Archeologisch Onderzoek Leiden bv (Archol bv) heeft een archeologisch inventariserend onderzoek uitgevoerd bij het Groene kerkje, tussen de A44 en de Haarlemmerstraatweg, te Oegstgeest. De bodemopbouw van het plangebied kenmerkt zich door een strandwal met aan de buitenzijde (westen) een pakket van afwisselend veen en klastische afzettingen met laklagen. Vooronderzoek en aanvullende informatie van luchtfoto’s en historische bronnen gaven aanleiding om bewoningssporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd te verwachten.
Verkavelingsporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd aan de voet van de strandwal te Oegstgeest
Tijdens het onderzoek van Archol zijn vijf proefsleuven haaks op en parallel aan de strandwal gegraven. De flank van de strandwal blijkt binnen het plangebied geen archeologische sporen te bevatten. Ook het pakket veen en klastische afzettingen aan de buitenzijde van de strandwal heeft geen bewoningssporen opgeleverd. Het plangebied bevat enkel verkavelingssloten en -greppels uit de middeleeuwen en nieuwe tijd, die zich beperken tot de drassige laagte aan de voet van de strandwal. Deze laagte blijkt eeuwenlang in gebruik te zijn geweest als wei- en hooiland.
Archol
P.A. van den Bos
116 Archol
XXXXXXX XXXXXXX
1
Verkavelingsporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd aan de voet van de strandwal te Oegstgeest
Inventariserend proefsleuvenonderzoek in het kader van de uitbreiding van de begraafplaats bij het Groene Kerkje
P. A. van den Bos
Colofon Archolrapport 116 Verkavelingsporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd aan de voet van de strandwal te Oegstgeest. Inventariserend proefsleuvenonderzoek in het kader van de uitbreiding van de begraafplaats bij het Groene Kerkje. Uitvoering:
drs. T. A. Goossens drs. P.A. van den Bos mevr. F. Jacques drs. ing. R. de Leeuwe drs. J. Mol
Contactpersoon opdrachtgever:
dhr. R.G. de Jong (gemeente Oegstgeest)
Auteur:
drs. P.A. van den Bos
Redactie:
drs. T.A. Goossens
Beeldmateriaal:
ing. S. Shek
Projectleiding/autorisatie:
drs. T.A. Goossens
Opmaak:
dhr. A. Allen
ISSN 1569-2396
© Archol, Leiden 2009 Postbus 9515 2300 RA Leiden
[email protected] Tel. 071 527 33 13
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
3
Inhoudsopgave Samenvatting 1 Inleiding
5 7
2 Landschappelijk en archeologisch kader 2.1 Landschappelijk kader 2.2 Archeologisch kader
9 9 11
3 Verwachtingsmodel, vraagstellingen en methodiek 3.1 Verwachtingsmodel 3.2 Vraagstellingen 3.3 Methodiek
15 15 15 15
4 Resultaten 4.1 Bodemopbouw 4.2 Sporen en structuren 4.3 Vondsten
18 18 22 25
5 Waardering van de vindplaats
28
6 Conclusie, beantwoording vraagstellingen en aanbevelingen 6.1 Conclusie 6.2 Beantwoording vraagstellingen 6.3 Aanbevelingen
31 31 31 31
Literatuurlijst Figuren Bijlage 1 Determinatielijst aardewerk per spoorcontext
33 33 35
4
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
5
Samenvatting Archeologisch Onderzoek Leiden bv (Archol bv) heeft van 2 t/m 5 juni 2009 een archeologisch inventariserend onderzoek uitgevoerd bij het Groene Kerkje, tussen de A44 en de Haarlemmerstraatweg, te Oegstgeest. Aanleiding voor het onderzoek zijn de plannen van de gemeente Oegstgeest voor herinrichting van het gebied als begraafplaats met omringende vijvergracht. De bouwwerkzaamheden zullen leiden tot verstoring van eventueel aanwezige archeologische resten. De bodemopbouw van het plangebied kenmerkt zich door een strandwal (oosten) met aan de buitenzijde een pakket van afwisselend veen en klastische afzettingen met laklagen. Tijdens voorgaand onderzoek was mest in een kleilaag binnen dit pakket aangeboord. Mest kan wijzen op een archeologische vindplaats in de ondergrond. Opvallende structuren op luchtfoto’s uit de Tweede Wereldoorlog en historische meldingen over laatmiddeleeuwse bewoning ter hoogte van het plangebied zouden hieraan gerelateerd kunnen zijn. Het onderzoek van Archol bestond uit vijf proefsleuven haaks op en parallel aan de strandwal. Ofschoon de verwachting groot was dat archeologische resten (uit de late middeleeuwen of nieuwe tijd) zich direct onder de bouwvoor zouden bevinden, is er voor gekozen om de sleuven minimaal 1,5 m diep te graven tot onder de laklagen van de klastische afzettingen. Diepe sleuven geven niet alleen beter inzicht in de bodemopbouw, maar ook in de aanwezigheid van eventuele diepere (en dus oudere) archeologische niveaus. Het vooronderzoek en aanvullende informatie van luchtfoto’s en historische bronnen gaven aanleiding om bewoningssporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd te verwachten. Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat de verwachtingen niet zijn uitgekomen. De flank van de strandwal blijkt binnen het plangebied geen sporen te bevatten. Ook het pakket veen en klastische afzettingen aan de buitenzijde van de strandwal heeft geen bewoningssporen opgeleverd. Het plangebied bevat enkel verkavelingssloten en -greppels uit de middeleeuwen en nieuwe tijd, die zich beperken tot de drassige laagte aan de voet van de strandwal. Deze laagte blijkt eeuwenlang in gebruik te zijn geweest als wei- en hooiland. De vondsten bevestigen het beeld dat de sporen oproepen. Het geringe aantal is kenmerkend voor een buitengebied met verkaveling.
6
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
7
1 Inleiding Archeologisch Onderzoek Leiden bv (Archol bv) heeft van 2 t/m 5 juni 2009 een archeologisch inventariserend onderzoek uitgevoerd op de geplande uitbreidingslocatie van de begraafplaats behorende bij het Groene Kerkje te Oegstgeest (figuur 1). Het plangebied is 1,4 ha groot en ligt tegenover de huidige begraafplaats tussen de A44 en de Haarlemmerstraatweg. Het terrein was ten tijde van het veldwerk in gebruik als grasland. Aanleiding voor het onderzoek zijn de plannen van de gemeente Oegstgeest voor herinrichting van het gebied als begraafplaats met omringende vijvergracht. De bouwwerkzaamheden zullen leiden tot verstoring van eventueel aanwezige archeologische resten. In overeenstemming met het Verdrag van Malta is in een vroeg stadium rekening gehouden met eventuele archeologische waarden. Voorafgaand is een bureau- en inventariserend veldonderzoek (boringen) in het plangebied uitgevoerd.1 In drie boringen binnen de bedreigde zone is fosfaat aangetroffen op een diepte van ca. 130 cm beneden maaiveld (zie hoofdstuk 2.1). Deze archeologische indicator kan wijzen op menselijke activiteiten in het gebied. Aanvullend onderzoek van luchtfoto’s wijst bovendien op de mogelijke aanwezigheid van sporen (onder andere sloten) in deze zone van het plangebied. Gezien de zichtbaarheid in het huidige reliëf van het maaiveld stammen de sporen waarschijnlijk uit de middeleeuwen of nieuwe tijd. Mogelijk zijn de voornoemde fosfaatresten eveneens aan deze periode gerelateerd. In de directe omgeving zijn ook vondsten uit de ijzertijd en Romeinse tijd gevonden; aanwezigheid van sporen uit deze periode was dan ook niet uitgesloten. De resultaten van het vooronderzoek waren reden genoeg voor de provinciaal-archeoloog het onderhavige onderzoek goed te keuren. Doel van het onderzoek is de mogelijke archeologische resten in kaart te brengen en te waarderen. Op basis van de resultaten wordt vervolgens een advies opgesteld over de verdere omgang met de archeologische resten in het plangebied. Naar aanleiding van dit advies neemt het bevoegd gezag besluit over eventuele vervolgstappen (selectiebesluit). Hierbij zijn vier mogelijkheden: 1. behoud in situ; inpassing van de archeologische resten binnen de bouwplannen; 2. behoud ex situ; geheel of gedeeltelijk opgraven van het plangebied; 3. archeologische begeleiding van de bouwwerkzaamheden; 4. vrijgeven; geen vervolgstappen noodzakelijk; Het onderhavige onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.1) en het Programma van Eisen (PvE) dat is goedgekeurd door de provincie Zuid-Holland.2
1 Louwe 2007. 2 Hamburg en Goossens 2009.
8
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
90000
91000
92000
93000
94000
Figuur 1
95000
470000 469000
469000
470000
Ligging plangebied
468000 467000 466000
466000
467000
468000
ANWB Topografische Nederland Atlas 1:50 000 90000
91000
92000
93000
94000
Tabel 1.1
Administratieve gegevens
Administratieve gegevens archeologisch onderzoek Oegstgeest –Groene kerkje
Datum veldwerk: Uitwerking en rapportage:
2 t/m 5 juni 2009 juli 2009
Opdrachtgever: Uitvoerder:
Gemeente Oegstgeest Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol bv) Gemeente Oegstgeest
Bevoegd gezag: Locatie Gemeente: Plaats: Toponiem: Coördinaten:
Kaartblad: Onderzoeksmeldingsnummer: Documentatie en vondsten: Digitale gegevens:
95000
Oegstgeest Oegstgeest Groene Kerkje 92.161 / 468.015 92.184 / 467.893 92.011 / 467.820 92.021 / 467.814 30F 35302 Depot provincie Zuid-Holland E-depot (www.edna.nl)
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
9
2 Landschappelijk en archeologisch kader 2.1 Landschappelijk kader Het plangebied ligt op de overgang van een strandwal met duin in het oosten naar een vlakte met getij-riviermondafzettingen in het westen. De oudste strandwallen (Oude Duinen) zijn vanaf 3800 v. Chr. met het stijgen van de zeespiegel - parallel aan de kustlijn - gevormd. De oudst bewaarde, meest oostelijke strandwal bevindt zich op de lijn van Rijswijk, Leidschendam en Voorschoten. Voortdurende zandaanvoer deed daarna nieuwe strandwallen in westelijke richting ontstaan. Hierop zijn onder andere Den Haag, Wassenaar, Oegstgeest, Sassenheim en Lisse ontstaan.3 De top van de strandwallen is in de loop van de tijd veelal geërodeerd. Ondanks de erosie blijkt in de omgeving van het plangebied de voorkeur voor de hoge, droge zandrug nabij zee duidelijk uit het patroon van de vindplaatsen (figuur 2.1). Op de flanken kan de conserveringstoestand nog goed zijn.4 Uit het booronderzoek van Vestigia5 blijkt verder dat het duinzand van de strandwal bestaat uit siltig, fijn tot matig grof zand. Dit zand bevindt zich in het oosten (boring 4, figuur 2.2) direct onder de 30-50 cm dikke bouwvoor
Figuur 2.1 Geomorfologische kaart van het plangebied en omgeving met Archis-meldingen: in het oosten de strandwal met duin (geel) en in het westen de vlakte met getij-riviermondafzettingen (groen)
16-01-2009 92903 / 468566
Legenda WAARNEMINGEN
BODEM ((c)Alterra) Associaties Brikgronden
Mn25C
Bebouwing Dijk, bovenlandstrook Dikke eerdgronden Fluviatiele afz ouder pleistoceen Groeve, gegraven, mijnstort Kalksteenverweringsgronden Oude rivierkleigronden Overige oude kleigronden
Mn56C
Ondiepe keileemgronden Leemgronden Zeekleigronden
24188
Mariene afz ouder pleistoceen
Zn21
Niet-gerijpte minerale gronden Oude bewoningsplaatsen Rivierkleigronden
17293
29771
Kalkh lutumarme gronden Veengronden Moerige gronden
402424
Water, moeras Podzolgronden
8662
Kalkloze zandgronden Kalkhoudende zandgronden
24212
TOP10 ((c)TDN) bebouwd gebied doorgaande wegen
56961 0
100 m
N
91605 / 467268 3 Markus en Wallenburg 1982, 15-16 en Louwe 2007. 4 Louwe 2007. 5 Louwe 2007.
Archis2
10 GROENE KERKJE OEGSTGEEST 92000
92100
92200
468000
468000
boring 11 boring
boring boring 2
A44 boring boring 6
boring 3
boring 5
467900
467900
boring 7
em arl a H
N
0
tw raa t s r me
eg 467800
467800
boring boring 44
50m
92000
92100
92200
Figuur 2.2 (zij het vermoedelijk in verstoorde context, gezien de slechte sortering) en zakt in westelijk richting tot een (aangeboorde) diepte van 160 tot wel 400 cm onder maaiveld (of 140-380 cm – NAP). In boringen 1 en 6 is een matige tot sterk humeuze klei bovenop het zand aangetroffen (80-180 cm onder maaiveld). De humeuze aard wijst op een ontwaterd landschap met beginnende bodemvorming, dat geschikt was voor bewoning. In deze humeuze laag zijn echter geen vondsten aangetroffen. In andere boringen is het zand afgedekt door een kleiige veenlaag van 40 tot 80 cm dikte. Veen en humeuze kleilagen zijn op hun beurt afgedekt door een pakket sterk siltige klei die soms matig tot sterk humeus is en plaatselijk zandig. Het kleipakket vertoont verschillende laklagen, waarin (boring 5, 6 en 7) op een diepte van 120 tot 160 cm fosfaat is aangetroffen (figuur 2.2). Dit zou samen kunnen hangen met de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.6 6 Louwe 2007.
Geomorfologische kaart van het plangebied en omgeving met boorpunten uit het vooronderzoek (boringen met fosfaat in het groen). In het blauw is een structuur aangegeven op basis van luchtfoto’s uit WOII. Voor legenda zie figuur 2.1
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
11
2.2 Archeologisch kader Inleiding Het onderzoeksterrein ligt in een gebied met een middel hoge tot hoge archeologische trefkans, op de IKAW.7 Deze hangt vooral samen met de ligging op de flank van de strandwal. In de omgeving (in een straal van 500 m rond het plangebied) zijn meldingen bekend, voornamelijk uit de ijzertijd, Romeinse tijd, de vroege- en late middeleeuwen (figuur 2.1).8 IJzertijd en Romeinse tijd - 17293 (en bijbehorende 22808): (ca. 125 m ten oosten van het plangebied) Even ten oosten van de Haarlemmerstraat is in 1989 aardewerk, dierlijk bot en vlechtwerkhout gevonden, dat vermoedelijk afkomstig is van een waterput uit de midden- tot late ijzertijd. De vondsten werden bij een verkenning in Oud Duinzand aangetroffen door de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem Onderzoek (ROB, tegenwoordig bekend als de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Het aardewerk bestaat uit 3 rand-, 10 wand- en 4 bodemfragmenten. Het aardewerk is met potgruis verschraald (0 - 2 mm grootte). Een fragment behoort tot aan een pot van het profieltype G met gepolijst oppervlak en puntig uitgeknepen rand. Een scherf vertoont vingernagelversiering aan de buitenzijde van de rand; mogelijk ook eenmaal op de rand. Van de wandfragmenten zijn 2 glad en 1 ruw afgewerkt, 2 besmeten, 1 versierd met lijnen en 4 met vingernagelindrukken. Twee vondstcomplexen in de Stevenshofpolder geven parallellen (37-OOST-37 en 37-OOST-39); de eerste uit de 3e eeuw v.Chr., de tweede uit de 2e eeuw v.Chr. De oudste parallel sluit het best aan bij het aardewerk van Oegstgeest. Het profiel werd bemonsterd door de ROB (dr. L. Kooistra) voor pollenonderzoek. - 29771 (ca. 75 m ten zuidoosten van het plangebied): Begin jaren tachtig van de vorige eeuw is bij het verbreden van een sloot langs de Haarlemmerstraat aardewerk uit de ijzertijd gevonden. De vondsten zijn aangetroffen in zand van de strandwal (zie ook onder middeleeuwen en nieuwe tijd) - 402424 (ca. 100 m ten zuidwesten van het plangebied): In opdracht van de Hervormde Gemeente Oegstgeest heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in oktober/november 2005 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de geplande uitbreiding van de begraafplaats van het Groene Kerkje in de gemeente Oegstgeest. Het Groene Kerkje en de begraafplaats maken deel uit van een terrein van hoge archeologische waarde. Doel van dit onderzoek was eventueel aanwezige archeologische resten op te sporen en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging ervan. Tijdens het veldonderzoek is rondom de huidige begraafplaats geboord. In het duinzand van de strandwal zijn op twee niveaus archeologische indicatoren in ongestoorde context aangetroffen. De overige archeologische indicatoren 7 IKAW staat voor Indicatieve Kaart Archeologische Waarden. 8 Uit Hamburg en Goossens 2009.
12 GROENE KERKJE OEGSTGEEST
die tijdens onderhavig onderzoek zijn aangetroffen, zijn afkomstig uit verstoorde context. Het aardewerk wijst op een vindplaats uit de ijzertijd/ Romeinse tijd. Deze vondsten houden waarschijnlijk verband met de vindplaats op het terrein van het Groene Kerkje. Op grond van de resultaten van het RAAP-onderzoek blijkt voldoende grond om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in de uitbreidingszone van de begraafplaats te vermoeden. De archeologische resten lijken samen te hangen met het terrein van (zeer) hoge archeologische waarde van het Groene Kerkje (monument 4047). Middeleeuwen en nieuwe tijd - 8662 (ca. 150 m ten zuidwesten van het plangebied): In 1954 zijn bij het Groene Kerkje tufsteenresten gevonden die vermoedelijk toebehoren aan de 13e-eeuwse voorganger van de kerk. Kerk en het perceel waarop de kerk staat zijn dan ook als monument bestempeld (monument 4047): een terrein met de resten van een kerk uit de late middeleeuwen (verwoest in 1570) en resten van bewoning uit de late ijzertijd/ Romeinse tijd. In het kader van de Actualisering van de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland in de periode 2004-2006 is het terrein opnieuw gewaardeerd. Vóór de actualisering was de status van het terrein: Hoge Archeologische Waarde. Bij de actualisering kreeg dit terrein de status van terrein van Zeer Hoge Archeologische Waarde. - 24188 (ca. 375 ten westen van het plangebied/A44): Volgens Glasbergen in 1942 wijst een aantal vondsten op een nederzetting uit: “vooral de 10e en 11e eeuw”. Een jaar of tien daarvoor zijn twee duidelijk zichtbare verhogingen geëgaliseerd, waarbij: “veel cultuursporen aan de oppervlakte schijnen gekomen te zijn” (Glasbergen 1942). De door Glasbergen genoemde dateringen zijn waarschijnlijk veel te vroeg. Op grond van deze oude gegevens is de locatie langs de Vinkeweg uiteindelijk omschreven als een terrein met sporen van huisterpjes uit de late middeleeuwen. De terpen zijn in de jaren 1930 geëgaliseerd. De vindplaats is daardoor in grote mate verstoord. Bij de egalisatie zouden veel cultuursporen aan de oppervlakte zijn gekomen, evenals veel aardewerk (kogelpotten, Pingsdorfer aardewerk, laatmiddeleeuws steengoed) en botmateriaal. Bij de voornoemde Actualisering van de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland is het terrein afgevoerd, gezien de aangetoonde grote mate van verstoring tijdens een veldinspectie. - 29771, 24212 (ca. 50-200 m ten zuid/oosten van het plangebied): Begin jaren tachtig van de vorige eeuw is bij het verbreden van een sloot langs de Haarlemmerstraat aardewerk uit de vroege-, late middeleeuwen en de nieuwe tijd gevonden. De vondsten zijn aangetroffen in zand van de strandwal. - archieven en luchtfoto’s:9 Op luchtfoto’s van de RAF (WOII) is aan de oostzijde van de geplande vijver een hoefijzervormige structuur (met opening naar het noordwesten) zichtbaar (figuur 2.2-2.4); even ten noordoosten toont de foto een tweede 9 Het onderzoek van de luchtfoto’s en kasteelterrein is uitgevoerd door dr. M. Dijkstra van het Amsterdams Archeologisch Centrum aan de Universiteit van Amsterdam.
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
13
Figuur 2.3 RAF-luchtfoto uit de WOII met begrenzing van het plangebied. De gele pijl geeft de locatie van de hoefijzervormige structuur aan
donkere band. Op een jongere foto uit begin jaren 70 van de vorige eeuw zijn deze structuren nog maar vaag te zien. Dergelijke sporen (oude greppels?) kunnen in theorie deel uitmaken van bewoning, bijvoorbeeld in de vorm van kleine middeleeuwse huisterpjes zoals aan de voornoemde Vinkeweg (zie waarnemingsnummer 24188). Direct ten zuidwesten van het plangebied valt op de luchtfoto’s van de RAF een cirkelvormige structuur op met een doorsnede van ca. 20 m met daaromheen een donkerder (nattere) cirkel van ca. 10 m breed (voor ligging, zie figuur 2.4). Op deze tweede cirkel sluiten enkele andere donkere banen aan, misschien oude sloten? Deze sporen zouden kunnen wijzen op de aanwezigheid van een klein mottekasteel met een centrale woontoren van hout of baksteen op een heuveltje, omgeven door een ronde gracht en eventueel toevoersloten. Het bestaan van een kasteelterrein in de omgeving van de kerk is niet onmogelijk: Kerkwerve vormde een apart ambacht met eigen ambachtsheren binnen de parochie Oegstgeest.10 De overige ambachten hadden elk hun eigen kasteelterrein: de Oudenhof van Oegstgeest en Poelgeest. Conclusie We kunnen op grond van de archeologische waarnemingen concluderen dat de meeste vindplaatsen in de omgeving van het plangebied zich op de strandwal bevinden (figuur 2.1 en 2.2). Ze stammen uit de ijzertijd, Romeinse tijd, vroege middeleeuwen, late middeleeuwen en nieuwe tijd. Oudere archeologische resten, vanaf het laat-neolithicum, kunnen eveneens aanwezig zijn, gezien de ouderdom van de strandwal. De enige vinplaats in de omgeving die zich buiten de zone met strandwal bevindt, bestaat uit de twee voornoemde huisterpen uit de (vermoedelijk late) middeleeuwen op 375 m afstand. Gezien de aanvullende gegevens uit het luchtfoto-onderzoek en de archieven dienen we echter ook direct ten westen van de strandwal rekening te houden met sporen: vooral met resten 10 Lugt in voorbereiding.
14 GROENE KERKJE OEGSTGEEST
?
Groene Kerkje
strandwal in ondergrond
geplande vijvers
oude omvang percelen (1850)
geplande boomaanplant
verdachte sporen op luchtfoto bestaand bos ?
verdachte locatie kasteelterrein
voormalig talud naar A44
Ligging verdachte sporen op luchtfoto t.o.v. geplande uitbreiding begraafplaats + parkaanleg maart 2009 (M. Dijkstra AAC-UvA) van sloten en bewoning uit de late middeleeuwen, die gerelateerd kunnen zijn aan de kerk en het voornoemde kasteelterrein. Gezien het op de foto’s zichtbare reliëfverschil zijn deze sporen in de top van het kleipakket te verwachten, direct onder de 30-50 cm dikke bouwvoor.
Figuur 2.4 Plangebied met verwachte structuren op basis van historisch onderzoek, RAF-luchtfoto’s en boringen van Vestigia (tekening: M. Dijkstra)
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
15
3 Verwachtingsmodel, vraagstellingen en methodiek 3.1 Verwachtingsmodel Op basis van de resultaten van het vooronderzoek zijn er grondsporen binnen het plangebied te verwachten. Hierbij kan gedacht worden aan huisplattegronden, bijgebouwen, waterputten, sloten etc. De verwachting is dat deze voornamelijk uit de middeleeuwen (500-1500 n.Chr.) zullen stammen. Mogelijk behoort een opvallende U-vormige structuur die op oude luchtfoto’s is te herkennen tot deze periode. Aangezien de structuur aan het oppervlak (reliëf) is herkennen, zou het sporenniverau zich direct onder de bouwvoor kunnen bevinden. De dieper gelegen fosfaatresten zouden vanuit dit hogere niveau uitgespoeld kunnen zijn. De te verwachten conserveringsgraad is goed. De archeologische resten bevinden zich onder het grondwater (Grondwatertrap III in het westen en IV in het oosten, of een Gemiddeld laagste grondwaterstand van 80-120 cm onder maaiveld), waarmee de conservering van organische resten in vele gevallen is gewaarborgd. Het vondstmateriaal zal naar verwachting vooral bestaan uit anorganische vondsten (aardewerk, metaal, natuursteen), verbrande resten (houtskool, verkoolde zaden). Door de goede conserveringsgraad kunnen er ook onverkoolde botanische resten aanwezig zijn (hout, zaden, plantenresten etc.). 3.2 Vraagstellingen Het proefsleuvenonderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen uit het PvE:11 - Wat is de aard, ouderdom, conservering en waarde van de aangetroffen archeologische resten? - Wat is de spreiding van de archeologische resten, zowel in horizontale als in verticale zin? Wat is de landschappelijke ligging en meer specifiek: wat is de relatie met de strandwal? - Welke aanbevelingen kunnen er worden gegeven ten aanzien van behoud dan wel voortgezet archeologisch onderzoek? 3.3 Methodiek Strategie: aanleg sleuven Het plan van aanpak voor dit onderzoek voorzag in de aanleg van vijf proefsleuven binnen de bedreigde zone van ca. 14.000 m2 (geplande begraafplaats met gracht). De omvang van de sleuven zou in totaal 1220 m2 of 8,7 % van de bedreigde zone bedragen (figuur 3.1). De sleuven van vier m breed zijn vooral gericht op het onderzoek van de locatie met fosfaatresten (proefsleuf 1,2 en 5), de verdachte structuren op de luchtfoto’s (proefsleuf 2, 3 en 4) en ten slotte op de ruimtelijke relatie van eventuele archeologische waarden met de strandwal (proefsleuf 1 en 5). Volgens het PvE zou de aanleg van één sporenvlak, direct onder de bouwvoor in de top van het kleipakket, volstaan. Er is echter in overleg met het bevoegd gezag12 besloten dat het aanleggen van een (controle)vlak onder de laklagen wenselijk is. Daar waar de strandwal zich binnen het bereik van de graafmachine 11 Hamburg en Goossens 2009. 12 Drs. C.R. Brandenburgh, stadsarcheoloog van de gemeente Leiden, trad op als adviseur voor het bevoegd gezag.
16 GROENE KERKJE OEGSTGEEST
bevindt (naar verwachting in het oosten van proefsleuf 1), voorzag het plan van aanpak - na documentatie van sporenvlak 1 - in het verdiepen van de proefsleuf tot in de top van de strandwal. Het puttenplan zag er oorspronkelijk als volgt uit (figuur 3.1): - Proefsleuf 1 (90 x 4 m )en proefsleuf 5 (50 x 4 m): twee sleuven ter hoogte van de boringen met fosfaat uit het vooronderzoek van Vestigia. Deze sleuven moeten haaks op de verwachte hoogtelijnen van de in de ondergrond aanwezige strandwal worden aangelegd (oriëntatie grofweg NW-ZO). Indien het grondwaterpeil en veiligheidsrandvoorwaarden dit toelaten, dient in het oosten van de sleuven - na aanleg en documentatie van sporenvlak 1- tot in de top van de strandwal verdiept te worden. Dit dient als controle op het vooronderzoek en als aanvulling op de profieldocumentatie. - Proefsleuf 2 (50 x 4): in verband met de mogelijke aanwezigheid van een U-vormige greppelstructuur (zoals gezien op de RAF-luchtfoto) wordt een derde proefsleuf haaks op sleuf 1 gegraven. - Proefsleuf 3 (65 x 4 m) en proefsleuf 4 (50 x 4 m): in verband met de nabijheid van een lineaire structuur (zoals gezien op de RAF-luchtfoto) worden in de zuidwestelijke helft van het plangebied twee proefsleuven haaks op elkaar gegraven. In de praktijk is op enkele punten afgeweken van de vooraf bepaalde strategie. Het gaat hier vooral om de sleuven 3 en 4 in het zuidwestelijke deel van het plangebied. In verband met de aanwezigheid van geulafzettingen en de – daarmee samenhangende - afwezigheid van relevante archeologische sporen zijn de sleuven hier ingekort, dan wel versmald (2 m breed) aangelegd. Proefsleuven 1 en 5 zijn iets verder naar het zuidoosten aangelegd om daar zoveel mogelijk de voet van de strandwal te kunnen onderzoeken. Proefsleuf 5 is aan het zuidoostelijk uiteinde bovendien enkele meters in noordelijke richting uitgebreid ter hoogte van een kuilvormig spoor om te bepalen of dit spoor deel uit maakt van een archeologische structuur (huis of bijgebouw bijvoorbeeld). Dit bleek niet het geval (zie hoofdstuk 4.2). Door deze veranderingen is de totale oppervlakte van de proefsleuven uitgekomen op 1007 m2, 7,2 % van het plangebied. Voor alle sleuven geldt dat de diepte, gemiddeld 1,5 m, sterk afwijkt van het verwachte aanlegniveau. Het (tussen)vlak direct onder de bouwvoor bleek tegen de verwachting in geen sporen te bevatten met uitzondering van enkele subrecente sporen (zie hoofdstuk 4.2). In alle sleuven is dan ook besloten om voor alle zekerheid verder te verdiepen: tot onder de laklagen in het kleipakket of tot in het onderliggende veen/zand. De sleuven waren 1,5 tot 2 m diep. Methodiek: documentatie sporen en vondsten Bij het aanleggen van de proefsleuven is allereerst de bouwvoor machinaal verwijderd en op een hoop naast de sleuven gestort. Aangezien er op het eerste niveau direct onder de bouwvoor geen sporen aanwezig waren, is er vervolgens laagsgewijs verdiept tot op het eerst volgende potentiële sporenniveau, onder de laklagen in het kleipakket. De sporenvlakken zijn gefotografeerd en digitaal ingemeten met Robotic -Total Station. Dit laatste is gedaan aan de hand van een door professionele landmeters uitgezette set van hoofdmeetpunten in het landelijk coördinatenstelsel. Sporen zijn
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
92000
92100
17
92200
468000
468000
boring 1
boring 2
A44 boring 6
P1
P2
boring 3
boring 5
P3
467900
467900
boring 7
P5 boring 4
em arl a H
N
0
m
atw tra s r e
eg 467800
467800
P4
50m
92000
Figuur 3.1 Plangebied met een overzicht van de proefsleuven (geplande sleuven in rood; gegraven sleuven in grijs) inclusief de ligging van luchtfotostructuren en de strandwal (geel)
92100
92200
alleen gecoupeerd voor zover dat noodzakelijk was voor het beantwoorden van de vraagstelling en de waardering van de vindplaats. Sporen zijn niet afgewerkt, tenzij op de betreffende plaatsen is verdiept naar een volgend vlak. Vondsten zijn tijdens de vlakaanleg per stratigrafische laag in vakken van 4 bij 5 m verzameld of, waar mogelijk, per spoor. De data van de vondsten, foto’s en sporen zijn in het veld op analoge lijsten bijgehouden en na afronding van het veldwerk digitaal ingevoerd in een standaard database. Van enkele complexe delen van sleuven is het gehele profiel gedocumenteerd. Daar waar de bodemopbouw weinig variatie vertoonde, is volstaan met een kolomopname van 1 m breed om de 10 m. Interpretatie en documentatie van de profielen is op aanwijzingen van een fysisch geograaf (dr. J. Mol) verricht.
18 GROENE KERKJE OEGSTGEEST
4 Resultaten 4.1 Bodemopbouw Inleiding Het plangebied ligt in een landschap van strandwallen met laagten daartussen. De laagten zijn opgevuld met jongere klei- en veenlagen. De klei is aangevoerd vanuit de riviermonding van de Oude Rijn mede onder invloed van de zee; het veen kon zich vormen in perioden dat de zee de laagten niet kon bereiken.13 De proefsleuven doorsnijden de overgang van de strandwal (oostzijde) naar de laagte (westzijde). Op grond van de resultaten van het onderzoek kunnen we de laagte van het plangebied verder opdelen in een zuidelijk deel dat is doorsneden door geulen en een noordelijk deel dat tot het komgebied van deze geulen behoort. Noordelijk deel Het beeld in het noordelijk deel van het plangebied (proefsleuf 1,2 en 5) is dat van een door wind afgezet duin op strandwalafzettingen in het oosten. De aangrenzende laagte in het westen en noordwesten bestaat uit een komgebied met een pakket van afwisselend zandafzettingen, veen en kleiafzettingen, dat is afgedekt door één of meerdere antropogene lagen (bouwvoor, oude akkerlagen). De verschillende lagen worden nu van onder naar boven (oud naar jong) beschreven (figuur 4.1). Laagbeschrijving Met de bovenkant op een diepte van minimaal 2,20 m en maximaal 2,60 m - NAP ligt een zandlaag van minimaal 10 cm dikte. De onderkant is niet bereikt tijdens het onderzoek. Het gaat hier om een grijs matig grof tot grof zand dat hier door (een zijtak van) de Oude Rijn is afgezet, vermoedelijk ten tijde van toegenomen zee-invloed. Uit deze laag komen geen vondsten of sporen. Datering van deze laag is dan ook niet mogelijk. Hierboven is een laag veen gevormd met een dikte die varieert tussen 25 en 100 cm. De bovenkant van het veen ligt tussen 1,20 en 1,70 m – NAP. Het gaat hier om broek- of houtveen met daarop rietveen. Op een aantal plekken is het rietveen deels of volledig weg geërodeerd door latere overstromingen. In het veen zijn geen vondsten aangetroffen, maar wel één spoor van een sloot (spoor 1 in proefsleuf 1 en spoor 3 in proefsleuf 5; zie hoofdstuk 4.2 en figuur 4.1). Uitgaande van de veronderstelde laatmiddeleeuwse datering van de sloot, moet het veen in de 10e-11e eeuw of daarvoor gevormd zijn (zie hoofdstuk 4.3 en 4.4). Het veen duidt op een afname van de fluviatiele en mariene invloed binnen het plangebied. Buiten het bereik van geulen waren de omstandigheden ideaal voor veenvorming: het stijgende grondwater – onder invloed van de zeespiegelstijging – bleef opgesloten in de vlakte tussen de strandwallen. In het westelijk deel ligt erosief op het veen een dunne laag zand (maximaal 20 cm dikte) die het begin van een hernieuwde invloed van de Oude Rijn markeert. De top van het zand ligt tussen 1,20 en 1,50 m – NAP. Het gaat 13 Markus en Wallenburg 1982, 17.
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
19
om grijs grof zand met, al dan niet gelaagd, een humeuze component. In het uiterste noordwesten van proefsleuf 1 en noordoosten van proefsleuf 2 is deze laag afwezig. In het oostelijk deel is het veen bedekt met een lichtbruingrijze siltige zandlaag. Het gaat hier waarschijnlijk om een door de wind afgezet pakket (een duin) dat mogelijk afkomstig is van een verder landinwaarts gelegen deel van de strandwal. Alleen in het uiterste zuidoostelijke deel van proefsleuf 1 lijkt deze laag direct op de strandwal te liggen. Hier is namelijk tot op 3 m diepte onder maaiveld zand aangetroffen. Het zand van de strandwal vertoont een gelaagdheid en wordt bovendien naar onder toe humeuzer. Naar het noordwesten toe zakt de eolische laag richting de laagte en wigt daar uit op het veen: de top zakt van 0,30 m – NAP in het uiterste zuidoosten naar 1,20 m – NAP in het noordwesten. Daar waar de zandlaag op het veen uitwigt, bevindt zich een overgangszone waarin veen en zand vermengd zijn (spoor 2 in proefsleuf 5). De mengvulling deed in het veld eerst nog aan een antropogene aard denken. De grillige baan van het spoor in het sporenvlak wees uiteindelijke meer in de richting van een natuurlijk oorsprong. Vermoedelijk vond de vermenging plaats toen het uiteinde van de zandlaag (duinvoet) in de top van het met water verzadigde veen wegzakte. In de top van het duinzand zijn verschillende losse vondsten (scherven) gedaan en is één spoor gevonden (zie hoofdstuk 4.2). Laatmiddeleeuwse scherven plaatsten de vorming van het zand aan het begin van of vóór de periode 10e-11e eeuw. De flank van de strandwal met duin en het pakket van de voornoemde, onderste veen- en zandlagen in de aangrenzende vlakte zijn afgedekt met klei. Het kleipakket varieert in dikte van 40 tot 90 cm. De top van de klei ligt tussen 0,65 en 0,90 m – NAP. Het kleipakket is grofweg in twee lagen te verdelen. Een onderste laag van slappe, ongerijpte, grijze klei met fosfaat. Deze ca. 30-50 cm dikke laag is onderin soms humeus; op een aantal plekken binnen het komgebied (proefsleuf 1 en 2) is op twee gescheiden niveaus onderin een ca. 10 cm dikke donkerbruine, sterk humeuze laklaag aanwezig die onder water is gevormd (figuur 4.2). In het profiel van figuur 4.1 lijkt de onderste laklaag op de flank van de strandwal met duinzand aan te hechten. We dienen er echter rekening mee te houden dat het hoge (en drogere) traject van de laklaag – hier lokaal beter als vegetatiehorizont te bestempelen- vroeger of later gevormd kan zijn. Boven de slappe klei met laklagen bevindt zich de bovenlaag van het kleipakket: een ca. 30-40 cm dikke, lichtbruingrijze, licht zandige kleilaag. Deze laag is geoxideerd, rul, gerijpt, getuigend van een milieu dat geschikt was voor bewoning. In de kleilaag zijn verschillende vondsten gedaan. Scherven uit het kleipakket plaatsen de overstroming van het komgebied in de 11e-13e eeuw. Enkele vondsten in de (gerijpte) top van het kleipakket, waaronder een pijpenkop, wijzen mogelijk op een tweede overstroming in de 18e-19e eeuw (zie hoofdstuk 4.3)
20 GROENE KERKJE OEGSTGEEST +1 m NAP
NW
ZO 0 m NAP
S5 S5 S5 S5 S5
-1 m NAP 22
4
S4 S4 S4 S4 S4
3 3 S3 S3 S3 S3 S3
-2 m NAP 0
5m
bouwvoor ophogingslaag: recent (20 e eeuw) e e akkerlaag (klei): 18 - 19 eeuw e e komklei: overstroming 12 - 13 eeuw
e e geulzand: beginfase overstroming 12 - 13 eeuw e e duinzand: eerste activiteiten 10 - 11 eeuw rietveen duinzand vermengd met veen
laklaag in komklei
Figuur 4.1 Zuidelijk profiel dwars op de strandwal in proefsleuf 5. Voor ligging zie figuur 4.4
Ten slotte worden alle lagen afgedekt door een antropogeen pakket. Dit pakket bestaat uit een oudere akkerlaag met daarop de recente bouwvoor. In het westelijk deel is de laagte opgehoogd met een mix van zand en klei (mogelijk gedumpt bij verbreding van de A44). De oude akkerlaag bestaat uit een bruingrijze siltige zandlaag die ook het duinzand afdekt. Aardewerk uit de akkerlaag dateert uit de 18e-19e eeuw. De dikte van het pakket antropogene lagen varieert tussen 120 en 70 cm. Het maaiveld schommelt tussen 0,37 en 0,20 m + NAP. Zuidelijk deel Het beeld in het zuidelijk deel van het plangebied (proefsleuf 3 en 4) wijkt af van dat in het noordelijk deel. Er zijn hier geen resten van de strandwal of duinzand aangesneden. De strandwal lag hier namelijk buiten het bereik van sleuven (zie figuur 2.1). Verder valt op dat de opvulling van de laagte in het westen hier niet gedomineerd wordt komklei, maar door geulafzettingen. De zuidoost-noordwest georiënteerde (rest)geulen zijn zowel in sleuf 3 als 4 aangesneden (zie bijvoorbeeld spoor 1 in proefsleuf 3, figuur 4.4 en geulafzettingen in figuur 4.3); alleen het midden van sleuf 3 bleek geen geulafzettingen te bevatten. Hier waren dan ook resten van een oudere veenlaag terug te vinden. Hieronder zullen de verschillende lagen van onder naar boven (oud naar jong) worden beschreven. Figuur 4.2 Het westelijk profiel in proefsleuf 2 met onderin veen en bovenin grijze tot lichtbruingrijze komklei met donkerbruine laklagen
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
21
Figuur 4.3 Het oostelijk profiel in proefsleuf 4 met geulvullingen
Laagbeschrijving De onderste zandlaag en het daarop afgezette veen, zoals beschreven voor het noordelijk deel, zijn in het zuiden alleen teruggevonden in het midden van proefsleuf 3. Het zand is grof en lichtgrijs met humeuze bandjes. De top bevindt zich op 2,30 m – NAP; de dikte is onbekend, aangezien de onderkant niet is bereikt tijdens het onderzoek. De dikte van het afdekkende veen (bosveen) is maar in één profiel van proefsleuf 3 duidelijk waargenomen; het veen was daar slechts 20 cm dik. De bovenkant van veen ligt hier op 1,90 tot 2,10 m – NAP. Het veen is hier dus tot grotere diepte geërodeerd; dit ligt ook voor de hand gezien de omliggende geulen. In de rest van proefsleuf 3 en heel proefsleuf 4 bestaat de bodemopbouw enkel uit klastische afzettingen. De onderste helft bestaat uit een pakket grijs zand met veel humeuze zand- en kleilaagjes. Het pakket varieert van meer dan 2,5 m dikte ter hoogte van de kern van de geulbedding (met schuine gelaagdheid) tot 20 cm in de randzone van de geulen. De bovenkant van dit zandpakket varieert in hoogte van 0,90 tot 1,90 m – NAP. De zandlaag is afgezet in de actieve fasen van de (zijtak van de) Oude Rijn (figuur 4.3). Vervolgens is op deze zandafzettingen een pakket komklei afgezet, variërend in dikte van 50 tot 110 cm. De top van de klei licht op 0,30 tot 0,80 m– NAP. Het gaat hier waarschijnlijk om hetzelfde kleipakket dat in het noordelijke deel is afgezet. Het pakket is in twee lagen te verdelen: een onderste laag van donker grijsbruine humeuze tot zeer humeuze klei die mogelijk te relateren is aan de laklagen in het noordelijke deel van het plangebied en een bovenste laag met lichtgrijze, licht zandige klei in dikte variërend van 40 tot 70 cm. Op de grens van beide kleilagen is een fosfaatrijke, smalle band (maximaal 10 cm) waargenomen. De oxidatiereductiegrens bevindt zich doorgaans halverwege de bovenste kleilaag. Ten slotte worden ook in het zuidelijke deel de bovenste kleilagen afgedekt door een antropogeen pakket, bestaande uit akkerlaag met daarop de recente bouwvoor. De oude akkerlaag bestaat hier uit een grijsbruine, licht zandige
22 GROENE KERKJE OEGSTGEEST
klei en is een beetje vuil en geoxideerd. De dikte van deze lagen varieert tussen de 40 en 80 cm. Het maaiveld schommelt tussen 0,37 en 0,20 m + NAP. Vanuit de top van de akkerlaag zijn drie greppels en een sloot ingegraven. De sloten dateren uit de 20e eeuw. Conclusie De resultaten van ons onderzoek wijken niet substantieel af van het al bestaande beeld uit het vooronderzoek van Vestigia. De bodemopbouw wordt gedomineerd door een strandwal en duinafzettingen in het oosten en een strandvlakte met komgebied in het westen. De kom is opgevuld met klei en veen. In de kleiafzettingen is tijdens rustigere sedimentatiefasen in ondiep water een aantal laklagen gevormd. De kleiafzettingen in het noorden zijn afkomstig van enkele geulen die het plangebied in het zuiden doorkruisen. Hier is het veen in grote delen vervangen door zandafzettingen (bedding van de geulen). 4.2 Sporen en structuren Inleiding Het onderzoek van het plangebied heeft slechts een beperkt aantal sporen opgeleverd. Het gaat hier om een aantal greppels en/of sloten en één kuilvormig spoor (figuur 4.4). In het sporenvlak zijn geen sporen gevonden die te koppelen zijn aan structuren die op oude luchtfoto’s zijn waargenomen. Uitgaande van de voornoemde bodemopbouw en de zichtbaarheid van de structuren in het reliëf van het maaiveld, betreft het hier sporen van (sub)recente ingrepen. Sporen In het duinzand in het zuidoosten van proefsleuf 5 is een rond kuilvormig spoor aangetroffen met een diameter van 25 cm en een maximale diepte van 7 cm (figuur 4.5 en 4.6). De vulling -lichtgrijsbruin matig grof zand - bevatte geen vondsten. Het vermoeden bestond in het veld dat het een paalspoor van een structuur betrof, zoals een huis of een bijgebouw. Om deze reden is er ter plekke een uitbreiding gegraven. De uitbreiding heeft echter geen nieuwe sporen opgeleverd. Bij couperen bleek het spoor vaag begrensd; hoogstwaarschijnlijk hebben we hier toch te maken met een natuurlijke verstoring. Op de overgang van de strandwalvoet naar het komgebied ligt parallel aan de strandwal een sloot van ongeveer 2 m breed en maximaal 42 cm diep (spoor 1, proefsleuf 1 en spoor 3, proefsleuf 5). De richting van de slootbaan is zuidwest-noordoost (figuur 4.4). Het spoor hangt onder de vegetatiehorizont/laklaag die vanaf het duin zich in de komklei voortzet; de sloot is tot in de top van het onderliggende veen gegraven en is gevuld met een sterk verrommelde bruingrijze siltige klei inclusief plaggen en zand van het duin. In de vulling zijn enkele fragmenten dierlijk bot en een stukje houtskool gevonden; aardewerk ontbreekt voor datering. Een relatieve datering is wel af te leiden uit de stratigrafische positie van de sloot. Aan de ene kant lijkt het duinzand met aardewerk uit de 10e-11e eeuw de slootvulling deels af te dekken (zie figuur 4.1). Aan de andere kant lijkt de sloot zelf door de
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
23
zandlaag van de eerste overstromingsfase (begin van 11e-13e eeuw) te zijn gegraven. Uitgaande van deze positie lijkt een datering in de 11e eeuw het meest voor de hand te liggen. De voornoemde sloot is in proefsleuf 1 doorsneden door een tweede sloot met een oriëntatie zuidwest-noordoost: spoor 2, waarvan de vulling ook in proefsleuf 5 (spoor 4) is aangesneden. Het spoor hangt onder de voornoemde oude akkerlaag (18e-19e eeuw) en is uitgegraven in de onderliggende komklei (figuur 4.1). De sloot is 2,2 m breed, 80 cm diep en heeft een sterk verrommelde (plaggen)vulling van bruingrijze humeuze en siltige klei. Uit het spoor komen een stuk leisteen en een scherf uit de late middeleeuwen. De laatmiddeleeuwse sloot is zelf ook doorsneden door een smalle greppel in proefsleuf 1 (spoor 3; spoor 5 in proefsleuf 5). De greppel begint op een hoger niveau, direct onder de bouwvoor, maar volgt wel dezelfde baan als de sloot (figuur 4.4). De greppel is 70 cm breed, maximaal 50 cm diep en is gevuld met grijs tot blauwgrijs sterk siltig zand dat naar de bodem toe iets kleiiger wordt. Ook in de vulling van deze greppel (spoor 3, proefsleuf 1) is een laatmiddeleeuwse scherf gevonden. Gezien de stratigrafische positie -boven de akkerlaag uit de 18e-19e eeuw- lijkt het hier echter om opspit uit de onderliggende, laatmiddeleeuwse sloot te gaan. De greppel stamt zelf vermoedelijk uit de 19e-20e eeuw. De greppel is als een lijnstructuur op de luchtfoto van figuur 2.3 te herkennen in het oosten van het plangebied (en daarbuiten, direct ten noorden van de gele pijl). In het zuidelijke deel van het plangebied zijn ook greppelsporen aangesneden (proefsleuf 3). Er blijkt hier sprake van een systeem van een zuidwest-noordoost gerichte sloot en parallelle greppels met een tussenafstand van 10 m. De sporen zijn direct onder de bouwvoor aangetroffen. De sloot in het noordwesten van de proefsleuf is 3,5 m breed; de greppels zijn 70- 90 cm breed. De brede sloot is nog te zien als open water op de luchtfoto’s van de vorige eeuw. Een datering in de 19e-20e eeuw ligt dan ook voor de hand. In de vulling van de brede sloot zijn weliswaar een stuk baksteen en twee stuks aardewerk uit de 17e-18e eeuw gevonden, maar waarschijnlijk betreft het hier opspit uit de onderliggende akkerlaag. Conclusie De sporen uit het proefsleuvenonderzoek beperken zich tot de vlakte aan de voet van de standwal en behoren alle tot de categorie verkavelingsporen: greppels en sloten in een buitengebied (off site ). Gezien de relatief lage ligging waren de sloten en greppels in de middeleeuwen en nieuwe tijd hoogstwaarschijnlijk bedoeld om percelen met weiland (tevens hooiland) in de drassige laagte te begrenzen en te ontwateren. De oriëntatie van de greppels vertoont een opvallende verschuiving door te tijd heen. In de oudste fase (10e-11e eeuw) is een sloot parallel aan de strandwal gegraven met een oriëntatie zuidwest-noordoost. Na een overstroming in de 11e-13e eeuw zijn de verkavelingsgreppels meer op het (zuid)westen gericht. Deze richting hield men ook in de meest recente fase (19e- 20e eeuw) aan. Een uitzondering geldt echter voor het zuidelijk deel van het plangebied. Hier zijn de greppels in de nieuwe tijd nog meer naar het (zuid)westen gedraaid. Deze afwijking heeft vermoedelijk te maken met
24 GROENE KERKJE OEGSTGEEST 92100
92150
Legenda : Ondergrond duinzand (strandwalvoet) geulzand komklei Sporen (greppels/sloten) e e (late) middeleeuwen: 10 - 11 eeuw? e e 12 - 13 eeuw e e 19 - 20 eeuw 20e eeuw profiel
467950
467950
put 2
put 1
3
2
467900
467900
1
put 5 put 3
5 4
3
4
2
1
3 2 1
467850
467850
N
put 4 0
92100
25m
92150
de laatmiddeleeuwse geulen in de ondergrond. De sloot en greppels lijken hier haaks op de geulbanen te zijn gegraven. De kronkelige, bestaande sloot in het midden van het plangebied, lijkt zelfs een rudiment van één van de geulen te zijn (zie figuur 2.2 en 2.3). De sloot vormt de scheiding tussen het zuidelijk deel met geulen en het noordelijk deel met komklei.
Figuur 4.4 Sporenoverzicht met landschappelijke eenheden
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
25
Figuur 4.5 Kuilvormig spoor 1 in proefsleuf 5 (links in het sporenvlak)
Figuur 4.6 Kuilvormig spoor 1 in proefsleuf 5 (coupe)
4.3 Vondsten Inleiding Tijdens het veldwerk is een geringe hoeveelheid vondstmateriaal (n= 65) aangetroffen. Het gaat daarbij om aardewerk, natuursteen, baksteen, bot en hout (tabel 4.1). Drie kwart van het materiaal komt uit de verschillende stratigrafische lagen en het overgebleven kwart uit sporen. Het meeste materiaal is sterk verweerd en gefragmenteerd. Aardewerk In totaal zijn er 34 stuks aardewerk gevonden, waarvan er 7 uit sporen komen en 27 uit de verschillende lagen (bijlage 1). De scherven worden nu per laag of spoor besproken.14
14 Determinatie van het aardewerk door drs. E. Bult, aardewerk- en periodespecialist middeleeuwen van de Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden.
26 GROENE KERKJE OEGSTGEEST
vondstcategorie
vondstcontext
aardewerk
laag
aardewerk
sporen
totaal aardewerk
aantal
gewicht (gr)
27
241,9
7
18,7
34
260,6
609,6
baksteen
laag
1
baksteen
sporen
1
338,7
2
948,3
2
10,1
totaal baksteen
aardewerk pijp
laag
steen
laag
4
561,9
steen
sporen
1
16,4
5
578,3
11
32,1
totaal steen
bot
laag
bot
sporen
totaal bot
9
142
20
174,1
15,6
slak
duinzand
1
hout
geulvulling
1
totaal vondsten
65
1987
Uit de bouwvoor zijn 6 scherven verzameld, waarvan 4 roodbakkend geglazuurd, 1 industrieel wit en 1 stuk van een recente drainagebuis. De scherven dateren grofweg uit de 18e tot 19e eeuw. Het aardewerk uit oude akkerlaag onder de bouwvoor heeft twee componenten. De eerste component bestaat uit in totaal 9 scherven van kogelpotten, Pingsdorf-, Paffrath- en Andenne-aardewerk uit de 10e tot en met de 12e eeuw. Het betreft hier vermoedelijk opspit uit onderliggende lagen. De tweede component bestaat namelijk uit een scherf roodbakkend aardewerk en twee stukken aardewerken pijp uit de 18e tot 19e eeuw. In het duinzand zijn 10 scherven van handgevormd kogelpot- of kogelpotachtig aardewerk gevonden. Deze scherven zijn behoorlijk verweerd, maar er kon toch een datering van de 10e tot 11e eeuw aan worden verbonden. Uit de brede sloot van proefsleuf 3 (spoor 4) komen twee stuks roodbakkend aardewerk uit de 17e tot 18e eeuw en een stuk baksteen dat in ieder geval jonger is dan de 16e eeuw. Dit kan erop duiden dat de sloot toen al in gebruik was. Aan de hand van de luchtfoto’s is in ieder geval zeker dat hij nog open lag in de vorige eeuw. Twee scherven uit spoor 3 van proefsleuf 3 waren zo klein en verweerd dat dateren niet mogelijk bleek. De laatste drie scherven komen uit verkavelingsporen in proefsleuf 1: twee kogelpotscherven uit de sloot van spoor 2 en een scherf Paffrath-aardewerk uit greppelspoor 3. Het aardewerk uit beide sporen dateert uit de late middeleeuwen en wel uit de 11e-13e eeuw. Bot In totaal zijn er 20 stukken bot gevonden, waarvan er 9 uit de sporen komen en 11 uit de verschillende lagen.15 Het botmateriaal was sterk gefragmenteerd, Slechts twee stukken bot waren tot op soort te determineren. Een paardenkies uit spoor 3 van proefsleuf 1 en een stuk van de heup van een koe uit spoor 3 van proefsleuf 5. 15 Determinatie van het bot door drs. P.A. van den Bos (specialist dierlijk bot van Archol bv).
Tabel 4.1 Vondstenoverzicht
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
27
Figuur 4.7 Bewerkte boomstam, aangetroffen in de middeleeuwse geulafzettingen (proefsleuf 3)
Steen Er zijn tijdens het onderzoek 5 stukken steen gevonden, waarvan 1 uit een spoor en 4 uit de oude akkerlaag onder de bouwvoor.16 Het stuk steen betreft een stuk leisteen uit spoor 2 van proefsleuf 1. In de akkerlaag zijn twee stukken leisteen en een stukje zandsteen gevonden; in het overstromingsdek een fragment tufsteen. Al de bovengenoemde steensoorten werden vanaf de Romeinse tijd gebruikt als bouwmaterialen; een datering in de middeleeuwen of nieuwe tijd ligt echter meer voor de hand gezien de naburige bewoningssporen op de strandwal. Mogelijk kunnen deze vondsten in verband worden gebracht met de middeleeuwse bewoning rond het Groene Kerkje. De vondsten zijn als rondzwervend afval via bemesting of overstroming in het plangebied terecht gekomen. Overige Ten slotte is er in het duinzand van proefsleuf 5 nog een stukje metaalslak gevonden en in een geulvulling in proefsleuf 3 een stuk verspoeld constructiehout (ronde stam met pengatverbinding aan een uiteinde, figuur 4.7). Dit hout is, net als het steenmateriaal, in verband te brengen met de middeleeuwse bewoning rond het Groene Kerkje. Conclusie De vondsten bevestigen het beeld dat de sporen oproepen: het geringe aantal is kenmerkend voor een off site met verkavelingsloten- en greppels. Het steenmateriaal en het stuk constructiehout dat in het laatmiddeleeuwse overstromingsdek is gevonden, duidt op de aanwezigheid van steenbouw in de omgeving van het onderzoeksterrein; wellicht op de aangrenzende (randzone van de) strandwal. Mogelijk hebben we hier te maken met verspoelde resten structuren van een gebouw dat gerelateerd was aan het Groene Kerkje. In 1954 zijn bij het Groene Kerkje tufsteenresten gevonden die vermoedelijk toebehoren aan de 13e-eeuwse voorganger van de kerk (zie archis-melding 8662 in hoofdstuk 2.2).
16 Determinatie van het steen door dr. S. Knippenberg (specialist natuursteen van Archol bv).
28 GROENE KERKJE OEGSTGEEST
5 Waardering van de vindplaats Inleiding Archeologische vindplaatsen worden gewaardeerd aan de hand van richtlijnen van de KNA, versie 3.1. Daarbij wordt aan de hand van verschillende parameters een waardeoordeel gegeven of vindplaatsen behoudenswaardig zijn. In de eerste plaats wordt nagegaan of vindplaatsen vanwege hun belevingswaarde, op basis van de criteria schoonheid en herinnering (met een score van 1 tot 3 per criterium), als behoudenswaardig getypeerd kunnen worden. Als de vindplaatsen niet direct als behoudenswaardig worden getypeerd, worden ze vervolgens op hun fysieke kwaliteit beoordeeld. Een vindplaats wordt als in principe behoudenswaardig aangemerkt, indien de criteria gaafheid en conservering samen bovengemiddeld (vijf of zes punten) scoren. Vindplaatsen die op grond van hun fysieke kwaliteit als in principe behoudenswaardig zijn aangemerkt, worden vervolgens gewaardeerd op hun inhoudelijke kwaliteit. Echter bij een middelmatige tot lage score (vier punten of minder) van fysieke kwaliteit, wordt ook naar de inhoudelijke kwaliteitscriteria gekeken om te bepalen of het terrein toch behoudenswaardig is. Indien te verwachten is dat op een van de inhoudelijke criteria ‘hoog’ wordt gescoord, wordt de vindplaats ook in principe behoudenswaardig geacht. Dit ‘vangnet’ heeft tot doel er voor te zorgen dat terreinen die van beperkte fysieke kwaliteit zijn, maar desondanks inhoudelijk van groot belang, niet uit de beoordeling vallen. Bij de beoordeling van de inhoudelijke kwaliteit vindt er een afweging plaats op de eerste drie inhoudelijke kwaliteitscriteria; zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde. Bij een boven gemiddelde score van zeven punten of meer wordt de vindplaats als behoudenswaardig aangemerkt. Na deze weging wordt bij vindplaatsen met een lagere inhoudelijke waardering (minder dan zeven punten) nagegaan of het criterium representativiteit van toepassing is. Zo ja, dan wordt een voorstel gedaan voor een als behoudenswaardig aan te merken steekproef per categorie. De overige vindplaatsen zijn niet behoudenswaardig. Op basis van deze criteria zal er een aanbeveling gedaan worden over het plangebied. Waarden
Criteria
Beleving
Tabel 5.1
Score Hoog (3)
Matig (2)
Schoonheid
nvt
Herinnering Fysieke kwaliteit
Gaafheid Conservering
Inhoudelijke kwaliteit
Zeldzaamheid
Laag (1) nvt
3 2 1
Informatiewaarde
1
Ensemblewaarde Representativiteit
1 1
Beleving De belevingswaarde van een bepaald gebied valt uiteen in twee criteria: ‘schoonheid’ en ‘herinneringswaarde’. Bij beide gaat het vooral om zichtbare monumenten. Aangezien in het plangebied geen zichtbare monumenten
Waardering van de vindplaats
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
29
aanwezig zijn, is de locatie niet op ‘beleving’ te waarderen. De waarde zal daarom moeten blijken uit de fysieke en inhoudelijke kwaliteit. Fysieke kwaliteit Hiermee wordt de mate bepaald waarin de archeologische resten nog intact zijn en in situ liggen. De criteria hiervoor zijn gaafheid en conservering. De aanwezigheid van mogelijke verstoringen in relatie tot de stabiliteit van de fysieke omgeving is bepalend voor de gaafheid van de sporen en structuren; de conservering heeft betrekking op de staat van de daarin aanwezige vondsten. Voor het plangebied geldt dat er nauwelijks sprake is van verstoring door recente graafactiviteiten). Het duinzand van de strandwal is afgedekt met een oude akkerlaag. Waarschijnlijk is de aangrenzende laagte eeuwenlang enkel als wei- en hooiland gebruikt. De verstoringen beperken zich tot enkele subrecente sloten of greppels die oudere verkavelingsporen op enkele plekken doorsnijden. Verder lijkt het terrein in het noordwestelijk deel te zijn opgehoogd, waardoor de bodem met sporen goed beschermd is. De gaafheid van het onderzoeksgebied is dan ook goed te noemen (score 3, tabel 5.1). De verkavelingsporen hebben slechts een beperkt aantal vondsten opgeleverd. Het materiaal is weliswaar gefragmenteerd, maar de conservering is toch redelijk tot goed. Het aardewerk uit het duinzand is aangetast door het ijzer uit de grond, maar de rest van het aardewerk en steenmateriaal lijkt in redelijk tot goede staat. Het botmateriaal en hout dat onder het grondwaterpeil is gevonden, blijkt in redelijke conditie. De conservering van het vondstmateriaal is dan ook redelijk tot goed te noemen (score 2, tabel 5.1). Inhoudelijke kwaliteit De totaalscore van de fysieke kwaliteit bedraagt vijf punten. Gezien deze middelmatige score, dient de waardering van de inhoudelijke kwaliteit de doorslag te geven in het al dan niet behouden van de vindplaats. Deze waardering wordt op basis van de volgende criteria bepaald; - zeldzaamheid - informatiewaarde - ensemblewaarde - representativiteit In deze volgorde zal de inhoudelijke kwaliteit van het plangebied besproken worden. Zeldzaamheid Zeldzaamheid is de mate waarin een bepaald type vindplaats schaars is (of is geworden) voor een periode of in een gebied. Tegen de verwachting in zijn geen bewoningssporen uit de middeleeuwen of nieuwe tijd gevonden. Ook oudere sporen uit de prehistorie ontbreken. De geringe sporen in het plangebied - sloten en greppels - behoren tot een buitengebied (off site) en dateren uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Dit geldt ook voor de structuren die op oude luchtfoto’s waren te herkennen. Dergelijke sporen zijn niet zeldzaam in de omgeving; ze zijn van geringe
30 GROENE KERKJE OEGSTGEEST
waarde, zeker gezien het ontbreken van de bijbehorende bewoningssporen. De vindplaats scoort dan ook laag op dit criterium (score 1, tabel 5.1). Informatiewaarde Met informatiewaarde wordt de betekenis van een vindplaats als bron van kennis over het verleden bedoeld. De sporen die zijn gevonden hebben geen tot zeer lage informatiewaarde voor het verleden (score 1, tabel 5.1). Veel van de gevonden sloten en greppels zijn zelfs nog te zien op oude luchtfoto’s. Ensemblewaarde De ensemblewaarde van een vindplaats is gekoppeld aan de mate van het voorkomen van een archeologische en landschappelijke context. De afwezigheid van de sporen is te verklaren aan de hand van de landschappelijke ligging: het plangebied valt samen met een lage vlakte aan de voet van de standwal, die in de prehistorie tot in de middeleeuwen te drassig was voor bewoning. De greppel- en slootsporen behoren tot het verkavelingsgebied van nederzettingsterreinen die hoger op de strandwal zijn gelegen. Aangezien sporen van dergelijke bewoning ontbreken binnen het plangebied, is de ensemblewaarde gering. De totale ensemblewaarde is dan ook laag te noemen (score 1, tabel 5.1) Representativiteit Voor het inhoudelijke waardeoordeel is ook het criterium representativiteit (de mate waarin een bepaald type vindplaats karakteristiek is voor een periode, dan wel een gebied) van belang. Verkavelingssloten komen in verschillende perioden voor. De sporen zijn dan ook niet als karakteristiek te bestempelen (score 1, tabel 5.1). Conclusie We kunnen concluderen dat de vindplaats te laag scoort om aangemerkt te worden als ‘behoudenswaardig’.
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
31
6 Conclusie, beantwoording vraagstellingen en aanbevelingen 6.1 Conclusie Het vooronderzoek van Vestigia en de aanvullende informatie van luchtfoto’s en historische bronnen gaven aanleiding om bewoningssporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd te verwachten. Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat de verwachtingen niet zijn uitgekomen. Het oostelijk deel met strandwal en duin blijkt binnen het plangebied geen sporen te bevatten. Het gebied bevat enkel verkavelingsporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd die zich beperken tot de drassige laagte aan de voet van de strandwal. Deze laagte blijkt eeuwenlang in gebruik te zijn geweest als weien hooiland. 6.2 Beantwoording vraagstellingen De volgende vragen worden gesteld: - Wat is de aard, ouderdom, conservering en waarde van de aangetroffen archeologische resten? Er is een aantal greppels en sloten voor ontwatering en begrenzing van percelen gevonden. De sloten zijn aan de hand van het aardewerk en de stratigrafische positie te plaatsen in de late middeleeuwen tot de nieuwe tijd. De sporen en vondsten, waaronder aardewerk, steen, dierlijk bot en hout, zijn goed bewaard. De archeologische resten zijn van geringe waarde, omdat het hier een buitengebied betreft. Sporen van de bijbehorende nederzettingsterreinen ontbreken. Aanvullend onderzoek zou nauwelijks tot geen nieuwe informatie op kunnen leveren over de geschiedenis van het plangebied en Oegstgeest. - Wat is de spreiding van de archeologische resten, zowel in horizontale als in verticale zin? Wat is de landschappelijke ligging en meer specifiek: wat is de relatie met de strandwal? De verkavelingsporen strekken zich uit over de gehele laagte binnen het plangebied (en vermoedelijk daarbuiten). De sporen zijn op verschillende dieptes - van 0,5 tot 1,25 m onder het maaiveld – gevonden: direct onder de bouwvoor, onder de oude akkerlaag en in of net onder de komklei. Eén kuilvormig spoor bevindt zich in de top van het duinzand van de standwal (ca. 0,75 m onder maaiveld), maar lijkt natuurlijk. De greppel- en slootsporen behoren tot het verkavelingsgebied van nederzettingsterreinen die hoger op de strandwal zijn gelegen. Hier zijn echter geen sporen van gevonden binnen het plangebied. - Welke aanbevelingen kunnen er worden gegeven ten aanzien van behoud dan wel voortgezet archeologisch onderzoek? Uitgaande van de geringe waarde van de archeologische resten binnen het onderzochte terrein, gelden er naar onze mening geen beperkingen voor de verdere inrichting van het plangebied en is verder archeologisch onderzoek niet nodig is. 6.3 Aanbevelingen Het onderzoeksgebied heeft tegen de verwachting in geen waardevolle bewoningssporen uit de middeleeuwen, of nieuwe tijd opgeleverd. Sporen uit de prehistorie ontbreken eveneens. Uitgaande van deze bevindingen gelden naar onze mening geen beperkingen voor de verdere inrichting van het terrein en is verder archeologisch onderzoek overbodig.
32 GROENE KERKJE OEGSTGEEST
Het plangebied blijkt hoofdzakelijk uit een drassige laagte met verkavelingsporen te bestaan. De bijbehorende nederzettingsterreinen kunnen we in de nabije omgeving op de hoge, droge strandwal verwachten. Tijdens het onderhavige onderzoek bleek slechts de randzone van deze strandwal in de zuidoosthoek van het plangebied aan te zijn gesneden. Het merendeel van de strandwal lag buiten bereik van het onderzoek, buiten de grenzen van het plangebied. In het kader van flankerend beleid verdient deze zone in de toekomst dan ook alle aandacht. Dit laatste geldt ook voor zones (binnen de voornoemde laagte) buiten de grenzen van het plangebied, waar luchtfoto’s kunnen wijzen op bijzondere archeologische sporen zoals de cirkelvormige structuur ten zuidwesten van het plangebied (figuur 2.3). Ook hier kan alleen proefsleuvenonderzoek uitwijzen wat de exacte aard en ouderdom van de structuur is.
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
33
Literatuurlijst Hamburg, T en T.A. Goossens 2009: Programma van Eisen IVO Groene Kerkje, Oegstgeest, Archol-PvE 2008-020. Louwe, E. (red.) 2007: Groene Kerkje, gemeente Oegstgeest. Een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen, Vestigia rapport 472. Lugt, F.H., in voorbereiding: Oegstgeest in de Middeleeuwen. Markus, W.C. en C. van Wallenburg 1982: Bodemkaart van Nederland. Toelichting bij de kaartbladen 30 West ’s-Gravenhage en 30 Oost ’s-Gravenhage (Stichting voor Bodemkartering), Wageningen. Figuren Figuur 1 Ligging plangebied Figuur 2.1 Geomorfologische kaart van het plangebied en omgeving met Archis-meldingen: in het oosten de strandwal met duin (geel) en in het westen de vlakte met getij-riviermondafzettingen Figuur 2.2 Geomorfologische kaart van het plangebied en omgeving met boorpunten uit het vooronderzoek (boringen met fosfaat in het groen). In het blauw is een structuur aangegeven op basis van luchtfoto’s uit WOII Figuur 2.3 RAF-luchtfoto uit de WOII met begrenzing van het plangebied. De gele pijl geeft de locatie van de hoefijzervormige structuur aan Figuur 2.4 Plangebied met verwachte structuren op basis van historisch onderzoek, RAF-luchtfoto’s en boringen van Vestigia (M. Dijkstra) Figuur 3.1 Plangebied met een overzicht van de proefsleuven (geplande sleuven in rood; gegraven sleuven in grijs) inclusief de ligging van luchtfotostructuren en de strandwal (geel) Figuur 4.1 Zuidelijk profiel dwars op de strandwal in proefsleuf 5 Figuur 4.2 Het westelijk profiel in proefsleuf 2 met onderin veen en bovenin grijze tot lichtbruingrijze komklei met donkerbruine laklagen Figuur 4.3 Het oostelijk profiel in proefsleuf 4 met geulvullingen Figuur 4.4 Sporenoverzicht met landschappelijke eenheden Figuur 4.5 Kuilvormig spoor 1 in proefsleuf 5 (links in het sporenvlak) Figuur 4.6 Kuilvormig spoor 1 in proefsleuf 5 (coupe) Figuur 4.7 Bewerkte, ronde boomstam, aangetroffen in de middeleeuwse geulafzettingen (proefsleuf 3)
34 GROENE KERKJE OEGSTGEEST
1
22
1
14
1
1
13
1
1
11
20
1
7
19
2
6
1
1
6
17
1
5
1
2
4
2
1
4
17
1
3
16
1
2
1
4
1
1
3
1
15
2
1
16
1
5
3
3
3
3
3
3
3
3
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
7
7
4
4
2
4
4
4
3
3
3
3
2
1
1
1
1
5030 laag
5020 laag
5010 laag
4 sloot
4 sloot
5020 laag
5020 laag
3 greppel
5020 laag
2 greppel
3 greppel
5030 laag
5010 laag
5010 laag
5030 laag
5020 laag
5020 laag
5010 laag
5010 laag
5020 laag
5020 laag
5020 laag
5020 laag
roodbakkend
roodbakkend
roodbakkend
pingsdorf
drain
roodbakkend
handgevormd kogelpot
4 handgevormd
1
1
2 gedraaid
1
1
2 gedraaid
2
pijpenkop
industrieel wit
roodbakkend
baksteen
pijpensteel
pingsdorf
andenne
2 handgevormd kogelpot
1 gedraaid
grijs
grijs
grijs
grijs
grijs
kogelpot achtig grijs
1 handgevormd paffrath
1
1 gedraaid
5
3 handgevormd kogelpot
1 gedraaid
2 gedraaid
1 gedraaid
1
2 gedraaid
1 handgevormd paffrath
1 handgevormd kogelpot
grijs
datering
12e/13e eeuw
18e/19e eeuw
18e eeuw
>=14e eeuw
18e/19e eeuw
1150-1250
12e/13e eeuw
NTB
NTB
NTA
NTA/NTB
18e/19e eeuw
18e/19e eeuw
17e/18e eeuw
> 16e eeuw
17e eeuw
VMED/LMEA 10e/12e eeuw
LMEA
LMEA
LMEA
VMED/LMEA 10e/11e eeuw
NTC
NTB
VMED/LMEA 10e/11e eeuw
LMEA
NTB
NTB
LMEA
LMEA
VMED/LMEA 10e/11e eeuw
categorie vorm periode
1
aardewerktypologie groep
vondstnr volgnr
put vlak vak spoor context aantal productie
aardewerk en context
Bijlage 1 Determinatielijst aardewerk per spoorcontext
4
1
1
1
2
2
1
1
1
1
1
2
2
1
1
1
1
1
3
1
1
1
1
1
<1 1-3 3-5
grootte in cm²
1
bijna geen magering: inheems romeins of 10e/11e eeuw
sterk verweerd, slecht definieerbaar. Mogelijk stukje baksteen.LMEB/NT
stuk van recente drain
geglazuurd
sterk verweerd
1 1 geglazuurde randscherf
1 standring en donkergeel glazuur
geglazuurd, maar sterk verweerd
ondefinieerbaar
>5 bijzonderheden
GROENE KERKJE OEGSTGEEST
35