8/3/2010
NETWERKCOMMANDO’S
Jeroen van Herwaarden Robbert-Jan van Nugteren Yannick Geerlings Jan-Willem Huisman Eric Zeggelaar
HANDLEIDING
Inhoudsopgave Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Ipconfig .............................................................................................................................. 3 Hoofdstuk 2: Ping .................................................................................................................................. 11 Hoofdstuk 3: Traceroute (tracert) ......................................................................................................... 14 Hoofdstuk 4: Route................................................................................................................................ 17 Hoofdstuk 5: Nbtstat ............................................................................................................................. 18 Hoofdstuk 6: Netstat ............................................................................................................................. 21 HOOFDSTUK 7: ARP ................................................................................................................................. 28 HOOFDSTUK 8: BEGRIPPENLIJST ................................................................................................................. 31
2
Hoofdstuk 1: Ipconfig Ipconfig is een opdrachtregel-hulpprogramma voor Windows NT/2000/XP/Vista/7-systemen waarmee de instellingen van de netwerkkaart gecontroleerd kunnen worden. Met behulp van ipconfig kan allerlei informatie opgevraagd worden over de netwerkverbindingen, netwerkkaarten, gateway(s), lokale ip-adres en het verloop van de IP-communicatie. Wanneer u in uw opdrachtprompt intypt ipconfig /? Dan krijgt u een overzicht te zien met wat er allemaal mogelijk is met deze opdrachtregel. Hieronder vindt u een afbeelding waarin alle mogelijke opdrachten staan. Vervolgens zullen uitleggen wat iedere opdracht doet.
3
Ipconfig /all De opdrachtregel ipconfig /all laat van alle netwerkadapters (die aanwezig zijn in de computer) zien wat de gegevens zijn. Zo wordt weergeven welk IP-adres de computer krijgt, wat het IP-adres is van de DNS-servers, wat het IP-adres van de gateway is. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
Uitleg: Verbindingsspec. DNS-achtervoegsel: Dit is de naam van de DNS1-server Beschrijving:
Hier wordt de naam weergeven van de netwerkadapter.
Fysiek adres:
Dit is het MAC2-adres van de netwerkkaart.
DHCP3 ingeschakeld:
Dit geeft aan of de computer een statisch of dynamisch IPadres heeft. Statisch wilt zeggen dat de computer een vast IPadres heeft, deze wordt dus niet uitgedeeld door een DHCPserver. Dynamisch wilt zeggen dat een DHCP-server ervoor zorgt dat de computer een IP-adres krijgt.
Autom. configuratie ingeschakeld:
Geeft aan of de netwerkkaart staat ingesteld op automatisch ontvangen van de instellingen van het netwerk. Staat deze op ‘ja’ dan wordt alles automatisch ingesteld. Hij krijgt dan de gegevens van de DHCP-server.
IP-adres:
Hier wordt weergegeven welk IP-adres (lokaal) wordt verkregen van de DHCP of staat ingesteld.
Subnetmasker:
Het subnetmasker dat bij het IP-adres hoort wordt hier weergegeven.
1
DNS staat voor Domain Name System. Dit zorgt ervoor dat een ‘naam’ wordt omgezet naar een IP- adres. (verdere uitleg begrippenlijst) 2 MAC staat voor Medium Access Control. Een MAC-adres is een uniek identificatienummer dat aan een apparaat in een ethernet-netwerk is toegekend. (verdere uitleg begrippenlijst) 3 DHCP staat voor Dynamic Host Configuration Protocol. DHCP is een computerprotocol dat beschrijft hoe een computer zijn netwerkinstelling van een DHCP-server kan verkrijgen. (verdere uitleg begrippenlijst)
4
Standaardgateway4:
Dit is het IP-adres waarmee de computer naar buiten kan. Via dit IP-adres kan de computer verbinding maken met een ander netwerk.
DHCP-server:
Hier wordt het IP-adres weergegeven van de DHCP-server.
DNS-servers:
De IP-adressen van de DNS-servers worden hier weergegeven.
Lease verkregen/verlopen:
Geeft aan wanneer de DHCP-instellingen zijn verkregen en weer verlopen. Na deze periode krijgt de computer weer een nieuwe lease.
4
Een gateway is een computer of systeem dat u met een nieuw of ander systeem verbindt. Als het ware de ‘poort’ tussen uw computer en het systeem waarmee u in verbinding wilt treden.
5
Ipconfig /release De opdrachtregel ipconfig /release geeft van alle adapters de IP-adressen vrij. Dit houdt in dat computer al zijn instellingen qua IP-adressering kwijt is. Dit geldt echter alleen voor de adapters die staan ingesteld op het automatisch verkrijgen van zijn/haar instellingen. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
In bovenstaande afbeelding kunt u zien welke adapters aanwezig op de computer. U ziet dat de adapter ‘LAN 1 DVC EDU’ al zijn IP-instellingen kwijt is. Bij de overige adapters staan de IPinstellingen statisch ingesteld. Deze IP-instellingen worden dus niet vrijgegeven bij ipconfig /release.
6
Er is echter ook een mogelijkheid om alleen van een bepaalde adapter de IP-instellingen vrij te geven. Dit werkt als volgt: u typt in uw opdrachtprompt in ipconfig /release [eerste letters van uw adapter]*
7
Ipconfig /renew De opdrachtregel ipconfig /renew zorgt ervoor dat de in ipconfig /release vrijgegeven IP-adressen weer worden ingesteld. De adapter(s) krijgen dus weer zijn DHCP-instellingen van de DHCP-server. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
Ook hier is er weer een mogelijkheid om de nieuwe instellingen te ontvangen. Dit kan met de volgende opdrachtregel: ipconfig /renew [eerste letters van uw adapter]*
8
Ipconfig /flushdns De opdrachtregel ipconfig /flushdns zorgt ervoor dat de opgeslagen DNS-cache wordt verwijderd. De meeste cliënten DNS cache van de resultaten van de verzoeken naam resolutie. Dit betekent dat de DNS-clients tijdelijk zal de website namen die u hebt bezocht de laatste tijd op te slaan. Dit proces versnelt naam resolutie als meerdere zoekopdrachten worden gedaan naar hetzelfde adres, zoals gebruikelijk is tijdens het browsen op het web. Daarom, als je Yahoo.com tweede keer bezoekt, zal de DNS-client al de toegewezen naam en dus zal halen het in kaart brengen snel. Soms is een slechte DNS-item wordt de cache worden opgeslagen en moet je ofwel spoelen van de DNS-cache om zich te ontdoen van, of wacht tot 24 uur om hem te laten vallen uit de cache automatisch. U kunt de DNS alsvolgt flushen: typ in uw opdrachtprompt ipconfig /flushdns. Hieronder een afbeelding van wat u krijgt te zien:
Ipconfig /registerdns Met de opdracht ipconfig /registerdns kunt u handmatig een dynamische registratie starten voor de DNS-namen en IP-adressen die op een computer zijn geconfigureerd. U kunt deze opdracht ook gebruiken om na te gaan waarom een DNS-naamregistratie is mislukt en om problemen op te lossen met dynamische updates tussen een client en de DNS-server. Hierbij hoeft de cliënt niet opnieuw te worden opgestart. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
9
Ipconfig /displaydns Met de opdracht ipconfig /displaydns kunt u de inhoud van de omzettingscache van een DNS-client bekijken. Tot deze inhoud behoren meldingen die vooraf zijn geladen vanuit het lokale Hostsbestand, maar ook recent opgeslagen bronrecords voor naamquery's die door het systeem zijn herleid. De DNS Client-service gebruikt deze gegevens om namen die vaak worden aangevraagd, snel te kunnen herleiden alvorens een query uit te voeren op de geconfigureerde DNS-servers. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
10
Hoofdstuk 2: Ping Ping is een hulpprogramma dat wordt gebruikt om bereikbaarheid van apparatuur te testen op computernetwerken. Ping gebruikt het ICMP-protocol om een ICMP ECHO_REQUEST pakket te sturen naar host of gateway in afwachting van een reactie met een ICMP ECHO_RESPONSE pakket. De reactietijd tussen het versturen en het ontvangen van de bevestiging wordt aangegeven als de round-trip time en wordt weergegeven in milliseconden. Een veel gemaakte misvatting is dat ping gebruikt kan worden om de snelheid van een verbinding te meten. Hoewel de round-trip time wel een indicatie geeft over de snelheid van een verbinding is het niet mogelijk om de daadwerkelijke snelheid van de verbinding er uit af te leiden. Hierbij een lijst met opties die er bij een ping command kan worden toegevoegd:
Uitleg: Hostnaam: IPv4:
IPv6:
De naam van een host. Staat voor Internet Protocol version 4. Een IP adres is een soort straatnaam + huisnummer van een PC. Een IPv4 adres bestaat uit 4 groepen met maximaal 3 cijfers. Staat voor Internet Protocol version 6. Een IP adres is een soort straatnaam + huisnummer van een PC. Een IPv6 adres bestaat uit 8 groepen van 4 maximale hexadecimale karakters.
11
TTL:
Hops: TOS:
TTL staat voor Time To Live. TTL wordt altijd weergegeven in ms. Simpel gezegd is dit de tijd dat het pakketje leeft. Ze geven een ping een TTL waarde mee om er voor te zorgen dat de ‘ping’ niet in het netwerk blijft hangen. Een hop is een punt in een netwerk waar het pakketje overeen gaat. Bij elke hop verlaagd de TTL-waarde. Staat voor ‘Type of Service’
Ping [ip-adres] –t Deze opdrachtregel zorgte ervoor dat je een ICMP-pakketje oneindig kan blijven versturen. Normaal gesproken wordt er vier keer een pakketje verstuurd. Door deze regel in te typen gebeurt dit dus oneindig. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
Uitleg: Bytes: Tijd (ms):
De grote van het pakketje dat verzonden wordt door een ICMP. Dit is de tijd dat een pakketje erover doet om ontvangen te worden.
12
Ping [ip-adres] –l Met deze opdrachtregel is het mogelijk om het aantal Bytes te vergroten in een pakketje. Er wordt dus als het ware een groter pakket verstuurd. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
Ping [ip-adres] –i Met deze opdrachtregel is het mogelijk een bepaalde TTL-waarde mee te sturen met een pakketje. Hiermee kan worden ingesteld hoelang een pakketje in het netwerk mag blijven. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
13
Hoofdstuk 3: Traceroute (tracert) Tracert is een programma om na te gaan welke route TCP-pakketten afleggen naar een bepaalde host op het internet. Het werkt door de time to live (TTL) waarde bij elke tussenliggende host met 1 te verlagen, als de TTL waarde 1 bereikt zal de laatste host deze afwijzen en de melding ICMP time exceeded (tijd verlopen) terugsturen. Het programma gebruikt de meldingen van de hosts tussen start en bestemming van de route om na te gaan welke hosts de tussenliggende zijn. Deze hosts worden aangegeven door zogeheten 'hops'. De standaard waarde van het maximaal aantal hops is 30. Tracert en ping komen uit de zelfde familie, het grote verschil is dat ping begint met een TTL waarde van 225 en een tracert begint met een TTL van 1 en maakt die waarde steeds hoger met 1 totdat het doel bereikt is. Tracert laat ook zien waar die langs is gekomen, dat doet ping niet. Ping is sneller dan tracert. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven. In de onderstaande voorbeelden hebben we de URL www.jwhuisman.nl gebruikt.
14
Tracert –d [ip-adres] Bij tracert –d [ip-adres] wordt alleen het ip-adres weergegeven, bij tracert zonder –d zie je ook de domeinnamen die bij het IP horen. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
Tracert –h [ip-adres] Met tracert –h [aantal hops] kun je het aantal weer te geven hops instellen. Standaard worden maximaal 30 hops weergegeven. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
15
Tracert –w [ip-adres] Met tracert –w [tijd in ms] kun je aangeven na welke tijd (in milliseconden) de hop als time out moet worden weergegeven.
16
Hoofdstuk 4: Route Netwerkrouteringstabellen manipuleren. ROUTE [-f] [-p] opdracht [bestemming] [MASK netmasker] [gateway] [METRIC metric] [ IP interface] Route -f Verwijderd alle gateway vermeldingen uit de routing tabbelen, als deze optie word gebruikt met een van de opdrachten dan worden de tabbellen leeggemaakt voordat de opdracht word uitgevoerd. Route -p Als deze optie samen met ADD word gebruikt, word de route permanent gemaakt, dat wil zeggen: de route gaat niet verloren bij het herstarten van het systeem.Standaard blijven routes namelijk niet behouden als het systeem op nieuw word opgestart.Niet geldig voor alle andere opdrachten, die altijd de specifieke permanente routes beinvloeden.Deze optie werkt niet in Windows 95. Route -4 IPv4 gebruiken Route -6 IPv6 gebruiken Route -opdracht Opdracht
hieronder de mogelijke opdrachten: PRINT
Geeft een route weer
ADD
Voegt een route toe
DELETE
Verwijderd een route
CHANGE
Wijzigt een bestaande route
Doel
Bepaald de host.
MASK
Bepaald dat de volgende parameter de waarde voor het netmasker is.
netmask
Bepaald een subnetwerkmaskerwaarde voor deze routevermelding,als de waarde niet is gegeven, word 255.255.255.255 gebruikt.
gateway
Bepaald de gateway
interface
Het interfacenummer voor de opgegeven route
METRIC
Bepaalde de metric (kosten) voor het doel.
17
Hoofdstuk 5: Nbtstat Met de opdracht Nbtstat geeft u NetBIOS (NetBT) via TCP/IP-statistieken, NetBIOS-naamtabellen voor zowel de lokale computer als externe computers, en de NetBIOS-naamcache weer. Met Nbtstat kunt u de NetBIOS-naamcache en de namen die zijn geregistreerd met de WINS-service (Windows Internet Name Service) vernieuwen. Als u nbtstat typt zonder parameters, wordt Help-informatie weergegeven. Syntaxis nbtstat[-a Externe Naam] [-A IP-adres] [-c] [-n] [-r] [-R] [-RR] [-s] [-S] [Interval] Parameters Nbtstat –a [Externe naam] Hiermee geeft u de NetBIOS-naamtabel van een externe computer weer, waarbij Externenaam de NetBIOS-naam van de externe computer is. De NetBIOS-namen in de NETBIOS-naamtabel corresponderen met de namen van de NetBIOS-toepassingen die op de computer worden uitgevoerd. Nbtstat –A [ip-adres] Hiermee geeft u de NetBIOS-naamtabel van een externe computer weer door het IP-adres van de externe computer op te geven (in decimale notatie voorzien van punten). Nbtstat -c Hiermee geeft u de inhoud van de NetBIOS-naamcache, de tabel met NetBIOS-namen en de herleide IP-adressen weer. Nbtstat -n Hiermee geeft u de NETBIOS-naamtabel van de lokale computer weer. De status Registered geeft aan dat de naam is geregistreerd via een broadcast- of een WINS-server. Nbtstat -r Hiermee geeft u de gegevens weer van de herleide NetBIOS-namen. Als u deze parameter gebruikt op een computer met Windows XP of een besturingssysteem van Windows Server 2003 dat is geconfigureerd voor WINS, wordt het aantal namen geretourneerd dat is omgezet en geregistreerd via broadcast en WINS. Nbtstat -R Hiermee verwijdert u de inhoud van de NETBIOS-naamcache, waarna de #PRE-vermeldingen in het bestand Lmhosts opnieuw worden geladen.
18
Nbtstat -RR Hiermee geeft u de NETBIOS-namen van de lokale computer vrij die zijn geregistreerd bij WINSservers, waarna de namen worden vernieuwd. Nbtstat -s Hiermee geeft u NetBIOS-client- en serversessies weer waarin wordt geprobeerd het doel-IP-adres om te zetten in een naam. Nbtstat -S Hiermee geeft u NetBIOS-client- en serversessies weer waarin de externe computers alleen worden vermeld met hun IP-adres. Nbtstat Interval Hiermee geeft u geselecteerde statistieken opnieuw weer, waarbij tussen elke weergave een pauze zit van het aantal seconden dat u met interval hebt opgegeven. Druk op Ctrl+C als u het opnieuw weergeven van statistieken wilt beëindigen. Als u deze parameter weglaat, drukt u met nbtstat de huidige configuratiegegevens eenmaal af. Nbtstat /? Hiermee roept u Help-informatie op vanaf de opdrachtprompt. Opmerkingen: * Voor de parameters voor de opdracht Nbtstat wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters. * Deze opdracht is alleen beschikbaar als het protocol Internet Protocol (TCP/IP) is geïnstalleerd als onderdeel van de eigenschappen van een netwerkadapter in Netwerkverbindingen. Voorbeelden: Als u de NETBIOS-naamtabel van de externe computer met de NETBIOS-computernaam CORP07 wilt weergeven, typt u: nbtstat -a CORP07 Als u de NetBIOS-naamtabel van de externe computer met het toegewezen IP-adres 10.0.0.99 wilt weergeven, typt u: nbtstat -A 10.0.0.99 Als u de NetBIOS-naamtabel van de lokale computer wilt weergeven, typt u: nbtstat -n Als u de inhoud van de NetBIOS-naamcache van de lokale computer wilt weergeven, typt u: nbtstat –c Als u de inhoud van de NetBIOS-naamcache wilt verwijderen en de #PRE-vermeldingen in het lokale bestand Lmhosts opnieuw wilt laden, typt u: nbtstat –R
19
Als u de NETBIOS-namen die zijn geregistreerd bij de WINS-server wilt vrijgeven en opnieuw wilt registreren, typt u: nbtstat -RR Als u elke vijf seconden per IP-adres de statistieken van NETBIOS-sessies wilt weergeven, typt u: nbtstat -S 5
20
Hoofdstuk 6: Netstat Netstat toont de in gebruik zijnde poorten. Om te weten welke poorten actief zijn op uw pc kunt u gebruik maken van het commando Netstat dat in Windows is ingebouwd. Het programma biedt weliswaar niet zeer veel opties maar kan toch een aardig beeld geven welke poorten open staan wanneer u met de pc werkt. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
U ziet nu een venster zoals hierboven is afgebeeld. Netstat toont een lijst van alle inbound en alle outbound netwerkconnecties, inclusief alle informatie van openstaande TCP- en UDP-poorten, IPadressen en de status van een connectie. Het programma kent een aantal parameters. Om meer essentiëlere informatie uit NetStat te kunnen destilleren heeft u deze parameters beslist nodig. Een overzicht van deze parameters kunt u opvragen terwijl u werkt met Netstat door te typen: netstat /? In het programma zitten verschillende extra opdrachten in gebouwd, op de volgende pagina geven we hier nadere uitleg over.
21
Netstat -a Geeft alle op dat moment in gebruik zijn protocollen en daarbij horende poorten weer. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
Netstat -b Geeft het programma weer dat de daarbij horende protocollen/poorten gebruikt. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
Netstat -e Geeft de ethernet statistieken weer van de beschikbare netwerkverbindingen. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
22
Netstat -f Geeft de FQDN (Fully Qualified Domain Name)-namen weer voor de betreffende adressen. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
Netstat -n Geeft de adressen als nummers weer. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
Netstat -o Geeft de proces- id weer die bij elke verbinding hoort. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
23
Netstat –p [protocol] Geeft de verbindingen voor het protocol weer. Proto kan staan voor: TCP, UDP, TCPv6 of UDPv6. Als deze optie wordt gebruikt met de optie -s om de statistieken per protocol weer te geven, kan proto staan voor: IP, IPv6, ICMP, ICMPv6, TCP, TCPv6, UDP of UDPv6. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
24
Netstat -r Geeft de routetabellen van de computer weer met interfacelijst van IPv4 en IPv6. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
25
Netstat -s Geeft de statistieken per protocol weer. Standaard worden de statistieken weergegeven voor IP, IPv6 en ICMP, ICMPv6 en TCP,TCPv6 en UDP en UDPv6.Met de parameter –p kan worden gebruikt om een specifiek protocol op te geven. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven. Dit is het niet het volledige scherm van wat er allemaal wordt weergegeven.
26
Netstat interval [waarde] Geeft de geselecteerde gegevens weer om de x aantal seconden weer < x is de intervalwaarde>. Druk op de CTRL+C om de te stoppen met het weergeven van de gegevens. Als u geen intervalwaarde weergeeft worden de gegevens over de actieve configuratie een keer weergegeven. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
27
Hoofdstuk 7: ARP ARP staat voor Address Resolution Protocol. ARP werkt met IP en MAC-adres, in het OSI-model werkt ARP dus tussen laag 2 (Data-Link) en laag 3 (Network). Binnen een lokaal netwerk gaat ARP opzoek naar de MAC-adressen die bij een IP-adres horen. ARP doet dit door middel van het versturen van een broadcast. Op laag 2 is dit: FF-FF-FF-FF-FF-FF, op laag 3 is dit: 255.255.255.255. Op deze manier zal een soort aanvraag verstuurd binnen het netwerk met de vraag: ‘Welk MAC-adres hoort bij dit IP?’ Mocht het IP overeenkomen met de desbetreffende host, dan stuurt deze een bericht terug naar de aanvrager met zijn MAC-adres. Zo weet de aanvrager inmiddels welk MAC-adres bij dat IP hoort. Er zijn echter ook systemen die niet weten wat het IP-adres is van zichzelf, doordat ze bijvoorbeeld diskloos/geheugenloos zijn. Deze systemen weten alleen wat hun MAC-adres is. Om er achter te komen wat dan hun IP is, maken ze gebruik van RARP (Reverse Address Resolution Protocol). Het werkt als volgt: een systeem stuurt zijn MAC-adres via een broadcast het netwerk in en hoopt er dan op dat een ander systeem zijn MAC-adres in z’n cache heeft staan. Dit andere systeem kan vervolgens zijn IP-adres naar hem toe sturen, zodat het ‘diskloze/geheugenloze’ systeem weet wat zijn IP-adres is. In Windows zit een klein programmaatje ingebouwd dat heet ‘arp.exe’. Met dit programma kunt u zien welke MAC-adressen en IP’s bekend zijn in de computer. Elke apparaat/systeem dat een verbinding aangaat/maakt met de computer komt in de ‘arp-cache’ te staan. Hierin wordt dus het IPadres en het bijbehorende MAC-adres weergegeven. Hieronder ziet u een voorbeeldafbeelding waarin u kunt zien welke systemen verbinding hebben gehad met mijn computer. Dit doet u met de volgende opdrachtregel arp -a
In bovenstaande afbeelding staat fysiek adres voor het MAC-adres. De type geeft aan of het altijd dezelfde gegevens zijn (statisch), of dat ze kunnen veranderen (dynamisch).
28
Er zijn echter nog veel meer mogelijkheden met arp.exe. Op de volgende afbeelding ziet u alle mogelijkheden(parameters). Daaronder staat de uitleg.
Uitleg: Arp –a/g/s Deze opdrachtregel zorgt ervoor dat u een overzicht krijgt te zien van de IP-adressen en MACadressen van de systemen die met u verbinding hebben gehad. Ook is het mogelijk om zelf een IPadres met bijbehorend MAC-adres toe te voegen aan de cache. Dit gaat als volgt: arp –s 157.55.85.212
00-aa-00-62-c6-09
Arp –d Deze opdrachtregel zorgt ervoor dat de ARP-cache wordt geleegd. Alle IP-adressen en MAC-adressen worden dan verwijderd.
29
Arp -s –v Geeft de huidige ARP-vermeldingen in uitgebreide modus weer. Alle ongeldige vermeldingen en vermeldingen op het look-back-interface worden weergegeven. Hieronder een afbeelding van wat er allemaal wordt weergeven.
30
Hoofdstuk 8: Begrippenlijst Hieronder vindt u een overzicht met verschillende begrippen die u bent tegengekomen in deze handleiding. Deze worden verder uitgelegd. DNS DNS staat voor ‘Domain Name System. De taak van DNS is het omzetten van menselijk hostnamen om te zetten IP-adressen. Mocht u dus www.google.nl intypen, dan vertaald de DNS-server dit naar een IP-adres. DHCP DHCP staat voor ‘Dynamic Host Configuration Protocol’. Dit is een protocol gebaseerd op IP dat een pakketje naar een host toestuurt met alle netwerkgegevens die deze host kan gaan gebruiken (indien deze daarop staat ingesteld). Zo’n pakketje wordt verstuurd vanuit een DHCP-server. In dit pakketje staat/staan bijvoorbeeld wat het IP-adres, subnetmasker, gateway, DNS-server(s) zijn/is. Zo hoeft men dus niet op elke host apart de IP-configuratie in te voeren. MAC MAC staat voor ‘Medium Access Control’. Het MAC-adres van een netwerkkaart is uniek. Dat wil zeggen dat er niet twee netwerkkaarten mogen zijn met hetzelfde MAC-adres binnen een netwerk. Het MAC-adres is door de fabrikant ingebakken in de netwerkkaart. Voor de leesbaarheid wordt het MAC-adres weergegeven als een hexadecimaal getal met 12 posities. De eerste zes identificeren de fabrikant. Voorbeeld MAC-adres: 00-25-4B-F4-13-50. Gateway Een gateway is een netwerkpunt dat dienst doet als "toegang" tot een ander netwerk. De gateway is dan een netwerk configuratie-eigenschap die aangeeft welk netwerk-adres de computer mag gebruiken als hij naar een bestemming moet die niet op het lokale netwerk gelegen is. Een gateway wordt daarom vaak geassocieerd met een router omdat het wijst naar de router die uiteindelijk verbonden is met buiten. Per fysieke netwerk-adapterkaart zijn er een of meerdere gatewayadressen in te stellen. IP-adres Een IP-adres, waarin IP staat voor Internet Protocol, is een adres waarmee een netwerkkaart, van een host in een netwerk eenduidig geadresseerd kan worden binnen het TCP/IP-model. Binnen IPadressering onderscheiden we drie belangrijke groepen, dit zijn: Klasse A: Klasse B: Klasse C:
1 t/m 126 128 t/m 191 192 t/m 223
31
Default-masker Een default-masker is een standaard masker dat bij bepaalde IP-adressen horen. Hieronder een overzicht: Klasse A: Klasse B: Klasse C:
255.0.0.0 255.255.0.0 255.255.255.0
Subnetmasker Subnetten zijn er voor om binnen de IP-adressering een soort van straten aan te maken. Door middel van een subnet en een IP-adres kan er een apart netwerk gemaakt worden binnenin het bestaande. Zodat bijvoorbeeld bepaalde delen van een kantoor op een ander gedeelte van het netwerk zitten. Dit is beter voor de veiligheid en zorg je ervoor bepaalde zaken van elkaar gescheiden kunnen worden. Voorbeeld van een subnet: 255.255.255.248 Protocol Een netwerkprotocol is een protocol, een afgesproken communicatiewijze, voor netwerkcomponenten. Door het toepassen van een standaard protocol, kunnen componenten van verschillende leveranciers met elkaar gegevens uitwisselen. Een netwerkprotocol bevat afspraken omtrent identificatie van de verschillende communicerende componenten, het onderhandelen over het tot stand komen van de communicatie, de betekenis van de over en weer gezonden gegevens en informatieblokken, het afbreken van de communicatiestroom TCP Is een manier van communicatie waarbij een bevestigingsbericht wordt verzonden. UDP Is een manier van communicatie waarbij geen bevestigingsbericht verzonden wordt. ICMP Het Internet Control Message Protocol (ICMP) is een onderdeel van het Internetprotocol (IP). Het wordt vooral gebruikt door besturingssystemen voor het sturen van foutmeldingen, bijvoorbeeld om te melden dat een bepaalde netwerkvoorziening niet beschikbaar is, of dat een bepaalde host of router niet bereikbaar is. Soms komt een computergebruiker ook direct met het protocol ICMP in aanraking, voornamelijk bij gebruik van de netwerkdiagnoseprogramma's ping en traceroute. ARP ARP, voluit: Address Resolution Protocol, is een protocol binnen TCP/IP dat computers - die allemaal op hetzelfde netwerk (meer specifiek: LAN) zijn aangesloten - in staat stelt verbinding te maken met andere computers op dat netwerk, zonder hun unieke hardwareadres te kennen.
32
Net-ID je IP-adres is je huisnummer zeg maar en je NET-ID is je straatnaam. TTL In computernetwerken limiteert de time to live (TTL) waarde de tijd dat een hoeveelheid data in het netwerk kan bestaan voordat het wordt weggegooid. Het wordt gebruikt in Internetprotocol (IP) pakketjes en bij Domain Name System (DNS) records.
33