen. De gemeenten verschillen wel in hun opvatting over waarom zij de bevordering van audiovisuele kunst belangrijk vinden. Voor Amsterdam en Rotterdam speelt de economische potentie een belangrijke rol. Andere gemeenten benadrukken vooral de opkomst van de sector. Nog meer variatie zit er in de doelen van het beleid: deze verschillen per gemeente. Bij bijna alle gemeenten is het beleid vrijwel uitsluitend gericht op de professionele sector. Voor zover er wel mogelijkheden voor de ondersteuning van audiovisuele kunst binnen de amateursector zijn, worden deze volgende de ondervraagde gemeenten niet of nauwelijks gebruikt. Wel is er in de meeste gemeenten aandacht voor zowel toegepaste als autonome kunst. Daarbij is het oogpunt van het beleid echter wel in de meeste gevallen vooral artistieke ontwikkeling en in mindere mate het versterken van de commerciële betekenis. Alleen in Rotterdam was dit laatste de belangrijkste motivatie. Een meerderheid van de gemeenten geeft aan een structureel audiovisuele kunstbeleid te hebben. De gemeenten die hun beleid als incidenteel karakteriseren, zien zichzelf ook voornamelijk als subsidieverstrekker. De gemeenten met een meer structureel beleid geven aan
27. Dineke van Loon verwerkte de vragenlijsten, analyseerde de antwoorden en stelde dit verslag op.
40
IVA Beleidsonderzoek en Advies
dat ze daarnaast ook zelf initiatieven nemen en aanjagen. Het verschil in beleid komt tevens tot uitdrukking in de hoogte van de bedragen die aan het audiovisuele kunstbeleid besteed worden. Deze variëren van ca. € 30.000 tot € 3.000.000. De vijf Brabantse gemeenten geven ieder minder dan € 100.000 uit, de G4 minstens het vijfvoudige. De G4 hebben daarbij ook meerdere bronnen voor hun budget, terwijl drie van de vijf Brabantse gemeenten het hele budget uit één geldstroom financieren. Voor een kleine meerderheid van alle gemeenten is de algemene cultuurbegroting de enige of belangrijkste bron. De gemeenten hebben allemaal eigen middelen om de effectiviteit en doelmatigheid van hun beleid te evalueren, variërend van het controleren van jaarverslagen van gesubsidieerde organisaties tot evaluatie door externe adviescommissies. De knelpunten verschillen van stad tot stad. Opvallend is wel dat de steden die het meeste geld uittrekken voor de audiovisuele sector ook de meeste probleempunten noemen. Waarschijnlijk zijn hier niet persé meer problemen, maar zijn ze door uitgebreide beleid beter zichtbaar. ’s-Hertogenbosch geeft zelf aan dat er niet zoveel knelpunten zijn, omdat er ook niet zoveel speelt. 3.
P r o vi n c i e s Van de elf provinciale cultuurafdelingen die de email-enquête ontvingen, hebben er acht de vragenlijst ingevuld en geretourneerd. Bij de provincies valt audiovisuele kunst minder vaak dan bij de gemeenten onder meerdere aandachtsvelden. In de regel is het geen specifiek aandachtsgebied, maar onderdeel van ander beleid. Hierdoor hebben niet alle provincies alle vragen beantwoord. Evenals de gemeenten kunnen ook de meeste provincies zich vinden in de eerder genoemde werkdefinitie. Limburg splitst het beleid op in film, video en fotografie. Bij dat laatste is geen sprake van bewegend beeld. Ook Zeeland vindt dat het bewegende beeld niet altijd een belangrijke rol hoeft te spelen en verwijst daarbij naar de toepassing van digitale media zoals fotografie en computer. Zeeland vindt het wel nuttig om onderscheid te maken tussen professionele beoefening en amateurkunst en tussen beleid ten aanzien van de scheppende audiovisuele kunst (het aanbod) en de vertoning ervan. De helft van de provincies heeft een specifiek beleid voor de audiovisuele kunst en motiveert waarom ze het belangrijk vinden om de audiovisuele kunst te bevorderen. Vooral het belang van nieuwe ontwikkelingen en de aansluiting bij een breed en jong publiek vallen op. De doelen van het beleid verschilden net als bij de gemeenten te veel om hier eenduidige conclusies aan te kunnen verbinden. De andere helft heeft hier geen specifiek beleid voor. Een andere duidelijke overeenkomst met de gemeenten is, dat het beleid vooral of uitsluitend op de professionele sector is gericht. Een klein verschil is dat de provincies vaker dan de gemeenten aangeven ook aandacht te hebben voor toegepaste kunst en het versterken van de commerciële betekenis van audiovisuele kunst. De provincies blijken minder vaak een structureel beleid te voeren dan de gemeenten en ook minder vaak zelf initiatieven te nemen en aan te jagen. Dit is een logisch gevolg van het feit dat er ook minder vaak een specifiek bevorderingsbeleid voor audiovisuele kunst is. Dit komt ook tot uiting in de gemiddeld lagere bedragen die hieraan besteed worden. Deze variëren van ca. € 30.000 tot € 320.000. Opvallend is dat Zuid-Holland het hoogste budget heeft en dat hier ook de stad ligt met de hoogste uitgaven aan het audiovisuele kunstbeleid. Bij een aantal provincies kon niet precies worden aangegeven waar het beschikbare budget vandaan komt. Zeeland gaf bijvoorbeeld aan dat het vinden van middelen voor de subsidiëring
41
IVA Beleidsonderzoek en Advies
van films en dergelijke altijd weer een moeilijke zaak is, omdat het geen specifiek beleidsonderdeel is en er derhalve ook jaarlijks geen specifiek budget voor geraamd is. Enkele filmprojecten zijn in het kader van het Actieplan Cultuurbereik 2001-2004 ondersteund, terwijl bij andere projecten vaak sprake was van een gecombineerde financiering (overschot bepaalde subsidiebudgetten, toeristische middelen en dergelijke). Bij de provincies die wel een duidelijke bron konden aanwijzen, was het vooral de algemene cultuurbegroting. De knelpunten blijken per provincie te verschillen. Noord-Holland heeft vanwege het ontbreken van beleid geen idee wat de knelpunten zijn. Gelderland hoopt dat deze uit onderzoek naar de BKV-sector duidelijk worden. Beperkte middelen/hoge kosten worden meerdere malen genoemd. Geen enkele provincie geeft aan dat de huidige beleidsmiddelen voldoende zijn om de knelpunten op te lossen. Ondanks dat verwachten de meeste provincies niet dat het beleid de komende twee jaar zal wijzigen.
42
IVA Beleidsonderzoek en Advies
Zestien vragen aan provincies, de G4 en de B5 over hun beleid op het gebied van de audiovisuele kunst 1.
Is audiovisuele kunst een specifiek aandachtsgebied in het cultuurbeleid van uw provincie/ gemeente of is het onderdeel van een of meer andere aandachtsvelden?
2.
Wat wordt in het beleid van uw provincie/gemeente onder audiovisuele kunst verstaan? Hoe wordt dit gebied afgebakend? Kunt u zich vinden in de volgende werkdefinitie? Audiovisuele kunst omvat een brede range van artistieke disciplines waarin het bewegende beeld een belangrijke rol vervult, variërend van lange en korte speelfilm, documentaire, animatiefilm en experimentele film tot beeldende kunst, theater of dans waarbij gebruik gemaakt wordt van audiovisuele middelen. Ook vormen van toegepaste videokunst en kunstzinnige toepassingen van nieuwe media zijn tot de audiovisuele kunst te rekenen.
3.
Waarom vindt uw provincie/gemeente het belangrijk om beleid te voeren ter bevordering van de audiovisuele kunst?
4.
Wat zijn de doelen van het beleid van uw provincie/gemeente op het gebied van de audiovisuele kunst?
5.
Is het beleid uitsluitend gericht op de professionele audiovisuele kunst of ook op amateurkunst?
6.
Is het beleid uitsluitend gericht op de autonome audiovisuele kunst of ook op vormen van toegepaste audiovisuele kunst?
7.
Is het beleid uitsluitend gericht op het bevorderen van de audiovisuele kunst vanuit het oogpunt van kwaliteit en artistieke ontwikkeling, of ook op het versterken van de commerciële betekenis van de audiovisuele kunst?
8.
Welke instrumenten zet uw provincie/gemeente in ter bevordering van de audiovisuele kunst?
9.
Zou u het beleid van uw gemeente/provincie op het gebied van de audiovisuele kunst eerder incidenteel of structureel noemen?
10.
Welke rol wil uw provincie/gemeente op het gebied van de audiovisuele kunst spelen: alleen subsidiëren of ook initiatieven nemen, aanjagen en dergelijke? Kunt u voorbeelden geven?
11.
Hoeveel geld geeft uw provincie/gemeente in 2005 ongeveer uit aan het beleid ter bevordering van de audiovisuele kunst?
12.
Waar komt het budget voor dit beleid vandaan? Voor ongeveer ....... procent uit de algemene cultuurbegroting Voor ongeveer ....... procent uit het Actieplan Cultuurbereik Voor ongeveer ....... procent uit de Geldstroom BKV Voor ongeveer ....... procent uit andere onderdelen van de provincie/gemeentebegroting
13.
Op grond van welke informatie beoordeelt u of het beleid van uw provincie/gemeente op het gebied van de audiovisuele kunst effectief en doelmatig is?
14.
Wat zijn de belangrijkste knelpunten en problemen op het gebied van de audiovisuele kunst in uw provincie/gemeente?
15.
Zijn de huidige beleidsmiddelen toereikend om die knelpunten en problemen goed aan te pakken – voor zover dat op de weg van de provincie of gemeente ligt?
16.
Voorziet u op de korte termijn – binnen twee jaar – wijzigingen in het beleid (benadering, afbakening, doelen, middelen, uitvoering, budget, en dergelijke) van uw provincie of gemeente op het gebied van de audiovisuele kunst? Zo ja, welke, en waarom?
43