Argumentatie Robbert Jan Beun
Literatuur • Hoofdstuk 1: Inleiding Argumentatie (uit Handboek Argumentatietheorie, van Eemeren et al.) • Hoofdstuk 5: Overtuigen door Argumentatie (uit Communiceren met Effect, Brinkman)
Vandaag • • • •
Inleiding Historie Argumentatie en Logica Argumenteren in de dagelijkse praktijk – Verzwegen Premissen – Complexe structuren en schema’s – Ongeldige redeneerstappen
Argumentatie is hier een speciaal geval van een dialoog
Argumenteren is niet hetzelfde als (logisch) redeneren In argumentatie staat de ‘waarom’-vraag centraal
• • • • • • • • • • • • • •
omdat je het met iemand oneens bent omdat je ander wil overtuigen omdat je jezelf wil overtuigen omdat je helderheid wil krijgen omdat je twijfel wil wegnemen omdat je iemand iets wil laten doen omdat je zelf iets wil doen omdat je een beslissing moet nemen omdat je een beslissing wil doordrukken omdat je informatie aan de common ground wil toevoegen omdat je het leuk vindt omdat je de waarheid wil weten omdat je een voldoende wil halen …
Argumentatie van de moeder
Moeder tot dochter: ‘Jij alleen op vakantie? Geen denken aan! Toen je zusje veertien was lieten we haar ook niet gaan.’ standpunt moeder: jij mag niet alleen op vakantie onderbouwing: je zusje mocht ook niet toen ze veertien was
Argumentatie van de terrorist A: Natuurlijk ben ik voor het plegen van een aanslag. B: Waarom is dat zo vanzelfsprekend? A: Nou, het Westen bombardeert onschuldige Moslims. B: Maar dan doe jij toch precies hetzelfde? A: Die mensen zijn niet onschuldig. B: Waarom niet? A: Ze maken de godsdienst belachelijk van de onschuldige Moslims die worden gedood door het Westen, bovendien maken ze zelf deel uit van dat Westen. B: Als je ergens deel van uitmaakt, dan hoef je het niet met alles eens te zijn. A: Maar ze maken wel de Islam belachelijk. B: Denk je dat een aanslag helpt? A: … standpunt: het plegen van een aanslag is gerechtvaardigd
Argumentatiemarkeerders aangezien, blijkbaar, bovendien, concluderend, daar, daarentegen, daarnaast, daarom, dan, dan geldt, derhalve, dit betekent, dit geeft, dit houdt in, doch, dus, echter, en dan laat ik nog terzijde, ergo, evenals het feit dat, helemaal los van, hieruit volgt, hoewel, immers, maar, namelijk, niet, nu, ofschoon, ofwel, omdat, ook, overigens, terwijl, tevens, toch, trouwens, vandaar, voorts, waarom, want, welnu, …
Argumentatie Verbale activiteit – Altijd gebruik van taal – Soms non-verbale ondersteuning
Sociale activiteit – In principe op ander gericht – Doel: het overwinnen van een tegenspraak of twijfel
Rationele activiteit – Verdediging van een standpunt (of claim) – Maar gevoelens kunnen wel degelijk een rol spelen
Nonverbaal overtuigen
Nonverbaal overtuigen (World Press foto, 2006)
Argumentatie is een rationele activiteit Wat is de beste zet voor wit?
Standpunten • • • • •
Lakmoes reageert op een zuur door kleurverandering Den Haag is de hoofdstad van Nederland Als je het mij vraagt, gebruiken alle topsporters stimulerende middelen Ik vind dat men zijn medemens in tijden van nood moet helpen Zou het niet aardiger zijn als intellectuelen een beetje toleranter waren?
Verschillende onderwerpen, representaties, valentie, modaliteiten De spreker committeert zich aan het standpunt. De ander twijfelt aan het standpunt zelf of de rechtvaardiging daarvan.
Standpunten aard en reikwijdte Feitelijk: ‘Er bestaat niet zo’n tijdschrift’ Nuancering: ‘Waarschijnlijk gebruiken alle topsporters doping’ Kleine reikwijdte: ‘Thomas Rosenbaum is een intelligente schrijver’ Grote reikwijdte: ‘Alle schrijvers zijn intelligent’ Waardeoordeel: ‘Dit tijdschrift is niet erg goed’ Ethiek vs. waarheid Zekerheid vs. onzekerheid
Argumentatie constellatie van proposities • Positief standpunt: rechtvaardiging van de propositie waarop het standpunt betrekking heeft. • Negatief standpunt: ontkrachting van de propositie waarop het standpunt betrekking heeft.
Argumentatie Argumentatie is een verbale sociale activiteit die erop is gericht een redelijke beoordelaar van de aanvaardbaarheid van een bepaald standpunt te overtuigen door de in dat standpunt uitgedrukte propositie door middel van een constellatie van proposities te rechtvaardigen of te ontkrachten. Van Eemeren, e.a. (1996) Let op proces- en productambiguïteit in natuurlijke taal.
Argumentatie de redelijke beoordelaar
Wat is de beste zet voor wit? Wat is hier een redelijk standpunt?
Historie • Oorsprong zesde/vijfde eeuw BC • Verandering in mythologisch wereldbeeld – ‘de goden hebben het zo gewild’ vs. – nieuwe oerprincipes (atomen, getalsmatige verhoudingen, …)
• Grote verschillen in opvattingen over maatschappij, politiek, natuur, … – Heraclitis: ‘alles stroomt’ – Parmenides: ‘alles is constant’
• Argumenteren over argumentatie – Wanneer is iets waar? – Wat is een juiste mening? – Wat is een goede argumentatie?
Historie Sofisten • De pleitbezorger krijgt gelijk, hij hoeft geen gelijk te hebben • Objectief goede argumentatie bestaat niet, hooguit aanvaarding van argumenten • Praktijk – Argumenteren is weg naar maatschappelijk succes
• Standpunten – Politiek, rechtspraak, ethiek, …
• Reflectie – Wat is een goede argumentatie? – Analytica, dialectica en retorica
Aristoteles Analytica, dialectica, retorica • Analytica – Theorie van het redeneren (nu ‘logica’) – Syllogismen
• Dialectica – Theorie van het dialogisch debat
• Retorica – Theorie van het overtuigend spreken
Aristoteles Syllogismen Deductief •
• •
Van algemeen naar specifiek: categorische uitspraken 1. Alle S zijn P 2. Geen S is P 3. Sommige S zijn P 4. Sommige S zijn niet P
De conclusie volgt noodzakelijk uit de premissen Als de premissen waar zijn dan moet de conclusie waar zijn
Voorbeelden a. ‘Alle mensen zijn dieren’ b. ‘Marie is een mens’ ‘Marie is een dier’ Alle E zijn K, Sommige M zijn E Sommige M zijn K
Aristoteles Syllogismen Inductief Van specifiek naar algemeen a. De geoefende wagenmenner is het beste b. De geoefende stuurman is het beste … Een geoefend iemand is de beste op zijn gebied
Aristoteles Functie en redenering • Apodictisch – gericht op bereiken van zekere kennis – bijv. logisch/wiskundige kennis
• Dialectisch – gericht op verkrijgen van algemeen aanvaardbaar standpunt – bepaalde mate van zekerheid
• Retorisch – gericht op overtuigen van bepaald publiek van een standpunt – overtuigingskracht
Aristoteles Retorica Het vinden van de geschikte overtuigingsmiddelen
• Ethos – Het vertrouwen in de spreker (trust!)
• Pathos – Emoties, betrokkenheid
• Logos – De argumenten (argumentatie!) – Afstemming op luisteraar bijv. • Experts: deductieve redenering (abstracties) • Leken: inductief (voorbeelden)
Argumenteren vs. Redeneren Argumenteren • een standpunt is in principe aanwezig; de redenaar draagt argumenten aan om het standpunt aanvaardbaar te maken voor de ontvanger
Logisch redeneren • van premissen naar een conclusie
28
Het Basismodel & Argumenteren
A
B
Het Basismodel & Redeneren
A
B
Van Argumentatie naar Logica van concreet naar abstract Peter: Evelien zei dat ze biefstuk of kabeljauw ging kopen. Weet jij wat we vanavond gaan eten? Agnes: Nee, maar als ze de boodschappen al gedaan heeft, zitten ze waarschijnlijk in de ijskast. Peter: Nou, ze belde me net op en zei dat ze al de boodschappen gedaan had, omdat ze vanmiddag wilde doorwerken. Agnes: Ik zal eens in de ijskast kijken … Hij zit helemaal vol, maar ik ruik in elk geval geen vis. Peter: Oké, zullen we wat champignons bij de biefstuk doen?
Van Argumentatie naar Logica • Peter, en waarschijnlijk Agnes, concluderen dat ze vanavond biefstuk eten • De conclusie ‘we eten vanavond biefstuk’ wordt niet uitgesproken, het is een presuppositie • Welke redeneerstappen vind je geldig en welke minder? En waarom?
• Eigenlijk was dit geen argumentatie, maar een redenering.
Van Argumentatie naar Logica • Argumentatietheoretici bestuderen hoe mensen standpunten innemen en verdedigen • Logici bestuderen hoe de conclusies formeel kunnen worden afgeleid uit de premissen • In de logica wordt geen rekening gehouden met de manier waarop we in het dagelijks taalgebruik de ander overtuigen van de aanvaardbaarheid van een bepaald standpunt • Verschil in abstractie
Abstractiestap 1 Losmaken van de situatie en impliciete elementen expliciet maken Peter: Het was biefstuk of kabeljauw. Er is geen vis. Als er geen vis is, dan eten we geen kabeljauw. Dus eten we vanavond biefstuk.
Agnes: Als Evelien boodschappen heeft gedaan, dan zitten de boodschappen in de ijskast. Evelien heeft boodschappen gedaan. De boodschappen zitten daarom in de koelkast.
Abstractiestap 2 Losmaken van gespreksdeelnemers Het was biefstuk of kabeljauw. Er is geen vis. Als er geen vis is, dan eten we geen kabeljauw. Dus eten we vanavond biefstuk. Als Evelien boodschappen heeft gedaan, dan zitten de boodschappen in de ijskast. Evelien heeft boodschappen gedaan. De boodschappen zitten daarom in de koelkast.
Abstractiestap 3 Standaardschema 1: premisse: premisse: premisse: conclusie:
We eten biefstuk of kabeljauw. Als er geen vis is, dan eten we geen kabeljauw. Er is geen vis. We eten vanavond biefstuk.
2: premisse: Als Evelien boodschappen heeft gedaan, dan zijn de boodschappen in de ijskast. premisse: Evelien heeft boodschappen gedaan. conclusie: De boodschappen zijn in de koelkast.
Abstractiestap 4 Invoeren van zinsconstanten afkortingen B: We eten biefstuk; K: We eten kabeljauw; S: Er is vis; E: Evelien heeft boodschappen gedaan; I: De boodschappen zijn in de ijskast
1: premissen: B of K, als niet S dan niet K, niet S, conclusie: B 2: premissen: Als E dan I, E conclusie: I
Abstractiestap 5 Invoeren van logische constanten ‘of’ = ‘als … dan’ = ‘niet’ = conclusie = 1: B V K ¬S¬K ¬S ------------B 2: E I E ------------I
V ¬ -------- (of ‘//’ of …)
Abstractiestap 6 Invoeren van logische variabelen Disjunctief syllogisme en Modus Ponens 1: r V q ¬p ¬p¬q -----------r Modus ponens 2: p q p ------------q
Andere logica’s •
Predicatenlogica – kwantificaties als ‘alle’ en ‘sommige’ – ‘Alle mannen baarden hebben, hebben ook sommige mannen baarden’
•
Modale logica’s – uitbreiding op propositie- en predicatenlogica – ‘noodzakelijk’ en ‘mogelijk’
•
Deontische logica’s – Verplichten en toestaan – ‘moeten’ en ‘mogen’
•
Epistemische logica’s – kennislogica’s – ‘weten’ en ‘geloven’
•
Tijdslogica’s – temporele verwijzingen – ‘altijd’ en ‘soms’
•
Drie-waardige logica’s – de proposities hebben drie waarden i.p.v. twee – waar, onwaar, weet niet
•
…
Geldigheid (en waarheid) Redeneerschema dat bestaat uit drie delen - (minstens) twee premissen waaruit men een conclusie afleidt zijn geldig indien – er geen substitutiegevallen zijn met ware premissen en onware conclusie zijn ongeldig indien – er is minstens een substitutiegeval met ware premissen en een onware conclusie ‘geldigheid’ is een notie over redeneringen ‘waarheid’ is een notie over uitspraken / proposities
Waarheidstabellen Conditionele statement “Als je dit college volgt, dan leer je veel.” PQ
P
Q
Waarheidstabellen Conditionele statement “Als je dit college volgt, dan leer je veel.” PQ
P 0 1
Q
Waarheidstabellen Conditionele statement “Als je dit college volgt, dan leer je veel.” PQ
P
Q
0
0
0 1 1
1 0 1
Waarheidstabellen Conditionele statement “Als je dit college volgt, dan leer je veel.” PQ
P
Q
0
1
0
0 1 1
1 0 1
1 0 1
Waarheidstabellen Negatie: ¬P Conjunctie (‘en’): PΛ Q Disjunctie (‘of’): P V Q
P
¬P
1 0
0 1
P
V
Q
P
Λ
Q
0
0
0
0
1
1
0 0
0 0
0 1
1 1
1 1
0 1
1
0
0
1
1
1
Redeneerschema’s Modus Ponens Als je dit college volgt, dan leer je veel Je volgt dit college ----Je leert veel PQ P ----// Q
P
Q
0
1
0
0 1 1
1 0 1
1 0 1
Waarheidstabel Disjunctief Syllogisme en Modus Ponens rVq ¬p¬q ¬p ------?r Biefstuk of kabeljauw Geen vis, dan geen kabeljauw Geen vis Dus: biefstuk
¬p ¬q r V q ¬p¬q
p
q
r
0
0
0
1
1
0
1
0
0
1
1
1
1
1
0 0
1 1
0 1
1 1
0 0
1 1
0 0
1 1 1
0 0 1
0 1 0
0 0 0
1 1 0
0 1 1
1 1 1
1
1
1
0
0
1
1
Waarheidstabel Modus ponens en disjunctief syllogisme rVq ¬p¬q ¬p ------r Biefstuk of kabeljauw Geen vis, dan geen kabeljauw Geen vis Dus: biefstuk
¬p ¬q r V q ¬p¬q
p
q
r
0
0
0
1
1
0
1
0
0
1
1
1
1
1
0 0
1 1
0 1
1 1
0 0
1 1
0 0
1 1 1
0 0 1
0 1 0
0 0 0
1 1 0
0 1 1
1 1 1
1
1
1
0
0
1
1
Waarheidstabel p in plaats van ¬p rVq ¬p¬q p ------?r
¬p ¬q r V q ¬p¬q
p
q
r
0
0
0
1
1
0
1
0
0
1
1
1
1
1
0 0
1 1
0 1
1 1
0 0
1 1
0 0
1 1 1
0 0 1
0 1 0
0 0 0
1 1 0
0 1 1
1 1 1
1
1
1
0
0
1
1
Waarheidstabel p in plaats van ¬p rVq ¬p¬q p ------r V ¬r
¬p ¬q r V q ¬p¬q
p
q
r
0
0
0
1
1
0
1
0
0
1
1
1
1
1
0 0
1 1
0 1
1 1
0 0
1 1
0 0
1 1 1
0 0 1
0 1 0
0 0 0
1 1 0
0 1 1
1 1 1
1
1
1
0
0
1
1
Dialoogtabellen Onderscheid mentale toestanden Peter: ‘We eten biefstuk of kabeljauw.’ ( b of k) Agnes: ‘Er is geen vis.’ (¬ v) Peter: ‘Dan eten we vanavond biefstuk.’ (b) (Common Ground (MB): Een kabeljauw is een vis (k v)) Agnes
zetten
Peter
B
MB
MB
B
¬v
kv
kv
b of k
P(b of k)
Dialoogtabellen Onderscheid mentale toestanden Peter: ‘We eten biefstuk of kabeljauw.’ ( b of k) Agnes: ‘Er is geen vis.’ (¬ v) Peter: ‘Dan eten we vanavond biefstuk.’ (b) (Algemene kennis (MB): Een kabeljauw is een vis (k v)) Agnes
zetten
Peter
B
MB
MB
B
¬v
kv
kv
b of k
P(b of k) ¬v
k v, b of k
kv, b of k
A(¬v)
Dialoogtabellen Onderscheid mentale toestanden Peter: ‘We eten biefstuk of kabeljauw.’ ( b of k) Agnes: ‘Er is geen vis.’ (¬ v) Peter: ‘Dan eten we vanavond biefstuk.’ (b) (Algemene kennis (MB): Een kabeljauw is een vis (k v)) Agnes
zetten
Peter
B
MB
MB
B
¬v
kv
kv
b of k
P(b of k) ¬v
k v, b of k
kv, b of k
A(¬v) k v, b of k, ¬v
kv, b of k, ¬v P(b)
Dialoogtabellen opbouw van common ground Peter: ‘We eten biefstuk of kabeljauw.’ ( b of k) Agnes: ‘Er is geen vis.’ (¬ v) Peter: ‘Dus eten we vanavond biefstuk.’ (b) (Common ground (MB): Een kabeljauw is een vis (k v)) Agnes
zetten
Peter
B
MB
MB
B
¬v
kv
kv
b of k
P(b of k) ¬v
k v, b of k
kv, b of k
A(¬v) k v, b of k, ¬v
kv, b of k, ¬v P(b) k v, b of k, ¬v, b
k v, b of k, ¬v, b
Deductief redeneren Modus ponens PQ P --------Q
Modus tollens
PQ ¬Q -------¬P
Modus Tollens Als je dit college volgt, dan leer je veel Je leert niet veel ----Je volgt dit college niet PQ ¬Q ----// ¬ P
P
Q
0
1
0
0 1 1
1 0 1
1 0 1
Redeneren in het dagelijks leven
Wat is de beste zet voor wit?
Wat is de beste zet voor wit?
Redeneren in het dagelijks leven mensen: • vertrouwen op heuristieken • hebben moeite met negatieve termen • hebben meer moeite met abstracte dan met concrete redeneerproblemen • kennen een belief bias effect (d.w.z. baseren hun redeneren eerder op wat zij geloven en algemene kennis dan op logica) • en confirmation bias (willen een hypothese eerder bevestigen dan weerleggen) • maar presteren in het dagelijks leven vrij goed ….
Abstract vs. concreet redeneren Wason selection task
EE
7 4
K
Elke kaart heeft aan een kant een letter en aan de andere kant een cijfer.
“Als een kaart een klinker heeft aan de ene kant, dan staat er een even getal aan de andere kant” Welke kaarten moeten noodzakelijkerwijs omgedraaid worden om te bewijzen dat de regel correct is?
Abstract vs. concreet redeneren Wason selection task
EE
7 4
K
“Als een kaart een klinker heeft aan de ene kant, dan staat er een even getal aan de andere kant” Resultaat:
89 % verifieert E
(correct)
62 % verifieert 4
(niet correct)
25 % verifieert 7
(correct)
16 % verifieert K
(niet correct)
“confirmation bias”
Alternatief Permissie interpretatie
Bier
24 Spa
14
Als iemand alcohol drinkt, dan moet zij/hij 16 jaar of ouder zijn
Alternatief Permissie interpretatie
Bier
24 Spa
14
Als iemand alcohol drinkt, dan moet zij/hij 16 jaar of ouder zijn In deze situatie selecteert 74% van de proefpersonen de juiste kaarten namelijk ‘bier’ en ’14’. Conclusie: logisch redeneren vanuit een permissie interpretatie (met ‘meer’ inhoud) is gemakkelijker
We hebben dus allerlei cognitieve beperkingen bij het opstellen van een correcte redenering.
Communicatiebeginsel In rationele verbale communicatie worden geen taalhandelingen uitgevoerd die de realisering van het doel van de communicatie in de weg staan of bemoeilijken. Denk ook aan het Griceaanse Coöperatieprincipe • • • •
Eerlijkheid (kwaliteit) Efficiëntie (kwantiteit) Relevantie Helderheid (stijl)
Argumenteren in de dagelijkse praktijk • Verzwegen argumenten – Zelfs afwezigheid van expliciet standpunt
• Complexe structuren en relaties • Ongeldige redeneerstappen
Verzwegen elementen Eerder regel dan uitzondering A: ‘Waarom ben je niet gekomen? B: ‘Ik was ziek.’ ‘Henk is eigenwijs, want hij is hoogleraar.’ A: ‘Harry is een Duitser.’ B: ‘Waarom?’ A: ‘Hij heeft een Duits paspoort.’ Verzwegen premisse: Als iemand een Duits paspoort heeft, dan is hij Duitser
Verzwegen elementen ‘U hebt gelijk zoveel gewicht te hechten aan de onschendbaarheid van het menselijk leven, maar een foetus van zes weken valt daar niet onder. Als VVD-er ben ik verbaasd over uw standpunt. Hoe zit het dan met de onschendbaarheid van het leven van de moeder die tegen haar wil zwanger is geworden en niet in staat is haar kind het leven te geven waar het recht op heeft?’
Standpunt(?): s: abortus moet gelegaliseerd worden Argument: a: een vrouw die tegen haar wil zwanger is geworden en niet in staat is voor haar kind te zorgen moet het recht hebben de zwangerschap te beëindigen. geldige redenering: als a dan s
Verzwegen argumenten Student: ‘In dit vak moet informatie gegeven worden over hoe je een onderzoek opzet.’
Docent: ‘Daar ben ik het niet mee eens. In dit vak leer je over informatieuitwisseling, niet hoe je een onderzoek opzet. Verzwegen: Het aanleren van onderzoeksvaardigheden kost tijd. Ieder college heeft maar beperkte tijd. Je kunt deze twee dingen niet gelijktijdig doen. Het zit wel in een ander vak. Het zit dus wel in het curriculum. Jullie moeten nog even geduld hebben. Je leert altijd het beste als je zelf eerst de vraag hebt gesteld.
Argumenteren in de dagelijkse praktijk • Verzwegen argumenten – Zelfs afwezigheid van expliciet standpunt
• Complexe structuren en relaties • Ongeldige redeneerstappen
Argumentatiestructuur In het algemeen zijn argumentatiestructuren complex en bestaan uit meerdere argumenten. Enkelvoudig: ‘Jij bent een chauvinist, want je bent een man’ Verzwegen argument: ‘Mannen zijn chauvinisten’
Argumentatiestructuur Meervoudig samengesteld: ‘(S) Het is onmogelijk dat u mijn moeder vorige week in Norwich in de dierentuin hebt ontmoet. (A1) In Norwich is helemaal geen dierentuin, (A2) mijn moeder is nooit in Engeland geweest en (A3) ze is trouwens al twee jaar dood.’ S
A1
A2
A3
Argumentatiestructuur Nevenschikkend samengesteld (parallel): ‘(S) Dit boek heeft literaire kwaliteiten: (A1) de plot is oorspronkelijk, (A2) het verhaal wordt goed verteld, (A3) de dialogen zijn ongelooflijk echt en (A4) de stijl is fantastisch.’ S
A1
A2
An
Argumentatiestructuur Onderschikkend samengesteld (serieel): ‘(S) Je moet Carla absoluut niet op je feestje uitnodigen. (A1) Ze heeft me op een ongelooflijke manier belazerd. (A2) Vorige week is ze er met mijn vriend vandoor gegaan.’ S
A1
A2 An
Argumentatiestructuur expliciete markering Onderschikkend samengesteld (serieel): (S) Je moet Carla absoluut niet op je feestje uitnodigen. (A1) Ze heeft me op een ongelooflijke manier belazerd. (A2) *Trouwens, vorige week is ze er met mijn vriend vandoor gegaan. (A3) Trouwens, vorige week is ze er ook nog met mijn vriend vandoor gegaan.
Argumentatiestructuur De dagelijkse praktijk • Structuur lastig te bepalen • Combinaties van structuren • Ontbreken van verbindingswoorden zoals bovendien, trouwens, etc. • Pragmatische factoren spelen een rol (bijv. de context van het gesprek)
Argumentatieschema’s • Heeft betrekking op het type van de rechtvaardiging of ontkrachting. • Centraal staat de overtuigingskracht van de aanvaardbaarheid van het standpunt, niet zozeer de logische afleiding.
Argumentatieschema’s Rechtvaardigingstypes Kentekenargumentatie (X is karakteristiek voor Y) -
‘Scott zal zich zeker zorgen maken over de kosten, want hij is een Amerikaan.’ Verzwegen: ‘Amerikanen zijn geneigd zich druk te maken over geld’
Vergelijkingsargumentatie (X is vergelijkbaar met Y) -
‘Deze methode zal werken. Hij werkte vorig jaar ook.’ Verzwegen: ‘Beide problemen zijn vergelijkbaar met elkaar’
Causale argumentatie (X leidt tot Y) -
‘Tom heeft veel hoofdpijn, want hij heeft veel whisky gedronken.’ Verzwegen: ‘Het drinken van veel sterke drank heeft hoofdpijn tot gevolg’
Argumentatieschema’s Rechtvaardigingstypes Inductie (regelmaat) -
‘Criminaliteit neemt toe, buren helpen elkaar niet meer, er is een steeds grotere weerstand tegen het betalen van sociale premies. Mensen voelen zich dus steeds minder verantwoordelijk voor het lot van anderen.’
Voorbeeld (regelmaat) -
‘Het Nationaal dictee was zo moeilijk dat zelfs de hoogleraar Nederlands nog zeven fouten maakte.’
Doel-middelen (pragmatisch) -
‘Voorbereiding van hoorcolleges verhoogt het leereffect. Een zo hoog mogelijk leereffect is wenselijk. Voorbereiding van hoorcolleges is wenselijk.’
Argumentatieschema’s Rechtvaardiging Voor- en nadelen (pragmatisch) -
‘Toetsweken moeten worden uitgesmeerd over het jaar. Daardoor zal de stress onder studenten en docenten snel minder worden.’
Autoriteit -
‘Het eten van broccoli is erg gezond, want dat stond laatst in de krant.’ ‘Professor Clatan zegt dat het drinken van koffie niet vocht afvoerend is, dus je kunt best nog wel een bakje nemen voordat je op reis gaat.’
-
‘Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat …’ ‘In een boek stond dat …’ ‘Geleerden zijn het er over eens dat …’ Was getekend: Dr. Ir. R.J. Beun
Argumentatieschema’s Ontkrachting Indeling naar vorm – – – – –
A: Harry heeft de Duitse nationaliteit B1: Waarom? B2: Welnee B3: Heeft hij dan een Duits paspoort? B4: Hij heeft een Brits paspoort.
Indeling naar aanvaarding – Presuppositioneel (kwaliteit) • A: Je moet minder roken. B: Ik rook helemaal niet.
– Propositioneel (kwaliteit) • Je vergist je. Geloof je dat werkelijk? Waarom?
– Kwantiteit • Triviaal. Dat wist ik lang.
– Relevantie • Onzin! Dat slaat nergens op. Hoe bedoel je?
(open, vragend) (open, ponerend) (gesloten, vragend) (gesloten, ponerend)
Taalsignalen Onderstellingsignalen – stel, veronderstel, neem aan, als, indien, wanneer, …
Gevolgtrekkende signalen – dus, daarom, derhalve, zodat, …
Redengevende signalen – want, omdat aangezien, daar, immers, …
Groepeersignalen – ten eerste, enerzijds, aan de andere kant, ten slotte, …
Commentaarsignalen – we bewijzen, dat is triviaal, zonder moeite, …
Terugtrekkende signalen – maar, echter, behalve, toch, (desal)niettemin, doch, evenwel, nochtans, …
Argumenteren in de dagelijkse praktijk • Verzwegen argumenten – Zelfs afwezigheid van expliciet standpunt
• Complexe structuren en relaties • Ongeldige redeneerstappen
Redeneertypes • Deductie – bijv. Modus Ponens – Waarheid van premissen dwingt waarheid van conclusies af – Monotoon: conclusies blijven behouden onder toevoeging van informatie
• Inductie – Student 1 is slim, student 2 is slim, student 3 is slim … // Alle studenten zijn slim – Generalisatie over eindig aantal individuen – Niet-monotoon: toevoeging van informatie kan conclusie ongeldig maken
Redeneertypes • Abductie – Als iemand mazelen heeft, dan heeft hij rode vlekjes, Jan heeft rode vlekjes // Jan heeft mazelen – p q, q // p (affirmation of consequent; geen geldig schema) – Niet-monotoon – diagnose, dokter, detective
• Default – Vogels kunnen vliegen, Tweety is een vogel // Tweety kan vliegen – Verzwegen aannames (zolang het tegendeel niet is bewezen) – Niet-monotoon
Drogredenen ‘Dat hoort niet, want dan doe je nou eenmaal niet.’ ‘Karel is slecht. Daarom hoort hij in het gevang. Wie in het gevang zit, deugt niet. Dus Karel deugt niet.’
‘De bevolking moet haar stem laten horen, dus het is absoluut nodig dat men bij de Europese verkiezingen gaat stemmen.’ ‘We hebben de zaak niet onderschat, maar de weersomstandigheden waren veel slechter dan we hadden verwacht.’ ‘We komen om te werken, maar we zien dat u het erg druk hebt, dus u hebt zeker niemand nodig.’
Drogredenering Montesquieu: ‘Het is onmogelijk te veronderstellen dat deze schepselen mensen zijn, want ze toestaan mensen te zijn zou leiden tot de gevolgtrekking dat wij zelf geen christenen zijn.’ Wie mensen verhandelt is geen christen Wij zijn christenen ---------------------------------------- Wij verhandelen geen mensen Wij verhandelen zwarte slaven ---------------------------------------- Zwarte slaven zijn geen mensen
Drogredenering Arnol Kox (straatprediker te Eindhoven): ‘Alles wat van de vrouw komt is vrouwelijk. Alles wat van de man komt is mannelijk. Alles wat van de heer komt is heerlijk.’
Drogredenen Formeel standpunt •
Een redenering die geldig lijkt maar het niet is
Pragmatisch standpunt (doelen) • • •
Zetten die strijdig zijn met het doel dat argumentatief taalgebruik moet dienen Aantasting van de kwaliteit van rationele communicatie Deugdelijk vertrekpunt (common ground) en deugdelijke inrichting (vergroten van de aanvaardbaarheid)
(On)aanvaardbare discussiezetten • • •
Normen voor argumentatief taalgebruik afgestemd op het doel Deugdelijkheidscriteria en analyseprocedure voor overtreding Lijkt op onderscheid geschiktheidscondities in de taalhandelingentheorie
Argumentatiestudie Doel Aangeven welke deugdelijkheidscriteria een redelijke beoordelaar bij de beoordeling van het vertrekpunt en de inrichting van argumentatie aanlegt en duidelijk maken hoe deze criteria bij de analyse, beoordeling en presentatie van argumentatie kunnen worden toegepast. Descriptief -
Beschrijving van deugdelijke types argumentatie Empirisch
Normatief -
Bepaling vanuit extern perspectief of doelen Analytisch
Trust-opdracht • Hoe ziet de argumentatie van jullie verslag er uit? – Standpunt: Deze elementen dragen bij aan een verhoogt/verlaagt trustgevoel bij de gebruikers van webwinkels – Argumentatie op basis van autoriteit (literatuur) • Bijv. ‘gebroken links dragen bij aan wantrouwen’
– Argumentatie op basis van eigen onderzoek (inductief) • Bijv. ‘blauw roept vertrouwen op, want/maar …’
• Verdediging d.m.v. analytische, dialectische en retorische middelen (feiten, proposities, structuur, talige elementen, nonverbale elementen, stijl, …) • Hoe sterk zijn jullie proposities en conclusies?