Archeologisch onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis van locaties Terp Heinis (BZWV-04), Overdijk (BZWV-08) en De Drieborgt (BZWV-16) Archeologische begeleiding in het kader van de aanleg van het Máximakanaal (gemeente ’s-Hertogenbosch)
Archol
M.A. Goddijn
206 Archol
Archeologisch onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis van locaties Terp Heinis (BZWV04), Overdijk (BZWV-08) en De Drieborgt (BZWV-16) Archeologische begeleiding in het kader van de aanleg van het Máximakanaal (gemeente ’s-Hertogenbosch)
M.A. Goddijn
Colofon Archol Rapport 206 Archeologisch onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis van locaties Terp Heinis (BZWV-04), Overdijk (BZWV-08) en De Drieborgt (BZWV-16) Archeologische begeleiding in het kader van de aanleg van het Máximakanaal (gemeente ’s-Hertogenbosch) Opdrachtgever:
Willemsunie V.O.F.
Directievoerder:
drs. J. Flamman (Vestigia)
Projectleiding/autorisatie:
drs. T.A. Goossens
Uitvoering veldwerk:
M.A. Goddijn MA (veldwerkleider)
drs. C. Van der Linde (veldarcheloog)
drs. M. Pruijsen (veldarcheoloog)
drs. E. de Vries (veldarcheoloog)
Auteur:
M.A. Goddijn MA
Met bijdragen van:
E.E. van Hees BA (Universiteit Leiden)
dr. J. de Moor (EARTH)
drs. C. Nooijen (ADC Archeoprojecten)
drs. D.R. Stiller
drs. C. Vermeeren (BIAX-Consult)
Redactie
drs. T. A. Goossens
Beeldmateriaal:
A. Allen en drs. W. Laan
Opmaak:
A. Allen
Druk:
Haveka, Alblasserdam
ISSN 1569-2396 © Archol, Leiden 2014 Postbus 9514 2300 RA Leiden
[email protected] Tel. 071 527 33 13
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
1.1 Aanleiding en doelstelling
5
1.2 Onderzoeksgebied
6
1.2.1 Terp Heinis
6
1.2.2 Overdijk
6
1.2.3 De Drieborgt
6
1.3 Archeologie en monumentenzorg
6
2
Doel- en vraagstellingen
9
2.1 Doelstelling
9
2.2 Vraagstellingen
9
3
Methodiek veldwerk
11
3.1 Methodiek werkputten en vlakken
11
3.1.1 Locatie Terp Heinis
11
3.1.2 Locatie Overdijk
14
3.1.3 Locatie De Drieborgt
16
3.2 Werkwijze fysische geografie
17
3.3 Bemonstering van sporen en lagen
17
3.4 Werkwijze analyse vondsten en monsters
18
3.4.1 Aardewerk
18
3.4.2 Pollen
18
3.4.3 Macroresten
19
3.4.4 Hout
20
4
Archeologie en historische kader
23
4.1 Archeologische microregio
23
4.2 Vooronderzoek en archeologische verwachting
26
5
Landschappelijk kader
27
5.1 Algemene landschappelijke ontwikkeling
27
5.2 Resultaten fysische geografie
29
5.2.1 Locatie Terp Heinis
29
5.2.2 Locatie Overdijk
33
5.2.3 Locatie De Drieborgt
33
6
Resultaten locatie Terp Heinis
35
6.1 Historische gegevens
35
6.2 Sporen uit de late middeleeuwen
37
6.3 Sporen uit de nieuwe tijd (16e-18e/19e eeuw)
43
6.4 Sporen uit de nieuwe en moderne tijd (eind 19e-21e eeuw)
51
6.5 Aardewerk
52
6.5.1 Romeinse tijd (12 v.Chr.-450 n.Chr.)
52
6.5.2 Vroege middeleeuwen (450-1050)
52
6.5.4 Eind vroege middeleeuwen /late middeleeuwen A (1050-1250)
53
6.5.5 Late middeleeuwen-B (1250-1500)
55
6.5.6 Nieuwe tijd (1500-heden)
56
6.5.7 Datering van de sporen en lagen per periode
58
6.5.8 Samenvatting en conclusie
64
6.6 Metaal
66
6.6.1 Inleiding
66
6.6.2 Resultaten
66
6.7 Botanische resten
68
6.7.1 Pollenonderzoek
68
6.7.2 Macroresten
68
6.7.3 Conclusie
72
6.8 Hout
73
6.8.1 Inleiding
73
6.8.2 Resultaten
73
6.8.3 Conclusies
81
6.9 Conclusie
81
7
Resultaten locatie Overdijk
85
7.1 Inleiding
85
7.2 Resultaten
85
7.3 Conclusie
86
8
Resultaten locatie De Drieborgt
89
8.1 Inleiding
89
8.2 Resultaten
90
8.3 Conclusie
91
9
Synthese
93
9.1 Biografie van het onderzoeksgebied
93
9.2 Beantwoording onderzoeksvragen
94
Literatuur
97
Figuren
100
Tabellen
102
Bijlage 1 A Sporenlijst Terp Heinis
103
Bijlage 1 B Sporenlijst Overdijk
106
Bijlage 1 C Sporenlijst De Drieborgt
106
Bijlage 2 B Vondstenlijst Overdijk
106
Bijlage 3 Determinateilijst aardewerk van Terp Heinis
107
Bijlage 4 Determinatielijst metaal van Terp Heinis
106
Bijlage 5 Soortenlijst botanie van Terp Heinis (laatmiddeleeuwse waterput S2.1.100)
111
Bijlage 6 Terp Heinis, resultaten houtonderzoek
112
Uitleg van de codering in bijlage 6
118
Inleiding 5
1
Inleiding M.A. Goddijn
1.1 Aanleiding en doelstelling In september 2011 zijn in de regio ’s-Hertogenbosch werkzaamheden gestart voor de aanleg van het Máximakanaal (omlegging Zuid-Willemsvaart) tussen de Maas en de huidige ligging van de Zuid-Willemsvaart bij Den Dungen. Door het uitgraven van het nieuwe tracé wordt de ondergrond tot een geschatte diepte van 2 tot 4 m onder maaiveld verstoord. Hierbij zullen eventuele archeologische resten verloren gaan. Op basis van het vooronderzoek zijn zeven locaties aangewezen voor vervolgonderzoek. WillemsUnie heeft Archol op 8 november 2011 opdracht gegeven voor de Archeologische Begeleiding (AB) van locaties Terp Heinis (BZWV-03) en Overdijk (BZWV-08) (fig. 1.1 en tabel 1.1). In de tweede helft van november 2011 is Archol verzocht om de AB uit te breiden met een derde locatie: locatie De Drieborgt (BZWV-16). Het archeologisch onderzoek op deze drie locaties moest duidelijk maken in hoeverre archeologische sporen en vondsten aanwezig zijn. Het veldwerk van de begeleiding is begonnen op 8 november 2011 en is een maand later, op 12 december, afgerond. In deze periode zijn alle drie de locaties onderzocht. Het veldwerk is uitgevoerd conform de richtlijnen in het Programma van Eisen (PvE)1 en de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie (KNA 3.2). Deze rapportage is een combinatie van de drie locaties Terp Heinis, Overdijk en De Drieborgt.
150000
151000
Locatie van de onderzoeksgebieden (van noord naar zuid): Terp Heinis, Overdijk en De Drieborgt.
152000
153000
154000
413000
414000
414000
413000
Figuur 1.1
412000 411000
411000
412000
bron:kadaster 150000
151000
1 Boonstra, Flamman en Schrijvers 2011.
152000
153000
154000
6
Aanleg Máximakanaal
1.2 Onderzoeksgebied 1.2.1 Terp Heinis Onderzoekslocatie Terp Heinis ligt aan de Heinis tussen Rosmalen en ’s-Hertogenbosch, in de gemeente ’s-Hertogenbosch (fig.1. 1). De Heinis valt buiten het hier beschreven onderzoek; deze locatie is in een latere fase onderzocht. Tijdens de voorbereiding van het project is de locatie aangeduid als ’terp Heinis’ omdat de moderne bebouwing zich op een duidelijk zichtbare verhoging ten opzichte van de omgeving bevond. Het gaat niet om een historische (terp)naam. De bebouwing bestond uit 2 woningen en diverse bijgebouwen die in gebruik waren als opslagschuren. Daaromheen bevonden zich tuinen en grasvelden.
1.2.2 Overdijk Onderzoekslocatie Overdijk ligt eveneens tussen Rosmalen en ’s-Hertogenbosch (fig. 1.1). De locatie is de laatste decennia in gebruik geweest als klein landweggetje, gelegen achter de woonpercelen aan de noordzijde van de Graafsebaan tussen Rosmalen en Hintham.
1.2.3 De Drieborgt De Drieborgt ligt het meest zuidelijk van de drie onderzoeksgebieden: in het zuidoosten van de gemeente ’s-Hertogenbosch (fig. 1.1). De onderzoekslocatie ligt ten noordwesten van de Beusingsedijk aan de Beusing. De locatie is de laatste decennia in gebruik geweest als erf van het boerenbedrijf Drieborgt. Tijdens het veldwerk bleek het terrein recent verstoord: op de locatie lagen tot enkele maanden voor de uitvoering van het onderzoek gierputten en stallen. Deze zijn voorafgaand aan het onderzoek door de voormalige eigenaar zonder archeologische begeleiding verwijderd.
1.3 Archeologie en monumentenzorg Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht. Deze verplicht het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek bij verstoring van de bodem. Iedere verstoorder kan door de overheid worden verplicht een rapport te overleggen waaruit de archeologische waarde van het plangebied blijkt. Voor een dergelijk rapport is een archeologisch vooronderzoek vereist met tot doel het vaststellen van eventuele waardevolle vindplaatsen binnen het plangebied. Op basis van het vooronderzoek wordt door de betrokken overheid een besluit genomen (het ‘selectiebesluit’) hoe met de eventueel aanwezige vindplaatsen dient te worden omgegaan. Als geen archeologische waarden aangetroffen of te verwachten zijn, kan het besluit inhouden dat het archeologisch onderzoek is afgerond. Als echter blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn die bedreigd worden door de planontwikkeling, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden tot een aanpassing van de plannen (de vindplaats blijft in de grond behouden), of tot een archeologische opgraving.
Inleiding 7 Tabel 1.1
Administratieve gegevens.
Soort onderzoek:
Archeologische begeleidng, inventariserend proefsleuvenonderzoek, definitieve opgraving
Projectnaam:
Terp Heinis (BZWV04), Overdijk (BZWV08) en De Drieborgt (BZWV16)
Archolprojectcode:
1329
Uitvoerder:
Archeologisch Onderzoek Leiden bv
Periode van uitvoering veldwerk:
8 november 2011 t/m 12 december 2011
Periode van uitvoering uitwerking:
2012-2013
Provincie:
Noord-Brabant
Gemeente:
’s-Hertogenbosch (Terp Heinis, Overdijk en De Drieborgt)
Plaats:
Rosmalen (Terp Heinis en Overdijk) ’s-Hertogenbosch (De Drieborgt)
Toponiem:
Terp Heinis, Overdijk en De Drieborgt
Coördinaten gebied:
Terp Heinis: X (min): 152044,99 X (max): 152240,94 Y (min): 414117,90 Y (max): 414179,36 Overdijk: X (min): 153598,95 X (max): 153669,73 Y (min): 410838,48 Y (max): 410954,46 De Drieborgt: X (min): 152620,16 X (max): 152884,40 Y (min): 412665,66 Y (max): 410954,46
Opdrachtgever:
WillemsUnie
Bevoegd gezag:
Gemeente ’s-Hertogenbosch (drs. R. van Genabeek)
Directievoering:
Vestigia drs. J. Flamman (directievoerder)
ARCHIS-
49319 (Terp Heinis)
onderzoeksmeldingsnummer
49523 (Overdijk) 49525 (De Drieborgt)
Beheer en plaats van documentatie
Archeologisch depot gemeente
en vondsten:
‘s-Hertogenbosch
Geomorfologie:
Terp Heinis: dekzandvlakte
Overdijk: dekzandrug
De Drieborgt: dekzandvlakte
Bodem:
Terp Heinis: kalkloze zandgrond
Overdijk: kalkloze zandgrond
De Drieborgt: kalkloze zandgrond
8
Aanleg Máximakanaal
Doel- en vraagstelling 9
2
Doel- en vraagstellingen 2.1 Doelstelling Het doel van de archeologische begeleiding is het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van de vindplaats(en) om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden.2
2.2 Vraagstellingen Algemeen • Wat is de aard, omvang, kwaliteit en verloop van de archeologische sporen en sporenclusters? • Welke fasering is er binnen de sporen en sporenclusters van de vindplaats(-en) te onderscheiden? • Wat is de datering van de archeologische sporen en vondsten en tot welke typen of categorieën behoren zij? • Wat is de relatie van de sporen en sporenclusters met de omgeving, waarbij zowel een verband met de historie en het landschap als het heden dient te worden gemaakt? • Wanneer zijn de archeologische sites / sporen in onbruik geraakt en op welke wijze heeft dit plaatsgevonden?
Landschap • Hoe zag het landschap en de vegetatie er uit gedurende alle fasen van bewoning en landgebruik in (de directe omgeving van) de onderzoekslocatie?
Specifieke vragen locatie Overdijk • Uit welke elementen zijn de dijken en wegen opgebouwd? • Op welke wijze zijn de dijken en wegen aangelegd? Welke fasering in gebruik is daarbij te onderscheiden? • Wat kan er gezegd worden over het gebruik van de dijken en wegen: Hoe zijn deze onderhouden, gemodificeerd of eenmalig aangelegd zonder nader onderhoud, of iets anders? • Welke aanwijzingen zijn er voor nevenliggende structuren (bijv. greppels) en welke functie hebben deze gehad gedurende welke periode?
2 Boonstra, Flamman, Schrijvers 2011.
10
Aanleg Máximakanaal
Methodiek veldwerk 11
3
Methodiek veldwerk M.A. Goddijn
3.1 Methodiek werkputten en vlakken Tijdens het archeologisch onderzoek op locaties Terp Heinis, Overdijk en De Drieborgt zijn in werkputten variërend van smalle proefsleuven tot grootschalige afgravingsvlakken sporen en vondsten uit (hoofdzakelijk) de late middeleeuwen en de nieuwe tijd gedocumenteerd (zie bijlage 1 en 2). In de volgende paragrafen wordt de methodiek van het onderzoek besproken.
3.1.1 Locatie Terp Heinis Inleiding Het veldwerk van de archeologische begeleiding is in drie fasen uitgevoerd conform het programma van eisen (fig. 3.1). In dit programma van eisen werd tevens rekening gehouden met een vierde fase: aanvullend onderzoek in de vorm van een opgraving.
Omvang van de onderzochte werkputten tijdens de verschillende onderzoeksfasen op locatie Terp Heinis: de begeleiding van de vlakken tijdens het explosievenonderzoek (fasen 1-2) en het daarop volgende proefsleuvenonderzoek (fase 3). De (voormalige) perceelsgrenzen zijn met lichtgrijze lijnen weergegeven.
De resultaten van fasen 1 tot en met 3 gaven echter geen aanleiding tot een opgraving. De locatie bleek al afdoende onderzocht. Het terrein is in overleg met bevoegd gezag en directievoerder dan ook vrij geven voor de civieltechnische ontwikkeling.
152100
414150
152050
r Monste
) (fig 3.10
152150
414150
Figuur 3.1
profiel 2
Fig. 5.4
Fig. 5.5 profiel 1
Legenda voormalige bebouwing fase 1 fase 2 fase 3 profiel locatie 414100
414100
N
0
25m
152050
152100
152150
12
Aanleg Máximakanaal Figuur 3.2
Afgraving en explosievenonderzoek (met metaaldetector) van terp Heinis: onderzoek in werkstroken van maximaal 10 m breedte en in lagen van maximaal 30 cm dikte.
Fase 1: begeleiding van het eerste vlak na afgravingen tijdens het explosievenonderzoek Bij aanvang van de archeologische begeleiding bleek het oostelijk deel van de ‘terp’ reeds voor een groot deel verstoord te zijn. Waarschijnlijk is het terrein hier eerst afgegraven en daarna opgehoogd bij de bouw van het aangrenzende huis in het laatste kwart van de vorige eeuw (fig. 3.1.; voor huis, zie oostelijk grijs vlak). Het team Opsporing van Conventionele Explosieven (OCE) van Firma van den Herik heeft de bovengrond van de terp in twee lagen van 30 cm dikte stelselmatig onderzocht op verdachte objecten en afgegraven onder begeleiding van een veldarcheoloog (fig. 3.2). De aanlegdiepte van 30 cm per laag was bepaald door het maximumbereik van de detectieapparatuur. Verdachte grote objecten (diepe ‘hits’) zijn tijdens de afgravingen afzonderlijk met de kraan benaderd, kleine objecten zijn vooral handmatig benaderd en verwijderd. De vlakken met archeologische sporen en de vondsten die tijdens deze laagsgewijze afgravingen en lokale ’benaderingen’ vrij kwamen te liggen, zijn ingemeten en gedocumenteerd door de veldarcheoloog. Uit veiligheidsoverwegingen zijn de archeologische waarnemingen dagelijks per laag en na ‘benadering’ pas uitgevoerd, zodra een strook of locatie was vrijgegeven door het OCE-team. De afgravingen zijn in stroken van maximaal 10 m breed gegraven: vanaf de terpvoet naar het centrum van de terp (fig. 3.2). Op deze wijze is de terp radiaal in aansluitende stroken onderzocht. Het vlak dat bij de eerste afgravingen tot 30 cm diepte vrij kwam (fase 1), is over de gehele terp als vlak 1 van werkput 1 gedocumenteerd. De werkput had een omvang van maximaal 86 x 65 m (fig. 3.1). Archeologisch waardevolle resten zijn hierbij met behulp van een GPS ingemeten. Bij de archeologische begeleiding van het explosievenonderzoek zijn vooral losse vondsten en muurwerken uit de nieuwe tijd gedocumenteerd. Het muurwerk is hierbij zoveel mogelijk vrij gelegd, gefotografeerd, beschreven en ingemeten. Vondsten en monsters uit sporen zijn hierbij verzameld voor nader onderzoek.
Methodiek veldwerk 13 Figuur 3.3
Archeologische begeleiding van werkput 2, vlak 1 op Terp Heinis na afgraving van de tweede laag bovengrond (30 cm dikte) in het kader van het OCE-onderzoek (van uit het zuidoosten).
Fase 2: begeleiding van het tweede vlak na afgravingen tijdens het explosievenonderzoek Na documentatie van het eerste vlak heeft het OCE-team de resterende muurwerken van gebouwen en omringende waterputten verwijderd onder begeleiding van de veldarcheoloog. Hierna is de bovengrond en onderliggende ophogingslagen - net als in fase 1- verder afgegraven tot wederom ca. 30 cm diepte. Ook dit tweede niveau is vervolgens gedocumenteerd: als vlak 1 van werkput 2. De werkput had een omvang van 70 x 48 m (fig. 3.3). Op dit vlak zijn vooral de onderkanten van voornoemde funderingssporen (diepe waterputten) en recente verstoringen van vooral de ontgravingssporen van het OCE-onderzoek gevonden.
Fase 3: aanleg van proefsleuven met profielen en controlevlakken In fase 3 is werkput 2 deels verder verdiept (vlak 2) in de vorm van twee haakse proefsleuven. Het doel van dit onderzoek was tweeledig. Ten eerste diende het vlak van deze sleuven als controlevlak: controleren of zich op een dieper niveau onder(in) de terp nog (oudere) archeologische sporen bevinden. Ten tweede dienden de profielen van de sleuven inzicht te geven in de opbouw van het terplichaam en de oude bodem daaronder. De eerste sleuf was west-oost georiënteerd en was 6 x 65 m groot (fig. 3.4). Een smallere profielsleuf is hier haaks op (het midden) gegraven en was 2 x 25 m groot. In het sporenvlak zijn inderdaad oudere sporen (late middeleeuwen-nieuwe tijd) gevonden. Het vlak is dan ook aan weerszijden van de haakse proefsleuf uitgebreid (fig. 3.1), zie groene lijn). In de profielen zijn onder de ophogingslagen horizontale stuifzandlagen waargenomen, waarin verschillende humeuze, dunne vegetatiehorizonten waren te onderscheiden (zie paragraaf 5.2). De bodemopbouw is bestudeerd en bemonsterd door de fysisch-geograaf. Werkput 2 is in het zuiden lokaal extra verdiept in enkele vlakken om de opbouw van een waterput nader te onderzoeken (fig. 3.5).
14
Aanleg Máximakanaal Figuur 3.4
Proefsleuf dwars (van west naar oost) door Terp Heinis. Rechts in het profiel is de gelaagde bodemopbouw met stuifzand en donkerbruine vegetatiehorizonten- en akkerlagen zichtbaar (vanuit het zuidoosten).
Figuur 3.5
Extra verdiepen van werkput 2 (in het zuiden) bij onderzoek en berging van waterput S2.2.100 met houten beschoeiing op locatie Terp Heinis. Voor ligging, zie figuur 6.2.
3.1.2 Locatie Overdijk De archeologische begeleiding op locatie Overdijk is uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Conform de opzet van het programma van eisen is op twee plekken een proefsleuf dwars op de Overdijk gegraven (fig. 3.6-3.7). Beide sleuven zouden inzicht kunnen geven in de opbouw van het weggetje. De oostelijke proefsleuf zou ook resten van de 17e-eeuwse stelling van het beleg van ’s-Hertogenbosch kunnen bevatten.
Methodiek veldwerk 15
152750
152800
152850
412750
152700
412750
152650
1
2
Fig. 5.8
412700
412700
Overdij k
Legenda
N
(voormalige) bebouwing profiel locatie 0
afs Gra
50m
152650
152700
152750
eb
412650
412650
putten
aan
152800
152850
Figuur 3.6
Overzicht van de twee proefsleuven dwars door de locatie Overdijk. De (voormalige) bebouwing is met grijze vlakken weergegeven.
Aangezien de locatie geen sporen van een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevatte en er geen aanwijzingen voor een historische landweg waren, is het terrein na documentatie vrij geven voor de civieltechnische ontwikkeling. De doorsneden over het weggetje zijn niet getekend, maar enkel gefotografeerd.
Figuur 3.7
Overzicht van proefsleuf 2 op locatie Overdijk richting het noorden.
16
Aanleg Máximakanaal Figuur 3.8
Archeologische begeleiding op de locatie De Drieborgt na de benadering van een verdacht object tijdens het OCE-onderzoek: een diepe kuil met onderin een grijs spoor van een recente verstoring.
3.1.3 Locatie De Drieborgt Archeologische begeleiding De locatie is enkele keren bezocht tijdens het OCE-onderzoek van de bovengrond, voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek. De diepe kuilen die hierbij zijn gegraven, lieten vooral sporen van grote, diepe recente verstoringen zien (fig. 3.8). In sommige (recente) kuilen is onderin zelfs piepschuim aangetroffen. Na overleg met het OCE-team en de directievoerder is besloten het OCE-onderzoek niet verder te begeleiden.
Proefsleuvenonderzoek Op locatie De Drieborgt waren aanvankelijk twee zuidwest-noordoost georiënteerde sleuven gepland conform het programma van eisen (fig. 3.9). In de praktijk bleek dat de sleuven zouden samenvallen met de ontgraving van een voormalige gierput (zuidoostelijke sleuf) en een toegangspad voor de weilanden achter de boerderij (noordwestelijke sleuf). Daarom is er na overleg met de directievoerder en bevoegd gezag één sleuf tussen (en haaks op) de twee geplande proefsleuven gegraven, tot in de top van het dekzand. Tijdens de aanleg van de proefsleuf werd lokaal een waterafvoer van de naastgelegen boerderij doorsneden. Deze zone met afvoer is overgeslagen om wateroverlast te voorkomen. Het noordwestelijk deel van de sleuf bleek verstoord door het voornoemde OCE-onderzoek. Na documentatie van de sporen is de proefsleuf diezelfde dag nog dichtgegooid. Aangezien de locatie geen sporen van een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevatte, is het terrein na overleg met de directievoerder en bevoegd gezag vrij geven voor de civieltechnische ontwikkeling.
Methodiek veldwerk 17
153600
153650
153700
Overzicht van put 1 tussen de twee geplande proefsleuven uit het Programma van Eisen op locatie De Drieborgt. De (voormalige) bebouwing is met grijze vlakken weergegeven.
410900
g
P2
1
410900
410950
Be us in
410950
Figuur 3.9
P1
Legenda N
bebouwing
410850
geplande putten gegraven put 0
50m
153600
153650
410850
(voormalige) bebouwing
voormalige gierput toegangsweg profiel locatie 153700
3.2 Werkwijze fysische geografie Tabel 3.1
Laagnummers met interpretaties zoals gebruikt op de drie locaties.
laagnummer omschrijving
toelichting
S5000
bouwvoor
recente ophoging
S5005
ophogingspakket
homogeen pakket ophogingslagen
S5015
B-horizont
verbruiningshorizont
S5020
stuifzandpakket
stuiflagen met vegetatiehorizonten
S40
akkerlaag
ploegsporen in het stuifzandpakket
S5030
C-horizont
geel dekzand met bioturbatie
S5050
C-horizont
geel dekzand met ijzerinspoeling
Bij het archeologisch onderzoek op de locatie Terp Heinis zijn twee profielen onder begeleiding van een fysisch geograaf gedocumenteerd. Ze zijn volledig gefotografeerd en getekend. Het eerste profiel lag dwars over de terp van west naar oost. Haaks op dit profiel is een korter profiel gedocumenteerd om beter inzicht te geven in de stuiflagen. Dit profiel lag vanaf het midden van profiel 1 naar het zuiden. Bij de locatie Overdijk is in overleg met de directievoerder besloten om de profielen alleen te fotograferen. In aanvulling hierop zijn NAP-hoogtes genomen van het maaiveld en het vlak om de aftopping van het terrein in kaart te brengen. De aanwezige subrecente greppels zijn in het profiel gecoupeerd. Bij de locatie De Drieborgt zijn twee profielkolommen gedocumenteerd. Op alle locaties zijn dezelfde laagnummers gehanteerd om de interpretatie te vergemakkelijken (tabel 3.1).
3.3 Bemonstering van sporen en lagen Tijdens de archeologische begeleiding zijn alleen kansrijke lagen en sporen, zoals sporen met houtskool of een humeuze vulling onder de grondwaterspiegel,
18
Aanleg Máximakanaal
bemonsterd voor botanisch onderzoek. Dergelijke sporen zijn uiteindelijk alleen aangetroffen op Terp Heinis (fase 3). Hier zijn in overleg met de fysisch geograaf en de directievoerder stuiflagen met kleine vegetatiehorizonten in het profiel van de proefsleuf dwars door Terp Heinis nader onderzocht. Deze natuurlijk lagen onder het ophogingspakket zijn bemonsterd door middel van OSL-buizen en pollenbakken ten behoeve van respectievelijk dateringsonderzoeken en slijpplaten/pollenonderzoek (zie fig. 3.10). Dit onderzoek zou namelijk inzicht kunnen geven in de ouderdom van het stuifzandpakket en in het bijbehorende landschap en afzettingsmilieu. Verder zijn humeuze, natte vullingen van twee waterputten - één uit de late middeleeuwen en één uit de nieuwe tijd - bemonsterd om inzicht te krijgen in het landschap rondom de waterput en in voedselresten van de bewoners. Tevens zijn plaggen van de waterput uit de nieuwe tijd bemonsterd om te achterhalen in welk landschap (bijvoorbeeld hoge, droge heidevelden of lage, natte beekdalen) de plaggen zijn gestoken.
3.4 Werkwijze analyse vondsten en monsters 3.4.1 Aardewerk D.R. Stiller Tijdens de analyse zijn 317 fragmenten van de locatie Terp Heinis gedetermineerd (zie bijlage 3). Het betroffen 317 scherven aardewerk, negen fragmenten bouwmateriaal. Doel was vooral de datering van de verschillende laag- en spoorcontexten van Terp Heinis. Hiervoor is geconcentreerd op het aardewerk. Op de locatie Overdijk is slechts 1 fragment aardewerk gevonden, bij de locatie De Drieborgt zijn geen vondsten gedaan. Het aardewerk is gedetermineerd aan de hand van de werkwijze van het Deventersysteem.3 Binnen dit systeem wordt eerst op baksel, vervolgens op vorm en als laatste op type/ volgnummer gedetermineerd. Wanneer een type of vorm niet aangegeven kan worden, is men beperkt tot een determinatie op baksel-vorm of zelfs alleen het baksel. Helaas is het Deventer-systeem momenteel toegespitst op de latere periode van de middeleeuwen (late middeleeuwen B) en op de postmiddeleeuwse periode. Voor de vroege en volle middeleeuwen staat slechts een beperkt aantal vormen ter beschikking. Wel zijn bij de analyse zoveel mogelijk nieuwe bakselindelingen gebruikt.
3.4.2 Pollen E. E. van Hees Op de locatie Terp Heinis zijn grondmonsters genomen (fig. 3.10) uit een stuifzandpakket (laagnummer S5020) met spitsporen, vermoedelijk een akkerlaag, voor botanisch onderzoek. De verwachting was dat de spitsporen mogelijk nog pollen bevat van lokaal verbouwde gewassen en van de natuurlijke vegetatie uit de omgeving. Het stuifzandpakket met spitsporen stamt op grond van het aardewerk vermoedelijk uit de 10e tot en met 13e eeuw (zie paragraaf 6.5). Twee pollenbakken met vondstnummers 77 en 78 zijn elk op twee dieptes onderzocht 3 Vermeld moet worden dat de determinaties niet gekoppeld zijn aan de door de Stichting Promotie Archeologie (SPA) beheerde database van het Deventer-systeem. Bij koppeling worden voorwerpen ter referentie opgenomen in de database en wordt de catalogus gecontroleerd.
Methodiek veldwerk 19 Figuur 3.10
Doorsnede stuifzandpakket van Terp Heinis met OSL-monsters (links) en pollenbakken (rechts). Voor de monsterlocatie, zie figuur 3.1.
S5005 ophogingslaag
S5020 stuifzandlagen
4,21 m+NAP
ploegsporen S5030 horizontaal gelaagd dekzand
op pollen. De pollenmonsters zijn afkomstig uit verschillende humeuze niveaus van de stuiflagen met spitsporen.
Methode Uit beide bakken zijn twee pollenmonsters genomen van elk 1 cm³. Uit v. 77 zijn dit monsternummers P3 en P4 en uit v. 78 zijn dit P1 en P2. Eerst zijn deze monsters gekookt in 10% KOH. Daarna is er 10% HCl toegevoegd om de kalk op te lossen. Vervolgens zijn deze monsters gezeefd over een maaswijdte van 212 μm en in centrifuge buizen gegoten met daarin telkens 1 tablet met Lycopodiumsporen opgelost in 10% HCl. De zeven zijn nagekeken op macrofossielen. Na wassen van de monsters zijn ze behandeld met een acetolyse mengsel. Na wassen met ijsazijn en alcohol is een soortelijk gewicht scheiding uitgevoerd (sg=2.0). Het residu is op een objectglas bekeken onder een microscoop (Leitz ortholux II) met doorvallend licht met een vergroting tot 640x.
3.4.3 Macroresten E. E. van Hees De monsters zijn afkomstig uit S100 van Terp Heinis: een waterput uit de late middeleeuwen (zie fig. 6.2 en fig. 6.5-6.7). De waterput kenmerkt zich door twee gebruiksfasen in de 13e tot en met 15e eeuw (zie paragraaf 6.5). Het monster met v.53 komt uit de bovenkant van de opvulling van fase 2 (vulling 9 van de tonput); v.54 uit de onderkant van deze vulling. Het derde monster met v.55, is afkomstig uit een plag van de humeuze plaggenwand uit fase 1 van de waterput.
20
Aanleg Máximakanaal
Het doel van het onderzoek is om een antwoord te krijgen op de volgende vragen: • Hoe zagen het landschap en de vegetatie er uit gedurende alle fasen van bewoning en landgebruik in (de directe omgeving van) de onderzoekslocatie? • Welke activiteiten zijn in het gebied en eventueel specifiek in deze delen van de 17e eeuwse stelling rond ’s-Hertogenbosch uitgevoerd, waarvan de materiële of ecologische weerslag is teruggevonden in sporen en vondsten?
Methode De drie grondmonsters zijn met water gezeefd over een kolom van vijf zeven met als kleinste maaswijdte 0,25 mm. De gezeefde residuen zijn geanalyseerd onder een stereomicroscoop met opvallend licht (Leica S6E) met een vergroting tot 40x. Van de kleinere fracties is soms een representatief gedeelte onderzocht, waarna het totale voorkomen van de soort door extrapolatie is bepaald. Voor de determinatie is gebruik gemaakt van de standaard determinatieliteratuur en de vergelijkingscollectie van het archeobotanische laboratorium van de Faculteit der Archeologie te Leiden. In elk monster zijn diverse ecologische groepen vertegenwoordigd. In dit rapport worden per monster cultuurgewassen en wilde planten gescheiden behandeld (zie bijlage 5). Bij de wilde planten wordt de verdeling in de ecologische groepen aangehouden.4 Hierbij dient in acht genomen te worden, dat planten niet per definitie gebonden zijn aan de ecologisch-sociologische groep waarin ze systematisch zijn ondergebracht. Bovendien kan er een overlap bestaan tussen de diverse ecologische groepen. Om te kunnen bepalen hoe oud de bemonsterde lagen zijn is ten slotte een aantal zaden uit de plag en uit de bovenkant van de waterputvulling voor een 14C-datering verzameld (zie paragraaf 6.2)
3.4.4 Hout C. Vermeeren Op locatie Terp Heinis is hout uit twee waterputten bemonsterd voor analyse: een exemplaar uit de tweede helft van de late middeleeuwen (S100) en een uit de 18e eeuw (S2). Tabel 3.2 toont een overzicht van de houtartefacten met contextgegevens; de determinaties staan in bijlage 6. put
spoor
vnr
artefact
1
1
2
9
wagenwiel
2
1
100
49, 51, 56
2 wagenwielen
2
1
100
50, 52
tonput
aantal hout >39 .>40+>30 >32
Methode Het hout was in het veld genummerd, ingepakt in plasticfolie en later in het depot van Archol uitgepakt en gewassen. De stukken zijn zo goed mogelijk gepast tot de oorspronkelijke wielen, maar bij de twee wielen uit S100 was dat problematisch omdat als gevolg van het instorten van de waterput de twee wielen over drie vondstnummers waren verdeeld. In bijlage 6 zijn de beschrijvingen weer gekoppeld aan de oorspronkelijke twee vondstnummers. Zoveel mogelijk stukken zijn beschreven, waarbij gebruik gemaakt is van een aantal standaardcoderingen, bijvoorbeeld voor de
4 Tamis et.al. 2004.
Tabel 3.2
Overzicht van de houtvondsten.
Methodiek veldwerk 21
manier waarop het hout uit de stam gehaald is (stamcode, zie bijlage 6). Daarnaast zijn afmetingen genoteerd en is het hout onderzocht op bewerkingssporen. Al het hout is onderzocht op geschiktheid voor dendrochronologisch onderzoek. Dit onderzoek kan gedaan worden met de houtsoorten eik, beuk, es en naaldhout op stukken met ten minste zestig jaarringen. Om een goede datering te krijgen is ook aanwezigheid spint en wankant (laatst gevormde jaarring) noodzakelijk. Bij een goede datering is het ook mogelijk om het herkomstgebied vast te stellen. Vrijwel al het hout is gedetermineerd.5 Meestal kon dit ter plekke aan de hand van de met het blote oog herkenbare anatomische kenmerken.6 In enkele gevallen is een stuk meegenomen voor determinatie onder een opvallend lichtmicroscoop bij vergrotingen tot 200x. Hierbij is gebruik gemaakt van de standaard determinatieliteratuur.7 Hiervoor zijn coupes gesneden in het radiale, tangentiale en dwars vlak om alle voor determinatie benodigde kenmerken te verzamelen.
5 Een aantal pennen kon niet uit de constructie verwijderd worden en is niet gedetermineerd. 6 Dit is uitzonderlijk omdat slechts enkele soorten met het blote oog te determineren zijn. 7 Schweingruber 1982.
22
Aanleg Máximakanaal
Archeologie en historische kader 23
4
Archeologie en historische kader8 M. A. Goddijn
4.1 Archeologische microregio Op basis van de vooronderzoeken is al duidelijk dat binnen het tracé meerdere vindplaatsen aanwezig zijn. Het is dan ook niet vreemd dat binnen het tracé en de directe omgeving verschillende vondsten gedaan zijn met een zeer ruime datering van het paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Paleolithische vondsten zijn gedaan op locaties waar op grotere diepte verstorende werkzaamheden hebben plaats gevonden zoals de Rosmalense plas, op meer dan 700 m ten noordwesten van locatie Terp Heinis (fig. 4.1 ). Latere bewoning uit het mesolithicum bevindt zich voornamelijk langs het komgebied van de Maas, langs de rand van het dekzand gebied. Bewoningssporen uit het neolithicum en de bronstijd liggen voornamelijk aan de noordkant van Rosmalen, maar ook verder naar het zuiden rondom Hintham. Zo zijn in 1996 halverwege locaties Terp Heinis en Overdijk een dolk en bijl uit het neolithicum gevonden9 op een locatie waar ca. 30 jaar eerder de afgraving van een grafheuvel is gemeld. Ca. 300 m ten noordoosten van locatie Drieborg zijn drie
Figuur 4.1
152000
153000
plas Rosmalense
154000
155000
414000
414000
$ Terp Heinis $
232,124
232,124
413000
413000
232,126
232,117
232,125
$ $Overdijk
412000
412000
232,126
253,010
0
$ $
De Drieborgt
1000m
252,052
253,004
151000
152000
IKAW
Indicatieve kaart van archeologische waarden Hoge indicatieve waarde Middelhoge indicatieve waarde Lage indicatieve waarde Bebouwd gebied Water Niet gewaardeerd Onderzoekslocaties
8 Op basis van Archis-waarnemingen. 9 Waarnemingsnummer 43801.
411000
N
411000
Overzicht van archeologische waarnemingen uit verschillende perioden uit de omgeving van onderzoekslocaties Terp Heinis, De Drieborgt en Overdijk (bron: Archis 2).
151000
153000
154000
Archis
Met dezelfde begin- en einddatering
Neolithicum
Bronstijd
Romeins
IJzertijd
Middeleeuwen
Nieuwe tijd
Overige Archiswaarnemingen
155000
Berlicum
24
Aanleg Máximakanaal
stuks vuursteen gevonden, waaronder een bladspits uit het midden- tot laat-neolithicum.10 De vindplaatsen bevinden zich op of langs de dekzandrug of op oeverwallen langs de Maas. Vindplaatsen uit de ijzertijd en Romeinse perioden vallen deels samen met de hierboven beschreven bewoningslocaties. De dichtstbijzijnde vindplaatsen in de omgeving van Terp Heinis liggen aan de westzijde van de snelweg A2, op meer dan 500 m afstand. Het gaat om twee locaties met urnscherven uit de ijzertijd.11 Deze vindplaats ligt op meer dan 500 m van Terp Heinis. Een van de locaties is ontdekt bij de aanleg van de snelweg A2: bij het doorgraven van de dijk bij Heinis zijn de scherven in een cultuurlaag onder het dijklichaam gevonden.12 Daarnaast zijn vindplaatsen uit deze twee perioden te vinden zijn aan de zuidzijde van de dekzandruggen, de lager gelegen dekzandwelvingen en langs ruggen in het dal van de Aa. Tot dit laatste landschap horen enkele muntvondsten ten westen van Berlicum, die vermoedelijk zijn opgebaggerd uit de Aa.13 Bewoningresten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd bevinden zich op de dekzandrug ter hoogte van Rosmalen en Hintham (fig. 4.2). Bij de voornoemde afgravingen van de dijk in het kader van de aanleg van de A2 bij Heinis is boven het cultuurniveau met ijzertijdaardewerk ook een niveau met Pingsdorfaardewerk gevonden onder(in) het dijklichaam. Langs de Maas liggen de vindplaatsen uit deze perioden op de oeverwal, maar ook in het komgebied: voornamelijk de eendenkooien. Voor ’s-Hertogenbosch en omgeving zijn vooral de verdedigingswerken van belang, onder andere van het beleg van de stad in 1629. De verdedigingswerken liggen rondom de stad; het tracé van het nieuwe Máximakanaal doorkruist deze deels.
Terp Heinis Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart ligt de locatie Terp Heinis in een zone met een hoge verwachtingswaarde. In de catalogus staan verschillende vondsten geadministreerd die in de directe omgeving zijn gevonden (nummers 293, 298 en 313). Het gaat om aardewerk dat dateert uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Ook verder naar het noorden is vondstmateriaal met deze datering gevonden, maar ook vuursteen (nummers 290 en 303). Ten westen van de opgraving zijn bij een opgraving eveneens vondsten gedaan die dateren uit deze periode (nummers 277 en 278).
Overdijk In de omgeving van de Overdijk zijn vindplaatsen uit de nieuwe tijd bekend, waaronder een stenen kamer ten oosten van de Overdijk.14 Ten westen van de Overdijk zijn vondsten uit een fort gedaan: op ruim 300 m afstand, ter hoogte van de A2.15 De locatie Overdijk ligt op de archeologische verwachtingskaart binnen een zone met een hoge verwachtingswaarde. Ten zuiden van Overdijk ligt op de gemeentelijke kaart een stenen kamer (nummer 351). Of dit dezelfde is als hierboven genoemde stenen kamer is niet duidelijk. Indien dat het wel geval zou zijn, dan is dit gebouw verkeerd in Archis verkeerd geplaatst. Direct ten westen van de locatie ligt een terp (nummer 337) daterend uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Ten westen van de locatie liggen een fort en een vesting (nummer 326 en 327) daterend uit de 19e eeuw. In het noorden zijn enkele prehistorische vondsten gedaan (nummer 324 en 342) en ook middeleeuws 10 11 12 13 14 15
Waarnemingsnummer 423938. Waarnemingsnummer 36086. Waarnemingsnummer 36089. Waarnemingsnummer 39255 en 39256. Waarnemingsnummer 414351. Waarnemingsnummer 36877.
N
151000
0
151000
500m
152000
152000
Terp Heinis
Overdijk
Detail van de gemeentelijke verwachtingskaart van Onderzoeksgebieden Terp Heinis en Overdijk.
414000
413000
412000
153000
153000
154000
154000
414000 413000 412000
Figuur 4.2
Archeologie en historische kader 25
26
Aanleg Máximakanaal
aardewerk (nummer 341). Ten zuidoosten van de locatie heeft een molen gestaan (nummer 358) en zijn prehistorische vondsten (nummer 361) gedaan. Bij een opgraving is middeleeuws aardewerk gevonden (nummer 375).
De Drieborgt Uit de directe omgeving van de locatie De Drieborgt zijn enkele waarnemingen van booronderzoek in Archis 2 bekend, die vermoedelijk uit de middeleeuwen-nieuwe tijd dateren. De waarnemingen vermelden echter geen informatie over de exacte datering en aard van de vondsten. Voorafgaand aan de ruilverkaveling en de bouw van de stallen van de moderne boerderij Drieborgt zijn door de Heemkundevereniging ‘Op die Dunghen’ fragmenten van 14e-eeuws aardewerk gevonden.16 Daarnaast is ook de melding van het verzamelen van mesolithisch vuursteen op deze locatie bekend, maar de exacte herkomst van de vondsten en wat deze voorstellen is niet bekend.17 Locatie De Drieborgt valt binnen het gebied van de gemeente Sint-Michielsgestel. De gemeentelijke archeologische waardenkaart kent de locatie een hoge archeologische verwachting toe vanwege de ligging bij een cultuurhistorisch element -de historische bewoning De Drieborgt.18
4.2 Vooronderzoek en archeologische verwachting Het archeologisch vooronderzoek binnen het tracé van het Máximakanaal (omlegging Zuid-Willemsvaart) kent een lange onderzoeksgeschiedenis. Al vanaf de jaren '70 van de 20e eeuw werd immers al rekening gehouden met de omlegging. Vanaf de jaren '90 van de 20e eeuw zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd in het tracé. Op basis van de gemeentelijke verwachtingskaart en een bureauonderzoek uit 2009 is een aantal locaties langs het tracé aangemerkt als mogelijke archeologische vindplaats.19 Op basis hiervan zijn enkele vooronderzoeken uitgevoerd in de vorm van booronderzoeken20 en proefsleuven.21 Naar aanleiding van deze resultaten heeft Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie geadviseerd op de drie onderhavige onderzoekslocaties een archeologische begeleiding uit te laten voeren. Dit advies is door het bevoegd gezag overgenomen. Locatie Terp Heinis is op het Actueel Hoogtebestand Nederland duidelijk waarneembaar als verhoging in het landschap (zie fig. 5.2). Tijdens het boor- en proefsleuvenonderzoek zijn diverse lagen en vondsten waargenomen uit de nieuwe tijd. Ook werd middeleeuws aardewerk in verstoorde context waargenomen en is de locatie als een ‘terp’ uit de nieuwe tijd met een mogelijke middeleeuwse voorganger geïnterpreteerd.22 Locatie Overdijk zou nog resten van het oude wegdek kunnen bevatten. Op grond van het vooronderzoek werden op locatie Overdijk tevens resten van de stelling van het beleg van ’sHertogenbosch uit 1629 verwacht. De locatie De Drieborgt kan vindplaatsen uit de prehistorie en late middeleeuwen bevatten, dit op basis van vondsten in de omgeving en de historische brongegevens. Bij het booronderzoek zijn echter geen vondsten gedaan.23 16 17 18 19 20 21 22 23
Boonstra, Flamman en Schrijvers 2011, 21. Mondelinge mededeling S. Molenaar, ’s-Hertogenbosch. Boonstra, Flammant en Schrijvers 2011. Vissers, Schrijvers en Flamman 2009. Flamman, Schrijvers en Lutz 2010. Koot en Beeren 2012. Koot en Beeren 2012. Flamman, Schrijvers en Lutz 2010.
Landschappelijk kader 27
5
Landschappelijk kader J. de Moor
5.1 Algemene landschappelijke ontwikkeling Tijdens het Weichselien (115.000 - 10.000 jaar geleden) heersten er in Nederland zeer koude omstandigheden. In dit koude klimaat groeide weinig vegetatie en had de wind vaak vrij spel. Het verwaaien van sediment resulteerde in de eerste vorming van dekzand. Naarmate het klimaat naar het Midden-Weichselien toe kouder werd nam de eolische activiteit toe. Rond 20.000 jaar geleden kende Nederland een periode van maximale koude met een gemiddelde jaartemperatuur van -8 graden Celsius. Gedurende deze periode zijn in grote delen van Nederland dikke pakketten dekzand afgezet. Het dekzand is in en rondom het onderzoeksgebied in verschillende vormen aanwezig in het landschap: als lage ruggen en heuvels, als welvingen en als vlakten (fig. 5.1). De locaties Terp Heinis en Overdijk bevinden zich op westelijke uitlopers van de grote dekzandrug tussen ‘s-Hertogenbosch – Rosmalen. Locatie De Drieborgt ligt op een kleine dekzandkop, omringd door dekzandvlakten.
Oud & Jong dekzand Van oudsher (in de oude lithostratigrafische indeling van Zagwijn & Van Staalduinen) zijn de eolische sedimenten onderverdeeld in het zogenaamde ’Oud’ en ‘Jong’ dekzand, waarbij het ‘Jong dekzand’ volledig door de wind is afgezet tijdens de laatste koude periode van het Weichselien. De term ‘Oud Dekzand’ is eigenlijk een verwarrende en niet correcte term. De term suggereert wederom één afzettingsmilieu en –periode. In werkelijkheid gaat het echter om een verzameling van verschillende afzettingsmilieus, waaronder het eolisch milieu. Het sediment bestaat vaak uit sterk lemig zand dat veelal oorspronkelijk door de wind is afgezet, maar later vaak door stromend water is verplaatst en elders opnieuw is afgezet (fluvio-eolische en fluvio-periglaciale sedimenten). In een fluvio-eolisch milieu wordt sediment afwisselend door de wind en door een rivier of beek afgezet. In deze laatste twee gevallen vindt verspoeling van het door de wind afgezette sediment plaats. De eolische sedimentatie vindt veelal in de winter plaats. Tijdens het daarop volgende voorjaar en de zomer worden de eerder afgezette eolische sedimenten verspoeld. Fluvioperiglaciale afzettingen zijn sedimenten die met smeltwater zijn te relateren. Tegenwoordig worden de voornoemde afzettingen alle tot de Formatie van Boxtel gerekend, terwijl voorheen het ‘Jong Dekzand’ tot de Formatie van Twente behoorde en het “Oud Dekzand” tot de Formatie van Eindhoven (Nuenen Groep) werd gerekend.
De drie onderzoekslocaties liggen nabij overgangen van hoge naar lage delen in het landschap. Het maaiveld ligt tussen de 3,5 en 6,5 m + NAP. Afwatering van dit landschap vindt plaats via een systeem van grotere en kleinere beken. In het onderzoeksgebied gaat het vooral om de Aa, die langs locatie De Drieborgt stroomt (zie fig. 5.2 en fig. 5.6). Deze vrij grote beek heeft zich gedurende het Holoceen een weg gebaand tussen de dekzandruggen en –koppen en heeft in de een duidelijk herkenbaar
28
Aanleg Máximakanaal
151000
152000
153000
154000
Figuur 5.1
155000
Geomorfologische kaart van de drie onderzoekslocaties en hun omgeving. 414000 413000
413000
414000
$ $Terp Heinis
412000
412000
$ $Overdijk
0
$ $De Drieborgt
1000m
151000
411000
411000
N
152000
153000
154000
155000
152000
153000
154000
155000
Legenda Plateau-achtige vormen Lage ruggen en heuvels Welvingen Vlakten Laagten Ondiepe dalen Water Bebouwing 151000
Hoogtekaart van de drie onderzoekslocaties (sterren) en hun omgeving (bron: Actueel Hoogtebestand Nederland I).
413000
413000
414000
Terp Heinis
414000
Figuur 5.2
412000
412000
Overdijk
N
Aa
0
Hoogte maaiveld m + NAP -1.0 2.5 3.5 4.5 7.5
De Drieborgt
1000m
151000
152000
411000
411000
Aa
153000
154000
155000
Landschappelijk kader 29 Figuur 5.3
151000
152000
153000
154000
155000
Bodemkaart van de onderzoekslocaties en hun omgeving. 414000 413000
413000
414000
Terp Heinis
412000
412000
Overdijk
0
De Drieborgt
1000m
151000
152000
411000
411000
N
153000
154000
155000
Legenda Bebouwing Dikke eerdgronden Rivierkleigronden Moerige gronden Water, moeras Podzolgronden Kalkloze zandgronden (beekeerdgronden)
beekdal gevormd. Van een natuurlijke beekloop is door uitgebreide ruilverkaveling in de 20ste eeuw en het rechttrekken van de beek tegenwoordig vrijwel niks meer terug te vinden.24 De mens heeft al sinds de middeleeuwen geprobeerd om de beek bevaarbaar te maken en uiteindelijk is in een groot deel van het beekdal de Zuid-Willemsvaart aangelegd. Aan de noordzijde van de dekzandrug valt op de Bonnekaart (fig. 5.6) uit de tweede helft van de 19e eeuw tussen ‘s-Hertogenbosch – Rosmalen de kronkelende baan van de Heinis met bijbehorende wielen op die kenmerkend is voor een dijk in het rivierengebied. Op de hoge delen van het landschap, de dekzandruggen en –kopjes zoals Terp Heinis, Overdijk en De Drieborgt, zijn podzolgronden te verwachten. De bodemkaart houdt voor de meer centraal op de dekzandrug gelegen locatie Overdijk tevens rekening met een afdekkende ophogingslaag: een cultuurdek. In de dekzandvlaktes rondom de dekzandruggen en -kopjes komen overwegend kalkloze zandgronden (beekeerdgronden) voor (fig. 5.3).
5.2 Resultaten fysische geografie 5.2.1 Locatie Terp Heinis Deze locatie ligt aan de noordwestelijke rand van de grote oost-west georiënteerde dekzandrug ‘s-Hertogenbosch – Rosmalen. Op de geomorfologische kaart wordt het 24 Het beleid van veel waterschappen is er tegenwoordig op gericht om de natuurlijke meandering van beken weer terug te brengen in het landschap.
30
Aanleg Máximakanaal Figuur 5.4
Bodemopbouw met stuifzandlaagjes in het profiel. Voor ligging, zie figuur 3.1.
S5005 S5020 S5030
ophogingspakket -4,2 m+NAP stuifzandlagen horizontaal gelaagd dekzand
verstoring
gebied aangeduid als een dekzandvlakte (fig. 5.1). Uitgaande van de nabijheid van een rug (oostzijde) enerzijds en het hoogtebeeld van het maaiveld anderzijds behoort de locatie echter nog tot de westelijke uitloper van de grote dekzandrug, op de overgang naar de dekzandvlakte. De dekzandrug en -vlakte bestaan uit dekzand, behorende tot het Laagpakket van Wierden van de Formatie van Boxtel. Het dekzand bestaat hier uit fijn tot matig fijn zand dat horizontaal gelaagd is. Onder het dekzand zijn ter plaatste scheef gelaagde vermoedelijk - fluvioperiglaciale sedimenten van de Formatie van Boxtel aangetroffen (fig. 5.5). In het dekzand is ter plekke geen podzolbodem aangetroffen en de oorspronkelijke top van het dekzand is niet meer aanwezig. De top van het zand is vermoedelijk
Figuur 5.5
S5005 ophogingslaag
Horizontaal gelaagd dekzand (licht bruin), met daaronder scheef gelaagde afzettingen, boven het gelaagde dekzand zijn ploegsporen (donker bruin) zichtbaar. Voor ligging, zie figuur 3.1.
S5020 stuifzandlagen ploegsporen S5030 horizontaal gelaagd dekzand S5050 scheef gelaagde fluvioperiglaciale afzettingen
-4,0 m+NAP
Landschappelijk kader 31 Figuur 5.6
Uitsnede van de Bonnekaart (ca. 1860) ter hoogte van locaties Terp Heinis, Overdijk, De Drieborgt en omgeving.
volledig omgezet ten behoeve van landbouwactiviteiten. Dit komt tot uiting in de plaatselijke aanwezigheid van een licht humeuze fossiele akkerlaag in de top van het zand, herkenbaar aan spit- en/of ploegsporen bovenin het dekzand (fig. 5.5). De fossiele akkerlaag en het verstoorde dekzandoppervlak zijn afdekt door een pakket zand, dat uit meerdere lagen vrijwel horizontaal gelaagd stuifzand bestaat. Deze stuifzandlaagjes representeren verschillende afzettingsfasen: nadat een laagje stuifzand was afgezet, trad er een periode van stabilisatie op waarbij het landschap begroeid raakte. Deze begroeiing heeft er voor gezorgd dat er in het stuifzand enig humus kon accumuleren. Het stuifzandpakket met de verschillende akkerlaagjes had een wisselende dikte van ongeveer 50 cm tot 70 cm. In het pakket bevond zich aardewerk uit verschillende perioden. In ’s-Hertogenbosch zijn bij eerder archeologisch onderzoek ook dergelijke stuiflagen aangetroffen. Deze dateren voornamelijk uit de ijzertijd.25 Het vroegste materiaal uit het stuifpakket van Terp Heinis dateert uit de Romeinse tijd: het gaat echter slecht om één fragment. Verreweg het grootste deel van het aardewerk is afkomstig uit de vroege- en volle middeleeuwen: de scherven lijken het stuifzandpakket met akkerlaag vooral in de 10e-13e eeuw te plaatsen (zie paragraaf 6.5). De verwachting was dan ook dat de oudste sporen (onder)in dit stuifzandpakket uit deze perioden zouden stammen. De oudste sporen blijken uiteindelijk echter uit de late middeleeuwen te dateren: ze lijken door het stuifzandpakket heen te zijn gegraven. Er blijkt geen sprake van bewoning in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen voorafgaand aan de beakkering en het stuifzandproces op locatie Terp Heinis. Het oudste scherfmateriaal is waarschijnlijk afkomstig van elders. Ten zuiden van de onderzoekslocatie strekt de dekzandvlakte zich verder uit. Deze ligt hier echter wel lager en is vermoedelijk van oudsher een vochtig gebied geweest (fig. 5.6). Plaatselijk komen hier nog wel (restanten van) podzolbodems voor; ze zijn onder
25 Mondelinge mededeling Ronald van Genabeek tijdens het archeologisch onderzoek.
32
Aanleg Máximakanaal
151600
151800
152000
152200
152400
152600
Figuur 5.7
414400 414200
414200
414400
Hoogtekaart van locatie Terp Heinis (bron: Actueel Hoogtebestand Nederland 1)
414000
414000
Terp Heinis
0
151600
413800
413800
N
250m
151800
152000
152200
152400
152600
Hoogte maaiveld m + NAP -1,0 2,5 3,5 4,5 7,5
andere aangetroffen bij het uitgraven van het nieuwe tracé van de Zuid-Willemsvaart: het Máximakanaal.26 Ten noorden van Terp Heinis bevinden zich holocene afzettingen van de Maas: eveneens een vochtiger, lager gelegen landschap in vergelijk met Terp Heinis. De naam Terp Heinis is enigszins verwarrend, aangezien we hier helemaal niet met een echte terp te maken hebben. De locatie is dan wel een hoger punt in vergelijking met de nabije omgeving; de hogere ligging is echter niet volledig het gevolg van het opbouwen van een heuvel door de mens. De geïsoleerde hoge ligging heeft vermoedelijk te maken met de grootschalige winning van zand na de Tweede Wereldoorlog in de nabije omgeving ten behoeve van de uitbreiding van Den Bosch, waardoor de omgeving van Terp Heinis dus lager kwam te liggen. Het plangebied bevond zich van nature al wel in een gebiedje dat al langere tijd hoger lag dan een deel van het omringende landschap (fig. 5.7). Op de Bonnekaart uit de tweede helft van de 19e eeuw is goed te zien dat locatie Terp Heinis op een relatief hogere landtong ligt, herkenbaar aan de wit gemarkeerde bouwlandpercelen. De landtong is omringd door een lager landschap met groene weilanden, dat door middel van dijken is afgeschermd (fig. 5.6). De Heinis en de Hervendijk in het westen waren al in de 14e (15e) eeuw bovenop een stuifzandbult opgeworpen om ’s-Hertogenbosch tegen hoogwater beschermen.27
26 Veldwaarneming J. de Moor en J. Flamman, 8 december 2011. 27 Caspers 2000.
Landschappelijk kader 33
Figuur 5.8
Profielopbouw ter hoogte van locatie Overdijk: bouwvoor met daaronder een afgetopte C-horizont bestaande uit horizontaal gelaagd, matig fijn zand. De lengte van de oranje-witte jalon is 1 m. Voor ligging, zie figuur 3.6.
5.2.2 Locatie Overdijk Evenals Terp Heinis ligt deze locatie op de noordelijke flank van de grote oost-west georiënteerde dekzandrug Den Bosch – Rosmalen. Geomorfologisch is het plangebied gekarteerd als een gebied met lage ruggen en heuvels. Ter plekke bestaat de profielopbouw uit een pakket horizontaal gelaagd matig fijn zand, dat tot het Laagpakket van Wierden van de Formatie van Boxtel wordt gerekend (fig. 5.8). In dit door de wind afgezette zand is geen intacte top met een podzolbodem aangetroffen. De C-horizont ligt hier direct onder een pakket antropogeen verstoord humeus zand. Resten van een dijklichaam ontbreken eveneens. Tijdens het proefsleuvenonderzoek is ook al een verstoorde bodemopbouw aangetoond.28 Vermoedelijk is dit het gevolg van ontzandingen die ook hier na de Tweede Wereldoorlog hebben plaatsgevonden in het kader van de opbouw van s-Hertogenbosch. De huidige Overdijk is waarschijnlijk dan ook slechts een rudiment (basis) van een oude dijk zoals deze is afgebeeld op 19e-eeuwse kaarten. Het rudiment is in het huidige landschap alleen nog te herkennen omdat de omgeving nog verder is afgegraven.29
5.2.3 Locatie De Drieborgt Deze locatie ligt op een kleine dekzandkop (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel) in het dal van de Aa, in een landschappelijke situatie die vergelijkbaar met het nabij gelegen Nijvelaar.30 Ter plekke is in het dekzand een grotendeels intact podzolprofiel aangetroffen onder een pakket antropogeen verstoord humeus zand (fig. 5.9). Deze verstoring komt deels door de ruilverkaveling (20e eeuw) en het bouwrijp maken van dit perceel.31
28 Koot en Beeren 2012, 19 29 Vermoedelijk heeft continuïteit in het gebruik als landweg ervoor gezorgd dat de Overdijk niet nog verder is afgegraven (in tegenstelling tot de omgeving) in de 20e eeuw. 30 De Moor 2013. 31 Mondelinge medeling J. Flamman.
34
Aanleg Máximakanaal Figuur 5.9
,
Profielopbouw ter hoogte van locatie De Drieborgt (profiel 1): bouwvoor met daaronder een podzolbodem. Voor ligging, zie figuur 3.9.
Resultaten Terp Heinis 35
6
Resultaten locatie Terp Heinis 6.1 Historische gegevens M. A. Goddijn
Geschiedenis van de omgeving van de onderzoekslocaties In het tijdschrift van de lokale heemkundekring ‘ Rosmalla’ is al veelvuldig geschreven over de locatie Heinis en de omgeving. Omdat de historische gegevens betrekking hebben op de archeologische resten wordt hieronder een korte samenvatting gegeven uit verschillende nummers van Rosmalla. Gegevens vóór 1300 zijn vrij beperkt. Rosmalen heeft in die periode waarschijnlijk behoord tot de heer van Empel en Meerwijk.32 Het geslacht Van Meerwijk bezat rond 1300 een huis in Meerwijk en de heerlijkheid Empel en Meerwijk, slechts een paar kilometer ten noorden van Terp Heinis. Of de Heinis ook tot dit bezit behoorde, is de vraag. Het ligt wel voor de hand aangezien het geslacht tevens Empel en Rosmalen in het bezit had. Tussen 1293 en 1300 deed de heer van Empel afstand van zijn bezittingen in Rosmalen. De Hertog van Brabant kreeg Rosmalen in zijn bezit. In 1299 en 1300 verkocht de Hertog van Brabant gemene gronden “aan lieden” uit Nuland en Rosmalen. Het is niet duidelijk of Terp Heinis ook tot deze gronden behoorde. De omgeving van ’s-Hertogenbosch staat bekend als een zeer nat gebied dat regelmatig met overstromingen te maken kreeg. De locatie Heinis lag in de late middeleeuwen in de polder. Ter hoogte van de Heinis werd in de 14e eeuw dan ook een dijk aangelegd om Rosmalen te beschermen tegen het water. De dijk gaf overigens geen volledige garantie. Enkele wielen wijzen uit dat de dijk enkele keren is door gebroken in het verleden. Tot in 1920 werd de Heinis nog geteisterd door overstromingen.33 Rond 1300 was er al een dijk bij Empel gebouwd. In de 14e of 15e eeuw werd hier de Hervense dijk aangelegd om het hoge water tegen te houden. In de jaren 30 van de 20e eeuw werd de Maas gekanaliseerd, waardoor overstromingen tot het verleden hoorden.34 Eind april 1629 werd de vesting ’s-Hertogenbosch voor een derde maal belegerd door Staatse troepen. In de omliggende buitengebieden bevonden zich delen van de circumvallatielinie die bedoeld was om de belegeraars te beschermen en pogingen tot ontzet of bevoorrading van de stad te voorkomen. De linie bestond uit een stelsel van wallen of dijken van, volgens de historische beschrijvingen, ca. 1,8 m hoog en grachten van 8 tot 11 m breed.35 Op strategische plaatsen was de linie versterkt met schansen en batterijen. De aanleg van de verdedigingswerken viel op verschillende plaatsen in het buitengebied samen met de beëindiging van de bewoning en de sloop van huizen. Historische bronnen tonen dit bijvoorbeeld voor locatie De Drieborgt, hoewel dit archeologisch nog niet is aangetoond.36 Uiteindelijk was de operatie succesvol en op 14 september viel de stad na een beleg van vier maanden. De meeste linies zijn vermoedelijk kort na het beleg geëgaliseerd.37
32 33 34 35 36 37
Van Asseldonk 2002, 18-24. Coppens 1995b, 38. Coppens 1995a, 1-28. De Vrind 2006. Mondelinge mededeling. J. Flamman. Boshoven en Van Genabeek 2008.
36
Aanleg Máximakanaal Figuur 6.1
De bewoningssporen uit de nieuwe tijd van locatie Terp Heinis (put 1, vlak 1), geprojecteerd op de het kadastrale minuutplan uit 1811-1832.
N
0
250m
De Zuid-Willemsvaart, ten zuiden van het onderzoeksterrein, werd tussen 1823 en 1826 onder koning Willem 1 gegraven.
Locatie Terp Heinis Wanneer de locatie Terp Heinis precies werd bewoond, is uit historische gegevens niet duidelijk. Bewoning lijkt pas mogelijk na afsluiting van de dijk in 14e eeuw, tenzij men op een hoge locatie in het landschap woonde. Op de kadasterkaart van 1811-1832 is op de locatie een huis, vermoedelijk een boerderij, te zien (fig. 6.1). Voorafgaand aan het onderhavig archeologisch onderzoek werd niet duidelijk of op locatie Terp Heinis daadwerkelijk een terp aanwezig was. Bij het booronderzoek zijn (sub)recente ophogingslagen aangetroffen, maar een oudere voorganger is niet gevonden. Het is daarom de vraag of het daadwerkelijk om een terp gaat. Op oude kaarten wordt alleen de naam ‘Heinis’ gebruikt, de term ‘terp’ komt niet voor. Op het kadastrale minuutplan uit 1811-1832 is de locatie te herkennen tussen de ‘Striemsche straat’ in het noorden en de ‘Hennische straat’ (fig. 6.1). De naam Heinis wordt in de historische teksten op verschillende manieren geschreven. Zo heeft men het ook over ‘ Hennis’ of ‘d’n Hennist’. De herkomst van de naam Heinis ligt in het woord ‘omheinen’.38 De naam heeft betrekking op de afbakening of omheining van percelen land. Greppels, sloten, opgeworpen zand, wallen en dijken werden doorgaans als grensmarkering gebruikt. Uitgaande van deze benaming en de geografische ligging, vormde Heinis het vrij vlakke land met omheinde akkers, begrensd door de dijk. De naam ‘Heinis’ kan dus pas ontstaan zijn na het aanleggen van de dijk. Voor die periode was het land – mede door regelmatige overstromingen – mogelijk te nat om als akkerland te gebruiken. Dergelijke natte gronden zijn vaak wel geschikt als grasland om vee op te laten grazen.
38 Coppens 2001, 44.
Resultaten Terp Heinis 37
6.2 Sporen uit de late middeleeuwen M.A. Goddijn
Inleiding De oudste sporen – afgezien van de akkerlagen uit de 10e tot 13e eeuw– op locatie Terp Heinis stammen uit de tweede helft van de late middeleeuwen. Ze blijken ingegraven in de top van het 50 tot 70 cm dikke stuifzandpakket (S5020) met akkerlaag (S40) en blijken afgedekt door een ophogingspakket uit de nieuwe tijd (zie paragraaf 6.3). In en onder het stuifzandpakket met akkerlaag zijn weliswaar oudere scherven uit hoofdzakelijk de periode 10e tot en met de 13e eeuw gevonden; zelfs de Romeinse tijd is door enkele scherven vertegenwoordigd. Bewoningssporen uit al deze perioden ontbreken echter.39 Ook in de onderliggende top van het dekzand zijn enkele oudere scherven gevonden. Ze stammen vooral uit de periode 8e tot en met 9e eeuw. De verwachte sporen ontbreken echter wederom. De vondsten in de top van het dekzand en in het stuifzandpakket bestaan uit sterk gefragmenteerde en verweerde scherven. De scherven zijn vermoedelijk onder invloed van het uitstuiven van het dekzand en de beakkering (ploegen) hier terecht gekomen. Hoogstwaarschijnlijk zijn ze oorspronkelijk afkomstig van een andere locatie in de omgeving. Tot de oudste bewoningsfase van de locatie Terp Heinis behoren slechts tien sporen (fig. 6.2). Het gaat hierbij om een waterput, zeven paalkuilen en twee greppels in vlak 2 van put 2 op ca. 3,6 m+ NAP. Het aardewerk uit het stuifzandpakket dateert uit de 10e tot en met de 12e eeuw. Na de afzetting van het pakket stuifzand is (boven)in het pakket een akkerlaag gevormd. Het aardewerk uit de akkerlaag is tussen 1225 en 1300 te plaatsen.
Greppels S41 en S110 De greppel aan de westzijde van de sporenzone (S41) heeft een min of meer noordwest-zuidoostelijke oriëntatie. De greppel is ongeveer 1 m diep en ruim 1 m breed (restbreedte en -diepte op vlak 2) met een onregelmatige vorm en wordt richting het zuiden ondieper. De greppel verdwijnt hier uiteindelijk. Bij het couperen van de greppel had deze een vlekkerig vulling bestaande uit licht humeus donkergeel zand (fig. 6.2). De greppel lijkt niet watervoerend te zijn geweest. Aanwijzingen voor watercontext zoals een gelaagde en slechts gedeeltelijke humeuze opvulling ontbreken namelijk. De greppel is waarschijnlijk dichtgegooid of is langzaam opgevuld met zand. Een scherf van een steengoedkan uit de greppel is te dateren tussen 1400 en 1500. Deze datering sluit goed aan op de stratigrafische positie: tussen het 10e-13e eeuwse stuifzandpakket en het afdekkende ophogingspakket uit de nieuwe tijd (zie paragraaf 6.3). Greppel S110 bevindt zich stratigrafisch op hetzelfde niveau en heeft daardoor waarschijnlijk ook een 15e-eeuwse datering. Een latere datering is echter ook mogelijk omdat de greppel waterput S100 in het vlak doorsnijdt. In de coupe was dit alleen niet goed te zien; de greppel kan ook bij de waterput eindigen. De greppel is 16 cm diep en 40 cm breed en staat haaks op de voornoemde greppel ligt (fig. 6.2). Deze twee greppels zijn niet zichtbaar op historische kaarten.
39 De toelichting op de aardewerkdateringen van de lagen en sporen is te vinden in paragraaf 6.5.
0
10m
152075
S40
uitgraven put S2
Oudste bewoningssporen uit de late middeleeuwen op locatie Terp Heinis (put 2, vlak 2).
Figuur 6.2
N
152075
N:\Lopende Projecten\1329 AB Terp Heinis\fig 6.2 Heinis_put2_vlak2_sporeninterpretatie.wor (03-Dec-13)
414150
414125
S41
S78
S74
S68
S67
152100
S79
152100
S91
S100
S103
S46
S110
152125
152125
dekzand akkerlaag ophogingslaag natuurlijke verstoring paalkuil waterput kuil greppel recent (door OCE)
Legenda
414150 414125
38 Aanleg Máximakanaal
Resultaten Terp Heinis 39 Figuur 6.3
Doorsnede van greppel S41.
recent 4,2 m+NAPS41 vulling 1
S5005 ophoging
stuifzand S5030 vulling 2
dekzand
Paalkuilen S67, 68, 74,78 en 79 Naast en in greppel S41 hebben verschillende palen gestaan (S67, 68, 74,78 en 79). De paalkuilen zijn vrij diep; ze reiken tot soms wel 60 cm onder vlak 2. Tijdens het couperen was bij geen van de paalkuilen een paalschaduw te zien, ook niet bij de paalkuilen buiten de greppel ( fig. 6.4). De paalkuilen waren met vlekkerig zand opgevuld: vermoedelijk is deze vulling gevormd toen de palen – na gebruik - waren verwijderd. Dergelijk diep gefundeerde palen lijken op het eerste gezicht tot een dragende constructie te horen. Een plattegrond of constructie is echter niet herkend. Bovendien staan de palen op een onregelmatig afstand van elkaar, wat ongewoon is voor een plattegrond. Of de palen en de greppel tot dezelfde fase behoren is de vraag. Uitgaande van het patroon van de palen en de twee voornoemde greppels lijkt dat wel het geval te zijn: de palen en greppels lijken samen de zuidwesthoek van een erf of perceel af te bakenen.40 De paalkuilen hebben geen aardewerk opgeleverd. Uitgaande van de ruimtelijke associatie met greppel S41 ligt een 15e-eeuwse datering voor de hand.
Figuur 6.4
Doorsnede van paalkuil S78 met vlekkerige opvulling.
40 S41 en S10 (greppels), S67, 68, 74,78 en 79 (paalkuilen).
-4,2 m+NAP
40 Aanleg Máximakanaal
Waterput S100 In het oostelijke deel is een waterput (S100) gevonden met een diepte van ruim 2 m onder vlak 2 (vlak 2 op ca. 3,6 m +NAP) (fig. 6.5). De paalkuilen S91 en S103 kunnen bij de waterput horen. Deze hebben in dat geval de putmik gevormd. Dit is een soort hefboom gebruikt om water uit de put te scheppen. Onderin de waterput was nog beschoeiingshout bewaard gebleven in de vorm van een ton en twee karrenwielen (zie paragraaf 6.8). De grond was zo instabiel door onder andere het grondwater en het losse zand dat is besloten de ton en wielen na documentatie van het profiel met de kraan te lichten.
Onderzoek Tijdens het couperen werd eerst de zuidzijde verdiept (fig. 6.6). Hierbij werd steeds een tussenvlak gedocumenteerd, wanneer de vullingen sterk veranderden. Bij het bereiken van het tonhout, is besloten om ook de noordzijde van de waterput te verdiepen en de tussenvlakken te documenteren alvorens over te gaan op het couperen van het spoor. Bij het couperen is vervolgens weer de zuidzijde als eerste verdiept, waarbij de ton voor de helft is vrij gelegd. Onder de ton waren nog karrenwielen aanwezig. Na het verdiepen van de noordzijde is de ton uiteindelijk volledig vrij gelegd. Hierbij is de documentatie aangevuld, waarna de waterput ten slotte met de kraan is gelicht. Vondsten zijn bij het verdiepen, couperen en afwerken per vulling verzameld. Ook zijn enkele ecologische monsters uit de waterput genomen: onder andere uit de kern van de waterput binnen de ton, zowel onderin als bovenin. Buiten de ton waren plaggen aanwezig; hiervan zijn eveneens twee ecologische monsters genomen, waaronder één van een complete plag. Het formaat van de plag bedroeg ca. 30x15x7 cm. Op basis van het botanische onderzoek (zie paragraaf 6.7) zijn de plaggen gestoken in een nat gebied dat uit grasland bestond. De omgeving van Terp Heinis lijkt hier vrij sterk op; de plaggen zijn waarschijnlijk in de directe omgeving gestoken.
Figuur 6.6
Doorsnede van waterput S100 (bovenste helft)
2
m 0
m
0
S 5040
S 5030
Insteek fase 1
4
v.60
10
8
Beschoeing fase 1: plaggenwand op karrenwielen
Doorsnede waterput S100 met vullingen en fasering.
Figuur 6.5
2
5
v.55
6
3
v.53
v.54
hout ringen
9
rest hout
humeuze vlekken
7
1
3,68 m +NAP
Insteek fase 2
5
v.47
6
3
2 karrenwielen
10
8
2
Beschoeing fase 2: tonput + opvulling
4
Demping fase 2
S 5040
S 5030
Dekzand
Overig sporen
5
Laatste opvulling fase 2
Resultaten Terp Heinis 41
42
Aanleg Máximakanaal Figuur 6.7
Ton van waterput S100 bovenop de karrenwielen. Alleen het bovenste wagenwiel is zichtbaar, het onderste wiel ligt onder water.
Gebruiksfasen De zandvullingen van de waterput vertegenwoordigen twee verschillende gebruiksfasen (fig. 6.5). De buitenste vullingen vormen een grote insteek van de eerste fase (vulling 4 en 10), die tot 206 cm onder vlak twee is gegraven. De insteek heeft een vlekkerige vulling en is enigszins gelaagd; dit heeft te maken met het dichtgooien van de insteek. Op de bodem liggen twee karrenwielen horizontaal op elkaar die als een fundering zijn gebruikt. Op de karrenwielen zijn plaggen gezet die samen de beschoeiing van de waterput vormen (fig. 6.7). De hoogte van de (resterende) plaggenwand bedraagt ongeveer 70 cm. Waarschijnlijk slibde de waterput gedurende de eerste gebruiksfase dicht, waarna deze opnieuw deels is uitgegraven voor gebruiksfase 2. Hierbij is de bovenkant van de voornoemde oude plaggenwand afgegraven. Vullingen 2, 5 en 8 vormen samen de opvulling van de insteek van fase 2. Hierin is de smalle kern van de nieuwe waterput geplaatst (herkenbaar aan opvulling 1 en 7). De smalle kern loopt vrij loodrecht naar beneden. Onderin de kern is een houten ton geplaatst (vulling 9), waarbij de karrenwielen van fase 1 als fundering zijn hergebruikt. De ton is tijdens het gebruik opgevuld met schoon, grijsbruin humeus zand. De ton had een hoogte van 80 cm. Uit het houtonderzoek blijkt dat de waterput deels is weggerot, boven het niveau van 2,60 m +NAP: onder deze diepte is de ondergrond in het verleden en tot op heden permanent met grondwater verzadigd. Boven de ton waren in de dempingsvulling (7) nog zwarte humeuze vlekken te zien als resten van het vergane tonhout. Uitgaande van de spreiding van dit humeuze traject, moet de ton oorspronkelijk (minimaal) 110 cm hoog zijn geweest. Uiteindelijk raakte de waterput in onbruik, waarna deze is gedempt. De vulling heeft een vuil grijsbruin uiterlijk dat sterk lijkt op de ophogingslagen onder de boerderij.
Datering De waterput is pas bij de aanleg van vlak 2 herkend. Deze zone was op een hoger niveau namelijk verstoord (natuurlijke verstoring, zie zuidoosthoek in fig. 6.8). De stratigrafische relatie tussen de waterput en het stuifzandpakket was in het veld dan ook niet goed te bepalen. Uitgaande van de datering en de associatie met greppels
Resultaten Terp Heinis 43
S14 en S110 lijkt het aannemelijk dat de waterput net als greppel S41 door het stuifzandpakket is gegraven. De datering van de waterput ligt waarschijnlijk in de tweede helft van de 15e eeuw. Op twee monsters is een 14C-datering gedaan (v. 53, bovenkant kern en v. 55, plag). Het monster van de beschoeiingsplag uit de eerste gebruiksfase dateert tussen 1285 en 1397 (635 BP ± 30).41 De datering van grijsbakkend en blauwgrijs aardewerk uit de insteek (vulling 4, v.60) van deze fase sluit hierbij aan: tussen 1300 en 1450. Het 14C-monster uit de kern van de waterput (vulling 9) van de tweede gebruiksfase dateert tussen 1441 en 1631 (390 BP ± 30).42 Grijsbakkend aardewerk (v.61) uit de insteek (vulling 5) van de tweede heeft deels overlappende dateringsrange opgeleverd: tussen 1250 en 1500. Uitgaande van beide dateringen en gebruiksfase 1 lijkt de tweede gebruiksfase het best in de tweede helft van de 15e eeuw te plaatsen.
Fasering van de lagen en sporen uit de late middeleeuwen De oudste laag is de toplaag van het dekzand (S5030) met aardewerk uit vooral de 8e tot en met de 9e eeuw. Sporen uit deze periode ontbreken. Op het dekzand is gedurende enkele eeuwen een pakket stuifzand (S5020) gevormd. Aardewerk plaatst de hoofdfase van het stuifzandproces in de 10e tot en met de 12e eeuw. De stuifprocessen hebben vermoedelijk langer geduurd, tot in de 13e eeuw. Het stuifzand houdt namelijk grotendeels verband met de beakkering van het gebied (en verwijdering van de begroeiing). De jongste scherven uit de akkerlaag zijn in de 13e eeuw te plaatsen. De akkerlaag bevat weliswaar ook ouder aardewerk dat zelfs teruggaat tot de Romeinse tijd. De sterke fragmentatie en verwering, geven echter aan dat dit vondstmateriaal langere tijd aan het oppervlak heeft gelegen. Het materiaal kan ook door (plaggen)bemesting van elders zijn aangevoerd of is door ploegen in de ondergrond terecht gekomen. Uiteindelijk is het stuifproces tot stilstand gekomen, vermoedelijk toen de beakkering werd beëindigd en bodem weer bedekt werd met vegetatie. In de 14e-15e eeuw wordt het terrein voor het eerste bewoond. Twee haakse greppels lijken samen de zuidwesthoek van een (achter)erf te vormen. Een van de greppels (S110) doorsnijdt een waterput, die tot een van de oudste sporen hoort: aardewerk plaatst de twee gebruiksfasen tussen 1300 en 1500 n.Chr. Uitgaande van de doorsnijding van greppel S110 door de waterput, dateren de erfgreppels vermoedelijk uit het eind van de 15e eeuw of later.
6.3 Sporen uit de nieuwe tijd (16e-18e/19e eeuw) M. A. Goddijn
Inleiding Het beeld van de nieuwe tijd op locatie Terp Heinis wordt bepaald door ophogingen, afgravingen en verschillende bewoningsfasen. De bewoning in de nieuwe tijd is in de volgende drie hoofdfasen in te delen vanaf de 16e eeuw tot in de 19e/20e eeuw:
Fase 1 (16e -17e eeuw) De oudste sporen uit de nieuwe tijd zijn in het ophogingspakket (S5005) ingegraven: een pakket bestaande uit zandlagen met resten bouwpuin en nederzettingsafval veelal scherven - dat van andere locaties is aangevoerd. Tijdens de eerste fase van de begeleiding is de top van het ophogingspakket al grotendeels afgegraven in het kader 41 GR-56504. 42 GR-56533.
44 Aanleg Máximakanaal
van het OCE-onderzoek. Op vlak 1 van put 2 zijn de vele verstoringen goed te zien (fig. 6.8). De hoogte van het vlak varieert tussen 2,6 m +NAP langs de flanken tot 4,6 m +NAP in het midden van de locatie. De afgravingen van het OCE-onderzoek maken soms onduidelijk vanaf welke hoogte de sporen in het ophogingspakket zijn ingegraven. Bovendien blijken er al eerder in de moderne tijd (vermoedelijk in de 20e eeuw) afgravingen te zijn geweest. Uit het profiel (profiel 2) blijkt dat de bodemopbouw in het oosten over de laatste meters tot in het dekzand is verstoord. Aan de westzijde blijkt een soortgelijke verstoring zich zelfs over een afstand van 18 m (vanaf het westelijk uiteinde) uit te strekken. Uit deze verspreiding blijkt dat de afgravingen aan weerszijden van de (voormalige) moderne bebouwing hebben plaats gevonden. Op de AHN valt op dat de hele omgeving van Heinis een stuk lager ligt (zie fig. 5.7). Vermoedelijk had het reliëf van nature een meer geleidelijke verloop dat meer aansloot op de dekzandheuvels ten oosten van Heinis (zie fig. 5.1). Het huidige beeld van de lokale ‘verhoging’ van Heinis lijkt dan ook vooral het gevolg van de afgravingen in de directe omgeving. De ‘verhoging’ lijkt eerder een rudiment van een oud landschap dat lokaal bewaard is dankzij de afdekkende bebouwing vanaf de 18e eeuw. Het ophogingspakket is ook het best bewaard onder de moderne bebouwing. Ofschoon de aanwijzingen voor vroeg aardewerk in de ophoging ontbreken, lijken sporen met 16e-eeuws aardewerk toch indirect op een vroege ophogingsfase te wijzen (zie paragraaf 6.5). Het gaat om twee clusters kuilen in put 2: S32, S33, S35 en S36 in
Figuur 6.8
Bewoningssporen uit fase 1 van de nieuwe tijd op locatie Terp Heinis (put 2, vlak 1). N:\Lopende Projecten\1329 AB Terp Heinis\fig 6.6 Heinis_fase2.WOR (03-Dec-13) 152050
152100
e
e
19 /20 eeuwse uitbreiding van de verhoging
S36
414150
S35 S33
414150
S32
S19
Legenda
uitgraven put S2
S28
dekzand ophogingslaag stortlaag natuurlijke verstoring recent vlek kuil plaggen put puinlaag + brandresten
152050
S29
S31 S30
N
0
152100
10m
Resultaten Terp Heinis 45
het noordwesten en S28-S31 in het zuiden (fig. 6.8). Vooraf werd rekening gehouden met een vroege voorloper van de huidige bebouwing op Terp Heinis. Buiten de kuilen zijn echter geen paalsporen of muurwerken gevonden die op een 16e-eeuws woonerf zouden kunnen wijzen. In het veld werd de vondst van een stortlaag en een puinlaag met brandresten nog aangezien als een mogelijk aanwijzing voor een oude huisplaats. Zoals gezegd ontbreken echter paalkuilen of muurwerken van een gebouw uit deze periode. De lagen bevatten bovendien geen aardewerk voor datering. Wellicht zijn ze eerder te associëren met de naburige muurwerken van structuur 2 (zie fase 3 en fig. 6.9). Het enige andere spoor met aardewerk uit de periode 16e-17e eeuw is S46 in het zuidoosten (fig. 6.2).43 De opvulling van het spoor is in het vlak als een kleine kuil te zien, maar blijkt in het profiel aan de bovenzijde over een lengte van meer dan 9 m in het ophogingspakket te snijden of er deels tegenaan te zijn gevleid. Mogelijk houdt dit spoor, ondanks het 16e-17e-eeuws aardewerk, toch meer verband met (latere) ophogingen (zie paragraaf 6.4).
Fase 2 (18e-19e eeuw) De meeste ophoging van locatie Terp Heinis vond in de periode 18e-19e eeuw plaats, getuige het goed vertegenwoordigde aardewerk uit deze periode in het ophogingspakket en de sporen die daarin zijn gegraven. Na de ophoging vond de eerste concrete bewoning met bebouwing plaats. De belangrijkste sporen zijn twee structuren met muurwerk die aan een huis of boerderij behoren. Gezien de beperkingen van de begeleiding tijdens het OCE-onderzoek waren er geen goede mogelijkheden voor een uitvoerige documentatie van al het muurwerk. De aandacht was hierdoor vooral gericht op een eventuele voorganger op een dieper niveau. Zoals gezegd bleef die uiteindelijk uit. Rondom en ter hoogte van de structuren zijn verder een waterput, een plaggenput en vooral recente (beer)putten gevonden (fig. 6.9).
Gebouwen (structuren 1 en 2) Van de twee aangetroffen gebouwen uit fase 2, een groot (hoofd)gebouw in het oosten (structuur 2) en een klein (bij)gebouw ten westen hiervan (structuur 1), is vrij weinig bewaard gebleven. De bovenkant van het muurwerk (put 1, vlak 1) varieert tussen 5,2 en 5,5 m +NAP. Het meest oostelijke gebouw is in ieder geval voor 1811 te dateren. Deze staat als huis, vermoedelijk een boerderij, afgebeeld op het kadastrale minuutplan van 1811-1832 (fig. 6.10). Ook op latere Bonnebladen uit de tweede helft van de 19e eeuw is het huis nog steeds afgebeeld (fig. 6.11). Het kleine gebouw in het westen is niet op de kaarten aanwezig.
Hoofdgebouw (structuur 2) Het hoofdgebouw bestaat uit een rechthoekige structuur met een afmeting van ongeveer 30 x 12 m, gebaseerd op de aangetroffen muurwerken en de kadastrale kaart. Hiervan is slechts een klein deel terug gevonden (fig. 6.9). De westelijke buitenmuur (S9) is het meest intact. De muur is onderin vertand en rust op een sleuf die is volgestort met bakstenen. Binnen dit gebouw zijn enkele bouwfasen te onderscheiden. In één van de dwarsmuren (S12) is later een poer gezet (S13). In totaal zijn vier poeren gevonden die in het verlengde van elkaar liggen. In het noordelijk deel is een haard aangetroffen met tegels (16,5 x 16,5 cm) en een brandplek er omheen (S17) (fig. 6.12). Het opgaand muurwerk was nog maximaal acht bakstenen hoog (baksteenformaat
43 Spoor S46 was op niet zichtbaar op vlak 1 (vermoedelijk afgedekt door recente ophoging).
46 Aanleg Máximakanaal N:\Lopende Projecten\1329 AB Terp Heinis\fig 6.4 Heinis_put1_vlak1_muurwerk_interpretatie.WOR (03-Dec-13) 152075
152100
Legenda muurwerk waterput natuurlijke verstoring recent / beerput haard plaggenput ophogingslaag
S3
S999 S17
Structuur 2
S8
S12
S4 S16
S5 S7
S6
414150
414150
Structuur 1
S14 S15
S9 S19 S11 S10
S20 S18
S13
S14 S999
S12
S9 S2 N
0
10m
152075
152100
Figuur 6.9
Bewoningssporen uit de fase 2 van de nieuwe tijd op locatie Terp Heinis (put 1, vlak 1 exclusief verstoringen). Recente water- en beerputten zijn gecodeerd als S999.
Resultaten Terp Heinis 47
N
0
Figuur 6.10
25m
De muurresten uit de nieuwe tijd van locatie Terp Heinis (put 1, vlak 1), geprojecteerd op het kadastrale minuutplan uit 1811-1832.
Figuur 6.11
De muurresten uit de nieuwe tijd van locatie Terp Heinis (put 1, vlak 1), geprojecteerd op de Bonnekaart uit 1860.
48 Aanleg Máximakanaal Figuur 6.12
Haard van de boerderij uit de nieuwe tijd. De lengte van de oranje-witte jalon is 1 m.
Figuur 6.13
Muurresten van de boerderij uit de nieuwe tijd (fase 2) met daaronder baksteenpuin en mortel. De lengte van de oranje-witte jalon is 1 m.
19,5 x 7 x 5,5 cm, 5 lagenmaat 29,5 cm). Het vertoonde geen duidelijk metselverband. De onderkant van de muurwerken was op enkele plaatsen opgevuld met baksteen en mortel en is als vlijlaag of egalisering te beschouwen (fig. 6.13).
Bijgebouw (structuur 1) Van het kleinere gebouw in het westen is veel minder bewaard gebleven (fig. 6.14). Het gaat om muurrestanten van 4 x 6 m, de opbouw was nog zes steenlagen hoog (baksteenformaat 19 x 8 x 5 cm, 5 lagenmaat 30 cm). De stenen bestonden uit driekwart of halve stenen en bleken min of meer willekeurig gemetseld. Het gaat voornamelijk om funderingen. Op de buitenzijde van de muren is veel mortel gesmeerd. Het U-vormige deel van het muurwerk (S5) behoort tot de vroegste fase. Aardewerk uit deze ruimte dateert vanaf de tweede helft van de 18e eeuw. Tegen
Resultaten Terp Heinis 49 Figuur 6.14
Overzicht van de muurresten van het kleine (bij)gebouw vanuit het zuidwesten.
deze muur zijn twee ’nissen’ gebouwd (S6 en S7); ze staan koud tegen het U-vormige muurwerk.44 De functie hiervan is onduidelijk; het kan om stortkokers gaan - in de nis bevond zich namelijk veel puin-, maar dit kan ook van de sloop zijn. Een ander mogelijkheid is dat het hier om een klein trappenhuis, of een bak- of stookhuisje gaat. De laatste optie is minder waarschijnlijk, dan zou veel as of houtskool verwacht worden. Tegen deze nissen is nog een muur gebouwd die in noordelijke richting ligt (S8). De functie van dit gebouw is niet duidelijk. Op het kadastrale minuutplan uit de periode 1811-1832 is hier geen gebouw aangegeven. Het kan vóór die periode al zijn afgebroken. Een andere verklaring is dat beide gebouwen wel gelijktijdig zijn, maar dat het kleine bijgebouw niet belangrijk genoeg was om in te tekenen.
Kuilen S29, S33 en S36 Te midden van de kuilenclusters uit fase 1 in het noordwesten en het zuiden van put 2 zijn ook enkele kuilen met 18e-eeuws aardewerk gevonden, die te koppelen zijn aan het gebruik van hoofd- en bijgebouw (structuren 1 en 2, fig. 6.8).45 De functie van de kuilen is onbekend.
Waterput S2 Direct ten zuiden van het hoofdgebouw is een waterput gevonden die volledig is gemetseld (S2, fig. 6.8 en fig. 6.15-6.16). De put is tijdens het OCE-onderzoek verwijderd46 en is slechts beperkt onderzocht. De put had een diepte van iets meer dan 5 m (vanaf vlak 1) en was met puin opgevuld. Hieronder bevond zich naast bouwpuin ook aardewerk. Dit aardewerk is als complex in de 18e eeuw te dateren met als sluitdatering de laatste kwart van de 18e eeuw. Het gebruik van de waterput past dan ook goed bij het naburige hoofdgebouw (structuur 2). De waterput was vanwege het OCE-onderzoek niet uitgebreid te documenteren. Aan de binnenzijde van de gemetselde beschoeiing van de put is onderin een betonnen put gevonden; deze blijkt er later ingezet. Deze is door het OCE-team gelicht waardoor
44 S5 is het oudste, muurwerk S6 is hier koud tegen aangezet, gevolgd door S7. De jongste fase lijkt S8 te zijn, deze staat koud tegen S7. 45 De sporen waren niet zichtbaar op vlak 1. 46 De waterput is op de diepere vlakken dan ook alleen als verstoring terug te vinden.
50
Aanleg Máximakanaal Figuur 6.15
Gemetselde waterput S2.
Figuur 6.16
Doorsnede van waterput 2.
de exacte diepte onduidelijk is. Bij het uitgraven van de waterput door het OCE-team zijn delen van een houten karrenwiel gevonden die vermoedelijk de fundering van de waterput vormde (zie paragraaf 6.8).
Plaggenput S19 Een opvallend spoor dat aan structuur 2 is te koppelen is een. De plaggenput is aangetroffen tussen muren S12 en S14. Het gaat hier waarschijnlijk niet om een waterput: de put was namelijk slechts 46 cm diep ten opzichte van vlak 2 op ca. 4,7 m +NAP. Mogelijk diende de put als opslag om bijvoorbeeld eten koel te houden. De vulling van de put bevat namelijk geen spoellaagjes, het lijkt er op dat er geen water in heeft gestaan. Dit verklaart ook de diepte van de put, de onderkant heeft het grondwater waarschijnlijk nooit bereikt. Een beerputfunctie is uit te sluiten; er zijn namelijk geen resten van mest aangetroffen.
Resultaten Terp Heinis 51 Figuur 6.17
Doorsnede van plaggenput S19 ter hoogte van structuur 2 uit de 18e eeuw.
Aan de zijkant is duidelijk een plaggenopbouw van de put zichtbaar. De plaggen hebben een formaat van ca. 20 x 10 cm. De herkomst van de plaggen is niet vast te stellen, organisch materiaal is niet bewaard gebleven. Het aardewerk uit deze plaggenput dateert uit de 18e eeuw. Uitgaande van de heterogene vulling, is de put waarschijnlijk ingestort. De rechter plaggenwand ligt namelijk deels horizontaal in de put (fig. 6.17).
6.4 Sporen uit de nieuwe en moderne tijd (eind 19e-21e eeuw) De 18e-eeuwse muurwerken van structuur 2 bevinden zich direct onder het muurwerk van de (voormalige) moderne bebouwing. Er lijkt dan ook sprake van continuïteit van de bewoning vanaf de 18e eeuw tot in de 21e eeuw. Ten oosten van structuur 2 zijn geen resten van de voorganger van de daar bekende (voormalige) bebouwing aangetroffen (zie fig. 3.1). Deze zone bleek te sterk verstoord. De voorganger van het oostelijke huis is wel terug te vinden op historische kaarten: het huis verschijnt voor het eerst op de kaart van 1899 (fig. 6.18). In het vlak en vooral het profiel valt op dat zich ter hoogte van de oostelijke huisplaats de meest jonge ophogingen uit de (18e/)19e eeuw in de ondergrond bevinden. Ze lijken tegen en rondom het oudere ophogingspakket in het hart van put 1 aangebracht (zie fig. 6.8). Mogelijk betreft het hier een oostelijke uitbreiding van de ‘verhoging’ bedoeld om dit oostelijke huis te kunnen bouwen. Uitgaande van de afbeelding op de kaart van 1899 zou deze ophoging dan kort voor het eind van de 19e eeuw plaats moeten hebben gevonden. Op oudere kaarten is het huis namelijk niet afgebeeld. De laatste gebruiksfase van de locatie Heinis is te koppelen aan de recente bewoning uit de 20e en 21e eeuw. Het gaat hierbij om plantenkuilen uit de tuin van de laatste bewoners (fig. 6.8), aangegeven als natuurlijke verstoringen. Daarnaast zijn recente verstoringen ingemeten en opgetekend die veroorzaakt zijn door het OCE-onderzoek. Ook zijn enkele recente beerputten aangetroffen gemaakt van machinaal vervaardigde bakstenen inclusief een ingemetselde PVC-afvoerbuis (S3 en S4) (zie fig. 6.8). De vondsten in het ophogingspakket bevestigen dat de bewoningsgeschiedenis tot in de 20e/21e eeuw is te volgen.
52
Aanleg Máximakanaal Figuur 6.18
Bewoning ter hoogte van locatie Terp Heinis afgebeeld op de militaire topografische kaart uit 1899. De kaart toont niet alleen structuur 2 (rood blok, links), maar ook muurwerk ten oosten hiervan als voorganger van de twee (voormalige) moderne huizen. Bron: www. watwaswaar.nl.
6.5 Aardewerk D.R. Stiller
6.5.1 Romeinse tijd (12 v.Chr.-450 n.Chr.) Drie scherven zijn aan de Romeinse tijd te toe schrijven. Het gaat om één fragment van een deksel (v.30), één fragment ruwwandig aardewerk (v.63) en één bodemfragment van mogelijk gladwandig aardewerk (v.30).
6.5.2 Vroege middeleeuwen (450-1050) Het materiaal dat met redelijke zekerheid in de vroege middeleeuwen is te plaatsen, is beperkt tot 23 scherven. Een klein deel hiervan dateert uit de Merovingische perioden; de rest is vooral in de Karolingische en Ottoonse perioden te plaatsen.
Ruwwandig aardewerk (rw) Het gaat om gedraaid aardewerk met over het algemeen een redelijk grove magering. De aardewerksoort is een voortzetting van het ruwwandig aardewerk uit de Romeinse tijd. Er is zeker één fragment van ruwwandig Merovingisch aardewerk en twee mogelijk uit deze periode stammende fragmenten herkend (v.66). De fragmenten zijn waarschijnlijk afkomstig van een tonvormige pot ook wel een zogenoemde Wölbwandtopf. De scherven kunnen tot ca. in de eerste helft van de 8e eeuw gedateerd worden. Vijf andere fragmenten (v.35, 62 en 64) zijn niet scherper te dateren dan de vroege middeleeuwen.
Mayen-aardewerk (my) De andere aardewerkgroep die met zekerheid in de vroege middeleeuwen thuis hoort, is het Mayen-aardewerk. Deze groep is door zeven fragmenten vertegenwoordigd. In
Resultaten Terp Heinis 53
en rond het in de Eiffel gelegen dorpje Mayen is over een periode van de Romeinse tijd tot het begin van de nieuwe tijd aardewerk geproduceerd. In Nederland wordt het aardewerk hoofdzakelijk in Romeinse en vroegmiddeleeuwse contexten aangetroffen. Van dit aardewerk zijn in verschillende vondstnummers fragmenten aangetroffen. Naast wandfragmenten is er ook één randfragment (v.64) gevonden, dat afkomstig is van een Karolingisch kookpotje.
Walderberg-aardewerk (wb) Dit aardewerk is verwant aan het in het dorp Badorf geproduceerde, gelijknamige aardewerk. Het aardewerk uit dit productiecentrum wordt iets later gedateerd dan het Badorfaardewerk: van begin 8e tot en met begin 10e eeuw. Van dit aardwerk is één lensbodemfragment aangetroffen (v. 30).
Duisburg-aardewerk (du) Aardewerk uit Duisburg is gedraaid grijs aardewerk dat vooral aan de buitenzijde een donkergrijs oppervlak heeft. Aan de binnenzijde is het baksel lichter grijs gekleurd. Een ander onderscheidend kenmerk is de radstempeldecoratie. Het aardewerk dateert uit de 10e eeuw. Er is één scherf (v. 34) die op basis van het baksel waarschijnlijk aan deze groep toe te schrijven is. Een radstempeldecoratie ontbreekt echter. Het is daarom niet uit te sluiten dat het hier om een grijsbakkende scherf uit de late middeleeuwen gaat.
Niet nader te determineren aardewerk Er zijn zes scherven (v. 42 en 63) die op basis van het baksel waarschijnlijk in de vroege middeleeuwen gedateerd kunnen worden. Het betreffen verbrande en/of handgevormde fragmenten.
6.5.4 Eind vroege middeleeuwen /late middeleeuwen A (1050-1250) In totaal zijn 53 scherven in de vroege/volle middeleeuwen te plaatsen. Het gaat vooral om kogelpot-, Pingsdorf- en handgevormd blauwgrijs aardewerk dat van (het einde van) de vroege middeleeuwen tot in de late middeleeuwen in gebruik was. Een grote groep scherven was te klein en/of te verweerd om te kunnen determineren.
Pingsdorf-aardewerk (pi) Deze aardewerkgroep verschijnt in de 10e eeuw en werd gemaakt in Pingsdorf en omgeving. Het gaat om een doorontwikkeling van het Badorf-aardewerk: technische ontwikkelingen en experimenten leidden tot een harder baksel. Als decoratie werden radstempels gebruikt; verder werd het aardewerk met behulp van ijzerengobe rood beschilderd. Hoewel in Pingsdorf en omgeving de aardewerkproductie voort duurde, is het typische Pingsdorf-aardewerk tot begin/eerste helft 13e eeuw te dateren. Van het typische Pingsdorf-aardewerk zijn zeven scherven vertegenwoordigd: v. 30, 37, 62, 65 en 34. Hieronder bevindt zich één randfragment van een handgevormde kogelpotvorm: v. 34. De fragmenten hebben geen kenmerken die een scherpe datering mogelijk maken.
Kogelpotaardewerk (kp) Kogelpotaardewerk omvat het handgemaakte aardewerk dat oorspronkelijk vanaf de 8e eeuw in de noordelijke helft van Nederland en in het noordwestelijk deel van Duitsland gemaakt werd en vervolgens vanaf de 10e eeuw naar het oosten en het zuiden werd verspreid. Het grote verspreidingsgebied leidt er toe dat de kogelpotvorm
54
Aanleg Máximakanaal
ook in andere baksels gemaakt werd. Met kogelpotaardewerk wordt het baksel hier bedoeld dat in West en Noord-Nederland voorkomt. De kogelpotvorm is echter ook in Paffrath-, Elmpt- en Pingsdorf-baksel aangetroffen. Van dit laatste baksel zijn zelfs gedraaide varianten bekend. Beneden de grote rivieren in Nederland komt minder tot geen kogelpotaardewerk voor. Daarvoor in de plaats komen in Brabant en Limburg ander lokale aardewerksoorten voor zoals Kempisch aardewerk, (zie hieronder). In Nederland wordt kogelpotaardewerk over het algemeen tot het eind van de13e /begin 14e eeuw gedateerd. Het kogelpotaardewerk is slechts door vijf fragmenten vertegenwoordigd (v.64). Het is niet uitgesloten dat er nog scherven van deze groep in de groep sterk verweerde en gefragmenteerde scherven schuil gaan.
Kempisch aardewerk Van Kempisch aardewerk wordt een herkomst in de gelijknamige regio in West-Brabant vermoed. Het wordt gedateerd vanaf het tweede kwart van de 12e eeuw tot en met de 14e eeuw. Er is mogelijk één fragment Kempisch aardewerk (v.29) aangetroffen. Het fragment is verweerd, waardoor de determinatie onzeker is. Gezien de grote en dikte van het fragment is het afkomstig van een voorraadpot. Het zandige baksel sluit een Reliëfband-Amfoor uit.47
Blauwgrijs aardewerk (bg) De groep handgevormd blauwgrijs aardewerk bestaat hier uit 13 scherven. De definitie grijs moet redelijk breed genomen worden. Wel is het grijze oppervlak een kenmerkende eigenschap. Er zijn ook witte en roodbruine baksels bekend. De meest voorkomende vorm is de kogelpot, maar ook onder andere bakpannen, voorraadpotten en kannen zijn vertegenwoordigd. Binnen het blauwgrijs zijn meerdere baksels te onderscheiden. De twee hoofdbaksels zijn het vroegere Paffrath- en Elmpt-aardewerk. De laatste twee zijn vernoemd naar de eerste productieplaatsen waar dit aardewerk is aangetroffen. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat de productie niet beperkt was tot Paffrath of respectievelijk Elmpt, maar zich ook uitstrekte tot in de naburige dorpen en steden. Van het blauwgrijs aardewerk zijn drie fragmenten (v.36, 61 en 62) niet met zekerheid toe te schrijven aan één van de hoofdbaksels. Het gaat hoofdzakelijk om fragmenten die te verweerd of verbrand zijn voor een goede determinatie. De andere fragmenten behoren tot het Paffrath-baksel: v.30, 65, 69, 34 en 64. Paffrath-aardewerk wordt gekenmerkt door een wit of witgrijs sterk gelaagd baksel met een grijs oppervlak met een metallic glans. Ook de verschillende varianten hierop worden tot Paffrath gerekend. De bekendste hiervan is het Paffrath-achtige aardewerk, waarbij de gelaagdheid ontbreekt maar het oppervlak wel de metallic glans vertoont. Een ander baksel heeft in plaats van een witgrijze een bruine of zwarte kleur. Paffrath-aardewerk wordt over het algemeen van in de 10e eeuw tot het begin van 13e eeuw gedateerd.
Niet nader te determineren aardewerk In totaal zijn 25 fragmenten zijn niet nader te determineren. Het betreffen zowel handgevormde als gedraaide scherven. Op basis van baksel en ander aardewerkmateriaal uit dezelfde sporen is een datering in deze periode (eind vroege- late middeleeuwen) het meest waarschijnlijk.
47 Mondelinge mededeling Prof. dr. F. Theuws, najaar 2012.
Resultaten Terp Heinis 55
6.5.5 Late middeleeuwen-B (1250-1500) De grootste groep aardewerk uit deze periode bestaat uit grijs- en roodbakkend aardwerk. Verder zijn maar twee scherven steengoed gezien die in deze periode dateren.
Proto- en bijna- steengoed (s5 en s4) Proto- en vervolgens bijna-steengoed vormen de tussenfase tussen het Pingsdorfaardewerk en ‘echte’ Steengoed uit de late middeleeuwen. Proto-steengoed dateert vanaf het eerste kwart van de 13e eeuw. Als gevolg van het bereiken van steeds hogere temperaturen in de pottenbakkersovens versinterde de klei. Bij steengoed is praktisch geen magering zichtbaar. Bij proto- en bijna-steengoed is dit echter wel nog het geval. Het oppervlak voelt in eerste instantie nog ruw (proto-steengoed) aan maar wordt steeds gladder (bijna-steengoed). De voorwerpen werden net als bij jonger steengoed soms ondergedompeld in een ijzerengobe. Van deze twee aardewerksoorten is elk één fragment aangetroffen. Het proto-steengoedfragment (v.69) is te klein voor verdere determinatie. Het bijna-steengoedfragment (v.11) bestaat uit de bodem van een grote voorraadpot of kan.
Steengoed (s1 en s2) Het steengoed in de late middeleeuwen was de voorlopige eindontwikkeling van een aardewerkreeks die werd ingezet met het Badorf-aardewerk in de vroege middeleeuwen. De klei werd steeds harder gebakken totdat uiteindelijk een waterdicht en volledig versinterd product ontstond. Pas met het verschijnen van industrieel steengoed in de nieuwe tijd ging de technologische ontwikkeling weer verder. Het werd op meerdere plaatsen in het Rijngebied geproduceerd. De belangrijkste productie plaatsen waren Siegburg, Langerwehe, Raeren en Brühl. Binnen het Deventer-systeem wordt een onderscheid gemaakt tussen geglazuurd en ongeglazuurd steengoed. Onder glazuur wordt zowel een oppervlaktebehandeling met ijzerengobe als ook zoutglazuur bedoeld. In eerste instantie zijn de steengoedvoorwerpen ongeglazuurd of bedekt met ijzerengobe. Zoutglazuur komt tot in de 15e eeuw slechts beperkt voor. Een alternatieve oppervlaktebehandeling wordt gevormd door een zogenaamde oranje blos. Deze werd verkregen door as in de oven mee te verbranden. De twee aangetroffen fragmenten steengoed worden beide tot de ongeglazuurde fragmenten gerekend en zijn allebei waarschijnlijk geproduceerd in Siegburg. Het betreft één niet nader te determineren fragment (v.64) en een scherf van een kan met oranje blos gedecoreerd met kleine rosetjes (v.28). Deze laatste is in de 15e eeuw te plaatsen.
Grijsbakkend en roodbakkend aardewerk (g en r) Beide aardewerksoorten bestaan hoofdzakelijk uit gebruiksaardewerk zoals grapen, kookpotten, voorraadpotten, vuurklokken en dergelijke. Het productieproces is grotendeels het zelfde voor beide aardewerksoorten. De grijze variant werd alleen reducerend gebakken, terwijl de rode oxiderend werd gebakken. Door het gebruik van ijzerhoudende klei, werd het baksel rood. Vormen en specifieke typen komen dan ook zowel in grijsbakkend als in roodbakkend aardewerk voor. Aan het einde van de middeleeuwen raakte het grijsbakkend aardewerk uit de mode en werd hoofdzakelijk alleen nog roodbakkend aardewerk geproduceerd. Als eerste werden vooral de kleinere voorwerpen alleen in roodbakkend aardewerk uitgevoerd. Grote vormen werden nog in de grijsbakkende variant geproduceerd. In vergelijking
56
Aanleg Máximakanaal
met West-Nederland was het grijsbakkend aardewerk in Brabant langer in gebruik, tot de laatste kwart van de 15e eeuw. De 15 grijsbakkende scherven zijn niet met zekerheid aan een bepaalde vorm of een type toe te schrijven. Wel is vastgesteld dat het in meerdere gevallen (bijvoorbeeld v. 43 en 61) om een groter voorwerp gaat, zoals een pot of een kan. Van het roodbakkend aardewerk zijn twee fragmenten gevonden die in de late middeleeuwen thuis horen; 22 andere fragmenten in de periode eind late middeleeuwen / begin nieuwe tijd. Al deze scherven zijn geheel of aan de binnenzijde loodgeglazuurd. Het materiaal is sterk gefragmenteerd; slechts een vorm is nog te herkennen, een grape.
6.5.6 Nieuwe tijd (1500-heden) Met ca. 173 fragmenten dateert een belangrijk deel van het aardewerk uit de nieuwe tijd. Het is afkomstig uit de ophogingslagen en spoorcontexten. Ook hiervoor geldt dat het materiaal sterk is gefragmenteerd. De fragmentatie- en verweringsgraad zijn echter lager dan bij het Romeinse, vroeg- en laatmiddeleeuwse materiaal uit het stuifzandpakket.
Steengoed Binnen het aardewerkcomplex bevinden zich zes fragmenten zoutgeglazuurd steengoed van onder andere kannen (bijvoorbeeld v.57) en een pot (v.3). Het aardewerk is niet aan een individueel productieplaats zoals Langerwehe, Raeren of Frechen te koppelen. Wel valt op dat er geen typische vormen/uitvoering uit Westerwald of van industrieel steengoed aanwezig zijn. De algemene indruk van het steengoed is dan ook dat het materiaal uit de periode voor de 19e eeuw dateert.
Roodbakkend aardewerk Met 127 scherven is het roodbakkend aardewerk de grootste groep post-middeleeuws aardewerk. Het gaat hier voornamelijk om geheel loodgeglazuurd aardewerk. De decoratiepatronen zijn uitgevoerd in een geel slib, eventueel aangevuld met diverse oxiden voor andere kleureffecten zoals koperoxide voor groen of mangaanoxide voor paars/ zwart. De volgende vormen zijn aangetroffen: pispot, pot, grape, kachelpan, kom en bord. De productieplaats van het aardewerk is onduidelijk, maar aangezien ’s-Hertogenbosch op slechts vier km afstand ligt, ligt het voor de hand dat minimaal een deel daar is geproduceerd. Andere mogelijke productieplaatsen voor het aardewerk zijn Bergen op Zoom en Oosterhout. Niet al het roodbakkend aardewerk is echter ‘lokaal’ geproduceerd. Binnen het roodbakkend aardewerk behoren elf fragmenten toe aan borden die vooral in de 18e eeuw in het Nederrijnse gebied in Duitsland werden geproduceerd. Over het algemeen is het niet mogelijk om aardewerk enkel op basis van uitvoering (zonder herkenbare typen) scherp te dateren. De algemene indruk bestaat echter dat het materiaal omstreeks de 18e eeuw dateert, mede op basis van het voorkomen van de Nederrijnse borden, een kachelpan, enkele lintoren en andere post-middeleeuws aardewerkgroepen in dezelfde vondstnummers.
Resultaten Terp Heinis 57
0
5 cm
v.2
Figuur 6.19
Kachelpan van het type w -kap-1 of w-kap-2.
Witbakkend aardewerk Er zijn 23 fragmenten lood geglazuurd witbakkend aardewerk aangetroffen. De witte kleur komt voort uit de afwezigheid van (of het lage gehalte aan) ijzer in de klei. In totaal zijn 22 scherven afkomstig van een archeologisch complete kachelpan van het type w-kap-1 of w-kap-2 (v.2), uitgevoerd in Frankfurterwaar met helder glazuur aan de binnenzijde en een mangaanstreep net onder de rand (fig. 6.19). Kachelpannen verschenen in grotere aantallen, toen het open vuur in de keuken plaats maakte voor de kachel of stoof. Kachelpannen vervingen hierbij de grapen die in of boven het vuur werden gehangen. Het type w-kap-1 of w-kap-2 is in de periode van de tweede helft 18e tot en met eerste helft 19e eeuw te dateren. Frankfurterwaar is genoemd naar de oorspronkelijke herkomst van dit aardewerk. Echter, vanwege de grote populariteit gingen pottenbakkers in Nederland uiteindelijk het aardewerk in vorm en uitvoering namaken. Het is daarom niet mogelijk te bepalen of het hier om een originele import gaat of om een lokaal geproduceerd object. Het losse fragment witbakkend (v.16) betreft zogenaamd vlekkengoed dat vooral in de 18e en 19e eeuw in Friesland geproduceerd werd.
Faience Van deze aardewerkgroep is slechts één fragment afkomstig van een bord vertegenwoordigd: v.12. Faience is tingeglazuurd aardewerk. Gezien de populariteit van porselein in de 17e eeuw, werden decoratie en vormen van dit aardewerk op den duur in faience nagemaakt. Hierbij verdwijnen uiteindelijk de vormen en veelkleurige decoraties van de 16e eeuw en eerder. Pas in de 18e eeuw verschijnen weer meer polychrome afbeeldingen. Het aangetroffen fragment is met een in blauw/geel niet nader te bepalen landschapsmotief gedecoreerd. Vermoedelijk gaat het om een fragment uit de 18e eeuw.
Europees porselein Er is één scherf Europees porselein aangetroffen: v. 6. Het fragment is met een niet-herkenbaar motief gedecoreerd. De productie van porselein ving in Europa begon pas aan het begin van de 18e eeuw. Grootschaligere productie kwam pas in de tweede helft van dezelfde eeuw op gang. Een datering van vanaf dit tijdsvlak is het meest waarschijnlijk.
Industrieel aardewerk In de loop van de 18e eeuw verscheen industrieel vervaardigd aardewerk in diverse baksels. Hoewel industrieel steengoed en industrieel rood aardewerk al in de 17e eeuw voorkwamen in China, werd het in Europa pas vanaf de 18e eeuw op grote schaal
58
Aanleg Máximakanaal
geproduceerd. In de tweede helft 18e eeuw kwamen hier ook wit, rood en zwarte baksels bij. In het industrieel wit is een ontwikkeling te volgen naar een steeds witter baksel dat eind 18e eeuw in grote hoeveelheden werd gemaakt, het zogenaamde witgoed. De wat geligere voorganger, queensware, kan iets ouder dateren, maar deze wordt zelfs tegenwoordig nog geproduceerd. Er zijn zes scherven van gedecoreerde borden of schotels (v.7, 13 en 45) aangetroffen die alle uit het eind van de 18e eeuw of later dateren; vier scherven (v. 3 en 45) zijn afkomstig van het zelfde bord, mogelijk een in witgoed iw-bor-2 of een iw-bor-6. Een ander fragment industrieel aardewerk betreft zwart industrieel aardewerk (v.2) dat vanaf het laatste kwart van de 18e eeuw dateert.
Pijpaarde Tabakspijpen verschenen in de tweede helft van de 16e eeuw via Engeland in Nederland. De productie kwam in Nederland zelf waarschijnlijk pas in het begin van de 17e eeuw opgang. De vormontwikkeling van de ketel verloopt in tijd van kleine dubbelconische, via trechtervormige, naar grote ovoïde en kromkopmodellen. Op de hiel werden vaak hielmerken en bijmerken geplaatst om de maker, kwaliteit en herkomst aan te geven. Op basis van de vorm en de merken is het mogelijk om de pijpenkoppen relatief scherp te dateren. Er zijn zeven fragmenten van pijpen aangetroffen. Twee ovoïde vormige pijpenkoppen vertonen bijmerken met het schild van ’s-Hertogenbosch. Als hielmerk is een gekroonde 66 (v. 2) en een gekroonde 77 (v.5) aangebracht. Opvallend is dat dit in principe merken uit Gouda zijn. Het Goudse merkenrecht was echter alleen beschermd binnen Holland en niet binnen Brabant. Op basis van de datering van de ketelvorm komen slechts enkele pijpenbakkers in aanmerking: de pijpenmakers L. Eras en J.N. Coolen 1810-1811 en later alleen L. Eras in de periode 1811-1863. Bekend is dat deze pijpenmaker(s) eerder genoemde merken uit Gouda kopieerden. Op basis van het bovenstaande is een datering tussen 1810-1863 voor deze pijpen het meest waarschijnlijk. Er is één pijpenkop aangetroffen met het wapen van Gouda als bijmerk (v. 3). Het hielmerk was te zwaar beschadigd om te herkennen. De ovoïde vorm van de ketel wijst op een datering van na het tweede kwart van de 18e eeuw. Van een ander ketelfragment is alleen de ovoïde ketelvorm te bepalen (v. 12). In hetzelfde vondstnummer is ook een gedecoreerde pijpensteel aangetroffen. De decoratie bestaat uit een rij gestempelde Franse lelies. Een ander fragment had verder geen daterende kenmerken (v. 13).
6.5.7 Datering van de sporen en lagen per periode Vroege en late middeleeuwen (450 tot de 14e eeuw) Bovenste dekzandlaag (S5030)
Tabel 6.1 V.
Aardewerkbaksel
Object
Type
Aantal Datering vroeg
Datering laat
29
Kempisch zandaarde-werk? pot
1 1125
1400
35
indet
onbepaald
2 450
1000
35
Mayen
onbepaald
my-indet-
1 750
900
39
indet
onbepaald
3 450
1300
40
indet
onbepaald
1 450
1300
41
Mayen
onbepaald
my-indet-
2 750
900
41
indet
onbepaald
4 450
1300
42
indet
onbepaald
3 450
1000
42
Mayen
onbepaald
my-indet-
1 750
900
Determinatie en datering van scherven uit dekzandlaag S5030.
Resultaten Terp Heinis 59
In de dekzandlaag zijn 18 aardewerkscherven aangetroffen (tabel 6.1). Het betroffen vooral kleine verweerde en daarom moeilijk scherp te determineren fragmenten. Op basis van baksels waren zowel vroegere (Romeins en ouder) als latere (nieuwe tijd) dateringen uit te sluiten. Acht scherven kunnen niet scherper gedateerd worden dan de periode vanaf begin vroege middeleeuwen tot ca. eind 13e, begin 14e eeuw. De helft van het materiaal is met redelijke zekerheid in de vroege middeleeuwen te plaatsen. Zo zijn er enkele scherven uit Mayen aanwezig die uit de Karolingische periode dateren. Het meest recent is een (waarschijnlijke) scherf van het zogenoemde Kempische zandaardewerk dat vanaf het tweede kwart 12e eeuw tot en met de 14e eeuw werd geproduceerd. Dit zou de sluitdatum van de dekzandlaag in dezelfde periode plaatsen. Het is echter niet uitgesloten de scherf een verontreiniging betreft die door natuurlijke bodemwerking van de bovenliggende laag in de dekzandlaag is terecht gekomen. Het betreft namelijk de enige scherf die met redelijke zekerheid uit de late middeleeuwen dateert; andere voor deze periode typische baksels (zoals Pingsdorf) ontbreken. Als men de scherf Kempisch zandaardewerk buiten beschouwing laat, is een datering in de tweede helft van de 8e tot en met 9e eeuw het meest waarschijnlijk.
Stuifzandpakket (S5020)
Tabel 6.2
Determinatie en datering van scherven uit stuifzandpakket S5020.
V.
aardewerk baksel object
type
63
ruwwandig
onbepaald
aantal datering vroeg 1 -12
datering laat 450
63
onbepaald
onbepaald
3 450
1000
34
grijs
onbepaald
1 900
1000
34
blauwgrijs
onbepaald
bg-indet-
4 900
1225
34
onbepaald
onbepaald
11 700
1300
34
pingsdorf
kogelpot
pi-kog-
1 900
1200
66
onbepaald
onbepaald
2 450
1300
66
onbepaald
onbepaald
2 0
1900
66
ruwwandig
onbepaald
rw-indet-
3 450
750
65
pingsdorf
onbepaald
pi-indet-
1 900
1200
65
blauwgrijs
onbepaald
bg-indet-
1 900
1225
65
onbepaald
onbepaald
1 500
1000
30
onbepaald
onbepaald
4 450
1300
30
blauwgrijs
onbepaald
bg-indet-
4 900
1225
30
walderberg
onbepaald
wb-indet-
1 700
900
30
pingsdorf
onbepaald
pi-indet-
3 900
1200
30
gladwandig
deksel
1 -12
450
62
indet
onbepaald
2 450
1000
6
pingsdorf
onbepaald
pi-indet-
1 900
1200
62
indet
onbepaald
3 450
1250
62
ruwwandig
onbepaald
rw-indet-
1 450
1000
62
blauwgrijs
onbepaald
bg-indet-
1 900
1225
30
onbepaald
onbepaald
1 -12
450
In de stuifzandlaag zijn 53 fragmenten aardewerk aangetroffen (tabel 6.2). Het betreft hoofdzakelijk sterk verweerd materiaal uit de Romeinse tijd, vroege middeleeuwen en uit de eerste helft van de late middeleeuwen (LMEA). Enkele scherven uit de Romeinse periode waren afkomstig van een gladwandige deksel en van ruwwandig aardewerk. Van een verweerde derde scherf wordt vermoed dat het ook een Romeins baksel betreft. Twee opvallende vroegmiddeleeuwse scherven betreffen een fragment afkomstig uit Walderberg, dat in de 8e of 9e eeuw geplaatst
60 Aanleg Máximakanaal
kan worden, en een scherf Duisburg-aardewerk uit de 10e eeuw. Tot de jongste (met enige zekerheid gedetermineerde) scherven behoren zes fragmenten Pingsdorf-aardewerk en tien scherven blauwgrijs aardewerk, die van de 10e tot en met de 12e respectievelijk eerste kwart 13e eeuw gedateerd kunnen worden. Van de niet nader te determineren fragmenten zijn er 17 die mogelijk tot het kogelpotbaksel of een lokale variant daarvan zijn te rekenen. Gezien het geheel ontbreken van zowel (gedraaid) grijs- en roodbakkend aardewerk, als proto- en bijna-steengoed is een sluitdatering voor de 13e eeuw voor de stuifzandlaag het meest waarschijnlijk.
Akkerlaag (S40) V.
aardewerk baksel
object
type
27
onbepaald
onbepaald
aantal datering vroeg datering laat 5
27
onbepaald
onbepaald
2 700
1300
27
onbepaald
onbepaald
1 500
1500
38
rood
onbepaald
2 500
1300
64
onbepaald
onbepaald
7
64
kogelpot
onbepaald
kp-indet-
5 800
1300
64
blauwgrijs
onbepaald
bg-indet-
1 900
1225
64
grijsbakkend
onbepaald
g-indet-
1 1250
1500
64
steengoed
onbepaald
s1-indet-
1 1280
1400
64
ruwwandig
onbepaald
rw-indet-
2 450
1000
64
Mayen
onbepaald
my-indet-
1 750
900
Ook uit de akkerlaag is materiaal uit de vroege en late middeleeuwen verzameld (tabel 6.3). Eén scherf ruwwandig aardewerk en één scherf van een Mayen-baksel zijn in de vroege middeleeuwen te plaatsen. Elf andere scherven zijn niet scherper te dateren dan middeleeuws. Twee scherven (gedraaid grijsbakkend aardewerk en een fragment ongeglazuurde steengoed) zijn vanaf de tweede helft van de 13e eeuw te dateren. Dertien fragmenten zijn dusdanig verweerd en klein dat deze niet in aanmerking voor nadere determinatie. Op basis van het voorkomen van scherf blauwgrijs aardewerk van mogelijk een Paffrath-baksel en een fragment ongeglazuurd steengoed in het vondstmateriaal is een datering van de akkerlaag vanaf het tweede kwart tot in het vierde kwart van de 13e eeuw het meest waarschijnlijk. Het ontbreken van gedraaid roodbakkend aardewerk dat vanaf en vooral na de 13e eeuw opkomt, ondersteunt deze datering.
Late middeleeuwen (14e-15e eeuw) Greppel (S41) In dit spoor zijn twee scherven aardewerk aangetroffen: één scherf blauwgrijs aardewerk dat niet scherper is te dateren dan van de 11e tot en met 14e eeuw en een fragment van een ongeglazuurd steengoed kan met oranje blos dat hoofdzakelijk in de 15e eeuw voorkwam. Op basis van deze laatste scherf dateert de greppel waarschijnlijk uit de 15e eeuw.
Greppel (S110) Bij het onderzoek is in deze greppel één fragment grijsbakkend aardewerk aangetroffen. De scherf is niet scherper te dateren dan de periode tweede helft 13e eeuw tot en met 15e eeuw.
Tabel 6.3
Determinatie en datering van scherven uit akkerlaag S40.
Resultaten Terp Heinis 61
Waterput (S100)
Tabel 6.4
Determinatie en datering van scherven uit waterput S100.
V.
vulling
aardewerk baksel
object
type
43
1
grijsbakkend
onbepaald
g-indet-
aantal datering vroeg 1 1250
datering laat 1500
61
4
grijsbakkend
onbepaald
g-indet-
1 1300
1500
61
4
blauwgrijs
onbepaald
bg-indet-
1 1000
1500
61
4
grijsbakkend
onbepaald
g-indet-
2 1250
1450
60
5
grijsbakkend
onbepaald
g-indet-
2 1250
1500
59
7
roodbakkend
onbepaald
r-indet-
1 1250
1500
Bij het onderzoek zijn uit de insteek van de eerste gebruiksfase (vulling 4) drie scherven grijsbakkend en één scherf blauwgrijs aardewerk verzameld (tabel 6.4). Het fragment blauwgrijs aardewerk betreft een bodemfragment met een relatief fijn gemagerd baksel waardoor niet met zekerheid is uit te sluiten dat het hier om een grijsbakkende scherf gaat.48 Op basis van het grijsbakkende aardewerk is de insteek niet scherper te dateren dan de periode 14e tot eerste helft 15e eeuw. Dit sluit aan bij de 14C-datering van een beschoeiingsplag tussen 1285 en 1397 (635 BP ± 30).49 In de insteek van de tweede gebruiksfase zijn in vulling 5 twee scherven grijsbakkend aardewerk aangetroffen, die niet scherper zijn te dateren dan de periode tweede helft 13e eeuw tot en met de 15e eeuw. Uit het dempingspakket (vulling 7) van de waterput is een sterk verweerde roodbakkende scherf van een grape afkomstig. Uitgaande van de relatief dunne wand en het helder oranje baksel wordt een datering in de late middeleeuwen vermoed. In de nazak (vulling 1) is tenslotte een grijsbakkende scherf gevonden. Het aardewerk is niet scherper te dateren dan de periode tweede helft 13e eeuw tot en met de 15e eeuw. Uitgaande van deze datering en de stratigrafische positie (boven de vullingen van gebruiksfase 1) ligt een 15e-eeuwse datering voor de tweede gebruiksfase het meest voor de hand.
Nieuwe tijd fase 1 (16e of 17e eeuw) Kuil (S28) In deze kuil is één klein fragment roodbakkend aardewerk aangetroffen, dat niet scherper gedateerd kan worden dan de periode 16e tot en met de 18e eeuw.
Kuil (S31) Er zijn drie fragmenten roodbakkend en één scherf grijsbakkend aardewerk aangetroffen. Op basis van de uitvoering van het roodbakkend aardewerk en de aanwezigheid van een grijsbakkende scherf is een datering in de 16e eeuw voor deze kuil het meest waarschijnlijk.
Kuil (S32) Er is één fragment roodbakkend aardewerk en één fragment geglazuurd steengoed verzameld. Het fragment roodbakkend kan op basis van de uitvoering tot en met
48 Bij het vormen van de bodem kan door het met de hand aandrukken en vastzetten van bijvoorbeeld een standring het moeilijk zijn om bij kleine fragmenten handgevormd en gedraaide voorwerpen te onderscheiden (in dit geval respectievelijk van blauwgrijs aardewerk en grijsbakkend aardewerk). Men is dan afhankelijk van het baksel. In deze periode komen echter ook fijngemagerde handgevormde vormen voor zodat ook op basis hiervan het soms geen uitsluitsel gegeven kan worden. 49 GR-56504.
62
Aanleg Máximakanaal
de 16e eeuw gedateerd worden. Het steengoed is geglazuurd met een zogenoemd pantervelmotief van zoutglazuur met ijzerengobe. Deze decoratie verschijnt pas vanaf de 16e eeuw. Gezien de overlap is een datering van de kuil in de 16e eeuw het meest waarschijnlijk.
Kuil (S35) Er is één fragment roodbakkend aardewerk aangetroffen. Het fragment is niet scherper te dateren dan 15e eeuw of later.
Kuil (S46) V.
aardewerk baksel object
31 steengoed
indet
type
aantal scherven datering vroeg
datering laat
s2-indet-
1 1500
1700
13 1400
1600
31 roodbakkend
indet
r-indet-
31 roodbakkend
pot
r-pot-
2 1500
1700
31 roodbakkend
pot
r-pot-
10 1500
1700
31 roodbakkend
pot
r-pot-
22 1500
1600
57 roodbakkend
kom
r-kom-
1 1500
1700
57 roodbakkend
indet
r-indet-
11 1500
1700
57 steengoed
kan
s2-kan-
1 1500
1700
57 steengoed
indet
s2-indet-
2 1500
1700
Tabel 6.5
Determinatie en datering van scherven uit kuil S46.
In deze kuil zijn 63 scherven aardewerk aangetroffen (tabel 6.5). Het betreft met 59 fragmenten hoofdzakelijk roodbakkend aardewerk. Verder zijn 4 fragmenten geglazuurd steengoed geteld. Van het roodbakkend aardewerk zijn 22 afkomstig van één pot gedecoreerd met horizontale draairillen en rozetten van duimindrukken. Op basis van de decoratie is de pot waarschijnlijk in de 16e eeuw te plaatsen. Het overige materiaal (zowel steengoed als roodbakkend) kan niet scherper gedateerd worden dan 16e- of 17e-eeuws. Gezien de pot dateert de kuil waarschijnlijk uit de 16e eeuw.
Nieuwe tijd fase 2 (18e tot 19e eeuw) Ophogingspakket (S5005) V.
aardewerk baksel
object
type
2
witbakkend
kachelpan
w-kap-2
aantal datering vroeg 22 1750
datering laat 1850
2
roodbakkend
onbepaald
r-indet-
1 1700
1900
2
industrieel zwart
onbepaald
iz-indet-
1 1775
1900
3
roodbakkend
bord
r-bor-
5 1675
1800
3
roodbakkend
kachelpan
r-kap-
7 1700
1900
3
roodbakkend
onbepaald
r-indet-
1 1600
1900
3
industrieel wit
bord
iw-bor-
3 1790
1900
3
steengoed
pot
s2-pot-
1 1500
1900
7
roodbakkend
bord
r-bor-
1 1675
1800
2
pijpaarde
pijp
1 1810
1863
3
pijpaarde
pijp
2 1730
1900
5
pijpaarde
pijp
1 1810
1863
45
industrieel wit
bord
iw-bor-
1 1790
Het aardewerk uit het ophogingspakket bestaat, op enkele uitzondering na, uit materiaal met een datering die doorloopt tot in de 19e of 20e eeuw (tabel 6.6). Diverse vondsten kunnen scherper gedateerd worden zoals een witbakkende kachelpan
Tabel 6.6
Determinatie en datering aardewerk aangetroffen in S5005/S109.
Resultaten Terp Heinis 63
uitgevoerd in Frankfurter waar. Deze is in de tweede helft 18e of eerste helft 19e eeuw te plaatsen. Het ontbreken van Faience enerzijds en het voorkomen van Industriële baksels anders maken een begindatering rond het einde van de 18e eeuw of later aannemelijk. Het scherpst gedateerd zijn twee ovoïde pijpenkoppen met hielmerken van de Bossche pijpenmaker L. Eras of L. Eras & J.N. Coolen. De pijpen hebben een hielmerk met respectievelijk een gekroonde 66 of een gekroonde 77. Beide hebben ook als bijmerk het wapenschild van ’s-Hertogenbosch. Op basis van de gebruiksperiode van deze pijpenmerken is het ophogingspakket in de periode 1810-1863 te plaatsen, waarbij op basis van het voorkomen van de kachelpan een datering vóór ca. 1850 het meest aannemelijk is.
Kuil (S29)
Tabel 6.7
Determinatie en datering van scherven uit kuil S29.
V.
vulling aardewerk baksel
object
type
aantal scherven datering vroeg
datering laat
13
1
roodbakkend
bord
r-bor-
2
1675
1800
13
1
roodbakkend
onbepaald
r-indet-
2
1250
1900
13
1
grijsbakkend
onbepaald
g-indet-
2
1250
1500
13
1
indet
onbepaald
1
-450
1500
13
1
industrieel wit
bord
iw-bor-
2
1780
1900
13
1
pijpaarde
pijp
1
1600
1900
20
1
roodbakkend
onbepaald
r-indet-
2
1600
1900
Uit de vulling van de kuil zijn 12 fragmenten aardewerk verzameld. Bij het roodbakkende aardewerk zijn twee fragmenten van een Nederrijns bord aanwezig. Deze zijn in de periode van het laatste kwart 17e tot het einde van de 18e eeuw te dateren. Verder zijn er ook twee fragmenten industrieel wit gezien. Industrieel wit komt vooral op in het laatste kwart van de 18e eeuw. Op basis van deze vondsten is een datering van de vulling in het laatste kwart van de 18e eeuw het meest waarschijnlijk.
Kuil (S33) Er zijn drie scherven roodbakkend en één scherf witbakkend aardewerk aangetroffen. Het fragment witbakkend aardewerk behoort tot het zogenaamde vlekkengoed. Deze decoratie komt voor vanaf de 18e eeuw. In combinatie met de uitvoering van het roodbakkende aardewerk is een datering in de 18e eeuw voor dit spoor het meest waarschijnlijk.
Kuil (S36) Uit de vulling zijn vijf scherven roodbakkend aardewerk afkomstig. Op basis van drie scherven van een Nederrijns bord kan het spoor in de periode vanaf het laatste kwart 17e tot en met de 18e eeuw geplaatst worden.
Muur (S5) van structuur 1 In de vulling aan de binnenzijde van muur S5 zijn een fragment roodbakkend aardewerk en een fragment Europees porselein aangetroffen. Op basis van deze laatste scherf is het gebruik (van een fase van ) van het gebouw vanaf de tweede helft 18e eeuw te dateren.
64 Aanleg Máximakanaal
Waterput (S2) V.
spoor
vulling
aardewerk baksel
object type
12
2
1
roodbakkend
indet
r-indet-
aantal datering vroeg 8 1500
datering laat 1700
12
2
1
roodbakkend
bord
r-bor-
1 1550
1750
12
2
1
faience
bord
f-bor-
2 1700
1780
12
2
1
pijpaarde
pijp
2 1730
1900
11
2
4
bijna steengoed
pot
s4-pot-
1 1250
1310
Tabel 6.7
Determinatie en datering van scherven uit waterput S2.
De oudste vulling (nr.4) bestaat uit het dempingspakket van de oudste waterputfase met baksteenbeschoeiing. In deze vulling is een scherf bijna steengoed aangetroffen. Uitgaande van de zeer vroege en afwijkende datering (tweede helft 13e, begin 14e eeuw) is deze scherf als opspit te beschouwen. De waterput is namelijk bij de aanleg vanuit de bovenkant van het 18e-19e-eeuwse ophogingspakket gegraven. Vermoedelijk is de scherf afkomstig uit het onderliggende stuifzandpakket of de akkerlaag. De jongste opvulling (nr. 1) van de waterput is op basis 2 fragmenten van een kleipijp, gedecoreerd met een gekroonde Franse lelie op de steel en een ovoïde ketel vanaf het tweede kwart van de 18e eeuw te dateren. De aanwezigheid van Faience en Industrieel wit wijst op een sluitdatering in het laatste kwart van de 18e eeuw.
Plaggenput (S19) V.
vulling aardewerk baksel
object
type
18
1
onbepaald
r-indet-
roodbakkend
aantal datering vroeg datering laat 4 1400
1600
18
1
roodbakkend
onbepaald
r-indet-
1 1500
1700
25
1
roodbakkend
onbepaald
r-indet-
18 1600
1800
25
1
roodbakkend
onbepaald
r-indet-
1 1600
1800
08
2
roodbakkend
onbepaald
r-indet-
3 1600
1900
De onderste, oudste opvullingslagen van de plaggenput hebben geen aardewerk opgeleverd (vullingen 4-6). De eerst volgende opvulling van de plaggenput met aardewerk bestaat uit het dempingspakket (vulling 2) waarin plaggen van de afgebroken plaggenbeschoeiing zijn gevonden (tabel 6.8). In vulling 2 waren drie scherven roodbakkend aardewerk aanwezig die niet scherper gedateerd konden worden dan de periode 16e eeuw tot en met 19e eeuw. Uitgaande van de stratigrafische positie van de plaggenput - ingegraven in de top van het ophogingspakket (put 1, vlak 1) - lijkt een datering in de 18e of zelfs 19e eeuw het meest aannemelijk. De afdekkende vulling 1 verkleint deze marge tot de 18e eeuw (zie onder). Het aardewerk uit bovenste vulling 1 bevat ook een tweedeling in de aardewerkdatering. In vulling 1 van de plaggenput zijn 24 scherven roodbakkend aardewerk verzameld. Enkele daarvan zijn in een periode 15e en 16e eeuw te dateren. Het merendeel van het aardewerk (18 scherven) is echter in de 17e of 18e eeuw te plaatsen op basis van het glazuur en het voorkomen van grapen in het vondstmateriaal. Deze laatste datering lijkt het meest aannemelijk voor vulling 1 gezien de stratigrafische positie. Het blijkt hier bovendien om een nazak te gaan.
6.5.8 Samenvatting en conclusie Op basis van de aardewerksoorten en kenmerken is het aardewerk in drie hoofdperioden te verdelen.
Tabel 6.8
Determinatie en datering van scherven uit plaggenput S19.
Resultaten Terp Heinis 65
Periode 1 (Romeinse tijd tot en met de 13e eeuw) De eerste periode is een enigszins diffuus: vanaf in ieder geval de Romeinse tijd tot en met de volle middeleeuwen (late middeleeuwen A). Het betreft over het algemeen kleine fragmenten zeer sterk verweerd materiaal dat vooral in de diverse stuiflagen (S5020) met akkerlaag (S40) en de toplaag van het onderliggende dekzand (S5030) is aangetroffen. In de lagen komen fragmenten uit zowel de Romeinse tijd als de volle middeleeuwen voor. Het aardewerk uit de Karolingische periode is echter het best vertegenwoordigd. De sporen van de eerste ontginningen in het dekzand (S5030) lijken dan ook een Karolingische datering te hebben. Een uitzondering geldt voor een mogelijk fragment Kempisch zandaardewerk dat minimaal uit de 12e eeuw dateert. Vraag is echter of het hier niet om een verontreiniging gaat die door bodemprocessen in deze laag is terecht gekomen. Het afdekkend stuifzandpakket (S5020) is op basis van het aanwezige aardewerk waarschijnlijk in de periode van de 10e tot en met de 12e eeuw te plaatsen. De akkerlaag (S40) die zich in het stuifzandpakket bevindt, lijkt uit te wijzen dat het proces van beakkering en stuiven tot in de 13e eeuw heeft geduurd. Door weer, wind en bodemwerking is al dit materiaal waarschijnlijk bij elkaar gekomen. Het oppervlak van de scherven is over het algemeen sterk beschadigd. De breuk is enigszins afgerond, maar minder dan het geval is bij verwering door water. Verwering door wind en stuifzand zijn de beste verklaring hiervoor. Hoewel hierdoor niet met zekerheid te zeggen is dat bewoning op de onderzochte locatie aanwezig is geweest, kan vermoed worden dat dit minimaal in de directe omgeving het geval was. Dit laatste lijkt vooral het geval voor de Romeinse tijd. Deze periode is namelijk ter plekke van Heinis slechts vertegenwoordigd door drie scherven.
Periode 2 (tweede helft van de late middeleeuwen) De tweede vertegenwoordigde periode is de late middeleeuwen. Het materiaal is over het algemeen afkomstig uit sporen die door het onderliggende (10e-13e-eeuwse) stuifzandpakket zijn uitgegraven. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om de periode late middeleeuwen B (1250-1500). Dit zou kunnen wijzen op een gat in de bewoning / activiteiten tussen de vroege / volle middeleeuwen en de late middeleeuwen. Het bijna niet voorkomen van proto-/bijna- en ongeglazuurd steengoed als ook het ontbreken van Maaslands (Andenne) aardewerk en waarschijnlijk ook Elmpt ondersteunt deze hypothese.
Periode 3 (16e-19e eeuw) De derde vertegenwoordigde periode is de nieuwe tijd met vondsten uit het ophogingspakket en de daarin uitgegraven sporen. Ofschoon er tijdens de begeleiding alleen aardewerk uit de 17e eeuw en jonger binnen het ophogingspakket is aangetroffen, moeten de eerste ophogingen toch al eerder plaats hebben gevonden. Dit blijkt uit kuilen (vooral S31-32) die op het eerste vlak (put 1) in het ophogingspakket zijn gevonden. Het aardewerk in de vulling wijst uit dat de kuilen in de 16e eeuw zijn uitgegraven en opgevuld. Rekening houdend met de sluitdatering (ca. 1500) van de sporen die in het onderliggende stuifzandpakket met akkerlaag zijn gegraven moeten de eerste ophogingen ook al in de 16e eeuw en mogelijk al in de (tweede helft van de) 15e eeuw hebben plaats gevonden. Uitgaande van het vondstmateriaal lag de nadruk van de ophogingen echter rond de 18e eeuw. Roodbakkend aardewerk sluit een iets eerdere datering niet uit, gezien het voorkomen van grapen; maar er zijn ook redelijk wat indicatoren voor de 18e eeuw of net daarna. Hierbij kan gedacht worden aan het fragment polychroom faience, een witbakkende kachelpan en het voorkomen van industrieel aardewerk. Enkele pijpenkoppen uit de periode 1810-1863 behoren tot de jongste scherp te dateren
66 Aanleg Máximakanaal
vondsten. Dit is opvallend aangezien sporen die in het ophogingspakket zijn gegraven, vooral aardewerk uit de 18e eeuw bevatten. Vermoedelijk is de 19e-eeuwse component in de ophoging als het jongste afval te beschouwen dat vanuit de subrecente bebouwing over het ophogingspakket verspreid is geraakt. Vermoedelijk was er op deze wijze zelfs in de 19e eeuw nog sprake van enige ophoging.
6.6 Metaal C. Nooijen
6.6.1 Inleiding Tijdens het onderzoek zijn 39 metalen voorwerpen aangetroffen. De vondsten bestaan vooral uit ijzeren spijkers (n= 11) en loden musketkogels (n= 9), hoofdzakelijk afkomstig uit het ophogingspakket (S5005) uit de nieuwe tijd. De diameter en het gewicht van de musketkogels zijn in tabel 6.9 weergegeven. Tijdens de evaluatie is geadviseerd om deze laatste twee categorieën niet verder uit te werken.50 In totaal zijn 10 voorwerpen geanalyseerd (zie bijlage 4). De conserveringstoestand van de geselecteerde voorwerpen is redelijk te noemen. Het metaal is licht tot matig gecorrodeerd. Geen van de vondsten is zodanig aangetast dat röntgenonderzoek nodig is voor de determinatie. v.
diameter (mm)
gewicht (g)
4
17,7
32,8
5
18,6
38
5
18,5
37,7
5
18,6
36,7
5
16,4
24,7
5
16,8
25,5
5
16,5
25,8
5
17
26,6
5
17
27,2
6.6.2 Resultaten Ophogingspakket uit de nieuwe tijd (laagspoor 5005 in put 1) De meerderheid van de metaalvondsten is afkomstig uit laagspoor 5005, een homogene ophogingslaag uit de nieuwe tijd die op grond van het aardewerk vanaf de 16e eeuw en vooral uit de 18e-19e stamt. De meest opmerkelijke voorwerpen hieronder zijn enkele kledingaccessoires en een mogelijk stukje gietafval. De kledingaccessoires bestaan uit drie gespen en een mogelijke riemverdeler. Alle gespen zijn in het bezit van een rechthoekige beugel. Eén incomplete gesp heeft een licht gebogen beugel die versierd is met een groef langs de rand (v.5.3, fig. 6.20 a). De 24 mm brede gespbeugel is gemaakt van een koperlegering, terwijl de naald van ijzer is. Dit is een gebruikelijke combinatie die waarschijnlijk voortkomt uit de maakwijze in combinatie met de benodigde sterkte. Ook gebruikelijk is dat de naald hier zelf geheel is weggeroest, met achterlating van een roestbrok op de as. De gesp dateert op grond van deze kenmerken uit de late 17e – 18e eeuw. De tweede gesp is niet versierd
50 Goddijn en Goossens 2012, 25.
Tabel 6.9
Diameter en gewicht van de musketkogels uit locatie Terp Heinis.
Resultaten Terp Heinis 67 Figuur 6.20
Metaal van locatie Terp Heinis.
0
5 cm
(v.5.4). De afmetingen zijn 32 (lengte) x 20 (breedte) x 2 (dikte) mm. Ook hier is van de naald slechts een roestbrok overgebleven. Dit exemplaar is waarschijnlijk wat ouder, gemaakt in de late 16e-17e eeuw. Van de derde gesp is de beugel slechts deels bewaard gebleven (v. 7.1, fig. 6.20 b). Zowel de binnen- als de buitenzijde van de beugel is gewelfd. De gesp is 38 mm breed. Waarschijnlijk is deze gesp afkomstig van een schoen uit de late 17e of de 18e eeuw. In deze tijd droeg men grote, versierde gespen bovenop de schoenen. De mogelijke riemverdeler is een eenvoudige ring, gemaakt van een koperlegering. Onder de vondsten is ook een munt aanwezig met een diameter van 21 mm (v 4.1). Het is een duit, geslagen in Holland in 1702. Op de voorzijde staat te lezen: HOL LAN DIA 1702; op de achterzijde staat de Leeuw in Hollandse Tuin (fig. 6.20 c). Door het gebruik is de duit behoorlijk gesleten. Ten slotte is er een stuk lood te noemen met de volgende afmetingen: 42 (l) x 38 (b) x 5 (d) mm; het gewicht is 24 g (v. 7.2). Het heeft grofweg de vorm van een kruis, waaraan verschillende vormeloze stukken lood vastzitten (fig. 6.20 d). Dit is waarschijnlijk niet een gebruiksvoorwerp, maar eerder een misgietsel of halffabricaat.
Stuifzand met spitsporen onder het ophogingspakket uit de nieuwe tijd (put 1, S5020) Een klein, rechthoekig beslagstuk, 25 (l) x 15 (b) x 0,5 (d) mm is voorzien van twee nagelgaatjes (v.33.1, fig. 6.20 e)). Het stuk is gemaakt van een dun plaatje koper en is niet versierd. Het kan afkomstig zijn van een riem, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. Op basis van de vorm is het stuk niet goed te dateren. Vanwege de laatmiddel-
68 Aanleg Máximakanaal
eeuwse ouderdom van het meeste begeleidende aardewerk uit het stuifzandpakket is een datering in de (late) middeleeuwen echter zeer waarschijnlijk.
Een waterput (S2) ten zuiden van het hoofdgebouw uit de nieuwe tijd (18e eeuw) In de vulling van een waterput ten zuiden van het hoofdgebouw is een breekijzer van 481 g gevonden ( v.11.1). Het ijzer is niet compleet: één uiteinde is afgebroken. Het andere uiteinde is uitgesmeed tot een platte verbreding met een opening in het midden. Aardewerk uit de opvulling van de put dateert uit de 18e eeuw.
Interpretatie Metaalvondsten kunnen antwoord geven op verschillende onderzoeksvragen, vooral vragen die betrekking hebben op de aard en datering van de vindplaats en de sociale status van de bewoners of gebruikers. In het geval van locatie Terp Heinis zijn de vondsten voor het grootste deel afkomstig uit een ophogingslaag. De herkomst van de grond is niet bekend. De voorwerpen in de ophoging zijn daarom niet exclusief te verbinden met de bewoning van het terrein, maar ook met de periode eraan voorafgaand. De ouderdom van de voorwerpen geven een indicatie van de periode waarin het terrein is opgehoogd. De voorwerpen dateren uit de (16e-) 17e en 18e eeuw. Gezien de aanwezigheid van een duit uit 1702, vond (een deel van) de ophoging waarschijnlijk in de 18e eeuw plaats.
6.7 Botanische resten E.E. van Hees
6.7.1 Pollenonderzoek Tijdens het veldwerk zijn voor botanisch onderzoek grondmonsters genomen uit een laag met ploegsporen (nummer S5020), vermoedelijk een akkerlaag, met een middeleeuwse datering (10e-13e eeuw). Twee pollenbakken met v.77 en 78 uit het stuifzandpakket (S5020) zijn elk op twee dieptes met een humeus niveau bemonsterd en onderzocht op pollen (zie pollenbakken in fig. 3.10).
Resultaten De preparaten bleken geen pollen te bevatten. Er waren wel Lycopodiumsporen zichtbaar, wat aantoont dat het pollen niet tijdens de bereiding is verdwenen. De conclusie luidt dan ook dat de residuen geen fossiele (micro-) resten bevatten. De monsters kwamen dan ook niet in aanmerking voor nadere analyse.
6.7.2 Macroresten Drie monsters uit waterput S100 (datering 14e tot 15e eeuw) zijn onderzocht op macroresten (zie fig. 6.2 en fig. 6.5). De waterput kenmerkt zich door twee gebruiksfasen. Het monster met v.53 komt uit de bovenkant van de opvulling van fase 2 (vulling 9 van de tonput, 15e eeuw); v.54 uit de onderkant van deze vulling. Het derde monster met v.55, is afkomstig uit een plag van de humeuze plaggenwand uit fase 1 van de waterput (14e tot eerste helft 15e eeuw).
Resultaten Terp Heinis 69
Resultaten De onderkant van de waterputvulling uit fase 2 (v.54) bleek na inventarisatie zowel in kwantiteit als ook in diversiteit zeer arm aan zaden en is daarom niet verder geanalyseerd. De overige monsters (v.53 en v.55) waren wel geschikt voor analyse. Het sediment waaruit de monsters zijn genomen, was doordrenkt met water en enkele botanische resten daaruit zijn verkoold. De conservering van de macroresten was over het algemeen goed. De nat geconserveerde zaden en vruchten zijn weinig gefragmenteerd.
Gekweekte gewassen In het monster uit de bovenkant van de waterputvulling uit fase 2 (v. 53) is onder andere boekweit (Fagopyrum esculentum) (fig. 6.21) aangetroffen. Boekweit is geen graangewas, maar er kan wel meel van worden gemaakt. Het verbouwen van boekweit gebeurde vanaf de Karolingische tijd op kleine schaal, maar in de 15e eeuw was dit zo algemeen dat boekweit als betaalmiddel in natura kon worden ingezet. Volgens historische bronnen verschijnt boekweit in ’s-Hertogenbosch in de tweede helft van de 14e eeuw op het menu. In de 17e en 18e eeuw werd boekweit massaal verbouwd op schrale zandgronden en afgebrand hoogveen, de zogenaamde boekweitbrandcultuur. In sedimenten uit de late middeleeuwen bevatten de zandige bodems meestal grote hoeveelheden boekweit. Algemeen gedijt boekweit op stikstofrijke zandgronden. Er zijn in deze vulling ook zaden van maanzaad (Papaver somniferum) aangetroffen, deze wijzen op het gebruik van maanzaad als specerij, voeding of als kalmerend en pijnstillend geneesmiddel. Maanzaad werd veel verbouwd vanwege de oliehoudende zaden. Een ander voedselgewas dat hier is vertegenwoordigd door enkele zaden is de biet (Beta vulgaris). Van nature komt deze plant alleen aan de kust voor; dat de zaden hier in het binnenland zijn gevonden wijst op de verbouw ervan. In Archeobotanica uit ’s Hertogenbosch worden de drie bovenstaande cultuurgewassen beschreven.
Figuur 6.21
Boekweitresten uit v.53 van waterput 100.
70
Aanleg Máximakanaal
Ze zijn bovendien alle opgenomen in de soortenlijsten die in dit werk worden vermeld, wat erop wijst dat deze gewassen ook elders in de omgeving van Terp Heinis zijn gevonden. Er is één verkoolde korrel van gerst aangetroffen (Hordeum vulgare). Dit betekent dat er op deze plek in elk geval gerst is verwerkt. Wat betreft de verbouw of consumptie is de kwantiteit te laag om hieraan conclusies te verbinden. In het monster dat afkomstig is uit de plaggenwand (v. 55) van fase 1 zijn geen gekweekte soorten aangetroffen.
Wilde planten Planten van akkers en droge ruigten In het monster uit de opvulling van de waterput (fase 2) is onder andere spurrie (Spergula arvensis) aangetroffen dat soms wordt gezien als een overgangsgewas. De plant komt van nature voor in Nederland, maar wordt ook wel verbouwd op braakliggende (rogge) akkers om te dienen als veevoer of noodrantsoen. In deze vulling zijn daarnaast andere typische akkerplanten gevonden zoals vogelmuur (Stellaria media), zwaluwtong (Fallopia convolvulus), akkermelkdistel (Sonchus arvensis) melganzenvoet (Chenopodium album), zwarte nachtschade (Solanum nigrum), ruige klaproos (Papaver argemone), grote leeuwenklauw (Aphanes arvensis) en eenjarige hardbloem (Scleranthus annuus). Melde (Atriplex patula/prostrata en Atriplex littoralis/prostrata type) is van nature een kustplant, die in het binnenland voorkomt op stikstofrijke, vochtige bodems zoals rivieroevers, mesthopen en omgewerkte bermen. Herderstasje (Capsella bursa-pastoris) is net als gewoon varkensgras (Polygonum aviculare) een cultuurvolger. Gewoon varkensgras is een tredplant net als grote weegbree (Plantago major) die hier gevonden is. Het voorkomen van beklierde duizendknoop (Persicaria lapathifolia) kan duiden op verslemping van de bodem, maar de aanwezigheid van kleine brandnetel (Urtica urens) maakt dit onwaarschijnlijk. Laatstgenoemde duidt op de aanwezigheid van dierlijke mest. Ook kaasjeskruid (Malva sp.) gedijt op omgewerkte, stikstofrijke grond. In het monster uit de plaggenwand (fase 1) zijn geen akkerplanten of planten uit de omgeving van akkers gevonden. Planten van gestoorde plaatsen of open, vochtige tot natte, humusarme grond In het monster uit de waterputvulling komt kruipende boterbloem (Ranunculus repens) voor die een vochtige tot natte ondergrond verkiest. Groot bronkruid (Montia fontana) kan zelfs in stilstaand of zwak stromend water in brongebieden gedijen, maar komt ook voor op open plaatsen op natte oevers. Rus (Juncus articulatus type) groeit op open, natte plaatsen. De aanwezigheid van greppelrus (Juncus bufonius) wijst op het binnendringen van meststoffen. Waterkanten die rijk zijn aan stikstof vormen bovendien een ondergrond waar watermuur (Myosoton aquaticum) kan gedijen. In het monster uit de plaggenwand is borstelbies (Isolepis setacea) gevonden dat groeit op open, natte tot vochtige, vaak venige of lemige zandgrond. In dit monster is verder gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris) en zilverschoon (Potentilla anserina) aangetroffen. Waternavel groeit op natte, zwak zure grond in veenmoerassen, hooilanden of aan vennen en oevers. Zilverschoon (Potentilla anserina) groeit op natte tot vochtige, voedselrijke of brakke tot zilte grasgrond aan wegen en op akkers.
Resultaten Terp Heinis 71
Planten van zoete wateren en oevers In de vulling van de waterput (v. 53) zijn waterplanten aangetroffen zoals de waterranonkel (Ranunculus aquatilis type) en waterweegbree (Alisma sp.) die voorkomen in ondiep voedselrijk water. Oeverkruid (Littorella uniflora) kan ook onder water groeien, maar daar niet bloeien, waardoor er dan ook geen zaden geproduceerd worden. Oeverkruid groeit op open, droogvallende, voedselarme zandgrond, vooral aan oevers van vennen. Gewone waterbies (Eleocharis palustris) komt voor aan waterkanten, in vennen en moerasssen. Wolfspoot (Lycopus europaeus), watermunt (Mentha aquatica) en watertorkruid (Oenanthe aquatica) zijn planten die doornatte, zuurstofarme grond kunnen doorwortelen. Watertorkruid is kenmerkend voor standplaatsen met een wisselende waterstand en bovendien pionierend waar vee beplanting vertrapt. Wolfspoot groeit op natte, meestal stikstofrijke, niet te zware grond en is vooral gevonden in het plagmonster. Het is de enige vertegenwoordiger van deze ecologische groep in dit monster (v.55). Planten van bemeste graslanden op matig voedselrijke tot voedselrijke, vochtige tot natte grond In het monster uit de waterputvulling (v.53) is het madeliefje (Bellis perennis) gevonden, dat voorkomt op vochtige, voedselrijke, betreden, beweide of vaak gemaaide grasgrond. Echte koekoeksbloem (Silene flos-cuculi) gedijt ook op natte, matig voedselrijke grond in graslanden, vooral op veengrond en ook in lichte loofbossen. In het monster uit de plaggenwand is gewone brunel (Prunella vulgaris) aangetroffen dat op vochtige, matig voedselrijke grond in grasland, bermen, afgravingen en aan bospaden groeit. Planten van droge graslanden en muren Deze ecologische groep is alleen in het monster uit de waterputvulling vertegenwoordigd met slechts twee soorten. Schapenzuring (Rumex acetosella) floreert bij een toename aan stikstof in de bodem, bijvoorbeeld door bemesting, en is te vinden op arm, zuur, droog en kalkarm zand en hoogveen en ook in akkers. Reigersbek (Erodium cicutarium) groeit op open, droge, matig voedselrijke zandgrond in akkers en bermen. Planten van heiden, vennen, schraallanden en kalkmoerassen In deze ecologische groep is de egelboterbloem (Ranunculus flammula) ondergebracht, die ’s winters ondiep onder water kan overleven en voorkomt met hier ook gevonden waternavel en zomprus. Egelboterbloem groeit over het algemeen op tamelijk open plaatsen, op zand-, veen- en leemgrond en soms op tamelijk stikstofrijke, kalkarme en min of meer zure bodems en is in beide monsters gevonden. In het monster uit de plaggenwand is verder onder andere pijpenstrootje (Molinia caerula) gevonden, dat groeit op natte tot vochtige, zure grond in heidevelden, langs vennen, in schraalllanden, bossen en hoog- en laagveenmoerassen. Deze omstandigheden zijn ook geschikt voor het groeien van trekrus (Juncus squarrosus), tormentil (Potentilla erecta) en struikheide (Calluna vulgaris), waarvan een verkoold takje is gevonden in de waterputvulling. Planten van kaalslagen, zomen en struwelen In de waterputvulling zijn stinkende gouwe (Chelidonium majus) en hondsdraf (Glechoma hederacea) gevonden, die algemeen voorkomen in licht beschaduwde, voedselrijke, matig droge, omgewerkte grond, lichte loofbossen en struikgewas langs rivieren.
72
Aanleg Máximakanaal
Planten van bossen In het sediment uit de plaggenwand is zachte berk (Betula pubescens) aangetroffen, die tot groei komt in droge tot vochtige, zure tot matig voedselrijke grond in loof- en naaldbossen, in moerassen, hoogvenen en op stenige plaatsen. Diversen De planten die behoren tot de kruisbloemenfamilie (Brassicaceae) produceren over het algemeen oliehoudende zaden die vaak door mensen worden benut. Hier is echter van deze familie maar één zaadje gevonden dat bovendien niet verder gedetermineerd kon worden, daarom kunnen er hier geen conclusies aan verbonden worden. Doordat de determinatie van hoornbloem (Cerastium sp.) en viooltje (Viola sp.) beperkt is tot niveau van geslacht, kan er niets gezegd worden over de vegetatie of het landschap aangezien de verschillende soorten binnen deze geslachten op diverse plaatsen voorkomen. Van zegges (Carex sp.) en russen (Juncus articulatis type) zijn meerdere zaden gevonden. Deze planten zijn, net als straatgras (Poa annua) echter heel algemeen en produceren bovendien veel zaden. Hun aanwezigheid wijst wel op het voorkomen van een open landschap met vochtige ondergrond vooral in het plagmonster. Het voorkomen van veenmos (Sphagnum sp.) wijst op een natte, enigszins zure bodem waaruit de plag is gestoken.
6.7.3 Conclusie In de opvulling van waterput S100 uit de 15e eeuw overheersen de akkerplanten. Vermoedelijk is er in de nabije omgeving boekweit verbouwd, dat op de zandgronden in deze regio in de late middeleeuwen algemeen werd verbouwd. Naast rogge vormde boekweit van de 13e tot in de 17e eeuw de belangrijkste meelleverancier. Ook biet en maanzaad zijn aangetroffen als gekweekte soorten. Biet werd, anders dan boekweit en maanzaad, niet verbouwd vanwege de zaden, maar voor de knollen of het blad. Dat er van deze plant hier toch zaden zijn aangetroffen, kan wijzen op uitsluitend consumptie van de bladeren. Als de knollen in de grond achterblijven, vormen deze na het eerste jaar uitlopers; in het tweede jaar kan de plant gaan bloeien, waarna deze afsterft. De bloei van deze plant kan echter ook opzettelijk afgewacht zijn ten einde zaden te verkrijgen voor de continuïteit van de verbouw. Veel plantaardige voedingsmiddelen worden echter geoogst voordat er zaadvorming heeft plaatsgevonden. Doordat de pollenanalyse geen resultaten heeft opgeleverd, is er geen inzicht in wat er nog meer in de regio werd verbouwd. Ook zijn er diverse tredplanten en verkoolde zaden aangetroffen in de opvulling. Deze wijzen op een storingsmilieu of menselijke activiteit rond een nederzetting. Veel van de aangetroffen plantenresten in de vulling zijn stikstofminnend, dat kan wijzen op bemesting of de aanwezigheid van vee. De aanwezigheid van oeverkruid (Littorella uniflora), dat alleen bij of in water op schaarse zandgrond voorkomt, doet vermoeden dat er vennetjes met af en toe droogvallende oevers in het landschap waren waarin voedselarm water stond. Het is gissen hoe dit kruid in de waterput is terecht gekomen. Vermoedelijk is er sprake van contaminatie van de (onafgedekte) waterput door toedoen van mens (bijvoorbeeld met inbreng van een emmer), wind of dier (uit vacht). In de plag zijn gewassen aangetroffen die een open graslandvegetatie vertegenwoordigen op een natte en licht tot matig zure bodem. Dit beeld wordt versterkt doordat
Resultaten Terp Heinis 73
er weinig boomresten zoals knopschubben en zaden van planten uit struwelen en bosranden zijn aangetroffen en juist veel zaden van planten die in open landschappen gedijen zoals zegges. De in deze plag gevonden soorten zijn minder stikstofminnend dan die in de waterputvulling. Dit wijst erop dat de open plek waar de plaggen zijn gestoken, nauwelijks tot niet werd bemest. De natte soorten doen vermoeden dat de plag is gestoken in een landschap dat vergelijkbaar is met een beekdal: mogelijk het overgangsgebied van zandgronden naar de uiterwaarden van de Maas of zandgronden met een wat hogere grondwaterstand. Er zijn geen indicatoren dat de plag uit een heideveld afkomstig is. Mogelijk is het gebied waaruit de plag afkomstig is gemaaid, gebruikt als hooiland of licht begraasd. Dat het plagmonster armer is aan zaden dan de vulling, komt waarschijnlijk doordat de put, waarschijnlijk na het gebruik voor waterwinning, als dumpplek is gebruikt wat ook afgeleid kan worden aan het voorkomen van enkele verkoolde zaden in dit monster. Daarnaast kunnen zaden door de wind in de put terecht komen en zo hierin worden gevangen. Door de openheid van het landschap waar de plag uit komt heeft de wind vrij spel en zullen er over het algemeen weinig zaden in de bodem terecht komen. Hier zijn vooral zaden terecht gekomen van de planten die er lokaal zijn gegroeid. Zowel vegetatie als de verbouwde gewassen wijzen op een natte en schrale zandgrond rond Terp Heinis.
6.8 Hout C. Vermeeren
6.8.1 Inleiding Tijdens het onderzoek is hout uit twee waterputten, S100 (late middeleeuwen) en S2 (18e eeuw), geborgen en na waardering geanalyseerd. De resultaten van het houtonderzoek staan weergegeven in bijlage 6 en worden per context beschreven.
6.8.2 Resultaten Waterput S2 (v.9) uit de nieuwe tijd (18e eeuw): een karrenwiel Waterput S2 bestaat uit een uit bakstenen opgemetselde put waarin onderin een karrenwiel als fundering is gebruikt. De conservering van het wiel is matig. De buitendiameter is bijna 1,5 m (fig. 6.22). Het wiel is opgebouwd uit zeven delen, elk met twee spaken. De delen zijn aan elkaar vastgezet met pennen. Een enkele pen was zelf ook weer vastgezet (fig. 6.23), maar deze vastzetpennen waren niet standaard overal aanwezig. Ze waren soms door en door, soms blind eindigend. Om de spaken stevig vast te zetten, zijn ze voorzien van een wig (fig. 6.24). Alle delen van dit wiel zijn van eik (Quercus). De velgdelen zijn tussen de 64,5 en 75 cm lang (binnenlengte), 9 cm breed, 5 tot 6 cm dik en gebogen. Deze vorm is uit een groter stuk stam gehaald. Het hout is niet van een gebogen stam of tak zoals in scheepshout bijvoorbeeld vaak gebruikelijk is, en het is ook niet krom gemaakt. Alle velgdelen hebben stamcode 11a (zie bijlage 6), dat wil zeggen, (ongeveer) een kwart deel van een stam zonder de buitenkant. De velg is duidelijk gesleten door het gebruik. De spaken zijn weggekapt bij het hergebruik van het wiel. Wel is op de verbindingspennen binnen in het wiel, die beschermd waren tegen slijtage, te zien dat ze bewerkt zijn met een kleine bijl of een mes (fig. 6.25).
74
Aanleg Máximakanaal Figuur 6.22
Karrenwiel uit de fundering van waterput S2 (v.9).
Figuur 6.23
Detail van het karrenwiel (v.9) uit waterput S2 met onderin een pen die twee delen verbindt en rechts daarvan een restant van een spaak. Boven is een pen te zien met een gat voor een vastzetpen.
Figuur 6.24
Drie spaken met wiggen van het uit waterput S1.1.2 (v.9). De linkerspaak is op de wig uit elkaar gevallen.
Resultaten Terp Heinis 75 Figuur 6.25
Verbindingspen met bewerkingssporen uit het karrenwiel van waterput S2 (v.9).
Waterput S2.1.100 (v. 49, 50, 51, 52 en 56) uit de late middeleeuwen: twee karrenwielen en een ton Karrenwielen De fundering van deze waterput (in oorsprong fase 1) bestond uit twee horizontaal op elkaar gestapelde karrenwielen. De buitendiameter is iets verschillend (1,2-1,4 m), maar verder zijn ze bijzonder gelijkvormig in opbouw (fig. 6.26). Ze bestaan uit zes beukenhouten (Fagus sylvatica) velgdelen, die aan elkaar zijn gezet met eikenhouten pennen (zes stuks) die aan beide zijden taps toelopen: ca. 0,5 cm aan de zijkanten, tot 3 cm in het midden. Deze verbindingspennen zijn op hun beurt alle door en door vastgezet met kleine eiken pennen (twaalf stuks) (fig. 6.27 en fig. 6.29). In elk velgdeel zitten twee eiken spaken die voor de funderingsfunctie aan de binnenzijde zijn weggekapt. Aan de buitenzijde van het wiel waren ze gesleten, waardoor de houtsoort soms moeilijk vast te stellen was. In een deel van de spaken is een eiken wig of spie vastgesteld (fig. 6.28), die waarschijnlijk in alle spaken aanwezig was. Tussen de spaken is de velg dunner gemaakt door extra kanten te kappen (fig. 6.29 A/B/C). Daarmee is het dikste deel steeds waar de spaak zit (fig. 6.29A). De ene zijde is sterker bekapt (fig. 6.29B) dan de andere zijde (fig. 6.29C, soms is het daar nauwelijks zichtbaar). Of dit de binnen- of buitenzijde van het wiel is, is onduidelijk.
76
Aanleg Máximakanaal
Figuur 6.26
Twee karrenwielen die als fundering van waterput S100 zijn (her)gebruikt.
Figuur 6.27
Twee velgdelen (v. 56) uit een karrenwiel uit waterput S100, verbonden met een pen die aan beide kanten is vastgezet met twee kleine pennen.
Figuur 6.28
Uit elkaar gehaalde rest van een spaak met wig van een karrenwiel (v. 56) uit waterput S100. De buitenkant (rechts) is platgereden/gesleten.
Resultaten Terp Heinis 77
De spaken hebben fijne jaarringen, wat betekent dat het langzaam gegroeid, stevig hout is. Ze zijn iets schuin uit de boom gehaald. Of dit kwaliteitverhogend werkt is onbekend. De pennen die de velgdelen met elkaar verbinden, hebben wijde jaarringen, terwijl ook daar verwacht mag worden dat ze van goede kwaliteit moeten zijn. Mogelijk heeft dit te maken met het verschil in drukrichting dat de onderdelen moeten verdragen (spaken van boven, pennen van opzij). De velgdelen zijn hier, net als bij het vorige wiel, ook weer uit een groter deel van een boom gehaald. Hier werd echter zo nu en dan vastgesteld dat de oorspronkelijke boom iets krom was.
Figuur 6.29
A/B/C Velgdelen van een karrenwiel (v. 56) uit waterput S100, met dunner gekapte binnenkant tussen de spaken in. Dit is duidelijker op de ene zijde (B) dan de andere zijde (C). De pennen waarmee de verbindingspen van de velgdelen zijn vastgezet, zijn ook duidelijk zichtbaar.
A
B
C
78
Aanleg Máximakanaal Figuur 6.30
Gat in velg van een karrenwiel (v.56) uit waterput S100 voor een verbindingspen met bewerkingssporen van schroefboor en houtkrul (© C.Vermeeren, BIAX Consult).
Figuur 6.31 Het bovenste wiel (v.56) was goed geconserveerd. Het iets grotere onderste wiel (v. 49) heeft een aangekoekte laag van zand dat het onderzoek bemoeilijkte. Bij het bovenste wiel zijn in één van de gaten in de velg, waar de verbindingspen in vast zat, bijzondere bewerkingssporen bemerkt. Omdat dit deel zo goed binnen in het wiel beschermd zit, zijn de bewerkingssporen nog te zien op de pen, zoals ook bij het wiel met v.9 uit waterput S2. Hier is echter ook de fabricage van het gat goed zichtbaar. Dit is gemaakt met een schroefboor, waarvan de sporen op de bodem van het gat nog zichtbaar zijn. Zelfs de krullen van het uitboren zitten er nog in (fig. 6.30 en fig. 6.31). Een ton De ton die aan het begin van gebruiksfase 2 als beschoeiing boven op de wielen van de waterput is geplaatst, was voor minder dan de helft bewaard (zie fig. 6.5-6.7 en fig. 6.32-6.33). Het bovenste deel was weggerot. Het onderste deel was in redelijke staat. Hierop waren nog twee series van hoepels met windsel aanwezig. De achttien duigen zijn radiaal (stamcode 14a) uit een grote eik gehaald, wat op zich gunstig is voor dendrochronologische onderzoeksmogelijkheden (zie bijlage 6). Ook het aantal jaarringen was regelmatig meer dan honderd. Omdat spint echter ontbreekt en het een hergebruikte ton betreft, zou een eventuele datering niet meer zijn dan een (dubbelop) post quem. Toch zijn de twee beste duigen bemonsterd, omdat dendrochronologisch onderzoek ook het herkomstgebied van de ton kan opleveren. In een groot deel van de duigen werden kleine gaten met pennen aangetroffen (diameter 0,5 cm, fig. 6.34). Deze gaten dienden mogelijk om de inhoud van de ton te testen. Dat er zoveel van deze gaten zijn gevonden, zou hergebruik van de ton in een eerder stadium kunnen betekenen. Naast deze kleine gaten zijn er nog twee typen gevonden: • een spongat, dat gediend heeft om de inhoud uit de ton te krijgen (fig. 6.35). De stop die hier nog in zat was op ongebruikelijke wijze gemaakt. Normaal is een stop ‘dwars’/plat vervaardigd, maar in dit geval kwam het rechtop en tangentiaal uit de boom.
Detail van een houtkrul, teruggevonden in gat van een verbindingspen tussen velgdelen van een karrenwiel (v.56) uit waterput S100.
Resultaten Terp Heinis 79 Figuur 6.32
Restant van de ton op de fundering van karrenwiel, afkomstig uit de bodem van waterput S100.
Figuur 6.33
Overzicht van de duigen van de tonput (v.52) uit waterput S100).
Figuur 6.34
Twee duigen (v.52) met restant windsel en (test?) gat uit de tonbeschoeiing van waterput S100.
• twee gaten die buiten de groef, dus buiten de bodem/deksel van de ton zitten (fig. 6.36). Een mogelijke verklaring is dat ze gediend hebben om langere pennen door te steken die moeten voorkomen dat de bodem eruit valt.
80 Aanleg Máximakanaal Figuur 6.35
Duig met spongat en stop uit de tonbeschoeiing van waterput S100.
Figuur 6.36
Twee gaten met pennen buiten de groef van een duig uit de tonbeschoeiing van waterput S100 (© C.Vermeeren, BIAX Consult).
Figuur 6.37
Detail van de ton uit waterput S100 met resten van hoepelringen.
Resultaten Terp Heinis 81
De hoepels van zowel de bovenste als onderste ring zijn onderzocht. Zoals altijd betreft het gekliefde takken (diameters 3-4 cm) die net minder dan de helft van de omtrek zijn, dus zonder het hart (stamcode 12b, zie bijlage 6), wat ze sterk maakt. Er zijn verschillende houtsoorten gebruikt. Dit kan op twee dingen wijzen: er is materiaal gebruikt dat toevallig voorhanden was, of er is sprake van reparatie. In de bovenste ring zijn de onderzochte hoepels van eik, in de onderste van eik (Quercus) en berk (Betula). Beide hoepelringen zijn zoals gebruikelijk, vastgezet met windsel van gespleten wilgenteen (Salix, fig. 6.37).
6.8.3 Conclusies De als beschoeiing hergebruikte ton uit laatmiddeleeuwse waterput S100 past geheel in het beeld van de jongere perioden vanaf de Romeinse tijd. Tonnen zijn vrijwel altijd van eik of van naaldhout, hoepels meestal van hazelaar of es, maar ook wel, zoals hier, van jonge eikentakken en andere soorten. Opvallend is het grote aantal ‘test’-gaatjes in de duigen. Dit zou kunnen wijzen op een lang gebruik van de ton, voordat hij als beschoeiing dienst ging doen. Hierdoor is het hout minder geschikt voor een dendrochronologische datering. Voor bepaling van het oorspronkelijke herkomstgebied van het duigenhout blijft dit onderzoek echter wel degelijk interessant. Gebruik van wielen als fundering of versteviging in putten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd is onder andere bekend uit Sterksel, Breda, Berg en Donk, Den Haag en Delft. In middeleeuwse opgravingen van Naaldwijk en Leiden zijn wel onderdelen van wielen aangetroffen, maar betrof het weggegooid kapot materiaal en geen gebruik als fundering. Eik, maar ook es en iep zijn de gebruikelijke houtsoorten voor wielen vanaf de Romeinse tijd. Bij de wielen uit Sterksel, Breda, Berg en Donk en bij de Leidse naaf zijn alle onderdelen van eikenhout gemaakt. Het hier gevonden wiel van eikenhout past goed in dat beeld. De twee wielen van beukenhout uit Terp Heinis zijn grotendeels vergelijkbaar met één van de Haagse wielen van de opgraving Uithofslaan. Het gebruik van beukenhout voor de twee wielen van Terp Heinis en van elzenhout voor de velg en naaf uit Naaldwijk is een uitzondering. De twee wielen van Terp Heinis zijn zo gelijkvormig, dat ze mogelijk door de zelfde wagen/wielmaker zijn vervaardigd. Het eikenhouten wiel van de waterput uit de nieuwe tijd heeft mogelijk reparaties ondergaan, wat af te leiden is uit de onregelmatige aanwezigheid van vastzetpennen voor de verbindingspen. Bovendien zijn deze pennen soms door en door, en soms blind eindigend, wat ook geen regelmatig, te verwachten patroon is.
6.9 Conclusie De locatie Terp Heinis heeft vondstmateriaal opgeleverd uit de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen, afkomstig uit het dekzand en een afdekkend stuifzandpakket. Ploegsporen onder en in het stuifzandpakket wijzen uit dat het terrein in de eerste gebruiksfase als akker is ingericht. De verwijdering van de begroeiingen en de beakkering hebben tot de vorming van het stuifzand geleid. Het aardewerk uit deze lagen plaatst het proces van beakkering en verstuiven in de 10e tot en met de 13e eeuw.
82
Aanleg Máximakanaal
Elders in de regio zijn ook aanwijzingen voor ontginningen, vooral vanaf de 13e en 14e eeuw, zoals te Nijvelaar.51 Ze lijken samen te hangen met de opkomst van de stad ’s-Hertogenbosch. De bewoners in het achterland zullen zijn gestimuleerd om de monden van de burgers en ambachtslui in de grote stad te voeden. Dit beeld past in het model van een geïntensiveerde landbouw in relatie tot de groeiende stad tussen 1250 en 1500 op de Zuid-Nederlandse zandgronden. De eerste bewoning vindt pas in de volgende eeuw plaats. Deze lijkt samen te vallen met de aanleg van dijken in het gebied in de 14e eeuw. Huisplattegronden uit deze periode zijn niet aangetroffen, wel onder andere enkele greppels met paalkuilen en een waterput met twee gebruiksfasen (ca. 1300-1450 en ca. 1400-1500) die ingegraven zijn in het stuifzandpakket. De sporen lijken tot de zuidwesthoek van een achtererf of perceel te behoren. Ze wijzen op de nabijheid van een woonerf met huis. De plaggen uit de beschoeiingswand van de oudste fase van de waterput blijkt in een landschap met open, zurig, nat grasland gestoken te zijn: de lage dalen tussen de dekzandruggen, of de uiterwaarden van de Maas. Plantenresten wijzen uit dat dit landschap in de tweede gebruiksfase ook werd gebruikt om vee te weiden. De akkers waren vermoedelijk dichter bij de nederzetting te vinden. In de waterput zijn resten van boekweit gevonden dat vanaf de 15e eeuw veel werd verbouwd op de hogere, drogere en schralere zandgronden. Ook biet en maanzaad zijn als gekweekte soorten aangetoond. Het terrein is hierna mogelijk enkele decennia lang niet bewoond. In de loop van de 16e en mogelijk al vanaf het eind van de 15e eeuw, is het terrein voor het eerst opgehoogd met een zandpakket vermengd met wat aardewerk en puin. In dit ophogingspakket zijn de eerste bewoningssporen uit de periode 16e-begin 17e eeuw gevonden. Het terrein lijkt weer ingericht voor bewoning, al ontbreken (buiten enkele kuilenclusters) concrete nederzettingssporen zoals gebouwen. Hierna vond weer ophoging met zand plaats, mogelijk al vanaf de 17e eeuw. De bulk van het aardewerk plaatst de hoofdfase van de ophoging echter in de 18e eeuw. De herkomst van het aardewerk is onduidelijk. Het kan van de latere bewoning zijn of meegevoerd zijn met het ophogingszand. In diezelfde eeuw wordt een bakstenen huis of boerderij gebouwd die terug is te vinden is op historisch kaartmateriaal uit het begin van de 19e eeuw. De vondsten ter hoogte van het huis en uit de directe omgeving behoren tot de doorsnee gebruiksgoederen van mensen in het buitengebied (en van de doorsnee burgers uit de stad). Zo ontbreken in het goed vertegenwoordigde aardewerk aanwijzingen voor luxewaar. De meeste gebruiksvoorwerpen zullen niet lokaal door de bewoners zijn vervaardigd. Dergelijk materiaal was op de markt in de naburige stad ’s-Hertogenbosch te krijgen. Aan het eind van de 18e eeuw wordt vermoedelijk het oostelijke buurhuis gebouwd, de voorganger van de (voormalige) moderne bebouwing. Sporen hiervan ontbreken, vermoedelijk ten gevolge van latere verstoringen. Het terrein lijkt voorafgaand aan de bouw van het oostelijke huis eerst aan de oostzijde te zijn verhoogd met zand, zodat beide huizen op dezelfde hoogte stonden. Beide huizen zijn vervolgens (vermoedelijk na verschillende verbouwingen) tot in het begin van de 21e eeuw bewoond geweest. Uiteindelijk zijn de gesloopt in het kader van de aanleg van het Máximakanaal. Het meest verrassend is de opbouw van ‘Terp’ Heinis. In verschillende fasen van de nieuwe tijd is weliswaar sprake geweest van ophoging, maar de locatie is zeker geen terp te noemen. Vanwege het OCE-onderzoek is niet duidelijk hoeveel er precies is
51 Van der Leije 2014.
Resultaten Terp Heinis 83
opgehoogd, het gaat in ieder geval om meer dan een meter zand. In de profielen is te zien dat ook sprake is van inversie: de ‘bult’ van Heinis ook het resultaat van afgravingen in het omringende landschap in de 20e eeuw. Hierdoor lag vooral de bebouwing van de laatste bewoningsfase tot en met het begin van de 21e eeuw hoger dan de omgeving. Op basis van het AHN-bestand is zichtbaar dat de locatie Heinis ca. drie meter hoger ligt dan het omringende afgegraven land. Voorafgaand aan de afgravingen maakt Terp Heinis en omgeving nog deel uit van (de flank van) van een westelijke uitloper van de dekzandrug tussen Rosmalen en ’s-Hertogenbosch.
84 Aanleg Máximakanaal
Resultaten Overdijk 85
7
Resultaten locatie Overdijk 7.1 Inleiding De historische gegevens van de oorsprong van de Overdijk zijn vrij beperkt. Het is niet duidelijk wanneer de Overdijk werd aangelegd en wat de functie was. Volgens de naamgeving gaat het om een dijk. Deze ligt dermate verwijderd van water dat het de vraag is of deze een waterkerende functie had. Mogelijk is de Overdijk ontstaan tijdens het beleg van ’s-Hertogenbosch in 1629. De Overdijk heeft dezelfde oriëntatie als de linies in 1629 en ligt min of meer op dezelfde positie. Het is daarom vooral de vraag of de Overdijk tot deze linies behoort of hieruit is ontstaan. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek was de bestaande Overdijk nog als een verhoogde landweg van 1 m hoogte en 3 m breedte in het landschap aanwezig. Bij aanvang van het veldwerk - kort na het OCE-onderzoek - was de verhoging alleen nog in het westen te herkennen. Hier bleek het huidige maaiveld nog intact.
7.2 Resultaten Tijdens het onderzoek bleek de oorspronkelijke bodemopbouw over de gehele locatie Overdijk, inclusief de voornoemde westelijke zone, afgetopt. In het veld viel ook op dat de locatie beduidend lager lag dan de omringende huizen en overige gebouwen. Dit gold ook voor aangrenzende percelen (fig. 5.8). Hoogstwaarschijnlijk is de gehele omgeving in een recent verleden grootschalig afgegraven: de meest voor de hand liggende reden aanleiding is de nieuwbouw van woonwijken in ’s-Hertogenbosch na de Tweede Wereldoorlog. De afgravingen kunnen de afwezigheid van de verwachte archeologische sporen van de 17e-eeuwse linie of van de oude (Over)dijk verklaren. De huidige huizen lijken het oude niveau aan te geven, omdat deze beduidend hoger liggen dan het omringende land. Tijdens het bouwrijp maken van het terrein in november 2011 werd wel een kleine kanonskogel (ca. 2,5 kg) gevonden.
Figuur 7.1
Overzicht van put 2 met sporen van recente afgravingen.
86 Aanleg Máximakanaal
De hoge verstoringsgraad was vooral af te leiden uit de profielen. De vlakken van de proefsleuven bevatten ook de sporen van recente verstoringen. Vooral werkput 2 toont de gevolgen van de afgravingen ter hoogte van het Overdijktracé (fig. 7.1). Te midden van de verstoringen zijn twee greppels gevonden: de een west-oost en de andere zuidwest-noordoost georiënteerd. De greppels bleken scherp begrensd; de vulling vertoonde bovendien overeenkomst met de bouwvoor. Uitgaande van deze kenmerken en de ligging parallel aan de bestaande percelering, gaat het hier mogelijk om subrecente (percelerings)greppels. Eén aardewerk scherf (steengoed) uit één van de greppels lijkt deze in de 19e eeuw te plaatsen.
De huidige Overdijk is waarschijnlijk pas bij de recente afgravingen tot een verhoogd grondlichaam gevormd. De Overdijk is echter ook al eerder als landweg op de kadasterkaart van 1811-1832 te herkennen (fig. 7.2). Ook op jongere Bonnekaarten uit de tweede helft van de 19e eeuw staat de naam Overdijk al genoemd.
7.3 Conclusie Resten van een dijklichaam ontbreken op locatie Overdijk. Vermoedelijk is dit het gevolg van ontzandingen die ook hier na de Tweede Wereldoorlog hebben plaatsgevonden in het kader van de opbouw van ‘s-Hertogenbosch. De huidige Overdijk is waarschijnlijk dan ook slechts een rudiment (basis) van een oude dijk zoals deze is afgebeeld op 19e-eeuwse kaarten. Het rudiment is in het huidige landschap alleen nog te herkennen omdat de omgeving nog verder is afgegraven. Alleen de huidige bebouwing ligt nog op het oorspronkelijke niveau in vergelijking met het omringende land. De recent afgravingen verklaren ook de afwezigheid van de verwachte archeologische sporen en vondsten resten, zoals restanten van stellingen.
Resultaten Overdijk 87
N
0
100m
152700
152750
152800
Legenda (voormalige) bebouwing) perceling
N
412700
412700
412750
dekzand greppel
0
25m
152700
Figuur 7.2
412750
recente verstoring
152750
152800
De locatie Overdijk op de kadasterkaart van 1811-1832 met projectie van de putten en sporen (boven). Ter vergelijking is tevens de interpretatiekaart van de sporen toegevoegd (onder).
88 Aanleg Máximakanaal
Resultaten De Drieborgt 89
8
Resultaten locatie De Drieborgt 8.1 Inleiding Van deze locatie zijn iets meer historische gegevens bekend dan bij Overdijk. Zoals eerder beschreven zijn hier door de heemkundekring ‘Op Die Dunghen’ in het verleden scherven uit de 14e eeuw gevonden en is er een melding van mesolithisch vuursteen. De naam Drieborgt doet vermoeden dat hier een versterkt huis of een verdedigingswerk heeft gestaan (borgt = burcht). De oudst bekende schriftelijke melding dateert uit 1382, waarbij een huis op de ‘Drieborch’ verkocht wordt aan de erfgenamen van Wellen Truden. Bij het huis horen ‘die Calverhof’, ‘die Donck’ en ‘die Wijler’. Rond 1600 wordt het huis als een hofstad beschreven. Het is niet bekend wanneer het huis verdwijnt. Mogelijk gebeurt dit tijdens De Tachtigjarige Oorlog, een periode waarin veel kastelen en adellijke huizen met de grond worden gelijk gemaakt. Op locatie De Drieborgt is uiteindelijk maar één sleuf aangelegd in plaats van de geplande twee. Tijdens het OCE-onderzoek, voorafgaand aan het archeologisch onderzoek, is kort op de locatie gekeken. Al snel bleek de ondergrond in grote mate verstoord. In de later aangelegde sleuf zelf bleek het sporenbeeld iets anders, hoewel verstoringen ook hier in grote mate aanwezig waren.
Figuur 8.1
Sporenoverzicht van de locatie De Drieborgt. 153600
153625
153650
153625
153650
Legenda greppel kuil dekzand paalkuil recent bebouwing (voormalige) bebouwing 410900
410900
voormalige gierput
0
153600
410875
410875
N
10m
90 Aanleg Máximakanaal Figuur 8.2
Greppel en grondverbeteringskuilen vanuit het zuiden.
8.2 Resultaten
Bij het archeologisch onderzoek werden drie type sporen gevonden: een greppel, een paalkuil en meerdere langwerpige, ovale kuilen (fig. 8.1). De kuilen en paalkuil hadden een donker grijze vulling die afkomstig is van podzolbodems. Hieraan is te zien dat deze sporen zijn opgevuld met A/E-horizont van omgewerkte podzols. De podzol was dan ook nauwelijks nog aanwezig in de profielen. De kuilen zijn ongetwijfeld gebruikt als grondverbeteringskuilen. Deze deden dienst om de grond vruchtbaarder te maken en gewassen in te kweken of groeien. De kuilen waren vrij ondiep, maximaal 12 cm onder het opgravingsvlak. Archol heeft ook de locatie Nijvelaar ruim 600 m ten zuidoosten van de locatie De Drieborgt onderzocht. Ook hier zijn grondverbeteringskuilen gevonden; de kuilen blijken uit de 14e eeuw (vóór 1383) te dateren. Soortgelijke kuilen zijn ook aangetroffen op de naburige locatie Middelrode, eveneens uit de 14e eeuw. Mogelijk is het gebied in die periode ontgonnen en horen de grondverbeteringskuilen van De Drieborgt ook in deze periode thuis. De greppel had een WNW-OZO-oriëntatie. Bij het couperen van de greppel aan de rand van de opgravingssleuf bleek dat deze een diepte van 50 cm had, gemeten vanaf de onderkant van de bouwvoor. De greppel had een wat vuile opvulling, vergelijkbaar met de bouwvoor die op de greppel ligt (fig. 8.2). In geen enkel spoor werd vondstmateriaal aangetroffen. Een datering is daardoor niet duidelijk te geven. Uitgaande van de vulling en de ligging parallel aan percelering op historische kaarten uit de 19e eeuw, gaat het hier waarschijnlijk om een greppel uit de nieuwe tijd. Op het terrein ernaast is na de onderhavige begeleiding grootschalig archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hierbij is een knooppunt van wegen uit de periode late middeleeuwen tot en met derde kwart 20e eeuw aangesneden. De greppel zou op deze sporen kunnen aansluiten. Tijdens de opgraving zijn naast greppels, sloten en karrensporen ook aanwijzingen voor bewoning gevonden in de vorm van een grote hoeveelheid nederzettingsmateriaal - onder andere baksteen - , vlasrootkuilen en een
Resultaten De Drieborgt 91 Figuur 8.3
Kadasterkaart 1811-1832 van locatie De Drieborgt.
N
0
100m
waterput. Het geheel wijst op de nabijheid van een rijke nederzetting, mogelijk in de vorm van een omgrachte hoeve. De bewoning blijkt hier terug te gaan tot de periode eind 13e-begin 14e eeuw. Op de kadasterkaart van 1811-1832 is ter hoogte van de sleuf niets zichtbaar (fig. 8.3). Het perceel was in die tijd als gras- of akkerland in gebruik.
8.3 Conclusie De locatie De Drieborgt heeft een beperkt aantal sporen opgeleverd die vermoedelijk uit de late middeleeuwen of later stammen. Het is lastig om conclusies te trekken op basis van slechts een sleuf. Een opgraving van het aangrenzende terrein heeft wel duidelijke sporen (zoals sloten, bermgreppels) met een grote concentratie vondsten uit de late middeleeuwen opgeleverd. Op basis van de proefsleuf was dit niet te verwachten was. Dit heeft te maken met de sloop van de stallen, het OCE-onderzoek en ruiverkaveling in de jaren ’70. Zonder deze informatie zou de greppel eerder als verkavelingsgreppel uit de nieuwe tijd zijn te interpreteren.
92
Aanleg Máximakanaal
Synthese 93
9
Synthese M.A. Goddijn
9.1 Biografie van het onderzoeksgebied De onderzochte locaties Overdijk en De Drieborgt bleken recent verstoord door afgravingen. Hier zijn dan ook geen oude bewoningssporen uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd aangetroffen. De locatie Terp Heinis heeft de meest interessante sporen opgeleverd. Het meest opvallende van deze locatie is de bodemopbouw in relatie tot de bewoningsgeschiedenis. De voorheen voor deze locatie gehanteerd term ‘ terp’ blijkt niet correct. Op de locatie is namelijk geen terp aanwezig, maar is sprake van inversie. In plaats van een volledige ophoging van deze locatie ten opzichte van het omliggende maaiveld, is de locatie slechts gedeelte opgehoogd en is voornamelijk de omgeving afgegraven, waarna ’Terp Heinis’ is overgebleven. De afgravingen dateren uit de 20e eeuw. Ze hangen vermoedelijk samen met de bouw van de wijk de Vliert van ’s-Hertogenbosch (stadion en omgeving) na de Tweede Wereldoorlog. De gedachte van een terp is op zich niet vreemd. In de omgeving zijn deze zeker bekend. In de historische bronnen ontbreken echter aanwijzingen voor een terp. Daarin wordt niet gesproken over ’Terp Heinis’, maar over ‘Heinis’ of ‘Hennis’: (in dit geval met dijk) omheinde percelen land. Vermoedelijk vond de eerste, aangetoonde bewoning pas in de 14e eeuw plaats, gelijktijdig met de eerste dijkaanleg langs de Maas. Tot die tijd was het terrein op de flank van een westelijke uitloper van de dekzandrug tussen Rosmalen en ’s-Hertogenbosch alleen geschikt voor akkerbouw, al liep men regelmatig risico op het onderlopen van de akkers. De beakkering leidde bovendien regelmatig tot verstuivingen. Toen de dreiging van overstromingen grotendeels weg viel na de dijkaanleg, kwamen de omgevende zandgronden van Terp Heinis ook in aanmerking voor bewoning naast akkerbouw. Macroresten uit een waterput van de 14e-15e eeuwse bewoning wijzen op de verbouw van boekweit en vermoedelijk ook maanzaad en biet in de 15e eeuw. De plaggen voor de wand van de oudste bouwfase van de waterput uit de 14e eeuw blijken afkomstig uit één van de aangrenzende lagere delen in het landschap. Hier liet men mogelijk ook het vee weiden. Op andere, drogere plaatsen in de omgeving was al eerder bewoning mogelijk, zoals te De Drieborgt. Tijdens een opgraving op 60 m afstand van het onderhavige onderzoek zijn op deze locatie bewoningssporen en vondsten van een rijke nederzetting gevonden, waarvan de kern in de buurt moet liggen. De bewoning gaat terug tot het eind van de 13e of het begin van de 14e eeuw. Op locatie Nijvelaar ca. 600 m ten zuidoosten van De Drieborgt zijn weliswaar ook enkele vondsten uit deze periode gevonden; de eerste historische en meer concrete meldingen van bewoning dateren pas van een eeuw later. Dit sluit meer aan bij de start van de bewoning op Terp Heinis. In de regio wordt inmiddels echter wel de hypothese gehanteerd van opkomende gehuchten met boerenerven, akkers en vee in de buitengebieden rond ’s-Hertogenbosch vanaf de 13e eeuw. Dit verschijnsel is niet los te zien van de groeiende stad sinds de verlening van de stadsrechten in 1184: de groei van burgerbevolking deed de vraag naar voedsel immers toenemen.
94 Aanleg Máximakanaal
Na de laatmiddeleeuwse periode wordt de locatie Terp Heinis vanaf de 16e of mogelijk al vanaf het eind van de 15e eeuw voor het eerste wat opgehoogd. De meeste ophoging is echter in de 17e en vooral in de 18e eeuw ontstaan. Hierna is een huis of boerderij uit bakstenen op de ophoging gebouwd. De precieze datering is onbekend, maar het gebouw zal ook uit deze periode dateren. Aanwijzingen voor een lang hiaat in de bewoning vanaf het begin van de 17e eeuw in verband met het beleg van ’s-Hertogenbosch lijken te ontbreken op locatie Terp Heinis. Historische bronnen wijzen uit dat elders in de regio zoals De Drieborgt, de bewoning wel voor lange tijd stopte aan het begin van de 17e eeuw. Mogelijk was dit in het kader van de diverse oorlogsvoeringen en het beleg in 1629, omdat verschillende gehuchten en huizen obstakels in het schutsveld vormden. Ook ter hoogte van uitvalswegen zouden huizen en andere obstakels kunnen zijn geslecht ten behoeve van een beter zicht op de (eventueel naderende) vijand. De bewoning bij De Drieborgt werd pas aan het begin van het laatste kwart van de 20e eeuw hervat. Het voornoemde huis van Terp Heinis is op de kadasterkaart van 1811-1832 aangegeven. Ofschoon tastbare resten ontbreken (of zijn verstoord), vertonen de historische kaarten vanaf 1899 ook bebouwing direct ten oosten van dit huis. De twee huizen vormen sinds die tijd samen de voorgangers van de moderne bebouwing die hier tot voor kort nog op deze locatie hebben gestaan.
9.2 Beantwoording onderzoeksvragen Algemeen • Wat is de aard, omvang, kwaliteit en verloop van de archeologische sporen en sporenclusters? Op locatie Terp Heinis zijn vooral erfsporen (o.a. muurresten van gebouwen, greppels en waterputten) uit verschillende fasen van de (late) middeleeuwen en de nieuwe tijd gevonden. Ze zijn aangetroffen bovenin en direct onder een ophogingspakket uit de nieuwe tijd. Vooraf werd aangenomen dat het ophogingspakket de basis van een terp vormde. Aanwijzingen voor afgravingen (vooral in het oosten) van het plangebied en in de directe omgeving geven aan dat er geen sprake is van een echte (opgeworpen) terp. Waarschijnlijk is de bult van locatie Terp Heinis gevormd toen de omliggende percelen relatief dieper zijn afgegraven dan locatie Terp Heinis. De omvang van de sporen beperkt zich tot het hoger gelegen terrein. De sporen zijn vrij goed bewaard gebleken dankzij afdekkende ophogingslagen en de (voormalige) bebouwing. Alleen resten van de 18e eeuwse fase zijn door sloop aangetast. In de ondergrond is onder het grondwaterniveau hout en organische resten bewaard gebleven. Op de locaties Overdijk en De Drieborgt zijn nauwelijks sporen gevonden. Bij Overdijk heeft dit te maken met afgraving van het terrein. Bij De Drieborgt zijn sporen gevonden die te maken hebben met bouwland/moestuinen en verkaveling. Mogelijk sluit deze locatie aan op (verkavelings)sporen uit de naastgelegen opgraving, waardoor de greppel anders te interpreteren is. • Welke fasering is er binnen de sporen en sporenclusters van de vindplaats(-en) te onderscheiden? Op de locaties Terp Heinis zijn 4 hoofdfasen te onderscheiden. De eerste fase bestaat uit een gebruik als akkergrond, waarbij regelmatig stuifzand is gevormd. Deze fase dateert hoofdzakelijk uit de 10e tot en met de 13e eeuw. De tweede fase met enkele
Synthese 95
erfsporen begint in de 14e eeuw en loopt door tot in de 15e eeuw. De derde fase bestaat uit ophogingen (vermoedelijk vanaf de 16e eeuw, maar vooral in de 18e eeuw), gevolgd door de bouw van een huis of boerderij in de 18e eeuw. Aan het eind van de 19e eeuw volgde de bouw van een tweede huis direct ten oosten. De muren van de twee huizen zijn uiteindelijk gesloopt voor de moderne opvolgers uit de 20e en 21e eeuw. Op de andere locaties zijn geen fasen te onderscheiden. • Wat is de datering van de archeologische sporen en vondsten en tot welke typen of categorieën behoren zij? De archeologische sporen en vondsten van de locatie Terp Heinis dateren vanaf de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Het gaat hierbij om keramisch bouwmateriaal, metaal, aardewerk en hout. Op de locatie Overdijk is een vondst uit de 19e eeuw gedaan. Het gaat om aardewerk. Locatie De Drieborgt heeft geen vondsten opgeleverd en is daardoor lastiger te dateren. De sporen dateren waarschijnlijk uit de nieuwe tijd. • Wat is de relatie van de sporen en sporenclusters met de omgeving, waarbij zowel een verband met de historie en het landschap als het heden dient te worden gemaakt? De locatie Terp Heinis ligt van oorsprong op de flank van een westelijk uitloper van de dekzandrug Rosmalen-‘s-Hertogenbosch. De omgeving is recentelijk(vermoedelijk 20e eeuw) afgegraven, waardoor het reliëfverschil het beeld van een terp kan oproepen. Hier blijkt echter geen sprake van. Uit historische bronnen blijkt dat het gebied, ondanks de ligging op de voornoemde flank, altijd nat is geweest. Archeologisch gezien wordt dit beeld bevestigd. Nadat in het gebied dijken zijn aangelegd wordt de locatie pas bewoond. De locatie Overdijk is afgegraven, net als het omringende land. Van het originele landschap is niets bewaard gebleven. Op historisch kaartmateriaal staat een weg aangegeven, de Overdijk. De locatie De Drieborgt heeft sporen opgeleverd die als percelering en beakkering te interpreteren zijn. Op historisch kaartmateriaal is dit ook zo aangegeven, de locatie ligt in een akker- of weiland. • Wanneer zijn de archeologische sites / sporen in onbruik geraakt en op welke wijze heeft dit plaatsgevonden? De locatie Terp Heinis is tot op heden altijd bewoond gebleven. Op de overige locaties is niet echt sprake van een vindplaats. Een (eind)datering is daar niet te geven.
Landschap • Hoe zag het landschap en de vegetatie er uit gedurende alle fasen van bewoning en landgebruik in (de directe omgeving van) de onderzoekslocatie? De locatie Terp Heinis heeft altijd in een nat gebied gelegen, geteisterd door hoog water van de Maas. Pas na de aanleg van dijken in het gebied in de 14e eeuw werd de locatie voor het eerst bewoond. Daarvoor was alleen beakkering mogelijk; dit heeft tot verschillende stuifzandafzettingen op het dekzand geleid. Pollen blijkt niet in het stuifzandpakket aanwezig. Botanisch onderzoek van macroresten wijst hier voor de laatmiddeleeuwse bewoning wel op akkers (met onder andere boekweit) in de directe omgeving van de nederzetting: op de hogere zandgronden. De lagere, natte delen van de dekzandvlakten werden gebruikt voor het steken van plaggen en het weiden van vee.
96 Aanleg Máximakanaal
De locatie Overdijk is op historische kaarten altijd een weg geweest. Bij afgravingen na de Tweede Wereldoorlog lijkt niet alleen de omgeving, maar ook de dijk uiteindelijk verlaagd. Van de locatie De Drieborgt is het minst bekend. Op historisch kaartmateriaal ligt De Drieborgt in een weiland of akker. Een opgraving naast het onderhavige onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat de verwachte bewoning zich even ten zuidwesten bevindt. Daar is een knooppunt van landwegen uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd gevonden. Bermgreppels bevatten ook laatmiddeleeuws materiaal. Een grote concentratie van vondsten en de aanwezigheid van een waterput en vlasrootkuilen wijzen op de nabijheid van een rijke nederzetting die terug gaat tot het eind van de 13e of het begin van de 14e eeuw.
Specifieke vragen locatie Overdijk • Uit welke elementen zijn de dijken en wegen opgebouwd? De dijk bestaat uit dekzand. Het originele dijklichaam is niet meer aanwezig. Dit heeft te maken met ontgraving van de locatie en de omgeving. • Op welke wijze zijn de dijken en wegen aangelegd? Welke fasering in gebruik is daarbij te onderscheiden? Deze vraag is niet te beantwoorden, zie de vraag hierboven. • Wat kan er gezegd worden over het gebruik van de dijken en wegen: Hoe zijn deze onderhouden, gemodificeerd of eenmalig aangelegd zonder nader onderhoud, of iets anders? Deze vraag is niet te beantwoorden, zie de vragen hierboven. • Welke aanwijzingen zijn er voor nevenliggende structuren (bijv. greppels) en welke functie hebben deze gehad gedurende welke periode? Deze zijn niet gevonden, alleen een greppel met 19e-eeuws aardewerk is gevonden. Deze hoort waarschijnlijk niet bij de Overdijk.
Synthese 97
Literatuur Asseldonk, M. van , 2002: Regio Rosmalen in de late middeleeuwen, in: Rosmalla, 2002, nr. 2, 18-24, Rosmalen. Bink, M., J van Renswoude en R.M. Brouwer en, 2012: Archeologisch onderzoek van vier locaties in het tracé van de omlegging Zuid-Willemsvaart (gem 's-Hertogenbosch), opgravingslocaties Brand, Beusing, Wamberg en Kloosterstraat, evaluatierapport 2.0 VUHbs, Amsterdam. Bartels, M. 1999: Steden in Scherven, Amersfoort. Bitter, P., 2010: Onderzoeksschema’s Classificatiesysteem, Zwolle. Boer, E. De & H. Hiddink, 2009: Opgravingen aan de Ter Hofstadlaan te Someren in Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 37, Amsterdam. Boonstra, M.K., J.P. Flamman & R. Schrijvers 2011: Omlegging Zuid-Willemsvaart, ’s-Hertogenbosch en St. Michielsgestel. Archeologische begeleiding locaties Koornwaard, Empelsedijk, Heinisdijk, Terp Heinis, Burg. Jhr Von Heijdenlaan, Overdijk, De Drieborgt. PvE ten behoeve van Archeologische begeleiding, Vestigia rapport V 885, Amersfoort. Boshoven, E.H., en R.J.M. van Genabeek 2008: ’s-Hertogenbosch. Archeologische verwachtingskaart, BAAC rapport 05.080, ’s-Hertogenbosch. Brinkkemper, O., & C. Vermeeren 2010: Onderzoek aan Romeins en Middeleeuws hout uit de opgraving Naaldwijk-Hoogeland, campagne 2007 en 2008, Zaandam (BIAXiaal 488). Brinkkemper, O., & K. Hänninen 2010: Sterksel-Averbodeseweg, botanische macroresten, pollen en hout van twee erven door de eeuwen heen, Zaandam (BIAXiaal 464),. Bruijn, A. 1965: De Middeleeuwse Pottenbakkerijen in Zuid-Limburg (Nederland), Tongeren. Caspers, Th. 2000: De Heinis vroeger en nu, Brabants Landschap, september. Coppens, H, 1995a: De Maas, de polder en de overlaat, in: Rosmalla,1995, nr. 5, 8-49, Rosmalen. Coppens, H, 1995: De Heinis, in: Rosmalla,1995, nr. 5, 37-46, Rosmalen. Coppens, H 2001: Toponiemen of veldnamen, in: Rosmalla, 2001, nr. 11, 37-47, Rosmalen. Drunen, A. van, 1993: De terpen van Deuteren, in: Bouwhistorische en archeologische berichten, 1993, nr. 2, 70-73, ’s-Hertogenbosch. Goddijn, M. & T.A. Goossens, 2012: Archeologische begeleiding Terp Heinis, Overdijk en De Drieborgt, Evaluatierapport Archol bv, Leiden.
98 Aanleg Máximakanaal
Flamman, J.P, R. Schrijvers en A. Lutz 2009: Omlegging Zuid-Willemsvaart, Rosmalen, Berlicum en Den Dungen, gemeente ’s-Hertogenbosch en Sint-Michielsgestel. Ruimtelijk advies op basis van archeologisch inventariserend veldonderzoek, Amersfoort (Vestigiarapport 812). Haaster, H. van, 2003: Archeobotanica uit ’s-Hertogenbosch. Milieuomstandigheden, bewoningsgeschiedenis en economische ontwikkelingen in en rond een (post) middeleeuwse groHaaster, H. van, 2007: ‘Pollen- en macrorestenonderzoek aan enkele grondmonsters van een laat-Middeleeuwse nederzetting in Sint-Anthonis (NB)’, BIAXiaal 328, Zaandam. Hazen, P.L.M 2009: Erven langs de Aa. Twee laatmiddeleeuwse sites in Sint-Michielsgestel bij de Meander Assendelft te Middelrode. Een archeologische begeleiding, Amersfoort (ADC-rapport 1665). Hänninen, K., M. van der Linden & C. Vermeeren 2009: De kruidentuin van Den Haag Uithofslaan 1 -Zaden, pollen, hout en houtskool van de Romeinse tijd tot 1900, BIAXiaal 432, Zaandam. Hendrikse, H., 1994: Kledingaccessoires en sieraden (fase 4), in: R.M. van Heeringen, H. Hendrikse & J.J.B. Kuipers (red.), Geld uit de belt, Vlissingen, 43-9. Kalkman, C., 2003: Planten voor dagelijks gebruik. Kooistra, L.I., 2009: Wagenwiel, in: H. Hiddink (red.), Bewoningssporen uit de Volle Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd op de Beekse Akkers bij Beek en Donk, gemeente Laarbeek, Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 36, Amsterdam, 76-79. Kranendonk, P., P. van der Kroft, J.J. Lanzing & B.H.F.M. Meijlink (red.) 2006: Witte vlekken ingekleurd. Archeologie in het tracé van de HSL-Zuid, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 113, Amersfoort. Leenders, K. A. H. W., 1987, ‘De boekweitcultuur in historisch perspectief’ in: K. N. A. G. Geografisch Tijdschrift XXI, 213-227 Leije, J. van der, 2014: Archeologisch onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis van Nijvelaar. Proefsleuvenonderzoek en opgraving op locatie Nijvelaar (BZWV-12) in het kader van de de aanleg van het Máximakanaal (gemeente Sint-Michielsgestel), Archol rapport 205, Leiden. Meer, W. van der, C. Vermeeren & N. den Ouden, 2009: Archeobotanisch onderzoek aan macroresten, pollen en hout uit middeleeuwse sporen van de vindplaats LeidenAalmarktschool, Zaandam (BIAXiaal 399). Meijden, van der R, 2005: Heukels’ Flora van Nederland Minderhout, L., 1976: Den Dungen Mittendorf, E., 2004: Kelders vol Scherven in Rapportages Archeologie Deventer 13, Deventer.
Synthese 99
Mourik, J. M. van, 1985: ‘Een eeuwen jong podzolprofiel op de Schaijkse heide palynologisch bekeken, in: K. N. A. G. Geografisch Tijdschrift XIX, 105-112. Mourik, J. M. van, Seijmonsbergen, A. C., Slotboom, R. T. en Wallinga, J., 2012: ‘Impact of human land use on soils and landforms in cultural landscapes on aeolian Sandy substrates Maashorst, SE-Netherlands)’ in: Quarternary International 265, 74-84. Mittendorf, E., & A.S. Berends, 2012: Keramiek uit de vroege en volle middeleeuwen (ca. 500-1250) (Syllabus I), Deventer. Oostveen, J. Van & R. Stam, 2011: Productiecentra van Nederlandse kleipijpen. Een overzicht van de stand van zaken, Leiden. Sanden, F. v.d., 1974: Twee 14e eeuwse waterkannen afkomstig van de Drieburgt te Den Dungen. Verslag van de opgravingen op de drieburgt, oct. 1973 – febr. 1974. Schweingruber, F.H., 1982: Mikroskopische Holzanatomie, Birmensdorf. Steinbring B., 2004: Das mittelalterliche Kirchspiel Lohn Die Nebenorte, Bonn. Tamis, W.M.L. et. al., 2004: ‘Standaardlijst van de Nederlandse Flora 2003’, Gorteria 30-4/5. Verhoeven, A.A.A., 1998: Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8ste-13de eeuw), Amsterdam. Verhoeven, A.A.A., 2007: Middeleeuws en vroeg-modern aardewerk en glas (Syllabus UvA editie 2007-2008), Amsterdam. Visser, C., R. Schrijvers en J.P. Flamman 2009: Omlegging en verbreding ZuidWillemsvaart, gemeenten ’s-Hertogenbosch, Sint-Michielsgestel, Bernheze, Schijndel en Veghel. Een Bureauonderzoek (Vestigia-rapport 659), Amersfoort. Vrind, R. de, 2006: Het verhaal van Frederik Hendrik tijdens het legendarische beleg van ‘s-Hertogenbosch in 1629, ‘s-Hertogenbosch Zagwijn, W. H., 1986: Nederland in het Holoceen in: Geologie van Nederland. Zeven, A. C. (red.), C. C. Bakels, H. van Haaster en J. P. Pals 1997: De introductie van onze cultuurplanten en hun begeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD.
100 Aanleg Máximakanaal
Figuren Figuur 1.1 Locatie van de onderzoeksgebieden: Terp Heinis, Overdijk en De Drieborgt. Figuur 3.1 Omvang van de onderzochte werkputten tijdens de verschillende onderzoeksfasen op locatie Terp Heinis: de begeleiding van de vlakken tijdens het explosievenonderzoek (fasen 1-2) en het daarop volgende proefsleuvenonderzoek (fase 3). De (voormalige) perceelsgrenzen zijn met lichtgrijze lijnen weergegeven. Figuur 3.2 Afgraving en explosievenonderzoek (met metaaldetector) van terp Heinis: onderzoek in werkstroken van maximaal 10 m breedte en in lagen van maximaal 30 cm dikte Figuur 3.3 Archeologische begeleiding van werkput 2, vlak 1 op Terp Heinis na afgraving van de tweede laag bovengrond (30 cm dikte) in het kader van het OCE-onderzoek (van uit het zuidoosten). Figuur 3.4 Proefsleuf dwars (van west naar oost) door Terp Heinis. Rechts in het profiel is de gelaagde bodemopbouw met stuifzand en donkerbruine vegetatiehorizonten- en akkerlagen zichtbaar (vanuit het zuidoosten). Figuur 3.5 Extra verdiepen van werkput 2 (in het zuiden) bij onderzoek en berging van waterput S2.2.100 met houten beschoeiing op locatie Terp Heinis. Voor ligging, zie figuur 6.2. Figuur 3.6 Overzicht van de twee proefsleuven dwars door de locatie Overdijk. De (voormalige) bebouwing is met grijze vlakken weergegeven. Figuur 3.7 Overzicht van proefsleuf 2 op locatie Overdijk richting het noorden Figuur 3.8 Archeologische begeleiding op de locatie De Drieborgt na de benadering van een verdacht object tijdens het OCE-onderzoek: een diepe kuil met onderin een grijs spoor van een recente verstoring. Figuur 3.9 Overzicht van put 1 tussen de twee geplande proefsleuven uit het Programma van Eisen op locatie De Drieborgt. De (voormalige) bebouwing is met grijze vlakken weergegeven. Figuur 3.10 Doorsnede stuifzandpakket van Terp Heinis met OSL-monsters (links) en pollenbakken (rechts). Voor de monsterlocatie, zie figuur 3.1. Figuur 5.1 Geomorfologische kaart van de drie onderzoekslocaties en hun omgeving. Figuur 5.2 Hoogtekaart van de drie onderzoekslocaties (sterren) en hun omgeving (bron: Actueel Hoogtebestand Nederland I). Figuur 5.3 Bodemkaart van de onderzoekslocaties en hun omgeving. Figuur 5.4 Bodemopbouw met stuifzandlaagjes in het profiel. Voor ligging, zie figuur 3.1. Figuur 5.5 Horizontaal gelaagd dekzand (licht bruin), met daaronder scheef gelaagde afzettingen, boven het gelaagde dekzand zijn ploegsporen (donker bruin) zichtbaar. Voor ligging, zie figuur 3.1. Figuur 5.6 Uitsnede van de Bonnekaart (ca. 1860) ter hoogte van locaties Terp Heinis, Overdijk, De Drieborgt en omgeving. Figuur 5.7 Hoogtekaart van locatie Terp Heinis (bron: Actueel Hoogtebestand Nederland 1). Figuur 5.8 Profielopbouw ter hoogte van locatie Overdijk: bouwvoor met daaronder een afgetopte C-horizont bestaande uit horizontaal gelaagd, matig fijn zand. De lengte van de oranje-witte jalon is 1 m. Voor ligging, zie figuur 3.6. Figuur 5.9 Profielopbouw ter hoogte van locatie De Drieborgt (profiel 1): bouwvoor met daaronder een podzolbodem. Voor ligging, zie figuur 3.9. Figuur 6.1 De bewoningssporen uit de nieuwe tijd van locatie Terp Heinis (put 1, vlak 1), geprojecteerd op de het kadastrale minuutplan uit 1811-1832.
Bijlagen 101
Figuur 6.2 Oudste bewoningssporen uit de late middeleeuwen op locatie Terp Heinis (put 2, vlak 2). Figuur 6.3 Doorsnede van greppel S41. Figuur 6.4 Doorsnede van paalkuil S78 met vlekkerige opvulling. Figuur 6.5 Doorsnede waterput S100 met vullingen en fasering. Figuur 6.6 Doorsnede van waterput S100 (bovenste helft). Figuur 6.7 Ton van waterput S100 bovenop de karrenwielen. Alleen het bovenste wagenwiel is zichtbaar, het onderste wiel ligt onder water. Figuur 6.8 Bewoningssporen uit fase 1 van de nieuwe tijd op locatie Terp Heinis (put 2, vlak 1). Figuur 6.9 Bewoningssporen uit de fase 2 van de nieuwe tijd op locatie Terp Heinis (put 1, vlak 1 exclusief verstoringen). Recente water- en beerputten zijn gecodeerd als S999. Figuur 6.10 De muurresten uit de nieuwe tijd van locatie Terp Heinis (put 1, vlak 1), geprojecteerd op het kadastrale minuutplan uit 1811-1832. Figuur 6.11 De muurresten uit de nieuwe tijd van locatie Terp Heinis (put 1, vlak 1), geprojecteerd op de Bonnekaart uit 1860. Figuur 6.12 Haard van de boerderij uit de nieuwe tijd. De lengte van de oranje-witte jalon is 1 m. Figuur 6.13 Muurresten van de boerderij uit de nieuwe tijd (fase 2) met daaronder baksteenpuin en mortel. De lengte van de oranje-witte jalon is 1 m. Figuur 6.14 Overzicht van de muurresten van het kleine (bij)gebouw vanuit het zuidwesten. Figuur 6.15 Gemetselde waterput S2. Figuur 6.16 Doorsnede van waterput 2. Figuur 6.17 Doorsnede van plaggenput S19 ter hoogte van structuur 2 uit de 18e eeuw. Figuur 6.18 Bewoning ter hoogte van locatie Terp Heinis afgebeeld op de militaire topografische kaart uit 1899. De kaart toont niet alleen structuur 2 (rood blok, links), maar ook muurwerk ten oosten hiervan als voorganger van de twee (voormalige) moderne huizen. Bron: www.watwaswaar.nl. Figuur 6.19 Kachelpan van het type w -kap-1 of w-kap-2. Figuur 6.20 Metaal van locatie Terp Heinis. Figuur 6.21 Boekweitresten uit v.53 van waterput 100. Figuur 6.22 Karrenwiel uit de fundering van waterput S2 (v.9). Figuur 6.23 Detail van het karrenwiel (v.9) uit waterput S2 met onderin een pen die twee delen verbindt en rechts daarvan een restant van een spaak. Boven is een pen te zien met een gat voor een vastzetpen. Figuur 6.24 Drie spaken met wiggen van het uit waterput S1.1.2 (v. 9). De linkerspaak is op de wig uit elkaar gevallen. Figuur 6.25 Verbindingspen met bewerkingssporen uit het karrenwiel van waterput S2 (v. 9). Figuur 6.26 Twee karrenwielen die als fundering van waterput S100 zijn (her)gebruikt. Figuur 6.27 Twee velgdelen (v. 56) uit een karrenwiel uit waterput S100, verbonden met een pen die aan beide kanten is vastgezet met twee kleine pennen. Figuur 6.28 Uit elkaar gehaalde rest van een spaak met wig van een karrenwiel (v. 56) uit waterput S100. De buitenkant (rechts) is platgereden/gesleten. Figuur 6.29 A/B/C Velgdelen van een karrenwiel (v. 56) uit waterput S100, met dunner gekapte binnenkant tussen de spaken in. Dit is duidelijker op de ene zijde (B) dan de andere zijde (C). De pennen waarmee de verbindingspen van de velgdelen is vastgezet, zijn ook duidelijk zichtbaar.
102 Aanleg Máximakanaal
Figuur 6.30 Gat in velg van een karrenwiel (v.56) uit waterput S100 voor een verbindingspen met bewerkingssporen van schroefboor en houtkrul (© C.Vermeeren, BIAX Consult). Figuur 6.31 Detail van een houtkrul, teruggevonden in gat van een verbindingspen tussen velgdelen van een karrenwiel (v.56) uit waterput S100. Figuur 6.32 Restant van de ton op de fundering van karrenwielen, afkomstig uit de bodem van waterput S100. Figuur 6.33 Overzicht van de duigen van de tonput (v.52) uit waterput S100). Figuur 6.34 Twee duigen (v.52) met restant windsel en (test?)gat uit de tonbeschoeiing van waterput S100. Figuur 6.35 Duig met spongat en stop uit de tonbeschoeiing van waterput S100. Figuur 6.36 Twee gaten met pennen buiten de groef van een duig uit de tonbeschoeiing van waterput S100 (© C.Vermeeren, BIAX Consult). Figuur 6.37 Detail van de ton uit waterput S100 met resten van hoepelringen. Figuur 7.1 Overzicht van put 2 met sporen van recente afgravingen. Figuur 7.2 De locatie Overdijk op de kadasterkaart van 1811-1832 met projectie van de putten en sporen (boven). Ter vergelijking is tevens de interpretatiekaart van de sporen toegevoegd (onder). Figuur 8.1 Sporenoverzicht van de locatie De Drieborgt. Figuur 8.2 Greppel en grondverbeteringskuilen vanuit het zuiden. Figuur 8.3 Kadasterkaart 1811-1832 van locatie De Drieborgt.
Tabellen Tabel 1.1 Administratieve gegevens. Tabel 3.1 Laagnummers met interpretaties zoals gebruikt op de drie locaties. Tabel 3.2 Overzicht van de houtvondsten. Tabel 6.1 Determinatie en datering van scherven uit dekzandlaag S5030. Tabel 6.2 Determinatie en datering van scherven uit stuifzandpakket S5020. Tabel 6.3 Determinatie en datering van scherven uit akkerlaag S40. Tabel 6.4 Determinatie en datering van scherven uit waterput S100. Tabel 6.5 Determinatie en datering van scherven uit kuil S46. Tabel 6.6 Determinatie en datering aardewerk aangetroffen in S5005/S109. Tabel 6.7 Determinatie en datering van scherven uit kuil S29. Tabel 6.7 Determinatie en datering van scherven uit waterput S2. Tabel 6.8 Determinatie en datering van scherven uit plaggenput S19. Tabel 6.9 Diameter en gewicht van de musketkogels uit locatie Terp Heinis.
vlak
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
put
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
37
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
23
22
21
19
5005
20
19
18
17
16
NV
kuil
kuil
laag
kuil
kuil
kuil
kuil
ja
ja
ja
nee
ja
ja
ja
ja
ja
ja
kuil
kuil
nee
ja
ja
ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee
ja
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
ja
gecoupeerd
recent
vlek
recent
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
waterput
ophogingslaag
poer
waterput
poer
vloer
muur
poer
muur
14
15
poer
muur
poer
muur
muur
muuruitbraak
muur
muur
muur
waterput
waterput
waterput
paalkuil
type
13
12
11
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
spoor
Bijlage 1 A Sporenlijst Terp Heinis
8
28
35
21
70
16
40
30
3
46
46
510
14
diepte
23
17
16, 22
15
14, 21
13,20
19
18, 24, 25
2,3,4,5,7
8
6
9,10,11,12
1
v.
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
6
2
6
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
1
1
1
1
5
4
3
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
nt
conservering structuur datering
vervallen, geen foto
laag met veel puin en mogelijk verbrande resten, voorloper huis?
omgeven door ophogingslagen
duidelijke ophogingslaag naast spoor + onbekende laag
gleaagdheid
gelaagdheid
oude proefsleuf
vlekken in ophogingslaag
vervalt. Ingedrukte grond na graafwerkzaamheden
recente schopsteek
recente plantenkuil
poer
plaggenwand + onderkant, in put 2 vlak 1 gecoupeerd
poer
restant schoorsteen? Brandplek omheen, tegels 16,5 bij 16,5
buitenmuur? Vertand
poer
binnen 2 stenen, deel binnen, deel buiten, buiten is vertand, 1,5 steen
poer
binnenmuur, slechte staat, koud tegen S13
poer, vertand
binnenmuur, weinig van over
bovenaan stenen, vertand, dieper utibraaksleuf
uitbraaksleuf
koud tegen S5 + S6, fase 3, 2 stenen dik
koud tegen S5, fase 2, 2 stenen dik
Fase 1, N-Z, muur vertand, 2 stenen dik
recente put, machinaal, baksteen
recente put, machinaal, baksteen
stenen put, baksteen --> 10,5 cm, 22,5 cm
mogelijk natuurlijk
opmerking
Bijlagen 103
vlak
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
put
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
88
87
86
85
84
83
82
81
42
80
79
78
77
76
75
74
73
72
71
70
69
68
67
66
65
64
63
62
61
60
59
58
57
56
55
54
53
39
5005
888
999
5030
38
spoor
recent
recent
recent
recent
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
recent
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
natuurlijk verstoring
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee
nee
nee
ja
gecoupeerd
recent
natuurlijk verstoring
paalkuil
paalkuil
greppel
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
paalkuil
natuurlijk verstoring
paalkuil
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
paalkuil
paalkuil
natuurlijk verstoring
greppel
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
-
ophoginslaag
NV
recent
laag
stortlaag
type
48
38
44
44
15
34
16
44
58
55
34
34
56
13
48
10
16
25
11
29
56
diepte
68
67
70
37
71
46
73
69
v.
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
lme
lme
lme
lme
lme
lme
plantenkuil
plantenkuil
plantenkuil
plantenkuil
bioturbatie, bevat KER
plantenkuil
plantenkuil
puntige PK, onderin zwak zichtbaar
mooi homogeen
vervalt
mogelijk NV
mogelijk NV
mogelijk NV
mogelijk NV
PK is duidelijker dan 68/70/71 homogener
vervalt, S41 dubbel genummerd
plantenkuil plantenkuil
plantenkuil
plantenkuil
plantenkuil
diepe plantkuil
niet uitgedeeld
in profiel
opmerking
goed
lme
nt
nt
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
conservering structuur datering
104 Aanleg Máximakanaal
2
2
91
2
2
2
2
2
5
2
2
2
2
2
4
2
2
2
2
2
3
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
5020
100
100
100
45
44
43
40
51
5030
52
50
49
48
47
5020
46
41
112
111
110
109
108
107
2
104
2
2
2
103
102
2
2
2
2
2
2
101
100
2
2
2
2
2
2
99
2
2
2
98
97
2
2
2
2
2
2
96
95
2
2
2
2
2
2
94
93
2
2
2
105
2
2
92
106
2
2
91
90
2
2
2
2
2
2
89
spoor
2
2
2
2
vlak
put
laag
waterput
waterput
waterput
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
akkerlaag
natuurlijk verstoring
laag
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
laag
kuil
greppel
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
greppel
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
paalkuil
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
waterput
natuurlijk verstoring
recent
recent
natuurlijk verstoring
paalkuil
paalkuil
recent
natuurlijk verstoring
paalkuil
natuurlijk verstoring
natuurlijk verstoring
type
nee
ja
ja
ja
ja
206
206
206
30, 33, 34, 62, 63, 65, 66, 77, 78
48, 50
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
goed
7
7
7
7
lme
lme
lme
nt
lme
lme
lme
lme
lme
lme
lme
conservering structuur datering
ja
27, 38, 38, 64
32
29, 35, 39, 40, 41, 42, 76
31, 57
28, 36
44
45
43, 47, 49, 51, 52, 53, 54, 55, 58, 59, 60, 61
v.
goed
46
86
42
16
17
206
31
31
11
20
20
10
diepte
ja
ja
ja
nee
ja
ja
ja
ja
ja
nee
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
gecoupeerd
200 cm onder vlak 2
100 cm onder vlak 2
60 cm onder vlak 2
verploegde stuiflagen, in profiel
in profiel
in profiel, minstns 86cm diep, kuil opgevuld met puin, mogelijk van huis afkomstig
ton-karrenwiel-plaggen put
plantkuil?
uitloop van S98
plantenkuil
mogelijk pk
opmerking
Bijlagen 105
106 Aanleg Máximakanaal
Bijlage 1 B Sporenlijst Overdijk
put vlak spoor
type
diepte
vondstnrs
conservering
1
1
1
greppel ja
gecoupeerd
15
1
goed
structuur datering nt
alleen foto, bevat 19e eeuws steengoed
opmerking
2
1
1
greppel ja
12
goed
nt
scherp begrensd, recent, aleen foto
Bijlage 1 C Sporenlijst De Drieborgt
put vlak
spoor type
gecoupeerd
diepte
1
1
1
greppel
ja
18
vondstnrs
conservering goed
structuur datering nt
1
1
2
kuil
ja
14
goed
nt
1
1
3
paalgatkuil
ja
26
goed
nt
opmerking grondverbeteringskuil
Bijlage 2 B Vondstenlijst Overdijk
vondstnr put vlak vak spoor vulling segment categorie aantal gewicht (g) opmerkingen 1
1
1
1
1
ANT
1
36
19e eeuws steengoed
Bijlage 3 Determinateilijst aardewerk van Terp Heinis
vondstnr put vlak vak spoor vulling segment
productiewijze
soort
object
type
opp.behand.
locatie
decoratie
vorm
01ANT
1
1
1
1
gedraaid
roodbakkend
grape
r-gra-
loodglazuur, slib
binnenzijde, buitenzijde rand en hals ringeloor in slib
worstoor, geknepen lintoor
01ANT
1
1
1
1
gedraaid
roodbakkend
grape
r-gra-
loodglazuur
binnenzijde, buitenzijde rand en hals
geknepen lintoor
11ANT
1
1
2
4
gedraaid
bijna steengoed
pot
s4-pot-
ijzerengobe
buitenzijde, druipsporen
gewelfde standring
12ANT
1
1
2
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur, ijzerengobe
dubbelzijdig
standring, kraagrand
12ANT
1
1
2
1
gedraaid
roodbakkend
bord
r-bor-
loodglazuur, slib, koperoxide
bovenzijde
indet
12ANT
1
1
2
1
gedraaid
faience
bord
f-bor-
tinglazuur, kobaltoxide, antimoonoxide
dubbelzijdig
indet landschap, indet
standring
12KPIJ
1
1
2
1
mal
pijpaarde
pijp
gekroonde franse leie op steel, radering ketelrand
ovoïde ketel
06ANT
1
1
5
mal
europees porselein
indet
06ANT
1
1
5
18ANT
2
1
19
1
1 1
ep-indet- veldspaat, koperoxide, buitenzijde ijzeroxide, antimoonoxide?
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
dubbelzijdig
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
binnenzijde, buitenzijde spaarzaam
2
1
19
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur, ijzerengobe
dubbelzijdig
1
19
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
dubbelzijdig
worstoor
25ANT
2
1
19
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur, slib, koperoxide
binnenzijde
standring standring
1
1
19
2
1
28
1
2 2
20ANT
2
1
29
1
13ANT
2
1
29
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
binnenzijde
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
dubbelzijdig
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
divers
gedraaid
roodbakkend
bord
r-bor-
loodglazuur, slib, koperoxide
bovenzijde
loodglazuur
indet
13ANT
2
1
29
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
13ANT
2
1
29
1
gedraaid
grijsbakkend
indet
g-indet-
13ANT
2
1
29
1
handgevormd indet
indet
13ANT
2
1
29
1
mal
roodbakkend
baksteen
13ANT
2
1
29
1
mal
industrieel wit
bord
13KPIJ
2
1
29
1
mal
pijpaarde
pijp
iw-bor-
dubbelzijdig
21ANT
2
1
31
1
2
gedraaid
grijsbakkend
indet
g-indet-
2
1
31
1
2
gedraaid
roodbakkend
bord
r-bor-
loodglazuur, slib
bovenzijde
14ANT
2
1
31
1
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
divers
2
1
32
1
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
binnenzijde
15ANT
2
1
32
1
1
gedraaid
steengoed
indet
s2-indet- ijzerengobe, zoutglazuur
22ANT
2
1
33
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
16ANT
2
1
33
1
gedraaid
roodbakkend
bord
r-bor-
loodglazuur, slib, koperoxide
bovenzijde
concentrische cirkels, indet groene lijnen
r-indet-
loodglazuur, slib
divers
1x indet
16ANT
2
1
33
1
1
gedraaid
roodbakkend
indet
16ANT
2
1
33
1
1
mal
roodbakkend
baksteen
16ANT
2
1
33
1
1
gedraaid
witbakkend
indet
1310
1250-1310
LMEB
1730-1750
NT
1
0
1550
1750
1730-1750
NT
2
2
1700
1780
1730-1750
NT
2
1
1730
1900
1730-1750
NT
1
1
0
1750
1900
1750-1900
NT
1
1
1700
1900
1750-1900
NT
4
4
0
1400
1600
1500-1600
LMEB/NT
1
0
1500
1700
1500-1600
NT
18
2
1600
1800
1600-1800
NT
1
1
1600
1800
1600-1800
NT
1 1
1
11
1
2
w-indet- loodglazuur, ijzeroxide
buitenzijde
dubbelzijdig
vlekkengoed: bruin vlekkenpatroon aan de buitenzijde
17ANT
2
1
35
1
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
23ANT
2
1
36
1
2
gedraaid
roodbakkend
bord
r-bor-
loodglazuur, slib
bovenzijde
indet
23ANT
2
1
36
1
2
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur, slib
dubbelzijdig
binnenzijde slib, buitenzijde slibbogen
23ANT
2
1
36
1
2
indet
indet
38KER
2
2
40
indet
rood
27KER
2
2
40
indet
indet
1900
1600-1900
NT
1800
1500-1800
NT
0
1600
1900
1600-1900
NT
1675
1800
1780-1800
NT
2
2
0
1250
1900
1780-1800
LMEB/NT
2
2
0
1250
1500
1780-1800
LMEB
1
1
0
-450
1500
1780-1800
1
1
0
1500
2
2
1780
1900
1780-1800
NT
1
0
1600
1900
1780-1800
NT
1
1
0
1250
1500
1500-1600
LMEB
1
0
1500
1800
1500-1600
NT
1
2
1
1400
1600
1500-1600
NT
1
1
0
1400
1600
1500-1600
LMEB/NT
1
1
0
1500
1700
1500-1600
NT
1
0
1300
1700
1300-1700
LMEB/NT
2
1
1600
1800
1700-1800
NT
6
7
0
1500
1900
1700-1800
NT
1
1
0
1200
1
1
0
1700
1
worstoor
1
1
Nederrijn
1700-1800 1900
1700-1800
NT
1
1
1400
1900
1400-1900
LMEB/NT
2
3
1
1680
1800
1680-1800
NT
2
2
0
1600
1800
1680-1800
NT
indet
1
1
0
indet
2
2
0
500
1300
indet
5
5
0
1
productieplaats
1780-1800
1
1
1
1600 1500
1
1
standvlak
1 0
2 1
2
pantervel
3 1 2
1
worstoor
NT NT
1700
2
15ANT
1650-1800 1650-1800
1250
1
concentrische cirkel va slib
1800 1800
1500
1
indet motief op rand
1650 1600
1
1
standvlak
2 1 5
3
1
concentrische cirkels, indet groene lijnen
9 1 1
1
6
periode
8
3
1
21ANT
1
1 2
ribbels
loodglazuur, kobaltoxide
2
1
2
2
1
1
indet floraal of dierlijk
18ANT
08ANT
6
1
25ANT
19ANT
rand wand bodem oor rw bw rwb totaal mae datering datering contextdatevroeg laat ring
Friesland?
Nederrijn
1680-1800 700-1300
ME
700-1300
27KER
2
2
40
handgevormd indet
indet
2
2
0
700
1300
700-1300
ME
27KER
2
2
40
gedraaid
indet
indet
1
1
0
500
1500
700-1300
ME
64KER
2
2
40
1
handgevormd indet
indet
7
7
0
64KER
2
2
40
1
handgevormd kogelpot
indet
kp-indet-
5
5
0
800
1300
1225-1280
ME
64KER
2
2
40
1
handgevormd blauwgrijs
indet
bg-indet-
1
1
1
900
1225
1225-1280
LMEA
64KER
2
2
40
1
handgevormd leem
leem
3
3
0
64KER
2
2
40
1
indet
indet
indet
2
2
0
64KER
2
2
40
1
gedraaid
grijsbakkend
indet
g-indet-
1
1
1250
1500
1225-1280
LMEB
64KER
2
2
40
1
gedraaid
steengoed
indet
s1-indet- zoutglazuur
1
1
0
1280
1400
1225-1280
LMEB
64KER
2
2
40
1
gedraaid
ruwwandig
indet
rw-indet-
2
2
0
450
1000
1225-1280
VME
64KER
2
2
40
1
gedraaid
Mayen
indet
myindet-
1
1
750
900
1225-1280
VME
Mayen
steengoed
1
1
1400
1500
1400-1500
LMEB
Siegburg
1
0
1000
1400
1400-1500
LME
28ANT
2
2
41
gedraaid
36ANT
2
2
41
handgevormd blauwgrijs
kan
s1-kan-
indet
bg-indet-
1 zeer weinig en dun op buitenzijde 1 gevlamd/rode blos
buitenzijde
rosetjes
1 1
1225-1280
1225-1280 1225-1280 Siegburg
vondstnr put vlak vak spoor vulling segment
productiewijze
soort
object
type
opp.behand.
locatie
decoratie
vorm
31ANT
2
2
46
gedraaid
steengoed
indet
s2-indet- ijzerengobe, zoutglazuur
buitenzijde
31ANT
2
2
46
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
binnenzijde, buitenzijde spaarzaam
ribbels
standring, worstoor
31ANT
2
2
46
gedraaid
roodbakkend
pot
r-pot-
loodglazuur, ijzeroxide
dubbelzijdig, buitenzijde ijzeroxidevlekken
hor. Ribbels
31ANT
2
2
46
gedraaid
roodbakkend
pot
r-pot-
loodglazuur, ijzeroxide, koperoxide
dubbelzijdig ijzeroxide buitenzijde, koperoxide vlekken binnenzijde
hor. Ribbels
31ANT
2
2
46
gedraaid
roodbakkend
pot
r-pot-
loodglazuur, ijzeroxide
dubbelzijdig, ijzeroxide buitenzijde
hor. Rillen, roset? Van duimindrukken
57ANT
2
2
46
1
gedraaid
roodbakkend
kom
r-kom-
loodglazuur, slib, koperoxide
binnenzijde
binnenzijde groen
57ANT
2
2
46
1
57ANT
2
2
46
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur, ijzeroxide
dubbelzijdig
gedraaid
steengoed
kan
s2-kan-
zoutglazuur
buitenzijde
57ANT
2
2
46
32KER
2
2
51
1
gedraaid
steengoed
indet
s2-indet- zoutglazuur
1
mal
roodbakkend
baksteen
69ANT
2
2
55
1
gedraaid
protosteengoed
indet
69ANT
2
2
55
1
handgevormd blauwgrijs
indet
69ANT
2
2
55
1
indet
indet
indet
73ANT
2
2
70
1
gedraaid
grijsbakkend
indet
73KER
2
2
70
1
gedraaid
grijsbakkend
46ANT
2
2
72
1
gedraaid
37ANT
2
2
81
1
70ANT
2
2
84
70ANT
2
2
72ANT
2
43ANT
rand wand bodem oor rw bw rwb totaal mae datering datering contextdatevroeg laat ring 1 5
6
2
periode
1
0
1500
1700
1500-1600
13
4
1400
1600
1500-1600
LMEB/NT
2
1
1500
1700
1500-1600
NT
NT
1
1
worstoor
2
7
1
10
1
1500
1700
1500-1600
NT
worstoor
4
16
2
22
1
1500
1600
1500-1600
NT
1
1
1500
1700
1500-1600
NT
1
11
3
1500
1700
1500-1600
NT
1
1
1500
1700
1500-1600
NT
2
2
0
1500
1700
1500-1600
NT
1
1
0
1200
s5-indet-
1
1
0
1200
1300
1200-1225
LME
bg-indet-
1
1
0
900
1225
1200-1225
LMEA
1
1
0
1000
1500
1200-1225
LME
g-indet-
1
1
0
1250
1500
1250-1500
LMEB
indet
g-indet-
1
1
0
1250
1500
1250-1500
LMEB
roodbakkend
indet
r-indet-
1
1
0
1500
1900
1500-1900
NT
gedraaid
pingsdorf
indet
pi-indet- ijzerengobe
1
1
0
900
1200
900-1200
ME
1
gedraaid
grijsbakkend
indet
g-indet-
1
1
0
1200
1500
1250-1400
LME
84
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
1
1
0
1250
1400
1250-1400
LMEB
2
93
1
gedraaid
grijsbakkend
indet
g-indet-
1
1
0
1250
1500
1250-1500
LMEB
2
2
100
1
gedraaid
grijsbakkend
indet
g-indet-
standring
1
1
1250
1500
1250-1500
LMEB
61ANT
2
2
100
4
gedraaid
grijsbakkend
indet
g-indet-
worstoor, duimindruk binnenzijde
2
1
1250
1450
1300-1450
LMEB
61ANT
2
2
100
4
gedraaid
grijsbakkend
indet
g-indet-
1
1
0
1300
1500
1300-1450
LMEB
61ANT
2
2
100
4
handgevormd blauwgrijs
indet
bg-indet-
1
1
0
1000
1500
1300-1450
LME
60ANT
2
2
100
5
gedraaid
grijsbakkend
indet
g-indet-
2
2
0
1250
1500
1250-1500
LMEB
59ANT
2
2
100
7
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
binnenzijde
1
1
1250
1500
1250-1500
LMEB
45ANT
2
2
109
1
mal
industrieel wit
bord
iw-bor-
loodglazuur, kobaltoxide
dubbelzijdig
1
0
1790
1900
1810-1863
NT
44ANT
2
2
110
1
gedraaid
grijsbakkend
indet
g-indet-
1250
1500
1250-1500
LMEB
44ANT
2
2
110
1
mal
grijs
dakpan
02ANT
1
1
5005 1
1
gedraaid
witbakkend
kachelpan
w-kap-2 loodglazuur, mangaanoxide
binnenzijde
02ANT
1
1
5005 1
1
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
dubbelzijdig
02ANT
1
1
5005 1
1
mal
industrieel zwart
indet
iz-indet-
03ANT
1
1
5005
gedraaid
roodbakkend
bord
r-bor-
loodglazuur, slib, koperoxide
bovenzijde
03ANT
1
1
5005
gedraaid
roodbakkend
kachelpan
r-kap-
loodglazuur
binnenzijde
03ANT
1
1
5005
gedraaid
roodbakkend
indet
r-indet-
loodglazuur
dubbelzijdig
03ANT
1
1
5005
mal
industrieel wit
bord
iw-bor-
loodglazuur, kobaltoxide
dubbelzijdig
03ANT
1
1
5005
gedraaid
steengoed
pot
s2-pot-
zoutglazuur, ijzerengobe
dubbelzijdig, ijzerengobe buitenzijde
07ANT
1
1
5005
gedraaid
roodbakkend
bord
r-bor-
loodglazuur, slib
bovenzijde
02KPIJ
1
1
5005
mal
pijpaarde
pijp
loodglazuur
loodglazuur
standring, worstoor hor. ribbels
7
2
1
1
1
divers
dubbelzijdig indet ijzerengobe spetters
1 1
duimindrukken
1
poot
1
spiegel: band geometrisch motief en indet landschap
1
loodglazuur
standvlak, lintoor (twee ledig)
2
14
2
2
1
0
1
0
2
22
1
1750
1850
1775-1850
NT
1
0
1700
1900
1775-1850
NT
1
1
1775
1900
1775-1850
NT
5
1
1675
1800
1810-1863
NT
7
2
1700
1900
1810-1863
NT
1
1
1600
1900
1810-1863
NT
3
1
1790
1900
1810-1863
NT
1
0
1500
1900
1810-1863
NT
1
0
1675
1800
1810-1863
NT
Nederrijn
1
1
1
1810
1863
1810-1863
NT
s Hertegenbosch
2
1
1730
1900
1810-1863
NT
1
1
1
1810
1863
1810-1863
NT
1 1 golvende en cooncentrische cirkels in slib soms met groene vlakken standvlak
2
1
2
3
2
2 1
flag band met geometrische en florale motieven, spiegel band geometrisch motief en indet landschap
standring
1
1
1
1 1 hielmerk, bijmerk, radering ketelrand
ovoïde ketel ovoïde ketel
03KPIJ
1
1
5005
mal
pijpaarde
pijp
hielmerk, bijmerk
1
1
5005
mal
pijpaarde
pijp
hielmerk, bijmerk, productiemerk ovoïde ketel
63KER
2
2
105 5020
gedraaid
ruwwandig
indet
1
1
0
-12
450
900-1200
ROM
63KER
2
2
105 5020
indet
indet
indet
3
3
0
450
1000
900-1200
VME
34KER
2
2
5020
gedraaid
grijs
indet
1
1
0
900
1000
900-1200
VMED
34KER
2
2
5020
handgevormd blauwgrijs
indet
4
4
0
900
1225
900-1200
LMEA
34KER
2
2
5020
handgevormd indet
indet
11
11
0
700
1300
900-1200
ME
34KER
2
2
5020
handgevormd pingsdorf
kogelpot
1
1
900
1200
900-1200
ME
66KER
2
2
104 5020
indet
indet
indet
2
2
0
66KER
2
2
104 5020
gedraaid
indet
indet
2
2
0
450
1300
900-1200
66KER
2
2
104 5020
indet
indet
indet
2
2
0
0
1900
900-1200
450
750
2
2
104 5020
gedraaid
ruwwandig
indet
30KER
2
2
8
5020
indet
leem
leem
30KER
2
2
8
5020
indet
indet
indet
65ANT
2
2
21 5020
gedraaid
pingsdorf
indet
bg-indetpi-kog-
1
rw-indet-
pi-indet- ijzerengobe
1
1250-1500
05kPIJ
66KER
1
LME/NT
1
1 mangaanlijn onder hals
1
buitenzijde
indet decoratie ijzerengobe
1
Productieplaats
3
3
1
2
1
0
1
1
0
1
1
450-750
900-1200
ME VME
450-1000 450-1000 900
1200
900-1200
ME
Nederrijn
s Hertegenbosch
Duisburg
vondstnr put vlak vak spoor vulling segment
productiewijze
65ANT
2
2
21 5020
65ANT
2
2
21 5020
30ANT
2
2
8
30ANT
2
2
30ANT
2
2
soort
object
type
handgevormd blauwgrijs
indet
bg-indet-
1
1
0
900
1225
900-1200
LMEA
gedraaid
indet
indet
1
1
0
500
1000
900-1200
LMEA
5020
handgevormd indet
indet
4
4
0
450
1300
900-1200
ME
8
5020
handgevormd blauwgrijs
indet
bg-indet-
4
4
0
900
1225
900-1200
LMEA
8
5020
gedraaid
indet
wbindet-
1
0
700
900
900-1200
VME
pi-indet-
walderberg
30ANT
2
2
8
5020
gedraaid
pingsdorf
indet
30ANT
2
2
8
5020
gedraaid
gladwandig
deksel
62ANT
2
2
21 5020
gedraaid
indet
indet
2
2
21 5020
gedraaid
pingsdorf
indet
62ANT
2
2
21 5020
handgevormd indet
indet
62ANT
2
2
21 5020
indet
indet
rw-indet-
62ANT
2
2
21 5020
handgevormd blauwgrijs
indet
bg-indet-
30ANT
2
2
8
5020
gedraaid
indet
indet
41KER
2
2
5030
gedraaid
Mayen
indet
41KER
2
2
5030
indet
indet
indet
35KER
2
2
5030
indet
indet
indet
35KER
2
2
5030
gedraaid
Mayen
indet
29ANT
2
2
5030
gedraaid
Kempisch zandaardewerk?
pot
42KER
2
2
5030
indet
indet
indet
42KER
2
2
5030
gedraaid
Mayen
indet
39KER
2
2
5030
handgevormd indet
40ANT
2
2
5030
gedraaid
8
indet
locatie
decoratie
vorm
rand wand bodem oor rw bw rwb totaal mae datering datering contextdatevroeg laat ring
lensbodem
1 3 1
62ANT
ruwwandig
opp.behand.
1
periode
3
0
900
1200
900-1200
ME
1
1
-12
450
900-1200
ROM
1
2
1
450
1000
900-1200
VME
1
1
0
900
1200
900-1200
ME
3
3
0
450
1250
900-1200
ME
1
1
450
1000
900-1200
VME
1
0
900
1225
900-1200
LMEA
1
1
-12
450
900-1200
ROM
2
0
750
900
750-900
VME
4
0
450
1300
750-900
ME
2
2
450
1000
750-900
VME
1
1
0
750
900
750-900
VME
1
1
0
1125
1400
450-1300
LME
3
3
0
450
1000
750-900
VME
1
1
0
750
900
750-900
VME
indet
3
3
0
450
1300
450-1300
ME
indet
1
1
0
450
1300
450-1300
ME
pi-indet1
1 1
myindet-
2 4 2
myindet-
myindet-
Productieplaats
Walderberg?
Mayen?
Mayen
Mayen
Mayen
Bijlage 4 Determinatielijst metaal van Terp Heinis
Object
Put Vlak Spoor Vulling Vnr.
Volgnr
Aantal Materiaal
Groep
Functie
Vorm
Type
Vers/onvers
Opmerkingen
BZWV04
1
1
5005
4
1
1
cu
nijverheid
betaal
munt
duit
O
Hollandse duit, vz: Leeuw in Hollandse Tuin; kz: HOL LAN DIA 1702; behoorlijk gesleten
BZWV04
1
1
5005
5
1
1
fe
overig
onbekend
staaf
Indet
O
staaf, een uiteinde toelopend in punt; andere uiteinde omgesmeed tot een gebogen punt; lijkt niet compleet
BZWV04
1
1
5005
5
2
1
cu
lichaam
kleding
riemverdeler
Indet
O
eenvoudige ring; type ‘gordijnring’
BZWV04
1
1
5005
5
3
1
cu
lichaam
kleding
gesp
rechthoek
v
alleen beugel bewaard, met een breuk; naald (fe) verdwenen; beugel licht gebogen, versierd met een groef langs de rand
BZWV04
1
1
5005
5
4
1
cu
lichaam
kleding
gesp
rechthoek
O
alleen beugel bewaard; niet versierd; naald (fe) verdwenen, alleen resten ijzercorrosie
BZWV04
1
1
5005
5
5
1
pb
overig
onbekend
plaat
Indet
O
BZWV04
1
1
5005
7
1
1
cu
lichaam
kleding
gesp
rechthoek
v
BZWV04
1
1
5005
7
2
1
pb
nijverheid
metaal
gietafval
Indet
O
grove kruisvorm met aangegoten stukken pb nog aanwezig: gietafval of halffabrikaat?
42
BZWV04
1
1
2
11
1
1
fe
nijverheid
gereedschap breekijzer
Indet
O
rechte staaf ronde doorsnede; 1 uiteinde afgebroken: andere uiteinde omgesmeed in 90 graden tot platte verbreding met inham in het midden
34
BZWV04
2
2
5020
33
1
1
cu
overig
algemeen
Indet
O
rechthoekig beslagstukje met 2 kleine nagelgaatjes; voor op kleding waarschijnlijk
25
4
beslag
Lengte Breedte
Dikte Diameter Gewicht DATbegin (gr)
17 2
21
3,4
0,7
52
28
5
24
FALS FALS
1550
1700
NT
FALS
1675
1800
NT
85
3
301
38
14
0,5
1,3
ja
NT
Afstoten ja ja ja
ja
ja ja
FALS
24 481
rontgen conservering
FALS
NT
deel beugel bewaard; rand aan buiten en binnenzijde golvend; ws. schoengesp
1,8
FALS
NT
onregelmatige plaat met spijkergat: dakreparatie? Incompleet
15
NT
1800
5
5
1702
1650
2
38
ROM/ME/ Foto PME
6
20
32
1702
DATeind
ja
FALS
ja?
ja
FALS
ja
ja
FALS
hangt af van context; lijkt niet erg oud
ja
FALS
ja
ja
Bijlage 5 Soortenlijst botanie van Terp Heinis (laatmiddeleeuwse waterput S2.1.100) vondstnummer
53
55
vondstnummer
53
55
spoor
100
100
spoor
100
100
structuur
waterput-bovenkant plaggenwand
structuur
waterput-bovenkant plaggenwand
vulling
9
6
vulling
9
6
grondsoort
zand
zand
grondsoort
zand
zand
takje, blad, vezel, worteltje, mos
xx
-
(bemeste) graslanden, vochtig-nat
knop & knopschub
xx
-
madeliefje (Bellis perennis)
5a
6, 1fr.
-
houtskool
x
-
gewone brunel (Prunella vulgaris)
5a
-
5
echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi)
5b
1
-
gekweekte planten
-
boekweit (Fagopyrum esculentum)
10 en 5 fr.
-
droge graslanden
biet (Beta vulgaris)
3
-
gewone reigersbek (Erodium cf. cicutarium)
6b
1
-
3
-
schapenzuring (Rumex acetosella)
6d
9
-
1 (v)
-
maanzaad (Papaver somniferum) Gerst (Hordeum vulgare)
hei, veen, schraalland, kalkmoeras
egelboterbloem (Ranunculus flammula)
7a
4
22
akkers en droge ruigten
pijpenstrootje (Molinia caerulea)
7d
-
34
zwaluwtong (Fallopia convolvulus)
1a
1
-
trekrus (Juncus squarrosus)
7d
2
-
zwarte nachtschade (Solanum nigrum)
1a
13
-
struikheide (Calluna vulgaris)
7e
1 takje, v
-
melkdistel (Sonchus arvensis/oleraceus)
1a
1
-
tormentil (Potentilla erecta)
7e
13
-
vogelmuur (Stellaria media)
1a
7
-
kleine brandnetel (Urtica urens)
1a
41
-
kaalslagen, zomen, struwelen
wilde planten
grote of bleke klaproos (Papaver rhoeas/dubium)
1a/1c
5
-
stinkende gouwe (Chelidonium majus)
8b
1
-
akkerleeuwenbek (Misopatis orontium)
1c
2
-
hondsdraf (Glechoma hederacea)
1
-
ruige klaproos (Papaver argemone)
1c
3
-
grote leeuwenklauw (Aphanes arvensis)
1c
1
-
bossen
eenjarige hardbloem (Scleranthus annuus)
1c
2 kelkjes
-
zachte berk (Betula cf. pubescens)
9e
-
1
gewone spurrie (Spergula arvensis)
1c
18 en 2 fr.
herderstasje (Capsella bursa-pastoris)
1d
2
-
diversen
grote weegbree (Plantago major)
1d
1
-
kruisbloemenfamilie (Brassicaceae)
-
1
-
gewoon varkensgras (Polygonum aviculare)
1d
16
-
zegge (Carex sp.) diverse soorten
-
10
116
melde (Atriplex littoralis/prostrata type)
1e/3a
2
-
hoornbloem (Cerastium sp.)
-
17
-
melde (Atriplex patula/prostrata)
1e
6
-
rus (Juncus articulatus-type)
-
xx
-
melganzenvoet (Chenopodium album)
1e
76
-
straatgras (Poa annua)
-
2
veenmos (Sphagnum sp.)
-
-
1 topje, 4 blaadjes
viooltje (Viola sp.)
-
5
-
-
kaasjeskruid (Malva sp.)
1e
2
-
beklierde duizendknoop (Persicaria lapathifolia)
1e
1 fr.
-
gestoorde plaatsen, open, vochtige-nat, humusarm
gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris)
2a
3
15
zilverschoon (Potentilla anserina)
2a
-
3 fr.
(kruipende) boterbloem (Ranunculus repens)
2a
1
-
watermuur (Stellaria aquatica)
2b
30
-
borstelbies (Isolepis setacea)
2c
3
1
groot bronkruid (Montia fontana)
2c
1
-
zoete wateren en oevers
waterranonkel (Ranunculus cf. aquatilis)
4a
1
-
oeverkruid (Littorella uniflora)
4b
12 en 1fr. en 4v
-
waterweegbree (Alisma sp.)
4c
32
-
gewone waterbies (Eleocharis palustris)
4c
8
-
wolfspoot (Lycopus europaeus)
4c
1
8
(water)munt (Mentha aquatica/arvensis)
4c
6
-
watertorkruid (Oenanthe aquatica)
4c
9
-
legenda * ecologisch groep volgens Tamis et al. (2004) v = verkoold, cf = lijkt op, fr.= fragment x = enkele, xx = tientallen analyse: J. Goudzwaard, E. E. van Hees & W.J. Kuijper, najaar 2012
Bijlage 6 Resultaten houtonderzoek van Terp Heinis. Voor legenda en stamcode zie apart vel achter in deze bijlage. put spoor vnr volg soort
artspec
stc
Lmin
L
Bmin
B
Dmin
D
Odiam
Sdmin
Sdiam
cons
Njr
D
C14
advies
1
2
9
1
Quercus wp met wielfundering
context
velgdeel
11a
64,5
75
.
9
5
6
.
>
40
m
c15
n
n
f/t
1
2
9
2
Quercus wp met wielfundering
velgdeel
11a
64,5
75
.
9
5
6
.
>
40
m
<
n
n
f/t
1
2
9
3
Quercus wp met wielfundering
velgdeel
11a
64,5
75
.
9
5
6
.
>
40
m
<
n
n
f/t
1
2
9
4
Quercus wp met wielfundering
velgdeel
11a
64,5
75
.
9
5
6
.
>
40
m
<
n
n
f/t
1
2
9
5
Quercus wp met wielfundering
velgdeel
11a
64,5
75
.
9
5
6
.
>
40
m
<
n
n
f/t
1
2
9
6
Quercus wp met wielfundering
velgdeel
11a
64,5
75
.
9
5
6
.
>
40
m
<
n
n
f/t
1
2
9
7
Quercus wp met wielfundering
velgdeel
11a
64,5
75
.
9
5
6
.
>
40
m
<
n
n
f/t
1
2
9
8
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
9
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
10
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
11
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
12
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t f/t
1
2
9
13
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
1
2
9
14
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
15
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
16
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
17
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
18
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
19
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
20
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
21
Quercus wp met wielfundering
spaak
17a
ca
12
.
.
.
.
4-4,5
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
22
Quercus wp met wielfundering
wig
17a
.
8
.
3
0
2
.
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
23
Quercus wp met wielfundering
wig
17a
.
8
.
3
0
2
.
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
24
Quercus wp met wielfundering
wig
17a
.
8
.
3
0
2
.
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
25
Quercus wp met wielfundering
wig
17a
.
8
.
3
0
2
.
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
26
Quercus wp met wielfundering
wig
17a
.
8
.
3
0
2
.
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
27
Quercus wp met wielfundering
wig
17a
.
8
.
3
0
2
.
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
28
Quercus wp met wielfundering
wig
17a
.
8
.
3
0
2
.
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
29
Quercus wp met wielfundering
pen
17a
.
24,5
.
.
.
.
1,8-3
>
.
g
<
n
n
f/t
1
2
9
30
Quercus wp met wielfundering
pen
17a
.
24,5
.
.
.
.
1,8-3
>
.
g
<
n
n
f/t
1
2
9
31
Quercus wp met wielfundering
pen
17a
.
24,5
.
.
.
.
1,8-3
>
.
g
<
n
n
f/t
1
2
9
32
Quercus wp met wielfundering
pen
17a
.
24,5
.
.
.
.
1,8-3
>
.
g
<
n
n
f/t
1
2
9
33
Quercus wp met wielfundering
pen
17a
.
24,5
.
.
.
.
1,8-3
>
.
g
<
n
n
f/t
1
2
9
34
Quercus wp met wielfundering
pen
17a
.
24,5
.
.
.
.
1,8-3
>
.
g
<
n
n
f/t
1
2
9
35
Quercus wp met wielfundering
pen
17a
.
24,5
.
.
.
.
1,8-3
>
.
g
<
n
n
f/t
1
2
9
36
Quercus wp met wielfundering
pen
17a
.
?
.
.
.
.
0,9
>
.
m
<
n
n
f/t
1
2
9
37
Quercus wp met wielfundering
pen
17a
.
?
.
.
.
.
0,9
>
.
m
<
n
n
f/t f/t
1
2
9
38
Quercus wp met wielfundering
pen
17a
.
?
.
.
.
.
0,9
>
.
m
<
n
n
1
2
9
39
Quercus wp met wielfundering
pen
17a
.
?
.
.
.
.
0,9
>
.
m
<
n
n
f/t
2
100
48
1
Quercus tonput
hoepel
12b
.
.
.
.
.
.
3
.
4
m
<
n
n
w
2
100
48
2
Salix
tonput
windsel
2c
.
.
.
.
.
.
0,7
.
0,7
m
1
n
n
w
2
100
49
1
Fagus
wp o. wielfundering
velgdeel
11a
64
73,5
.
10
6
6,5
.
.
.
m
<60
n
n
f/t/c?
2
100
49
2
Fagus
wp o. wielfundering
velgdeel
11a
64
73,5
.
10
6
6,5
.
.
.
m
<60
n
n
f/t/c?
2
100
49
3
Fagus
wp o. wielfundering
velgdeel
11a
64
73,5
.
10
6
6,5
.
.
.
m
<60
n
n
f/t/c?
2
100
49
4
Fagus
wp o. wielfundering
velgdeel
11a
64
73,5
.
10
6
6,5
.
.
.
m
<60
n
n
f/t/c?
2
100
49
5
Fagus
wp o. wielfundering
velgdeel
11a
64
73,5
.
10
6
6,5
.
.
.
m
<60
n
n
f/t/c?
wp o. wielfundering
2
100
49
6
Fagus
2
100
49
7
Quercus wp o. wielfundering
velgdeel
11a
64
73,5
.
10
6
6,5
.
.
.
m
<60
n
n
f/t/c?
spaak
17a
>
10,5
.
4
.
3,5
.
.
.
g
c35
n
n
f/t/c?
2
100
49
8
Quercus wp o. wielfundering
spaak
17a
>
10
.
3
.
3
.
.
.
g
c30
n
n
f/t/c?
2
100
49
9
Quercus wp o. wielfundering
spaak
17a
ca
10
c
3
c
3
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
2
100
49
10
Quercus wp o. wielfundering
spaak
17a
ca
10
c
3
c
3
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
put spoor vnr volg soort
artspec
stc
Lmin
L
Bmin
B
Dmin
D
Odiam
Sdmin
Sdiam
cons
Njr
D
C14
advies
2
100
49
11
Quercus wp o. wielfundering
context
spaak
17a
ca
10
c
3
c
3
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
2
100
49
12
Quercus wp o. wielfundering
spaak
17a
ca
10
c
3
c
3
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
2
100
49
13
Quercus wp o. wielfundering
spaak
17a
ca
10
c
3
c
3
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
2
100
49
14
Quercus wp o. wielfundering
spaak
17a
ca
10
c
3
c
3
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
2
100
49
15
Quercus wp o. wielfundering
spaak
17a
ca
10
c
3
c
3
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
2
100
49
16
Quercus wp o. wielfundering
spaak
17a
ca
10
c
3
c
3
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
2
100
49
17
Quercus wp o. wielfundering
spaak
17a
ca
10
c
3
c
3
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
2
100
49
18
Quercus wp o. wielfundering
spaak
17a
ca
10
c
3
c
3
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
2
100
49
19
Quercus wp o. wielfundering
wig
17a
.
8
.
3
c
1
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
2
100
49
20
Quercus wp o. wielfundering
wig
17a
.
8
.
3
c
2
.
.
.
g
.
n
n
f/t/c?
2
100
49
21
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
.
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
f/t/c?
2
100
49
22
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
.
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
f/t/c? f/t/c?
2
100
49
23
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
.
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
2
100
49
24
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
.
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
f/t/c?
2
100
49
25
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
.
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
f/t/c?
2
100
49
26
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
.
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
f/t/c?
2
100
49
27
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
28
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
29
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
30
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
31
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
32
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
33
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
34
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
35
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
36
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
37
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
38
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
39
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
49
40
Quercus wp o. wielfundering
pen
17a
>
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
50
1
Betula
tonput
hoepel
12b
.
.
.
.
.
.
3
.
4
r
<
n
n
w
2
100
50
2
Betula
tonput
hoepel
12b
.
.
.
.
.
.
4
.
5
r
<
n
n
w
2
100
50
3
Quercus tonput
hoepel
12b
.
.
.
.
.
.
4
.
5
r
<
n
n
w
2
100
50
4
Quercus tonput
hoepel
12b
.
.
.
.
.
.
3
.
4
r
<
n
n
w
2
100
50
5
Betula
tonput
hoepel
12b
.
.
.
.
.
.
4
.
5
r
<
n
n
w
2
100
50
6
Quercus tonput
hoepel
12b
.
.
.
.
.
.
4
.
5
r
<
n
n
w
2
100
50
7
Salix
tonput
windsel
2b
.
.
.
.
.
.
0,7
.
0,7
r
1
n
n
w
tonput
w
2
100
50
8
Salix
windsel
2b
.
.
.
.
.
.
0,7
.
0,7
r
1
n
n
2
100
52
1
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
1,5
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
2
Quercus tonput
duig
14a
>
180
12,5
15
.
2
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
3
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
1,5
.
.
.
r
c100
?
n
f/d?
2
100
52
4
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
2
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
5
Quercus tonput
duig
14a
>
180
12
15
.
1,5
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
6
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
1,5
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
7
Quercus tonput
duig
14a
>
180
12
15,5
.
2
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
8
Quercus tonput
duig
14a
>
180
12,5
16
.
1,5
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
9
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
2
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
10
Quercus tonput
duig
14a
>
180
12
15
.
1,5
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
11
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
1,5
.
.
.
r
c100
?
n
f/d?
2
100
52
12
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
2
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
13
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
1,5
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
14
Quercus tonput
duig
14a
>
180
14
16
.
2
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
15
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
1,5
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
16
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
1,5
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
17
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
2
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
18
Quercus tonput
duig
14a
>
180
13
16
.
1,5
.
.
.
r
c100
n
n
f
2
100
52
19
Quercus tonput
spongat
17a
.
.
.
.
.
3
.
.
.
r
<
n
n
f
2
100
52
20
Quercus tonput
pen
17a
.
.
.
.
.
1
.
.
.
r
<
n
n
f
2
100
52
21
Quercus tonput
pen
17a
.
.
.
.
.
1
.
.
.
r
<
n
n
f
put spoor vnr volg soort
artspec
stc
Lmin
L
Bmin
B
Dmin
D
Odiam
Sdmin
Sdiam
cons
Njr
D
C14
advies
2
100
52
22
Quercus tonput
context
pen
17a
.
.
.
.
.
1
.
.
.
r
<
n
n
f
2
100
56
1
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
11a
.
54
.
10
.
6
.
>
20
g
c25
n
n
f/t/c?
2
100
56
2
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
11a
58
72
.
11
6
7
.
>
20
g
c25
n
n
f/t/c?
2
100
56
3
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
11a
58
72
.
10
.
6
.
>
20
g
c25
n
n
f/t/c?
2
100
56
4
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
11a
58
72
.
11
6
7
.
>
20
g
c25
n
n
f/t/c?
2
100
56
5
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
11a
58
72
.
10
.
6
.
>
20
g
c25
n
n
f/t/c?
2
100
56
6
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
11a
58
72
.
11
6
7
.
>
20
g
c25
n
n
f/t/c?
2
100
56
7
Quercus wp b. wielfundering
spaak
17a
>
10,5
.
4
.
3,5
.
.
.
g
c35
n
n
f/t/c?
2
100
56
8
Quercus wp b. wielfundering
spaak
17a
>
10
.
3
.
3
.
.
.
g
c30
n
n
f/t/c?
2
100
56
9
Quercus wp b. wielfundering
spaak
17a
>
10
c
3
c
3
.
.
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
10
Quercus wp b. wielfundering
spaak
17a
>
10
c
3
c
3
.
.
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
11
Quercus wp b. wielfundering
spaak
17a
>
10
c
3
c
3
.
.
.
g
<
n
n
f/t/c? f/t/c?
2
100
56
12
Quercus wp b. wielfundering
spaak
17a
>
10
c
3
c
3
.
.
.
g
<
n
n
2
100
56
13
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
f/t/c?
2
100
56
14
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
f/t/c?
2
100
56
15
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
f/t/c?
2
100
56
16
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
f/t/c?
2
100
56
17
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
f/t/c?
2
100
56
18
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
23
.
.
.
.
3
>
6
g
c5
n
n
f/t/c?
2
100
56
19
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
20
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
21
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
22
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
23
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
24
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
25
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
26
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
27
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
28
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
29
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
2
100
56
30
Quercus wp b. wielfundering
pen
17a
ca
6
.
.
.
.
1
>>
.
g
<
n
n
f/t/c?
Vervolg Bijlage 6, Resultaten houtonderzoek van Terp Heinis. Voor legenda zie apart vel. put spoor vnr volg
soort
context
artspec
advies opmerkingen
1
Quercus
wp met wielfundering
velgdeel
f/t
2
9
1
uit rechte stam, 1e spaak binnenkant op 18 cm, 2e op 51 cm, pen (0,9 cm) op 5,5 cm
1
2
9
2
Quercus
wp met wielfundering
velgdeel
f/t
.
1
2
9
3
Quercus
wp met wielfundering
velgdeel
f/t
.
1
2
9
4
Quercus
wp met wielfundering
velgdeel
f/t
.
1
2
9
5
Quercus
wp met wielfundering
velgdeel
f/t
.
1
2
9
6
Quercus
wp met wielfundering
velgdeel
f/t
.
1
2
9
7
Quercus
wp met wielfundering
velgdeel
f/t
.
1
2
9
8
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
9
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
10
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
11
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
12
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
13
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
14
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
15
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
16
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
17
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
18
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
19
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
20
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
21
Quercus
wp met wielfundering
spaak
f/t
.
1
2
9
22
Quercus
wp met wielfundering
wig
f/t
wig in spaak
1
2
9
23
Quercus
wp met wielfundering
wig
f/t
wig in spaak
1
2
9
24
Quercus
wp met wielfundering
wig
f/t
wig in spaak
1
2
9
25
Quercus
wp met wielfundering
wig
f/t
wig in spaak
1
2
9
26
Quercus
wp met wielfundering
wig
f/t
wig in spaak
1
2
9
27
Quercus
wp met wielfundering
wig
f/t
wig in spaak
1
2
9
28
Quercus
wp met wielfundering
wig
f/t
wig in spaak
1
2
9
29
Quercus
wp met wielfundering
pen
f/t
verbindingspen met 2 punten: 8zijdig 0,5 cm en 3z 0,3 cm
1
2
9
30
Quercus
wp met wielfundering
pen
f/t
verbindingspen met 2 punten
1
2
9
31
Quercus
wp met wielfundering
pen
f/t
verbindingspen met 2 punten
1
2
9
32
Quercus
wp met wielfundering
pen
f/t
verbindingspen met 2 punten
1
2
9
33
Quercus
wp met wielfundering
pen
f/t
verbindingspen met 2 punten
1
2
9
34
Quercus
wp met wielfundering
pen
f/t
verbindingspen met 2 punten
1
2
9
35
Quercus
wp met wielfundering
pen
f/t
verbindingspen met 2 punten
1
2
9
36
Quercus
wp met wielfundering
pen
f/t
pen om verbindingspen vast te zetten, door en door
1
2
9
37
Quercus
wp met wielfundering
pen
f/t
pen om verbindingspen vast te zetten, eindigt blind
1
2
9
38
Quercus
wp met wielfundering
pen
f/t
pen om verbindingspen vast te zetten, door en door
1
2
9
39
Quercus
wp met wielfundering
pen
f/t
pen om verbindingspen vast te zetten, eindigt blind
2
100
48
1
Quercus
tonput
hoepel
w
bovenste hoepel tonput
2
100
48
2
Salix
tonput
windsel
w
windsel om bovenste hoepel tonput
2
100
49
1
Fagus
wp o. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
binnenkant 1e spaak op 20 cm 2e op 47 cm, nog 17 cm over, tussen de spaken iets meer gesleten
2
100
49
2
Fagus
wp o. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
binnenkant net iets dikker
2
100
49
3
Fagus
wp o. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
aangekoekt zand
2
100
49
4
Fagus
wp o. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
aangekoekt zand
2
100
49
5
Fagus
wp o. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
aangekoekt zand
2
100
49
6
Fagus
wp o. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
aangekoekt zand
2
100
49
7
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
rond en platgesleten aan buitenkant, vierkant aan binnenkant, afgekapt/gebroken, iets schuin uit de boom
2
100
49
8
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
fijne jaarringen in de spaken
2
100
49
9
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
put spoor vnr volg
soort
context
artspec
advies opmerkingen
2
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
100
49
10
.
2
100
49
11
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
49
12
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
49
13
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
49
14
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
49
15
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
49
16
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
49
17
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
49
18
Quercus
wp o. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
49
19
Quercus
wp o. wielfundering
wig
f/t/c?
enkele wig in spaak gezien, mogelijk in elke
2
100
49
20
Quercus
wp o. wielfundering
wig
f/t/c?
.
2
100
49
21
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
gaten op 7 en 17 cm (0,9 cm), rondgemaakt met kap/snijsporen, loopt aan beiden zijden iets taps toe
2
100
49
22
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
grote jaarringen in de pennen
2
100
49
23
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
49
24
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
49
25
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
49
26
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
49
27
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
28
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
29
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
30
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
31
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
32
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
33
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
34
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
35
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
36
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
37
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
38
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
39
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
49
40
Quercus
wp o. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
50
1
Betula
tonput
hoepel
w
onderste hoepel
2
100
50
2
Betula
tonput
hoepel
w
onderste hoepel
2
100
50
3
Quercus
tonput
hoepel
w
onderste hoepel
2
100
50
4
Quercus
tonput
hoepel
w
onderste hoepel
2
100
50
5
Betula
tonput
hoepel
w
onderste hoepel
2
100
50
6
Quercus
tonput
hoepel
w
onderste hoepel
2
100
50
7
Salix
tonput
windsel
w
windsel om onderste hoepel tonput
2
100
50
8
Salix
tonput
windsel
w
windsel om onderste hoepel tonput
2
100
52
1
Quercus
tonput
duig
f
groef op 5 cm van bodem, lijkt v-vormig (gezaagd), uitgedisseld en uiteinde nog iets aangepunt
2
100
52
2
Quercus
tonput
duig
f
binnenkant gescheurd en bijgedisseld
2
100
52
3
Quercus
tonput
duig
f/d?
eventueel voor dendro
2
100
52
4
Quercus
tonput
duig
f
zijkanten geschaafd
2
100
52
5
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
6
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
7
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
8
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
9
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
10
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
11
Quercus
tonput
duig
f/d?
eventueel voor dendro
put spoor vnr volg
soort
context
artspec
advies opmerkingen
2
100
52
12
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
13
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
14
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
15
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
16
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
17
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
18
Quercus
tonput
duig
f
.
2
100
52
19
Quercus
tonput
stop
f
rechtop en tangentiaal uit de boom
2
100
52
20
Quercus
tonput
pen
f
pen buiten de bodem/groef
2
100
52
21
Quercus
tonput
pen
f
pen buiten de bodem/groef
2
100
52
22
Quercus
tonput
pen
f
in diverse duigen een kleine pen
2
100
56
1
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
iets kromme boom,
2
100
56
2
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
binnenkant 1e spaak op 17 cm, 2e op 43 cm, nog 15 cm over, binnenkant is iets dikker dan buitenkant
2
100
56
3
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
enkele knoesten gat voor pin om delen te bevestigen( ca 2,5cm), bewerkingssporen van schroefboor, houtkrul aanwezig wieldeel tussen de spaken dunner gemaakt aan binnenkant wiel, aan 1 kant sterker dan aan andere kant
2
100
56
4
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
2
100
56
5
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
2
100
56
6
Fagus
wp b. wielfundering
velgdeel
f/t/c?
.
2
100
56
7
Quercus
wp b. wielfundering
spaak
f/t/c?
rond en platgesleten aan buitenkant, vierkant aan binnenkant, afgekapt/gebroken, iets schuin uit de boom
2
100
56
8
Quercus
wp b. wielfundering
spaak
f/t/c?
fijne jaarringen in de spaken
2
100
56
9
Quercus
wp b. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
56
10
Quercus
wp b. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
56
11
Quercus
wp b. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
56
12
Quercus
wp b. wielfundering
spaak
f/t/c?
.
2
100
56
13
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
gaten op 7 en 17 cm en diam 0,9, rondgemaakt met kap/snijsporen, loopt aan beiden zijden iets taps toe
2
100
56
14
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
grote ringen
2
100
56
15
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
16
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
17
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
18
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
19
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
buitenkanten iets plat, pennen die dwars door de verbindingspin gaan, fijne jaarringen
2
100
56
20
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
21
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
22
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
23
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
24
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
25
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
26
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
27
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
28
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
29
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
2
100
56
30
Quercus
wp b. wielfundering
pen
f/t/c?
.
Uitleg van de codering in bijlage 6
stamcodes
alle afmetingen zijn in cm ( > = groter dan; >> = veel groter dan) put werkput spoor spoor vnr vondstnummer volg volgnummer uitgedeeld door BIAX soort houtsoort Betula berk Fagus sylvatica beuk Quercus eik Salix wilg context omschrijving van de context, o.=onderste, b.=bovenste artspec omschrijving van de onderdelen van het artefact/de constructie stc stamcode = schematisch aangeven van de wijze waarop het object in de stam georiënteerd is (grondvorm), zie bijgevoegd schema. Lmin minimale lengte L lengte Bmin minimale breedte B breedte Dmin minimale dikte D hoogte/dikte Odiam diameter van het object Sdmin minimale diameter stam Sdiam diameter van oorspronkelijke stam of tak cons conservering g goed r redelijk m matig s slecht Njr aantal jaarringen D monster voor dendrochronologisch onderzoek: n=nee, ?=misschien C14 monster voor 14C datering: n=nee advies t advies voor tekenen f advies voor fotograferen c advies voor conservering d advies voor dendrochronologisch dateren w weggooien opmerking extra opmerkingen
1
hele stam
11
drie- (11b) of vierzijdig (11) gerechte ‘balk’ uit kwart stam
2
halve stam
12
eenzijdig gerechte ‘plank’
3
derde stam
13
4
kwart stam
14
radiale ‘plank’ door hart (kwartiers)
radiale ‘plank’ maximaal tot hart
5
radius kleiner dan boog
15
tangentiale ‘plank’, hart hooguit rakend (h), breedte groter dan radius (dosse)
‘plank’ hart hooguit rakend (h), breedte maximaal radius 6
radius gelijk aan boog
16
7
radius groter dan boog
17
relatief klein deel uit stam
8
eenzijdig gerechte ‘balk’
18
segment van een uitgeholde stam
9
twee-(9bb), drie- (9b) of vierzijdig (9) gerechte ‘balk’ door het hart van de stam
19
L-profiel
10
twee- (10bb), drie- (10b) tot vierzijdig (10) gerechte ‘balk’ uit halve stam
0 = onbekend 99 = eigen vorm (zie tekst)
De locatie Overdijk, ook bij Rosmalen, ligt verder naar het zuiden. Ter hoogte van de huidige, enigszins verhoogde weg werden de resten van een dijklichaam verwacht, mogelijk ontstaan bij het beleg van ’s Hertogenbosch in 1629. Hier zijn echter geen concrete aanwijzingen voor gevonden tijdens het onderzoek. Ook hier blijken grootschalige afgravingen (zandwinning) na de Tweede Wereldoorlog vooral het reliëfverschil met de omgeving te hebben bepaald. De locatie De Drieborgt bij Sint-Michielsgestel ligt nog verder naar het zuiden. De naam deed vooraf vermoeden dat hier een versterkt huis heeft gestaan. Tijdens het onderzoek zijn slechts enkele sporen gevonden: een greppel, een paalkuil en een cluster grondverbeteringskuilen; vermoedelijk uit de late middeleeuwen of nieuwe tijd. Archol heeft ook op de locatie Nijvelaar ruim 600 m ten zuidoosten van De Drieborgt grondverbeteringskuilen gevonden. Deze bleken daar uit de 14e eeuw (vóór 1383) te dateren. Soortgelijke kuilen zijn ook aangetroffen op de naburige locatie Middelrode, eveneens uit de 14e eeuw. Mogelijk is het gebied in die periode ontgonnen en horen de grondverbeteringskuilen van De Drieborgt ook in deze periode thuis. De verwachte sporen van een versterkt huis zijn niet aangetroffen, maar een latere opgraving op het aangrenzende terrein heeft meer resultaten opgeleverd zoals sloten, bermgreppels en bewoningssporen uit de late middeleeuwen.
Archeologisch onderzoek naar de historie van locaties Terp Heinis (BZWV-04), Overdijk (BZWV-08) en De Drieborgt (BZWV-16)
Archol heeft in het kader van de aanleg van het Máximakanaal bij ’s Hertogenbosch op drie locaties archeologisch onderzoek uitgevoerd. De eerste locatie ligt bij Rosmalen en was van te voren bekend onder de naam ‘ Terp Heinis’. Tijdens het archeologisch onderzoek werd duidelijk dat hier geen terp heeft gelegen. Waarschijnlijk is de bult gevormd toen de omliggende percelen, voornamelijk weilanden, relatief dieper zijn afgegraven dan de bebouwde locatie Terp Heinis. De ‘bult’ bestaat aan de basis uit verschillende lagen stuifzand, waarin ook ploegsporen zijn waargenomen. Vermoedelijk heeft intensieve beakkering juist het stuifproces in de hand gewerkt. In het stuifzand is vondstmateriaal uit verschillende perioden vanaf de Romeinse tijd gevonden. Uitgaande van de best vertegenwoordigde scherven moet het onderzochte gebied tussen de 10e en 13e eeuw als akker in gebruik zijn geweest. De eerste sporen van bewoning stammen pas uit de 14e en 15e eeuw; ze bestaan uit greppels en een waterput met beschoeiing. Vermoedelijk bevond de kern van de toenmalige bewoning zich net buiten het onderzochte gebied. Na deze periode lijkt de locatie tijdelijk verlaten tot het eind van de 15e eeuw of het begin van de 16e eeuw. Vanaf toen is locatie Terp Heinis continu bewoond getuige de resten van boerderijen of bakstenen huizen. Deze bewoning duurt voort tot de recente sloop van de huizen in de 21e eeuw.
M.A. Goddijn
206