Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem
Eisen en kaders voor onderzoek en beoordeling van rapporten
Omslag: Romeinse weegschaal gevonden tijdens baggerwerkzaamheden bij Doorwerth in de Rijn. Foto: RMO Leiden. Auteur: J. Habraken, regioarcheoloog. In opdracht van de gemeenten Duiven, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rozendaal, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar. Mede mogelijk gemaakt door de Provincie Gelderland en de gemeente Arnhem. Tweede druk, mei 2014.
ONDERWERP
Colofon
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
en beoordeling van rapporten
PAGINA
Eisen en kaders voor onderzoek
1
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem
PAGINA
2
ONDERWERP
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
5
HOOFDSTUK 2 Bureauonderzoek 7 2.1 Onderzoeksvragen bureauonderzoek 7 2.2 Bronnen 8 2.2.1 De archeologische verwachtings- en beleidskaarten 8 2.2.2 Beheerder of eigenaar perceel 10 2.2.3 Historische verenigingen 10 2.2.4 Literatuur 15 2.2.5 Archis 15 2.2.6 Kaart historisch landschap, -stedenbouw en archeologie van de provincie 15 Gelderland 2.2.7 Provinciale kennisagenda’s 15 2.2.8 Actueel Hoogtebestand Nederland 15 2.2.9 Gelders Archief 16 2.2.10 Dinoloket 16 2.2.11 Bodemloket 16 2.2.12 Bodem-, geologische- en geomorfologische kaarten 16 2.2.13 Grondwaterstand 16 2.2.14 Rapport milieukundig onderzoek 17 2.2.15 Historisch onderzoek grondvervuiling 17 2.2.16 Historische kaarten 17 2.2.17 Luchtfoto’s 18 2.2.18 Historisch onderzoek explosievenopruimingsbedrijf 18 2.2.19 DANSEASY 18 2.2.20 De nationale Onderzoeksarenda Archeologie 19 2.2.21 Gelderland in beeld 19 2.2.22 Bouwhistorische gegevens 19 2.2.23 Kaart ontgrondingen 19 2.2.24 KLIC-melding 20 2.2.25 Airborne museum, Dotkadata, Platform Bodemonderzoek Tweede Wereldoorlog, Beeldbank WOII, WatWasWaar, Defensie en Aircraft research group Achterhoek 20 HOOFDSTUK 3 Booronderzoek 23 3.1 Onderzoeksvragen verkennend booronderzoek 25 3.2 Onderzoeksvragen karterend booronderzoek 26 HOOFDSTUK 4 Gravend onderzoek 27 HOOFDSTUK 5 Toevalsvondsten 29 HOOFDSTUK 6 Archeologievriendelijk bouwen 31 HOOFDSTUK 7 Contactgegevens gemeenten 33 LITERATUUR 36 BIJLAGE: Standaard PvE 37
ONDERWERP
HOOFDSTUK 1 Wanneer is archeologisch onderzoek nodig?
4
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
PAGINA
INLEIDING
3
Inhoudsopgave
Romeinse munt uit Bemmel
De gemeenten Arnhem, Duiven, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rozendaal, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar. 2 Contactgegevens en website-adressen die zijn genoemd in dit document zijn aan verandering onderhevig. Indien adressen niet meer kloppen, kan het juiste adres worden opgevraagd bij de regioarcheoloog. Indien nieuwe relevante bronnen beschikbaar komen zullen deze zo spoedig mogelijk aan het overzicht worden toegevoegd. 1
ONDERWERP
In hoofdstuk 1 wordt kort ingegaan op de vraag wanneer archeologisch onderzoek nodig is. Indien archeologisch onderzoek nodig is, wordt gestart met het uitvoeren van een acheologisch bureauonderzoek (hoofdstuk 2). De kwaliteit van deze rapporten verschilt per uitvoerend bedrijf. Om het bureauonderzoek kwalitatief op een goed niveau te brengen is het nodig om een aantal standaard onderzoeksvragen te formuleren (paragraaf 2.1). Voor het beantwoorden van deze vragen dienen de juiste en (regio-specifieke) bronnen te worden geraadpleegd. In paragraaf 2.2 is een lijst opgenomen met te raadplegen bronnen.2 Hoofdstuk 3 gaat over archeologisch booronderzoek: hoe dient dit te worden uitgevoerd en welke verplichte onderzoeksvragen gelden hier? Voor gravend onderzoek in de vorm van proefsleuven is een standaard PvE opgesteld (hoofdstuk 4 en bijlage). In hoofdstuk 5 wordt kort aangegeven hoe binnen de regio met toevalsvondsten wordt omgegaan. Hoofdstuk 6 behandelt de mogelijkheden voor archeologievriendelijk bouwen. Hierbij is slechts beperkt archeologisch onderzoek noodzakelijk en worden archeologische waarden in de bodem behouden. In hoofdstuk 7 staan de gegevens van alle ambtenaren die binnen de regio contactpersoon zijn met betrekking tot archeologische zaken. Tenslotte is er een bijlage opgenomen met het standaard PvE inclusief toelichting.
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Tevens dient het document als leidraad voor het beoordelen van Programma’s van Eisen en archeologische rapportages door het bevoegd gezag.
PAGINA
Dit document is bestemd voor overheden, bedrijven, organisaties en particulieren die archeologisch vooronderzoek (laten) uitvoeren binnen de regio Arnhem.1 Het document dient ter aanvulling op – niet ter vervanging van – de procedurele eisen en specificaties zoals vermeld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
4
Inleiding
Hierbij dient te worden opgemerkt dat niet elke gemeente alle bodemverstoringen expliciet hebben genoemd in het archeologiebeleid. In de volgende gevallen wordt archeologisch onderzoek wel eens over het hoofd gezien vanwege tijdsdruk en veiligheidsoverwegingen, terwijl een archeologisch onderzoek vaak goed inpasbaar is: • Het saneren van een vervuilde locatie. • Het baggeren van waterbodems. Het betreft vaak grootschalige ingrepen die soms zeer bijzondere vondsten opleveren. • Graafwerkzaamheden ten behoeve van explosievenonderzoek. N.B: Het college van B&W kan inhoudelijk onderbouwd afwijken van archeologisch beleid. Binnen het archeologisch onderzoek zijn er verschillende onderzoeksfasen te onderscheidden. Zie het stroomschema op de volgende pagina. Alle onderzoeksfasen worden in dit handboek behandeld.
Verblauwing: de ondergrond wordt plaatselijk vernat doordat door overbouwing regen- en grondwater niet meer kan verdampen. Hierdoor ontstaat een reducerend bodemmilieu onder het overbouwde deel waardoor kleiige ondergrond een egaal grijsblauwe kleur kan krijgen. Archeologische sporen worden aldus onzichtbaar. 3
ONDERWERP
Behalve alle graafwerkzaamheden dieper en groter dan de gestelde ondergrens, vallen onder bodemverstoringen: • Ophogingen die zetting veroorzaken in de ondergrond, waardoor de (mogelijk aanwezige) archeologische lagen, sporen en/of vondsten in de ondergrond verstoord worden. • Het bovengronds verharden van een archeologische vindplaats waardoor de archeologische sporen en vondsten oxideren en verdrogen of juist reduceren waardoor sporen verblauwen 3 en onzichtbaar worden. • Grondwaterpeilverlagingen (al dan niet tijdelijk) kunnen zorgen voor verdroging en dus versnelde degradatie van archeologische waarden in de ondergrond. • Het rijden van zwaar transport over met name onverharde delen zorgt voor zetting in de ondergrond waardoor de (mogelijk aanwezige) archeologische lagen, sporen en/of vondsten in de ondergrond verstoord worden.
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Archeologisch onderzoek is nodig indien werkzaamheden worden verricht binnen een gebied met een archeologische (verwachtings)waarde, en de bodemverstoring groter is dan de vastgestelde ondergrens. Archeologische verwachtingswaarden en vastgestelde archeologische waarden staan aangegeven op de gemeentelijke verwachtings- en/of beleidskaarten. Ondergrenzen kunnen op deze kaart zijn aangegeven, maar soms staan de ondergrenzen genoemd in het onderliggende archeologisch rapport, de erfgoedverordening en soms alleen in het bestemmingsplan.
PAGINA
Uitgangspunt is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in de ondergrond behouden blijven door middel van planaanpassing en/of archeologievriendelijk bouwen (zie hoofdstuk 6).
5
1. Wanneer is archeologisch onderzoek nodig?
PAGINA
6
ONDERWERP
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
De verschillende fasen binnen het archeologisch onderzoek.
Het resultaat van bureauonderzoek is een standaardrapport met een gespecificeerde archeologische verwachting, op basis waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van (eventueel) vervolgonderzoek en de vorm waarin. Een goed uitgevoerd bureauonderzoek kan kostenbesparend zijn omdat in een vroeg stadium duidelijk wordt of bepaalde delen van een plangebied vrijgegeven kunnen worden of dat onderzoeksstappen kunnen worden overgeslagen.
Bureauonderzoek in de maak 2.1 Onderzoeksvragen bureauonderzoek De volgende onderzoeksvragen dienen in het bureauonderzoek beantwoord te worden met een expliciete bronvermelding. Indien geen antwoord mogelijk is, dient dat beargumenteerd toegelicht te worden. 4 De verplichte onderzoeksvragen voor het bureauonderzoek zijn: 1. Wat is de aard (ontstaanswijze en classificatie), diepteligging, genese en gaafheid van natuurlijke bodemhorizonten en natuurlijke afzettingen in het omringende (binnen een afstand tot ca. 200 m van de onderzoekslocatie) gebied? 2. Wat is de aard (ontstaanswijze), diepteligging, genese, gaafheid, dikte, en omvang van eventueel in het omringende gebied voorkomende afdekkende lagen en de (geschatte) ouderdom daarvan (plaggendek, stuifzandlaag, colluvium, kleidek, afvallaag, ophogingslaag)? 3. Wat is het historisch landgebruik van de onderzoekslocatie en het omringende gebied geweest?
4
De onderzoeksvragen zijn grotendeels overgenomen uit: Willemse en Kocken, 2012.
ONDERWERP
Het onderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen: 1) Is verder onderzoek noodzakelijk. Zo ja, in welke vorm? 2) Waar kunnen (eventuele) archeologische resten zich bevinden? 3) Welke verschijningsvorm kunnen deze hebben? 4) Hoe kan daar systematisch naar gezocht worden?
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Het doel van bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over de kenmerken van bekende of verwachte archeologische resten, binnen een omschreven gebied.
PAGINA
Indien archeologisch onderzoek noodzakelijk is, dient gestart te worden met de uitvoering van een archeologisch bureauonderzoek.
7
2. Bureauonderzoek
Indien bij controle door het bevoegd gezag blijkt dat facultatief te raadplegen bronnen aanvullende inhoudelijke informatie opleveren, dienen deze door het uitvoerend bedrijf alsnog te worden geraadpleegd en te worden verwerkt in het bureauonderzoek. 2.2.1) De archeologische verwachtings- en beleidskaarten (verplicht) Een archeologisch (bureau)onderzoek dient altijd te beginnen met het raadplegen van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidskaart. Deze kaarten bieden immers over het algemeen de meest gedetailleerde informatie over archeologische (verwachtings)waarden binnen een bepaald plangebied. Hieronder zijn de archeologische verwachtings- en beleidskaarten opgesomd. Tevens is aangegeven of de kaarten en bijbehorende rapporten via internet te raadplegen zijn. Indien informatie niet via internet opvraagbaar is, zal de regio-archeoloog op verzoek de informatie toesturen.
ONDERWERP
Een aantal bronnen dienen altijd geraadpleegd te worden en zijn dus verplicht. Hier kan alleen beredeneerd van worden afgeweken. Deze redenatie moet steekhoudend zijn en worden verwoord in het rapport.
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
2.2 Bronnen Voor de beantwoording van de vragen die gesteld zijn in het archeologisch onderzoeksrapport, is het van belang de juiste bronnen te raadplegen. Bij het beoordelen van archeologische rapporten wordt onder meer gekeken of alle relevante bronnen zijn geraadpleegd.
PAGINA
Doel van de verzamelde gegevens is om een inhoudelijk onderbouwde keuze voor de inzet van bepaalde zoekstrategie mogelijk te maken. Soms is dat niet mogelijk op basis van bureauonderzoek alleen en moet er in het veld aanvullende informatie worden verzameld teneinde de vragen te kunnen beantwoorden. Dit wordt de verkennende fase van het inventariseend veldonderzoek (IVO) genoemd. Dit kan een verkennend- of karterend booronderzoek behelzen (zie hoofdstuk 3) en vormt in feite een inhoudelijke aanvulling op het bureauonderzoek
8
4. Welke gegevens met betrekking tot archeologische complexen (‘waarnemingen’ inclusief uitkomsten historisch kaartonderzoek) zijn reeds binnen het onderzoeksgebied en/of binnen de landschappelijke eenheden rondom de onderzoekslocatie bekend? Vermeld per vondst- en/of spoorcomplex minimaal: a) bronvermelding (onderzoeksrapportages, ARCHIS-gegevens) b) de materiaalcategorie c) ouderdom d) ruimtelijke (geografische) verspreiding e) stratigrafische verspreiding (diepteligging en/of dikte vondstlaag) f ) fragmentatie e) stratigrafische verspreiding (diepteligging en/of dikte vondstlaag) f ) fragmentatie 5. Welke natuurlijke formatieprocessen (sedimentatie, erosie, laterale verplaatsing, bodemvorming, degradatie e.d.) hebben een rol gespeeld in het onderzoeksgebied? 6. Met welke culturele formatieprocessen (grondbewerking, bemesting, ophoging, betreding, percelering, [de-]constructie, materiaaltypen, materiaalgebruik en materiaaldepositie e.d.) hebben een rol gespeeld in het onderzoeksgebied? 7. Welke formatieprocessen kunnen een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van eventuele aanwezige vondstspreidingen, de vondstdichtheid, vondst- en spoorniveaus en de fysieke kwaliteit van eventueel aanwezige archeologische resten? 8. Wat is de aard (materiaalsoorten, fragmentatie, dichtheden, ruimtelijke en stratigrafische spreiding, etc.) van (mogelijk) aanwezige vondst- en/of spoorcomplexen? 9. Hoe manifesteren deze zich tijdens prospectieonderzoek? 10. Met de inzet van welke zoekmethoden (detectie- en waarnemingsvorm, monsterbehandeling en zoekstrategie) kunnen vondst- en/of spoorcomplexen systematisch opgespoord worden (zoeksleuven, booronderzoek, veldkartering, geofysisch etc.). Licht beargumenteerd toe met verwijzing naar de verschillende KNA-leidraden.
Gemeente Lingewaard Willemse, N.W., 2004: Gemeente Lingewaard. Een archeologische beleidsadvieskaart, RAAP-rapport 978. Niet raadpleegbaar. Willemse, N.W., 2009: Voorstel tot bijstelling wettelijk verplichte ondergrens archeologisch onderzoek gemeente Lingewaard, Raap-rapport 1751. Niet raadpleegbaar. Beleidskaart: http://www.lingewaard.nl/wonen-en-leven/cultuurhistorie_3847/item/archeologie_15089.html Erfgoedverordening: http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Lingewaard/50967/50967_1.html Gemeente Overbetuwe Willemse, N.W., 2009: Archeologisch beleid van de gemeente Overbetuwe, deel 1: actualisatie van de archeologische kaarten, RAAP-rapport 2003. Een deel van de archeologische verwachtingskaart, de archeologische beleidskaart, het bijbehorende rapport en beleid raadpleegbaar via de gemeentelijke website via de zoekbalk. Gemeente Renkum Gemeente Renkum, 2010: Beleidsnota archeologie gemeente Renkum Beleidsnota: http://www.vng.nl/Praktijkvoorbeelden/CULT/2010/Renkum_archeologiebeleid_2010.pdf Beleidskaart: Op te vragen bij de gemeente Renkum. Aanvullend: http://www.geldersarcadie.nl/?page=dashboard&SID=cu6kg2hkpg41sedquadu4c8kf2#
ONDERWERP
Erfgoedverordening: http://www.duiven.nl/politiek-en-organisatie/decentraleregeling/erfgoedverordening-2010
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Beleidskaart: http://www.duiven.nl/politiek%20en%20organisatie/publicatie/rapport-archeologische-waarden-en-verwachtingskaartmet-amz-adviezen
PAGINA
Gemeente Duiven Willemse, N.W. & J.G.M. Verhagen, 2006: Gemeente Duiven. Een archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen, Raap-rapport 1272.
9
Uitsnede beleidskaart Lingewaard
PAGINA
10
Gemeente Rheden Gemeente Rheden, Uitgediept uitwerkingsnota archeologiebeleid Rheden 2008 Nota uitgediept, website erfgoeddepot en archeologische verwachtingskaart: http://www.rheden.nl/Beleid_en_projecten/Wonen_en_woonomgeving/Cultuurhistorisch_erfgoed/Archeologie
http://www.rheden.nl/Beleid_en_projecten/Natuur_Milieu_en_Water/Landschapsontwikkelingsplan_LOP_Rheden_en_ Rozendaal Gemeente Rijnwaarden Buesink, A. e.a, 2011: Gemeente Rijnwaarden. Archeologische verwachtings- en beleidskaart, BAAC Rapport V-11.0202. Beleidskaart: http://www.rijnwaarden.nl/publicaties/ter-inzage-liggende-stukken_3199/item/archeologisch-beleids-enverwachtingskaart_13389.html#titel13389\ Gemeente Rozendaal Geen eigen archeologiebeleid. Aanvullend: http://www.rheden.nl/Beleid_en_projecten/Natuur_Milieu_en_Water/Landschapsontwikkelingsplan_LOP_Rheden_en_ Rozendaal Gemeente Westervoort Goossens, E., 2011: Archeologische monumentenzorg in de gemeente Westervoort, Raap-rapport 2249. Beleidskaart: http://www.westervoort.nl/wonen-leven-werken/beleid-en-projecten-bouwen-en-wonen_42717/item/ archeologiebeleid_26171.html Erfgoedverordening: http://www.westervoort.nl/bestuur-en-organisatie/regelgeving-gemeente-westervoort_42203/item/erfgoedverordeninggemeente-westervoort_325.html Gemeente Zevenaar Willemse, N.W. en J.G.M. Verhagen, 2006: Gemeente Zevenaar. Een archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen, RAAP-rapport 1274 Monumentenverordening: http://www.zevenaar.nl/internet/wonen_3172/item/regelgeving-monumenten_25583.html Tekst beleidskaart: http://www.zevenaar.nl/document.php?m=1&fileid=5971&f=fe84a14422dc3e56ef12de15d94c0394&attachment= &a=389 Kaart zelf is op te vragen bij de gemeente. 2.2.2) Beheerder of eigenaar perceel (verplicht) Deze meest voor de hand liggende bron wordt vreemd genoeg vrijwel nooit benut, terwijl een beheerder of eigenaar vaak veel detailinformatie heeft over gebouwen die er hebben gestaan of activiteiten die in het verleden hebben gezorgd voor grondverstoringen. 2.2.3) Historische verenigingen (verplicht) Binnen de diverse historische verenigingen is een schat aan informatie aanwezig die vaak niet wordt aangeboord. Daarom dient de voor het onderzoek relevante lokale heemkundekring, historische vereniging of archeologische werkgroep geraadpleegd te worden door het uitvoerende bedrijf. Tevens dient het uitvoerende bedrijf aan deze instanties door te geven wat de termijn is waarbinnen de gevraagde informatie moet zijn aangeleverd.
ONDERWERP
Aanvullend: http://www.geldersarcadie.nl/?page=dashboard&SID=cu6kg2hkpg41sedquadu4c8kf2#
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Erfgoednota: www.rheden.nl/dsresource?objectid=130096
11
PAGINA
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
ONDERWERP
Het betrekken van deze instanties zorgt ervoor dat er een breder draagvlak ontstaat voor archeologisch onderzoek. N.B: Binnen sommige gemeenten zijn meerdere verenigingen/stichtingen actief. In dat geval dienen al deze verenigingen/stichtingen te worden geraadpleegd. De AWN dient altijd geraadpleegd te worden. Duiven Historische kring Duiven-Groessen-Loo Website: www.hkdgl.nl Mailadres:
[email protected] Adres: Cultureel Centrum ‘t Eiland Eilandplein 302 6922 ER Duiven Contactpersoon: Voorzitter G. van Hunen
[email protected] Tel. 06-28971372 Lingewaard Historische kring Bemmel Website: www.historischekringbemmel.nl Mailadres:
[email protected] Contactpersoon: Voorzitter Gijs Bouwman Brouwerlaan 13 6681 EB Bemmel Tel. 0481-462709 Historische Kring Gente Website: www.historischekringgente.nl Mailadres:
[email protected] Adres: Nijmeegsestraat 19 Gendt Contactpersoon: Gerard Janssen
[email protected]. Historische kring Huessen Website: www.huessen.nl Mailadres: Via contactformulier op website Adres: Vierakkerstraat 39 6851 BB Huissen Contactpersoon: Cor Nijenhuis Tel. 026-3255058
Postadres: Onyxstraat 24 6534 XZ Nijmegen Historische Kring Midden-Betuwe Website: www.hkmb.ml Mailadres:
[email protected] Postadres: Tielsestraat 110 6674 AC Herveld 0488-452140 Contactpersoon: Guido Scholtes
[email protected] 0488-454906 of 06-21815310 Historische Kring Oosterhout Website: www.historischekringoosterhout.nl Mailadres:
[email protected] Contactpersoon: Frans Spaan Postadres: Het secretariaat / Nienke Faber Weem 26 6675 EB Valburg Renkum Stichting voor heemkunde Renkum Website: www.heemkunderenkum.nl Mailadres:
[email protected]
ONDERWERP
Voorztitter: Freddie Coenders
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Historische Kring Driel Website: www.drielhistorie.nl Mailadres:
[email protected]
PAGINA
Postadres: Postbus 126 6660 AC Elst Tel: 084-8679811
12
Overbetuwe Historische Vereniging Marithaime Website: www.marithaime.nl Mailadres:
[email protected]
Adres: Dijkmagazijn Aerdtsedijk 49 6913 KG Aerdt Contactpersoon: M.B. Snip Tel. 0316-543203 Westervoort Historische kring Westervoort Website: www.hkwestervoort.nl Mailadres:
[email protected] Contactpersoon: H.W.Schoneveld Emmerik 50 6931 HA Westervoort Tel. 026-3118073 / 062001632
[email protected] Zevenaar Cultuurhistorische vereniging Zevenaar Adres: Babberichseweg 23, ingang 3 Postbus 2072 6900 CB Zevenaar Website: www.cvz7aar.nl Mailadres:
[email protected] of
[email protected] Contactpersoon: J. Verhagen Tel: 06-12520244
[email protected] of
[email protected]
ONDERWERP
Rijnwaarden Heemkundekring Rijnwaarden Website: www.heemkundekringrijnwaarden.nl
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Contactpersoon: Voorzitter José Wunderink
PAGINA
Rheden en Rozendaal Oudheidkundige kring Rheden Rozendaal Website: www.oudheidkundigekring.nl Mailadres:
[email protected]
13
Contactpersoon: Mevr. H.C.G. de Roder-Mouton Houtsniplaan 48 6865 XX Doorwerth Tel. 026–333 66 69
Hierbinnen: werkgroep Archeologie Hans Roem Langestraat 28 7047 CH Braamt Tel. 0314-652207 / 06-20980727
[email protected] Johan Lukkassen Nieuwstraat 7b 7041 ER ’s-Heerenberg Tel. 0314-667424
[email protected] Liemers Museum / Gelders Schuttersmuseum Website: www.liemersmuseum.nl Mailadres:
[email protected] Museumgebouw Kerkstraat 16 6901 BA Zevenaar Kantoorgebouw Molenstraat 42 6901 CD Zevenaar Postadres: Postbus 2059 6900 CB Zevenaar Tel. 0316-581830 / 06-12520244 Fax. 0316-581 839 Contactpersoon Jan Verhagen Ooyselandweg 5 6905 DT Zevenaar Tel. 0316-344241 / 06-12520244
[email protected]
ONDERWERP
Mailadres:
[email protected] Tel. 0314-667990
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Heemkundekring Bergh Website: www.heemkunde.nl Tijdelijke site: http://home.planet.nl/~roem0013/
PAGINA
Contactpersoon Alex Koster Roomstraat 19, 6996 DX Drempt Tel. 0314-381598
[email protected]
14
Liemers Liemersverleden Website: www.liemersverleden.nl Mailadres:
[email protected]
15
PAGINA
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
ONDERWERP
Algemeen Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN) afdeling 17 Website: www.archeologiemijnhobby.nl Mailadres:
[email protected] of
[email protected] Adres: Hazenkamp 66 6836 BA Arnhem 2.2.4) Literatuur (verplicht) Verwachtingskaarten zijn gebaseerd op een archeologisch rapport. Dit rapport bevat vaak een uitgebreide literatuurlijst. Deze lijsten vormen een goed vertrekpunt voor nader literatuuronderzoek betreffende een bepaald plangebied. Ook de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) en de Provinciale kennisagenda’s “Veluwe” en “Rivierengebied” vormen een goed startpunt voor literatuuronderzoek. Zie: http://www. gelderland.nl/eCache/DEF/21/806.html Steeds meer gemeenten beschikken over een eigen geschiedeniscanon. Deze zijn ook als ingang te gebruiken voor onderzoek en het plaatsen van resultaten binnen een historisch kader. Zie ook: http:// www.mijngelderland.nl/#canons Met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog dient te worden geraadpleegd: Kok, R.S. en Vos, W.L., 2013: Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. In: Rapportage Archeologische Monumentenzorg 211. Amersfoort. 2.2.5) Archis (verplicht) De gemeentelijke verwachtingskaarten vormen vanwege het detailniveau van de informatie de eerste kennisbron. Behalve de gemeentelijke verwachtingskaart dient aanvullend Archis geraadpleegd te worden voor het verkrijgen van recente archeologische informatie die nog niet is verwerkt in een gemeentelijke archeologische kaart. Indien een gemeentelijke verwachtingskaart niet aanwezig is, dient Archis uitgebreid te worden geraadpleegd, evenals de Kaart Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie van de provincie Gelderland (zie 2.2.6). Website: http://archis2.archis.nl 2.2.6) Kaart Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie van de provincie Gelderland (verplicht) Deze kaart geeft informatie over het historische landschap, historische stedenbouw en archeologie in Gelderland. Voor al deze onderdelen zijn verschillende kaartlagen beschikbaar die ook met elkaar gecombineerd kunnen worden. Website: http://ags.prvgld.nl/GLD.Atlas/(S(ghjzhvjyvynbvo55qz0esdm5))/Default.aspx?applicatie=HistorischEnArc heologie 2.2.7) Provinciale kennisagenda’s (verplicht) De provincie Gelderland heeft twee kennisagenda’s opgesteld die zeer bruikbaar zijn voor de regio Arnhem: • Provinciale Kennisagenda Veluwe. • Provinciale Kennisagenda Rivierengebied. Website: http://www.gelderland.nl/eCache/DEF/21/806.html
PAGINA
16
2.2.8) Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) (verplicht voor buitengebied). Voor bureauonderzoeken met betrekking tot het buitengebied dient de meest recente versie van het AHN geraadpleegd te worden. Indien geen bureauonderzoek is uitgevoerd, dient het AHN voorafgaand aan het booronderzoek of archeologisch gravend onderzoek alsnog geraadpleegd te worden. Website: http://www.ahn.nl
Mailadres:
[email protected] Adres: Markt 1 6811 CG Arnhem Tel. 026 35 21 600 Fax. 026 35 21 699 Contactpersoon: Ronald Wientjes
[email protected] 2.2.10) Dinoloket (verplicht) DINOLoket is de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO). Het DINO-systeem is de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland. Het archief omvat diepe en ondiepe boringen, grondwatergegevens, sonderingen, geo-elektrische metingen resultaten van geologische, geochemische en geomechanische monsteranalyses, boorgatmetingen en seismische gegevens. Website: www.dinoloket.nl 2.2.11) Bodemloket (verplicht) Bodemloket geeft inzicht in maatregelen die de afgelopen jaren getroffen zijn om de bodemkwaliteit van de omgeving in kaart te brengen (bodemonderzoek) of te herstellen (bodemsanering). Website: www.bodemloket.nl 2.2.12) Bodem-, geologische- en geomorfologische kaarten (verplicht) • Geologische Kaart, schaal 1:50.000 • Geomorfologische Kaart, schaal 1:50.000 • Bodemkaart, schaal 1:50.000 • Zanddiepte kaart: - Cohen, K.M., E. Stouthamer, W.Z. Hoek, H.J.A. Berendsen & H.F.J. Kempen, 2009: Zand in Banen - Zanddieptekaarten van het Rivierengebied en het IJsseldal in de provincies Gelderland en Overijssel. - Cohen, K.M., E. Stouthamer, 2012: Vernieuwd digitaal basisbestand paleografievan de Rijn-Maas Delta. Beknopte toelichting bij het Digitaal Basisbestand Paleogeografie van de Rijn-Maas Delta, Universiteit Utrecht. - Cohen, K.M., E. Stouthamer, H.J. Pierik, A.H. Geurts, 2012: Digitaal Basisbestand Paleogeografie van de Rijn- Maas Delta / Rhine-Meuse Delta Studies’ Digital Basemap for Delta Evolution and Palaeogeography, Universiteit Utrecht. Website: http://persistent-identifier.nl/?identifier=urn:nbn:nl:ui:13-nqjn-zl • Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer (2001) Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands.
ONDERWERP
Website: www.geldersarchief.nl
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
2.2.9) Gelders Archief (verplicht) Voor het raadplegen van affiches, bevolkingsmutaties Renkum, bouwdossiers, films en filmfragmenten, foto’s, kaarten, landdagrecessen, prentbriefkaarten, prenten, procesdossiers, regesten en zegels.
2.2.16) Historische kaarten (verplicht) WatWasWaar (verplicht) Hier kan historische informatie over elke plek in Nederland gevonden worden en kan direct toegang verkregen worden tot een groot aantal plaatsgebonden collecties van Nederlandse erfgoedinstellingen. Website: http://www.watwaswaar.nl Atlas 1868 De Gemeente-Atlas van Nederland verscheen in 1886. Voor iedere provincie is er een deel beschikbaar en het bevat de kaarten van alle Nederlandse gemeenten. Website: http://www.atlas1868.nl
Kaart 1868 Herwen
ONDERWERP
2.2.15) Historisch onderzoek grondvervuiling (indien aanwezig: verplicht) In het geval dat het plangebied vervuild is, is er vaak een historisch onderzoek verricht naar de vervuiling. Behalve dat hierbij in kaart wordt gebracht waardoor de vervuiling (mogelijk) is veroorzaakt, wordt vaak ook de bouwtekening van het complex dat er heeft gestaan nauwkeurig onderzocht. Deze gegevens dienen te worden meegenomen in het bureauonderzoek.
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
N.B: archeologisch booronderzoek is wel altijd leidend, omdat tijdens dit onderzoek gedetailleerder naar bodemopbouw en mogelijke vondstlagen wordt gekeken, vaak dieper wordt geboord en wordt gekeken of er daadwerkelijk vondsten in de boorkop aanwezig zijn.
PAGINA
2.2.14) Rapport milieukundig onderzoek (indien aanwezig: verplicht) Indien binnen het plangebied boringen zijn gezet ten behoeve van milieukundig onderzoek dienen bruikbare resultaten hiervan meegenomen te worden in de archeologische rapportage. Overigens is het verstandig om, indien mogelijk en noodzakelijk, archeologisch- en milieukundig booronderzoek gelijktijdig uit te laten voeren; zo kunnen kosten worden bespaard.
17
2.2.13) Grondwaterstand (verplicht) Hoe goed archeologische waarden in de ondergrond zijn geconserveerd wordt mede bepaald door de grondwaterstand. Het is daarom van belang om tijdens het bureauonderzoek de grondwaterstand vast te stellen. Toekomstige bodemingrepen kunnen invloed hebben op de grondwaterstand en dus mogelijk ook op de conservering van de archeologie.
Structuren in Kloosterzande ontdekt met luchtfotografie (Zeeuws-Vlaanderen)
2.2.18) Historisch onderzoek explosievenopruimingsbedrijf (indien aanwezig: verplicht) Archeologie van de Tweede Wereldoorlog wordt belangrijk geacht door de regiogemeenten. Indien relevant, dient het (bureau)onderzoek een paragraaf te bevatten over WOII-resten. Indien binnen een plangebied een historisch onderzoek is uitgevoerd vanwege de mogelijke aanwezigheid van explosieven dienen de uitkomsten van dit onderzoek mee te worden genomen in de archeologische rapportage. 2.2.19) DANSEASY (facultatief) Vanaf deze website kunnen veel archeologische rapporten kosteloos worden gedownload. Voor het raadplegen van archeologische rapporten is deze website dan ook onontbeerlijk. Website: https://easy.dans.knaw.nl/ui/home
ONDERWERP
Websites luchtfoto’s WOII: http://watwaswaar.nl/#---ea-1v-1O http://www.dotkadata.com
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Bij onderzoek naar resten uit WOII is het belangrijk om onderzoek te doen via luchtfoto’s uit deze periode. Ook bij het in kaart brengen van archeologie in de vorm van bijvoorbeeld grachten en muren in het buitengebied, is het gebruik van gedetailleerde luchtfoto’s van belang.
PAGINA
2.2.17) Luchtfoto’s (verplicht voor buitengebied) Luchtfoto’s vormen de oudste en meest bekende vorm van remote sensing in de archeologie. Op luchtfoto’s kunnen bijvoorbeeld de wallen van een celtic field worden waargenomen, terwijl groei- en kleurverschillen in gewassen de aanwezigheid van relicten in de ondergrond kunnen verraden. Minder vaak worden de archeologische resten zelf bij beeldvormende opnamen waargenomen, waarbij sporen uit de diepere ondergrond in de bouwvoor zijn opgenomen en zichtbaar zijn geworden door ploegen of andere bodembewerkingen.
18
Het is vaak ook nodig om kaarten te bestellen of een bezoek te brengen aan een (gemeente)archief of literatuur na te slaan. Bij de regio-archeoloog zijn desgewenst de volgende gedigitaliseerde kaarten opvraagbaar: • Blaeu Toneel der Steeden • Blaeu Theatrum Orbis Terrarum • Colom Jacob Aertz • Hottinger • Keerius Germania Inferior • Ortelius Theatrum Orbus • Sepp. J.C. 7 provinciën • Christiaan Sgrooten • Tabula Peutingeriana • Visscher-Germania Inferior • Frederick Wit kaert boeck • Kaarten US Army Map Service WO2 • Kaart 43rd Wessex Division Operation Market Garden
Uitsnede kaart Christiaan Sgrooten / Bataviae Binnen de historische kernen is het verstandig om (bouw)historisch onderzoek uit te voeren. Op deze manier kan voorafgaand aan het archeologisch onderzoek al zeer veel in kaart worden gebracht en wordt een logische verbinding gemaakt met het bovengrondse en ondergrondse erfgoed. Maar ook in het geval van recentere bebouwing kan het interessant zijn om (bouw)historisch onderzoek te verrichten. Al is het maar om de verstoringen in kaart te brengen die zijn veroorzaakt door bouwwerkzaamheden in het verleden. Voor het uitvoeren van (bouw)historisch onderzoek is een bezoek aan de diverse archieven onontbeerlijk. Zie in ieder geval voor de gemeenten Rheden, Renkum en Rozendaal: www.geldersarchief.nl 2.2.23) Kaart ontgrondingen (facultatief) Voor acheologisch bureauonderzoek is het verstandig om bodemverstoringen uit het verleden goed in kaart te brengen. Dat kan door middel van het raadplegen van de gemeentelijke archeologische beleidskaart, het AHN, historische kaarten en een (bouw)historisch onderzoeksrapport. Daarnaast dient ook de ontgrondingenkaart van de provincie Gelderland te worden geraadpleegd. Website: http://ags.prvgld.nl/GLD.Atlas/(S(s3iirc45xxgpd455umft0ben))/default.aspx?applicatie=Ontgrondingen
ONDERWERP
Website: http://www.gelderlandinbeeld.nl
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
2.2.21) Gelderland in beeld (facultatief) Voor het raadplegen van ansichtkaarten, foto’s, glasnegatieven, gravures en historische kaarten.
PAGINA
Website: http://www.noaa.nl
19
2.2.20) De nationale Onderzoeksarenda Archeologie (facultatief) Zowel lezing als het gebruik van de NOaA vereist een aanzienlijke algemeen-archeologische en periode- en regiospecifieke kennis. Het is aan de senior archeoloog om in specifieke onderzoekssituaties creatief en productief om te gaan met de in deze agenda gestelde onderzoeksvragen. De NOaA is te gebruiken als een inspiratiebron en hulpmiddel bij het formuleren van optimale onderzoeksdoelen en het maken van inhoudelijke keuzes die belangrijk zijn bij de voorbereiding en uitvoering van archeologisch onderzoek. Overigens zal de NOaA naar verwachting in 2015 worden vervangen door een nieuwe onderzoeksagenda.
Dotkadata Website: www.dotkadata.com Mailadres:
[email protected] Adres: ACEC gebouw Apeldoorn Roggestraat 44 Museumpassage 7311 CD Apeldoorn Tel. 055 578 5688 Fax. 055 578 5699 Platform Bodemonderzoek Tweede Wereldoorlog (wordt opgeheven) www.bodemonderzoekwo2.nl Deze website wordt nog opgeheven, maar tot die tijd goed bruikbaar. Beeldbank WOII Website: http://www.beeldbankwo2.nl Mailadres:
[email protected] Adres: Herengracht 380 1016 CJ Amsterdam Tel. 020-5233800 Watwaswaar http://watwaswaar.nl/#---ea-1v-1O Defensie Verliesregisters WOII Via website: www.defensie.nl
ONDERWERP
Bezoekadres: Utrechtseweg 232 6862 AZ Oosterbeek Postadres: Utrechtseweg 232 6862 AZ Oosterbeek. Tel. 026 3337710 Fax. 026 3391785
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Airbone Museum Hartenstein Website: www.airbornemuseum.nl Mailadres:
[email protected]
PAGINA
2.2.25) Airborne museum, Dotkadata, Platform Bodemonderzoek Tweede Wereldoorlog, Beeldbank WOII, WatWasWaar, Defensie en Aircraft research group Achterhoek (facultatief) Indien resten uit WOII in het te onderzoeken gebied worden vermoed, zijn er een aantal instanties die kunnen worden geraadpleegd.
20
2.2.24) KLIC-melding (facultatief) Door het doen van een KLIC-melding wordt inzichtelijk waar zich bodemverstoringen bevinden als gevolg van het graven van kabels en leidingen. Website: http://www.kadaster.nl/window.html?inhoud=/klic/
PAGINA
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
ONDERWERP
Gelderland Bibliotheek Voor specialistische literatuur/WOII-collectie. http://www.bibliotheekarnhem.nl
21
Aircraft research group Achterhoek Voor informatie omtrent luchtgevechten gedurende de Tweede Wereldoorlog Website: http://www.arga-nl.nl
PAGINA
22
ONDERWERP
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Het resultaat van een booronderzoek is in beide gevallen een rapport met een inhoudelijk (selectie-) advies (buiten normen van tijd en geld), aan de hand waarvan een beleidsbeslissing genomen kan worden ten aanzien van (eventueel) vervolgonderzoek. Met andere woorden: het inhoudelijke advies van de rapporteur mag niet beïnvloed zijn door het kostenaspect van eventueel vervolgonderzoek. Dit vervolgadvies dient gerelateerd te zijn aan de verschillende stadia van het planvormingsproces. Dit betekent dat de onderzoeksvragen beantwoord worden tot het niveau waarop de beslissing voor eventueel vervolgonderzoek op een zorgvuldige wijze genomen kan worden. Er dient ook aangegeven te worden wanneer welk vervolgonderzoek plaats dient te vinden, bijvoorbeeld: booronderzoek, proefsleufonderzoek en opgraven voorafgaand aan graafwerkzaamheden, en archeologische begeleiding tijdens graafwerkzaamheden. Indien binnen de regio Arnhem archeologisch booronderzoek wordt uitgevoerd, dient dit te gebeuren conform de meest recente leidraden die vermeld zijn op de website van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB). Bij het vaststellen van een boorgrid en diameter van de boorkop dient hier altijd naar verwezen te worden. Indien wordt afgeweken van de leidraad dient dit altijd inhoudelijk onderbouwd te zijn. Voor een booronderzoek moet een Plan van Aanpak (PvA) zijn opgesteld. Een PvA wordt niet ter toetsing aangeboden aan de bevoegde overheid, maar aan booronderzoek worden de volgende eisen gesteld. De eisen vormen tevens het toetskader voor archeologisch booronderzoek: • Voorafgaand aan het booronderzoek dient een bureauonderzoek te zijn uitgevoerd en een Plan van Aanpak te zijn opgesteld. • De geplande start- en einddatum van booronderzoek wordt altijd bijtijds gemeld bij de regio-archeoloog. • Boringen worden uitsluitend binnen het plangebied gezet en niet ter plaatse van verwachte en bekende verstoringen. • Per plangebied dienen minimaal 4 boringen te worden gezet. • Verharding binnen het plangebied vormen geen reden om hier niet te boren als er voorgeboord kan worden met een betonboor. • Indien eerst verkennend geboord wordt, dient te worden uitgegaan van minimaal 6 boringen per hectare. • Als er binnen een lineair plangebied (zoals aanleg sloten, wegverbreding, kabels en leidingen) karterend booronderzoek dient plaats te vinden, dient om de 20 meter een boring te worden gezet. Bij verkennend booronderzoek geldt in dit geval een maximale afstand van 40 meter tussen elke boring. • Alleen in overleg met de regio-archeoloog kan er gekozen worden voor een waarderend booronderzoek in plaats van een waarderend onderzoek middels proefsleuven. Voor waarderend booronderzoek is een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen nodig. • In (van oudsher) verstedelijkt gebied of in het geval dat het bureauonderzoek aanleiding geeft om een grafveld te veronderstellen, dient altijd de afweging te worden gemaakt of booronderzoek zinvol is. De mogelijkheid bestaat immers om direct over te gaan tot gravend onderzoek. Dit kan de opdrachtgever tijd en geld besparen. • Er dient in digitale vorm een conceptrapport te worden aangeboden aan de regio-archeoloog ter beoordeling. • Na goedkeuring van het conceptrapport wordt in ieder geval één digitale versie van het definitieve rapport gestuurd naar de regio-archeoloog. • Indien tijdens archeologisch onderzoek sprake is van een bijzondere ontdekking, dient de regio-archeoloog
ONDERWERP
Tijdens een karterend booronderzoek wordt in vergelijking met een verkennend booronderzoek onder meer een dichter boorgrid gehanteerd waardoor tevens de aan- of afwezigheid van een vindplaats kan worden vastgesteld.
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Middels een verkennend booronderzoek wordt primair de bodemopbouw vastgesteld. Met deze gegevens kan worden bepaald waar binnen het plangebied de kans op het aantreffen van archeologische waarden hoog is en waar deze kans klein is. Binnen zones met een lage trefkans hoeft in principe geen vervolgonderzoek plaats te vinden. Binnen zones met een hoge trefkans zal wel vervolgonderzoek moeten worden uitgevoerd. Met een verkennend onderzoek kan echter niet worden vastgesteld of er daadwerkelijk een vindplaats aanwezig is.
PAGINA
Het doel van zowel verkennend als karterend booronderzoek is het aanvullen/evalueren van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het bureauonderzoek. Het gaat om gebiedsgericht en toetsend onderzoek door middel van waarnemingen in het veld teneinde de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden.
23
3 Booronderzoek
NB: In bepaalde gevallen kan het booronderzoek worden overgeslagen en direct worden overgegaan op een proefsleuvenonderzoek. Dit dient echter per locatie beoordeeld te worden door de regioarcheoloog.
ONDERWERP
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Booronderzoek met de guts
PAGINA
24
hiervan direct op de hoogte te worden gebracht. Eventuele communicatie richting pers over deze ontdekking gaat altijd via de afdeling communicatie van de desbetreffende gemeente en in samenspraak met de regio- archeoloog. • Indien pers zich meldt tijdens archeologisch onderzoek dient door het uitvoerende bedrijf altijd verwezen te worden naar de regio-archeoloog.
De onderzoeksvragen voor het verkennend – en karterend booronderzoek zijn grotendeels afkomstig uit: Willemse en Kocken, 2012. 5
ONDERWERP
11. Wat is de aard (ontstaanswijze, textuur, kleur), diepteligging en ouderdom van de relevante natuurlijke afzettingen in de ondergrond ter plaatse van het onderzoeksgebied? 12. Wat is de aard (kleur, textuur, samenstelling), diepteligging, genese en gaafheid van natuurlijke en eventueel antropogene bodemhorizonten (akkerlagen en overige ‘verstoringslagen’, bemestingslagen e.d.), ter plaatse van het onderzoeksgebied? 13. Wat is de aard, dikte en omvang van eventueel ter plaatse van het onderzoeksgebied voorkomende afdekkende lagen en de (geschatte) ouderdom daarvan (plaggendek, stuifzandlaag, kleidek, afvallaag, ophogingslaag)? 14. Indien er afdekkende lagen voorkomen; wat is de aard (ontstaanswijze, kleur, textuur, samenstelling), gaafheid en dikte van het onderliggende afgedekte bodemprofiel (natuurlijke en antropogene bodemhorizonten zoals oude akkerlagen) en/of afzettingen? 15. Wat is de diepte tot waarop artefacten van recente ouderdom (‘modern’ afvalmateriaal) in het bodemprofiel voorkomen 16. Tot welke diepte in het bodemprofiel is sprake van een ‘recente’ bodemverstoring en wat is de ouderdom van deze verstoring?
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Volgend op de verplichte onderzoekvragen voor het bureauonderzoek, zijn de verplichte onderzoeksvragen voor het verkennend veldonderzoek:
PAGINA
Het verkennend booronderzoek is vanwege het beperkt aantal boringen en de kleine boordiameter niet geschikt voor het daadwerkelijk vaststellen van een archeologische vindplaats. Om te voorkomen dat er na verkennend booronderzoek nog een karterend onderzoek dient plaats te vinden, is het in het geval van kleinere onderzoeksgebieden (< 1 ha) over het algemeen verstandig om meteen een karterend booronderzoek uit te voeren (zie 3.2).
25
3.1) Onderzoeksvragen verkennend booronderzoek 5 Bij verkennend booronderzoek wordt noodzakelijke aanvullende informatie verkregen over de bodemkundige en geologische situatie (contextuele informatie). Dit omvat zaken als bodemgaafheid, bodemgeografie, aan- of afwezigheid van conserverende lagen, laagopbouw en bodemstratigrafie, eventueel relevante bodemchemische eigenschappen (kalkgehalte, zuurgraad, oxidatie/reductie verschijnselen), en conservering (organisch materiaal, kalkconcreties, metalen).
PAGINA
26
3.2) Onderzoeksvragen karterend booronderzoek Aanvullend op verkennend booronderzoek, wordt bij karterend booronderzoek systematisch gezocht naar de verwachte archeologische resten. Het karterend booronderzoek is vanwege de hogere boordichtheid en grotere boordiameter over het algemeen geschikt voor het daadwerkelijk vaststellen van oude nederzettingsterreinen.
ONDERWERP
17. Uitgaande van de onderzoeksstrategie: zijn de verwachte vondst- en/of spoorcomplexen (archeologische indicatoren) binnen het onderzoeksgebied aanwezig? Geef de mate van zekerheid of onzekerheid aan en licht toe met een beargumenteerde interpretatie. 18. Uitgaande van waarnemingen gedaan tijdens het veldwerk, in hoeverre komen de uitkomsten overeen met de resultaten van het bureauonderzoek? Geef de mate van zekerheid of onzekerheid aan en licht toe met een beargumenteerde interpretatie. 19. Uitgaande van waarnemingen gedaan tijdens het veldwerk, hoe adequaat is de gekozen zoekstrategie geweest? Licht beargumenteerd toe. Indien archeologische resten (indicatoren) aanwezig zijn: 20. Wat is de (mogelijke) omvang, aard, datering en fysieke kwaliteit van deze archeologische vondst- en/of spoorcomplexen? Licht toe met een beargumenteerde interpretatie. 21. Wat is de diepteligging van de top van het niveau met archeologische vondst- en/of spoorcomplexen (‘vondstlaag’) ten opzichte van het maaiveld en NAP? Wat is de dikte van deze vondstlaag of vondstlagen? Licht toe aan de hand van een beargumenteerde interpretatie van boorprofielen. 22. In hoeverre is deze vondstlaag/vondstlagen of het vondstmateriaal op, of in, de bodem representatief voor die in de diepere bodem? 23. In hoeverre is de vondstlaag of het vondstmateriaal op, of in, de bodem representatief voor de ligging en verbreiding van een eventueel sporenniveau? 24. Hoe kan men de resultaten vertalen in termen van conservering/ kwaliteit, en/of verdere zoek- of waarderingsstrategie? 25. Welke consequenties zal voortgaande planuitvoering op de archeologische resten kunnen hebben? 26. Welke mogelijkheden zijn er, of welk perspectief is er, voor in situ behoud? Wat zijn daarvoor de randvoorwaarden? Hoe dienen deze randvoorwaarden tijdens de waarderende fase te worden onderzocht?
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
De volgende onderzoeksvragen dienen in de onderzoeksrapportage beantwoord te worden, indien relevant. Antwoorden op vragen, waarop in eerste instantie het antwoord ja/nee is, dienen te worden toegelicht met een beargumenteerde interpretatie:
6
Dit standaard PvE is een bewerkte versie van het standaard PvE Regio Achterhoek, in: Willemse en Kocken, 2012.
ONDERWERP
Een proefsleuf
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Het standaard PvE is grotendeels ook te gebruiken voor definitief onderzoek, maar dient dan wel aangepast te worden en te worden aangevuld met specifieke onderzoekvragen.
PAGINA
Uit booronderzoek kan naar voren komen dat er nader onderzoek dient plaats te vinden. Dit kan bestaan uit het graven van proefsleuven of het uitvoeren van een opgraving. Voor het uitvoeren van proefsleuvenonderzoek is een standaard PvE opgesteld voor de regio-Arnhem (zie bijlage). Gebruik van dit standaard PvE is verplicht en is aan deze leidraad toegevoegd.
27
4 Gravend onderzoek
PAGINA
28
ONDERWERP
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
ONDERWERP
Voor de duidelijkheid is op de volgende pagina een stroomschema toegevoegd.
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Toevalsvondst: Romeinse lampje uit Lathum
PAGINA
Voor toevalsvondsten (dus vondsten die worden gedaan buiten het reguliere archeologisch onderzoek om) bestaat een meldingsplicht (Monumentenwet 1988 art. 53): “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. In de regio Arnhem bestaat tevens de mogelijkheid om toevalsvondsten bij de regioarcheoloog te melden. Deze zal vervolgens de vondsten aanmelden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zodat deze wordt toegevoegd aan het ARCHIS-bestand.
29
5 Toevalsvondsten
Vondstmelding bij minister en/of regioarcheoloog.
Minister vindt toevalsvondst van nationaal belang.
JA
Minister kan bouw stilleggen en opgraving eisen.
NEE Toevalsvondst provinciaal / gemeentelijk behoudenswaardig?
Gemotiveerd besluiten de NEE
toevalsvondst verloren te laten gaan.
JA Hangt af van coulance uitvoerder
Is er aan de omgevingsvergunning of ontheffing bestemmingsplan de verplichting tot het doen van een
af of ter plaatse archeologisch NEE
i dt
onderzoek kan worden uitgevoerd.
archeologische begeleiding verbonden? JA
De opdrachtgever dient bij het aantreffen van archeologische waarden hiermee rekening te houden conform het hiervoor opgestelde Programma van Eisen.
30
ONDERWERP
Toevalsvondst.
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Stroomschema toevalsvondsten
PAGINA
30
STROOMSCHEMA TOEVALSVONDSTEN Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
• De werkzaamheden vinden niet plaats binnen archeologische monumenten. • Op locaties waar op basis van het verplichte bureauonderzoek menselijke begravingen worden verwacht, moet een aanvullend vooronderzoek worden uitgevoerd om de aanwezigheid van die begravingen te onderzoeken. Op locaties waar menselijke graven daadwerkelijk aanwezig zijn, is archeologievriendelijk bouwen niet toegestaan. • Indien het vermoeden bestaat dat overbouwing van een (mogelijke) vindplaats leidt tot verblauwing 9 van grondsporen, is archeologie-vriendelijk bouwen niet mogelijk en dus niet toegestaan. • Indien heipalen effecten hebben op de grondwaterstand en ervoor kunnen zorgen dat de vindplaats versneld degradeerd, is archeologie-vriendelijk bouwen niet toegestaan. • Voor heien dienen schroefpalen gebruikt te worden. • De schroefpalen dienen een zo klein mogelijke diameter te hebben. • Er worden niet meer heipalen gebruikt dan uit constructief oogpunt minimaal is vereist. Daar waar andere mogelijkheden zijn (bouwen op staal of andere fundering) worden die mogelijkheden toegepast. Indien er geen andere mogelijkheden zijn, moet worden onderbouwd waarom uitsluitend heipalen kunnen worden toegepast. • De afstand tussen twee rijen schroefpalen is minimaal 5 meter, gemeten tussen de palen. • Bestaande bebouwing wordt gesloopt tot het maaiveld. Oude funderingen worden niet verwijderd, ook niet voor het heien. Door oude funderingen heen heien is niet gewenst, maar kan afhankelijk van de (mogelijke) waarde van het muurwerk wel worden toegestaan. • Aanvrager laat door een daartoe gecertificeerd bedrijf ter plaatse van of vlak naast elke geplande heipaal een boring zetten. Deze boring dient om het bodemarchief in kaart te brengen. De boring geldt ook als 0-meting voor de toestand van het bodemarchief, voordat er gebouwd gaat worden. • Er zijn geen onderheide poeren (clusters van palen). • Afgraven bodem boven de aangetoonde vindplaats of het archeologisch niveau dient in bepaalde gevallen archeologisch begeleid te worden. • Er dient altijd een (per geval te bepalen) bufferzone tussen af te graven bovengrond en archeologisch niveau te worden gehanteerd. • In de verleende vergunning moeten voorwaarden worden opgenomen m.b.t. toekomstige bodemingrepen. Met andere woorden: het plangebied wordt niet vrijgegeven m.b.t. archeologie.
Indien het bureauonderzoek uitsluitsel biedt over de archeologische waarden binnen het plangebied, kan ik bepaalde gevallen na alleen een bureauonderzoek besloten worden tot archeologievriendelijk bouwen. 8 De randvoorwaarden zijn grotendeels ontleend aan: Groenendijk, 2011. 9 Verblauwing: de ondergrond wordt plaatselijk vernat doordat door overbouwing regen- en grondwater niet meer kan verdampen. Hierdoor ontstaat een reducerend bodemmilieu onder het overbouwde deel waardoor kleiige ondergrond een egaal grijsblauwe kleur kan krijgen. Archeologische sporen worden aldus onzichtbaar. 7
ONDERWERP
Algemene uitgangspunten voor archeologie-vriendelijk bouwen zijn evenwel 8:
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Om te bepalen of archeologie-vriendelijk bouwen mogelijk is, is altijd overleg noodzakelijk met de regioarcheoloog. Deze zal per geval de randvoorwaarden bepalen.
PAGINA
De mogelijkheid voor archeologie-vriendelijk bouwen is in principe pas bespreekbaar als er een archeologisch bureauonderzoek en een karterend- of waarderend booronderzoek of proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd.7 Op deze manier kan de diepte van archeologische lagen bepaald worden en worden vergeleken met de geplande verstoringsdiepte. Ook kan worden ingeschat wat de (mogelijke) effecten zijn van overbouwing van de vindplaats.
31
6 Archeologievriendelijk bouwen
PAGINA
32
ONDERWERP
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Heien hoeft niet altijd informatieverlies te betekenen
Gemeente Duiven Eef van Koppenhagen Koning Willem-Alexanderplein 1 6921 ER Duiven Postbus 6 6920 AA Duiven Tel: 0316-279362 Fax: 0316-279279 E-mail:
[email protected] Gemeente Lingewaard Jeroen Brands of Karin Kuster Omgevingsdienst regio Arnhem Eusebiusbuitensingel 53 Postbus 9200 6800 HA Arnhem Tel: 026-3771649 E-mail:
[email protected] of
[email protected]
ONDERWERP
Bij afwezigheid: Kasper van den Berghe Bestuursadviseur Erfgoed en Ruimte / projectleider archeologie Eusebiusbuitensingel 53 6828 HZ Arnhem Postbus 9200 6800 HA Arnhem Tel: 026-3771534 E-mail:
[email protected]
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Gemeente Arnhem Martijn Defilet Gemeentelijk archeoloog Eusebiusbuitensingel 53 6828 HZ Arnhem Postbus 9200 6800 HA Arnhem Tel: 026-3773753 E-mail:
[email protected]
PAGINA
Regio Arnhem Joris Habraken Regioarcheoloog Eusebiusbuitensingel 53 6828 HZ Arnhem Postbus 9200 6800 HA Arnhem Tel: 026-3773239 / 06-37314636 E-mail:
[email protected]
33
7 Contactgegevens gemeenten
Gemeente Rozendaal Henk Jacobsen Kerklaan 1 6891 CL Rozendaal Postbus 9106 6880 HH Velp Tel: 026-3843666 / 06-51618570 Fax: 026-3843670
[email protected] Gemeente Westervoort Evelyn Simonse Dorpsplein 1 6931 CZ Westervoort Postbus 40 6930 AA Westervoort Tel: 026-3179235 Fax: 026-3113623 E-mail:
[email protected]
ONDERWERP
Gemeente Rijnwaarden Ard Schenk Markt 5 6915 AH Lobith Postbus 49 6916 ZG Tolkamer Tel: 06-53564027 / 0316-565600 Fax: 0316-565675 E-mail:
[email protected]
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Gemeente Rheden Marjolein Sanderman Hoofdstraat 3 6994 ZJ De Steeg Postbus 9110 6994 ZJ De Steeg Tel: 026- 4976307 Fax: 026-4976518 E-mail:
[email protected]
PAGINA
Gemeente Renkum Michiel Lassche Generaal Urquhartlaan 4 6861GG Oosterbeek Postbus 9100 6860 HA Oosterbeek Tel: 026-3348469 / 026-3348111 E-mail:
[email protected]
34
Gemeente Overbetuwe Hans Huisman Dorpsstraat 67 6661 EH Elst Postbus 11 6660 AA Elst Tel: 0481-362300 E-mail:
[email protected]
35
PAGINA
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
ONDERWERP
Gemeente Zevenaar Lillian Werdmuller Raadhuisplein 1 6901 GN Postbus 10 6900 AA Zevenaar Tel: 0316-595217 E-mail:
[email protected]
Kok, R.S. en Vos, W.L., 2013: Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. In: Rapportage Archeologische Monumentenzorg 211. Amersfoort. Willemse, N.W. en M.H.J.M. Kocken, 2012: Archeologie met beleid. Afwegingskader voor archeologiebeleid in de Regio Achterhoek, RAAP-rapport 2501.
ONDERWERP
Groenendijk, M.J., 2011: Archeologische basiskaart Gouda, Gemeente Gouda.
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
Groenendijk, M., 2009, Archeologievriendelijk bouwen op de Koningshof te Gouda, Een evaluatie van de archeologievriendelijke aanpak, Gemeente Gouda, Gouda.
PAGINA
Caspers, S., W. Knol en H.Kars, 2011: Richtlijnen voor maatwerk. Onderzoeksrapport project Archeologievriendelijk bouwen en fysiek behoud, Instituut voor Geo-and Bioarchaeology (IGBA) VU Amsterdam.
36
Literatuur
37
PAGINA
Handboek archeologisch onderzoek binnen de regio Arnhem, 2014
ONDERWERP
Bijlage
Bijlage Standaard PvE1 Toelichting Deze toelichting dient als leidraad bij het opstellen van een Programma van Eisen (PvE) volgens het model ‘Standaard Programma van Eisen gemeenten Regio Arnhem’. Dit model is opgesteld om te komen tot standaardisering van de Programma’s van Eisen voor archeologisch onderzoek in de Regio Arnhem. Dit voorliggende model is bestemd voor proefsleufonderzoeken van gebieden groter dan 5000 vierkante meter. Voor kleinere onderzoeken tot 5000 vierkante meter kan het model worden vereenvoudigd. Het model dient als toetsingscriterium voor PvE’s die aan gemeenten in de Regio Arnhem ter goedkeuring worden aangeboden. Toetsing volgens dit model vindt plaats in de gemeenten Duiven, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Westervoort en Zevenaar. Dit model volgt het model van de KNA en werkt dit uit tot een standaardtekst om daarmee tot betere kwaliteit en efficiencywinst te komen. Betere kwaliteit, omdat nu aangeboden PvE’s zich kenmerken door grote verschillen in strategie, methoden en vraagstelling, vaak niet specifiek genoeg of juist te expliciet zijn en soms elementen bevatten die niet thuis horen in Programma’s van Eisen; efficiency- en tijdwinst voor de toetser namens de bevoegde overheid en voor de opstellers van PvE’s. Het standaard PvE is toegespitst op de regionale situatie en geeft standaardteksten voor vraagstelling en methodieken. Ook het procedurele aspect is vervat in een standaardtekst waarin het besluitsvormings- en kwaliteitsborgingsproces is vastgelegd en waarin de rollen van de vergunningvrager, de bevoegde overheid en diens adviseur (kwaliteitstoetser) en de onderzoeker (projectleider) helder zijn onderscheiden. Een PvE blijft maatwerk. Niet alles uit dit model is altijd en overal van toepassing en voor niet alle gevallen is het toereikend. Per situatie kunnen aanpassingen nodig zijn en verbeteringen worden aangebracht. De geest dient echter gevolgd te worden. Dat is: 1. Gestructureerde en expliciete vraagstellingen die aansluiten op vooronderzoek. 2. Een gestructureerde waardestelling die tevens aansluit op de kennisagenda ‘Veluwe’ en/of ‘Rivierengebied’ en rekening houdt met al het relevante archeologisch onderzoek uit het verleden en alle relevante bekende vindplaatsen in de omgeving. 3. Genormeerde methoden en technieken uitgaande van ‘good-practice’ en standaarden van goed vakmanschap tijdens de uitvoering van proefsleuvenonderzoek. 4. Een heldere scheiding tussen datgene wat in een PvE thuishoort, en dat wat in een plan van aanpak hoort te staan, waardoor rollen, bevoegdheden en procedures duidelijk zijn.
1
Voor deze standaard is uitvoerig gebruik gemaakt van Willemse en Kocken, 2012.
Voorblad • De in te vullen delen dienen volledig te zijn. Indien zaken niet van toepassing zijn, wordt dit aangegeven door: ‘n.v.t’ • Het PvE dient door een senior-archeoloog te worden opgesteld en/of te zijn gecontroleerd en geautoriseerd door een senior-archeoloog. • Indien de vergunningvrager niet dezelfde is als degene die (namens hem) opdracht geeft tot het opstellen van het PvE en/of als degene die (namens hem) opdracht geeft tot het gravend onderzoek, dienen de rollen (in het bijzonder die van de directievoerder) op het voorblad gespecificeerd te worden. • De vergunningvrager of degene die opdracht geeft tot het laten maken van een PvE, controleert of de planologische gegevens in het PvE (huidige situatie, geplande situatie) juist zijn en legt het PvE ter goedkeuring voor aan de bevoegde overheid. Hij of zij parafeert het voorblad. • De regioarcheoloog toetst de archeologische kwaliteit van het PvE en geeft – na eventuele wijzigingen – een goedkeuringsadvies (paraaf ). • Voor PvE’s voor de gemeenten binnen de Regio Arnhem is de adviseur van de bevoegde overheid: drs. J. Habraken, Eusebiusbuitensingel 53, Postbus 9200, 6800 HA Arnhem, tel: 026-3773239 of 0637314636, e-mail
[email protected] • De bevoegde overheid stelt het PvE vast en geeft daarmee de voorwaarden aan voor het veldwerk en het rapport dat in het kader van de vergunningsaanvraag overlegd moet worden. • Indien de gemeente zowel vergunningvrager/opdrachtgever als bevoegde overheid is, worden de namen van de betrokken ambtenaren met functieaanduiding vermeld. • Bij ‘onderdeel van het archeologisch proces’ zijn meer antwoorden mogelijk, omdat een onderzoek bijvoorbeeld voor een deel uit een kartering en voor een deel uit een begeleiding kan bestaan of omdat het PvE voorziet in een directe doorstart van een proefsleuvenonderzoek naar het protocol opgraven. • Geef bij de PvE-versie het nummer en/of de datum aan, en of het om een concept of een definitieve tekst gaat. Ad. hoofdstuk 1. Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied • Dit hoofdstuk dient volledig ingevuld te worden. Indien zaken niet van toepassing of onbekend zijn, wordt dit aangegeven door middel van ‘n.v.t.’ of ‘onbekend’. • Met plangebied worden de kadastrale percelen bedoeld waarop de vergunningsaanvraag van toepassing is. Bij bouwvergunningen gaat het om een daarin gelegen bouwblok waarop de vergunning van toepassing is. • Het onderzoeksgebied is het gebied waarvan de waarde wordt vastgesteld. Dat valt in de regel samen met een van de twee eerder genoemde eenheden (plangebied/ bouwkavel), maar kan daar ook een deel van zijn. Let wel: het onderzoeksgebied kan met het oog op een verantwoorde waardering groter zijn dan het gebied van de reële verstoring! • Binnen het onderzoeksgebied worden proefsleuven met een bepaalde omvang getrokken. Het dekkingspercentage (hoofdstuk 6.1) is de verhouding tussen het gebied waarop de vergunningaanvraag van toepassing is en de oppervlakte van de proefsleuven op maaiveldniveau. • Bij de coördinaten worden alle hoekpunten van het plangebied gegeven. Ad. hoofdstuk 2. Aanleiding, motivering en doelstelling van het onderzoek • Dit is een standaardtekst waarvan relevante delen overgenomen en verder ingevuld worden. • Bij de doelstelling moet gekozen worden tussen ‘binnen’ en ‘buiten monumenten’. Bij monumenten gaat het om het verifiëren en detailleren van de eerder bepaalde en op de gemeentelijke kaarten aangegeven waarde. • Buiten monumenten gaat het om het toetsen van een op de gemeentelijke kaarten aangegeven verwachting (verwachtingszone/ hoofdstuk 2 van het PvE) die in rapporten van eerder onderzoek gespecificeerd is (hoofdstuk 4 van het PvE). Ad. hoofdstuk 3. Administratieve gegevens van eerder uitgevoerd onderzoek • Dit hoofdstuk dient volledig ingevuld te worden. Verduidelijkende afbeeldingen uit eerder onderzoek worden als bijlage in het PvE opgenomen. Ad. hoofdstuk 4. Bekende en verwachte waarden (gespecificeerd) • In 4.5 t/m 4.14 gaat het er om wat van de onderzoekslocatie zelf bekend is en wat er verwacht kan worden. Dit deelhoofdstuk is gesplitst in stukken over bodemopbouw en stratigrafie, historisch grondgebruik en archeologische fenomenen en is gekoppeld aan de onderzoeksvragen voor het archeologisch vooronderzoek voor de regiogemeenten van Arnhem.
Ad. hoofdstuk 5. Vraagstelling • Dit hoofdstuk bevat integraal over te nemen standaardtekst met standaardvragen. Deze onderzoeksvragen dienen in het rapport beargumenteerd beantwoord te worden. Indien geen antwoord mogelijk is, dient dat beargumenteerd toegelicht te worden. • De vragen sluiten aan bij de onderzoeksvragen voor het archeologisch vooronderzoek die gelden voor de regiogemeenten van Arnhem. Ad. hoofdstuk 6. Strategie, methoden en technieken • Dit is een standaardtekst waaraan elementen ontleend of toegevoegd kunnen worden. In het PvE wordt eerst de onderzoeksstrategie geformuleerd die nodig wordt geacht om het doel te bereiken conform de meest recente KNA-leidraad proefsleuvenonderzoek. Op basis daarvan worden methoden en technieken benoemd. • In de paragrafen 6.2. en 6.3. worden in aanvulling op KNA-protocollen (waarnaar verwezen wordt) nadere richtlijnen gegeven. De genoemde werkwijze moet gevolgd worden tenzij bepaalde aspecten aantoonbaar niet van toepassing zijn of tenzij een andere werkwijze op grond van de vraagstelling of de kenmerken van de locatie beter of meer relevant is. • De paragrafen 6.4. t/m 6.8. kunnen per situatie worden aangevuld en gewijzigd. Voor deze hoofdstukken is vooral de Veldhandleiding Archeologie 2002 van belang. Bij proefsleuvenonderzoek zal het ecologisch onderzoek vaak beperkt van aard zijn en vooral gericht op het meewegen in de waardering. • In paragraaf 6.10. dient aangegeven te worden of het veldwerk door objectieve beperkingen belemmerd wordt en hoe hiermee omgegaan moet worden. Ad. hoofdstuk 7. Evaluatie, uitwerking en conservering • Dit is een standaardtekst. Indien elementen aantoonbaar niet van toepassing zijn, kunnen zij vervallen. • De achtergrond van de tekst is de overweging dat het PvE moet waarborgen dat de bevindingen van het veldonderzoek en de daarbij verzamelde vondsten en monsters op adequate wijze worden geanalyseerd. Daarvoor is een evaluatierapport na technische uitwerking het beste middel. Het evaluatierapport maakt keuzes m.b.t. uitwerking, conservering en rapportage en is daarom een beslisdocument dat aan de bevoegde overheid moet worden voorgelegd. Het fungeert na goedkeuring als deel van en aanvulling op het PvE. Bij weinig gecompliceerd onderzoek kan na de technische uitwerking direct aan de eindrapportage begonnen worden. De vergunningvrager beslist niet over de mate van uitwerking, wel is hij in de gelegenheid zijn visie te geven. Archeobotanisch en natuurwetenschappelijk onderzoek is standaard, tenzij beargumenteerd wordt dat het geen toegevoegde waarde heeft. Ad. hoofdstuk 8. Rapportage en deponering • Dit is een standaardtekst. • Als het veldwerk eenmaal is uitgevoerd, is rapportage verplicht. • In een korte periode fungeert het rapport als bewijsstuk in een planologische procedure, nodig voor een vergunningvrager om die vergunning te krijgen. Tijdens de vergunningsprocedure zijn stukken openbaar vanaf het moment dat ze bij een inspraak ter visie worden gelegd. • Na afloop van deze procedure is het rapport altijd een kennisdocument, bedoeld om gegevens uit het bodemarchief voor wetenschap en samenleving ex situ te behouden. • Van de hoofdstukopbouw kan alleen gemotiveerd worden afgeweken. • In de hoofdstukopbouw wordt een logisch verband gelegd met de vraagstelling. Met de passage over waardering wordt beoogd dat onderzoek leidt tot een genuanceerde waardering. Binnen een locatie kunnen delen niet, minder of meer waardevol zijn. Met de passage Behoudsperpectief wordt beoogd dat waardestellend onderzoek leidt tot een gefundeerde uitspraak ten aanzien van mogelijkheden tot insitu behoud en de randvoorwaarden (geotechnisch, juridisch, monitoring en mitigerende maatregelen). • De overheid toetst het rapport om te zien of aan het PvE (de vergunningsvoorwaarden) voldaan is. Alleen wetenschappelijk beredeneerbare kwaliteitsverbeteringen moeten worden aangebracht. • Bij paragraaf 8.3. (integriteit) is de scheiding in rollen en verantwoordelijkheden van essentieel belang. Ad. hoofdstuk 9. Randvoorwaarden en aanvullende eisen • Dit is een standaardtekst waarvan alleen gemotiveerd mag worden afgeweken. • Bij paragraaf 9.2. (kwaliteitsborging) is de scheiding in rollen en verantwoordelijkheden van essentieel belang. • In paragraaf 9.3. gaat het primair om overleg gericht op het bewaken van de kwaliteit.
• In paragraaf 9.5. gaat het bij overige eisen alleen om de voorwaarden die vanuit de overheid gesteld worden. Het kan zijn dat men bij de voorbereiding of uitvoering van het graafwerk of bij de oplevering van het terrein met bepaalde zaken rekening moet houden. De opsteller van het PvE dient hiernaar te informeren. De realisatie van deze voorschriften wordt met overige civieltechnische, logistieke en andere randvoorwaarden verwerkt in het plan van aanpak of in een contract tussen vergunningvrager als opdrachtgever en uitvoerder. Door deze aspecten goed te regelen wordt voldaan aan de voorwaarde dat de vergunningvrager er voor dient te zorgen dat adequaat onderzoek kan worden uitgevoerd. Het plan van aanpak is een document tussen uitvoerder en opdrachtgever en wordt niet door de overheid goedgekeurd of vastgesteld. De overheid kan wel vragen om met het oog op de kwaliteitsbewaking over het plan geïnformeerd te worden. Ad. hoofdstuk 10. Wijzigingen ten opzichte van het vastgestelde PvE Dit is een standaardtekst waarvan alleen gemotiveerd mag worden afgeweken. De achtergrond is de overweging, die ook bij het evaluatierapport geldt, dat een PvE onderdeel is van een besluitvormingstraject van de overheid. Indien het nodig is om tijdens de uitvoering beslissingen te nemen over zaken die niet voorzien waren, is het uitsluitend de overheid die de beslissing neemt. Uiteraard wordt hierover overlegd met de vergunningvrager en wordt bij de beslissing rekening gehouden met zijn argumenten en met proportionaliteit. In de praktijk zal het bij proefsleuven vooral gaan om toestemming om de werkzaamheden te verplaatsen, te staken of te verminderen, of om ze door te schuiven naar een eventuele opgraving. Ad. Literatuur Aan de lijst dient naast referenties van eerder (voor)onderzoek tevens relevante en locatiespecifieke literatuur te worden toegevoegd.
Programma van Eisen Regio Arnhem
Locatie Projectnaam Plaats binnen archeologisch proces Opsteller Auteur
Naam, adres, telefoon, e-mail
datum
paraaf
Senior KNA-archeoloog (controle/goedkeuring)
Vergunningaanvrager
Naam, adres, telefoon, e-mail
datum
paraaf
Naam, adres, telefoon, e-mail
datum
paraaf
Goedkeuring bevoegde overheid Gemeente
Adviseur gemeente Regio Arnhem:
drs. J. Habraken Eusebiusbuitensingel 53 Postbus 9200 6800 HA Arnhem Tel: 026-3773239 of 06-37314636
[email protected]
Opdrachtnemer moet alle werkzaamheden verrichten overeenkomstig KNA en zoals gesteld in dit programma van eisen. Onder de werkzaamheden vallen het voorbereiden van veldwerk, het uitvoeren van veldwerk, de evaluatiefase en het uitwerken van veldwerk waaronder de basisrapportage en de deponering.
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 Administratieve gegevens onderzoeksgebied
x
HOOFDSTUK 2 Aanleiding, motivering en doelstelling van het onderzoek 2.1 Aanleiding 2.2 Motivering 2.3 Doelstelling
x x x x
HOOFDSTUK 3 Eerder uitgevoerd onderzoek
x
HOOFDSTUK 4 Archeologische verwachting 4.1 Situering en inrichting van het onderzoeksgebied 4.2 Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context 4.3 Aard en typering van de vindplaats(en) 4.4 Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en), indien bekend 4.5 Bodemopbouw en stratigrafie 4.6 Historisch grondgebruik en bebouwing 4.7 Prospectieve kenmerken en typering 4.8 Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen 4.9 Structuren en sporen 4.10 Anorganische artefacten 4.11 Organische artefacten 4.12 Archezoölogische en –botanische resten 4.13 Menselijk resten 4.14 Gaafheid en conservering 4.15 Resten Tweede Wereldoorlog
x x x x x x x x x x x x x x x x
HOOFDSTUK 5 Vraagstelling 5.1 Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders 5.2 Onderzoeksvragen 5.2.1 Bodemopbouw en landschap 5.2.2 Sporen, structuren, vondsten en paleo-ecologische resten 5.2.3 Vondsten en paleo-ecologische resten 5.2.4 Waardebepaling 5.2.5 Behoudsperspectief 5.2.6 Conclusie, evaluatie, aanbevelingen
x x x x x x x x x
HOOFDSTUK 6 Methoden en technieken: operationalisering 6.1 Strategie en uitgangspunten 6.2 Methoden en technieken (veldwerk) 6.3 Structuren, grondsporen 6.4 Aardwetenschappelijk onderzoek 6.5 Anorganische artefacten 6.6 Organische artefacten 6.7 Archeozoölogische en -botanische resten 6.8 Menselijke resten 6.9 Dateringsonderzoek en overig natuurwetenschappelijk onderzoek 6.10 Beperkingen
x x x x x x x x x x x
HOOFDSTUK 7 Uitwerking en conservering 7.1 Evaluatierapport 7.2 Technische uitwerking – algemeen 7.3 Wetenschappelijke uitwerking - algemeen 7.4 Structuren, grondsporen, vondstspreidingen 7.5 Analyse aardwetenschappelijke gegevens 7.6 Anorganische artefacten 7.7 Organische artefacten 7.8 Archeozoölogische en-botanische resten 7.9 Beeldrapportage
x x x x x x x x x x
7.10 Selectie materiaal (evaluatie en selectierapport) 7.11 Conservering materiaal
x x
HOOFDSTUK 8 Rapportage en deponering 8.1 Eindrapportage 8.1.1 Producten en termijnen 8.1.2 Structuur en inhoud 8.1.3 Waardering, aanbevelingen 8.2 (Eisen aan) deponering van vondsten en data 8.3 Integriteit
x x x x x x x
HOOFDSTUK 9 Randvoorwaarden en aanvullende eisen 9.1 Personele randvoorwaarden 9.2 Kwaliteitsborging, toezicht en handhaving 9.3 Overlegmomenten 9.4 Externe communicatie 9.5 Overige randvoorwaarden en aanvullende eisen
x x x x x x
HOOFDSTUK 10 Wijzigingen ten opzichte van het vastgestelde PvE 10.1 Wijzigingen tijdens het veldwerk 10.2 Belangrijke wijzigingen 10.3 Procedure van wijziging na de evaluatiefase van het veldwerk 10.4 Procedure van wijziging tijdens uitwerking en conservering
x x x x x
Literatuur en bijlagen Literatuur Bijlagen
x x
HOOFDSTUK 1. ADMINISTRATIEVE GEGEVENS ONDERZOEKSGEBIED Projectnaam Provincie Gemeente Plaats Toponiem Kaartbladnummer Kadasternummer perceel Hoekcoördinaten CMA/AMK-status Archis-monumentnummer Status gemeentelijke archeologische beleidskaart Archis-waarnemingsnummers CIS-code/ARCHIS-onderzoeksnummer Oppervlakte plangebied Dekkingspercentage proefsleuven Huidig grondgebruik Aard vergunningplichtige activiteit
Gelderland
HOOFDSTUK 2. AANLEIDING EN MOTIVERING VAN HET ONDERZOEK Waar in de tekst sprake is van ‘vergunningvrager’ dient dat als ‘vergunningvrager dan wel initiatiefnemer van een bestemmingsplanwijziging’ gelezen te worden. Waar sprake is van een ‘vergunningaanvraag’ dient dat als ‘vergunningaanvraag of aanvraag wijziging bestemmingsplan’ gelezen te worden. 2.1 Aanleiding Dit programma van eisen heeft betrekking op een proefsleuvenonderzoek in relatie tot de in hoofdstuk 1 van dit PvE genoemde vergunningplichtige activiteit: […]. Deze vergunningplichtige activiteit zal naar verwachting de volgende verstoring veroorzaken: [Noem, indien bekend en relevant, de omvang (oppervlak, diepte) van de beoogde bodemingreep]. Verwachte effecten van de vergunningplichtige activiteit op het archeologisch bodemarchief.[ Realisatie van deze plannen vormt een bedreiging voor de archeologische waarden / Realisatie van deze plannen vormt een bedreiging voor de eventueel aanwezige archeologische waarden] 2.2 Motivering Het onderzoeksgebied is volgens de vigerende gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente […] gelegen in een gebied met een […] archeologische verwachting / […] archeoogische waarde. Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid is in dit gebied voor werkzaamheden dieper dan […] cm en met een oppervlakte van meer dan […] vierkante meter een rapport over de waarde van het te verstoren terrein vereist. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat in het onderzoeksgebied archeologische resten aanwezig zijn. Op grond hiervan is door de bevoegde overheid besloten dat (verder) onderzoek naar de waarde nodig is. Conform het stroomdiagram voor de keuze onderzoeksmethoden van de KNA is een proefsleuvenonderzoek het meest geschikt om de vraagstelling te beantwoorden. Dit programma van eisen bepaalt aan welke eisen het rapport en het daarvoor uit te voeren onderzoek moet voldoen. 2.3 Doelstelling Algemene doelstelling van proefsleuvenonderzoek is: “Het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel, dat gebaseerd is op het vooronderzoek”. Meer specifiek: • Het waarderen van archeologische resten en het toetsen van eerder geformuleerde verwachtingen hieromtrent. • Buiten monumenten: het bepalen van de archeologische kenmerken van het terrein, waaronder het lokaliseren van eventuele vindplaatsen, het toetsen van de in hoofdstuk 4 gespecificeerde verwachting en het bepalen van de archeologische waarde van het terrein conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (vigerende versie). Dit ten behoeve van besluitvorming over al dan niet aan de vergunning te stellen voorwaarden. • Binnen monumenten: het actualiseren en detailleren van de archeologische kenmerken en waarde van het terrein en/of delen daarvan ten behoeve van besluitvorming over al dan niet aan de vergunning te stellen voorwaarden. Dit kan leiden tot wijziging van de eerder vastgestelde waarde of tot een specificeren van de aard of plaats van de binnen het monument aanwezige vindplaats. • Het geven van aanbevelingen over de noodzaak van eventueel vervolgonderzoek of te nemen behoudsmaatregelen, gelet op de geconstateerde informatiewaarde en gaafheid en de te verwachten verstorende effecten van de ingreep waarvoor vergunning gevraagd wordt. • Het onderzoeken welke mogelijkheden er zijn, of welk perspectief er is, voor in situ behoud en wat daarvoor de randvoorwaarden zijn. • Het geven van aanbevelingen met betrekking tot de bij eventueel vervolgonderzoek toe te passen strategieën, methoden en technieken, onderzoeksprioriteiten en onderzoeksvragen. • Het geven van aanbevelingen met betrekking tot de aard van eventueel te nemen behoudsmaatregelen.
HOOFDSTUK 3. EERDER UITGEVOERD ONDERZOEK Soort onderzoek ARCHIS-gegevens Uitvoerder Uitvoeringsperiode Rapportage Vondsten/documentatie
De vondsten en documentatie van het uitgevoerde onderzoek bevinden zich in het [archief/depot] van [naam bedrijf] te [plaats] onder projectcode […]. Zij worden overgedragen aan het [naam archeologisch depot].
Bovenstaande tabel kopiëren en invullen als meer publicaties voorhanden zijn en/of meer typen onderzoek uitgevoerd zijn
HOOFDSTUK 4. ARCHEOLOGISCHE VERWACHTING 4.1 Situering en inrichting van het onderzoeksgebied Met ‘onderzoeksgebied’ of ‘onderzoeksterrein’ wordt bedoeld het in hoofdstuk 1 genoemde onderzoeksgebied. 4.2 Regionale archeologische en (cultuur)landschappelijke context Voor het grotere kader wordt verwezen naar het rapport bij de gemeentelijke [maatregelen/ verwachtings] kaart. Hier wordt ingegaan op de directe omgeving van het onderzoeksgebied. 4.3 Aard en typering van de vindplaats(en) [Bijvoorbeeld: ‘de [gekarteerde/eerder aangetroffen] vindplaats bestaat waarschijnlijk uit een terrein met een matige tot hoge dichtheid aan vondsten en sporen uit de [archeologische periode(n)], waarvan de vondstlaag gedeeltelijk is opgenomen in de bouwvoor. Over de aanwezigheid of verbreiding van het spoorniveau is weinig bekend; ook buiten de nu bekende vindplaats kunnen sporenrijke complexen met een lagere vondstdichtheid in een zwak ontwikkelde cultuurlaag voorkomen. Dit sporenrijke maar vondstarme deel van het terrein is veel minder ‘zichtbaar’ geweest tijdens de eerder uitgevoerde boorprospecties’] 4.4 Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en), indien bekend [Duid aan waar de vindplaats globaal ligt (op basis van eerder onderzoek). Bijvoorbeeld: De vindplaats ligt in het centrale deel van het plangebied op de lagere flank van een dekzandrug. De oppervlakte is onbekend] 4.5 Bodemopbouw en stratigrafie [Noem de resultaten uit voorafgaand onderzoek] 4.6 Historisch grondgebruik en bebouwing [Noem de resultaten uit voorafgaand onderzoek] 4.7 Prospectieve kenmerken en typering [Noem de resultaten uit voorafgaand onderzoek] 4.8 Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen [Noem de resultaten uit voorafgaand onderzoek. Geef hier verder een beknopte beschrijving van de laagopeenvolging en maak duidelijk in welke lagen de archeologische resten worden verwacht. Vermeld alleen de diepte (-Mv) van de vondstlagen en het verwachte sporenniveau. Geef indien mogelijk aan tot hoe diep -Mv de verwachte en reeds aanwezige verstoring reikt] 4.9 Structuren en sporen [Interpretatie van de vindplaats op basis van eerder uitgevoerd onderzoek] 4.10 Anorganische artefacten [Noem, gelet op de (verwachte of aangetroffen) vindplaats, de te verwachten categorieën. Bijvoorbeeld: ‘Verwacht worden artefacten van vuursteen, natuursteen, aardewerk, glas en metaal al dan niet in relatie tot de archeologische sporen] 4.11 Organische artefacten [Noem, gelet op de (verwachte of aangetroffen) vindplaats, de te verwachten categorieën. Bijvoorbeeld: ‘De kans dat eventuele gebruiksvoorwerpen van hout, been, leer, textiel en dergelijke bewaard zijn gebleven, is gezien de lithologische context (zand) en de grote ouderdom zeer klein’ Of ‘Gelet op de archeologische context (vondst- en spoorcomplexen met kans op diep ingegraven grondsporen onder de grondwaterspiegel) zijn gebruiksvoorwerpen van hout, been, leer, textiel en dergelijke te verwachten’
of Organische resten zoals bot, houtskool, leer en benen voorwerpen zullen over het algemeen goed geconserveerd zijn. Diepere sporen, met name sporen die gelegen zijn onder het gemiddelde grondwaterpeil, kunnen zeer goed geconserveerde organische artefacten bevatten. 4.12 Archeozoölogische en -botanische resten [Noem, gelet op de (verwachte of aangetroffen) vindplaats, de verwachte categorieën. Bijvoorbeeld: Gelet op de lithologische omstandigheden zijn naast verbrande/verkoolde/gecalcineerde paleo-ecologische resten, ook onverbrande dierlijke en plantaardige resten (bot, gewei, hoorn, hout, zaden) te verwachten] of De conserveringsgraad is over het algemeen van dien aard dat binnen het onderzoeksgebied overal botmateriaal kan worden aangetroffen. Op het sporenniveau zijn mogelijk verbrande zaden en misschien pollen aanwezig. In diepere sporen kunnen goed geconserveerde, al dan niet verbrande, botanische resten aanwezig zijn. 4.13 Menselijke resten [Geef aan of (onverbrande) menselijke resten (graven) worden verwacht. Bijvoorbeeld: ‘Gelet op de verwachte archeologische context en conserveringsomstandigheden wordt de aanwezigheid van onverbrande menselijke resten (graven) zeer onwaarschijnlijk geacht’]. 4.14 Gaafheid en conservering [Geef een uitspraak op (verwacht) vindplaatsniveau. Noem eventuele verticale en horizontale verstoringen. Bijvoorbeeld: ‘de vindplaats wordt doorsneden door een brede sloot en een kabel- en leidingenstraat. Op basis van het booronderzoek wordt verwacht dat de vondstlaag grotendeels verdwenen is en alleen de dieper ingegraven grondsporen nog aanwezig zijn’] [De conservering slaat op de mate van verwachte zichtbaarheid/herkenbaarheid van grondsporen. Bijvoorbeeld: Door verbruining zijn de grondsporen slecht zichtbaar. of Als gevolg van uitspoeling en bioturbatie zijn de eventuele grondsporen mogelijk pas op een diepte van enkele decimeters in de C-horizont zichtbaar] 4.15 Resten Tweede Wereldoorlog [Geef aan of resten uit de Tweede Wereldoorlog worden verwachten welke dit zijn] Zo ja: Resten uit de Tweede Wereldoorlog dienen in principe op dezelfde wijze te worden behandeld als archeologische sporen en vondsten uit oudere perioden. Uitgezonderd hiervan zijn explosieven en menselijke resten uit deze periode. Indien explosieven of menselijke resten uit de Tweede Wereldoorlog worden aangetroffen dient de politie te worden ingelicht en dienen de werkzaamheden gestaakt of verplaatst te worden. Explosieven en wapentuig uit de Tweede Wereldoorlog moeten wel worden meegenomen in de rapportage. Hiervoor dient een determinatielijst bij het bedrijf dat de explosieven opruimt en/of de EODD, opgevraagd te worden.
HOOFDSTUK 5. VRAAGSTELLING 5.1 Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders Voor een proefsleuvenonderzoek is de NOaA niet verplicht, maar kan wel richtinggevend worden ingezet. Wel van toepassing zijn de regionale kennisagenda’s ‘Veluwe’ en ‘Rivierengebied’. [De relevante thema’s moeten hier worden genoemd] 5.2 Onderzoeksvragen De onderzoeksvragen dienen in het rapport beargumenteerd beantwoord te worden. Indien geen antwoord mogelijk is, dient dat beargumenteerd toegelicht te worden. De hier gepresenteerde onderzoeksvragen zijn algemene vragen. Deze dienen te worden aangevuld met vragen die van toepassing zijn op het specifieke onderzoeksgebied. 5.2.1 Bodemopbouw en landschap 1) Hoe is de opbouw van het profiel (lithologische laagopeenvolging en bodemhorizonten)? 2) Wat was (waarschijnlijk) het niveau van het maaiveld in de onderscheiden archeologische perioden? 3) Welke hydromorfe kenmerken zijn in het profiel aanwezig (sporen van oxidatie en reductie) en op welke diepte(n)? 4) Welke lagen/bodemhorizonten zijn kalkrijk, kalkarm of kalkloos? Wat is de grondwaterstand en de grondwatertrap ter plaatse? 5) Welke lagen/bodemhorizonten bevatten organische resten (plantenresten, dierresten)? 6) Zijn er, gelet op de lokale lithologie, bodems en hydrologie, onverbrande dierlijke en plantaardige resten te verwachten? Zo ja, in welke context(en)? 7) Zijn er sedimentiefases te onderscheiden in het profiel? Wat zijn de onderscheidende kenmerken daarvan? Wat is de geschatte datering? Heeft tussen de onderscheiden fases van sedimentatie bodemvorming plaats gevonden? 8) Is er sprake van processen van bodemvorming, erosie, laterale verplaatsing, afdekking? 9) Is er sprake van processen van vernatting (gley, veenvorming) en/of verdroging (eventueel verstuiving? 10) In welke mate en waar is de bodem in het plangebied verstoord? 5.2.2 Sporen, structuren, vondsten en paleo-ecologische resten Indien het onderzoek geen archeologische resten oplevert of categoraal beperkte (bijvoorbeeld alleen losse diffuus verspreide vondsten), welke verklaring is hiervoor te geven? Is er sprake van : - (Sub)recente verstoring en postdepositionele processen? - Beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door bodemprocessen, methodische, technische, logistieke of personele beperkingen, weersomstandigheden, terreinomstandigheden (zoals huidig gebruik)? - Afwezigheid van bewoning en/of intensief landgebruik? - Een combinatie van genoemde factoren? De antwoorden dienen beargumenteerd toegelicht te worden. Indien het onderzoek wel archeologische resten heeft opgeleverd: 11) Is er sprake van loopvlakken, ophogingslagen of cultuurlagen? 12) Welke archeologische lagen zijn in het profiel te onderscheiden en wat is de diepte, dikte, textuur en vulling? 13) Welke sporen zijn te onderscheiden en wat is de vorm, diepte, lengte, breedte, textuur, kleur, vulling? 14) Hoe is de horizontale en verticale spreiding van sporen en wat is hun samenhang? 15) In welke mate zijn lagen en sporen op vlakken te koppelen aan lagen in de profielen? Wat zijn de ingravingsniveaus? 16) Hoe is de stratigrafie in antropogene zin? Zijn er meerdere sporenniveau’s aanwezig, m.a.w. moeten er meerdere vlakken op verschillende dieptes worden aangelegd en gedocumenteerd om alle periodes inzichtelijk te krijgen? Zo ja op welke diepte bevinden zich deze niveau’s en welke periodes zitten op welke niveau’s? 17) Zijn begrenzingen van het sporencomplex vast te stellen? 18) Wat is de aard en/of de functie en conservering van de sporen?
19) Wat is de relatieve en/of absolute datering van de sporen en spoorniveaus en waarop is de datering gebaseerd? 20) Zijn er (delen van) structuren te onderscheiden? Zo ja, a) Van welk soort (mogelijke) structuren? b) Welke (mogelijke) delen? c) Wat is de relatieve en/of absolute datering van de structuren? d) Waarop is/zijn de datering(en) gebaseerd? e) Is er bij steenbouw sprake van hergebruikt bouwmateriaal? 21) Is er sprake van perifere en centrale zones? 22) Indien er geen of weinig paalsporen zijn: in welke mate kan er sprake zijn van bouwmethoden die geen of weinig sporen hebben nagelaten en is dat af te leiden uit vondsten of andere sporen? 23) Welke fasering (relatieve en absolute datering) is in de vindplaats aan te brengen? 24) Indien graven worden gevonden: a) Is sprake van enkele individuele graven of een groter grafveld? b) Wat kan worden gezegd over de locaties van begravingen ten opzichte van gelijktijdige en niet gelijktijdige bewoning (indien dateringen dit mogelijk maken)? c) Welke vorm van begraving is gevolgd (crematie/inhumatie)? 5.2.3 Vondsten en paleo-ecologische resten 25) Welke mobiele vondsten zijn gedaan? a) Om welke materialen, soorten, typen, functies, aantallen, gewichten gaat het en uit welke context komen de vondsten? b) Wat is de datering van de vondsten en waarop is de datering gebaseerd? 26) In welke mate bevinden vondsten zich in primaire positie/gesloten context en in welke mate gaat het om vondsten zonder context? 27) Welke conclusies zijn te trekken uit de fragmentatiegraad en de mate van conservering of verwering van vondsten? 28) Wat is de vondstdichtheid (aantal scherven per m2) per vlak, per werkput en in het geheel? Zijn er plaatsen aan te wijzen met een opvallend grote vondstconcentratie en wat is de samenstelling ervan? 29) In welke mate dragen de mobiele vondsten bij aan de datering van lagen, sporen, structuren? 30) Is er sprake van (kennelijk) intentionele deposities? 31) Hoe zijn de verhoudingen tussen lokaal of in de nabijheid gewonnen of geproduceerd materiaal en importmateriaal? 32) Wat is de aard en conservering van paleo-ecologische resten? In welke mate en in welke context worden ze aangetroffen? Welke betekenis ontlenen zij of kunnen zij geven aan deze context? In welke mate kunnen ze bijdragen aan de datering van sporen, lagen, structuren? Welke informatie kunnen zij geven over landschap en vegetatie (voorafgaand, tijdens en/of na bewoningsfase), voedseleconomie, verwerving en toepassing van organisch materiaal e.d.? 5.2.4 Waardebepaling 33) In welke mate zijn de archeologische kenmerken van de locatie zichtbaar of herkenbaar en in welke mate is er sprake van belevingswaarde? 34) Wat is de fysieke kwaliteit van de aangetroffen archeologische resten? Welke verschillen zijn er t.a.v. dit aspect binnen het onderzoeksgebied? 35) Wat is de inhoudelijke kwaliteit van de aangetroffen resten? Welke verschillen zijn er t.a.v. dit aspect binnen het onderzoeksgebied? 36) Waar en in welke mate is deze locatie geschikt voor paleo-ecologisch en natuurwetenschappelijk onderzoek? Welke methoden zijn het meest kansrijk? 37) Welke waarde is er samenvattend te geven aan het onderzoeksgebied en de daarin te onderscheiden delen (binnen verticale en/of horizontale grenzen; complextypen, periode, sites)? Beschrijf en beredeneer de verschillen in waarde. Maak daartoe gebruik van VSO6 (KNA-protocol 4003) en bijlage IV – waarderen van vindplaatsen. Maak tevens gebruik van de Kennisagenda’s “Veluwe” en “Rivierengebied”. 38) Is er een verwachting dat buiten het nu onderzochte gebied nog resten van deze vindplaats aanwezig zijn en wat is de verwachting over de fysieke en inhoudelijke kwaliteit daarvan? 5.2.5 Behoudsperspectief 39) Indien het daadwerkelijk om behoudenswaardige resten gaat, welke realistische aanpassing van de inrichtingsplannen voor het plangebied zijn mogelijk voor het ter plaatse (in situ) behoud van de archeologische resten?
40) Welke planologische beschermingsmaatregelen zouden toegepast moeten worden om de in-situ aanwezige archeologische resten duurzaam te behouden? 41) Indien realistische aanpassing van de inrichtingsplannen mogelijk is, welke degradatiemechanismen (waaronder zetting, veranderingen in het fysisch-chemisch regime of grondwaterregime) in sporen en materialen zullen optreden bij een eventuele aangepaste inrichting van het terrein, inclusief effecten van het aanbrengen weg- en bouwcunetten, afvoer van bouwvoor/ teelaarde, voertuigbewegingen, plaatsen damwanden, heien/trillen/boren/pulsen, inrichten groenzones en beekherstel, aanbrengen ondergrondse infrastructuur zoals drainagepijpen, riolering, kabels en leidingen, toepassen verschillende typen funderingstechnieken? 42) Ná ontwikkeling van de locatie met in-situ behoud, op welke wijze dient de conditie (inhoudelijke en fysieke waarde) van het behoudenswaardige deel van het bodemarchief gemonitored te worden? 43) Ná ontwikkeling van de locatie met in-situ behoud en monitoring van de archeologische resten: welke (realistische) mitigerende ingrepen kunnen worden toegepast bij constatering van een versnelde degradatie van de archeologische resten? 44) Is in het plangebied ten aanzien van het in-situ behoud vervolgonderzoek noodzakelijk en welke methoden zouden hierbij kunnen worden ingezet? 5.2.6 Conclusie, evaluatie, aanbevelingen 45) Hoe verhouden de conclusies zich tot de resultaten van het eerdere onderzoek of andere bekende gegevens? In welke mate wijkt de geconstateerde waarde af van de eerder toegekende waarde of van de gespecificeerde verwachting? 46) In welke mate heeft dit onderzoek bij kunnen dragen aan de Kennisagenda’s? In welke mate heeft dit onderzoek in een datalacune kunnen voorzien? Hoe is het kennisrendement te omschrijven? 47) In welke mate zijn de gehanteerde strategieën en methoden effectief geweest? Indien het onderzoek niet volgens plan kon worden uitgevoerd, om welke reden en op welke wijze is van het PvE afgeweken? 48) Welk risico lopen de geconstateerde archeologische waarden door de voorgenomen verstoring? Is behoud of verder onderzoek vanuit AMZ-perspectief gewenst? 49) Welke strategische en methodische aanbevelingen kunnen worden gegeven voor vervolgonderzoek, zowel binnen dit onderzoeksgebied als in aangrenzende of naburige percelen?
HOOFDSTUK 6. METHODEN EN TECHNIEKEN: OPERATIONALISERING 6.1 Strategie en uitgangspunten De strategie richt zich op het gehele plangebied en dient te leiden tot een goed begrip van de archeologische resten in hun landschappelijke context. De zoekstrategie dient vastgesteld te worden aan de hand van de verwachte kenmerken van de vindplaats zoals geformuleerd in het bureauonderzoek en door toepassing van de KNA leidraad Inventariserend veldonderzoek; deel: proefsleuvenonderzoek. Uitgegaan wordt van een onderzoek van tenminste […] proefsleuven met een sleufbreedte van […] meter en een sleuflengte van […] meter, oftewel een dekkingsgraad van […]%. Uitgegaan wordt van het aanleggen van […] vlakken. Dit resulteert in een oppervlakte van […] m2. De sleuven hebben een […] oriëntatie en worden in een [stippellijn/kruis, enkel etc.] configuratie zo gelijkmatig mogelijk over het plangebied verdeeld. Buiten het standaardpatroon kunnen naar inzicht van de uitvoerende archeoloog en op basis van de resultaten extra sleuven worden gelegd of putten worden uitgebreid, indien dat voor de waardering noodzakelijk is. Hiervoor dient in de offerte rekening te worden gehouden met 10% van het te onderzoeken oppervlak (zie onder). De beslissing daartoe wordt in goed en tijdig overleg met het bevoegd gezag en vergunningvrager genomen. Het noodzakelijke meerwerk (en meerwerkkosten) dienen schriftelijk vastgelegd te worden. Bij een complexe stratigrafie, of indien zich sporen op verschillende niveaus bevinden, worden meerdere vlakken aangelegd. Boringen voorzien in aanvullende informatie, wanneer in proefsleuven, kijkgaten of coupes niet diep genoeg kunnen zijn. De beslissing over het aanleggen van meer vlakken dan voorzien in dit PvE wordt in goed en tijdig overleg met het bevoegd gezag en vergunningvrager genomen. Bij het aantreffen van onverwachte complexen, of bijzondere en arbeidsintensieve sporen wordt de vergunningvrager onmiddellijk gewaarschuwd. In overleg met de vergunningvrager en het bevoegd gezag wordt besloten over de aanpak ervan. Documentatie van de profielen dient inzicht te geven in de landschappelijke opbouw en in de stratigrafie. Documentatie van de vlakken dient inzicht te geven in de ruimtelijke geleding en in de spreiding en aard van sporen, structuren en vondsten. Documentatie van de sporen op het vlak en in coupes dient in combinatie met vondsten en monsters inzicht te geven in de aard, datering en kwaliteit van sporen. Bij een complexe stratigrafie dient reeds tijdens het veldwerk de stratigrafische relatie tussen lagen en sporen (ruimtelijke relaties) te worden onderzocht en gedocumenteerd. Boringen kunnen waar nodig voorzien in aanvullende informatie. De offerte dient gebaseerd te zijn op: […] proefsleuven met een totaaloppervlakte van [...] m2 (oppervlakte proefsleuven x vlakken per proefsleuf inclusief 10% uitbreiding); […] m2 te documenteren profiel (hoogte x breedte); […] verzameleenheden (als de kosten vooral bepaald worden door het onderzoek van de vondstlaag 6.2 Methoden en technieken (veldwerk) In algemene zin wordt gewerkt volgens KNA protocollen, KNA-Leidraad Proefsleuvenonderzoek (Borsboom & Verhagen 2009) en volgens de KNA Veldhandleiding Archeologie (Archeologie Leidraad 1; Carmiggelt & Schulten 2002). Aanvulling op KNA (meetsysteem) • Zie voor het aantal en formaten van de proefsleuven, inclusief de hoekcoördinaten, tabel […] bij dit PvE. Zie verder ook figuur [...] voor de ligging;
Aanvulling op KNA (vlakaanleg) • Machinaal graafwerk wordt verricht door een machine op rupsbanden, tenzij dit om technische of logistieke redenen niet mogelijk of wenselijk is, voorzien van een gladde bak (en indien noodzakelijk een schaafbak); • De te verwijderen grond dient met behulp van een metaaldetector onderzocht te worden op de aanwezigheid van metaalvondsten. De aan te leggen proefsleuven worden onder begeleiding van een metaaldetectorspecialist schaafsgewijs verdiept naar het vermoede sporenniveau. • Aanleg van vlakken en afgraven van lagen gebeurt zoveel mogelijk vanuit de stratigrafische opbouw, zodat vondsten per stratigrafische eenheid verzameld kunnen worden. • Na iedere haal van de graafmachine wordt de grond gecontroleerd op sporen en vondsten. • De vlakken worden aangelegd en gedocumenteerd op de niveaus waar sporen zichtbaar zijn en het vlak interpretabel is. • Vlakken worden, waar nodig, met de hand opgeschaafd. Indien sporen niet goed zichtbaar zijn, worden deze met de hand opgeschaafd. • Er wordt tenminste altijd één vlak aangelegd en gedocumenteerd, ook als dat ‘leeg’ of verstoord is. Dat vlak wordt in dat geval aangelegd op het niveau waar men sporen had kunnen verwachten (direct onder een vondstlaag of op leesbaar niveau). • Waar nodig (bijvoorbeeld wegens een voorziene complexe stratigrafie of de aanwezigheid van meerdere vondstniveau’s) wordt door middel van kijkgaten - in principe aan één uiteinde van de werkput - bepaald wat de kans is op het aantreffen van diepere archeologische niveaus en op welke diepte deze zich bevinden. • Bij het aantreffen van muurwerk en uitbraaksleuven blijft een profieldam haaks op de muur staan, zodanig dat de muur in verband met de bovengrond gedocumenteerd kan worden. Aanvulling op KNA (verzamelen van vondsten en monsters): • Per haal van de machine wordt met behulp van een metaaldetector door een metaaldetectorspecialist het vlak afgezocht; • Metaalvondsten en andere bijzondere aanlegvondsten, zoals compleet vaatwerk, worden per stuk driedimensionaal ingemeten, verzameld en onder een afzonderlijk vondstnummer geregistreerd. • Overige aanlegvondsten worden in vlaksegmenten van maximaal 4 meter breedte x 5 meter lengte verzameld. Dit geldt ook voor aanlegvondsten uit de bouwvoor. • Complete of bijna complete potten kunnen als container gediend hebben. Deze dienen als geheel, inclusief vulling, geborgen, gedocumenteerd en driedimensionaal ingemeten te worden. • Vondsten worden per spoor en/of per stratigrafische eenheid/laag verzameld (contextgericht). • Binnen een gecoupeerd spoor worden vondsten uit verschillende vullingen, zoals paalkuil, paalkern, e.d., apart verzameld en geregistreerd. • Wanneer vuurstenen artefacten worden aangetroffen met een dichtheid hoger dan 1 artefact per 2 m2, kan een vuursteenconcentratie aanwezig zijn. In dat geval moeten de grenzen van de concentratie binnen de proefsleuf worden bepaald d.m.v. megaboringen in een grid van 2,5 m bij 2 m waarbij het opgeboorde materiaal wordt gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 3 mm. Wanneer de grenzen bekend zijn, zullen bij inventariserend onderzoek alleen enkele vakken worden gedocumenteerd; voldoende om een vervolgstrategie bij definitief onderzoek aan te bevelen. Van de vakken zal een verticale verspreiding van het vuursteenmateriaal achterhaald moeten worden door het sediment te zeven in vakken van 50 cm bij 50 cm en laagjes van 5 cm. Het uitgegraven materiaal wordt per laag gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 3 mm. tot het niveau (minimaal 10 cm onder het laatste vondstniveau) waarop geen vuursteen meer wordt aangetroffen. Het aantal uit te voeren boringen en zeefvakken dient te worden bepaald door de verantwoordelijke senior archeoloog in goed overleg met de vergunningvrager en het bevoegd gezag. • Bij muurwerk en uitbraaksleuven wordt een representatieve selectie vondsten apart verzameld die zich hetzij boven, hetzij binnen (tussen), hetzij onder de stenen of vulling bevinden, hetzij afkomstig zijn uit de insteek. • Profielen worden gecontroleerd op vondsten die per stratigrafische eenheid of spoor gedocumenteerd worden. • Vondsten die in het aangelegde vlak niet aan gegraven sporen kunnen worden gekoppeld, worden per laag verzameld binnen vlaksegmenten van maximaal 4 meter breedte x 5 meter lengte. • Vondstconcentraties zonder context worden individueel ingemeten en geregistreerd. • Bijzondere vondsten worden driedimensionaal ingemeten en onder een afzonderlijk vondstnummer geregistreerd. • Bijzondere deposities binnen sporen worden afzonderlijk geregistreerd door middel van fotografie en tekening.
• Indien bijzondere en kwetsbare vondsten worden aangetroffen dienen deze dezelfde dag nog opgegraven te worden of te worden veiliggesteld door middel van afdekking. • Natuursteen wat wordt aangetroffen buiten de natuurlijke context wordt uit vlakken en profielen verzameld. In ieder geval wordt een representatieve steekproef genomen. Bij los liggende natuurstenen wordt goed gelet op de mogelijkheid dat het om resten van structuren gaat (resten van fundamenten, vloeren, poeren e.d.). Mogelijk bij een structuur horende stenen worden individueel ingemeten. • Alle verzamelde vondsten worden bewaard tot het moment van uitwerken, selecteren en deponeren. Van (sub)recente vondsten wordt een representatief deel verzameld indien dit voor de interpretatie van sporen, vlakken of profielen (verstoringen) nodig is. Aanvulling op KNA (registreren vlakken, grondsporen, profielen): • Alle vlakken worden getekend, hetzij digitaal, hetzij analoog in schaal 1:50. • Alle structuren/grondsporen worden in het vlak getekend en driedimensionaal ingemeten. • Complexe profielen (lateraal en/of stratigrafisch) worden geheel gedocumenteerd. Hiertoe wordt per werkput het meest geschikte lengteprofiel gekozen. Indien er sprake is van een eenduidige laagopbouw (sediment-stratigrafisch/bodemkundig), kan worden volstaan met het documenteren van één profielkolom voor elke 20 meter werkput van minimaal 2 m breed en tot 50 cm onder het diepste ingravingsniveau (uitgezonderd zeer diepe ingravingen als waterkuilen/-putten e.d.). • De profielen worden volledig gedocumenteerd (inmeten, waterpassen, fotograferen en beschrijven), en volledig getekend, hetzij digitaal, hetzij analoog in schaal 1:20. • Binnen het onderzoeksterrein liggen de getekende profielen in elkaars verlengde, tenzij dit niet wenselijk of niet mogelijk is. Verspringingen in het profiel bij een getrapte aanleg worden op tekening aangegeven. In profieltekeningen moeten x, y, z-waarden in RD-coordinaten en NAP worden aangegeven, alsmede de ligging van het (de) vlak(ken), met het oog op de aansluiting met vlaktekeningen en aangrenzende profielen.. • De profielbeschrijving voldoet aan de Nederlandse Norm NEN 5104, Classificatie van onverharde grondmonsters (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989). • Profiel- en vlaktekeningen worden na elke velddag gecontroleerd op de aansluiting van lagen en sporen. Sporen en lagen die zowel in het vlak als in een profiel zichtbaar zijn, krijgen hetzelfde spoornummer • Profiel- en vlaktekeningen van verschillende werkputten werkputten worden: - Tijdig, tijdens het veldwerk, gecontroleerd op de aansluiting van lagen en sporen. - De stratigrafische niveaus in verschillende putten worden zo veel mogelijk gekoppeld. - Van structuren en bijzondere sporen worden detailtekeningen en foto’s vervaardigd. - Alle sporen worden beschreven in dag- en weekrapporten of de op daartoe geëigende formulieren. - In het geval van bijzondere sporen (zoals inhumatiegraven) moeten specialisten op de betreffende gebieden geraadpleegd en of ingeschakeld worden bij het onderzoeken van de sporen. Aanvulling op KNA (hoogtemeting): • Op alle vlakken wordt om de […] meter breedte x 5 meter lengte de NAP-hoogte vastgesteld. • Per werkput wordt om de 5 meter op het lengteprofiel de NAP-hoogte van het maaiveld bepaald, Aanvulling op KNA (couperen grondsporen): • Aangezien het onderzoek een inventariserend karakter heeft, dienen sporen zeer spaarzaam gecoupeerd te worden en worden sporen niet afgewerkt. Uitgangspunt voor het couperen van de grondsporen zijn de onderzoeksvragen i.c. de waardestelling. • Indien er sporen gecoupeerd worden, dient in eerste instantie te worden gekozen voor sporen waarover twijfel bestaat of deze een antropogene danwel natuurlijke oorsprong hebben. Als duidelijk is dat de sporen onderdeel uitmaken van een structuur of van een sporencluster, dan worden deze niet gecoupeerd. • Uitzondering geldt voor het geval er een dieper vlak wordt aangelegd. In dat geval worden alle sporen behorende bij het hoger gelegen niveau eerst gecoupeerd en volledig afgewerkt. Indien er sprake is van een behoudenswaardige vindplaats dient er, na goed en tijdig overleg met de vergunningvrager en het bevoegd gezag, voor worden gekozen om geen diepere vlakken aan te leggen en worden de sporen ook niet gecoupeerd. • In principe worden alle coupes getekend, tenzij het zeer ondiepe paalkuilen betreft. In dat geval wordt er volstaan met een dieptevermelding in de sporenlijst en de vorm van het spoor in de coupe. Aanvulling op KNA (beeldregistratie)
• Alle vlakken worden in overzichten en waar nodig in detail gefotografeerd voorzien van zichtbare maatbalk/schaalstok en noordpijl. • Profielen worden in overzichten en waar nodig in detail gefotografeerd voorzien van een noordpijl. schaalstok/maatbalk en fotobord met zichtbaar het fotonummer en projectcode. • Relevante en kenmerkende sporen worden aan de bovenzijde gefotografeerd voorzien van een noordpijl. schaalstok/maatbalk en fotobord met zichtbaar het fotonummer en projectcode. • Relevante en kenmerkende coupes worden gefotografeerd voorzien van een noordpijl, schaalstok en fotobord met zichtbaar het fotonummer en projectcode. Daar waar het bordje storend is (met het oog op publicaties) wordt tevens een identieke foto zonder bordje gemaakt. • Er worden meerdere overzichten, actie- en sfeerfoto’s van het onderzoek gemaakt, waarop het opgravingsproces, toegepaste methoden en karakteristieke punten uit de omgeving te zien zijn. • Van complete objecten en andere belangrijke vondsten wordt direct voorafgaand, tijdens en terstond na berging een foto gemaakt met daarop naast het object een goed leesbaar vondstenkaartje. • (Delen van) structuren in het vlak, worden voor couperen in zijn geheel gefotografeerd. • Van foto’s en digitale tekeningen van cruciale veldgegevens wordt terstond een back-up gemaakt. 6.3 Structuren, grondsporen Sporen • Omdat het om inventariserend onderzoek gaat worden sporen alleen gecoupeerd indien noodzakelijk voor de beantwoording van de primaire onderzoeksvragen i.c. de waardestelling. • Als van grondsporen duidelijk is wat hun aard is (bijvoorbeeld eenduidige paalkuil, afvalkuil, hutkom, graf, waterput, onderdeel van een structuur) worden deze in het kader van dit onderzoek niet gecoupeerd of verder afgewerkt. Deze sporen worden dan zodanig afgedekt dat zij bij opnieuw blootleggen niet beschadigd kunnen worden. In dag-, week-, evaluatie- en eindrapport worden deze gevallen beschreven met opgave van spoornummer, mate van afwerking en wijze van afdekking; • Een identieke werkwijze wordt gevolgd indien tijdens het veldwerk duidelijk of aannemelijk wordt dat duurzaam fysiek behoud voor deze sporen gerealiseerd zal worden. • De inhoud van sporen waarin waardevolle kleine vondsten (bijvoorbeeld klein botmateriaal, kralen, enz.) verwacht worden, wordt gezeefd op een zeef met maaswijdte van maximaal 4 millimeter. • Van sporen waarvan de onderkant in een proefsleuf of coupe niet bereikt kan worden, wordt de diepte en/of opbouw door middel van boringen bepaald. • In het geval van bijzondere vondsten (bijzondere deposities, inhumatiegraven, zeer kwetsbare vondsten e.d.) moeten specialisten op de betreffende gebieden worden geraadpleegd en of ingeschakeld worden bij het onderzoeken van de sporen, het eventuele bergen van de vondsten en het bemonsteren. Afspraken hieromtrent dienen vooraf te worden gemaakt door de verantwoordelijke senior archeoloog in overleg met de vergunningvrager en het bevoegd gezag. Structuren • Alle structuren worden getekend, ingemeten en beschreven. Couperen en afwerken vindt alleen plaats op basis van bovenstaande afwegingen ten aanzien van de onderzoeksdoelen. • (Potentiële) structuren moeten (waar mogelijk) in voldoende mate kunnen worden vrijgelegd in één en dezelfde werkput om een basale interpretatie mogelijk te maken. De beslissing over het buiten de werkput vrijleggen van een mogelijke structuur wordt in goed en tijdig overleg met het bevoegd gezag en vergunningvrager genomen. Eventuele meerwerkkosten dienen schriftelijk vastgelegd te worden. • Bij uitbreiding van de werkput wordt eerst het profiel over de structuur gedocumenteerd. Muurwerk, bouwpuin en uitbraaksleuven: • Bij het aantreffen van muurwerk of een uitbraaksleuf moet altijd voor een profiel(dam) worden gezorgd. • Een profiel wordt getekend haaks op de muur of de uitbraaksleuf vanaf het hoogst mogelijke niveau, met inbegrip van de afdekkende laag tot in de vaste grond. Na documentatie van het opgaande muurwerk wordt de muur doorgesneden en wordt de doorsnede van de muur opgenomen in de profieltekening. Daarbij wordt ook acht geslagen op een eventuele insteek. • Van muurwerk wordt de bovenzijde en de onderzijde opgemeten en van iedere versnijding wordt de hoogtemaat genomen. De hoogtematen worden in ieder geval aan het begin en het eind van de betreffende muur genomen, alsmede op hoeken en/of aanhechtingen. Bouwkundige details zoals reparaties of faseringen dienen nauwgezet te worden vastgelegd op tekening en middels een foto. Bij funderingsonderzoek worden met name de hoeken onderzocht. • Aangegeven wordt waar en welke mortel is toegepast. Bouwmateriaal en mortel wordt bemonsterd. • Bij natuursteen wordt acht geslagen op de diversiteit van de gesteentesoorten.
• Van relevante baksteenmaten wordt een baksteen verzameld. • Het baksteen wordt beschreven en de baksteenformaten worden opgemeten. Ook een 5 -of wanneer mogelijk een 10-steenlagenmaat -dient te worden genoteerd • Van natuursteen worden relevante maten genomen en wordt het verband geregistreerd. Ook moet het metselverband worden beschreven en de relatie met aangrenzend muurwerk. • Vondsten bij muurwerk worden onderscheiden in relevante contexten: uit de insteek, onder de muur uit de funderingssleuf, ingesloten tussen de stenen, liggend op het muurrestant/uit de uitbraaksleuf. • Concentraties (bouw)puin worden op het vlak ingetekend en als spoor afgewerkt (zie boven) met opgave van materiaalsamenstelling, mate van fragmentatie, depositionele interpretatie (bijvoorbeeld: ophoging, afbraaklaag), dikte van de laag, al dan niet aanwezig zijn van mortels. Van hele stenen worden de maten genoteerd. Graven • Graven worden bij inventariserend onderzoek beperkt gedocumenteerd en bemonsterd; voldoende om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden (waardestelling) en vervolgstrategie bij definitief onderzoek aan te bevelen. Daarna worden zij zodanig afgedekt dat zij tot opnieuw blootleggen ongeschonden blijven. Indien dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld wegens de kans op plundering) worden graven nog dezelfde dag volledig opgegraven. • Alle grond van het graf wordt verzameld en gezeefd; • De graven worden opgegraven volgens de methode "Hiddink" (Hiddink 2003), waarbij voor ieder graf een grafformulier wordt ingevuld waar op aangegeven staat welke stappen en handelingen uitgevoerd moeten worden. Door deze methode worden alle graven op dezelfde manier onderzocht en worden fouten vermeden. • Urnen worden volledig geborgen om ze te röntgenen voor het opsporen van kleine metaalfragmenten (restanten van verbrande metalen objecten). • Er wordt extra aandacht besteed aan de omgeving van het graf - zodat eventueel aanwezige grafstructuren en sporen van het grafritueel zelf in kaart kunnen worden gebracht. Het is mogelijk, dat het vlak hierbij plaatselijk wordt verdiept of dat de put wordt uitgebreid om de structuur beter in kaart te brengen. • In het geval van bijzondere graven moet een specialist geraadpleegd en of ingeschakeld worden bij het onderzoeken van de sporen, het eventuele bergen van de vondsten en het bemonsteren (specialist op het gebied van archeozoölogie (bij complete dierlijke skeletten) of een fysisch antropoloog). • De beslissing daartoe wordt in goed en tijdig overleg met het bevoegd gezag en vergunningvrager genomen. Water- en beerputten • Water- en beerputten worden bij inventariserend onderzoek beperkt gedocumenteerd en bemonsterd, maar voldoende om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden (waardestelling) en vervolgstrategie bij definitief onderzoek aan te bevelen. Daarna worden zij zodanig afgedekt dat zij tot opnieuw blootleggen ongeschonden blijven. Ovens, haarden en meilers • Ovens, haarden en meilers worden beperkt gedocumenteerd; voldoende om de primaire onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden en om een vervolgstrategie bij definitief onderzoek aan te bevelen. Daarna worden zij zodanig afgedekt dat zij tot opnieuw blootleggen ongeschonden blijven. Hutkommen en kelderkuilen • Hutkommen en kelderkuilen worden bij inventariserend onderzoek beperkt gedocumenteerd; voldoende om de primaire onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden en om een vervolgstrategie bij definitief onderzoek aan te bevelen. Daarna worden zij zodanig afgedekt dat zij tot opnieuw blootleggen ongeschonden blijven. 6.4 Aardwetenschappelijk onderzoek • Alle profielen dienen bestudeerd, beschreven en geïnterpreteerd te worden door, of onder verantwoordelijkheid van, een fysisch geograaf met aantoonbare ervaring in de klei- en zandgebieden van de regio Arnhem. • Om inzicht te krijgen in de mate van intactheid van de vindplaats wordt in eerste instantie gebruik gemaakt van de gedocumenteerde profielen. • Wanneer dit voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen nodig en mogelijk is, worden na raadpleging van een fysisch geograaf monsters genomen (en gedocumenteerd) voor nadere analyse
(micromorfologie, micropaleontologie, geochemie, sedimentologie, dateringsonderzoek e.d.). • Profielen waarin een organische component aanwezig is, worden laagsgewijs met overlappende profielbakken (Carmiggelt & Schulten 2002) bemonsterd voor micropaleontologisch onderzoek. Dit is van belang om de primaire onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden en om een vervolgstrategie bij definitief onderzoek aan te bevelen. Indien geen vervolgonderzoek wordt uitgevoerd, worden deze monsters gedeselecteerd. • Indien binnen het onderzoeksgebied geen, maar in de directe omgeving (maximaal 100 meter) wel, kansrijke afzettingen (in depressie, beekdal e.d.) voor micropaleontologisch onderzoek aanwezig zijn, worden deze – indien mogelijk - met een gutsboor bemonsterd, waarbij tevens monsters voor 14Canalyse worden genomen. Het geselecteerde materiaal dient wel stabiel geconserveerd bewaard te worden voor later verdiepend onderzoek. Indien geen vervolgonderzoek wordt uitgevoerd, worden deze monsters gedeselecteerd. • Gezien de vaak lange doorlooptijd van projecten is met name de stabiele conservering (anticontaminatie) van monsters voorafgaande aan daadwerkelijke 14C-analyse cruciaal (e.g. Wohlfart e.a. 1998). Voor het bewaren van contaminatiegevoelig materiaal dient een specialist geraadpleegd te worden. • Indien geen monsters genomen of geanalyseerd worden (reden opgeven in het rapport), dient aangegeven te worden of en welke zones, profielen, sporen e.d. hiervoor bij vervolgonderzoek in aanmerking komen. 6.5 Anorganische artefacten • Zie paragraaf 6.2. Zie ook de KNA-Leidraad Veldhandleiding Archeologie 2002. 6.6 Organische artefacten • Zie paragraaf 6.2. Zie ook de KNA-Leidraad Veldhandleiding Archeologie 2002. • Het geselecteerde materiaal dient stabiel geconserveerd en vrij van contaminatiebronnen bewaard te worden. • Organische artefacten worden apart verpakt en behandeld conform Carmiggelt & Schulten (2002). 6.7 Archeozoölogische en -botanische resten • Zie paragraaf 6.2. Zie ook de KNA-Leidraad Veldhandleiding Archeologie 2002; en KNA leidraad Archeozoölogie (Lauwerier 2011) • Deze resten worden verzameld zoals anorganische artefacten; zie ook de KNA-Leidraad Veldhandleiding Archeologie 2002. • Alle verzamelde (grond)monsters of door specialisten geselecteerd materiaal of opgewerkte preparaten worden bewaard voor later verdiepend onderzoek (een eventuele opgraving). • Het geselecteerde materiaal dient stabiel geconserveerd en vrij van contaminatiebronnen bewaard te worden. • Indien geen vervolgonderzoek wordt uitgevoerd, worden deze monsters/materialen en/of preparaten gedeselecteerd. • Kansrijke grondsporen (met humeuze vullingen of houtskoolrijke vullingen) worden per spoorvulling bemonsterd ten behoeve van archeobotanisch macroresten-onderzoek en dateringsmethodieken voorzover dit voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen nodig is. Indien mogelijk worden 3litermonsters verzameld. • Waterputten, beerputten, afvalkuilen, sporen met verbrande resten en haardplaatsen dienen te worden bemonsterd onder het oxydatie-reductie-niveau. • De vulling van complete of bijna complete potten dient gezeefd te worden ten behoeve van ecologisch en archeozoölogisch onderzoek. • Dierlijk botmateriaal wordt verzameld zoals aangegeven in paragraaf 6.2. (verzamelen van vondsten). • Voor menselijk bot uit graven: zie paragraaf 6.3: graven. 6.8 Menselijke resten • Zie ook paragraaf 6.3: graven. • Indien menselijke resten (in grafcontext) aangetroffen worden, worden deze in het vlak gedocumenteerd (ingemeten, getekend en gefotografeerd). Deze resten worden daarna zodanig handmatig afgedekt dat zij bij opnieuw blootleggen niet beschadigd kunnen worden. In dag-, week-, evaluatie- en eindrapport worden deze gevallen beschreven met opgave van spoornummer, mate van afwerking en wijze van afdekking. • Indien het aannemelijk is dat het om (sub)recente menselijke resten gaat, wordt terstond de politie ingelicht.
6.9 Dateringsonderzoek en overig natuurwetenschappelijk onderzoek • Zie ook de KNA-Leidraad Veldhandleiding Archeologie 2002. • Bijzondere houtresten worden bemonsterd met het oog op dendrochronologisch onderzoek. • Van de, voor de beantwoording van de onderzoeksvragen, relevante grondsporen, lagen of vullingen worden monsters genomen, gedocumenteerd (op tekening, foto en driedimensionaal ingemeten) en geregistreerd, die o.a. dienen voor 14C-onderzoek. • Van de, voor de beantwoording van de onderzoeksvragen, relevante zandlagen worden monsters genomen, gedocumenteerd (op tekening, foto en driedimensionaal ingemeten) en geregistreerd, die dienen voor OSL-dateringen. Voor de monstername moet een specialist geraadpleegd en/of ingeschakeld worden. • Fosfaatonderzoek wordt ingezet bij (mogelijke) boerderijlocaties, indien sporen met fosfaatverkleuringen aanwezig zijn. Ook worden enkele monsters genomen buiten de grenzen van het spoor. • Voor inventariserend onderzoek is in eerste instantie een kwaliteitsbepalend onderzoek van de monsters voldoende. Daadwerkelijke analyse vindt pas plaats na goedkeuring van het evaluatierapport. • Alle verzamelde (grond)monsters of door specialisten geselecteerd materiaal of opgewerkte preparaten worden bewaard voor later verdiepend onderzoek (een eventuele opgraving). • Gezien de vaak lange doorlooptijd van projecten dient het geselecteerde materiaal stabiel geconserveerd en vrij van contaminatiebronnen bewaard te worden. Dit is met name voor monsters voor 14C-analyse cruciaal (e.g. Wohlfart e.a. 1998). Voor het bewaren van contaminatiegevoelig materiaal dient een specialist geraadpleegd te worden. • Indien geen vervolgonderzoek wordt uitgevoerd, worden deze monsters/materialen en/of preparaten gedeselecteerd (zie daartoe § 7.1 en 7.10). • De offerte dient gebaseerd te zijn op: […] verzameleenheden (als de kosten vooral bepaald worden door het onderzoek van de vondstlaag); […] te verzamelen monsters voor geochemische analyse; […] te verzamelen monsters voor dendrochronologische ouderdomsbepaling; […] te verzamelen 14C monsters; […] te verzamelen OSL monsters. 6.10 Beperkingen • Vanuit AMZ-perspectief worden de volgende beperkingen aan het veldwerk gesteld: […] ; • Voor civieltechnische beperkingen zie paragraaf 9.4.
HOOFDSTUK 7. UITWERKING EN CONSERVERING In algemene zin wordt gewerkt volgens KNA (protocol 4004) 7.1. Evaluatierapport. Aanvulling op KNA • Na het veldwerk en na de technische uitwerking zoals hieronder omschreven, wordt door de projectleider – zonodig na specialistisch advies- een evaluatierapport opgesteld volgens specificatie KNA, tenzij door projectleider en archeologisch adviseur van de bevoegde overheid bij overleg tijdens, of na, het veldwerk is vastgesteld dat direct met het eindrapport kan worden begonnen. • Het evaluatierapport wordt uiterlijk binnen [2-4 afhankelijk van omvang project] weken na het veldwerk bij de bevoegde overheid ingediend. • Na indiening, maar voor vaststelling van het evaluatierapport heeft de vergunningvrager de gelegenheid om binnen twee weken zijn visie op de mate van uitwerking en rapportage kenbaar te maken. • Het evaluatierapport wordt binnen twee weken na indiening getoetst en vastgesteld door de bevoegde overheid en fungeert daarna als aanvulling van dit programma van eisen. • In het evaluatierapport worden de bevindingen van het veldwerk samengevat. • In het evaluatierapport wordt een voorstel gedaan voor nadere analyse van sporen, monsters en vondsten (waaronder laboratoriumonderzoek). • In het evaluatierapport wordt een voorstel gedaan welke vondsten en monsters niet bewaard (gedeponeerd ) hoeven te worden (zie ook paragraaf 7.7.). • In het evaluatierapport wordt een voorstel gedaan voor de (uiteindelijke) conservering van kwetsbare objecten. • In het evaluatierapport wordt een voorstel gedaan voor de opzet van het eindrapport, waaronder de keus van de te tekenen, te fotograferen en af te beelden objecten. • Geëvalueerd wordt in welke mate de onderzoeksvragen beantwoord kunnen worden en of voor de uitwerking gewijzigde of aanvullende onderzoeksvragen gesteld moeten worden. • Geëvalueerd wordt of aanvullende of gewijzigde eisen gesteld moeten worden aan de hieronder genoemde eisen van uitwerking en conservering. • Na vaststelling van het evaluatierapport door het bevoegd gezag geeft de vergunningvrager opdracht tot uitwerking, rapportage en conservering volgens het vastgestelde evaluatierapport, rekening houdende met de vastgestelde termijn voor oplevering van het concept-eindrapport. 7.2 Technische uitwerking – algemeen Aanvulling op KNA • De algemene technische uitwerking omvat het digitaliseren van alle in het veld gemaakte vlak en profieltekeningen, het bewerken van digitale afbeeldingen en het digitale gegevensbeheer. • Alle sporen en structuren worden afgebeeld op een ‘alle-sporenkaart’, of (bij een complexe stratigrafie) op gecombineerde vlaktekeningen, en voorzien van spoornummers en een kaderrand met X,Y coördinaten. • Indien (digitale) tekeningen van het veldwerk nodig zijn voor het op korte termijn opstellen van een programma van eisen voor verder onderzoek worden deze tezamen met het evaluatierapport overgedragen aan de bevoegde overheid als Autocad-, ESRI-shape, of Mapinfo-bestand. • Alle vondsten worden gereinigd en primair geanalyseerd (bakselniveau voor keramiek); • Archeozoölogische, archeobotanische en andere paleo-ecologische resten worden gekarakteriseerd. • Kwetsbare vondsten/monsters/preparaten worden tijdelijk zo opgeslagen, dat de kwaliteit na afloop van het veldwerk/monstername niet achteruit gaat (stabiele conservering) en rekening wordt gehouden met contaminatie. • Alle foto’s, tekeningen, vondsten, monsters worden geadministreerd. Handgeschreven verslagen worden uitgetikt en digitaal gearchiveerd. Overige analoge documentatie wordt gescand en gearchiveerd. • Alle gekarakteriseerde monsters, vondsten, sporen en structuren worden geregistreerd in een digitaal gegevensbestand. 7.3 Wetenschappelijke uitwerking - algemeen Aanvulling op KNA en paragraaf 7.2 • Na goedkeuring van het evaluatierapport vindt de wetenschappelijke uitwerking plaats, waarbij materiaal- en andere specialisten worden ingeschakeld, eventueel laboratoriumonderzoek plaats vindt, objecten worden getekend en gefotografeerd en geconserveerd. De resultaten van het veldwerk worden
geanalyseerd. Vondsten en monsters worden verder gewaardeerd en geanalyseerd en de gegevens worden verwerkt in teksten en in een database;. • De analyse van monsters wordt beperkt tot het niveau dat nodig is voor het beantwoorden van de directe vraagstelling en het geven van een waardering. • 14C- en/of dendrochronologisch onderzoek vindt alleen plaats indien alleen via dit type onderzoek antwoord op de onderzoeksvragen te verkrijgen is. • In de synthese van de onderzoeksbevindingen wordt de analyse van stratigrafie, lagen, sporen, vondsten en monsters en andere gegevens in logisch verband geplaatst, voorzien van deugdelijke argumentatie, referenties aan de wetenschappelijke literatuur en ondersteund door tabellen, foto’s en tekeningen. • De offerte dient gebaseerd te zijn op […] stuks vondsten van alle vondstcategorieën samen. • De offerte dient verder gebaseerd te zijn op […] stuks 14C-dateringen en […] stuks dendrochronologische dateringen. 7.4 Structuren, grondsporen, vondstspreidingen Aanvulling op KNA • Grondsporen en structuren worden uitgewerkt tot op het niveau dat nodig is voor de beantwoording van de onderzoeksvragen. • Alle grondsporen en structuren worden voor zover mogelijk geïnterpreteerd en gedateerd. Zij worden per periode per spoor- en structuurcategorie beschreven. • Typochronologische analyse en determinatie van structuren vindt plaats binnen het kader van de archeoregio. • De vondstverspreiding betreft alle vondstcategorieën samen. Van vondstverspreidingen (vondstlagen) worden de oppervlakte en de dikte geregistreerd. 7.5 Analyse aardwetenschappelijke gegevens • Aardwetenschappelijke gegevens worden uitgewerkt tot op het niveau dat nodig is voor de beantwoording van de onderzoeksvragen. • De profielen worden uitgewerkt door of onder supervisie van een fysisch geograaf met aantoonbare ervaring in de klei- en zandgebieden van de regio Arnhem. • De verzamelde aardwetenschappelijke gegevens worden op lithologische, lithogenetische, hydrologische en archeologische kenmerken beschreven. • In de analyse dient in ieder geval de (paleo)landschappelijke context voor de aangetroffen resten beredeneerd te worden (locatiekeuzeanalyse en natuurlijke formatieprocessen); • In het kader van waardestellend onderzoek wordt genoteerd of, gelet op de lokale lithologie en hydrologie, onverbrande dierlijke en plantaardige resten te verwachten zijn. • Alle boorstaten worden in het rapport opgenomen. 7.6 Anorganische artefacten Vondstverwerking • Uitwerking en conservering van artefacten vindt plaats volgens het vastgestelde evaluatierapport. • De vondsten worden gewassen, gesplitst naar materiaalcategorie, en geteld. De vondsten worden tijdelijk zo opgeslagen, dat de kwaliteit niet achteruit gaat. Uitwerking • Analyse en determinatie van keramiek vindt plaats op bakselniveau (technische uitwerking) en op typeniveau (wetenschappelijke uitwerking). • In ieder geval worden gewicht, aantallen randen, wanden, bodems, overige vormen, aangegeven. • Analyse en determinatie van vuursteen op natuurlijk/artefact, type-aanduidingen, maten, gewichten, verbrand/ onverbrand, compleet/gebroken, wel of geen cortex/natuurlijk oppervlak en eventueel op periode. • Bij natuursteen wordt de gesteentesoort bepaald, het aantal, en op type werktuig of gebruik. • Metaal: determinatie op metaalsoort, type en eventueel op periode. • Glas: determinatie op periode, op categorie (objectglas/ruitglas) en op type. • Bouwmateriaal: determinatie op type en materiaal. 7.7 Organische artefacten Vondstverwerking • Uitwerking en conservering van artefacten vindt plaats volgens het vastgestelde evaluatierapport.
• De vondsten worden tijdelijk zo opgeslagen, dat de kwaliteit niet achteruit gaat en rekening wordt gehouden met contaminatie. Uitwerking • Hout: determinatie op constructiehout/overige objecten, op type en eventueel op periode. • Bot, gewei en hoorn: determinatie op artefacttype en eventueel op periode. • Touw en textiel: indien aanwezig, alleen vermelden. • Barnsteen en git: determinatie op artefacttype. 7.8 Archeozoölogische en -botanische resten • Analyse van archeozoölogische en archeobotanische resten (paleo-ecologische resten) vindt plaats volgens het vastgestelde evaluatierapport. • De vondsten worden tijdelijk zo opgeslagen, dat de kwaliteit niet achteruit (stabiele conservering) gaat en rekening wordt gehouden met contaminatie. 7.9 Beeldrapportage Aanvulling op KNA In het rapport worden tenminste opgenomen: • Een overzichtskaart op groot formaat (schaal 1:500 of een kleinere schaal geplot op zoveel mogelijk één kaartblad) met de locaties van de proefsleuven, de gedocumenteerde profiellijnen. • Een vlaktekening op groot formaat (schaal 1:500 of een kleinere schaal) met overzicht en interpretatie van de aangetroffen sporen/structuren en/of onderzochte vakken met bijhorende spoor-, structuur- of vaknummers. • Op alle tekeningen van een horizontaal vlak worden op regelmatige plaatsen NAP-hoogten gezet. • Alle relevante of kenmerkende profielen en/of profielkolommen voorzien van spoor-/laagnummers met overzicht en interpretatie van de aangetroffen lagen en/of sporen; Er wordt minimaal één doorlopend profiel per vindplaats opgenomen. • Kaarten, vlak-, profiel- en coupetekeningen worden van een legenda voorzien, verwijzend naar gehanteerde kleur of arcering of andere code (bijvoorbeeld nummers van lagen). • In profieltekeningen moeten x, y, z-waarden in RD-coordinaten en NAP worden aangegeven met het oog op de aansluiting met vlaktekeningen en aangrenzende profielen. • Met gekleurde (contour)lijnen, pijlen en tekst worden foto’s van profielen, complexe structuren e.d. verduidelijkt. • In profieltekeningen worden de niveaus van de aangelegde vlakken aangegeven. • Tekeningen en foto’s van profielen en/of profielkolommen (indien relevant). • Foto’s van aangetroffen sporen en structuren (uitgangspunt […] foto's). • Tekeningen en/of foto’s van belangrijke vondsten (uitgangspunt […] objecttekeningen, […] objectfoto’s). 7.10 Selectie materiaal (evaluatie- en selectierapport) Aanvulling op KNA • Indien deselectie van het uit het veld meegenomen materiaal wordt voorgesteld, en/of een voorstel tot conserveren gewenst is, dient het evaluatierapport met een deselectie-advies en/of conserveringsadvies binnen [… zie paragraaf 7.1] weken ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de eigenaar van de vondsten (depothouder) en het bevoegd gezag, en tevens toegezonden aan de vergunningvrager. • Vondsten en monsters die in het door de bevoegde overheid vastgestelde evaluatierapport niet voor wetenschappelijke uitwerking en/of voor deponering zijn geselecteerd (uitgeselecteerd), moeten bewaard blijven tot de wetenschappelijke uitwerking afgerond is. • Deze uitgeselecteerde vondsten worden tijdelijk zo opgeslagen, dat de kwaliteit niet achteruit (stabiele conservering) gaat en rekening wordt gehouden met contaminatie. • Bij het ter toetsing aanbieden van het conceptrapport aan de bevoegde overheid meldt de projectleider of de wetenschappelijke uitwerking heeft geleid tot andere inzichten over de selectie. • Finale beslissing over de selectie/deselectie van vondsten en monsters ten behoeve van bewaring ligt bij de eigenaar van de vondsten (provinciale depothouder, dwz. het provinciaal depot voor bodemvondsten te Nijmegen). • De provinciale depothouder heeft ook beslissingsbevoegdheid over de te conserveren artefacten. • Na goedkeuring door de depothouder worden de gedeselecteerde vondsten verwijderd. De vondsten waarvoor geen goedkeuring tot deselectie is verkregen, worden gedeponeerd.
7.11 Conservering materiaal Aanvulling op KNA • De vondsten dienen in eerste instantie in de staat waarin ze gevonden zijn gestabiliseerd te worden. • Gezien de vaak lange doorlooptijd van projecten is met name de stabiele conservering (anticontaminatie) van kwetsbare monsters/vondsten voorafgaande aan daadwerkelijke laboratorium analyse cruciaal (voor 14C-analyse; zie bijv. Wohlfart e.a. 1998). Voor het bewaren van contaminatiegevoelig materiaal dient een specialist geraadpleegd te worden. • In het evaluatierapport (conserveringsadvies) wordt aangegeven welke vondsten voor conservering en restauratie in aanmerking komen. • Voor bewaring geselecteerde vondsten van metaal en organisch materiaal dienen te worden geconserveerd conform de Veldhandleiding Archeologie 2002 of erkend specialistisch advies en volgens richtlijnen van het provinciaal depot voor bodemvondsten te Nijmegen. • Omdat de aard en het aantal van te conserveren/restaureren objecten en de vereiste conserveringsof restauratietechniek niet op voorhand te geven is, moet hiervoor in de offerte en in het geoffreerde totaalbedrag een stelpost worden opgenomen van € […] of […] % van het totaalbedrag van het veldwerk • Indien geconserveerde en/of gerestaureerde vondsten worden gedeponeerd, dient een conserveringsrapport bijgeleverd te worden.
HOOFDSTUK 8. RAPPORTAGE EN DEPONERING 8.1 Eindrapportage Aanvulling op KNA. 8.1.1. Producten en termijnen • Het eindproduct bestaat uit een eindrapportage in de huisstijl van uitvoerder in analoge en digitale vorm (in pdf-format) en een CD of DVD of datastick waarop alle documentatie (tekeningen, foto’s, verslagen, analyses, dag- en weekrapporten, scans, tabellen, databases van sporen, vondsten, monsters, foto- en tekeningenlijsten, etc.) is opgeslagen. Een ‘allesporenkaart’ alsmede een structuur en/of periodekaart op schaal 1:500 maken hier ook deel van uit. • Het concept-eindrapport wordt uiterlijk […] weken na goedkeuring van het evaluatierapport in enkelvoud (analoog en/of digitaal) ter toetsing aangeboden aan de bevoegde overheid. Door de bevoegde overheid gevraagde correcties dienen binnen [...] weken tot een nieuw concept te leiden. Na goedkeuring wordt het definitieve rapport binnen [...] weken aangeleverd. • De CD of DVD of datastick en het digitale rapport (in pdf-format) worden geleverd aan de regioarcheoloog van de Regio Arnhem. • Indien tijdens het onderzoek vondsten worden aangetroffen, dient tevens een exemplaar van het eindrapport aan het provinciaal depot te worden gestuurd (een gedrukt exemplaar, tenzij anders met depothouder overeengekomen). • Rapporten worden in digitale vorm (in pdf) geleverd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, en aan de gemeente [gemeentenaam]. 8.1.2. Structuur en inhoud • Het rapport dient zo min mogelijk herhalingen te bevatten. • De tekst dient op alle essentiële punten door afbeeldingen en tabellen ondersteund te worden (zie paragraaf 7.9). • De structuur van het rapport sluit aan op de structuur van de vraagstelling (paragraaf 5.3 van dit PvE). • Het rapport bevat in ieder geval de volgende hoofdstukken: - Samenvatting; - Inleiding (aanleiding, beleidsmatig en planologisch kader, locatiebeschrijving, bekende verstoring/ huidig gebruik, bestaande waarde/verwachting, onderzoeksdoel, uitvoeringsperiode, personeel, enz.). - Bekende gegevens van archeologische, aardwetenschappelijke, historische en andere aard m.b.t. locatie en omgeving. - Vraagstelling (paragraaf 5.3) en verwachtingen (algemeen en specifiek). - Strategie, methoden en technieken in veld en bij uitwerken (met motivatie en met opgave van aanpassingen van programma van eisen) - Beargumenteerde beantwoording van de onderzoeksvragen uit hoofdstuk 5 aan de hand van een beschrijving en analyse van: -Profielen, bodemopbouw en fysiek-landschappelijke context. -Sporen en structuren. -(An)organische artefacten per materiaalcategorie. -Paleo-ecologisch materiaal per categorie. -Relatie met de Kennisagenda’s. -Waardebepaling (indien van toepassing). -Behoudsperspectief (indien van toepassing). -Conclusie, evaluatie en aanbevelingen. -Bijlagen. • De conclusie zet de onderzoeksbevindingen af tegenover de aanleiding, doel- en vraagstelling, evalueert de gebruikte strategie en methoden, geeft aan in welke mate de onderzoeksvragen beantwoord zijn en vat de essentie van de antwoorden op de onderzoeksvragen samen. De vragen worden om herhalingen te voorkomen niet meer individueel beantwoord. Wel kan in weergave van de vragenlijst (tevens te gebruiken als checklist) verwezen worden naar de pagina’s waar op de diverse vragen wordt ingegaan. In de conclusie worden tevens de AMZ-aspecten behandeld (waardebepaling, aanbevelingen). • De samenvatting vat het geheel van het rapport samen: inleiding, voorgeschiedenis, plaats, tijdpad, betrokkenen, belangrijkste gegevens uit deelrapporten, synthese, conclusie. De samenvatting moet voor een breed publiek begrijpelijk zijn, in het bijzonder t.a.v. de AMZ-aspecten.
8.1.3. Waardering, aanbevelingen • In het geval van een (her)waardering moet een genuanceerde beschrijving van de waarde gegeven worden, waarbij (zie onderzoeksvragen m.b.t. waardering in paragraaf 5.3) zowel naar het onderzoeksgebied als geheel als naar de daarin te onderscheiden delen (binnen verticale en/of horizontale grenzen; complextypen, periode, sites) wordt gekeken. De verschillen in waarde moeten beredeneerd worden. • Bij de waardering en het selectieadvies wordt de waarderingstabel uit de KNA gehanteerd. Indien bij een score van 6 of lager op informatiewaarde of zeldzaamheid het resultaat van de som ‘nietbehoudenswaardig’ is, dient overwogen te worden– zeker bij gemiddelde gaafheid- of een partieel of extensief onderzoek of verifiërende begeleiding zinvol is. • Aanbevelingen hebben betrekking op de noodzaak (al dan niet) van vervolgonderzoek (selectieadvies), daarbij te stellen prioriteiten en onderzoeksvragen en te volgen strategieën, op eventuele behouds- of mitigerende maatregelen en eventuele planaanpassing en/of bescherming en/of inrichting en beheer. Aanbevelingen moeten beredeneerd worden. • In het selectieadvies wordt rekening gehouden met eventuele waardeverschillen in het terrein en wordt zo nodig een gedifferentieerde aanpak voorgesteld. • In een selectieadvies, waarin vervolgonderzoek wordt aanbevolen, dient het doel van dit onderzoek en de meest geëigende onderzoeksvorm omschreven te worden. 8.2 (Eisen aan) deponering van vondsten en data Naast de KNA gelden de Richtlijnen voor de deponering van vondsten in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten te Nijmegen: • De uitvoerder van het proefsleuvenonderzoek dient zich op de hoogte te stellen van de eisen van het betreffende archeologische depot. • De vondsten en de bijbehorende documentatie dienen conform deze eisen aangeleverd te worden. • De uitvoerder van het proefsleuvenonderzoek dient zich op de hoogte te stellen van de eisen van het E-depot (EDNA). • De dataset dient conform deze eisen aangeleverd te worden. Dit zijn verplichtingen waarvoor de uitvoerder verantwoordelijk is. 8.3 Integriteit De auteurs zijn verantwoordelijk voor een verslaglegging volgens standaarden van goed vakmanschap, beroepsethiek en integriteit. Het maken van archeologische afwegingen en het verrichten van archeologisch vooronderzoek zijn volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) wetenschappelijke activiteiten waarop de grondbeginselen van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid en maatschappelijk integer handelen van toepassing zijn: • Zorgvuldigheid: Wetenschappelijke activiteiten geschieden met zorgvuldigheid. Toenemende prestatiedruk mag daaraan geen afbreuk doen. • Betrouwbaarheid: Een wetenschapsbeoefenaar is betrouwbaar in de uitvoering van zijn/haar onderzoek en het rapporteren daarover. De keuze van methoden en criteria is uitsluitend afgestemd op het doel van waarheidsvinding en niet op externe doelen als commercieel succes of politieke invloed. • Controleerbaarheid: Gepresenteerde informatie is controleerbaar. Duidelijk moet zijn waar de gegevens en de conclusies op zijn gebaseerd, waaraan ze zijn ontleend en waar ze te controleren zijn. En verder: • Aanbevelingen en waardeoordelen van de projectleider dienen onafhankelijk ten opzichte van alle partijen te zijn en zijn niet onderhevig aan goedkeuring van de vergunningvrager (opdrachtgever) en/of de bevoegde overheid. • De opdrachtgever/vergunningvrager kan geen eisen stellen of beperkingen opleggen aan de inhoud, de conclusies en de aanbevelingen. • De bevoegde overheid kan alleen verbeteringen eisen bij aantoonbare tekortkomingen in de wetenschappelijke kwaliteit van de verslaglegging. Wanneer toetsende overheid en auteur tot verschillende conclusies komen, worden beide met wetenschappelijke argumentatie weergegeven. • Aanbevelingen horen tot het domein van de auteur en zijn niet aan correctie onderhevig.
HOOFDSTUK 9. RANDVOORWAARDEN EN AANVULLENDE EISEN 9.1 Personele randvoorwaarden Waar in de onderstaande tekst sprake is van ‘hij’ of ‘zijn’, dient dat als ‘hij / zij’ dan wel ‘zijn / haar’ gelezen te worden. • De uitvoerder van het onderzoek dient te beschikken over een opgravingsvergunning, zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988. • De opgraving wordt uitgevoerd door een qua aantal, opleiding en ervaring adequaat bemenst en competent team. Ervaring en opleiding dient te blijken uit de curricula vitae van daadwerkelijk in te ztten veldmedewerkers. Een competentieprofiel (een beknopte beschrijving van werkervaring in de vorm van een lijst met daarop relevante eerdere projecten, de uitvoeringsperiode en de functie/rol van betreffende persoon binnen dit project) dient hiervan onderdeel te zijn. • Projectleider is een in de betreffende periode gespecialiseerd senior-KNA-archeoloog met ervaring in de regio Arnhem. Bij afwezigheid van de projectleider berust de leiding in het veld bij (tenminste) een KNA-archeoloog met aantoonbaar ruime ervaring in de regio Arnhem. • De projectleider controleert in het veld de interpretatie van de vlakken en de profielen en is aanwezig bij belangrijke beslismomenten. • De interpretatie van de profielen en de analyse en beschrijving van de bodemopbouw wordt gedaan door of onder verantwoordelijkheid van een fysisch geograaf met aantoonbare ervaring in de regio Arnhem. • De analyse en beschrijving van complex muurwerk wordt gedaan door of onder verantwoordelijkheid van een bouwhistoricus met relevante ervaring. • Vondsten worden gedetermineerd door materiaalspecialisten met aantoonbare kennis van de betreffende materiaalcategorieën, zodat deze indien nodig tot op typeniveau onderscheiden kunnen worden. • Werkzaamheden van junior-medewerkers en stagiaires moeten aan hun kennis en ervaring worden aangepast en vinden plaats onder begeleiding en verantwoordelijkheid van de projectleider of zijn vervanger. • De inzet van lokaal aanwezige amateurarcheologen voor additionele werkzaamheden is vanuit het standpunt van draagvlakvergroting gewenst, maar is om redenen van veiligheid en kwaliteitsbewaking uitsluitend toegestaan na instemming van, en onder aansturing en verantwoordelijkheid van, de projectleider of zijn vervanger tijdens standaardwerkuren en alleen in aanwezigheid van de projectleider of zijn vervanger. • Overige aanvullende eisen (zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend: VCA-certficering, ARBO, het verplicht bijwonen van een Veiligheidsbijeenkomst) zijn geen onderdeel van dit programma van eisen. Dit programma van eisen is uitsluitend bedoeld om eisen te stellen waaraan de vergunningvrager van overheidswege dient te voldoen. Genoemde aanvullende eisen zijn eisen die de vergunningvrager aan de uitvoerder stelt. Dat zijn in feite aspecten die thuishoren in de offerte-uitvraag van de vergunningvrager. 9.2 Kwaliteitsborging, toezicht en handhaving • Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de vigerende versie van de KNA en onderhavig PvE. • De Erfgoedinspectie is gerechtigd de uitvoering van het onderzoek te toetsen aan de KNA en de eisen behorende bij de opgravingsvergunning van de uitvoerder. • Toezicht op de uitvoering conform PvE wordt gehouden door de bevoegde overheid. • Alle hieronder genoemde partijen (vergunningvrager, uitvoerder, bevoegde overheid) dragen vanuit hun rol bij aan het uitvoeren van dit onderzoek volgens dit PvE en aan het handhaven van de vereiste kwaliteit. Bij het op deze punten aantoonbaar in gebreke blijven van vergunningvrager en /of uitvoerder is de bevoegde overheid gerechtigd om te gelasten dat de werkzaamheden worden gestaakt en/of worden verbeterd. Vergunningvrager (opdrachtgever) • De vergunningvrager draagt er zorg voor dat het onderzoek wordt uitgevoerd conform dit programma van eisen door opdracht voor uitvoering te verstrekken aan een gekwalificeerd bedrijf met voldoende ervaring in deze regio. • In geval het geval dat de vergunningvrager niet zelf als opdrachtgever optreedt en/of werkzaamheden aan een directievoerder heeft gedelegeerd, wordt de verdeling van taken en verantwoordelijkheden met
opgave van namen en adresgegevens in het voorblad van dit PvE opgegeven of in een bijlage bijgevoegd. • De vergunningvrager of zijn gedelegeerde draagt er zorg voor dat uitvoerder voldoende tijd en middelen tot zijn beschikking heeft voor uitvoering volgens dit programma van eisen, het plan van aanpak, de KNA en volgens standaarden van goed vakmanschap en beroepsethiek. In de beschikbare tijdsruimte wordt rekening gehouden met een uitloop als gevolg van onvoorziene omstandigheden. • De vergunningvrager of zijn gedelegeerde draagt er zorg voor dat het uitvoerend bedrijf werkt volgens een plan van aanpak, waarin dit programma van eisen in technische en logistieke zin is uitgewerkt, voorzien van een uitvoeringsplanning. In het plan van aanpak regelen opdrachtgever en projectleider een goed verloop van de werkzaamheden volgens dit programma van eisen, waarbij zij zorg dragen voor goede onderlinge communicatie. • De vergunningvrager of zijn gedelegeerde verstrekt opdracht tot uitwerking, eindrapportage en conservering volgens het vastgestelde evaluatierapport, rekening houdende met de gestelde termijn voor inlevering van het conceptrapport. Uitvoerder/projectleider • De uitvoerder is verantwoordelijk voor het handhaven van de vereiste kwaliteit en is operationeel verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderzoek volgens dit programma van eisen en het daarvan afgeleide plan van aanpak. De projectleider is aanspreekpunt voor opdrachtgever en bevoegde overheid en communiceert met de regioarcheoloog over kwaliteitsaspecten. • De contactpersoon van de bevoegde overheid (beleidsmedewerker archeologie), de regioarcheoloog en de AWN worden door uitvoerder uiterlijk één week van te voren van de aanvang van het veldwerk op de hoogte gesteld. • De contactpersoon van de bevoegde overheid (beleidsmedewerker archeologie), de regioarcheoloog en de AWN worden door uitvoerder uiterlijk drie werkdagen van te voren van het geplande einde van het veldwerk op de hoogte gesteld. • Bij het aantreffen van sporen, structuren of vondsten van een bijzondere aard, omvang of complexiteit wordt de regioarcheoloog z.s.m. door uitvoerder ingelicht. • De projectleider doet in een dergelijk geval en in het geval van wijzigingen t.o.v. het programma van eisen een voorstel over een handelingswijze aan de regioarcheoloog. • Aanbevelingen en waardeoordelen van de projectleider dienen onafhankelijk ten opzichte van alle partijen te zijn en zijn niet onderhevig aan goedkeuring van de vergunningvrager (opdrachtgever) en/of de bevoegde overheid. Zie ook paragraaf 8.3. Bevoegde overheid • Namens de bevoegde overheid houdt de regioarcheoloog toezicht op de kwaliteit van de werkzaamheden. Hij adviseert over de noodzaak en inhoud van te nemen beslissingen in geval van wijzigingen t.o.v. dit vastgestelde programma van eisen. • De bevoegde overheid beslist gemotiveerd over wijzingen t.o.v. dit programma van eisen (zie hoofdstuk 10). • De bevoegde overheid stelt tijdens en na voltooiing van het onderzoek vast of volgens dit programma van eisen gewerkt is en bepaalt in welke mate werkzaamheden aangevuld of gecorrigeerd moeten worden. • Beleidsaanbevelingen in het eindrapport zijn niet aan correctie onderhevig. • De bevoegde overheid stelt het eindrapport vast en geeft hiervan een verklaring af aan de vergunningvrager. 9.3 Overlegmomenten • Dit programma van eisen is een document van de bevoegde overheid, en gaat niet over de relatie en communicatie tussen opdrachtnemer en uitvoerder. Overlegmomenten tussen initiatiefnemer (vergunningvrager) en uitvoerder worden derhalve niet vastgelegd in dit programma van eisen. • De initiatiefnemer (vergunningvrager) dient in geval van significante afwijkingen van de bevindingen in het veld ten opzichte van de uitgangspunten in dit programma van eisen direct contact op te nemen met de regio-archeoloog. • De bevoegde overheid neemt een gemotiveerd besluit over de te nemen vervolgstappen. • De initiatiefnemer stelt de uitvoerder schriftelijk op de hoogte van de beslissing van de bevoegde overheid. • Als dit een uitbreiding van het onderzoek betekent, besteedt de vergunningvrager dit onderzoeksonderdeel aan.
• Na afloop van het veldwerk is overleg tussen alle betrokken partijen over het evaluatierapport (zie paragraaf 7.1.) Hierbij wordt afgesproken of en wanneer overleg tijdens uitwerking en rapportage plaats vindt. • Tijdens overleg gemaakte afspraken worden schriftelijk vastgelegd en ter kennis gebracht aan alle betrokken partijen. 9.4 Externe communicatie • Indien de onderzoeksresultaten daartoe aanleiding geven wordt in goed overleg tussen vergunningvrager, uitvoerder en bevoegde overheid, en na kennisname van het standpunt van deze drie partijen, bepaald welke publieksgerichte activiteiten er plaats vinden en welke inspanningen partijen hierbij op zich nemen. • Indien pers zich meldt tijdens het veldwerk, dient de uitvoerende partij met vergunningvrager en de regioarcheoloog te overleggen hoe en door wie de pers te woord wordt gestaan. • Contact met pers over archeologisch onderzoek geschied in alle gevallen in overleg met uitvoerder, vergunningvrager en de regioarcheoloog. 9.5 Overige randvoorwaarden en aanvullende eisen • Door de vergunningvrager gestelde civieltechnische randvoorwaarden (paragraaf 9.1) worden opgenomen in het plan van aanpak, maar dienen binnen de kaders van dit PvE te vallen. • De vergunningvrager is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het terrein, evenals voor de plaatsing van eventueel noodzakelijke afzettingen, vergunningen, betredingstoestemming etc. • De veiligheidsvoorschriften (veiligheidsplan) dienen te worden opgenomen in een draaiboek. • Dit PvE dient tijdens het veldwerk op de werklocatie aanwezig te zijn.
HOOFDSTUK 10. WIJZIGINGEN TEN OPZICHTE VAN HET VASTGESTELDE PVE 10.1 Wijzigingen tijdens het veldwerk • Indien sprake is van belangrijke wijzigingen (zie definitie in paragraaf 10.2) ten opzichte van dit programma van eisen, of omstandigheden die een andere strategie of werkwijze noodzakelijk of wenselijk maken, dient de uitvoerder dit terstond, en te allen tijde te melden bij de vergunningvrager en de regioarcheoloog. • Beslissingen over belangrijke selecties, wijzigingen van, en aanvullingen op, dit programma van eisen tijdens het veldwerk worden genomen door de bevoegde overheid nadat de vergunningvrager of zijn gedelegeerde in de gelegenheid is geweest zijn standpunt hierover aan de overheid ter kennis te brengen. De werkzaamheden worden zo nodig opgeschort totdat de bevoegde overheid besloten heeft; • De vergunningvrager stelt de uitvoerder schriftelijk op de hoogte van de beslissing van de bevoegde overheid. • Kleine wijzigingen worden na overleg tussen de projectleider en de archeologisch adviseur van de bevoegde overheid doorgevoerd. • In urgente gevallen neemt de projectleider een eigen beslissing volgens eisen van goed vakmanschap en beroepsethiek, indien mogelijk na consultatie van de regioarcheoloog. Deze beslissing wordt nadien ter goedkeuring en bekrachtiging aan de bevoegde overheid voorgelegd en meegedeeld aan de vergunningvrager. • Wijzigingen van en aanvullingen op dit programma van eisen worden altijd schriftelijk vastgelegd, evenals afspraken voortvloeiend uit evaluatievergaderingen en andere bijeenkomsten. • In het evaluatie- en het eindrapport wordt verantwoord hoe en waarom van het programma van eisen moest worden afgeweken. 10.2 Belangrijke wijzigingen • Onder belangrijke wijzigingen worden verstaan: - Onvoorziene omstandigheden die een grote impact hebben op het veldonderzoek (zoals opkomend grondwater, ernstige bodemverontreiniging, de noodzaak voor bronbemaling). - Voorstellen van de projectleider en/of zijn opdrachtgever tot het reduceren of staken van het onderzoek. - Voorstellen van de projectleider en/of zijn opdrachtgever tot een doorstart van een proefsleuvenonderzoek naar een opgraving. - Noodzaak tot ingrijpend wijzigen van strategie of onderzoeksmethode. - Noodzaak tot ingrijpend wijzigen van de vraag- of doelstelling. - Noodzaak tot het bepalen van een handelwijze in een situatie, waarin dit programma van eisen niet voorziet; zoals na het aantreffen van sporen, structuren of vondsten van bijzondere aard, omvang of complexiteit. - Ingrijpende selecties; - Noodzaak tot ingrijpend wijzigen van de opzet van uitwerking en rapportage. • Bij wijzigingen die leiden tot het uitbreiden van het onderzoek, anders dan omschreven in de strategie, wordt alvorens de bevoegde overheid een beslissing neemt, de opdrachtgever/ vergunningvrager in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken en desgewenst zijn vergunningsaanvraag te wijzigen, of planaanpassingen of technische behoudsmaatregelen te realiseren. • Verder gaan vanuit een initiële dekkingsgraad bij proefsleuvenonderzoek naar de in strategie voorgeschreven uiteindelijke dekkingsgraad, geldt niet als een wijziging. Het afzien van de voorgeschreven uiteindelijke dekkingsgraad is dat wel. 10.3 Procedure van wijziging na de evaluatiefase van het veldwerk • Beslissingen over belangrijke selecties, wijzigingen van en aanvullingen op dit programma van eisen worden genomen door de bevoegde overheid op advies van de archeologisch adviseur op aanbeveling van de projectleider en na kennisname van het standpunt van de vergunningvrager. • Het verloop en de resultaten van de veldwerkzaamheden worden geëvalueerd in een evaluatierapport of in een nader te bepalen evaluatiedocument. Indien een evaluatierapport wordt vervaardigd, geldt paragraaf 7.1. • Indien tijdens of na het veldwerk blijkt dat geen apart evaluatierapport nodig is en dat direct met het eindrapport kan worden begonnen, wordt dit in overleg tussen projectleider en archeologisch adviseur vastgesteld en schriftelijk vastgelegd.
10.4 Procedure van wijziging tijdens uitwerking en conservering Beslissingen over belangrijke selecties, wijzigingen van en aanvullingen op dit programma van eisen worden genomen door de bevoegde overheid op advies van de regioarcheoloog op aanbeveling van de projectleider en na kennisname van het standpunt van de vergunningvrager.
LITERATUUR EN BIJLAGEN