Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen
Tweedegraads Lerarenopleiding ILS-HAN / ArtEZ 2011-2012
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
2
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Inhoudsopgave Inleiding ............................................................................................................................................. 5. 1.
Samenwerking met het werkveld ............................................................................................... 6. 1.1. Schooltypen 1.2. Ontwikkelingen opleidingsscholen 1.3. Stagecontract 1.4. Registratie stagiairs 1.5. Richtlijnen voor communicatie over het werkplekleren
2.
Een overzicht van de verschillende vormen van werkplekleren ................................................ 9.
3.
Uitgangspunten bij het opleiden .............................................................................................. 11. 3.1. Competentiegericht opleiden 3.2. Het begeleidingssysteem 3.3. Leerwerktaken 3.4. Vakdidactische netwerken
4.
Werkplekleren 1 ....................................................................................................................... 14. 4.1. De voorbereiding van werkplekleren 1 4.2. De uitvoering van werkplekleren 1
5.
Werkplekleren 2 ....................................................................................................................... 17. 5.1. De voorbereiding van werkplekleren 2 5.2. De uitvoering van werkplekleren 2
6.
Werkplekleren 3 ....................................................................................................................... 20. 6.1. Inleiding werkplekleren 3 6.2. De voorbereiding van werkplekleren 3 6.3. De uitvoering van de eindstage 6.4. De begeleiding van de lio 6.5. De beoordeling van de lio
7.
Taken van de betrokkenen ...................................................................................................... 25. 7.1. Taken van de student 7.2. Taken van de schoolpracticumdocent (spd) 7.3. Taken van de abi (voorheen abi) 7.4. Taken van de instituutsopleider 7.5. Taken van Bureau Extern (BE)
Bijlagen: Bijlage 1a: Beoordelingsformulier spd (voor wpl 1, 2a, 2b en 3) ..................................................... 28. Bijlage 1b: Formulier zelfevaluatie student (voor wpl 1, 2a, 2b en 3) ............................................. 34. Bijlage 2 : SBL-competenties in drie niveaus ................................................................................. 36. Bijlage 3 : Extra informatie.............................................................................................................. 48. Bijlage 4 : Contactpersonen werkplekleren .................................................................................... 49.
3
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
4
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Inleiding Deze handleiding is bestemd voor alle betrokkenen bij het werkplekleren in de bacheloropleiding van de tweedegraads lerarenopleiding van het Instituut voor Leraar en School van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (ILS-HAN) en ArtEZ te weten: studenten, werkplekbegeleiders (spd‟s) , opleidingsteams in de school (ab-teams) en instituutsopleiders van ILS-HAN en ArtEZ. ILS-HAN telt elf voltijd bacheloropleidingen tot tweedegraads docent (Nederlands, Frans, Duits, Engels, geschiedenis, aardrijkskunde, economie, natuurkunde, scheikunde, biologie en wiskunde). Elke opleiding kent drie fasen: een propedeutische fase, een hoofdfase en een eindfase. Werkplekleren maakt deel uit van elke fase. Gekozen is voor het woord “werkplekleren” omdat dat meer dan het oude woord “stage” aangeeft dat studenten leren tijdens hun werk(- zaamheden) in de praktijk. Het werkplekleren vormt een wezenlijk onderdeel van de totale lerarenopleiding; het gaat immers om een beroepsopleiding. In de perioden waarin het werkplekleren uitgevoerd wordt, zijn er opleidingsbijeenkomsten voor studenten. Kennis verwerven en verwerken, oefenen met vaardigheden en leren van medestudenten zijn daarin drie belangrijke pijlers. Uitgangspunten daarbij zijn steeds: voortbouwen op (eerdere) ervaringen en hierop reflecteren; voortbouwen op reeds verworven kennis; koppelen van theorie en praktijk. Het werkplekleren in de voltijd opleiding bestaat uit vier delen: Werkplekleren 1: een oriënterende stage in de eerste fase van de opleiding; Werkplekleren 2a en 2b: twee begeleide stages in de tweede fase van de opleiding; Werkplekleren 3: een lio-stage in de laatste fase van de bacheloropleiding. Deze drie vormen van werkplekleren worden in deze brochure afzonderlijk besproken.
Deze brochure bevat alle informatie over het werkplekleren van voltijdstudenten van ILS-HAN en ArtEZ en over de uitgangspunten van de opleiding. Met deze handleiding hopen we u een helder totaaloverzicht te kunnen verstrekken. Belangrijke begrippen rond werkplekleren in de deze brochure: Instituutsopleider = instituutsdocent die vanuit het instituut de student voorbereidt op en begeleidt bij het werkplekleren. * Leerwerkplekbegeleider (lwb) of Schoolpracticumdocent (spd) = vakdocent die op school het werkplekleren begeleidt. * Algemeen begeleider vanuit het instituut (abi): tweedelijnsbegeleider op school, verantwoordelijk naar het instituut voor de kwaliteit van begeleiding en beoordeling van het werkplekleren. * Algemeen begeleider van de school (abs): tweedelijnsbegeleider op school, verantwoordelijk naar de school voor de kwaliteit van begeleiding en beoordeling van het werkplekleren. * Abi en abs vormen samen het ab-team. ILS-HAN en ArtEZ wenst alle betrokkenen veel succes bij de uitvoering van het werkplekleren. Voor eventuele opmerkingen en suggesties bij deze brochure houden wij ons aanbevolen.
Commissie Werkplekleren ILS-HAN Juni 2011
5
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
1. Een overzicht van de verschillende vormen van werkplekleren Werkplekleren 1 Lengte
2 x 8 weken,1 dag per week
Periode
Periode 2 van 07-11-2011 - 19-01-2011 en periode 3 van 30-01-2012 - 06-04-2012
Dag(en) in de week die beschikbaar zijn voor activiteiten op scholen
Vrijdag
Competenties op niveau
1 (zie bijlage 2)
Aantal lessen
10 (deel-)lessen
Groepsgrootte samenwerkingsscholen en stagescholen
Tweetallen
Groepsgrootte opleidingsscholen
Conform contract worden groepen van studenten in een opleidingsschool begeleid
Begeleidingstijd spd
20 uur per duo; begeleiding tevens door het opleidingsteam
Contactmomenten
Het ab-team regelt dat zelf. Bij niet-opleidingsscholen vindt in principe geen bezoek plaats van een instituutsopleider; slechts in uitzonderlijke gevallen wordt hiervan afgeweken.
Werkplekleren 2a Lengte
16 weken, 2 dagen per week
Periode
Periode 3 van 30-01-2012 – 06-04-2012 en periode 4 van 09-04-2012 tot 15-06-2012
Dag(en) in de week die beschikbaar zijn voor activiteiten op scholen
Maandag en dinsdag
Competenties op niveau
2 (zie bijlage 2)
Aantal lessen
30-40 lessen per student
Groepsgrootte
Tweetallen
Begeleidingstijd spd
60 uur per duo; begeleiding tevens door het ab-team
Contactmomenten
Het ab-team regelt dat zelf. Bij niet-opleidingsscholen wordt bekeken of een bezoek van de instituutsopleider wenselijk is.
6
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Werkplekleren 2b Lengte
9 weken, 4 dagen per week
Periode
Van 07-11-2011 – 20-01-2012
Dag(en) in de week die beschikbaar zijn voor activiteiten op scholen
Maandag, dinsdag, donderdag, vrijdag (woensdag is de instituutsdag)
Competenties op niveau
2 (zie bijlage 2)
Aantal lessen
40 – 50 per student
Groepsgrootte
Tweetallen
Begeleidingstijd spd
60 uur per duo; begeleiding tevens door het ab-team
Contactmomenten
Het ab-team regelt dat zelf. Bij niet-opleidingsscholen wordt bekeken of een bezoek van de instituutsopleider wenselijk is.
Werkplekleren 3 Aanstelling
Zo mogelijk betaald met leerarbeidsovereenkomst
Lengte
Een lio-stage wordt in principe in een lintvorm gelopen 40 weken 5 dagdelen per week (in te roosteren in maximaal 3 dagen) of (bij uitzondering) in blokvorm: 20 weken 4 dagen per week.
Periode
Vanaf zomervakantie - 1 februari of Vanaf 1 februari – zomervakantie
Dag(en) in de week die beschikbaar zijn voor activiteiten op scholen
In overleg met de school worden op ma, di, wo, do onderwijsactiviteiten uitgevoerd. Vrijdag is de terugkomdag op het instituut.
Competenties op niveau
3 (zie bijlage 2)
Aantal lessen
5-6½ lessen maal 40 weken in een lintstage of 10 – 13 lessen maal 20 weken in een blokvariant
Groepsgrootte
Enkelingen
Begeleidingstijd spd
60 uur; begeleiding tevens door het ab-team
Contactmomenten
Het ab-team regelt dat zelf. Bij niet-opleidingsscholen wordt bekeken of een bezoek van de instituutsopleider wenselijk is.
7
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
2. Uitgangspunten bij het opleiden 2.1.
Competentiegericht opleiden
Het curriculum van de tweedegraads lerarenopleidingen van ILS-HAN is competentiegericht opgezet. De competenties zoals deze ontwikkeld zijn door het „Samenwerkingsverband Beroepskwaliteit Leraren‟ (SBL) (en zijn opgenomen in de wet BIO) staan centraal in alle opleidingen van ILS-HAN. Het ILS heeft deze competenties op drie niveaus beschreven. Niveau I geldt voor de propedeutische fase, niveau II voor de hoofdfase en niveau III voor de eindfase. (Voor een overzicht zie bijlage 2). De zeven competenties zijn: - interpersoonlijk competent; - pedagogisch competent; - vakinhoudelijk vakdidactisch competent; - organisatorisch competent; - competent in het samenwerken met collega‟s; - competent in het samenwerken met de omgeving; - competent in reflectie en ontwikkeling. Op ILS-HAN wordt vanuit verschillende contexten steeds opnieuw gewerkt aan de ontwikkeling van de competenties. Deze contexten worden aangeduid als „beroepstaken‟. ILS-HAN kent een vijftal beroepstaken: - lesgeven en trainen in het vak/leergebied; - begeleiden van lerende(n); - ontwerpen van leerarrangementen in het vak/leergebied; - bijdragen aan de onderwijsorganisatie; - ontwikkelen van vakdeskundigheid. De kern van competentiegericht opleiden is dat de student ervoor zorg draagt dat hij aan het eind van de opleiding zijn competenties beheerst. Dit doet hij door, met het einddoel voor ogen, zich steeds af te vragen: wat kan ik al en wat moet ik nog leren, m.a.w. door zijn eigen leervragen te stellen. Elk van de drie fasen wordt afgesloten met een integrale toets, waarin de student aantoont de competenties op gewenst niveau te beheersen. Een digitaal portfolio maakt deel uit van deze toets. In het curriculum van de opleiding neemt het leren in de praktijksituatie, het werkplekleren, een centrale plaats in bij de competentieontwikkeling van studenten. Het werkplekleren, dat plaatsvindt op de scholen, komt in iedere fase van de opleiding aan bod en wordt aangestuurd vanuit het instituut en vanuit de school. Voorafgaand aan het werkplekleren maakt de student een leerwerkplan waarin de leervragen voor het werkplekleren zijn opgenomen. De student formuleert in zijn leerwerkplan leerwerktaken waaraan die hij tijdens het werkplekleren uitvoert. Bij alle activiteiten die een student op school uitvoert zal hij moeten nadenken over de vraag of hij zijn competentie(s) in positieve zin ontwikkelt. Het leerwerkplan wordt opgesteld onder begeleiding van de instituutsopleider; deze moet uiteindelijk zijn (voorlopige) goedkeuring verlenen. Samen met de begeleiders op de leerwerkplek (schoolpracticum docent en ab-team) en afhankelijk van de mogelijkheden die de school biedt, concretiseert de student zijn leerwerkplan. De spd en het ab-team zien samen met de student toe op de uitvoering van het leerwerkplan. Daartoe schrijft de student ten behoeve van zijn begeleiders regelmatig een reflectieverslag. De begeleiding zal erop gericht zijn de student te ondersteunen bij zijn ontwikkeling. Het leerwerkplan is een belangrijk middel bij de begeleiding en een “groeidocument”; en indien de student zich anders dan verwacht ontwikkelt is het goed mogelijk dat het leerwerkplan tussentijds wordt aangepast. Het instituut streeft er naar de studenten tijdens de opleiding te laten rouleren over verschillende scholen zodat zij in aanraking komen met verschillende schooltypen en een diversiteit aan onderwijsconcepten.
8
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
2.2.
Het begeleidingssysteem
Op opleidings- en samenwerkingsscholen is een begeleidingsteam (ab-team) aanwezig. De begeleider vanuit de school (abs) en de begeleider vanuit het instituut (abi) vormen samen het opleidingsteam op de school. Dit team is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van alle studenten van ILS-HAN, ILS-RU en ArtEZ. Het verzorgt met name de tweedelijns begeleiding van de HANstudenten, terwijl de schoolpracticumdocent met name de eerstelijns begeleiding verzorgt. In incidentele gevallen, als het functioneren van een student als twijfelachtig wordt ervaren, kan door het ab-team eerstelijns ondersteuning geboden worden. Het ab-team onderhoudt contact met de student, de schoolpracticumdocent en de instituutsopleider van het instituut In de tweede plaats draagt het ab-team zorg voor de professionalisering van de schoolpracticumdocenten. Het adviseert deelname aan begeleidingscursussen. Op school kunnen bijeenkomsten met schoolpracticumdocenten belegd worden. Tenslotte levert het ab-team een bijdrage aan de ontwikkeling van het opleidingsbeleid op de school en aan de opzet van een opleidingsprogramma op school. De taken van de abi: - Eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van alle studenten van ILS-HAN, ILS-RU en ArtEZ. - Verantwoordelijk voor de facilitering van de infrastructuur van het opleiden en het begeleiden van onderwijs- en onderzoeksactiviteiten. - Samen met de abs monitoren van de kwaliteit van de spd‟s. - Professionaliseringsbehoeften in beeld brengen en adviseren over mogelijke trajecten. - Eigen professionalisering: de abi heeft de cursus „Opleiden in de School‟ succesvol afgerond, is op de hoogte van de landelijke ontwikkelingen ten aanzien van OidS en levert een actieve bijdrage tijdens de ab-bijeenkomsten. - Monitoren van het proces van plaatsing stagiaires. - Monitoren van schoolontwikkelingen. - In overleg kan ondersteuning geboden worden aan vragen van individuele studenten. Op opleidingsscholen is de abi ook lid van het ontwikkelteam van de opleidingsschool.
2.3.
Leerwerktaken
Een leerwerktaak is een authentieke, hele en unieke taak, die de individuele student tijden het werkplekleren besluit uit te voeren, om binnen de vastgestelde beroepstaken de vereiste competenties te ontwikkelen en te verwerven. De inhoud van de leerwerktaak staat niet vast. Alle activiteiten die een student op de werkplek uitvoert worden beschouwd als leerwerktaken. Toelichting: Authentiek: Het is een authentieke taak omdat een goede leerwerktaak afgeleid is van een reguliere taak in het beroep. Heel: Het is een hele taak omdat de integrale aard van de taak behouden is, zodat studenten leren de verschillende samenstellende bekwaamheden (kennis, vaardigheid, attitude, overtuigingen) voor de taakuitvoering in samenhang in te zetten. Individueel: Het is een individuele taak omdat deze is toegesneden op de individuele leerbehoeften en leerdoelen van de student. Uniek: Het is een unieke taak omdat het een taak is die zich afspeelt op het snijvlak van leren én werken, waarbij het leren van de student centraal staat binnen de unieke leeromgeving van de specifieke stageschool van de student. Leerwerktaken zijn geen “extra-taken”, maar hulpmiddelen om de stage-activiteiten gestructureerd vorm te geven. Leerwerktaken worden door de student opgenomen in het leerwerkplan.
9
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Naast leerwerktaken kennen we leertaken. Een leerwerktaak is een opdracht die een student tijdens het werkplekleren uitvoert ten behoeve van een door het instituut aangeboden onderwijseenheid. De studielast voor studenten voor zowel leerwerktaken als leertaken moeten passen binnen de totale studielast van een bepaald type werkplekleren. Om tot een verantwoorde tijdsinvestering te komen bij het werkplekleren hebben studenten en begeleiders een richtlijn nodig t.a.v. de ureninzet voor de verschillende activiteiten. Voor 2011-2012 is getracht tot afspraken te komen over de verdeling van de uren. Voor sommige opleidingen was de gevraagde inzet voor de leer(werk)taken van de opleiding ten tijde van het drukken van deze handleiding nog niet helder; dit betekent dat sommige opleidingen kunnen afwijken van onderstaande uren. Werkplekleren 1 Totale studielast WPL1: 16 weken (2 periodes) één dag per week Leer(werk)taken van de opleiding 8 uren voor de GKB en 8 uren voor vak/vakdidactiek Reflectie en ontwikkeling (twee sbu per stagedag) Stageactiviteiten in de vorm van leerwerktaken van de school/student Werkplekleren 2A Totale studielast WPL2A: 16 weken (2 periodes) twee dagen per week Leer(werk)taken van de opleiding 20 uren voor de GKB en 30 uren voor vak/vakdidactiek Reflectie en ontwikkeling (twee sbu per stagedag) Stageactiviteiten in de vorm van leerwerktaken van de school/student Werkplekleren 2B Totale studielast WPL2B: 9 weken, 4 dagen per week Leer(werk)taken van de opleiding 20 uren voor de GKB en 40 uren voor vak/vakdidactiek Reflectie en ontwikkeling (twee sbu per stagedag) Stageactiviteiten in de vorm van leerwerktaken van de school/student
128 uren 16 uren 32 uren 80 uren
256 uren 50 uren 64 uren 142 uren
324 uren 60 uren 72 uren 192 uren
3.4 Registratie stagiairs Stagiairs van ILS-HAN worden door Bureau Extern geplaatst en geregistreerd. De namen van stagiairs worden met relevante gegevens (adres, mailadres, namen van begeleiders met mailadres etc.) op de website van Bureau Extern vermeld. (Zie: www.bureau-extern.nl > mijn stages > overzicht stages) Elke geregistreerde stagiair valt onder het zgn. mantelstagecontract, waarin rechten, plichten en verzekeringen geregeld zijn. Wanneer een student niet geregistreerd is, betekent dat, dat hij formeel geen stage loopt. (Zie: www.bureau-extern.nl > stages > stages algemeen > stagecontract) Om informatie over studenten en stageplaatsen te kunnen inzien, is een inlogaccount vereist. Betrokkenen kunnen een account aanvragen bij Bureau Extern. Een inlogaccount biedt tevens de mogelijkheid gegevens via een mutatieformulier de gegevens op de site aan te vullen of aan te passen. (Zie: www.bureau-extern.nl > mijn stages > mutatieformulier)
10 10
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
3 Samenwerking met het werkveld In iedere bacheloropleiding van ILS-HAN is het werkplekleren een kritische succesfactor in het opleidingstraject van een student. Dit is de reden waarom ILS-HAN het werkplekleren kwalitatief goed wil inrichten en borgen. Om het werkplekleren verantwoord uit te voeren is een goede relatie met scholen essentieel. ILS-HAN streeft naar een verdere intensivering van de samenwerking met scholen.
3.1 Schooltypen ILS-HAN werkt met drie typen scholen: de (academische) opleidingsschool, de samenwerkingsschool en de stageschool. Hierna worden deze drie typen toegelicht. Opleidingsschool ILS-HAN heeft met 5 scholen(groepen) een “partnerschap opleidingsschool” gesloten. Het begrip opleidingsschool is door de staatssecretaris gedefinieerd als: het partnerschap tussen één of meer scholen voor po, vo en/of bve en één of meer hogescholen en/of universiteiten die met één of meer van hun lerarenopleidingen in gezamenlijkheid toekomstige leraren voor een groot gedeelte van hun tijd op de werkplek opleiden. Een opleidingsschool is NVAO-geaccrediteerd en krijgt een financiële vergoeding van het ministerie. De opleidingsscholen waarin ILS-HAN participeert, worden ingericht op basis van het partnermodel. Dit betekent dat de vo-partnerschool mede de verantwoordelijkheid op zich neemt voor een deel van het curriculum; dus niet alleen voor de stagecomponent. De vo-partnerschool verzorgt één of meer opleidingsonderdelen, neemt de supervisie op zich van de professionele ontwikkeling van de aanstaande leraar en leidt coaches en begeleiders op voor dit werk. ILS-HAN werkt in de opleidingsscholen onder het motto „Samen-Opleiden‟ intensief samen met de partners. Binnen elke opleidingsschool is een ab-team aanwezig bestaande uit een algemeen begeleider uit het instituuts (abi) en een algemeen begeleider uit de school (abs). Zie verder: www.bureau-extern.nl/samenopleiden . Enkele opleidingsscholen zijn academische opleidingsscholen. Dit zijn opleidingsscholen waar het opleiden van leraren wordt verbonden met praktijkgericht onderzoek en het bevorderen van schoolontwikkeling en innovatie. Een overzicht van de (academische) opleidingsscholen waarin ILS-HAN participeert: Partnerschap
opleidingsschool
academische opleidingsschool
ILS-HAN, ILS-RU en het Assink College
X
X
ILS-HAN en OMO
X
X
ILS-HAN, ILS-RU en Quadraam
X
X
ILS-HAN, ILS-RU en Alliantie Voortgezet Onderwijs en Notre Dame des Anges
X
X
ILS-HAN, ILS-RU en het Rijk van Nijmegen en het Udens College
X
Samenwerkingsschool Een samenwerkingsschool is een school waarmee het ILS een intensieve samenwerking heeft voor het opleiden van leraren. De samenwerkingsschool heeft een “Keurmerk ILS en Samenwerkingsscholen” of streeft ernaar dit te behalen. De kwaliteit van de activiteiten wordt met dit keurmerk geborgd.
11 11
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Evenals op de opleidingsscholen is op samenwerkingsscholen een ab-team werkzaam. Stageschool Een stageschool is een school waarop incidenteel stagiairs worden geplaatst. Er is geen structurele samenwerking met ILS-HAN. Het werkplekleren wordt begeleid door een spd en een instituutsopleider. Zie verder www.bureau-extern.nl > scholen voor een overzicht van alle opleidings- en samenwerkingsscholen met nadere informatie.
3.2 Ontwikkelingen opleidingsscholen Het uiteindelijke doel van de samenwerking binnen de opleidingsscholen is het ten behoeve van stagiairs ontwikkelen van een gemeenschappelijk opleiding waarbij theorie en praktijk met elkaar verweven zijn. De eerste stap daarin is in 2010/2011 gezet: eerstejaars studenten hebben gedurende een semester twee dagen per week de school bezocht: een dag voor werkplekleren en een dag voor onderwijsondersteunende activiteiten en zelfreflectie. Deze laatste activiteiten worden vormgegeven door een opleidingsteam. Dit opleidingsteam bestaat uit een instituutsopleider van ILS-HAN en één of enkele schoolopleiders. De tweede stap, gericht op de invulling van de hoofdfase van de studie wordt in 2011/2012 gezet door ontwikkelteams waarin vo-partnerscholen en ILS-HAN vertegenwoordigd zijn. In de opleidingen van ILS-HAN is afgelopen jaren gewerkt aan de ontwikkeling van de onderzoeksleerlijn. In overleg met de scholen is een nieuwe begeleidings- en beoordelingsstructuur ontwikkeld voor het afstudeeronderzoek in de eindfase. Een opleidingsschool kan, wanneer de infrastructuur daartoe aanwezig is, een deel van de onderzoeksbegeleiding uitvoeren
3.3 Communicatie over het werkplekleren NB: waar hieronder gesproken wordt van het ab-team, wordt bedoeld een van de leden van dit team. Om het werkplekleren optimaal te laten verlopen is een goede communicatie tussen alle betrokkenen gewenst. Het moet voor ieder helder zijn hoe de taakverdeling is en wat van elke betrokkene verwacht wordt binnen de aangegeven tijdsbestekken. In de communicatie over het werkplekleren speelt zowel de instituutsopleider als de spd én het abteam van de school een cruciale rol. Voorbereiding werkplekleren De instituutsopleider bereidt iedere student voor op het werkplekleren. De student ontwikkelt vóór de start van het werkplekleren in overleg met de instituutsopleider een concept-leerwerkplan. Pas wanneer een concept- leerwerkplan door de instituutsopleider is goedgekeurd (en deze een paraaf heeft geplaatst) kan de student in gesprek treden met de school. Het ab-team op school heeft de bevoegdheid studenten zonder een geparafeerd concept-leerwerkplan terug te sturen naar de instituutsopleider. De student stelt zo nodig de spd en het ab-team op de hoogte van persoonlijke omstandigheden die van belang zijn om hem zo goed mogelijk te kunnen begeleiden. Start werkplekleren Zo snel mogelijk na de plaatsing neemt een student contact op met de school, in eerste instantie met de stagecontactpersoon (dat is vaak de abs) en daarna met de spd. In overleg met de spd past de student het concept-leerwerkplan zo nodig aan. In de regel verzorgt het ab-team (zo mogelijk samen met de spd‟s) een startbijeenkomst voor stagiairs op school. Tijdens het werkplekleren Het ab-team monitort alle stages op school; daartoe heeft het periodiek contact met elke spd tijdens de periode van werkplekleren. Indien de stage niet verloopt zoals mag worden verondersteld, voeren de spd en (een lid van) het ab-team met de student een beoordelingsgesprek waarin (nieuwe)
12 12
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
afspraken worden gemaakt. Indien daarna toch geen voortgang wordt geboekt door de student, kunnen de spd en het ab-team besluiten de stage af te breken. De abi houdt de instituutsopleider op de hoogte; bij een voortijdige beëindiging van de stage meldt de abi dit aan Bureau Extern (dit kan via het eerdergenoemde mutatieformulier op de website). Tussenevaluatie Iedere vorm van werkplekleren kent een tussentijdse evaluatie. De student heeft tot taak een evaluatiegesprek te plannen, waarbij de spd en abi of abs aanwezig zijn. Student zowel als schoolpracticumbegeleider schrijven van te voren een woordrapport. Tijdens het evaluatiegesprek wordt een oordeel uitgesproken en een cijfer gegeven. De student maakt een verslag van het gesprek. De tussentijdse evaluatie eindigt in een tussenrapportage. Deze tussenrapportage wordt, voorzien van een handtekening van de begeleider, door de student gepresenteerd aan de instituutsopleider. Het ab-team maakt een korte rapportage van de tussenbeoordeling van alle studenten op de school en communiceert dit naar alle instituutsopleiders. Eindevaluatie Alle vormen van werkplekleren eindigen met een beoordelingsgesprek en een schriftelijke eindbeoordeling. De procedure is gelijk aan die bij de tussenevaluatie. De schriftelijke eindbeoordeling wordt voorzien van een handtekening van de spd dan wel een lid van het ab-team. Het ab-team maakt een korte rapportage van de eindbeoordeling van alle studenten op de school en communiceert dit naar alle instituutsopleiders van de studenten. De schriftelijke eindbeoordeling neemt de student op in het dpf. Stagescholen Op stagescholen is geen ab-team aanwezig. Er is een schoolpracticumdocent en vanuit het instituut is er een instituutsopleider die, zoveel mogelijk in de lijn van het bovenstaande, samen afspraken maken over begeleiding en beoordeling van de student.
3.4.
Vakdidactische netwerken
Alle opleidingen van ILS-HAN hebben in de afgelopen jaren een vakdidactisch netwerk opgebouwd. In studiejaar, 2011-2012, organiseert ieder vakdidactisch netwerk weer een bijeenkomst. (17 januari 2012 van 16.00- 19.00 uur). Een vakdidactisch netwerk is een samenwerkingsverband tussen docenten van het ILS en van de scholen, ze vormen de basis voor de gemeenschappelijke vakinhoudelijke en vakdidactische professionalisering van de vakdocenten in de regio Nijmegen/Arnhem. De netwerken zijn zowel proces- als productgericht. Procesgerichtheid staat voor zaken als professionalisering en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke opleidingsvisie. De productgerichtheid staat voor de totstandkoming van studentmateriaal (zoals leerwerktaken) en docentmateriaal (vakdidactische arrangementen).
13 13
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
4 Werkplekleren 1 4.1.
De voorbereiding
4.1.1. Toelating tot werkplekleren 1 Toelaatbaar tot „werkplekleren 1‟, is iedere student in de propedeutische fase die te kennen heeft gegeven zich definitief te willen oriënteren op het onderwijs en die de verplichte voorbereidingen heeft getroffen. Werkplekleren 1 heeft als kern: Oriëntatie op het beroep van docent in alle facetten. De vraag die de student aan het eind moet kunnen beantwoorden is: “Wil en kan ik in mijn vak docent worden?” 4.1.2. De stageplaatstoedeling Stageplaatsen worden door Bureau Extern geworven bij scholen voor vo en mbo per vak of leergebied. Studenten gaan niet zelf op zoek naar een stageplaats. Studenten worden bij voorkeur op een opleidings- of samenwerkingsschool geplaatst. Een reistijd van 1,5 uur (enkele reis vanaf het dichtstbijzijnde station) behoort tot de mogelijkheden. De stageplaatstoedeling verloopt als volgt: Bureau Extern werft stageplaatsen. De student ontvangt een stageaanvraagformulier waarop hij de voorkeursregio vermeldt. Bureau Extern deelt, zoveel mogelijk rekening houdend met de voorkeuren van de studenten, de beschikbare plaatsen toe. Deze toedeling wordt mede beïnvloed door afspraken die gemaakt zijn met de scholen in de regio. De stagecontactpersoon van elke opleiding kan in overleg met Bureau Extern wijzigingen aanbrengen in de plaatsing. Daarna is de indeling definitief en worden de scholen, de studenten en de stagecontactpersonen door Bureau Extern op de hoogte gesteld van de indeling. Een week later nemen studenten contact op met de school. 4.1.3. Het leerwerkplan In de periode die voorafgaat aan het werkplekleren volgt de student op het instituut een voorbereidingstraject, bedoeld om een succesvol traject te kunnen doorlopen. Het eindproduct van het voorbereidingstraject is een concept-leerwerkplan dat door de instituutsopleider is goedgekeurd en van een paraaf voorzien. In een van de eerste overlegsituaties met de schoolpracticumdocent zal de conceptversie van het leerwerkplan besproken worden. De schoolpracticumdocent geeft feedback geven op het concept-leerwerkplan. Op basis van dit gesprek kan de student het concept-leerwerkplan aanpassen. Het gewijzigde leerwerkplan wordt vervolgens ter goedkeuring aan de schoolpracticumdocent voorgelegd; zodra deze het leerwerkplan heeft goedgekeurd levert de student het in bij de instituutsopleider om het document definitief te laten vaststellen. Het leerwerkplan van de student vormt de basis bij de begeleiding tijdens het werkplekleren. Het bevat een beschrijving van de concrete doelen van de student en alle leerwerkplekactiviteiten (geformuleerd als leerwerktaken) waarmee hij deze doelen wil bereiken. De doelen van de student zijn gebaseerd op de vereiste competentieontwikkeling en competentieverwerving op niveau 1 (zie bijlage 2). Zonder een goedgekeurd leerwerkplan kan een student niet met het werkplekleren starten. Het leerwerkplan is geen statisch document maar een groeidocument; afhankelijk van de ontwikkelingen kunnen wijzigingen wenselijk zijn.
Format leerwerkplan voor het werkplekleren: 1. Voorkant
14 14
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
2. Inhoudsopgave 3. Inleiding 3.1. Opbouw en bedoeling van het leerwerkplan 3.2. Oriëntatie op je stageschool. Geef een korte schets van de school. Daarvoor maak je in ieder geval gebruik van informatie op internet (bijv. http://www.bureau-extern.nl > scholen > schoolprofielen en de site van de school). 3.3. Een verslag van het kennismakingsgesprek.
4.
Wie ben ik, waar sta ik nu en waar wil ik naar toe? - Inleiding; wie ben ik? - Een sterkte-zwakte-analyse. - De resultaten en actieplannen van vorige stages(bij wpl2a en volgende). - Doelen.
5. Met welke (leer)activiteiten (leerwerktaken) wil ik mijn doelen bereiken? 6.
Afspraken met de school en je begeleider(s)
7. Een lijst met namen, (email)adressen en telefoonnummers van alle betrokkenen. (Zie bijlage I van deze handleiding.) 8. Fiattering leerwerkplan Handtekeningen van instituutsopleider en schoolpracticumdocent of ab-team.
4.2.
De uitvoering van werkplekleren 1
4.2.1. De begeleiding De begeleiding op de school wordt verzorgd door een schoolpracticumdocent, op samenwerkings- en opleidingsscholen aangevuld met activiteiten van het ab-team. Een schoolpracticumdocent heeft 20 uren voor werkplekleren 1 om een duo studenten te begeleiden. Het is belangrijk dat spd en student goede afspraken maken over de begeleidingstijd en de wijze van begeleiden. Op samenwerkings- en opleidingsscholen is de abi de vertegenwoordiger van het ILS. Op stagescholen komt bij wpl1 uitsluitend in uitzonderingssituaties een instituutsopleider van het ILS naar school. 4.2.2. De beoordeling Halverwege en aan het eind van wpl1 voeren spd en studenten een (tussen-)evaluatiegesprek waarin de volgende vragen centraal staan „Is het onderwijs wel iets voor mij?‟ „Ben ik wel iets voor het onderwijs?‟ Indien gewenst verleent het ab-team ondersteuning bij de evaluatie. De evaluatiegesprekken verlopen als volgt: 1. Ter voorbereiding schrijft de student een evaluatieverslag (aan de hand van zijn leerwerkplan),(zie bijlage 1b) waarin hij in elk geval bovenstaande vragen beantwoordt. Daarbij gaat hij na wat hij gedaan heeft om de leerdoelen in het leerwerkplan te bereiken. Op grond hiervan formuleert hij voornemens voor het vervolg van deze of een volgende stage. 2. Hij bezorgt dit verslag bij zijn begeleiders, opdat zij dit voorafgaande aan het evaluatiegesprek kunnen lezen. De student neemt het initiatief een afspraak te maken. 3. De schoolpracticumdocent bereidt het gesprek voor door een evaluatieverslag (woordrapport) op te stellen (zie bijlage 1a), eventueel in samenwerking met het ab-team. 4. De schoolpracticumdocent, eventueel ondersteund door een lid van het ab-team, voert het evaluatiegesprek; hierin wordt een oordeel uitgesproken en een cijfer gegeven..
15 15
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
5. Na afloop schrijft de student een verslag van het gesprek en neemt dat, samen met de twee evaluatieverslagen, op in zijn portfolio. 6. De schoolpracticumdocent stelt zo nodig de tussenbeoordeling/eindbeoordeling bij, De definitieve versie, voorzien van een handtekening van de schoolpracticumdocent of een lid van het ab-team, gaat naar de student, die ervoor zorgt dat zijn instituutsopleider een kopie ontvangt. De student neemt deze beoordeling op in zijn portfolio.
16 16
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
5 Werkplekleren 2 5.1.
De voorbereiding van werkplekleren 2
5.1.1 Toelating tot werkplekleren 2 Werkplekleren 2 bestaat uit werkplekleren 2a en 2b. In een voltijdtraject zal een student werkplekleren 2a in het tweede jaar van de bacheloropleiding uitvoeren en werkplekleren 2b in het derde jaar van de bacheloropleiding. Werkplekleren 2a heeft als kern: het lesgeven, c.q. het uitvoeren van onderwijsactiviteiten; het begeleiden van een gehele klas bij les- of onderwijsactiviteiten; het ontwerpen van lessen, c.q. onderwijsactiviteiten. Werkplekleren 2b heeft als kern: het lesgeven, c.q. het uitvoeren van onderwijsactiviteiten; het begeleiden van een gehele klas bij een serie van lessen, c.q. serie van onderwijsactiviteiten; het ontwerpen en uitvoeren van leerarrangementen waarin diverse activerende werkvormen worden gebruikt. Een student is toelaatbaar tot werkplekleren 2a wanneer hij wpl1 voldoende heeft afgerond. Hij heeft minimaal 45 ec behaald. De voorbereiding op wpl2a moet voldoende zijn. Een student is toelaatbaar tot werkplekleren 2b indien hij wpl2a voldoende heeft afgerond en de voorbereiding op wpl2b als voldoende is beoordeeld. 5.1.2. De stageplaatstoedeling Stageplaatsen worden door Bureau Extern geworven bij scholen voor vo en mbo per vak of leergebied. Studenten gaan niet zelf op zoek naar een stageplaats. Studenten worden bij voorkeur op een opleidings- of samenwerkingsschool geplaatst. Een reistijd van 1,5 uur enkele reis, gerekend vanaf het dichtstbijzijnde station, behoort tot de mogelijkheden. De stageplaatstoedeling verloopt als volgt: Bureau Extern werft stageplaatsen en zendt een overzicht van beschikbare plaatsen naar de instituutsopleiders. De student krijgt via zijn instituutsopleider een overzicht van beschikbare stageplaatsen. De student oriënteert zich via de schoolprofielen op www.bureau-extern.nl > scholen > schoolprofielen en via de schoolwebsites op de opleidingsscholen die een stageplaats aanbieden. De student vraagt via een aanvraagformulier een stageplaats aan en motiveert zijn keuze. Bureau Extern deelt, zoveel mogelijk rekening houdend met de motivatie van de studenten, de beschikbare plaatsen toe. Deze toedeling wordt mede beïnvloed door afspraken die gemaakt zijn met de scholen in de regio. De stagecontactpersoon van elke opleiding kan in overleg met Bureau Extern wijzigingen aanbrengen in de plaatsing. Daarna is de indeling definitief en worden de scholen, de studenten en de instituutsopleiders door Bureau Extern op de hoogte gesteld van de indeling. Een week later nemen studenten contact op met de school. 5.1.3. Het leerwerkplan In de periode die voorafgaat aan het werkplekleren volgt de student op het instituut een voorbereidingstraject met als doel werkplekleren 2a respectievelijk 2b succesvol te doorlopen. Het eindproduct van het voorbereidingstraject is een concept-leerwerkplan dat door de instituutsopleider is goedgekeurd en van een paraaf voorzien. In een van de eerste overlegsituaties met de schoolpracticumdocent zal de conceptversie van het leerwerkplan besproken worden. De schoolpracticumdocent geeft feedback op het concept-leerwerkplan. Op basis van dit gesprek kan de student het concept-leerwerkplan aanpassen. Het gewijzigde leerwerkplan wordt vervolgens ter goedkeuring aan de schoolpracticumdocent voorgelegd. Zodra deze het leerwerkplan heeft
17 17
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
goedgekeurd levert de student dit in bij de instituutsopleider om het document definitief te laten vaststellen. Het leerwerkplan van de student vormt de basis bij de begeleiding tijdens het werkplekleren. Het bevat een beschrijving van de concrete doelen van de student en de leerwerkplekactiviteiten (geformuleerd als leerwerktaken) waarmee hij deze doelen wil bereiken. De doelen van de student zijn gebaseerd op de vereiste competentieontwikkeling en competentieverwerving op niveau 2 (zie bijlage 2). Zonder een goedgekeurd leerwerkplan kan een student niet met het werkplekleren starten. Het leerwerkplan is geen statisch document maar een groeidocument; afhankelijk van de ontwikkelingen kunnen wijzigingen wenselijk zijn. Zie voor een “format leerwerkplan” par. 4.1
5.2.
De uitvoering van werkplekleren 2
5.2.1. De begeleiding De begeleiding op de school wordt verzorgd door een schoolpracticumdocent, op samenwerkings- en opleidingsscholen aangevuld met activiteiten van het begeleidingsteam (ab-team). Een schoolpracticumdocent heeft 60 uren voor zowel werkplekleren 2a als werkplekleren 2b om een duo studenten te begeleiden. Het is belangrijk dat de schoolpracticumdocent en de student goede afspraken maken over de begeleiding. Afspraak is dat er in elk geval wekelijks, liefst tweemaal per week, tijd voor begeleidingsgesprekken wordt ingepland. Op samenwerkings- en opleidingsscholen is de abi de vertegenwoordiger van het ILS. In situaties waarin sprake is van twijfel over het functioneren van een student kan een lid van het ab-team een lesbezoek afleggen. Op stagescholen wordt bekeken in hoeverre een bezoek van een ILSinstituutsopleider wenselijk is. 5.2.2. De beoordeling De procedure voor de beoordeling van werkplekleren 2a en werkplekleren 2b is identiek. Halverwege het werkplekleren en aan het einde van het werkplekleren beoordeelt de schoolpracticumdocent het functioneren van de student. Op samenwerkings- en opleidingsscholen kan dit in samenspraak met het ab-team. Op stagescholen kan een instituutsopleider van het ILS een rol spelen. Aan de hand van de volgende vragen wordt de balans opgemaakt: In hoeverre en in welke opzichten beheerst de student de SBL-competenties op niveau 2, zoals o.a. omschreven in diens leerwerkplan? Aan welke doelen in het bijzonder moet de student nog werken – en tot welke voornemens leidt dat? Beide gesprekken, de tussenbeoordeling en de eindbeoordeling, gaan als volgt in zijn werk: 1. Ter voorbereiding schrijft de student zelf een evaluatieverslag (aan de hand van de SBLcompetenties zoals o.a. omschreven in zijn leerwerkplan) (zie bijlage 1b), waarin hij bovenstaande vragen beantwoordt. Daarbij gaat hij na wat hij op de stage en tijdens de onderwijsactiviteiten gelieerd aan de stage gedaan heeft om de oefendoelen in het leerwerkplan te bereiken. Op grond hiervan formuleert hij voornemens voor het vervolg van de stage (of voor de volgende stage). 2. Hij bezorgt dit verslag bij zijn begeleiders, opdat zij dit vóór het evaluatiegesprek kunnen lezen. 3. Op initiatief van de student wordt een afspraak gemaakt. 4. De schoolpracticumdocent bereidt het gesprek voor door een schriftelijke tussenbeoordeling/eindbeoordeling (woordrapport) op te stellen (zie bijlage 1a), eventueel in samenwerking met het ab-team. 5. De schoolpracticumdocent voert samen met de student het tussenbeoordelingsgesprek/ eindbeoordelingsgesprek. Bij het tussenbeoordelingsgesprek komt alles aan de orde wat voor een goed verloop van de stage van belang is, maar in ieder geval de oefendoelen en voornemens in het licht van de te verwerven competenties. In elk evaluatiegesprek spreekt de spd een oordeel uit en geeft een cijfer. In situaties waarin sprake is van twijfel over het functioneren van de student kan een lid van het ab-team ondersteuning bieden. 6. Na afloop schrijft de student een verslag van het gesprek en neemt dat op in zijn portfolio.
18 18
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
7. De schoolpracticumdocent stelt zonodig de tussenbeoordeling/eindbeoordeling bij en de definitieve versie, voorzien van een handtekening van de schoolpracticumdocent en/of lid van het ab-team, neemt de student op in zijn portfolio.
19 19
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
6 Werkplekleren 3 6.1.
Inleiding werkplekleren 3
Werkplekleren 3 wordt ook wel de eindstage genoemd, die, zoals de naam al zegt, de laatste praktijkoefening vormt vóór de student als bevoegd docent op een school begint. In wpl3 functioneert de student als beginnend docent: hij geeft zelfstandig les en heeft dezelfde taken en bevoegdheden als een nieuwe docent, met dat verschil dat er nog veel begeleiding is, op school en op het instituut. De student wordt indien mogelijk voor wpl3 als leraar in opleiding (lio) aangesteld (conform de lioCAO). Alle studenten die starten met Werkplekleren3 ontvangen een „Informatiedossier Startbekwaam‟. In dit informatiedossier is alle relevante info voor hele werkplekleren opgenomen . Uitgangspunt van de lio-stage is dat de leerlingen de lio – die dus ook aangeduid zal worden als (beginnend) docent – niet zien als stagiair, maar als docent. De lio krijgt taken die elke beginnend docent op school krijgt. De lio wordt in alle opzichten behandeld als een beginnend docent, met dien verstande dat hij natuurlijk nog niet de capaciteiten van een volleerd docent heeft. Een student die de eindstage succesvol heeft afgerond, heeft een start- en doorgroeibekwaamheid als tweedegraads docent.
6.2.
De voorbereiding van werkplekleren 3
6.2.1. Toelating tot werkplekleren 3 Een student is toelaatbaar tot wpl3 wanneer hij de Integrale Toets Hoofdfase in studiejaar 3 met een voldoende heeft afgesloten en 180 studiepunten heeft behaald. Omdat studenten voor wpl3 (start direct na de zomervakantie) al in mei op scholen geplaatst worden, wordt de volgende procedure gehanteerd: 1. Studenten die op 1 mei 150 studiepunten hebben verzilverd en naar het oordeel van de slb goed op weg zijn voor het einde van het schooljaar 180 studiepunten te behalen, zijn toelaatbaar tot wpl3. 2. Voor studenten die op buitenlandstage gaan, geldt een aangepaste regeling. Deze student is toelaatbaar tot wpl3 wanneer aan elk van onderstaande voorwaarden is voldaan: De student heeft alle kennistoetsen behaald. De student zal naar de inschatting van de instituutsopleider aan de Integrale Toets Hoofdfase kunnen voldoen; hiertoe voert hij vóór zijn vertrek naar het buitenland een groenlichtgepsrek met zijn instituutsopleider. De student draagt er zorg voor dat vóór 1 april zijn digitaal portfolio op orde is. Het digitaal portfolio is voor 1 mei goedgekeurd. De student vraagt zijn Integrale Toets Hoofdfase in juni aan en sluit die toets met een voldoende beoordeling af.
6.2.2. De stageplaatstoedeling en benoeming Stageplaatsen worden door Bureau Extern geworven bij scholen voor vo en mbo per vak of leergebied. Studenten gaan niet zelf op zoek naar een stageplaats. Zo mogelijk wordt elke student op een samenwerkings- of opleidingsschool geplaatst. Een reistijd van 1,5 uur enkele reis, gerekend vanaf het dichtstbijzijnde station, behoort tot de mogelijkheden. De stageplaatstoedeling verloopt als volgt: Bureau Extern werft stageplaatsen en zendt een overzicht van beschikbare plaatsen naar de instituutsopleiders. De student krijgt via zijn instituutsopleider een overzicht van beschikbare stageplaatsen. De student oriënteert zich via de schoolprofielen op www.bureau-extern.nl > scholen > schoolprofielen en via de schoolwebsites op de opleidingsscholen die een stageplaats aanbieden. De student vraagt via een aanvraagformulier een stageplaats aan en motiveert zijn keuze.
20 20
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Bureau Extern deelt, zoveel mogelijk rekening houdend met de motivatie van de studenten, de beschikbare plaatsen toe. Deze toedeling wordt mede beïnvloed door de afspraken die gemaakt zijn met de scholen in de regio. De stagecontactpersoon van elke opleiding kan in overleg met Bureau Extern wijzigingen aanbrengen in de plaatsing. Daarna is de indeling definitief en worden de scholen, de studenten en de instituutsopleiders door Bureau Extern op de hoogte gesteld van de indeling. Een week later nemen studenten contact op met de school. Afspraken met de scholen Lio‟s lopen in principe een lintstage; alleen in bijzondere gevallen zijn blokstages mogelijk. De scholen kunnen aanbieden: * lintstage van augustus tot de zomervakantie, aanstelling 0,5 fte (waarvan 0,25 voor betaald werk en 0,25 voor studie); * blokstage van augustus tot 1 februari, of van 1 februari tot de zomervakantie, aanstelling 1,0 fte (waarvoor 0,50 voor betaald werk en 0,50 voor studie) Een lio wordt op school zo mogelijk aangesteld volgens de lio-CAO. (steeds vaker echter is een liostage onbetaald). Een lio heeft in zijn aanstellingsperiode tijd voor leren en tijd voor werk. Hieromtrent is het volgende met de scholen afgesproken. De stageschool roostert de lio in voor 5-6½ (lintstage) of 10-13 (blokstage) lesuren (à 50 minuten) per week. Op scholen met een andere lesduur wordt dit aantal aangepast. De lio is 4 dagen (blokstage) of 5 dagdelen (op maximaal 3 dagen) (lintstage) beschikbaar voor de stageschool, er is één instituutsdag, op vrijdag. De roostering van de lio is zodanig dat hij twee of meer eigen klassen krijgt. Alleen dán heeft hij namelijk gelegenheid een (werk)relatie met zijn leerlingen op te bouwen. Het aantal uren kan per school verschillen. Dit heeft te maken met de lengte van een lesuur en met de wijze waarop de school omgaat met de taakbelasting van docenten De inroostering moet zo mogelijk al ruim voor de start van de stage plaats vinden, zodat de lio direct als beginnend docent kan starten. De schoolpracticumdocent heeft minstens 3 (blokstage) of 2 (lintstage) uur per week beschikbaar voor begeleiding De begeleiding kan plaatsvinden door een of meer schoolbegeleiders; in dat geval spreekt de student af wie de hoofdverantwoordelijkheid voor de begeleiding op de stageschool draagt. Formeel is een lio voor het werkgedeelte verantwoording verschuldigd aan de school. Aanstelling/benoeming Betaalde lio: De student wordt op school aangesteld. Hiervoor zijn drie documenten van belang: a. de student ontvangt van de school een akte van benoeming/aanstelling; b. de student zorgt voor een goedgekeurd Leerwerkplan lio-stage; c. er wordt een leerarbeidsovereenkomst (lao) getekend door de school, de student zelf en de ipd tekent als laatste.(zowel de school als de student ontvangen van Bureau Extern een (lege) leerarbeidsovereenkomst) d. De student wordt aangesteld voor tien maanden (lintstage) of voor vijf maanden (blokstage) De student houdt er rekening mee dat voor zijn benoeming/aanstelling aan de school allerlei formaliteiten nodig zijn. Er kan gevraagd worden naar de volgende documenten: een kopie van het paspoort (in verband met de identificatieplicht) een verklaring omtrent gedrag; (bij de gemeente waar de student woont kan hij deze aanvragen; zie ook de website van Bureau Extern) een belastingverklaring De student laat de leerarbeidsovereenkomst door de school, zijn instituutsopleider en zichzelf tekenen en levert een kopie in bij Bureau Extern. Alle formaliteiten dienen vóór de start van de lio-stage te zijn afgerond. Onbetaalde lio De student haalt bij Bureau Extern een contractformulier voor een onbetaald lio-schap, laat dit door de school, zijn instituutsopleider en zichzelf tekenen en levert een kopie in bij Bureau Extern.
21 21
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
6.2.2. Het leerwerkplan In de periode die voorafgaat aan de start van de lio-stage wordt de student voorbereid op werkplekleren 3 door zijn instituutsopleider(s). In deze voorbereiding staat de ontwikkeling van het leerwerkplan centraal. In het leerwerkplan geeft de student een onderbouwing van de wijze waarop hij tijdens de eindstage zijn competenties verder wil ontwikkelen. Daarnaast worden de doelen, de plannen en de activiteiten concreet weergegeven. Door middel van het leerwerkplan lio-bekwaam geeft de student antwoord op de volgende vragen: Wat moet ik, wat kan ik, wat wil ik, waarom wil ik dat en hoe wil ik dat gaan doen? Hij toont daarmee aan dat hij op het niveau van een lio tijdens de eindstage in staat is om als beginnend leraar zelfstandig en zelfverantwoordelijk te functioneren. Naast het schrijven van een leerwerkplan lio-bekwaam wordt er van de student verwacht dat hij beschikt over de juiste beroepshouding om succesvol de lio-stage te kunnen doorlopen. Voor het concept-leerwerkplan met de schoolpracticumdocent wordt besproken, is het door de instituutsopleider goedgekeurd en van een paraaf voorzien. Het is mogelijk dat het op onderdelen aangepast moet worden aan de mogelijkheden in de school. De student neemt in zijn leerwerkplan op welke taken hij op school gaat uitvoeren: lessen, onderwijsactiviteiten en andere schooltaken (alle geformuleerd als leerwerktaken). Het gewijzigde leerwerkplan wordt vervolgens ter goedkeuring aan de schoolpracticumdocent voorgelegd. Zodra deze het leerwerkplan heeft goedgekeurd levert de student dit in bij de instituutsopleider om het document definitief te laten vaststellen. Het leerwerkplan vormt de basis bij het begeleiden van het werkplekleren. De doelen zijn gebaseerd op de vereiste competentieontwikkeling en competentieverwerving op niveau 3 (zie bijlage 2). Voor een format van een leerwerkplan zie par 4.1.
6.3.
De uitvoering van de eindstage
6.3.1. De lio als werknemer Een lio is meer dan een stagiair: hij is werknemer in de school. Dat heeft diverse consequenties. De directie is de baas Binnen de 50% van de tijd die de lio aan school werkt is de directie de baas van de lio. Deze zal hem zo nu en dan taken en opdrachten geven, zoals dat ook bij gewone docenten gebeurt. De lio is aan de directie van de school verantwoording verschuldigd. De lio dient er ook rekening mee te houden dat de school hem (overigens pas na overleg met de opleiding) kan ontslaan. Gedrag Een docent heeft een voorbeeldfunctie. Een lio zal zich op school, en zeker in het bijzijn van leerlingen, fatsoenlijk moeten gedragen en kleden en hij zal zorgvuldig taalgebruik moeten hanteren en zorgvuldig moeten omgaan met de social media. De lio is op tijd op school en steekt de handen uit de mouwen, ook als dat niet expliciet gevraagd wordt. Hij houdt zich aan afspraken over roken, rommel in school, sectieafspraken etc. Wensen op school Wensen over het rooster, een verzoek om een vrije dag (kan slechts bij hoge uitzondering) e.d. bespreekt de lio met de directie of met de afdelingsleiding op school, niet met de eigen opleiding. Methodes Voor werknemers aan een school bestaat de mogelijkheid bij uitgevers - tegen een geringe vergoeding - gebruikersexemplaren aan te vragen van de methodes die in de klas gebruikt worden. De lio zal zich (wellicht) moeten oriënteren op de uitgeversmarkt. Dan kan hij tijdig gebruikersexemplaren van de door hem te gebruiken methode(s) aanvragen. Hij moet dat van te voren wél goed overleggen op de stageschool. Van antwoorden- en docentenboeken worden in de regel geen gratis gebruikersexemplaren verstrekt. De meeste scholen zullen deze voor hun docenten aanschaffen. Ziekte Een betaalde lio valt, als werknemer, onder het besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid. Als een lio
22 22
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
ziek is, meldt hij dat zo snel mogelijk aan de school (hij oriënteert zich vóóraf op bestaande afspraken hierover). Het lio-salaris wordt (deels) doorbetaald. Meestal is er ook de afspraak dat een lio enige tijd van tevoren aan de school meldt wanneer hij weer terugkomt. De lio moet er goed rekening mee houden dat de roostermaker altijd veel moet regelen bij ziekte van een docent. Ziektekostenverzekering De school mag ervan uitgaan dat een student tegen ziekte verzekerd is. Reiskosten Als werknemer heeft een docent recht op een reiskostenvergoeding, maar voor een lio geldt dit niet. Er wordt vanuit gegaan dat een lio recht heeft op een ov-kaart. De reizende lio zorgt voor een ovweekkaart. Studiefinanciering Als een lio tevens voltijdstudent is, blijft ook tijdens het lio-schap het recht op studiefinanciering en een ov-kaart bestaan. Vakbond Een lio is voor het eerst werknemer in het onderwijs. Dit is een goed moment om erover na te denken of hij lid wil worden van een onderwijsvakbond. Een onderwijsvakbond behartigt de belangen van werknemers in het onderwijs, ook van lio‟s.
6.4.
De begeleiding van de lio
De begeleiding op de stageschool wordt verzorgd door een schoolpracticumdocent, op samenwerkings- en opleidingsscholen aangevuld met activiteiten van het ab-team. De schoolbegeleiders hebben samen minimaal 3 uur per week (blokstage) en 2 uur per week (lintstage) voor een lio beschikbaar. Het is belangrijk dat de lio vraagt hoe deze begeleiders de taken verdelen. Afspraak is dat er wekelijks tijd voor begeleidingsgesprekken wordt ingepland. De lio maakt met zijn begeleider(s) vaste afspraken voor deze gesprekken. Op samenwerkings- en opleidingsscholen is de abi de vertegenwoordiger van het ILS. In situaties waarin sprake is van twijfel over het functioneren van een student kan een lid van het ab-team een lesbezoek afleggen. Op stagescholen wordt bekeken in hoeverre een bezoek van een ILSinstituutsopleider wenselijk is. Het uitgangspunt van de begeleiding tijdens de eindstage is dat een lio functioneert als zelfstandig docent en dat de schoolpracticumdocent in beginsel niet tijdens de lessen van de lio aanwezig is. De schoolpracticumdocent begeleidt de student intensief maar „op afstand‟. De schoolpracticumdocent helpt in de begeleidingsgesprekken de lio te leren van zijn praktijkervaringen door hem systematisch te laten terugblikken op die praktijkervaringen tijdens zijn lio-stage (“reflecteren”). Omdat het in deze gesprekken vooral gaat over de competentieontwikkeling van de lio, is het zaak dat deze zélf veel initiatief neemt. Hij stelt een agenda op, noteert de afspraken van de vorige keer en geeft de schoolpracticumdocent zijn weekreflecties. Op deze wijze kan de lio zelf het gesprek richting geven. Hij kan bijvoorbeeld aan de orde stellen: de gegeven lessen of de verzorgde onderwijsactiviteiten, vergaderingen, leerlingbegeleiding, projecten, lesmateriaal, leerwerktaken, functioneren in het team. Het is belangrijk dat de lio regelmatig terugkoppelt naar het leerwerkplan en naar een eventuele tussenevaluatie zodat hij steeds kan controleren of hij op de goede weg is. Vee voorkomende vragen rond lio-stages zijn de volgende. “Komt er iemand mijn les bezoeken?” Het antwoord is “ja”. De schoolpracticumdocent, en in voorkomende gevallen ook een lid van het ab-team, kan een les observeren om het zicht op het functioneren te verbeteren. Omdat de lio gewoon „in dienst‟ is, kan een directielid ook een lesbezoek afleggen. “Komt er een instituutsopleider naar school?” Voor samenwerkings- en opleidingsscholen is het antwoord “nee”. Hier kan een lid van het ab-team desgevraagd je lessen observeren en aanwezig zijn bij beoordelingsgesprekken. Op stagescholen kan, in situaties waarin dat als wenselijk wordt geacht, wel een instituutsopleider een les bezoeken en/of aanwezig zijn bij een beoordelingsgesprek.
23 23
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
„„Hoe ga ik bewijzen dat ik de competenties op niveau startbekwaam in iedere beroepstaak voldoende heb ontwikkeld?‟ Een eerste antwoord op deze vraag formuleert de aankomende lio in de voorbereiding op de lio-stage, die aan het einde van het voorafgaande studiejaar plaats vindt. Tijdens deze voorbereiding bouwt de student voort op de ervaringen van de voorgaande stages. Hij zal een leerwerkplan maken waarin leerdoelen en leer(werk)taken opgenomen zijn teneinde de benodigde competenties op niveau 3 te verwerven. Een team van docenten van het instituut begeleidt het leerproces van de lio tijdens de instituutsdag. Deze dag is een verplicht onderdeel van de lio-stage. In het programma is ruimte voor drie onderdelen: de professionele leergroep (hierin is o.a. aandacht voor het collega ondersteund leren (“collen”) volgens de methode van intervisie en voor feedback op (half)producten ten behoeve van het eindportfolio). Daarnaast worden thema‟s uit de generieke kennisbasis aangeboden. In het tweede deel van de dag wordt vakdidactiek aangeboden en is er ruimte voor individuele begeleiding. Op opleidingsscholen kunnen onderdelen van de generieke kennisbasis door docenten van de school en instituutsopleiders gezamenlijk ontwikkeld en uitgevoerd worden. Studenten die stage lopen op samenwerkings- en stagescholen volgen alle onderwijsactiviteiten op het ILS.
6.5.
De beoordeling van de lio
Halverwege en aan het einde van de lio-stage beoordeelt de schoolpracticumdocent, in samenspraak met het ab-team, de onderwijsbekwaamheid van de lio. Dit wil zeggen dat een balans wordt opgemaakt aan de hand van de volgende vragen: In hoeverre en in welke opzichten beheerst de lio de SBL-competenties op niveau 3 (zie bijlage 2), zoals o.a. omschreven in diens leerwerkplan? Aan welke doelen in het bijzonder moet de lio nog werken – en tot welke voornemens leidt dat? Beide beoordelingsgesprekken, gaan als volgt in hun werk: 1. Ter voorbereiding schrijft de lio zelf een evaluatieverslag (aan de hand van de SBL-competenties o.a. omschreven in zijn leerwerkplan), (zie bijlage 1b) waarin hij bovenstaande vragen beantwoordt. Daarbij gaat hij na wat hij op de stageschool en tijdens de instituutsdagen gedaan heeft om de oefendoelen in het leerwerkplan te bereiken. Ook legt hij vast welke activiteiten hij heeft ondernomen ten behoeve van de sectie en de school. Op grond hiervan formuleert hij voornemens voor het vervolg van de stage. 2. Hij bezorgt dit verslag bij zijn begeleiders, opdat zij dit vóór het evaluatiegesprek kunnen lezen. De lio neemt het initiatief een afspraak te maken voor het evaluatiegesprek. 3. De schoolpracticumdocent bereidt het gesprek voor door een schriftelijke beoordeling (woordrapport) op te stellen (zie bijlage 1a), eventueel in samenwerking met het ab-team. 4. De schoolpracticumdocent voert, eventueel ondersteund door een lid van het ab-team, met de lio het beoordelingsgesprek waarin een oordeel wordt uitgesproken en een cijfer gegeven. Bij het tussenbeoordelingsgesprek komt alles aan de orde wat voor een goed verloop van de stage van belang is, maar in ieder geval de leerdoelen en voornemens in het licht van de te verwerven competenties (binnen de beroepstaken van de leraar) op niveau 3. Het is zaak helderheid te krijgen over wat de lio nog zou moeten verbeteren. In situaties waarin sprake is van twijfel over het functioneren van de student kan een lid van het ab-team ondersteuning bieden. 5. Na afloop schrijft de lio een verslag van het gesprek en neemt dat op in zijn dossier startbekwaam (portfolio). 6. De schoolpracticumdocent stelt zo nodig de beoordeling bij. De definitieve versie, voorzien van een handtekening van de schoolpracticumdocent en/of een lid van het ab-team, gaat naar de student, die ervoor zorgt dat zijn instituutsopleiders een kopie ontvangt, De lio neemt de beoordelingsdocumenten op in zijn dossier.
24 24
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
7. Taken van de betrokkenen 7.1.
Taken van de student
Voorbereiding De student vraagt tijdig een stageplaats aan bij Bureau Extern (BE) en geeft daarbij zijn voorkeuren aan. Hij oriënteert zich daartoe op de scholen (bijv. via de school- en onderzoeksprofielen en op de site van BE) en beargumenteert zijn keuze. De student neemt een week na de bekendmaking van toedeling contact op met de school, te beginnen bij de stagecontactpersoon en later met de schoolpracticumdocent en/of het ab-team. De student stelt bij voorkeur voorafgaande aan het kennismakingsgesprek met de schoolpracticumdocent/het ab-team een concept-leerwerkplan op volgens de richtlijnen van het instituut, bespreekt dit en bekijkt wat mogelijk is op school. De student stelt het plan zo nodig bij en legt dit vóór de start van de stage ter goedkeuring voor aan schoolpracticumdocent/ab-team en zijn instituutsopleider. Zonder een goedgekeurd plan kan er niet met de stage gestart worden. De student neemt verplicht deel aan de voorbereiding van het werkplekleren op het instituut. Tijdens het werkplekleren De student voert taken uit zoals beschreven in het leerwerkplan. De student past al doende het leerwerkplan aan (het is een „groeidocument”) bijvoorbeeld met nieuwe leerwerktaken; hij zorgt voor overleg met de begeleiders hierover. De student is zelf verantwoordelijk voor de organisatie van de vereiste begeleidings- en beoordelingsgesprekken en voor het volledig (doen) invullen van de bijbehorende documenten. Op school heeft de student in principe regelmatig contact met de schoolpracticumdocent; bij vragen of problemen zoekt hij contact met het ab-team, of bij stagescholen met de instituutsopleider. Beoordeling en afsluiting Bij alle vormen van werkplekleren vindt er halverwege een tussenevaluatie- en aan het eind een eindevaluatiegesprek plaats. Voor beide gesprekken geldt: De student schrijft een zelfevaluatie (zie bijlage 1b). Daarin wordt in elk geval aandacht besteed aan de uitgevoerde taken (waaronder leerwerktaken) en de competentieontwikkeling. De student verzoekt de schoolpracticumdocent een beoordelingsrapport te schrijven (zie bijlage 1a) De student organiseert een beoordelingsgesprek met de schoolpracticumdocent en evt. een lid van het ab-team, waarin beide documenten aan de orde zijn en waarin een helder oordeel wordt uitgesproken en een cijfer gegeven. De student schrijft naar aanleiding van de beoordeling (gesprek + documenten) een reflectie. Dit document wordt opgenomen in het portfolio. Op stagescholen kan een instituutsopleider een rol spelen in de beoordeling en afsluiting.
7.2.
Taken van de schoolpracticumdocent (spd)
Onderstaande taken kunnen op opleidingsscholen deels zijn uitbesteed aan algemeen begeleiders. Het eerste gesprek zal in de regel met de stagecontactpersoon (vaak de abs) plaatsvinden. Voorbereiding De schoolpracticumdocent voert voorafgaande aan de werkplekactiviteit een eerste gesprek met de student. Hierin worden wederzijdse verwachtingen uitgesproken en wordt het leerwerkplan besproken. Eventuele wijzigingen worden aangebracht. De schoolpracticumdocent geeft bij het leerwerkplan aan welke bijdrage van hem/haar te verwachten is. De schoolpracticumdocent introduceert de student in de school en brengt hem/haar in contact met de contactpersoon en/of de directie. Tijdens de werkplekactiviteit
25 25
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
De schoolpracticumdocent voert minimaal 1 à 2 begeleidingsgesprekken per week (afhankelijk van het stagetype) met de stagiair. De schoolpracticumdocent ziet er op toe dat de student de mogelijkheid krijgt de in zijn leerwerkplan genoemde activiteiten zo goed mogelijk uit te voeren. De schoolpracticumdocent heeft regelmatig contact met de het ab-team in de school. Beoordeling en afsluiting De schoolpracticumdocent voert minstens twee beoordelingsgesprekken: een tussenevaluatie en een eindevaluatie. Voor elk van de gesprekken geldt: De schoolpracticumdocent voert overleg met het ab-team over de evaluatie, c.q. de beoordeling. De schoolpracticumdocent schrijft een beoordelingsrapport (bijlage 1a) en leest de zelfevaluatie van de student. De schoolpracticumdocent spreekt een oordeel uit aan het eind van het gesprek en geeft een cijfer. De schoolpracticumdocent ondertekent na het gesprek zijn beoordelingsrapport en geeft dat de student mee. Dit rapport neemt de student op in zijn portfolio; het dient als bewijsmateriaal tijdens de Integrale Toets ter afsluiting van de eindfase.
7.3.
Taken van de algemeen begeleider vanuit het instituut (abi)
De abi is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het totale proces van begeleiden en beoordelen binnen een samenwerkings- en opleidingsschool. Taken kunnen aan de schoolpracticumdocent of de algemeen begeleider vanuit de school (abs) worden gedelegeerd. Voorbereiding De abi instrueert de schoolpracticumdocenten over de wijze van begeleiden. Uiteraard gebeurt dit in overleg met de abs en waar mogelijk collectief, dat wil zeggen tegelijkertijd voor alle studenten van verschillende vakken. De abi maakt (bijvoorbeeld in een startbijeenkomst) aan studenten kenbaar hoe en waar ze hem kunnen bereiken bij vragen en problemen. Tijdens de werkplekactiviteit De abi monitort de ontwikkeling van de student; hij heeft daartoe regelmatig contact met de schoolpracticumdocent. Indien nodig meldt hij ontwikkelingen aan de instituutsopleider van betrokken student. De abi onderzoekt samen met de schoolpracticumdocent en de abs welke leerwerktaken uitvoerbaar zijn en welke aanpassing behoeven. De abi observeert bij voorkeur minimaal één les per stagetype (behalve bij wpl1) en geeft de student hierop feedback. In hoeverre deze activiteit haalbaar is, hangt mede af van het aantal studenten dat op een school aanwezig is. Vaak zal de abs de observatie overnemen. Beoordeling en afsluiting De abi, als vertegenwoordiger van het instituut is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de beoordelingsgesprekken. Hij draagt er zorg voor dat de beoordelingsgesprekken op de juiste wijze verlopen; indien gewenst en mogelijk kan hij als onafhankelijk voorzitter functioneren. Deze taak kan de abi aan de abs delegeren. Op opleidingsscholen kan de abi ook lid zijn van het ontwikkelteam „Samen Opleiden‟.
7.4.
Taken van de instituutsopleider
Voorbereiding De instituutsopleider begeleidt de student bij het opstellen van zijn leerwerkplan. De instituutsopleider is degene die het leerwerkplan namens het instituut vaststelt / goedkeurt en parafeert nadat de student dat op grond van afspraken met de schoolpracticumdocent in zijn definitieve vorm heeft gebracht. Tijdens de werkplekactiviteit
26 26
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Op stagescholen kan het wenselijk zijn dat een instituutsopleider een student op de stageplek bezoekt. Indien gewenst zal een instituutsopleider een stagebezoek afleggen. Bij eerstejaarsstudenten wordt in principe geen bezoek afgelegd op de werkplek. Op samenwerkings- en opleidingsscholen kan een instituutsopleider worden gevraagd de school te bezoeken indien de schoolpracticumdocent, de student of het ab-team dat noodzakelijk achten. De instituutsopleider neemt indien nodig contact op met het ab-team op samenwerkings- en opleidingsscholen om de voortgang te bespreken. Afsluiting De instituutsopleider leest de reflectieverslagen van de student. De instituutsopleider leest de zelfevaluatie van de tussen- en eindbeoordelingen van de student, het beoordelingsrapport van de schoolpracticumdocent en de reflectie van de student daarop. De instituutsopleider bespreekt de resultaten met de student; de student bepaalt op basis van dit gesprek (eventuele) nieuwe leerdoelen. NB: Of competenties daadwerkelijk zijn aangetoond zal tijdens de Integrale Toets blijken.
7.5.
Taken van Bureau Extern (BE)
Voorbereiding BE werft plaatsen voor alle vormen van werkplekleren en verspreidt deze handleiding. BE neemt contact op met scholen en ab-teams over de beschikbaarheid van plaatsen. BE plaatst stageaanvraagformulieren op de website en informeert de begeleiders over de aanvraagdata. BE stuurt stageaanvraagformulieren aan studenten die toegelaten zijn tot een bepaalde stage. BE deelt, rekening houdend met voorkeuren, beschikbare stageplaatsen toe aan studenten. De afspraken met de opleidingsscholen worden hierbij gewaarborgd. BE zendt de school, de instituutsopleiders, de stagecontactpersonen van elke opleiding en het abteam op school een overzicht van de geplaatste studenten alsmede een stagehandleiding. BE onderhoudt een website waarop scholen en instituutsopleiders alle noodzakelijke gegevens kunnen vinden. Tijdens de stage BE wordt ingeschakeld bij problemen of bij het beëindigen of verlengen van de eindstage en wordt daarvan tijdig op de hoogte gesteld door het ab-team. Na afloop BE evalueert met de ab-teams de begeleiding binnen de scholen door schoolpracticumdocenten met het oog op de werving voor het volgende schooljaar. BE evalueert met de studenten de leerwerkplaatsen.
27 27
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Bijlage 1a: Beoordelingsformulier spd (voor wpl 1, 2a, 2b en 3) (digitale versie te vinden op www.bureau-extern.nl > stages > ILS-HAN voltijd) Voor de beoordeling van een student is een woordrapport gewenst Beoordelaar
spd / abs / abi
Naam spd
Werkplekactiviteit
Wpl1 / wpl2a / wpl2b / wpl3
Evaluatie
Competentieniveau
1 / 2 / 3
Datum
Naam student
Vak
Naam school
Locatie
tussenoordeel / eindoordeel
1. Welke taken heeft de student verricht ten behoeve van de school en de vaksectie anders dan in zijn leerwerkplan genoemd?
2. Hoe is uw oordeel over de verschillende onderdelen van de stage? Schrijft u a.u.b. een woordrapport over de student aan de hand van de SBL-competenties en vermeldt u hierbij de belangrijkste aandachtspunten voor het vervolg van het werkplekleren. Zie bijlage 2 voor beschrijving van de competenties per niveau. Interpersoonlijk competent
Pedagogisch competent
Vakinhoudelijk vakdidactisch competent
28 28
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Organisatorisch competent
Competent in het samenwerken met collega’s
Competent in het samenwerken met de omgeving
Competent in reflectie en ontwikkeling
Beoordeling van de spd Cijfer tussen 0 – 10:
Advies □ Doorgaan □ Voorwaardelijk doorgaan □ Stoppen
Handtekening spd:
Handtekening student:
Voor de helderheid is het raadzaam dat u in Bijlage 1c per competentie bekijkt in welke categorie (beginnend, in ontwikkeling, competent en voorbeeldig) de uitspraken het beste passen bij het gedrag van de student in de praktijk. Markeer dat – bij voorkeur in Word met de markeerfunctie of anders op papier met een fluorstift.
29 29
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Bijlage 1c
Let op: onderstaand schema kan eventueel toegevoegd worden aan de beoordelingsrapportage van Werkplekleren 2a, 2b en Werkplekleren 3 (niet bij wpl1) In de beoordelingsformulieren (Bijlage1a en 1b) wordt de student via een woordrapport beoordeeld op niveau 1, 2 of 3 van de SBL-competenties (zie bijlage 2). Bij onderstaand formulier (Bijlage 1c) corresponderen de categorieën “beginnend” “in ontwikkeling”, “competent” en “voorbeeldig” niet met de deze niveau-indeling; zij zijn uitsluitend gebaseerd op het eindniveau van de SBL-competenties.
communicatie
contact met leerlingen
SBL 1. Interpersoonlijk competent beginnend Heeft amper zicht op wat leerlingen bezighoudt. Mijdt lastige leerlingen en situaties. Leidt (en lijdt).
in ontwikkeling Heeft enig zicht op wat leerlingen bezighoudt. Gaat lastige leerlingen en situaties wel aan, maar heeft daarbij hulp van anderen nodig. Leidt, begeleidt en stimuleert.
competent Heeft goed zicht op wat leerlingen bezighoudt en weet dat af en toe te benutten. Houdt zich staande bij lastige leerlingen en situaties. Leidt, begeleidt, stimuleert, bemiddelt en confronteert.
Communiceert moeizaam en luistert niet goed. Is eigen en andermans emoties niet de baas.
Communiceert goed op inhoudsniveau. Houdt zich in en weert agressie af.
Communiceert goed op inhouds- en betrekkingsniveau. Geeft en wekt vertrouwen en bezweert agressie.
voorbeeldig Heeft goed zicht op wat leerlingen bezighoudt en weet geregeld moeilijke leerlingen voor zich winnen. Verbetert door eigen handelen lastige situaties en de relatie met lastige leerlingen. Leidt, begeleidt, stimuleert, bemiddelt en confronteert op een vanzelfsprekende en geaccepteerde manier. Coacht anderen bij lastige leerlingen en situaties. Communiceert effectief, efficiënt en met empathie op elk niveau. Heeft gezag en geniet vertrouwen; buigt agressie om en verbetert zo de relatie.
leeromgeving
SBL 2. Pedagogisch competent beginnend Het (niet) handelen in de klas bevordert geregeld eerder chaos dan orde. Laat gedrag vrijwel volledig leiden door het groepsgebeuren.
in ontwikkeling Schept af en toe een veilige leeromgeving. Deelt leerlingen omgangsregels mee en handhaaft deze soms wel, soms niet.
competent Schept in de regel een veilige leeromgeving. Probeert leerlingen medeverantwoordelijk te maken voor een veilige leeromgeving.
voorbeeldig Schept en handhaaft in vrijwel elke situatie een veilige leeromgeving, waar leerlingen zich medeverantwoordelijk voor voelen. Treedt op bij negatieve groepsprocessen en anticipeert daarop.
30 30
leerlingen
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Heeft vooral oog voor “de klas” en amper voor individuele leerlingen.
Heeft binnen de klas oog voor individuele leerlingen. Zoekt zelf naar oorzaken van afwijkend gedrag.
Benadert leerlingen als individuen. Herleidt afwijkend gedrag soms tot ontwikkelingsproblemen. Consulteert collega‟s daarover.
Benadert leerlingen als individuen. Herleidt afwijkend gedrag vaak tot ontwikkelingsproblemen. Consulteert collega‟s daarover en onderneemt passende actie.
31 31
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
evaluatie
differentiatie
leeractiviteiten
vakkennis
SBL 3. Vakdidactisch competent beginnend Loopt geregeld op tegen tekort aan inhoudelijke kennis. Volgt de inhoudelijke lijn van het schoolboek. Beargumenteert inhoudelijke keuzes niet. Schakelt amper tussen abstract en concreet. Maakt het vak (nog) niet aantrekkelijk voor leerlingen, is (nog) niet bezig met de vraag naar relevantie. Koppelt leeractiviteiten niet aan leerdoelen. Is weinig gericht op leeropbrengst. Gebruikt vrijwel alleen aanbiedende werkvormen.
in ontwikkeling Toont inhoudelijke kennis op niveau schoolboek. Laat inhoudelijk soms het schoolboek los. Geeft aanzet tot het verantwoorden van inhoudelijk keuzes. Schakelt af en toe tussen abstract en concreet. Maakt het vak soms aantrekkelijk voor leerlingen, gaat gesprek over relevantie aan. Benoemt leeractiviteiten. Probeert soms leeropbrengst te achterhalen. Gebruikt afwisselend aanbiedende en activerende werkvorm.
Maakt amper onderscheid tussen leerlingen. Spijkert bij met standaardoefeningen.
Zoekt oplossingen voor verschillen. Zoekt naar toegesneden bijspijkeractiviteiten
Gebruikt toetsen en correctiemodellen van collega‟s of het schoolboek.
Maakt soms eigen toetsen en correctiemodellen. Heeft weet van tekorten van schoolboektoetsen.
competent Toont parate inhoudelijke kennis die schoolboek ontstijgt. Laat inhoudelijk geregeld het schoolboek los. Beargumenteert inhoudelijke keuzes. Schakelt geregeld tussen abstract en concreet. Maakt het vak geregeld aantrekkelijk voor leerlingen, geeft relevantie ervan aan.
voorbeeldig Toont parate, wendbare inhoudelijke kennis. Kan inhoudelijk los van schoolboek werken. Schakelt soepel tussen abstract en concreet. Maakt het vak bijna altijd aantrekkelijk voor leerlingen, beargumenteert relevantie ervan overtuigend.
Beargumenteert keuze van leeractiviteiten. Staat geregeld stil bij leeropbrengst. Gebruikt verscheidene aanbiedende en activerende werkvormen.
Kiest en ontwerpt leeractiviteiten steeds op weloverwogen gronden. Staat voortdurend stil bij leeropbrengst. Gebruikt rijke verscheidenheid aan aanbiedende en activerende werkvormen. Houdt rekening met Laat leerlingen zoveel verschillen. mogelijk op eigen Kiest adequate, niveau werken. toegesneden Kiest adequate, bijspijkeractiviteiten. toegesneden Zoekt naar bijspijkeractiviteiten en verrijkingsoefeningen verrijkingsoefeningen. Ontwerpt relatief Ontwerpt betrouwbare betrouwbare en valide en valide toetsen en toetsen en correctiemodellen. correctiemodellen. Integreert allerhande Gebruikt waar relevant evaluatietechnieken in voortoetsen en het leren van diagnostische toetsen. leerlingen.
32 32
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
planning
leeromgeving
SBL 4. Organisatorisch competent beginnend Geeft opdrachten zonder doelen en verwachtingen. Bereidt alleen eigen aandeel in de les voor. Heeft sporadisch overzicht tijdens de les.
in ontwikkeling Geeft opdrachten zonder doelen óf verwachtingen. Bereidt vooral eigen aandeel in de les voor, en summier dat van leerlingen. Gebruikt enkele activiteiten en werkvormen. Heeft wisselend overzicht tijdens de les.
Onrealistisch en weinig flexibel in planning. Organisatie-eenheid is de les.
Redelijk realistisch maar weinig flexibel in planning. Organisatie-eenheid is hoofdstuk of onderwerp.
competent Is meestal helder over doelen, taken en verwachtingen. Bereidt leerlingactiverende les voor, met eigen aandeel daarin. Gebruikt een ruime variatie in activiteiten en werkvormen. Heeft goed overzicht tijdens de les. Werkt soms in andere opstelling, of buiten het lokaal. Gebruikt feedback van leerlingen om organisatie te verbeteren. Realistisch en flexibel in planning. Helpt leerlingen plannen. Organisatie-eenheid is trimester of rapportperiode.
voorbeeldig Is glashelder over doelen, taken en verwachtingen. Organiseert elk type les en onderwijsactiviteit goed en vlot. Heeft overzicht en anticipeert tijdens de les. Werkt regelmatig in andere opstelling, of buiten het lokaal. Geeft leerlingen medeverantwoordelijkheid voor de klassenorganisatie. Zorgt voor een sfeervol ingericht lokaal. Introduceert nieuwe werkvormen en activiteiten in de school. Realistisch en flexibel in planning, ook van experimentele en complexe leerprocessen. Leert leerlingen plannen. Organisatie-eenheid is het cursusjaar.
grenzen
delen en deelnemen
SBL 5. Competent in het samenwerken met collega’s beginnend Heeft vrijwel alleen contact met spd. Loopt (observerend) mee in het team. Verkent het pedagogischdidactisch klimaat.
in ontwikkeling Wisselt soms ervaringen uit met collega‟s. Is passief lid van het team. Beschrijft het pedagogischdidactisch klimaat.
Ondergaat werkdruk Probeert grenzen van zonder grenzen aan te tijd en betrokkenheid geven. af te bakenen.
competent Zoekt actief naar uitwisseling met collega‟s om eigen lessen te optimaliseren. Is actief lid van het team. Analyseert het pedagogischdidactisch klimaat. Probeert collega‟s tot steun te zijn, toont betrokkenheid bij de school of het team. Geeft grenzen van tijd en betrokkenheid aan.
voorbeeldig Wisselt structureel ervaringen uit met collega‟s gericht op verdere wederzijdse professionalisering. Is voortrekker in de samenwerking binnen het team. Ontwikkelt mede het pedagogischdidactisch klimaat op school. Is collega‟s tot steun, toont betrokkenheid bij school en team. Geeft grenzen van tijd en betrokkenheid aan. Spreekt de organisatie aan op verantwoordelijkheid naar haar werknemers.
33 33
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
SBL 6. Competent in het samenwerken met de omgeving
doelmatig contact
beginnend Schrikt terug voor contact met de omgeving. Levert als gesprekspartner nog nauwelijks constructieve bijdragen.
in ontwikkeling Afwachtend in contact met de omgeving. Raadpleegt deskundigen over procedures van de school. Levert als gesprekspartner soms constructieve bijdragen.
competent Toont initiatief in contact met de omgeving. Past procedures van de school zelfstandig toe. Levert als gesprekspartner geregeld constructieve bijdragen; bereidt zich geregeld voor op belangrijke gesprekken en overlegsituaties. Poogt culturele verschillen te overbruggen o.m. door respect te tonen.
voorbeeldig Initiatiefrijk in contact met de omgeving. Past procedures van de school zelfstandig toe en ontwikkelt nieuwe. Levert als gesprekspartner geregeld constructieve bijdragen; bereidt zich steevast voor op belangrijke gesprekken en overlegsituaties Treedt op als effectieve mediator bij moeilijke contacten. Poogt culturele verschillen te overbruggen o.m. door respect te tonen en respect te oogsten. Treedt op als woordvoerder voor de school.
Onderzoeken
reflecteren +
zelfbeeld
SBL 7. Competent in reflectie en onderzoek ten dienste van ontwikkeling beginnend Heeft nog geen realistisch beeld van eigen sterke en zwakke kanten.
Reflecteert nog amper op het eigen handelen
Onderzoek met betrekking tot de beroepspraktijk is nog geen punt van overweging in het dagelijks handelen als docent.
in ontwikkeling Toont in de context van intervisie of supervisie (dus begeleid) inzicht in eigen sterke en zwakke kanten. Reflecteert onder begeleiding op het eigen handelen, maar verbindt daar zelden conclusies aan voor toekomstig handelen.
competent Toont inzicht in sterke en zwakke punten en leervragen ten aanzien van de verschillende competenties en werkt daaraan. Reflecteert op het eigen handelen en vraagt soms feedback. Gebruikt resultaten daarvan om effectiever te werken.
Kan soms problemen uit de beroepspraktijk vertalen in onderzoeksvragen maar komt nog niet tot onderzoeksmatig handelen.
Past soms actieonderzoek en/of ontwerpgericht onderzoek toe op problemen uit de beroepspraktijk.
voorbeeldig Is bekwaam in het leiden van intervisie of het geven van supervisie.
Onderzoekt voortdurend het eigen handelen met evaluatie, reflectie en feedback. Gebruikt de uitkomsten van (eigen) onderzoek om effectiever te werken. Past geregeld actieonderzoek en/of ontwerpgericht onderzoek toe op problemen uit de beroepspraktijk. Communiceert hierover met collega‟s in en buiten de school.
34 34
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Bijlage 2: SBL-competenties in drie niveaus 1 De SBL-competenties op niveau I (“hoofdfasebekwaam”) Inleiding Dit document bevat een omschrijving van de SBL-competenties op de niveaus I, II en III door middel van voorbeelden van mogelijke gedragsindicatoren. Deze omschrijving is bedoeld voor studenten, opleiders/begeleiders in de school en op het instituut als ondersteuning bij de competentiegerichte begeleiding van studenten in de eerste fase van hun opleiding tot tweedegraads leraar. Voor een goed begrip worden in hoofdstuk I de competenties beschreven zoals die geformuleerd zijn door de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL) met een beknopte toelichting. (De uitgebreide beschrijving van de zeven competenties is te vinden op www.lerarenweb.nl). Hoofdstuk II bevat een schema met de criteria op basis waarvan de competenties in de drie niveaus “hoofdfasebekwaam” (einde propedeutische fase), “liobekwaam” (einde hoofdfase) en “startbekwaam” (einde studie) zijn onderverdeeld. In hoofdstuk III t/m V worden de competenties met voorbeelden van mogelijke gedragsindicatoren op respectievelijk niveau I (“hoofdfasebekwaam”), niveau II (“liobekwaam) en niveau III (“startbekwaam”) beschreven, zoals wij die op dit moment binnen het ILS-HAN hanteren. Heel nadrukkelijk willen wij erop wijzen dat de gedragsindicatoren slechts bedoeld zijn als hulpmiddel bij het vormen van een beeld van leraarsgedrag op niveau I, II en III. Dit beeld gebruikt de opleider/begeleider in de school en op het instituut om de student te begeleiden bij het zoeken naar authentiek, relevant en actueel bewijsmateriaal voor de verwerving van competenties op niveau I, II of III. Het is dus uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de gedragsindicatoren gebruikt worden als afvinklijst en dat elke indicator afzonderlijk als toetscriterium dient. De lege streep aan het einde van de rij gedragsindicatoren is bedoeld voor individuele gedragsomschrijvingen die ingegeven zijn door de reële beroepssituatie.
I
Beknopte beschrijving van de SBL-competenties
Hieronder zijn de competenties met een beknopte toelichting beschreven. 1. Interpersoonlijk competent De leraar vo en bve moet ervoor zorgen dat er in de groepen waarmee hij werkt, een prettig leefen werkklimaat heerst. Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding. Zo‟n leraar schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Zo‟n leraar bevordert de zelfstandigheid van de leerlingen/deelnemers en zoekt in zijn interactie met de leerlingen/deelnemers een goede balans tussen: leiden en begeleiden. sturen en volgen. confronteren en verzoenen. corrigeren en stimuleren. 2. Pedagogisch competent De leraar vo en bve moet de leerlingen/deelnemers helpen een zelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden die o.a. een goed beeld heeft van zijn ambities en mogelijkheden. Een leraar vo en bve die pedagogisch competent is, biedt de leerlingen/deelnemers in een veilige leer- en werkomgeving houvast en structuur bij de keuzes die zij moeten maken en hij bevordert dat zij zich verder kunnen ontwikkelen. Zo‟n leraar zorgt er voor dat de leerlingen/deelnemers: weten dat ze erbij horen, welkom zijn en gewaardeerd worden. op een respectvolle manier met elkaar omgaan en uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid voor elkaar te nemen. initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken.
1
bron: Leerplancommissie ILS-HAN, september 2006
35 35
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
hun affiniteit en ambities leren ontdekken en op basis hiervan keuzes kunnen maken m.b.t. hun studie en loopbaan.
36 36
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
3. Vakinhoudelijk vakdidactisch competent De leraar vo en bve moet de leerlingen/deelnemers helpen zich de leerinhouden van een bepaald vak of beroep eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop die in het dagelijkse leven en in het werk gebruikt worden. Ook helpt hij de leerlingen/deelnemers zicht te krijgen op wat zij in de samenleving en in de wereld van het werken kunnen verwachten. Een leraar die vakinhoudelijk en didactisch competent is, creëert een krachtige leeromgeving, o.a. door het leren in verband te brengen met realistische en voor de leerlingen/deelnemers relevante toepassingen van kennis in beroep en maatschappij Zo‟n leraar: stemt de leerinhouden en ook zijn doen en laten af op de leerlingen/deelnemers en houdt rekening met individuele verschillen. bepaalt met de leerling diens (individuele) leertraject, met bijvoorbeeld mogelijkheden voor leren in en buiten school en leren in de context van de beroepsuitoefening. motiveert de leerlingen/deelnemers voor hun leer- en werktaken, daagt hen uit om er het beste van te maken en helpt hen om ze met succes af te ronden. leert de leerlingen/deelnemers leren en werken, ook van en met elkaar, om daarmee onder andere hun zelfstandigheid te bevorderen. 4. Organisatorisch competent De leraar vo en bve draagt zorg voor de organisatorische zaken die samenhangen met zijn onderwijs en het leerproces van de leerlingen/deelnemers in de school en op de werkplek De leraar vo en bve die organisatorisch competent is, zorgt ervoor dat de leerlingen/deelnemers een ordelijke en taakgerichte omgeving treffen Waar het leren zich op verschillende plaatsen afspeelt (bijvoorbeeld op verschillende plaatsen in de school, stages, leerbedrijf, buitenschoolse projecten) zorgt de leraar (eventueel in samenspraak met andere begeleiders) voor afstemming tussen de verschillende plaatsen. Zo‟n leraar zorgt er dus voor dat de leerlingen/deelnemers: weten waar ze aan toe zijn e welke ruimte ze hebben voor eigen initiatief. weten wat ze moeten (of kunnen) doen, hoe en met welk doel ze dat moeten (of kunnen) doen. 5. Competent in samenwerken met collega’s De leraar vo en bve moet ervoor zorgen dat zijn werk en dat van zijn collega‟s in de school goed op elkaar zijn afgestemd. Hij moet ook bijdragen aan het goed functioneren van de schoolorganisatie. Een leraar die competent is in het samenwerken met zijn collega‟s, levert zijn bijdrage aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan goede onderlinge samenwerking en aan een goede schoolorganisatie. Dat wil zeggen dat zo‟n leraar: goed met collega‟s communiceert en samenwerkt. een constructieve bijdrage levert aan vergaderingen en andere vormen van schooloverleg en aan werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om de school goed te laten functioneren. een bijdrage levert aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school. 6. Competent in samenwerken met de omgeving De leraar vo en bve moet contact onderhouden met de ouders of verzorgers van de leerlingen/deelnemers en met collega‟s van (leer)bedrijven en instellingen waar zijn school voor het onderwijs en de leerlingen-/deelnemerszorg mee samenwerkt. Hij moet er ook voor zorgen dat zijn professionele handelen en dat van anderen buiten de school goed op elkaar afgestemd zijn. Bovendien moet hij er aan meewerken dat de samenwerking van zijn school met die bedrijven en instellingen goed verloopt. Zo‟n leraar zorgt ervoor dat: er een goede communicatie en afstemming is met ouders of verzorgers van de leerlingen/deelnemers. er – in overleg met de leerling – een goede communicatie en afstemming is tussen school, leerling en bedrijven of instellingen waar de leerling (in het kader van zijn opleiding) mee te maken heeft.
37 37
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
er een doeltreffend gebruik gemaakt wordt van het professionele netwerk van de school als het gaat om de opleiding van de leerling of de zorg voor de leerling. hij de contacten namens de school op een verantwoorde en zorgvuldige wijze onderhoudt met de omgeving van de school. 7. Competent in reflectie en professionele ontwikkeling De leraar vo en bve moet zich voortdurend verder ontwikkelen en verder professionaliseren. Een leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling, denkt regelmatig na over zijn beroepsopvattingen en zijn professionele bekwaamheid. Zo‟n leraar streeft ernaar zijn beroepsuitoefening bij de tijd te houden en te verbeteren. Zo‟n leraar: Weet goed wat hij belangrijk vindt in zijn leraarschap en van welke waarden normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat. Heeft een goed beeld van zijn eigen competenties, zijn sterke en zwakke kanten. Werkt op een planmatige manier aan zijn verdere ontwikkeling. Stemt zijn eigen ontwikkeling af op het beleid van zijn school en benut de kansen die de school biedt om zich verder te ontwikkelen.
II
Indelingscriteria
In het volgende schema is beschreven op grond van welke criteria de competenties in drie niveaus zijn ingedeeld. Criterium De mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid De mate van complexiteit van de context De mate van volledigheid van handeling
III
Niveau 1 hoofdfasebekwaam van begeleiding (docentsturing) van eenvoudig
van observeren en verwoorden
Niveau 2 liobekwaam via met toezicht en onder begeleiding (gedeelde sturing) via complex
Niveau 3 Startbekwaam naar zelfstandig en zelfverantwoordelijk (zelfsturing) naar professioneel
via analyseren
naar toepassen en evalueren
Niveau 1: “hoofdfasebekwaam” (einde propedeutische fase)
1.1. Interpersoonlijk competent De student onderkent het belang van een prettig leef- en werkklimaat dat een vriendelijke en coöperatieve sfeer bevordert. De student maakt contact met de leerlingen en hanteert en beheerst hierbij de elementaire communicatieve vaardigheden. Gedragsindicatoren De student: communiceert door het hanteren van verbale (bijv. volume, tempo, articulatie, melodie) en nonverbale technieken (bijv. mimiek, uiterlijk, lichaamshouding) bevordert communicatie door bijv. te luisteren en samen te vatten toont enthousiasme bij individuele leerlingen en groepen maakt contact met leerlingen observeert en beschrijft gedragpatronen van individuele leerlingen binnen groepen observeert, beschrijft en bespreekt gewenst en ongewenst gedrag communiceert via ICT op een professionele wijze met bij het onderwijs betrokken personen kan communicatie bevorderen door tekst- en diapresentaties ____________________________________________________________________
38 38
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
2.1. Pedagogisch competent De student onderkent het belang van een veilige leer- en werkomgeving die zelfstandigheid en verantwoordelijkheid bevordert. De student heeft een beeld van de leerlingen (bijv. belevingswereld en vormen van structuurbehoefte bij leerlingen). Hij bewaakt de sfeer in een kleine, normale groep leerlingen. Hij verwoordt zijn opvattingen en vanuit welke normen en waarden hij daar vorm aan geeft. Gedragsindicatoren De student: handelt in zijn omgang met leerlingen op basis van wederzijds respect toont vertrouwen in de capaciteiten van de leerlingen daagt leerlingen uit om vragen te stellen verwoordt eigen normen en waarden en toetst deze aan binnen de school geldende normen en waarden observeert en verwoordt het leerproces van enkele leerlingen door naar hun ambities en interesses te vragen observeert en verwoordt verschillen tussen leerlingen. observeert en verwoordt het sociale klimaat in een groep verdiept zich in de zorgstructuur van de school verwoordt het belang van eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van de leerlingen _________________________________________________________________
3.1. Vakinhoudelijk en didactisch competent De student onderkent het belang van een krachtige leeromgeving. Hij beheerst de basale kennis van het vak. De student maakt planmatig een voorbereiding voor onderdelen van het leerprogramma die hij uitvoert met hulp van de begeleider. Daarbij stimuleert en motiveert hij de leerlingen met zinvolle activiteiten, elementaire werkvormen en mediagebruik en evalueert hij deze werkvormen met de leerlingen. 3.1.a Vakinhoudelijk competent Gedragsindicatoren De student: toont basale kennis van het vak (zie kennisbasis, te formuleren door de verschillende vakopleidingen) gebruikt voorbeelden van toepassingen van zijn vakgebied NB: de volgende indicatoren betreffen e-competenties. Deze zijn waarschijnlijk opgenomen in de kennisbasis per opleiding. Omdat ze vakoverstijgend geformuleerd zijn, nemen we ze expliciet bij deze competentie op toont kennis van educatieve toepassingen die relevant zijn voor zijn vakgebied toont kennis van websites en zoekmachines die veel gebruikt worden in de onderwijspraktijk gebruikt het Internet bij het zoeken naar informatie ter vergroting van de eigen deskundigheid als voorbereiding op (deel)lessen in de opleiding of stage _________________________________________________________________ 3.1.b Vakdidactisch competent Gedragsindicatoren De student: geeft enkele toepassingsgerichte voorbeelden bij leeractiviteiten ontwerpt eenvoudige onderwijsleeractiviteiten bereidt enkele individuele groepsactiviteiten voor verkent en gebruikt schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen presenteert de leerstof geordend maakt gebruik van voorkennis en sluit aan bij de belevingswereld van leerlingen hanteert enkele eenvoudige werkvormen observeert en beschrijft hoe leerlingen (zelfstandig) aan de slag gaan helpt de leerlingen bij hun leerproces speelt in op verschillen in beginniveau van leerlingen evalueert het leerproces met individuele leerlingen verwoordt de gekozen didactische aanpak _________________________________________________________________
39 39
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
4.1. Organisatorisch competent De student hanteert een - voor zichzelf – bruikbare vorm van timemanagement voor de uit te voeren taken en afspraken. Verder ordent de student de te gebruiken middelen en materialen en maakt deze toegankelijk voor leerlingen en begeleiders. Hij geeft gerichte aanwijzingen voor de wijze van werken. Hij draagt zorg voor de daarbij behorende administratie. Gedragsindicatoren De student: zet zijn voorbereidingen voor eenvoudige onderwijsactiviteiten op schrift (draaiboek) kent de te hanteren regels en afspraken en houdt zich daaraan maakt leerlingen duidelijk wat ze van hem kunnen verwachten m.b.t. het leerproces stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt voor zichzelf verkent en beschrijft de mogelijkheden van de leeromgeving plant eigen werk en maakt werkafspraken met leerlingen _________________________________________________________________ 5.1. Competent in samenwerken met collega’s De student onderkent het belang van goede werkverhoudingen met medestudenten en begeleiders. Hij geeft en ontvangt feedback en laat zien wat hij ermee doet. Hij neemt deel aan (intervisie-) bijeenkomsten. Gedragsindicatoren De student: vraagt naar en benut informatie van zijn begeleiders vraagt hulp van en biedt hulp aan medestudenten geeft aan wat hij niet of wel kan werkt samen met begeleiders aan taken maakt afspraken met begeleiders en collega‟s (medestudenten en leraren) en houdt zich daaraan verwoordt hoe hij samenwerkt met anderen gebruikt de elektronische leeromgeving voor het raadplegen en uitwisselen van documenten en voor discussies met anderen _________________________________________________________________
6.1. Competent in samenwerken met de omgeving De student onderkent het belang van contacten met ouders of verzorgers van de leerlingen/deelnemers en met collega‟s van (leer)bedrijven en instellingen. Gedragsindicatoren De student: observeert en verwerkt verschillende soorten gesprekken verkent de informatie die over leerlingen binnen de school beschikbaar is en verwoordt het belang ervan verkent en beschrijft relaties van zijn school met andere belanghebbenden _________________________________________________________________
7.1. Competent in reflectie en ontwikkeling (professionele standaard) De student onderkent het belang van het zelf onderzoeken en ontwikkelen van zijn opvattingen en zijn handelen en onderzoekt en verwoordt dit. De student expliciteert wat voor hem belangrijk is in het leraarschap. Gedragsindicatoren De student: beschrijft de eigen kwaliteiten en beperkingen reflecteert op eigen gedrag en betrekt in zijn reflectie de feedback van anderen weet aan te geven op welke punten de eigen competentie(ontwikkeling) verbeterd kan worden werkt op een planmatige manier aan zijn eigen ontwikkeling kan omgaan met onverwachte situaties: past zich aan veranderende omstandigheden aan en verkent alternatieven verkent en beschrijft ontwikkelingen rond vak en docentschap staat open voor andere visies en ideeën
40 40
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
IV
brengt onder woorden wat zijn standpunt is over de keuze voor de lerarenopleiding en het daarmee samenhangende beroepsperspectief __________________________________________________________________
Niveau II: “Liobekwaam” (einde hoofdfase)
1.2. Interpersoonlijk competent De student stimuleert – bij welwillende groepen – leerlingen tot gewenst gedrag, zowel individueel als groepsgewijs, zodat er een op samenwerking gerichte sfeer ontstaat. Hij beheerst enkele professionele gespreksvaardigheden. Gedragsindicatoren De student: communiceert effectief door het hanteren van verbale (bijv. volume, tempo, articulatie, melodie) en non-verbale technieken (bijv. mimiek, uiterlijk, lichaamshouding) bevordert communicatie door bijv. te luisteren, samen te vatten en door te vragen toont persoonlijke betrokkenheid en enthousiasme bij individuele leerlingen en groepen onderhoudt contact met leerlingen binnen de context van de school herkent en benoemt gedragspatronen van individuele leerlingen en van groepen corrigeert ongewenst gedrag en waardeert gewenst gedrag motiveert zijn handelen in begrijpelijke taal aan leerlingen communiceert via ICT op een professionele wijze met bij het onderwijs betrokken personen communiceert via ICT op een professionele wijze met bij het onderwijs betrokken personen kan communicatie bevorderen door tekst-, dia- en webpresentaties ondersteunt leerlingen bij het bewerken en presenteren van informatie (tekst-, dia-, web-, of videopresentaties) kan een digitaal leerlingvolgsysteem gebruiken voor het verkrijgen van informatie ____________________________________________________________________
2.2. Pedagogisch competent De student heeft een beeld van het sociale klimaat binnen groepen leerlingen en verbetert met hulp van de leraar het leef- en werkklimaat door de situatie te analyseren en een aanpak te kiezen. Verder heeft de student een duidelijk beeld van individuele leerlingen en de zorgstructuur en benoemt de meest voorkomende, alledaagse ontwikkelings- en gedragsproblemen en verleent steun aan deze leerlingen. Hij verantwoordt zijn opvattingen en vanuit welke normen en waarden hij daar vorm aangeeft. Gedragsindicatoren De student: handelt in zijn omgang met leerlingen op basis van wederzijds respect en ziet daarop toe zorgt voor een leersituatie waarin leerlingen een eigen inbreng kunnen en durven tonen gebruikt de inbreng van leerlingen op een positieve manier in het onderwijsleerproces maakt eigen normen en waarden en die van de leerlingen in de groep bespreekbaar daagt leerlingen uit om mee te denken over hun eigen leerprocessen analyseert, definieert en beschrijft verschillen tussen leerlingen in cultureel, sociaal en emotioneel opzicht herkent en verwoordt groepsprocessen onderzoekt en toetst enige mogelijkheden om het sociale klimaat in een groep te verbeteren herkent en verwoordt enkele ontwikkelings- en gedragsproblemen bij leerlingen en bespreekt die met zijn begeleider is vertrouwd met en beschrijft de zorgstructuur in de school en handelt volgens de afspraken die daarbinnen gemaakt worden verwoordt en verantwoordt zijn pedagogische opvattingen ____________________________________________________________________
41 41
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
3.2. Vakinhoudelijk vakdidactisch competent De student laat zien dat hij boven de leerstof staat. Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie, maar ook tussen zijn eigen leerstof en aanverwante leerstof. Hij ontwerpt complexe leertrajecten en bij de uitvoering ervan zorgt hij voor variatie, heldere opbouw, ondersteuning en evaluatie van het leerproces. Hij betrekt hierbij kennis van en over leerlingen in het algemeen en leerlingen tijdens de schoolervaringen in het bijzonder. Gedragsindicatoren Ontwerpen van onderwijs De student: zorgt voor betekenisvolle en toepassingsgerichte leeractiviteiten ontwerpt complexe leertrajecten voor zowel individu als groepen ontwikkelt eenvoudige beoordelingsinstrumenten gebruikt doelgericht schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen verwerkt vakdomeinkennis op correcte wijze in leeractiviteiten selecteert educatieve ict-toepassingen en integreert die in leeractiviteiten zet moderne ict-toepassingen adequaat in in leertrajecten verantwoordt zijn didactische keuzes beoordeelt educatieve websites en maakt deze toegankelijk voor de lespraktijk. ____________________________________________________________________ Aanbieden en lesgeven De student: geeft een heldere opbouw in de leerstof aan maakt actief gebruik van voorkennis en sluit aan bij de belevingswereld van leerlingen hanteert verschillende werkvormen schakelt waar nodig tussen theorie en praktijk verwerkt actualiteit en praktijk in de onderwijsactiviteit gebruikt lesmateriaal van internet dat adequaat is voor zijn lespraktijk sluit met ict-toepassingen aan bij leerbehoeften van individuele leerlingen ____________________________________________________________________ Begeleiden van lerenden De student: analyseert hoe leerlingen zelf hun leerproces vorm kunnen geven ondersteunt de leerlingen in hun leerproces door leervragen te signaleren reflecteert op het leren met de leerlingen m.b.t. resultaten en proces evalueert het leerproces en de leerresultaten van leerlingen observeert en analyseert (vakspecifieke) leerproblemen zet specifieke ict-toepassingen in bij remediëring van leerproblemen varieert in werkvormen waarbij ict een duidelijke meerwaarde heeft biedt begeleiding bij een educatieve ict-toepassing ____________________________________________________________________ Vakdomein De student: legt relaties tussen de leerinhouden van zijn vakdomein en die van verwante vakken staat boven de stof (zie omschrijving in de kennisbasis) gebruikt actuele toepassingen van zijn vakdomein heeft kennis van ict-toepassingen en –ontwikkelingen relevant voor zijn vakdomein verantwoordt het nut van het vak voor de ontwikkeling van de leerlingen _____________________________________________________________________
4.2. Organisatorisch competent De student hanteert een voor leerlingen bruikbare vorm van time- en taakmanagement. Hij richt de leerwerkruimte op een veilige, doelmatige manier in en stemt activiteiten en leeromgeving op elkaar af waarbij hij ruimte biedt aan de leerlingen. Ook houdt hij de leerlingenadministratie bij. Hij is actief betrokken bij de organisatie van buitenschoolse activiteiten.
42 42
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Gedragsindicatoren De student: zet zijn voorbereidingen op schrift met aandacht voor inhoud, vorm, structuur en relevantie van de (binnen- en/of buitenschoolse) activiteiten maakt zijn organisatie en planning inzichtelijk voor alle betrokkenen houdt zich aan de regels en spreekt ook de leerlingen op een adequate manier daarop aan geeft eenduidige opdrachten aan leerlingen en geeft aan welke ondersteuning zij kunnen verwachten stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt, zowel voor zichzelf als voor de leerlingen weet zo effectief mogelijk om te gaan met beperkte mogelijkheden van de leeromgeving zet leerlingen aan tot eigen controleerbare leerplanning en draagt zorg voor leerling administratie legt in eigen woorden de organisatie en de aanpak van klassenmanagement van zijn onderwijs uit ____________________________________________________________________ 5.2. Competent in het samenwerken met collega’s De student neemt deel aan de werkzaamheden van een team binnen de school en werkt volgens de afspraken van de school. Verder neemt hij deel aan werk- en studiebijeenkomsten en andere vormen van overleg binnen de school. Gedragsindicatoren De student: stelt zichzelf dienstbaar op ten opzichte van het team vraagt hulp van en biedt hulp aan collega‟s stimuleert het gebruik van ict-middelen voor uitwisselingen tussen collega‟s stelt eigen grenzen vast: is duidelijk over wat hij (niet) wil of kan en kan dat motiveren neemt verantwoordelijkheid voor zijn taak werkt volgens de in de organisatie geldende afspraken, procedures en systemen, zoals leerlingvolgsysteem en kwaliteitszorg verkent en beschrijft de visie en de ontwikkeling van zijn school verwoordt zijn opvattingen en werkwijze aangaande samenwerken met collega‟s binnen de schoolorganisatie ____________________________________________________________________
6.2. Competent in het samenwerken met de omgeving De student is betrokken bij het overleg tussen school, leerling en bedrijven of instellingen waar de leerling (in het kader van zijn opleiding) mee te maken heeft. Gedragsindicatoren De student: hanteert relevante gespreksvaardigheden en –technieken raadpleegt reeds aanwezige informatie en registreert nieuwe informatie geeft – in het belang van de leerling – informatie aan anderen binnen de school en houdt daarbij rekening met privacyregels verwoordt zijn opvattingen en werkwijze ten overstaan van anderen binnen de school of in de directe werkomgeving van de school en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk aan. ____________________________________________________________________
7.2. Competent in reflectie en ontwikkeling De student onderzoekt met hulp van collega‟s en begeleiders zijn werkzaamheden en zijn opvattingen. Hij benoemt in zijn portfolio en POP de sterke en zwakke punten. Hij illustreert leervragen met voorbeelden en ervaringen uit verschillende kenmerkende situaties. Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie. De student verwoordt zijn beroepsopvattingen en vanuit welke normen en waarden hij daar vorm aan geeft. Gedragsindicatoren De student: beschrijft de eigen kwaliteit en beperkingen gericht op feitelijke situaties reflecteert systematisch op eigen gedrag en betrekt in zijn reflectie de feedback van anderen
43 43
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
V
weet aan te geven op welke punten de eigen competentie(ontwikkeling) verbeterd kan worden werkt op een planmatige manier aan zijn eigen ontwikkeling stemt het eigen handelen af op het beleid van de school is flexibel: past zich aan veranderende omstandigheden aan en beschikt over enkele alternatieven volgt ontwikkelingen rond zijn vak en het leraarschap staat open voor andere visies en ideeën en probeert die daadwerkelijk uit brengt onder woorden wat hij belangrijk vindt in zijn leraarschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat geeft blijk van een visie op het gebied van ergonomisch ict-gebruik ____________________________________________________________________
Niveau III: “Startbekwaam in het beroep” (einde studie)
1.3. Interpersoonlijk competent De leraar in opleiding stimuleert, ook in ietwat lastige groepen, leerlingen tot gewenst gedrag en spreekt hen zowel individueel als groepsgewijs aan op hun gedrag zodat er een op samenwerking gerichte sfeer ontstaat. Hij beheerst diverse professionele gespreksvaardigheden en past deze zelfstandig toe. Gedragsindicatoren De lio: communiceert effectief door het hanteren van verbale (bijv. volume, tempo, articulatie, melodie) en non-verbale technieken (bijv. mimiek, uiterlijk, lichaamshouding) beheerst en hanteert de communicatieve vaardigheden (spreken, lezen schrijven) op correcte wijze bevordert effectieve communicatie door bijv. te luisteren, samen te vatten en door te vragen op zowel inhoud als betrekkingsniveau toont persoonlijke betrokkenheid en enthousiasme bij individuele leerlingen en groepen gaat professionele, persoonlijke relaties aan met leerlingen herkent en benoemt gedragspatronen van individuele leerlingen en de groep en maakt deze inzichtelijk voor de leerlingen corrigeert ongewenst gedrag en waardeert gewenst gedrag motiveert zijn handelen in begrijpelijke taal aan leerlingen _________________________________________________________________
2.3. Pedagogisch competent De leraar in opleiding heeft een duidelijk beeld van de sociale verhoudingen en het sociale klimaat binnen een groep (lastige) leerlingen, analyseert deze en handelt zelfstandig op basis van de bevindingen en collegiaal overleg. Verder heeft hij een goed beeld van individuele leerlingen en de zorgstructuur van de school, signaleert eventuele ontwikkelings- en/of gedragsproblemen en diagnosticeert deze met hulp. Hij begeleidt deze leerlingen en evalueert de gekozen aanpak (met coaching). Hij verwoordt en verantwoordt zijn pedagogische opvattingen en de gekozen aanpak. Gedragsindicatoren De lio: Handelt in zijn omgang met leerlingen op basis van wederzijds respect en ziet daarop toe zorgt voor een leersituatie waarin leerlingen een eigen inbreng durven en kunnen tonen gebruikt de inbreng van leerlingen op een positieve en systematische manier in het onderwijsleerproces maakt eigen normen en waarden en die van de leerlingen in de groep bespreekbaar daagt leerlingen uit om mee te denken over hun eigen ontwikkelings- en leerprocessen houdt rekening met de diversiteit van leerlingen in cultureel, sociaal en emotioneel opzicht en de gevolgen daarvan voor o.a. hun taalvaardigheid herkent en verwoordt groepsprocessen en onderneemt waar nodig actie om het sociale klimaat in de groep te verbeteren herkent en verwoordt regelmatig voorkomende ontwikkelings- en gedragsproblemen bij leerlingen en verwijst zonodig door kent de zorgstructuur van de school en voert in samenspraak een vastgestelde aanpak bij ontwikkelings- en gedragsproblemen uit
44 44
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
verwoordt en verantwoordt zijn pedagogische opvattingen en de gekozen aanpak geeft feedback op communicatieve uitingen van leerlingen waarbij het accent ligt op het respectvol communiceren met elkaar (e-mail, MSN, SMS, etc.) ________________________________________________________________
3.3. Vakinhoudelijk en didactisch competent De leraar in opleiding staat boven de leerstof. Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie. Daarbij ontwerpt hij zelfstandig onderwijsleeractiviteiten die recht doen aan de verschillen tussen leerlingen, met aandacht voor differentiatie en gevarieerde werkvormen. Hij gaat bij de uitvoering flexibel om met het proces, evalueert dit en betrekt bij dit alles ook de leerlingen. 3.3.a Vakinhoudelijk competent Gedragsindicatoren De leraar in opleiding: staat boven de stof: heeft kennis van theoretische, methodische en praktische inzichten genoemd in de kennisbasis van zijn vak/leergebied legt relaties tussen de leerinhouden van zijn vakdomein en die van verwante vakken gebruikt actuele toepassingen van zijn vak/leergebied verantwoordt de functies van het vak in de ontwikkeling van de leerlingen experimenteert met vormen van ict-gebruik die vernieuwend zijn voor een school maakt gebruik van actuele en betrouwbare bronnen op het Internet of anderszins bij het uitdiepen van een onderwijskundig of vakmatig thema _________________________________________________________________ 3.3.b Vakdidactisch competent Gedragsindicatoren De leraar in opleiding: zorgt voor betekenisvolle en toepassingsgerichte leeractiviteiten ontwerpt verschillende onderwijsleertrajecten om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen ontwerpt zowel individuele als groepsactiviteiten gebruikt schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen om leerdoelen te bereiken past bestaande leermiddelen zelf aan en breidt ze uit met eigen inbreng (vragen, suggesties, voorbeelden) geeft een heldere opbouw in de leerstof aan maakt actief gebruik van voorkennis en sluit aan bij de belevingswereld van leerlingen hanteert verschillende werkvormen om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen (leerstijlen, niveau van werken) verwerkt actualiteit en praktijk in de onderwijsactiviteit stimuleert de leerling om zelf zijn leerproces vorm te geven ondersteunt de leerlingen in hun zelfstandig leerproces door leervragen te stimuleren en daar conclusies aan te verbinden ontwikkelt beoordelingsinstrumenten evalueert het leerproces en de leerresultaten van en met de leerlingen analyseert (vakspecifieke) leerproblemen en speelt adequaat daarop in met gerichte opdrachten en/of vragen verantwoordt zijn vakdidactische opvattingen en de gekozen aanpak ingegeven door de reële beroepssituatie zorgt voor een structureel aanbod van ict-toepassingen waarmee wordt aangesloten bij de leerbehoeften van individuele leerlingen integreert educatieve ict-toepassingen structureel in de dagelijkse lespraktijk voor meerdere vakgebieden biedt structurele begeleiding bij educatieve ict-toepassingen uit de lespraktijk gebruikt educatieve ict-toepassingen die overeenkomen met de visie van de school _________________________________________________________________
45 45
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
4.3. Organisatorisch competent De leraar in opleiding hanteert zelfstandig een efficiënte vorm van time- en taakmanagement m.b.t. activiteiten binnen en buiten de les, voor zichzelf en voor de leerlingen. Hij richt de werkruimten op een veilige en doelmatige manier in en stemt de activiteiten van uiteenlopende leeromgevingen op elkaar af. Hij treedt regulerend en ordenend op in onverwachte situaties. Hij administreert relevante informatie (niet alleen leerling-administratie) Gedragsindicatoren De lio: verwoordt expliciet wat de inhoud, vorm, structuur en relevantie van de (onderwijs)activiteit is. is consequent in het hanteren van regels en afspraken maakt afspraken over de taken van de leerlingen en geeft aan welke ondersteuning zij kunnen verwachten stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt, zowel voor zichzelf als voor de leerlingen weet om te gaan met beperkte mogelijkheden van de leeromgeving en beschikt bij knelpunten over alternatieven bewaakt de planning samen met de leerlingen verantwoordt zijn opvattingen, zijn aanpak van klassenmanagement zorgt voor goed klassenmanagement waarbij ict een geïntegreerd onderdeel uitmaakt van de dagelijkse lespraktijk gebruikt een leerlingvolgsysteem om tekortkomingen bij leerlingen te signaleren en doelgerichte vervolgacties te plannen _________________________________________________________________ 5.3. Competent in samenwerken met collega’s De leraar in opleiding neemt zelfstandig en actief deel aan verschillende vormen van overleg binnen de school; te denken valt aan rapportvergaderingen, teamoverleg, studiedagen. Hij geeft en ontvangt collegiale consultatie en doet aan intervisie. Gedragsindicatoren De student: stelt zichzelf dienstbaar op ten opzichte van het team vraagt gerichte hulp van en biedt, ook ongevraagd, hulp aan collega‟s stelt eigen grenzen vast: is duidelijk over wat hij (niet) wil, kan, moet en kan dit ook motiveren neemt verantwoordelijkheid voor zijn taak werkt volgens de in de organisatie geldende afspraken, procedures en systemen, zoals leerlingvolgsysteem en kwaliteitszorg verkent de visie en de onderwijsontwikkelingen van en in de school en levert daar , middels onderzoek, een constructieve bijdrage aan. verwoordt zijn opvattingen en werkwijze aangaande samenwerken met collega‟s binnen de schoolorganisatie en handelt daarnaar. ________________________________________________________________
6.3. Competent in samenwerken met de omgeving De leraar in opleiding neemt zelfstandig en actief deel aan overleg met mensen en instellingen buiten de school; te denken valt aan ouderavonden, open dagen, bedrijfsstages, zorgstructuuroverleg. Gedragsindicatoren De student: hanteert relevante gespreksvaardigheden en – technieken heeft kennis van de sociale kaart van de omgeving raadpleegt reeds aanwezige informatie en registreert en communiceert nieuwe informatie geeft – in het belang van de leerling- informatie aan relevante anderen en houdt daarbij rekening met de privacyregels verwoordt en verantwoordt zijn professionele opvattingen, werkwijze en benadering aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk aan _________________________________________________________________
46 46
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
7.3. Competent in reflectie en ontwikkeling De leraar in opleiding onderzoekt zelfstandig en systematisch zijn werk en betrekt daarbij de feedback van collega‟s en begeleiders. Hij benoemt sterke en zwakke punten en leervragen, beschrijft kenmerkende situaties waarin hij daaraan heeft gewerkt. Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie. De leraar in opleiding denkt mee over schoolrelevante thema‟s. Hij is op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen het onderwijs. De leraar in opleiding verwoordt zijn beroepsopvattingen en vanuit welke normen en waarden hij daar vorm aan geeft. Gedragsindicatoren De leraar in opleiding: verwoordt gericht op feitelijke situaties de eigen kwaliteit en beperkingen reflecteert systematisch op eigen gedrag en betrekt in zijn reflectie de feedback van anderen weet aan te geven op welke punten de eigen competentie(ontwikkeling) verbeterd kan worden werkt op een planmatige manier aan zijn eigen ontwikkeling stemt zijn ontwikkeling af op het integrale personeelsbeleid van de school is flexibel en stressbestendig: past zich aan veranderende omstandigheden aan en beschikt over alternatieven volgt nieuwe ontwikkelingen rond zijn vak en docentschap op de voet staat open voor andere visies en ideeën en probeert die daadwerkelijk uit brengt onder woorden wat hij belangrijk vindt in zijn docentschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat reflecteert op de meerwaarde van ICT in het onderwijs geeft blijk van een visie op het gebied van veilig internetgebruik __________________________________________________________________
47 47
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Bijlage 3: Extra informatie Eventuele kosten van de stage Wanneer een student onkosten maakt die de school zonder hem niet gehad zou hebben, dan komen deze in beginsel voor eigen rekening. Te denken valt aan kopieerkosten die sterk afwijken van wat op de school bij het uitvoeren van onderwijs normaal is. Wanneer de onkosten ook gemaakt zouden zijn zonder de stageactiviteiten van de student, dan zijn ze voor rekening van de school. Om misverstanden te voorkómen is het verstandig dat de student vooraf een afspraak maakt over zaken die geld kosten, zoals kopieerwerk en koffie. Verzekering tijdens stages Ten behoeve van studenten en docenten is door het ILS en door ArtEZ een collectieve WAverzekering afgesloten die in werking treedt nadat in een casus eerst de eigen verzekering van de betrokkene(n) is benaderd (zgn. secundaire verzekering). Formaliteiten betaald lio-schap Een betaalde lio sluit een leerarbeidsovereenkomst. Omdat gedurende de lio-periode de student deels student en deels werknemer is, blijven alle studentregelingen geldig: ov-kaart, beurs en ziektekostenregeling. Overleg en scholing van begeleiders Schoolpracticumdocenten en algemeen begeleiders overleggen over alles wat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de lio-stage. Het ab-team onderhoudt de contacten tussen de spd‟s aan de ene kant en instituutsopleiders en Bureau Extern aan de andere kant. Ten behoeve van spd's wordt verschillende malen per jaar de basiscursus 'begeleidingsvaardigheden' aangeboden. De cursus, bedoeld om de begeleidingsvaardigheid van de spd te vergroten, telt vijf dagdelen en heeft als thema's: observeren, begeleidingsgesprekken voeren, begeleiden op afstand en beoordelen. Elke spd krijgt voor deze cursus een uitnodiging. Verder biedt het ILS twee vervolgcursussen opleidingsvaardigheden en de cursus Opleiden in School voor schoolopleiders aan (voor meer informatie zie www.bureau-extern.nl > Etalage > Trainingsaanbod ILS-HAN.. Informatie over stages op www.bureau-extern.nl De website van Bureau Extern is in het leven geroepen om scholen van alle gewenste informatie te voorzien. U vindt hier alle benodigde documenten als een jaarrooster, stagebrochures, beoordelingsen andere formulieren, school- en onderzoeksprofielen van de opleidingsscholen en een format voor leerwerktaken. Schoolcontactpersonen, abi‟s/abs‟en en in instituutsopleiders kunnen een inlogcode aanvragen (instructie is op de site te vinden). Schoolbegeleiders hebben via die inlogcode toegang tot alle gegevens van de stageplaatsen die zijn opgegeven en van de op eigen school geplaatste studenten en hun begeleiders. Instituutsopleiders hebben via de inlogcode toegang tot de (stage-)gegevens van de studenten van hun vak Een instructie voor het gebruik van de site staat op de homepage.
48 48
Handleiding Werkplekleren voor voltijdopleidingen ILS-HAN / ArtEZ, 2010-2011
Bijlage 4: Contactpersonen werkplekleren Lerarenopleiding voltijd 2e graad (ILS-HAN)
Instituut voor Leraar en School, Faculteit Educatie, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Bezoekadres: Gymnasion Heyendaalseweg 141 te Nijmegen Postadres: Postbus 30011, 6503 HN Nijmegen Telefoon: 024 - 35 30 200
Bureau Extern Loes Lamkamp, Ilona Timmer, Susanne Mahler, Andrea Bonarius Telefoon 024 – 3530200 E-mail:
[email protected] Website: www.bureau-extern.nl Spreekuur voor studenten: dagelijks van 12.00 -13:00 en van 15.00 – 16.00 uur
Functie Directeur Coördinator Externe Relaties Clustercoördinator exact Clustercoördinator mens&maatschappij Clustercoördinator talen
Naam mw. Y. Visser mw. R. Driessen
Telefoon 024-3530003 024-3530277
E-mail
[email protected] [email protected]
dhr. G. Steverink
024-3530317
[email protected]
dhr. H. Delger
024-3530019
[email protected]
mevr. C. Doumen
024-3430228
[email protected]
Coördinator Bureau Extern Relatiebeheerder Secretariaat Bureau Extern
dhr. R. Liebrand
024-3530318
[email protected]
dhr. R. Liebrand
024-3530318 024-3530200
[email protected] [email protected]
mw. M. Stienen mw. G. van den Belt dhr. J. Brink mw. L. Klein Gunnewiek dhr. K. Trouwborst dhr. T. van Zon dhr. K. Henskens mw. M. Zuidhof dhr. J. de Goede dhr. J. de Goede dhr. J. Slapak dhr. M. van der Meer
024-3530016 024-3530197 024-3530180 024-3530192 024-3530237 024-3530207 024-3530089 024-3530041 024-3530028 024-3530028 024-3530044 024-3530027
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
mw. M. aan de Meulen
06-46129818
[email protected]
Sectie Nederlands Sectie Engels Sectie Frans Sectie Duits Sectie Aardrijkskunde Sectie Geschiedenis Sectie Economie Sectie Natuurkunde Sectie Scheikunde Sectie Wiskunde Sectie Biologie Sectie Beeldend vormen ArtEZ
49 49