Projectplan archeologisch onderzoek van de Boekoe site
(detail kaart van Heneman, 1784)
Naarden 25 september 2008 Henk Pel Bob Klomp John Pel
(detail schets J.F. De Friderici, 1772)
INHOUDSOPGAVE
1.
Fort Boekoe in de 18e eeuw 1.1 De ontstaansgeschiedenis van fort Boekoe 1.2 Het beleg en de val van fort Boekoe
3 3 4
2.
Terug in onze tijd: zoektochten naar het oude fort 2.1 Werkwijze van de stichting: reconstructie 2.2 Expedities Stichting Boekoe 2.3 De ontdekking van Boekoe 2.4 wetenschappelijke toetsing door archeologisch onderzoek
5 5 5 6 7
2
1. Fort Boekoe in de 18e eeuw Ruim twee eeuwen duurde de slavernij in Suriname onder Nederlands-koloniale heerschappij. Tot de afschaffing in 1863 hebben de uit het Afrikaanse continent afkomstige slaven zich op verschillende manieren geprobeerd te onttrekken aan de omstandigheden waaronder zij op de plantages moesten leven. Marronnage was daar een vorm van. ‘Weglopers’ werden de slaven genoemd die zich aanvankelijk individueel of in kleine groepjes van de plantages verwijderden. Zij vormden gaandeweg gemeenschappen in het bos en organiseerden zich om de koloniale overheerser te weerstaan. De strijd die de groep van Boni voerde in de tweede helft van de 18de eeuw spreekt nog steeds tot de verbeelding en trok de aandacht van verschillende wetenschappers 1 . Aan de hand van eigentijdse werken, archiefmateriaal en orale tradities schreven zij de Boni-geschiedenis. 1.1 De ontstaansgeschiedenis van fort Boekoe De geschiedenis van de Boni begint al vroeg in de 18de eeuw. We nemen aan dat de inval van de Franse zeeman Cassard in 1712 er toe bijgedragen heeft dat met name in het Cotticagebied groepjes vrije Marrons ontstonden. Bij deze inval zonden veel planters hun slaven de bossen in om aan schatting te ontkomen. Toen de Fransen weer verdwenen waren, keerden ongeveer 700 slaven niet naar de plantages terug. In de jaren na 1760 bestond een groot aantal van de Marrons in het Cotticagebied al uit leden die in het bos waren geboren, waaronder de latere leider Boni. Kleinere Marrongroepjes voegden zich samen tot grote groepen en zorgden voor toenemende aanvallen op de plantages aan de Commewijne- en Cottica rivier. Een van de redenen voor deze aanvallen was de behoefte aan voedsel en gereedschappen, belangrijk om te kunnen overleven in de oerwouden. Daarnaast waren wapens, munitie en kruit belangrijke buitgemaakte zaken bij overvallen op plantages. Vrouwen die het voortbestaan van de groep moesten garanderen, werden ook meegenomen van de plantages. In 1769 werd het eerste opperhoofd van de latere Boni-gemeenschap, granman Asikan Silvester, gevangen genomen. De kolonie Suriname maakte toen kennis met deze Marrons, die men toen nog aanduidde als ‘Cotticanegers’. Bij het verhoor van Asikan Silvester bleek dat hij de leiding had overgedragen aan zijn jongere stamgenoten Aluku 2 en Boni. Tussen hen bestond een taakverdeling waarbij Boni de leiding had over de guerrillastrijders en Aluku, die ouder was, zorgde voor de veiligheid en evacuaties van vrouwen en kinderen. De formatie van de Boni groeide gestaag doordat steeds meer Marrons zich bij deze succesvolle groep voegde. Ook werden slaven, vaak met tientallen tegelijk, meegebracht na de overvallen op plantages. Kostgrondjes werden aangelegd en de bouw van dorpen werd ter hand genomen. Het belang van een goede organisatie van de totale groep en de noodzaak te kunnen beschikken over veilige dorpen en genoeg voedsel werd in de periode van het verzet van de Boni constant benadrukt. Werd een van deze onderdelen verwaarloosd of vernietigd door koloniale troepen, dan kon dit de ondergang van de gemeenschap betekenen. Los van de overvallen op de plantages hebben de Boni-marrons enkele rechtstreekse confrontaties met militairen niet vermeden. Zo werden Marrondorpen, na bezet te zijn door de militairen onder koloniaal bestuur, heroverd. Militaire posten werden overvallen om wapens in handen te krijgen. Ook waren militaire patrouilles bij het doorwaden van de moerassen gewilde doelwitten voor Marrons. Een grote bron van onrust voor de kolonisten was het bestaan van het versterkte fort Boekoe. Dit fort was door de Boni gebouwd op een eiland in het moerasgebied ten oosten van de Barbakoeba- en de Cassiporekreek. De Cassiporekreek vond haar oorsprong in ditzelfde moeras en zou later ook tot Boekoekreek gedoopt worden. Fort Boekoe werd een van de belangrijkste toevluchtsoorden voor de Boni rond 1772 van waaruit zij aanvallen op het plantagegebied uitvoerden. Een militaire patrouille ontdekte Boekoe al in 1771. Men nam het zelfs tot eigen verbazing relatief makkelijk in, maar vernietigde het niet zoals gebruikelijk was. Toen de militairen het fort binnendrongen, bleken er voornamelijk vrouwen en kinderen te zijn. De angst voor een grote groep terugkerende Marrons maakte dat de kleine patrouille vlug met de gevangenen vertrok en alleen voedsel en goederen vernietigde. Het fort werd dan ook kort daarop weer betrokken en extra versterkt door de Marrons. Dat jaar probeerde het koloniaal gezag nog verschillende malen vergeefs het fort opnieuw in te nemen. Beschrijvingen en schetsen van fort Boekoe danken we aan de optekeningen van een belegeraar en latere gouverneur van Suriname, luitenant De Friderici 3 .
1
Autoriteiten op dit gebied zijn Dr. Sylvia de Groot, Dr. Chris de Beet en Dr. Wim Hoogbergen, wiens onderzoekgegevens en publicaties voor dit document zijn gebruikt. 2 Een deel van de Boni noemen zich ook wel Aluku, naar de hoofdman die naast Boni opereerde 3 Zie Fig. 1:‘Gezicht op het wegloopersdorp Misalasi’ (Boekoe) vervaardigd in 1772 door Lieutenant J.F. De Friderici
3
Fig. 1. ‘Gezicht op het weglopersdorp Misalasi’ (Boekoe) vervaardigd in 1772 door Lieutenant J.F. De Friderici
1.2 Het beleg en de val van fort Boekoe De gevechten rond Boekoe verliepen anders in 1772. De Boni hadden Boekoe versterkt, waardoor het moeilijker was het fort te naderen. Uit het verhoor van een gevangen genomen Marron in januari 1772 bleek dat de Boni niet van plan waren Boekoe over te geven. Ze zouden bereid zijn tot het bittere einde te vechten. De koloniale overheid besloot toen om een post op de zandrits ten noorden van Boekoe aan te leggen met de bedoeling de vesting constant te bestoken. In april van dat jaar stond die post er (zie Fig. 1). Pogingen door het moeras Boekoe te bereiken liepen op niets uit. Een deel van de Boni zag tijdens de belegering kans het fort ongezien te verlaten om plantages aan te vallen en er met de buit terug te keren. De belegeraars wisten dat er paden waren die leidden naar Boekoe, maar konden deze aanvankelijk niet ontdekken. Bovendien was de regentijd aangebroken, omstandigheden die verre van ideaal waren om patrouilles uit te sturen. Toch is Boekoe uiteindelijk gevallen. Hierbij speelde het Korps Zwarte Jagers, vrijgemaakte slaven die zich daarmee verplicht hadden tegen de rebellen op te trekken, een belangrijke rol. De Jagers, bekend als Neeger Vrijcorps, ontdekten de paden naar het dorp. Op 20 september 1772 bereikten 180 van hen de paden die naar de oostkant van het eiland leidden. Zij bestormden het fort, nadat de in het belegeraarskamp achtergebleven soldaten aan de noordzijde met veel kabaal een schijnaanval hadden ingezet. De palissaden omheining hield de aanval niet tegen, wat het einde van Boekoe betekende. Negen Marrons vonden de dood, ongeveer 50 achterblijvers, vooral vrouwen en kinderen, werden gevangengenomen. Een groot deel van de Marrons wist te ontsnappen. Het fort werd vernietigd en diende nog enige tijd als legerplaats voor de militairen tijdens hun strafexpedities. In de jaren na de val van Boekoe ondernam het leger van de kolonie tochten dwars door het gebied en werden resterende dorpen en aangelegde voorraden stelselmatig vernietigd. Steeds meer werden de Boni opgejaagd. Rond augustus 1776 staken Boni met de zijnen de Marowijne over naar Frans Guyana, waar zij aan de rechteroever van de grensrivier minder van de autoriteiten te vrezen hadden. Het Cottica-zwampgebied werd daarmee voorgoed verlaten en de vindplaats van fort Boekoe belandde in de vergetelheid.
4
2 Terug in onze tijd: zoektochten naar het oude fort In de jaren zeventig van de vorige eeuw ondernam ir. Frans Bubberman, in Suriname hoofd van ‘s Lands Bosbeheer, amateur-archeoloog en lid van bestuur van de Stichting Surinaamse Musea, een vijftal exploratietochten om fort Boekoe op te speuren. Ook Bubberman was ervan overtuigd dat er nog resten te vinden moesten zijn van het fort. Volgens betrouwbare beschrijvingen was het omgeven door een aarden wal en drie meter hoge palissaden omheining en bewapend met zwaar geschut: draaibassen, dubbelhaken en mortieren. Zoals Bubberman in zijn verslag meldde, kwam het zoeken ernaar hem voor als het zoeken naar een naald in een hooiberg. Daarover publiceerde hij met zijn collega Janssen en de archeoloog Versteeg na de laatste vergeefse exploratietochten in 1976 4 . De heer Bubberman is in 1997 bezocht door de expeditieleden tijdens de voorbereidingen van de eerste expeditie en heeft zijn inzichten en ervaringen gedeeld met de leden van Stichting Boekoe. 2.1 Werkwijze van Stichting: reconstructie Verschillende eigentijdse bronnen zijn terug te vinden in archieven. Zo hebben koloniale militairen tijdens hun veldtochten routes en herkenningspunten in het landschap beschreven en maakten zij schetsen, tekeningen en landkaarten van het gebied (zie Fig. 2). Verhoren van gevangen genomen Marrons die op Boekoe woonden zijn in processen-verbaal opgetekend. Samen met hedendaagse bodemkaarten, satelliet- en luchtfoto’s, maken deze bronnen het mogelijk een reconstructie van de situatie in het gebied rond 1770-1772 te projecteren op een gedetailleerde hedendaagse kaart (1:40.000). Daarmee is een eilandengroep in het moeras als vermoedelijke vindplaats van fort Boekoe aangewezen. Er zijn enkele alternatieve reconstructies mogelijk maar de meest aannemelijke projectie is uitgangspunt geweest bij de zoektochten die Stichting Boekoe ondernam. Bovenstaande gegevens hebben er toe geleid dat de expeditie zich concentreerde op een gebied, bestaande uit een formatie van drie dicht tegen elkaar aan liggende eilanden met een doorsnede van ca. 300 meter elk. Deze eilandengroep is omgeven door diepe zwampen aan met name de noord- en zuidzijde, waar de Boekoekreek wordt gevormd door het samenkomen van twee uit de moerassen ontspringende kreekjes. Het zwamp aan de noordzijde is te bereiken via een zandrits die met een boog tot de Barbakoebakreek loopt en via een andere rits die meer westelijk, naar de Koopmans- en Oranjekreek loopt. Het zwamp aan de zuidzijde is over hoger gelegen land vanaf de Coermotibo te benaderen. Het is mogelijk vanaf de monding van de Marowijne het fort te bereiken via hogere zandritsen, langs de kostgronden die dienden om de gemeenschap op Boekoe van voedsel te voorzien. Vanaf het noorden kon via de Wia-Wia kreek het kustgebied doorstoken worden om dezelfde kostgronden te bereiken. Al deze routes zijn beschreven door toenmalige militairen en met kaarten en schetsen gedocumenteerd. 2.2 Expedities stichting Boekoe Met bovenstaande reconstructie als uitgangspunt betreedt een expeditieteam in 1997 de jungle op zoek naar de resten van fort Boekoe. Lokale gidsen waren niet bekend met het gebied en het doortrekken ervan blijkt grote moeilijkheden op te leveren. Zonder de plaats te bereiken die op de kaart was geprojecteerd als de Boekoe site, keert de expeditieploeg na een maand tevergeefs huiswaarts. Verdienste van deze tocht is dat intensief kennis is gemaakt met het landschap en haar bewoners en dat situaties in kaart konden worden gebracht die de aannames op basis van opgetekende bronnen, bevestigen. Na de eerste tocht volgden meer expedities, met intervallen van enkele jaren. Hoewel het fort zelf aanvankelijk niet werd gevonden, vond de expeditie wel steeds aanwijzingen dat op de goede plaatsen werd gezocht. Deze aanwijzingen werd onder meer in het landschap en de vegetatie gevonden, die voldeden aan de beschrijvingen zoals in archiefmateriaal terug te vinden was 5 . Tijdens deze tochten bouwden de expeditieleden een goede band op met de plaatselijke bevolking, Aukaners die in dorpen de oevers van de Cottica bewonen. Enkele van hen, nazaten van een met de Boni rivaliserende Marronstam, fungeerden steeds weer als gids. De Aukaners waren zich bewust van het bestaan en de betekenis van het fort. De Aukaners betraden het gebied echter nooit op eigen initiatief en ook konden zij niets vertellen over oude routes of kreken die op oude kaarten Visscherskreek en Pingo-Pingo kreek worden genoemd (zie kaart van Heneman), noch de vindplaats van fort Boekoe zelf.
4
Bubberman, F.C. in: ‘In het spoor van de Marrons’ Mededelingen Stichting Surinaams Museum nrs 17/18, oktober 1976. 5 Zie Fig. 3: landschapsfoto van het zwamp met links (noorden) en rechts (zuiden) de hoogten waarop belegeraars en belegerden zich moeten hebben opgehouden.
5
Fig.2. Kaart van Lieutenant J.F. De Friderici (1773) gemaakt na terugkomst van een van zijn strafexpedities
2.3 De ontdekking van Boekoe In 2004 ontdekte een derde expeditie de plaats waar Fort Boekoe moet hebben gestaan. Het eiland voldoet aan de beschrijvingen anno jaren 70 van de achttiende eeuw: diepe zwampen aan de noord- en aan de zuidzijde, waaruit de Boekoe- of Cassiporekreek ontspringt. Te benaderen over de eerder beschreven zand- en schelpritsen die vanaf de Barbakoeba-, Koopmans- en Oranjekreek in oost-westelijke richting lopen. Ook de routes vanaf de Coermotibo naar het noorden, vanaf de monding van de Wia-Wia kreek aan kust van de Atlantische Oceaan naar het zuiden en vanaf de monding van de Marowijnerivier maakten de site tot de meest logische vindplaats. Verder waren de eilanden te naderen door de Cassipore- of Boekoekreek stroomopwaarts te volgen, zoals beschreven in de bronnen. De ligging ten opzichte van de gevorkte oorsprong van de kreek leek te kloppen. De oever van de zandrits aan de noordzijde zou goed het kampement van de belegeraars hebben kunnen zijn (zie Fig. 3), gezien de situatieschets van Friderici. Aan de zuidzijde had het Korps Zwarte Jagers het fort belaagd. Latere expedities leerden ook dat de overblijfselen van de kostgronden die de Marrons enkele kilometers ten oosten van Boekoe hadden aangelegd, nog te vinden waren. Op deze plaats werd ook een veelheid aan potscherven en in mindere mate glas- en metaalresten gevonden. Op het eiland zelf werden slechts summiere aanwijzingen gevonden. Zo lijkt het centrum van het eiland te zijn afgegraven, daar de humuslaag die het junglegebied elders overal kenmerkt, nagenoeg ontbreekt. De vegetatie heeft hier in een straal van enkele tientallen meters ook een heel ander karakter: het is duidelijk minder dicht begroeid en de wortels van de bomen slingeren zich over de bodem in plaats van er in te boren. Dit lijkt verklaard te worden door de ontbrekende humuslaag. Aan de noordkant van het centrum van het eiland lijkt een aarden wal te liggen, weliswaar sterk geërodeerd en (nog) slechts een halve meter hoog. Op het eiland zelf zijn geen artefacten gevonden. Ook een zoektocht met een metaaldetector bracht geen bodemvondst op. In totaal is de plaats enkele malen enige uren bezocht geweest.
6
Fig. 3. Landschapsfoto vanaf het westen van het met grassen overgroeide zwamp. Links (noorden) en rechts (zuiden) de hoogten waarop respectievelijk belegeraars en belegerden zich anno 1772 verschansten (Foto Daan Zuijderwijk).
2.4 Wetenschappelijke toetsing door archeologisch onderzoek De tochten die volgden in de jaren na de vermeende ontdekking brachten steeds nieuwe vondsten op. Hoewel op het eiland Boekoe zelf geen artefacten zijn gevonden, werden wel indirecte aanwijzingen gevonden dat we met de voormalige vesting van doen hadden. Overblijfselen van kostgronden werden enkele kilometers ten oosten van Boekoe aangetroffen, hetgeen overeenkomt met de beschrijvingen in genoemd archiefmateriaal. Op de plaats waar terpachtige akkertjes werden aangetroffen, is een grote hoeveelheid potscherven te vinden, samen met glasresten, metaalfragmenten en scherven van Delfts blauw-achtig materiaal (zie Fig. 4 en 5). De vraag blijft bestaan hoe het komt dat geen artefacten zijn aangetroffen op de Boekoe site zelf. Dit alles vraagt om een wetenschappelijk archeologisch onderzoek ter plaatse. Het ontbreekt de expeditieleden van Stichting Boekoe daarvoor aan de benodigde kennis en expertise. Samenwerking met een wetenschappelijk instituut zou uitkomst bieden. De Universiteit van Leiden heeft hiervoor bij monde van de heer Dr. Menno Hoogland van de specialisatie Caribische Archeologie haar interesse geuit. Er zijn inmiddels contacten met het CIE en de mogelijkheid wordt groot geacht dit onderzoek als project in het programma Gedeeld Surinaams-Nederlands cultureel erfgoed onder te brengen. Als opzet voor het archeologisch onderzoek wordt gedacht aan het uitvoeren van een gedetailleerde kartering van het terrein en het aanleggen van een of meerdere profielen door de aarden wal. Vanuit een hoofdmeetlijn gelegen over de as van het eiland kan met relatief eenvoudige middelen de topografie van het eiland in kaart worden gebracht. Omwallingen of andre veranderingen in het relief kunnen worden gedocumenteerd met waterpassingen in een regelmatig grid. Vondstconcentraties en overige antropogene sporen kunnen op deze kaart worden aangegeven. Om de aard van de aarden wal vast te leggen is het noodzakelijk de opbouw ervan te documenteren in een of meerdere gestoken profielen. Indien wenselijk kunnen samples van materiaal worden verzameld voor datering.
7
Fig. 4. Op een van de zandritsen rond Boekoe vond de expeditie in 2005 grote aantallen potscherven en andere artefacten (Foto Henk Pel)
Fig. 5. Een deel van de bodemvondsten die aan de oppervlakte zijn gevonden, gefotografeerd in het Surinaams Museum te Paramaribo (Foto Henk Pel)
8
Geraadpleegde literatuur Beet, Chris de, 1984: De eerste Boni-oorlog 1765-1778. Bronnen voor de Studie van Bosnegersamenlevingen, deel 9. Centrum voor Caraïbische Studies, Utrecht. Bubberman, ir. F.C, 1976: In het spoor van de Marrons., Mededelingen Stichting Surinaams Museum , nrs. 17/18. Egger, J.L., 1990: Het verzet van de Boni, Mededelingen Stichting Surinaams Museum, nr. 45. Groot, Sylvia de, 1976: The Boni Marroon War 1765 – 1793, Mededelingen Stichting Surinaams Museum, nrs. 17/18. Hoogbergen, Wim, 1985: De Boni-oorlogen 1757-1860. Marronage en guerrilla in Oost Suriname. Academisch Proefschrift. Bronnen voor de Studie van Afro-amerikaanse Samenlevingen in de Guyana’s, deel 11. Centrum voor Caraïbische Studies, Utrecht. Hoogbergen, Wim, 1992: De Bosnegers zijn gekomen . Slavernij en Rebellie in Suriname. Prometheus, Amsterdam. Koeman, dr. ir. C., 1973: Schakels met het verleden. De geschiedenis van de cartografie van Suriname 15001971, Theatrum Orbis Terrarum B.V., Amsterdam.
9