L.G.L. van Hoof en I.M. van Wijk Romeinen aan de Ring. Een villa-terrein aan de Binnenring te Landgraaf?
66
Archol
L.G.L. van Hoof en I.M. van Wijk
Archol
Een villa-terrein aan de Binnenring te Landgraaf?
Romeinen aan de Ring
LANDGRAAF BINNENRING 1
Romeinen aan de Ring Een villa-terrein aan de Binnenring te Landgraaf?
L.G.L. van Hoof I.M. van Wijk
Colofon Archol rapport nummer 66 Romeinen aan de Ring. Een villa-terrein aan de Binnenring te Landgraaf? Opdrachtgever:
Gemeente Landgraaf
Contactpersoon opdrachtgever:
ing. J.J.M. Godding (gemeente Landgraaf)
Toezicht/directievoering:
drs. F. Kortlang (adviesbureau ArchAeO)
Uitvoering:
drs. T.A. Goossens (projectleider) drs. L.G.L. van Hoof (veldwerkleider IVO) drs. I.M. van Wijk (veldwerkleider DO) dhr. P.A. van den Bos (veldtechnicus) drs. L. Meurkens (veldarcheoloog) dhr. C. van der Linde (veldtechnicus) dhr. A. Porrey (stagiaire)
Auteurs:
drs. L.G.L. van Hoof drs. I.M. van Wijk
met bijdragen van:
prof. dr C.C. Bakels lic. P. Driesen drs. T.A. Goossens dr S. Knippenberg lic. N. de Winter
Beeldmateriaal:
ing. S. Shek en dhr. A. Allen
Objecttekeningen:
dhr. R. Timmermans
Autorisatie/Tekstredactie:
drs. T.A. Goossens
Opmaak:
dhr. A. Allen, Archol
Reproductie:
Haveka, Alblasserdam
ISSN 1569-2396 © Archol bv, Leiden 2007 Postbus 9515 2300 RA Leiden
[email protected] t: 071-5273313 f: 071-5272429
LANDGRAAF BINNENRING 3
Inhoudsopgave 1
Inleiding
5
2
Landschappelijk kader 2.1 De vorming van het lösslandschap 2.2 Bodemopbouw in de vier deelgebieden van de Binnenring
8 8 10
3
Archeologisch kader 3.1 De Romeinse tijd in oostelijk Zuid-Limburg 3.1.1 Heerlen 3.1.2 Rimburg 3.1.3 Het villa-landschap 3.2 De Romeinse weg van Keulen naar Boulogne-sur-Mer 3.2.1 Het tracé in de gemeenten Heerlen en Landgraaf 3.3 Middeleeuwen
13 13 14 15 17 18 20 27
4
Resultaten van het Inventarisend Veldonderzoek 4.1 Inleiding 4.2 Vooronderzoek 4.3 Vraagstellingen 4.4 Methodiek 4.5 Resultaten deelgebied 5 4.5.1 Sporen en structuren 4.5.2 Vondsten 4.5.3 Conclusie 4.6 Resultaten deelgebied 6 4.6.1 Sporen 4.6.2 Vondsten 4.6.3 Conclusie en aanbeveling 4.7 Resultaten deelgebied 7 4.7.1 Sporen en vondsten 4.7.2 Conclusie en aanbeveling 4.8 Resultaten deelgebied 8 4.8.1 Sporen en vondsten 4.8.2 Conclusie en aanbeveling
29 29 29 30 31 35 35 38 39 39 40 40 40 40 41 41 41 41 42
5
Resultaten van het Definitief Onderzoek 5.1 Inleiding 5.2 Vraagstellingen 5.3 Methodiek 5.4 Sporen en structuren 5.4.1 Huis 1 5.4.2 Huis 2 5.4.3 Greppel 5.4.4 Kuil 5.4.5 Conclusie 5.5 Vondsten
43 43 43 44 46 46 52 55 58 58 60
4
6
LANDGRAAF BINNENRING
5.6 Romeins aardewerk (lic. N. De Winter) 5.6.1 Methodiek 5.6.2 De verschillende aardewerksoorten 5.6.3 Verspreiding en datering 5.6.4. Conclusie 5.7 (Post-)middeleeuws aardewerk 5.8 Keramisch bouwmateriaal (lic. P. Driesen) 5.8.1 Inleiding 5.8.2 Verspreiding 5.9 Natuursteen (dr. S. Knippenberg) 5.9.1 Inleiding 5.9.2 Romeins materiaal 5.9.3 Materiaal uit andere perioden 5.10 Metaal (drs. T. A. Goossens) 5.10.1 Inleiding 5.10.2 Romeinse tijd 5.10.3 Nieuw tijd 5.11 Botanische macroresten uit de Romeinse nederzetting (prof. dr C.C. Bakels) 5.11.1 Inleiding 5.11.2 Materiaal en methode 5.11.3 Resultaten 5.11.4 Discussie en conclusie
60 60 61 66 68 69 70 70 71 72 72 73 78 79 79 79 81
Conclusies 6.1 De weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen 6.2 Romeinse bewoningssporen 6.3 Advies
86 86 88 97
Figuren Tabellen Bijlagen Literatuur Bijlagen
84 84 84 84 85
101 102 102 103
LANDGRAAF BINNENRING 5
1 Inleiding In opdracht van de gemeente Landgraaf heeft Archeologisch Onderzoek Leiden BV (Archol) een Inventariserend VeldOnderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd op vier locaties binnen het toekomstige tracé van de Binnenring in de gemeente Heerlen en Landgraaf (figuur 1.1). Op basis van een bureau- en een booronderzoek uitgevoerd door Bilan was binnen het geplande tracé van de Binnenring voor acht deelgebieden archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd (figuur 1.2).1 In deze fase van het IVO zijn de vier zuidelijke deelgebieden onderzocht (figuur 1.1). Op basis van het vooronderzoek bestond er een zekere verwachting dat in deze deelgebieden sporen uit de Romeinse tijd aanwezig zouden zijn. In deze periode speelt met name de Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen (in België en Duitsland bekend als respectievelijk de Via Belgica en Via Agrippinensia) een belangrijke rol in het gebied.
Figuur 1.1 Locaties plangebied proefsleuven en opgraving
197000
198000
199000
200000
199000
200000
323000
324000
323000
324000
325000
196000
325000
195000
322000 321000
321000
322000
ANWB Topografische Atlas Nederland 1:50 000 2002 195000
196000
197000
198000
Het onderzoeksgebied bestaat uit vier verschillende deelgebieden (nummers 5, 6, 7 en 8). Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek bleek deelgebied 5 ter hoogte van de gerenoveerde middeleeuwse boerderij ‘de Leenderhof’ als enige archeologische resten te bevatten die behoudeniswaardig zijn. De geplande grondwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de weg zullen ter plaatse van deelgebied 5 het aanwezige archeologische bodemarchief aantasten. Gezien de geplande Binnenring is behoud in situ niet mogelijk. 1
Kluiving en Debunne 2003.
6
LANDGRAAF BINNENRING
De archeologische waarden zijn daarom ex situ geborgen en behouden gebleven door middel van een definitieve opgraving. Archol heeft aansluitend op het onderzoek van de Binnenring een IVO met proefsleuven uitgevoerd op een perceel direct ten westen van deelgebied 5. Het IVO is uitgevoerd op verzoek van een particulier (J. van de Burgt) en in goed overleg met de gemeente Landgraaf en directievoerder F. Kortlang. Aanleiding van dit onderzoek was de geplande bouw van een autoshowroom op het terrein van tankstation Total/AutoAZ. Deze bouw dreigt eveneens de voornoemde vindplaats van deelgebied 5 te verstoren. Voor de onderzoeken zijn de Programma’s van Eisen (PvE) gevolgd van F. Kortlang (ArchAeO) en T. Goossens (Archol).2 Figuur 1.2 Advies vervolgonderzoek op basis van booronderzoek
In dit verslag zal eerst kort worden ingegaan op de landschappelijke ligging van het onderzoeksgebied (hoofdstuk 2). Hierna worden het archeologische kader en de gehanteerde methodiek besproken (hoofdstuk 3 en 4). Vervolgens worden de resultaten van de proefsleuven en het definitieve onderzoek gepresenteerd (hoofdstuk 5 en 6). Een synthese met bijbehorende aanbevelingen sluit het geheel af (hoofdstuk 7). Tenslotte willen wij de leden van de Archeologie Werkgroep Landgraaf bedanken voor hun hulp tijdens de opgraving. Onze dank gaat ook uit naar Sjef Born, conservator Thermenmuseum, voor de nuttige informatie die hij ons heeft verschaft.
2
Kortlang 2006, Goossens 2006.
LANDGRAAF BINNENRING 7 Tabel 1.1 Administratieve gegevens archeologisch onderzoek Landgraaf-Binnenring
Administratieve gegevens Datum per procesonderdeel Veldwerk IVO: Veldwerk DO:
maart 2006 april 2006
Uitwerking/rapportage:
september 2006
Opdrachtgever
Gemeente Landgraaf
Toezicht namens gemeente drs. F.P. Kortlang (ArchAeO) Uitvoerder
Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol BV)
Bevoegd gezag
Provincie Limburg
Locatie Gemeente:
Landgraaf
Plaats:
Schaesberg
Toponiem:
Deelgebied 5: Leenderhof Deelgebied 6: Kisselsbos Deelgebied 7: Het Eikske Deelgebied 8: Kerkraderweg
Kaartblad
62
Depot
Provinciaal depot van Limburg
SIC
LAB1119 (IVO) / LAB1124 (DO)
Archis meldingsnummer
16239
Deelgebied 5: Leenderhof
16238
Deelgebied 6: Kisselsbos
16237
Deelgebied 7: Het Eikske
16236
Deelgebied 8: Kerkraderweg
Coördinaten vindplaats Deelgebied 5:
197.931/322.910 198.005/322.753 198.054/322.779 197.968/322.917
Coördinaten overige gebieden Deelgebied 6:
198.197/322.485 198.410/322.247 198.415/322.252 198.201/322.489
Deelgebied 7:
198.741/321.761 198.777/321.668 198.809/321.675 198.771/321.784
Deelgebied 8:
198.780/320.948 198.977/320.725
199.007/320.746 198.846/320.997 Geomorfologie
Lössafzetting aan een plateaurand. Het reliëf is naar het oosten en noordoosten aflopend richting een dal met hoogteverschillen tussen 118 en 112 m + NAP.
Bodem
Radebrik- en Bergbrikgrond
8
LANDGRAAF BINNENRING
2 Landschappelijk kader 2.1 De vorming van het lösslandschap Het huidige lösslandschap van Zuid-Limburg is merendeels door de Maas gevormd ten tijde van de ijstijden. Dit gebeurde in een aantal fasen. Tijdens het Kwartair (vroeg Pleistoceen) vormden dikke pakketten Maasafzettingen een aantal terrassen waarbij het hoogterras het oudste niveau is. Vervolgens zakte de erosiebasis van de Maas door tektonische opheffing van het gebied en sneed de rivier in haar eigen hoogterrassensediment. Op een dieper niveau werd wederom erosief materiaal door de Maas afgezet dat op haar beurt de Middenterrassen vormde. Gedurende de Middenterrassenperiode zorgde verdere opheffing van het gebied voor een sterke erosie van het hoogterrassensediment, waardoor het huidige versneden landschap ontstond. Heden
Figuur 2.1
0
Nieuwe Tijd
Archeologische en geologische tijdschaal
1500 na Chr. Late Middeleeuwen
Subatlanticum
1300 na Chr. Volle Middeleeuwen 1050 na Chr. Vroege Middeleeuwen 3000 BP
450 na Chr. Romeinse Tijd
Subboreaal
12 v. Chr. IJzertijd
800 v. Chr.
5000 BP
Holoceen
Bronstijd
Atlanticum
2000 v. Chr.
Neolithicum
7500 BP
5300 v. Chr.
Boreaal Mesolithicum 9000 BP
Preboreaal 8800 v. Chr. 10000 BP
Weichselien Paleolithicum
120000 BP 130000 BP
Eemien Saalien
200000 BP
300.000 v. Chr.
In het Pleistoceen werden deze terrassen bedekt met glaciale löss. Dit lösspakket is waarschijnlijk afkomstig van glaciale en glaciofluviale afzettingen uit het Noordzeebekken, wat een verklaring biedt voor het gegeven dat de löss naar het noordwesten toe steeds zandiger wordt.3 Het afzetten van de löss gebeurde in drie cycli: een eerste cyclus gedurende het Saalien (Saale II) waarin zich gedurende een warme periode (Eemien) een roodbruine bodem heeft gevormd (figuur 2.1). Tijdens het Weichselien (Würm II/IV) vonden de laatste twee cycli plaats.4 De löss werd afhankelijk van de plaatselijke reliëfverhoudingen, in dunne of dikke pakketten afgezet. De lössafzettingen vormden als het ware een deken over het landschap met kleinere hoogteverschillen.5 De met löss bedekte terrassen werden aan het einde van het Pleistoceen (Dryas en Alleröd) en in het Holoceen verder gevormd door erosie. 3 4 5
Berendsen 2000, 13. Huijzer 1993, 161. Bouten et al. 1985.
LANDGRAAF BINNENRING 9
Figuur 2.2 Dwarsdoorsnede van een “typisch” droogdal (Stiboka 1990)
Modderman6 toonde bij zijn onderzoek naar de bandkeramische nederzetting in Sittard in 1953 aan dat door de hellingsgraad (ongeveer 30) van de locatie, solifluctie7 was opgetreden. Bij solifluctie wordt aan de top van de helling materiaal geërodeerd waarna het materiaal op een lager gedeelte weer wordt afgezet (het colluvium). Dit proces treedt op wanneer een gebied ontbost is. Wanneer de begroeiing van het gebied verdwijnt, wordt de löss niet meer door wortels vastgehouden en krijgt de regen een directe impact op de bodem. Bij een helling van minimaal 20 vloeit de Ahorizont af. Afvloeiing van de B-horizont treedt op bij een helling van 50.8 Vondstmateriaal afkomstig uit het colluvium wijst uit dat het erosieproces in hoge mate is gerelateerd aan ontginningsfasen van de zeer vruchtbare lössplateaus door de mens. Deze ontginningen dateren uit het neolithicum, de late ijzertijd en de Romeinse tijd, en uit de volle middeleeuwen en latere perioden.9 De erosie zorgde voor een afzwakking van het reliëf, omdat de dalen enigszins opgevuld werden. Een ander fenomeen dat kenmerkend is voor het Limburgse lössgebied zijn droogdalen. Droogdalen zijn gedurende de laatste ijstijd ontstaan toen de bodem nog bevroren was. In een fase van opwarming, ontdooide de bovenste laag van het oppervlak die vervolgens afvloeide over de bevroren ondergrond. Door de cycli van opwarming en bevriezing en het watertransport dat over het bevroren oppervlak moest plaatsvinden, sleten de dalen zich op een kenmerkende manier uit (figuur 2.2). Door verschillen in opwarming van beide zijden van het dal en de daaruit voortvloeiende (ongelijke) erosie (gelifluctie10), kreeg een dergelijk dal namelijk een asymmetrische vorm.11 6 7 8 9 10 11
Modderman 1958/59. Het vloeien van bodemmateriaal onder niet-periglaciale omstandigheden. Modderman 1958/59, 36. Boenigk en Hagedorn 1996. Het vloeien van bodemmateriaal onder glaciale omstandigheden. Berendsen 1997, 13-15.
10 LANDGRAAF BINNENRING
De bodems van deze dalen zijn naderhand geleidelijk opgevuld met colluvium. De droogdalen zijn vandaag de dag nog steeds voor een groot deel verantwoordelijk voor de afwatering van de plateaus. Het huidige lösslandschap kan dan ook gekarakteriseerd worden als een door de Maas gevormd terrassenlandschap, waarop door de wind een dik lösspakket is afgezet dat het oudere reliëf ten dele afgedekt heeft. Slechts één gebied in de streek is anders opgebouwd: het bekken van Heerlen. Dit is een gebied waar door tektonische bewegingen de kalksteen ongeveer 60 m is verzakt ten opzichte van de omliggende gronden. De ontstane depressie is vervolgens in het Oligoceen (38-25 miljoen jaar geleden) opgevuld met mariene kleien. Deze kleien bleken zeer goed geschikt voor aardewerkproductie. Zowel in de Romeinse tijd als in de volle middeleeuwen werd daarvan volop geprofiteerd. 2.2 Bodemopbouw in de vier deelgebieden van de Binnenring De löss vormt vanouds een goede akkerbouwgrond; het bodemmateriaal is redelijk goed doorlatend, neemt regenwater gemakkelijk op en houdt dat lang vast. Uitspoeling en interne verwering verminderen uiteindelijk het absorptieniveau van de löss, waardoor uitspoeling van kleideeltjes optreedt die in een dieper gelegen horizont weer accumuleren en zo de Bt-horizont (briklaag) vormen. Oorspronkelijk is de löss kalkrijk afgezet maar onder invloed van bodemvormende processen is deze tot een diepte van 2 à 3 m ontkalkt. Buiten deze goede eigenschappen vertoont de lössbodem van het plangebied ook de voornoemde nadelige gevolgen van erosie door regen en wind. Dit proces heeft over heel het onderzochte terrein het oorspronkelijke bodemprofiel afgetopt. Nergens is de A2-horizont bewaard en zelfs de Bthorizont is voor het grootste deel afgetopt. Een dergelijke erosie komt goed overeen met de helling van het plangebied (6°). Het terrein kent een verval naar het noordoosten toe richting een dal. In totaal gaat het om een verval van meer dan 7 m (figuur 2.3). De bodemopbouw in de deelgebieden 5, 7 en 8 is redelijk gelijkaardig. Deze drie gebieden bevinden zich op of aan de rand van lössplateaus, waarin een radebrikgrond is ontwikkeld. Op deze locaties kon het vlak steeds in de enigszins afgetopte Bt-horizont aangelegd worden. Toch is de conservering op alle locaties redelijk tot goed te noemen. Dit was alleen in deelgebied 5 ook uit de conservering van antropogene sporen af te leiden. Op de overige locaties leken natuurlijke sporen als boomvallen, wortelplekken en krimpscheuren ook op een goede conservering te wijzen. Dit is bevestigd door enkele boomvallen en wortelsporen te couperen. Met name in de deelgebieden 7 en 8 is een mooie, donkere Bt ontwikkeld waarin de krimpscheuren zich scherp aftekenen. In deelgebied 5 is de Bt amper zichtbaar en lijken nauwelijks krimpscheuren aanwezig. De reden hiervoor moet gezocht worden in een sterke aftopping van het bodemprofiel door erosie, gezien de landschappelijke ligging van deze locatie op de rand van een dal. De helling bedraagt meer dan 60 waardoor sterke erosie en colluvium-vorming optreedt en de Bt-horizont afvloeit (Bergbrikgrond, figuur 2.4).
LANDGRAAF BINNENRING 11
Figuur 2.3
197500
Hoogtekaart deelgebied 6 (zuid) en 5 (Leenderhof ) met opgravingsputten en drie tracévarianten van de Romeinse weg vanaf de Voskuilenweg
198000
198500
323000
323000
ZPbcTT[bRWPTbQTaV
322500
322500
[TT]STrW^U
V V V V
197500
198000
198500
Figuur 2.4 Bodemopbouw in deelgebied 5 waarbij duidelijk het colluvium is te zien (zie figuur 5.1 voor locatie) PRO 1_35
O
W
PRO 2_35
115,60M+NAP
S21
bouwvoor colluvium romeins colluvium B horizont C horizont
proefsleuf
0
115,60M +NAP
2m
12 LANDGRAAF BINNENRING
Afwijkend van de typische radebrikgrond is de bodemopbouw in deelgebied 6 (figuur 2.5). Hier is de B-horizont nog slechter ontwikkeld dan in deelgebied 5 en heeft de bodem als geheel ook een ander karakter. In eerste instantie werd gevreesd voor een sterke erosie van het oorspronkelijke bodemprofiel, omdat er vrij snel een banden-C werd bereikt. Bij nauwkeuriger bestudering van de profielen is echter aannemelijk geworden dat we hier te maken hebben met een slecht ontwikkelde bodem van het type ooivaaggrond. Deelgebied 6 bestaat uit de middenloop van een dal dat hier nog als droogdal gekarakteriseerd kan worden. De steilranden in deelgebied 6 en nabij 5 worden veroorzaakt door het aan de oppervlakte treden van een afschuivingsbreuk (Heihofbreuk). Het dal wordt in noordelijke richting geleidelijk lager en natter. Ten noorden van deelgebied 5 verandert het in het beekdal, waarin het kasteel van Schaesberg is gebouwd. Ter hoogte van deelgebied 6 zijn beide zijkanten van dit dal relatief steil, vooral aan de oostzijde waar zich een steilrand bevindt. Uit deze steilrand komt ter plekke van deelgebied 6 een relatief steil en breed droogdal. Het droogdal is al zichtbaar op de vroegste 19e-eeuwse topografische kaarten van het gebied en werd als mogelijk tracé van de Romeinse weg gezien. De C-horizont in deelgebied 6 is een typische banden-C in een relatief zandige löss, die ontstaat door uitspoeling en het neerslaan van lutum. Vooral in deelgebieden 7 en 8 is veel meer sprake van een homogene C. Op die locaties is het zandgehalte van de löss ook veel minder groot. De zandaanrijking in deelgebied 6 lijkt met name veroorzaakt te zijn door vermenging met zand dat uit de omringende steilranden geërodeerd is, waar zandige en grindige sedimenten dagzomen. In de banden-C zijn hier dan ook grindbaantjes herkenbaar. Alleen in het zuidoosten van deelgebied 8 (sleuven 7-9) was door recente graafactiviteiten de bodemopbouw zodanig aangetast dat het vlak pas in de C-horizont kon worden aangelegd. Figuur 2.5 Bodemopbouw in deelgebied 6
LANDGRAAF BINNENRING 13
3 Archeologisch kader De Binnenring wordt aangelegd op de grens van twee gemeenten met een archeologisch rijk verleden: Heerlen en Landgraaf. Een thema dat beide gemeenten in archeologische zin bindt, is aardewerkproductie. In de dalen van de Geleenbeek en Caumerbeek en in de lage, niet door löss bedekte, zone ten noorden van Heerlen waren goede kleien te vinden voor deze aardewerkproductie (vergelijk paragraaf 2.1). In Heerlen zijn tientallen pottenbakkersovens uit de Romeinse tijd gevonden, terwijl rond Nieuwenhagen vele ovens uit de middeleeuwen bekend zijn. Nieuwenhagen maakte toen met Brunssum en Schinveld onderdeel uit van het belangrijke aardewerkproductiecentrum waarvandaan de zogenaamde Zuid-Limburgse waar over grote delen van Nederland, België en Duitsland verspreid werd.12 Over de prehistorie is veel minder uit de regio bekend. Deze periode is in de gemeente Landgraaf weliswaar vanaf het midden-paleolithicum vertegenwoordigd,13 maar uit de omgeving van het onderzoeksgebied zijn slechts één (waarschijnlijk) laat-neolithische vuurstenen spits bij kasteel Schaesberg,14 en een decortificatieafslag in een verstoorde laag bij de Pius X-kerk bekend.15 Verder naar het noorden zal de Binnenring in de volgende fase een landschap aansnijden dat veel rijker is aan prehistorische relicten zoals het Michelsberg-Erdwerk op de Schelsberg.16 De bekendste periode voor de omgeving is de Romeinse tijd. Ook in dit onderzoek nemen sporen uit deze periode de belangrijkste plaats in. De middeleeuwen zijn in het plangebied ondervertegenwoordigd. Toch zullen we in dit rapport ook kort ingaan op de Middeleeuwen. De regio heeft namelijk een rijk middeleeuws verleden. Bovendien zijn in de directe omgeving van het plangebied enkele middeleeuwse vindplaatsen bekend. 3.1 De Romeinse tijd in oostelijk Zuid-Limburg17 Het Zuid-Limburgse lössgebied nam in Romeins Nederland een speciale plaats in. In de rest van Nederland uitte de Romeinse invloed zich binnen de rijksgrens vooral in de aanwezigheid van het Romeinse leger en in een handvol stedelijke nederzettingen, waarvan rijke bewoners luxe villa’s in de omgeving neerzetten. Deze bewoning vond plaats in een omgeving die nog een sterk ‘inheems’ karakter had. Het lössgebied was daarentegen sterk ge(gallo)romaniseerd. Hier bevond zich niet alleen een aantal grotere nederzettingen met sterk door de Romeinen beïnvloede bouwwijze zoals Maastricht, Heerlen, Rimburg en Tüddern; ook het platteland lag bezaaid met stenen ‘herenboerderijen’ (de villae rusticae). Deze villa’s wijzen op een bloeiende agrarische economie, terwijl bijvoorbeeld de vele pottenbakkersovens in en rond Heerlen ook wijzen op een bloeiende ambachtelijke economie. Levensaders voor deze economie waren de grote Romeinse wegen. De wegen zorgden niet alleen voor vervoer van producten door de regio, maar ook voor transport van graan en aardewerk uit de regio naar de afzetmarkten en van andere producten naar de lokale markt. 12 13 14 15 16 17
Bruijn 1962/3 en 1965/6. Jaarboek oudheidkundig cultuurhistorisch genootschap Landgraaf 2002, 4. Archis-waarnemingsnummer 16318. De Groot 2005. Kluiving & Debunne 2003, 22-25. Voor een inleiding in Nederland in de Romeinse periode zie: Van Es 1981.
14 LANDGRAAF BINNENRING
Zuid-Limburg vormde een belangrijk knooppunt van wegen in het noordwesten van het Romeinse rijk. Het gebied werd immers doorsneden door twee belangrijke verkeers- en handelswegen: de oost-west georiënteerde weg tussen Keulen en Boulogne-sur-Mer18 en de noord-zuid georiënteerde handelsader van de Maas. De Maas en de daarlangs gelegen wegen regelden het vervoer tussen Maastricht en de belangrijke provinciehoofdsteden van het noorden (Nijmegen en Xanten). Via beide routes vond ook de bevoorrading van de legerkampen langs de Rijngrens plaats. Heerlen speelde een belangrijke rol in de verbinding van beide verkeersaders: een weg tussen Heerlen en het bij Sittard gelegen Tüddern maakte een lange omweg via Maastricht overbodig. Deze weg leidde in het zuidoosten verder naar Romeins Aken. Heerlen was dus een echt verkeersknooppunt in deze tijd (figuur 3.1). 196000
198000
200000
202000
204000
192000
194000
196000
198000
200000
202000
204000
324000 322000 320000 318000
318000
320000
322000
324000
326000
194000
326000
192000
villa
heiligdom / vervolg begraafplaats Rimburg
industriele zone rond de vicus
deelgebied 5
mijlpaal
begraafplaatsen van de vici
monumentaal graf
groeve van Nivelsteiner zandsteen
vermoede romeinse wegtrace’s
mogelijke wegwaarneming
vicus ..
Figuur 3.1 3.1.1 Heerlen Romeins Heerlen is nu vooral bekend door haar badhuis, de thermen, waar in 1977 het Thermenmuseum overheen is gebouwd.19 In de Romeinse tijd maakte dit badhuis deel uit van een grote burgerlijke nederzetting, een zogenaamde vicus. Deze vicus lag in de zone tussen Geleenstraat en Tempsplein en tussen het burgemeester Desseleplein en de Akerstraat. Ten zuiden van de thermen lijkt een militaire vestiging te hebben bestaan die in 18 Zie hiervoor paragraaf 3.2. 19 Van Giffen & Glasbergen 1948, Jamar 1981.
Romeins landschap rond Heerlen met wegen, vici en villae
LANDGRAAF BINNENRING 15
de roerige 3e eeuw werd uitgebreid. De thermen kwamen toen binnen de gracht van dit fort te liggen. De Romeinse nederzetting was ontstaan rond de kruising van twee belangrijke Romeinse wegen (figuur 3.1): - een oost-west verbinding die vanaf de Franse kust, via de provinciehoofdstad Tongeren en de brug bij Maastricht door Heerlen en Rimburg, naar de Romeinse plaatsen Jülich en de belangrijkste Romeinse stad in de regio, Keulen, leidde; - een noord-zuid verbinding vanuit Nijmegen en Xanten via Tüddern en Heerlen naar Aken. Nijmegen en Xanten waren beide zowel provinciehoofdstad als belangrijke legerbasis. Xanten was bovendien de hoofdstad van de provincie waaronder Heerlen en omgeving vielen. Een stadsbestuurder van Xanten heeft dan ook de restauratie van de thermen gefinancierd. In Heerlen zelf zijn grote delen van de vier uitvalswegen bekend.20 Interessant is dat ze een sterk gelijkend patroon laten zien: eerst doorkruisen ze het centrum van de burgerlijke nederzetting. Dan komen ze in een zone die weliswaar een minder intensieve bebouwing kent, maar wel rijk is aan Romeinse pottenbakkersovens. Op de oost-west as wordt deze zone begrensd door de Geleenbeek in het westen en de Caumerbeek in het oosten. Pas daarna passeren de wegen de uitgestrekte grafvelden. Alleen voor de naar het noorden lopende weg is dit patroon minder duidelijk. We kunnen concluderen dat de trajecten van de vier uitvalswegen vanaf het centrum van de vicus tot aan het einde van de grafvelden goed te volgen zijn. Opvallend is overigens dat er twee naar het oosten lopende wegen binnen de vicus bekend zijn.21 3.1.2 Rimburg22 Een tweede belangrijke Romeinse vicus in oostelijk Zuid-Limburg is Rimburg. Deze vicus lag op de plek waar de grote Romeinse weg tussen Keulen en Bavay het dal van de Worm kruiste (figuur 3.1). In de periode 1926-1930 zijn hier aan Duitse zijde huisplattegronden, een pottenbakkersoven en resten van de brug over de Worm gevonden. In de periode 19471949 en 1970-1971 zijn hierop aansluitend aan de Nederlandse zijde van de Worm resten van dezelfde brug, huizen en de weg gevonden. Er zijn enkele aanwijzingen voor de aanwezigheid van monumentale, publieke gebouwen en de vondst van wijstenen wijst op een heiligdom. De onderzochte brug is niet eerder dan de tweede helft van de 3e eeuw na Chr. gebouwd. Deze datering is gebaseerd op het feit dat tussen de houten funderingen hergebruikte oude grafstenen en bouwelementen uit de 1e en 2e eeuw en een 3e-eeuwse rijke metaalvondst zijn gevonden.23 Het hergebruik van oude bouw- en grafstenen komt algemeen voor aan het einde van de 3e en in de 4e eeuw na Chr. : niet alleen bij bruggen, maar ook bij vestingwerken. Deze bouwactiviteiten passen in een tijd van herstel binnen het Romeinse bestuur na de Germaanse invallen (rond 270 na Chr.). De Romeinse keizers Diocletianus en Constantijn de Grote wisten toen de grens langs de Rijn weer te versterken en de orde te herstellen. Bij die herstelwerkzaamheden hoorde ook de herbouw van verschillende bruggen, zoals die over de Maas te Maastricht en Cuijk. 20 21 22 23
Beide hoofdwegen verlieten de stad immers in twee richtingen. Zie de kaart in Jamar 1981, 6. Bosch 2002, 35+69-71 Stuart & De Grooth 1987, 29.
16 LANDGRAAF BINNENRING
Beide plaatsen werden toen ook versterkt. Op basis van dendrochronologische dateringen vonden deze bouwactiviteiten rond 333 en 340 na Chr. plaats. 24 Waarschijnlijk moeten we de herbouw van de brug te Rimburg ook in deze periode van herstel van het Romeinse bestuur dateren. Ook in 4e-eeuws Maastricht is immers met name materiaal gebruikt dat tot het midden van de 3e eeuw dateert. Het hergebruik van oude graf- en bouwstenen wordt tegenwoordig vaak gekoppeld aan de problemen die er in de 4e eeuw waren op het gebied van transport. Goede bouwstenen zouden moeilijk aan te voeren zijn geweest in het zich nog van de Germaneninvallen herstellende noordwesten van het rijk.25 Een dergelijk argument lijkt voor Rimburg niet op te gaan, omdat de Romeinse groeves van Nivelsteiner zandsteen slechts 2 km stroomopwaarts langs de Worm liggen. Daarbij moet wel aangetekend worden dat bijvoorbeeld in Romeins Maastricht ongeveer 73% van het aangetroffen steenmateriaal uit Noordoost-Frankrijk kwam en het aandeel Nivelsteiner zandsteen daar dus relatief gering was (ruim 5%).26 Wellicht werd Nivelsteiner zandsteen dus niet als goed genoeg beschouwd voor dit soort bouwwerken. De aanwezigheid van grafstenen in de brug van Rimburg duidt op de nabijheid van grafvelden, zoals die in Heerlen langs de Romeinse uitvalswegen zijn vastgesteld (figuur 3.1). De verspreiding van grafvondsten zou derhalve inzicht kunnen geven in het Romeinse stratenpatroon rond de vicus. Vanaf de publicaties van de grondlegger van de Limburgse geschiedschrijving, de Rolducse kanunnik Ernst (1744-1817), wordt een mogelijke Romeinse grafheuvel achter het kasteel van Rimburg vermeld. Johannes Habets geeft in 1865 zelfs aan dat een sarcofaag die in zijn tijd bij het kasteel lag mogelijk hieruit afkomstig is.27 Ten westen van de Romeinse nederzetting die aan Nederlandse zijde tussen de Worm en de Palenbergerweg lag, bestaan er enkele aanwijzingen voor een grafveld. In 1970 zijn drie Romeinse crematiegraven direct ten noorden van de huizen aan de dorpsstraat gevonden, ongeveer 300 m ten westen van de meest westelijke bekende gebouwresten.28 Op 400-600 m ten westen van deze graven bevindt zich een opvallende Romeinse vindplaats in het recreatiegebied van Rimburg. Hier is in 1989 een wijsteen met een geniusafbeelding gevonden waarbij een geërodeerd kuiltje met brandresten lag.29 Circa 200 m verderop is bij de aanleg van een Amerikaanse geschutsstelling een 3 x 4 m grote zandstenen fundering gevonden. Daarop werd een proefputje gegraven waarin Romeins dakpanmateriaal werd gevonden. Er is zelfs sprake van dat hier ook de Romeinse weg zou zijn gezien.30 Zou hier 24 Van Enckevort & Thijssen 2002, 87-95 (dateringen bouwfasen brug Cuijk: rond 340, 368/369 en rond 390 AD); Panhuysen 1996, m.n. 56-58 (datering bouwfase stadsmuur Maastricht 333 AD). 25 Van Enckevort & Thijssen 2002, 95. 26 Panhuysen 1996, 89-91. 27 Bosch 2002, 11-13+28. 28 Archis-waarnemingsnummer 31963; Bosch 2002, 69-70. 29 Archis-waarnemingsnummer 19384; Stoepker 1990, 235-237. 30 Archis-waarnemingsnummers 328484 (waarin ook sprake is van gebouwresten) en 5207. Volgens Goossens 1981, 21 zijn hier in het verlengde van de oude Maastrichterweg bij de aanleg en verharding van ruilverkavelingswegen resten van een tweefasige Romeinse weg aangetroffen. Deze waarneming lijkt sterk op de waarneming van de weg in Rimburg zelf, maar de plaatsbepaling ervan wijkt daar compleet van af. De waarneming is uit geen andere bron bekend, zodat momenteel de waarde hiervan onduidelijk is. Mogelijk is de waarneming gedaan door Chris Beckers die hier ook funderingen en dakpannen heeft gevonden, hetgeen overeenkomt met de overige waarnemingen alhier.
LANDGRAAF BINNENRING 17
dus op de rand van het plateau boven Rimburg, langs de Romeinse weg, een zeer groot heiligdom hebben gelegen, of was hier sprake van een aantal wijaltaren binnen het grafveld waarbij hier enkele monumentale graven hebben gelegen? Een laatste Romeinse restant in Rimburg wordt gevormd door een mogelijke mijlpaal langs de Broekhovenstraat (staand tussen huisnummers 53 en 55). Allereerst is niet zeker dat het om een Romeinse mijlpaal gaat. Het is een ronde zandstenen zuil met een uitholling erin. Er is geen tekst op bewaard.31 De locatie van de paal is in twee opzichten opvallend. De steen staat in de eerste plaats nog geen 70 m van de zuidwestpunt van de heerlijkheid Rimburg, die aan de achterkant liep van de achtertuin van één van de huizen ten oosten van de Broekhovenstraat (waar de steen nu voor staat).32 Het zou hier dus om een paal kunnen gaan die in de middeleeuwen hergebruikt – en verplaatst - is als grenssteen van de heerlijkheid Rimburg. De locatie van de paal valt verder op doordat deze in een patroon van Romeinse grenspalen valt, uitgaande van de afstand in Romeinse leugae.33 Wanneer we de mijlpalen als aangegeven in Gaitzsch 1997 doortrekken over het vastgestelde tracé van de Romeinse weg richting Rimburg, lijkt het er op dat in Rimburg de 28e leugae-paal vanuit Keulen moet hebben gestaan. Vanaf de brug in Rimburg wordt het tracé onduidelijker, maar in principe betekent dit dat in het veld ten noorden van Eygelshoven de 29e leugae-paal moet hebben gestaan (het belang hiervan zal verderop blijken).34 3.1.3 Het villa-landschap Rondom deze stadachtige nederzettingen (Heerlen, Rimburg), waarin handel en ambachtelijke activiteiten, maar ook het ambtelijke bestuur geconcentreerd waren, bestond een platteland dat sinds de verovering door de Romeinen sterk veranderd was. De landbouw was steeds strakker georganiseerd geraakt om voldoende voedsel te kunnen produceren voor het leger en de steden, terwijl men daarvoor veel meer op de eigen behoefte was gericht. Dit uitte zich in de bouw van grote boerderij-complexen met een sterk door de Gallo-Romeinse steenbouw beïnvloede architectuur: de villa rustica (figuur 3.1).35 De bekendste en grootste in de regio is opgegraven in Voerendaal, maar ook rond Schaesberg zijn verschillende locaties van Romeinse villa’s bekend.36 31 Bosch 2002, 44-45+52; Brunsting 1946. Voor een secundair gebruikte mijlpaal met een uitholling erin die op honderden meters van de oorspronkelijke standplaats is aangetroffen vergelijk Gaitzsch 1997, 14. 32 Coördinaten op basis van Archis-waarnemingsnummer 48411 geplot op de 19e-eeuwse kadasterkaart van Rimburg naar http://www.dewoonomgeving.nl. en Wolters-Noordhoff atlasprodukties, 1992: Grote historische provincieatlas 1:25.000 – Limburg 1837-1844, Groningen, 93. Overigens wordt ook in Hiddink 2004, 36-37 vermeld dat de mijlpaal van Rimburg niet meer op haar originele plaats staat. Voor (post-)middeleeuwse grenspalen, vergelijk Renes 1988, 120-121. 33 De leuga (circa 2,2 km) werd in deze regio gebruikt in plaats van de Romeinse mijl (circa 1,5 km). Vergelijk Brouwer 1978 voor oude grenspalen in Nederland. 34 Graitzsch komt in de ene publicatie op 29 leugae voor de mijlpaal van Eygelshoven (Gaitzsch 1992), in een andere op 28 leugae (Gaitzsch 1997). De route volgend lijken we op 29 te komen, maar aangezien Heerlen op 30 leugae van Keulen lag, zou het eigenlijk 28 moeten zijn. Zolang de route niet vaststaat, blijft dit een lastig probleem. Ook hierbij is het echter belangrijk te realiseren dat de mijlen vanaf Keulen gemeten werden en Heerlen dus nog net binnen de leuga achter de 30e paal kon liggen, ook als dit op 30,9 leugae was (een vergelijkbare situatie is goed gedocumenteerd voor Jülich). Het is dus goed mogelijk dat de mijlpaal bij Eygelshoven op bijna drie leugae van het centrum van Romeins Heerlen lag en niet persé op precies twee. 35 Stuart & De Grooth 1987. 36 Voor een recent overzicht van Romeinse vondsten rond Schaesberg en Heerlen zie: Hiddink 2004.
18 LANDGRAAF BINNENRING
Op ongeveer een kilometer ter weerszijden van deelgebied 8 liggen langs respectievelijk de Caumerbeek en de Strijthagerbeek twee onderzochte villa-terreinen: aan de oostzijde onder de huidige renbaan de villa van de Overstehof en aan de westzijde bij de bron van de Caumerbeek de villa Bovenste Caumer.37 Bij de villa Overstehof zijn onder de oude stortberg van de Wilhelmina ook Romeinse graven gevonden. Daartussen staat in Archis een villa vermeld, waarvan een gedeelte in 1933 zou zijn onderzocht.38 Afgaand op de documentatie waarop deze melding gebaseerd is,39 blijken in de Archis-melding twee opgravingen van Braat vermengd te zijn: één van een villa-terrein dat nog grotendeels in de akkers lag te Nieuwenhagen en één van een villa waarvan nog badruimtes over waren te Hoensbroek. De coördinaten komen niet overeen met de locatie van één van beide villa’s. Op ongeveer 500 m ten noorden van deelgebied 5 zijn vlakbij kasteel Schaesberg nog aanwijzingen voor een Romeinse villa gevonden, waar ook een Romeinse pottenbakkersoven is blootgelegd.40 Mogelijk is in het rijke graf van Schaesberg-Lichtenberg waar verderop nog op ingegaan zal worden (paragraaf 3.2.1 noordelijk tracé), een bewoner van deze laatste villa begraven. De afstand van het graf tot de villa bij kasteel Schaesberg bedraagt wel bijna een kilometer. We kunnen dus niet uitsluiten dat het graf tot een andere villa in de buurt hoort. Toch zou een dergelijke afstand wel te verklaren zijn. Mogelijk heeft de villa-eigenaar van Schaesberg een hoge plek in het landschap uitgekozen om zich te laten begraven.Verder is bekend dat de grafvelden van villa’s zich meestal niet in het centrum van het villa-terrein bevinden, maar aan de randen of langs de toegangswegen.41 Deels gebeurde dit opdat de graven beter zichtbaar waren. Het gebied met villa-terreinen werd ontsloten door een wegensysteem, dat er deels voor moest zorgen dat het graan en andere landbouwproducten van de villa’s in de steden terecht kwamen. Vanwege het belang van deze Romeinse wegen zal de volgende paragraaf hieraan gewijd zijn. 3.2 De Romeinse weg van Keulen naar Boulogne-sur-Mer In het archeologische beleid binnen de gemeenten Landgraaf en Heerlen speelt de Romeinse hoofdverbindingsader tussen Keulen en Boulognesur-Mer een belangrijke rol. Binnenkort wordt er beleid ontwikkeld na het opstellen van beleidsadvieskaarten en verwachtingskaarten voor de Parkstadgemeenten en Nuth.42 Op veel bouwlocaties binnen de gemeenten Landgraaf en Heerlen wordt archeologisch onderzoek uitgevoerd met de specifieke vraagstelling of hier aanwijzingen voor de loop van die Romeinse weg aanwezig zijn.43 Ook binnen het onderhavige onderzoek stond deze Romeinse weg centraal, met name voor deelgebied 6 en, zoals verderop zal blijken, ook voor deelgebied 5. Daarom wordt in dit verslag speciale aandacht aan deze weg besteed. Het grote belang van Romeinse wegen zorgde voor een grote bekendheid 37 Peters 1922 + 1930. 38 Archis-waarnemingsnummer 38710. 39 Jaarverslag Rijksmuseum van Oudheden over 1933, 59 (in: Verslagen omtrent ’s Rijks verzamelingen 56); Byvanck 1947, 38. 40 Archis-waarnemingsnummers 16318, 16319 en 28037. 41 Gaitzsch 1995, 76-77. 42 Deze kaarten zullen naar verwachting gereed zijn in het voorjaar van 2007. Het in het rapport beschrevene t.a.v. de Via Belgica is in het bijzonder van belang voor de Parkstadgemeenten (Voerendaal) Heerlen en Landgraaf. 43 Bv. Robberechts 2004, Verhoeven & Van Dijk 2003, De Groot 2005, Moonen 2005, Ellenkamp 2006a+b.
LANDGRAAF BINNENRING 19
die zeker na de vondst van een kopie van een Romeinse wegenkaart in de 16e eeuw (de Tabula Peutingeriana) nieuw leven was ingeblazen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het eerste systematische archeologische onderzoek in Limburg op de Romeinse weg van Tongeren naar Keulen (de Via Belgica of – vooral in de Duitse literatuur zo vermeld – Via Agrippinensia) was gericht. Dit onderzoek is begin 19e eeuw uitgevoerd door de uit Rimburg afkomstige Martin Cudell.44 Toen was al bekend dat deze weg bij Rimburg de Worm overstak. In de loop van de 19e eeuw werd ook duidelijk dat het op de Tabula Peutingeriana vermelde Coriovallum met Heerlen gelijkgesteld moest worden. Cudell plaatste Coriovallum nog in Ravensbosch bij Valkenburg, maar vanaf een publicatie van Habets uit 1865 werd steeds algemener aangenomen dat het in Heerlen geplaatst moest worden. Sindsdien is ook in Heerlen, dat zoals hiervoor behandeld een belangrijk kruispunt was, het tracé van de Romeinse weg van Keulen naar Boulogne-sur-Mer duidelijk geworden. De stand van zaken in 1987 is voor zowel het Nederlandse als het Belgische en Duitse deel van het tracé samengevat ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘Langs de Weg’ in Heerlen en Maastricht.45 Inmiddels heeft het onderzoek met name in Duitsland niet stil gestaan. De Romeinse weg doorkruist namelijk het bruinkoolwingebied tussen Keulen en Aken. Inmiddels is de weg daar op grote delen van het tracé al weggegraven. Voorafgaand aan de afgravingen zijn de weg en aangrenzende resten over kilometers gevolgd en onderzocht.46 In dit gebied is de weg herkenbaar als een meestal 25 m brede zone geflankeerd door greppels. In België is zelfs sprake van afstanden tot 40 m tussen de bermsloten. Daarbinnen bevindt zich in eerste instantie een slechts 6 m breed met grind verhard wegdek. Waarschijnlijk betekent dit dat alleen de wagens, waarvan de karrensporen zijn teruggevonden, op het verharde deel van de weg reden en dat ruiters, voetgangers, pakezels en dergelijke in ieder geval in droge perioden gebruik moesten maken van de aarden stroken langs de grindweg.47 De weg is op het einde van de 1e eeuw vóór Chr. aangelegd, met name bedoeld als snel middel voor troepenverplaatsingen naar de Rijn.48 In de volgende eeuwen werd de weg echter ook een belangrijke economische en culturele ader voor de regio. Omdat de weg hier over grote delen ook later nog gebruikt is, is er een vaak dik (tot wel 1,5-2,5 m) en breed (tot 10-12 m) lensvormig grinddek ontstaan. Hierin zijn soms wel twaalf vernieuwingsfasen herkenbaar, elk met eigen karrensporen. De meeste van deze ophogingslagen stammen uit de Romeinse tijd en van na 1800.49 Door het grootschalig onderzoek in de bruinkoolgroeves is ook veel inzicht verkregen in wat er zoal rond de Romeinse weg gebeurde. Al langer waren uiteraard de stadachtige nederzettingen (de vici) met hun grafvelden bekend, maar inmiddels zijn er op vele plekken ook zones met graven langs de weg gevonden. Villabewoners uit de omgeving lieten hun pronkgraf het liefst vlakbij de weg bouwen, zodat iedereen dit kon zien en bewonderen. Ook eenvoudige grafveldjes van overige bewoners uit de regio blijken vaak niet bij hun huizen, maar in de buurt van de weg te liggen. 44 45 46 47 48 49
Jamar 1990. Stuart & De Grooth 1987. Onder andere Gaitzsch 1992; Gaitzsch & Hermanns 1991; Gaitzsch 1995. Stuart & De Grooth 1987, 26-30; Demey 2003, 14-21. Stuart & De Grooth 1987, 16-17. Gaitzsch 1992; Gaitzsch & Hermanns 1991.
20 LANDGRAAF BINNENRING
Sommige van deze graven kunnen wel 50-80 m van de weg liggen, maar de meeste liggen in een strook net buiten de bermsloten.50 Soms liggen ook villa’s en heiligdommen direct langs de weg. Daarnaast zijn er fenomenen die uitsluitend langs de wegen voorkomen zoals een soort herbergen (statio’s en mansio’s)51 en uiteraard de al eerder ter sprake gekomen ‘mijl’stenen. 3.2.1 Het tracé in de gemeenten Heerlen en Landgraaf Onlangs is er weer grote aandacht gekomen voor dit Romeinse wegenstelsel. Een in het kader van het Via Belgica-project van de Provincie Limburg uitgevoerd onderzoek zette voor Heerlen een elftal waarnemingen van de Romeinse weg op een rij.52 Recentelijk zijn met name bij Voerendaal en Sittard nog enkele doorsneden van de verschillende Romeinse hoofdwegen gemaakt, maar over de loop van het tracé tussen Heerlen en Rimburg zijn eigenlijk nog nauwelijks gegevens beschikbaar.53 Het wegtracé is bekend vanaf de Romeinse vicus van Heerlen tot aan het voormalig Geologisch museum aan de Voskuilenweg (figuur 3.1).54 Via de Putgraaf, waar het tracé geflankeerd wordt door vele pottenbakkersovens bereikt de weg de Caumerbeek. Dan loopt de weg verder via de Scheidtergracht, waar deze geflankeerd wordt door graven. Tussen deze graven vallen met name een in 1878 gevonden gebeeldhouwde grafsteen en een viertal in 1921 gevonden stenen askisten op. Ter hoogte van die ten noorden van de weg gevonden askisten, bevindt zich circa 60 m ten zuiden van de weg een rechthoekige Romeinse stenen structuur die als wachttoren is geïnterpreteerd.55 Het bekende wegtracé eindigt bij de vroegere broodfabriek O.D.B., de locatie van het voormalig Geologisch museum aan de Voskuilenweg in Heerlen. Hier is in 1966 bij de bouw van de fabriek een graf gevonden, waarna in 1967 het 8,4 m brede grindpakket van de Romeinse weg kon worden onderzocht.56 Voor de verdere loop zijn er nauwelijks gegevens bekend. Wanneer de weg rechtdoor wordt getrokken, loopt deze recht op het Kisselsbos af (deelgebied 6 van het onderhavige onderzoek). Het Kisselsbos vormt echter een steilrand langs een noord-zuid lopend dal dat van deelgebied 6 in het zuiden naar het kasteel van Schaesberg loopt. Aangezien Romeinse wegen in delen vaak wel recht zijn maar lokaal topografische hindernissen toch vaak ontwijken,57 zijn landschappelijk gezien drie mogelijke trajecten te geven vanuit de Voskuilenweg richting Rimburg (zie figuur 2.3 en 3.1): - een centraal tracé vanaf de Voskuilenweg recht door het steilste deel van het noord-zuid lopende dal en dan door een droogdal ter plekke van deelgebied 6 het plateau naar het oosten op, zoals dat ook in Gielen 1967 is aangegeven. Dit tracé loopt verder via de Koeweg langs Eygelshoven, om dan door het Wormdal naar het noorden te draaien naar de brug bij Rimburg. Naast Gielen geven ook Bosch (2002) en Demey (2003) de voorkeur aan dit tracé. Als variatie hierop is een tweede traject mogelijk, namelijk:
50 51 52 53 54 55 56 57
Vergelijk Gaitzsch 1995. Heimberg 1977. Demey 2003. Demey 2003 en Van Doorn 2002. Gielen 1967. Peters 1935. Gielen 1967. Stuart & De Grooth 1987, 16; Demey 2003, 3.
LANDGRAAF BINNENRING 21
- een centraal en zuidelijk tracé tussen deelgebieden 6 en 7 in. Hier is het reliëf veel vloeiender ter hoogte van de twee flatlocaties waar nu archeologisch onderzoek gekoppeld aan bouwwerkzaamheden plaatsvindt (flats Vossekuil in gemeente Heerlen en Achter den Winkel in gemeente Landgraaf).58 De weg zou hier dan over een geleidelijk stijgend tracé het plateau op gaan en vervolgens door een droogdal, via het dal van de Strijthagerbeek en langs het grafmonument van Eijgelshoven naar het dal van de Worm lopen. Daar zou de weg net als via het centrale tracé naar het noorden afbuigen richting de brug bij Rimburg, - een noordelijk tracé tussen deelgebieden 5 en 6 in. Dit tracé maakt een veel kleinere bocht dan het zuidelijke tracé en gaat veel rechter op Rimburg af. De weg gaat dan over de huidige Hereweg en langs het grote grafmonument in Nieuwenhagen. Deze variant is sinds Habets’ publicatie uit 1865 het meest voorgesteld als tracé van de Romeinse weg, maar wordt dus door Van Hommerich, Bosch en Demey als minder waarschijnlijk geacht.59 Het noordelijke tracé Bosch behandelt in zijn goed gedocumenteerde artikel alleen het centrale en het noordelijke tracé.60 Het zuidelijke tracé is tijdens het onderzoek in 2006 als mogelijkheid naar voren gekomen en is puur gebaseerd op de landschappelijke kenmerken rond het Kisselsbos en op de bocht in het laatste stuk van het vastgestelde wegtracé aan de Voskuilenweg.61 Bosch geeft de voorkeur aan het centrale tracé recht door het Kisselsbos en wordt daarin gevolgd door Demey. De afschrijving van het noordelijke tracé dat sinds Habets (1865) over de Hereweg wordt geplaatst, gebeurt bij Bosch (2002) op basis van twee argumenten: - het valt wel mee met de Romeinse vondsten langs het noordelijke tracé, waarbij hij vooral het rijke Romeinse graf te Schaesberg-Lichtenberg afschrijft, - de term Hereweg dateert uit de middeleeuwen en sloeg oorspronkelijk niet op het hele tracé van Heerlen naar Rimburg. Hij baseert zich hierbij op Quaedvlieg 1996. Het rijke graf van Schaesberg is in 1837 gevonden op 2 m diepte in een groeve in verband met de aanleg van de weg van Sittard naar Heerlen. Naast een urn met crematie, munten, een lampje en terra sigillata zijn er verschillende bronzen handvaten gevonden van messen, en dergelijke. Sommige hiervan lijken echter sterk op de handvaten van Romeinse steelpannen en wijnzeven. Boschs argumentatie rond het in 1837 gevonden graf van Schaesberg baseert zich op een archiefstuk van Rijkswaterstaat uit 1838 waarin één van de groeves waar grind voor de aanleg van de weg Sittard-Heerlen was gehaald uitgeput bleek te raken. Deze groeve bevond zich op de Schelsberg te Heerlen.62 Aangezien de vondsten gedaan werden in een groeve gebruikt bij de aanleg van deze weg, is Bosch van mening dat de academici die de vondst in Brussel bestudeerd en gepubliceerd 58 59 60 61
Verhoeven & Van Dijk 2003; Moonen 2005. Hiddink 2004. Bosch 2002. Hoewel dit tracé als mogelijkheid al snel opdook na de eerste betreding van het terrein en in gesprekken met de opdrachtgever, werd de mogelijkheid van deze variant op het centrale tracé uiteraard interessanter naar aanleiding van de resultaten in deelgebied 6, toen serieuzer naar alternatieven voor het centrale tracé gekeken moest worden. 62 Bosch 2002, 61-62.
22 LANDGRAAF BINNENRING
hebben, zich vergist hebben in de benaming van de plaats. De vondst zou dan eigenlijk op de Schelsberg en niet in Schaesberg zijn gedaan. Hoewel de vondsten inderdaad in Brussel zijn bestudeerd en bewaard, baseren de 19e-eeuwse auteurs zich voor de plaatsbepaling op het rapport aangaande de vondsten van de commissaris van het arrondissement Maastricht: Van de Weyer.63 Daarnaast brengt Cudell hetzelfde jaar nog een verslag uit van zijn bezoek aan de vindplaats en plaatst hij die opnieuw onder Schaesberg.64 Wij kunnen ons toch nauwelijks voorstellen dat hij de lokale topografie van het gebied waar hij vandaan kwam en dat hij al jaren op zoek naar de Romeinse weg doorkruiste, niet gekend zou hebben. Uit correspondentie over de vraag of er direct na het doen van deze vondst een opgraving moet plaatsvinden, blijkt dat de vindplaats zich ook bevindt op land in eigendom van de gravin Van Schaesberg.65 Opvallend is wel hoe de plaatsbepaling van Van de Weyer geciteerd wordt: op een hoogte op vijf minuten gaans van de hoeve Geleen in Schaesberg. Nu is er wel een Geleenhof in Heerlen, maar dat zou ons zowel ver van Schaesberg als van de Schelsberg voeren. Moeten we hier inderdaad geen vergissing in zien, dat men hier de Leenhof heeft bedoeld, en wel met het Limburgse lidwoord gen Leen-hof (als in Gen-hoes en Genhout)?66 Op vijf minuten gaans van de Leenhof (die direct naast deelgebied 5 ligt) zouden we inderdaad bij de groeve op de Lichtenberg komen, hetgeen overeenkomt met de traditionele vondstbepaling voor dit graf.67 Verderop is in Nieuwenhagen langs dit wegtracé een groot grafmonument uit de Romeinse tijd gevonden.68 In 1964 was hier een rijk vrouwengraf aangetroffen bij de bouw van een school. In 2004 is onder die school het daaromheen gelegen zeer monumentale grafmonument onderzocht. In dit graf was waarschijnlijk één van de bewoners van de 300 m verderop gelegen villa Koelweg begraven. Bij de bouw van die school is bij het uitschachten van een ketelruimte naast de Hereweg ook een grindbaan aangetroffen die toen als Romeinse weg is geïnterpreteerd.69 Voor die weg zijn bij het recente onderzoek op het deels verstoorde schoolterrein geen nieuwe aanwijzingen gevonden, ondanks dat een klein oppervlak van het terrein (op enige afstand van de Hereweg) gelijkmatig verdiept is. 70 Helaas is in de publicatie van dat onderzoek de vondst uit 1965 niet opgenomen.71 Het is derhalve onduidelijk hoe de relatie tussen het verdiepte oppervlak en die oude waarneming is. Aangezien ter plekke pas op 3 m diepte een natuurlijke grindlaag is aangetroffen, is het onduidelijk in hoeverre die in de stookkelder al kan zijn aangesneden. Als laatste interessante vindplaats langs het noordelijke tracé geldt de locatie bij Rimburg waar een wijaltaar en een Romeinse stenen platform met dakpannen zijn gevonden en waarvan ook een waarneming van de Romeinse weg vermeld wordt (zie paragraaf 3.1.2). Het is opvallend dat 63 Desmet & Roulez 1838. 64 Cudell 1838. 65 Rijksarchief in Limburg: Archief van het Provinciaal Bestuur van Limburg (Nuyens 1982, 502 dossier 787): brief commissaris Van de Weyer aan de gouverneur van Limburg d.d. 1-2-1838. 66 Ook Habets (1881) verbindt de vondst met de Leenhof wanneer je de gegevens op p.59 aan die op p.159 koppelt. Tenslotte vermeldt hij nog een Romeinse dakpan uit een groeve tussen Heerlen en Schaesberg (Habets 1865, 218). 67 Mogelijk is definitief uitsluitsel over de locatie van deze vondst te vinden in een nog niet in de discussie gebruikt verslag over deze vondst in het archief van het Provinciaal Bestuur van Limburg (Nuyens 1982, 502 dossier 787). 68 Hiddink 2004. 69 Bosch 2002, 63. 70 Hiddink 2004, met name 8. 71 Noch in Hiddink 2004, noch in de RAAP-rapporten van het vooronderzoek.
LANDGRAAF BINNENRING 23
deze vindplaats in de hele discussie rond de Romeinse weg geen rol speelt, terwijl iedere losse muntvondst er wel bij betrokken wordt. Het valt ook te betreuren dat vanuit de laatste zekere waarneming van de weg in Rimburg het wel op de kaarten geplotte tracé langs deze vindplaats niet in het recente Via Belgica-project onderzocht is door middel van boringen, e.d. (hetgeen wel ter plekke van het gecombineerde centrale en zuidelijke tracé heeft plaatsgevonden). Dan zouden beide tracés immers op een gelijkwaardige wijze behandeld zijn. Wat betreft de naam Hereweg beargumenteert Quadflieg dat die pas uit de middeleeuwen stamt, toen de term slechts voor het stuk tussen Achter de Hoven en Delleweg gold.72 Dit laatste baseert hij onder andere op de straatnamen op de oudste kadasterkaart uit de 19e eeuw. De naam zou dan een relatie hebben met de heer of voogd van de Voogdshof in Nieuwenhagen. Toch is opvallend dat al bij enkele van de oudste vermeldingen van de Herren straat of Herewech vanaf 1623 vermeld wordt dat die ‘van Heerlen op Rimborch loepende’ is. Hierin lijkt dus een tegenstrijdigheid te zitten in zijn argumentatie en vormde de Hereweg duidelijk een doorlopende weg van Heerlen naar Rimburg. Uit het voorgaande moet geconcludeerd worden dat beide argumenten om het noordelijke traject af te schrijven niet bijzonder sterk zijn. Op basis van deze waarnemingen alleen kan ook niet met zekerheid vastgesteld worden dat het noordelijke tracé de juiste is, maar blijft de discussie dus nog open. Het centrale en zuidelijke tracé Wat is dan de argumentatie van Bosch om het centrale tracé aan te nemen?73 Dit tracé is in de jaren 1950-1960 door de heren Jongen en Van Hommerich naar voren gebracht, die zich daarbij op een aantal waarnemingen van de weg beroepen. Vanaf de Voskuilenweg tot waar de weg met zekerheid is vastgesteld, volgt een aantal vindplaatsen richting Rimburg:74 - de Kisselsweg: hier zijn enkele Romeinse munten gevonden, - de kapel van Schaesberg die volgens Jongen zeer oud zou kunnen zijn en dus op een Romeins heiligdom zou kunnen zijn gebouwd, - een kiezellaag aangetroffen bij het graven van een kelder aan de Brugstraat/Baanstraat, - kiezels in de akkers van de Brugstraat naar steenfabriek Russel, - op 500 m ten oosten van steenfabriek Russel zou in 1952 de Romeinse weg aangesneden zijn bij de Koeweg, - een waarneming van de Romeinse weg in een sleuf voor een gasleiding op 1 m diepte op de grens tussen de gemeenten Ubach-over-Worms en Eygelshoven, - de Romeinse mijlpaal aan de Broekhuizenstraat te Rimburg. Aan deze lijst kan door het onderzoek voor de Via Belgica recentelijk nog een laatste vindplaats worden toegevoegd: - niet al te ver ten zuiden van de mijlpaal aan de Broekhuizenweg is in het dal van de Worm bij Rimburg in twee stroken een grindbaan aangeboord die mogelijk onderdeel uitmaakt van de Romeinse weg.75 72 Quaedflieg 1996. 73 In Bosch’ publicatie die alleen van het noordelijke en het centrale tracé uitgaat, wordt dit centrale tracé uiteraard het zuidelijke genoemd. Ons zuidelijke tracé is daar in grote lijnen een variant op die vooral het Kisselsbos ontwijkt. Daarom worden ze hier ook samen behandeld. 74 Bosch 2002, 39-48. 75 Demey 2003.
24 LANDGRAAF BINNENRING
De muntvondsten aan de Kisselsweg en de kapel van Schaesberg kunnen tegenwoordig niet meer als argumenten voor een centraal wegtracé geaccepteerd worden. Er blijft dan een aantal mogelijke waarnemingen van de weg over op basis van grindbanen die vaak op een flinke diepte zijn herkend. Een dergelijke diepte kan zeer goed verwacht worden in dalen en andere laagtes, waar door verspoeling van materiaal colluvium is gevormd. Op de hoge delen van het lössplateau is een dergelijke diepte echter verdacht te noemen. Van belang is in dit verband dan ook dat recentelijk in het gebied waar de weg in een gasleiding zou zijn aangetroffen op 1 m diepte, een archeologisch booronderzoek is uitgevoerd. Daarbij zijn nergens aanwijzingen voor de loop van de Romeinse weg aangetroffen, maar zijn wel op verschillende plekken op vergelijkbare dieptes dikke natuurlijke grindbanen aangetroffen. Dergelijk natuurlijke grindbanen zijn ook in de wanden van de in dat plangebied gelegen bruinkoolgroeve ‘Herman’ waargenomen.76 Ook bij het grindniveau dat aangeboord is ten zuiden van Rimburg zijn enkele kanttekeningen te plaatsen: de grindbaan stopt naar het zuiden, vertoont gaten, en is bijzonder breed. Het is dus mogelijk dat het hier om een natuurlijk grindpakket in het dal van de Worm gaat.77 Indien hier toch sprake zou zijn van een Romeinse weg, vraagt Hiddink zich bovendien af of deze dan wel de hoofdweg is en geen secundaire weg langs de Worm richting Aken.78 Status quaestionis Op basis van de hiervoor gepresenteerde gegevens, is duidelijk dat de argumenten voor een centraal of zuidelijk tracé niet zwaarder wegen dan die voor een noordelijk tracé. Ook bleken de argumenten tegen dit noordelijk tracé niet zeer overtuigend. Het blijft zeer moeilijk eenduidige aanwijzingen voor de Romeinse weg tussen Heerlen-Voskuilenweg en de graven langs de Dorpsstraat in Rimburg te vinden. Feitelijk is er maar één vondst in het tussenliggende gebied die eenduidig met de Romeinse weg te maken heeft. Het gaat hierbij om twee in de 11e-eeuwse toren van de kerk van Eygelshoven ingemetselde fragmenten van mijlpalen. De mijlpalen zijn van Nivelsteiner zandsteen en tonen inscripties waarin de naam van keizer Constantijn de Grote wordt genoemd.79 De mijlstenen zijn met ander Romeins bouwmateriaal, waaronder ook sierstukken, in de toren verwerkt.80 Het hergebruik van Romeins bouwpuin in 11e-eeuwse kerken is geen ongebruikelijk gegeven. Ook in de oude abdijkerken van Susteren en St.Odiliënberg en in verschillende oude zaalkerken is Romeins bouwmateriaal verwerkt. Romeinse villa’s, grafmonumenten en steden waren een dankbare groeve voor dergelijk materiaal, dat anders met hoge kosten van grote afstand gehaald moest worden. Om dezelfde reden werd Romeins brons verzameld en omgesmolten.81 Dat de mijlpalen de naam van Constantijn de Grote dragen, maakt het eigenlijk wel zeker dat deze van de Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen afkomstig zijn. 76 De Roller & Essink 2003; vergelijk ook Hiddink 2004, 36-39. 77 Demey 2003. 78 Hiddink 2004, 37. Uit het Duitse deel van het wegtracé zijn verschillende van dergelijke afsplitsingen bekend, met name langs beken (Gaitzsch 1997; Stuart & De Grooth 1987, 28). 79 Brunsting 1946. De mijlpalen zijn bij restauratie van de kerk verwijderd en opgenomen in de vaste opstelling van het Thermenmuseum. 80 Voor een plattegrond van de kerk met dateringen van de verschillende fasen, vergelijk: Het land van Herle 38 (1988), 129. 81 Aanwijzingen hiervoor zijn bijvoorbeeld gevonden op de middeleeuwse nederzetting te Uden (Van Hoof & Jansen 2002, 42-45).
LANDGRAAF BINNENRING 25
Niet alleen komen mijlpalen alleen langs de belangrijke Romeinse wegen voor, maar mijlpalen van Constantijn de Grote komen ook bijzonder vaak langs de weg van Boulogne naar Keulen voor omdat hij deze weg hersteld heeft. Deze wegverbetering behoorde evenals de vestingbouw in Maastricht en Heerlen, de reparatie van de bruggen te Cuijk, Maastricht en Rimburg tot een grote campagne gericht op herstel van de noordwestelijke provincies van het Romeinse rijk en de Rijngrens. Als symbool van dit herstel van het Romeinse gezag gold de bouw van de brug over de Rijn bij Keulen, ter verdediging waarvan het fort van Köln-Deutz op de rechter Rijnoever werd gebouwd.82 Hoewel het nergens zo duidelijk verwoord wordt, lijkt de vondst van de mijlpalen uit Eygelshoven voor Bosch een extra argument voor het hier gecombineerde centrale en zuidelijke tracé op te leveren. Dit tracé zou immers de grens tussen de gemeenten Eygelshoven en Ubach-over-Worms volgen, terwijl het alternatieve, noordelijke tracé zo’n 500-700 m ten noorden van deze grens in de gemeente Ubach-over-Worms zou lopen. Het zou logisch zijn dat materiaal voor de kerk van Eygelshoven binnen de gemeentegrenzen was gehaald. Dit is echter minder logisch dan het lijkt: de parochie Eygelshoven was namelijk in de middeleeuwen (de tijd dat de toren gebouwd werd) beduidend groter dan de 19e-eeuwse gemeentegrenzen van Eygelshoven. Naast Eygelshoven zelf behoorden Ubach over Worms, het Nederlands deel van Rimburg (de door de heerlijkheid stromende Worm vormde de grens tussen de bisdommen Luik en Keulen), Scherpenseel en Marienberg bij deze parochie.83 Het zou daarom niets hebben uitgemaakt of de mijlpalen van een halve of anderhalve kilometer uit het open veld richting Waubach, maar binnen de eigen parochiegrens, zouden zijn gehaald.84 De in de toren hergebruikte sierelementen kunnen van een villa of grafmonument uit de buurt zijn gehaald, maar theoretisch is het zelfs mogelijk dat al het Romeinse materiaal uit de vicus Rimburg is gehaald en dat de mijlpalen daar ooit gezamenlijk met die van RimburgBroekhovenstraat hebben gestaan.85 Vanwege de vondst van twee mijlpalen van Constantijn de Grote op dezelfde locatie is het eigenlijk überhaupt waarschijnlijk dat beide mijlpalen van verschillende stukken van de Romeinse weg afkomstig zijn. Wanneer we de mijlpalen als aangegeven in Gaitzsch 1997 doortrekken over het vastgestelde tracé van de Romeinse weg tot in Rimburg, blijkt dat in Rimburg de 28e leugae-paal vanuit Keulen moet hebben gestaan. Dit betekent dat in het veld ten noorden van Eygelshoven de 29e moet hebben gestaan.86 Bij het zoeken naar een villa of grafmonument die als steengroeve dienst kan hebben gedaan, wordt de aandacht getrokken door de bruinkoolgroeve ‘Herman’ tussen de bebouwde kern van Eygelshoven en het op de topografische kaart aangegeven tuincentrum.87 Bij de graafactiviteiten in verband met de bruinkoolwinning zijn hier vele Romeinse brandgraven gevonden. In 1947 leidde dit zelfs tot de vondst van een askist met crematie binnen een groot vierkant monument. 82 Van Enckevort & Thijssen 2002, 81; Gaitzsch 1992, 5. 83 Renes 1988, 75. 84 Ook op het Duitse traject van de weg is een voorbeeld bekend van een mijlpaal die 1500 m verplaatst is om hergebruikt te worden: Gaitzsch 1997, 84 (Höller Mühle). 85 Vergelijk voor een recente vondst van meerdere mijlpalen naast elkaar: Waasdorp 2003. 86 Het is ook mogelijk dat het hier om de leugae-palen 27 en 28 gaat, vergelijk noot 34. 87 De locatie is ook aangegeven op Renes 1988, kaart 2 blad 4 als bruinkoolgroeve.
26 LANDGRAAF BINNENRING
Dit monument toont derhalve overeenkomsten met het grafmonument uit Nieuwenhagen en zal zeker monumentaal geweest zijn. Volgens Schrijnemakers zou een spits grafmonument zelfs de naam Eygels-hoven (als het grafmonument van Igel en verschillende Eygelsteine) kunnen verklaren. Ook zijn hier resten van een villa aangetroffen.88 De conclusie bij aanvang van het onderzoek in het kader van de Binnenring was dan ook dat het verloop van de Via Belgica tussen Heerlen en Rimburg nog veel onduidelijkheid overlaat. Aan de westzijde is de route duidelijk te volgen tot aan de Voskuilenweg in Heerlen. Iets ten oosten van dit punt bevindt zich een steile terrasrand, waardoor er maar drie mogelijke tracés voor het vervolg van de weg zijn: één door een vrij sterk stijgend dal midden in die steilwand (in het Kisselsbos), een weg die noordelijk om de steilwand buigt en zo de weg vervolgt over de Hereweg en tenslotte een tracé dat aan de zuidzijde die steilwand omzeilt en het plateau via een langgerekt, langzaam stijgend dal bereikt en zich vervolgens voegt bij de route door het Kisselsbos. Tussen het Kisselsbos en het dal van de Worm lijken alle waarnemingen van de Romeinse weg tot natuurlijke verschijnselen herleid te kunnen worden. Wel is het erg aantrekkelijk de weg langs de monumentale graven van Schaesberg-Lichtenberg, NieuwenhagenHoefveld (waar een nog onduidelijke waarneming van de weg bestaat) en hetzij Rimburg-Recreatiepark (met opnieuw een onduidelijke waarneming van de weg), hetzij Eijgelshoven-groeve Herman te laten lopen.89 Dit zou betekenen dat er een combinatie tussen het noordelijke en het zuidelijke veronderstelde tracé zou kunnen worden gevolgd. Dit maakt weer duidelijk dat er veel mogelijk is in de ongeveer één kilometer brede zone waarbinnen de Romeinse weg gelopen moet hebben. Tenslotte bereikt de weg dan Rimburg. De loop van de Romeinse weg is hier weer duidelijk vanaf de Romeinse graven van de vicus achter de Rinckberg (voorheen Dorpstraat) en het wegprofiel dat hier in 1970 is onderzocht. Om daar te komen zijn er twee mogelijkheden: op de eerste plaats een route die zo lang mogelijk op het terras blijft en daar mogelijk een heiligdom en/of monumentale graven passeert bij het Recreatiecentrum Rimburg (waar opnieuw een onduidelijke waarneming van de weg is gemeld), alvorens af te dalen naar de Rinckberg; op de tweede plaats een route die al veel eerder het dal van de Worm ingaat en daar als een slechts over geringe afstand bewaarde, mogelijk verspoelde grindbaan bewaard is, waarna de weg langs de mijlpaal aan de Broekhuizenstraat loopt. Vooral het vervolg van de weg vanaf de Voskuilenweg staat hier uiteraard centraal, omdat alle drie de mogelijke tracés het onderzoeksgebied doorkruisen.
88 Bosch 2002, 64-67. Archis-waarnemingsnummers: 39079, 39080, 39091, 39092, 39132, 39133, 39052 en 33282. In 1983 zijn hier nog proefsleuven gegraven. 89 Voor enkele voorbeelden van dergelijke monumenten langs Romeinse wegen: Hiddink 2004, 14 en Gaitzsch 1995. Het is in dit licht zeer de vraag hoe we de rechthoekige ommuring moeten interpreteren die op 60 m ten zuiden van de Romeinse weg bij de Voskuilenweg is gelegen en als wachttoren bekend staat (uit dezelfde bronnen blijkt dat dergelijke grote monumenten ook op afstanden van 50-100 m van de weg voorkomen). Een uitzonderlijk goede parallel voor dit in tweeën gedeelde monument is bekend langs het Duitse deel van de Via Belgica te Bergheim-Kenten (Heimberg 1977, gebouw B).
LANDGRAAF BINNENRING 27
3.3 Middeleeuwen Na de val van het Romeinse rijk volgt een periode waarvoor weinig geschreven bronnen ter beschikking staan. In de 11e eeuw zijn er in het gebied van de gemeenten Landgraaf en Heerlen drie belangrijke centra: Heerlen, Eygelshoven en Rimburg. Daarnaast moet de invloed van de abdij Rolduc als religieus en cultureel centrum en van Herzogenrath als wereldlijk centrum zeker voor het oosten van de regio vermeld worden. Rimburg werd een eigen heerlijkheid. Centrum van deze heerlijkheid was het kasteel dat in de 13e eeuw bewoond werd door één van de machtigste families in het hertogdom Limburg. Duidelijk is dat de Worm, die eerst waarschijnlijk de scheidingslijn tussen de provincies met hoofdsteden Keulen en Xanten vormde, nu van grens een centrumlijn wordt. Rond dit centrum ontstaan machtsgebieden als Rimburg, Ubach en Herzogenrath. Eygelshoven was een belangrijk parochiecentrum, waartoe de gebieden ten oosten van de Worm van enkele van deze heerlijkheden behoorden (Ubachover-Worms, Rimburg-Broekhuizen, Scherpenseel en Marienberg). Aan de westzijde grensde deze parochie direct aan de parochie Heerlen. In de kerktoren uit de 11e eeuw is veel Romeins bouwpuin verwerkt. De meest opzienbarende Romeinse stukken uit de kerktoren zijn de twee mijlpaalfragmenten die eerder behandeld zijn. Heerlen tenslotte bleek in de tweede helft van de 11e eeuw in bezit te zijn van de heren van Are, verwanten van de hertogen van Limburg. Tot dit geslacht behoort bisschop Udo van Toul die in 1065 goederen te Heerlen en Voerendaal blijkt te bezitten.90 Heerlen bestaat in de volle middeleeuwen uit een kleine versterkte kern, ook bekend als het landsfort Heerlen. Hierbinnen lag de kerk met enkele huizen, maar was ook de macht van de heer vertegenwoordigd via de Schelmentoren.91 Vanuit Heerlen zijn waarschijnlijk in de loop van de middeleeuwen de ontginningsdorpen Scheydt (nu bekend als Schaesberg) en Nieuwenhagen gesticht, die pas heel laat losgemaakt worden uit de gemeente en parochie Heerlen.92 Op basis van de vele pottenbakkersovens uit de volle middeleeuwen die in Nieuwenhagen en Schaesberg zijn onderzocht, blijken beide dorpen dan al tot een belangrijk pottenbakkerscentrum te behoren.93 Voor die pottenbakkersindustrie wordt gebruik gemaakt van de kleien in het zogenaamde bekken van Heerlen. De producten van de middeleeuwse pottenbakkers, waarvan de sporen vooral uit Nieuwenhagen, Waubach, Brunssum en Schinveld bekend zijn, werden in de periode 1050-1350 na Chr. over grote delen van Nederland, België en Duitsland verhandeld. Binnen het Schaesbergse gebied zijn er niet zo veel middeleeuwse ovens bekend. Een interessante melding vlakbij het onderzoeksgebied is die van ovens in het gebied Achter den Winkel. Hier zouden in 1967 vondsten zijn gedaan, die toen vanwege de bouw verzwegen moesten worden.94 Nader onderzoek hiernaar vindt momenteel plaats in het kader van sloop en herbouw in het gebied.95
90 91 92 93 94 95
Ramakers 1986. Braad 1998. Renes 1988, 61-66. Beckers 2001; Bruijn 1962/3 en 1965/6. Beckers 2001, 40. Verhoeven & Van Dijk 2003.
28 LANDGRAAF BINNENRING In de tweede helft van de 14e eeuw behoorde het gehele Heerlense gebied (dat daarvoor deels tot het uit de Van Ares voortgekomen geslacht Van Hochstaden, deels aan de heerlijkheid Valkenburg had behoord) toe aan het hertogdom Brabant. Tussen het landfort Heerlen en het onder Heerlen ressorterende dorp Scheydt bevonden zich in de late middeleeuwen enkele kastelen en grote boerderijen. De twee kastelen van Schaesberg bevinden zich op niet al te grote afstand van het deelgebied 5. In het dal van de Strijthagerbeek ligt kasteel Strijthagen. Het huidige kasteel stamt grotendeels uit de 16e eeuw en is in de 18e eeuw sterk verbouwd. Het zal echter in oorsprong ouder zijn aangezien het geslacht Van Strijthagen al in de 13e eeuw vermeld wordt.96 In het kasteel Schaesberg, waarvan nu slechts een ruïne over is, zetelde één van de belangrijkste families uit de regio: de Van Schaesbergs. Ook zij worden al vanaf de 13e eeuw vermeld.97 Het is op basis van hún aanzien dat in 1619 Schaesberg losgemaakt wordt van de gemeente Heerlen en een eigen heerlijkheid wordt.98 Pas later in de 17e eeuw wordt het ook een eigen parochie. Aangezien Nieuwenhagen bij Heerlen blijft (dit zal pas in 1800 een eigen gemeente worden)99 vormt deze heerlijkheid een eilandje in het Heerlense gebied. Deze situatie wordt nog gecompliceerder wanneer de Landen van Overmaas verdeeld worden en Schaesberg Habsburgs blijft, terwijl Heerlen aan de Republiek toekomt.100 De direct ten oosten van deelgebied 5 gelegen kapel boven de Leenderhof is circa 1640 gebouwd door Johan Frederik van Schaesberg.101 De Leenhof zelf vormt een goed voorbeeld van een gesloten hoeve en moet ook tot de middeleeuwen teruggaan. Vanaf de 14e eeuw komt het goed in de Valkenburgse leenaktenboeken voor. Het is steeds in bezit van de bewoners van kasteel Schaesberg. Volgens Habets zou de naam van de hoeve (Leen of Intleen) haar oorsprong vinden in het feit dat deze hoeve niet als kasteel Schaesberg eigengoed was, maar in leen werd gehouden van de heren van Valkenburg (later in die functie opgevolgd door de hertog van Brabant en de Habsburgers).102
96 Willems 1983, 280-285. 97 Peters 1972. 98 Van Mulken 1993, 9. Al in 1388 was iets vergelijkbaar gebeurd aan de westzijde van Heerlen, waar de familie Hoen tzo Broeck een eigen heerlijkheid (Hoensbroek) kreeg. 99 Van Mulken 1972, 7. 100 Wieland 1989, 12-13. 101 Jaarboek oudheidkundig cultuurhistorisch genootschap Landgraaf 2001, 25. 102 Habets 1884, 338 + 1885, 166-167.
LANDGRAAF BINNENRING 29
4 Resultaten van het Inventarisend Veldonderzoek 4.1 Inleiding Archeologisch onderzoek vond tot voor kort in het algemeen plaats nadat bij werkzaamheden in de bodem sporen uit het verleden waren aangetroffen. In veel gevallen restte er voor de archeoloog niets anders dan ‘te redden wat er te redden valt’. Het laatste decennium is het echter gebruikelijk dat voor aanvang van verstorende activiteiten van het bodemarchief een gebied archeologisch onderzocht wordt. Dit hoeft niet direct plaats te vinden door middel van een (volledige) opgraving van een gebied. In de meeste gevallen is dit te tijdrovend en te kostbaar (en vaak ook niet noodzakelijk). Voorafgaand aan een archeologische selectie zijn diverse methoden van onderzoek beschikbaar om een gebied archeologisch in kaart te brengen. Hiervoor is een getrapte aanpak van het onderzoek ontwikkeld waarbij de vindplaatsen eerst worden gekarteerd, vervolgens gewaardeerd en indien noodzakelijk worden opgegraven. Diezelfde stappen zijn gevolgd voor het archeologisch onderzoek aan de Binnenring voor de gemeente Heerlen en Landgraaf. 4.2 Vooronderzoek Tussen september en december 2002 is in opdracht van de gemeente Landgraaf door Bilan een uitgebreid bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van boringen en op enkele terreinen door middel van veldkarteringen. Doel was het vaststellen van eventueel aanwezige archeologische waarden en daaraan gekoppeld het uitbrengen van een advies over een eventueel vervolgonderzoek. Voor het veldonderzoek werden 350 boringen geplaatst met een Edelmanboor (diameter 7 cm). Dit gebeurde binnen het geplande tracé met, waar mogelijk, een bandbreedte van 100 m aan weerszijden daarvan. Op een aantal toegankelijke terreinen in het noorden is verder een veldkartering uitgevoerd. Het tracé loopt door een archeologisch rijk gebied met een bewoningsgeschiedenis vanaf de steentijd tot heden. Acht deelgebieden zijn aangemerkt voor nader onderzoek door middel van proefsleuven. In het noorden (gebied rondom Palemig, deelgebieden 1, 2 en 3) zijn vuurstenen artefacten en Romeinse resten gevonden, die bewoning van het gebied in het neolithicum, de ijzertijd, Romeinse tijd en middeleeuwen bevestigen. In de omgeving van kasteel Schaesberg (deelgebieden 4 en 5) werden Romeinse resten verwacht. Bij kasteel Schaesberg zijn in het verleden aanwijzingen voor een villa aangetroffen, terwijl mogelijk ook nabij de Leenderhof (deelgebied 5) een villa zou kunnen hebben gelegen. Nabij het Kisselsbos (deelgebied 6) was de kans aanwezig resten aan te treffen van de Romeinse weg Boulogne-sur-Mer – Bavay - Tongeren Keulen. In de omgeving waren ook Romeinse sporen te verwachten. In het zuidelijk deel van het tracé (deelgebieden 7 en 8) werd rekening gehouden met akkergronden die vanaf de Romeinse periode zijn ontgonnen. Hier waren sporen uit diverse perioden te verwachten.
30 LANDGRAAF BINNENRING
4.3 Vraagstellingen103 Door middel van het proefsleuvenonderzoek diende te worden nagegaan of en waar zich in de geselecteerde zones met een zekere archeologische verwachting vindplaatsen bevinden en wat hun omvang, aard en datering is. De resultaten van de proefsleuven dienden een goed onderbouwd selectiebesluit mogelijk te worden. Het gebied waarbinnen de proefsleuven op basis van het PvE waren gepland, was breder dan het feitelijke wegtracé.104 Reden voor deze keuze was het verkrijgen van een breder inzicht in de vindplaatsen en bouwstenen aan te dragen voor flankerend beleid aangaande de archeologische waarden in de belendende percelen. De volgende vragen stonden bij het onderzoek centraal: Algemene onderzoeksvragen deelgebieden 5-8 - Zijn in de ondergrond archeologische resten in de vorm van grondsporen of andere resten zoals vuursteenconcentraties aanwezig? - Wat is de aard, omvang, datering en conserveringstoestand van de archeologische resten, grondsporen en structuren? Wat kan in dit verband gezegd worden over de archeologische verwachting in de omgeving van het tracé? - Wat is de ruimtelijke spreiding van de archeologische resten, zowel horizontaal als verticaal/stratigrafisch? - Wat voor een type vindplaatss en off vindplaats patronen kunnen worden onderscheiden en hoe laten deze zich ruimtelijk begrenzen? - Wat is de geologische/bodemkundige opbouw van het onderzoeksgebied? - In welke mate hebben het oudtijdse en recente agrarisch gebruik van het gebied invloed gehad op de conserveringstoestand van de verschillende vindplaatss? - Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig, wat is de vondstdichtheid per vindplaats en hoe is de conserveringstoestand van de diverse vondstcategorieën? - Wat is de fysieke kwaliteit van sporen en vondsten per vindplaats. - Bevatten de proefsleuven sporen met goed geconserveerde paleoecologische of zoöarcheologische resten, al dan niet verbrand of verkoold? Hebben deze resten het potentieel uitspraken te doen over voedseleconomie en/of het natuur- en cultuurlandschap in bepaalde perioden? - Hoe kunnen de aangetroffen vindplaats gewaardeerd worden op basis van de fysieke en archeologisch inhoudelijke kwaliteit? - Wat kan gezegd worden van het (micro)reliëf per deelgebied op basis van de NAP-waarden en bodemkundige fenomenen in de proefsleuven? - Wat kan op basis van de bodemprofielen en vondsten gezegd worden over de ontginningsgeschiedenis van het gebied?
103 Overgenomen uit het PvE (Kortlang 2006). 104 Kortlang 2006.
LANDGRAAF BINNENRING 31
Specifieke vraagstellingen per deelgebied Deelgebied 5. Leenderhof - Is er enige aanwijzing voor een Romeinse villa in de directe omgeving? - Bevatten de proefsleuven informatie over voorlopers van de verder naar het oosten gelegen Leenderhof? Deelgebied 6. Kisselsbos - Zijn er aanwijzingen voor een (Romeinse) weg in de proefsleuven? Zo Ja, hoe manifesteert deze zich? Kan iets meer gezegd worden over de ouderdom van de weg? - Zijn er ook aanwijzingen voor Romeinse bewoning en/of begraving in dit gebied? Deelgebied 7. Het Eikske - In dit deelgebied is in de boringkernen een vermoedelijke cultuurlaag aangetroffen. Wijst deze cultuurlaag op bewoning of op agrarisch gebruik of beide? Kan iets gezegd worden over de ouderdom van deze cultuurlaag? Is deze te relateren aan de in de nabijheid gelegen Romeinse villa (Schaesberg-Overste Hof), ongeveer 1 km ten zuidoosten van deelgebied 7 op de plaats van de huidige renbaan (archiswaarnemingen 38889, 38891, 38892 en 39075)? Deelgebied 8. Kerkraderweg - In dit deelgebied is in de boorkernen een vermoedelijke cultuurlaag aangetroffen. Wijst deze cultuurlaag op bewoning of op agrarisch gebruik of beide? Kan iets gezegd worden over de ouderdom van deze cultuurlaag? Is deze te relateren aan de in de nabijheid gelegen Romeinse villa Heerlerbaan-Bovenste Caumer, circa 750 m ten zuidwesten van deelgebied 8 (archiswaarnemingen 38868, 38949)? Aanbevelingen Naast een waardering van de vindplaatsen, diende het proefsleuvenonderzoek als basis om aan te bevelen welke vindplaatsen in aanmerking komen voor behoud, behoud ex situ of geen nader onderzoek. Hierbij diende rekening te worden gehouden met een eventueel flankerend (rijks, provinciaal- of gemeentelijk) beleid voor bescherming van archeologische waarden in de directe omgeving van het tracé. 4.4 Methodiek Bij de aanleg van de proefsleuven is de bouwvoor machinaal verwijderd (figuur 4.1). Hierna zijn de sleuven (met eventuele lagen onder de bouwvoor) machinaal, maar schavenderwijs tot op het sporenniveau verdiept. De sporen zijn, na handmatig schaven van het vlak, op een vlaktekening getekend op schaal 1:50. Sporen laten zich in het algemeen herkennen als verkleuringen in de natuurlijke ondergrond. Het zijn de restanten van ingegraven palen, gegraven kuilen en greppels, haardplaatsen etc. In de sleuven zijn naast de sporen ook het vondstmateriaal en het bodemprofiel gedocumenteerd. Vondsten zijn, waar mogelijk, per spoor verzameld. Vondstmateriaal zonder sporencontext is in vakken van maximaal 5 x 5 m verzameld.
32 LANDGRAAF BINNENRING Figuur 4.1 Aanleg proefsleuf in deelgebied 6
Bij de aanleg is het vlak onderzocht met een metaaldetector. In de proefsleuven zijn slechts in een beperkt aantal gevallen sporen gecoupeerd of uitgegraven om het karakter te kunnen vaststellen of om daterend materiaal te verzamelen. De reden hiervan is dat in de smalle proefsleuven nog weinig inzicht bestaat in de toewijzing van sporen aan structuren. Om de verspreiding specifieker te karteren en te waarderen zijn in enkele gevallen extra sleuven aangelegd of op strategische plaatsen sleuven verbreed om de aard en begrenzing van sporen(clusters) en eventueel aanwezige structuren te bepalen. De coupes van de sporen zijn getekend op een schaal van 1:10 of, bij grote sporen, schaal 1:20. Sporen en structuren zijn vervolgens gefotografeerd met een digitale camera. Met een Infrarood Theodoliet (IRT) zijn alle metaalvondsten, putwanden, meetbuizen, vlakhoogtes en profielen ingemeten in het landelijke coördinatenstelsel. Om de geologische karakteristieken van het onderzoeksgebied vast te kunnen leggen, zijn er om de 20 m afstand profieltekeningen gemaakt. Deze, doorgaans een meter brede, kolommen zijn getekend op een schaal van 1:20 en gefotografeerd. Gedurende drie weken van veldwerk zijn in totaal 31 proefsleuven aangelegd met een totaaloppervlak van 3495 m2 (figuur 4.2). In de deelgebieden 7 en 8 en een deel van deelgebied 5 was op basis van het PvE voor een verspringend sleuvenplan gekozen in een 25 m grid. Dit betekent dat de raaien waarop de sleuven zijn uitgezet op tussenafstanden van 25 m het terrein doorsneden en dat binnen zo’n raai afwisselend 25 m is opgegraven en 25 m is overgeslagen. Dit gebeurde op een dusdanige wijze dat op dezelfde hoogte waar in de ene raai 25 m werd overgeslagen dit in de raaien aan weerszijden wel werd opgegraven en andersom. In deelgebied 5 (sleuven 26-31; totaaloppervlak van 1093 m2) was oorspronkelijk één rij van verspringend aan te leggen sleuven (26-28) en één doorlopende sleuf daar parallel aan (29) gepland. Op basis van de in de zuidelijke helft van sleuf 29 aangetroffen sporen is na overleg met de directievoerder besloten sleuf 26 uit te breiden.
LANDGRAAF BINNENRING 33
199000
323000
323000
198000
DG5 R=
6.7 40 A=
de ein
77
18
0
V
rk we
DG6
6666
V
V ei e nd we rk
V
0 0 23 18 % A= =% R
DG6
322000
322000
P25
P20 943
DG7 P21
P22
321000
321000
P23
P24
24
0
100m
DG8
198000
199000 350
V
23 9
DG8
24 1
349
DG5
302
303 306
24 3
1175
713
24 5
P1
Ke rkr ad
1176
P29 er we g
P28
P3 1208
1209
P2
P4
P27 rk
V
einde we
P14
P31
P5
P29 P26 3475
P30
P6
P13
40m
0
718
P12
P7
DG7 700
P17 699
P11
P16
P8
P18 Zw ar Zw t ar 5 t5
P10
P9
P15 P19 694
einde
100m
werk
0
Figuur 4.2 Overzicht proefsleuven per deelgebied
100m
V V
0
34 LANDGRAAF BINNENRING
Door middel van de sleuven 30 en 31 kon de aangetroffen vindplaats over de breedte van het tracé gewaardeerd worden. Op basis van de zo verkregen resultaten kon een goed onderbouwd advies aangaande de hier aangetroffen archeologische waarden opgesteld worden. In deelgebied 6 (sleuven 20-25; totaal 770 m2) is afwijkend van de overige deelgebieden in het PvE niet gekozen voor het aanleggen van sleuven in een verspringend grid, maar is één doorlopende put gepland. Reden hiervoor was dat hier de Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Tongeren werd verwacht, en die (gezien de gemiddelde breedte van 6-7 m voor het Romeinse wegdek) in een verspringend grid gemist zou kunnen worden. Binnen de zone met de hoogste verwachting is de sleuf over de gehele lengte 4 m breed aangelegd. Verwacht werd dat de weg door het hier aanwezige brede droogdal het plateau op zou lopen. Nadat de weg niet in het centrale deel van het dal was aangetroffen, is in samenspraak met de directievoerder105 besloten de sleuf naar het noorden en zuiden zodanig uit te breiden dat het hele mondingsgebied van het droogdal afgedekt zou zijn. Daarbij is ervoor gekozen deze sleuven slechts 2 m breed te maken. Omdat het tracé door enkele kruisende riolen doorsneden wordt, moest de aslijn van de sleuf enkele keren verplaatst worden in deelgebied 6. Tenslotte zijn ter hoogte van de profielen en elders in de put op regelmatige tussenafstanden nog 1,5 m diepe boringen vanuit het sporenvlak gezet. De boringen dienden om de bodemkundige situatie ter plekke te bepalen en om de mogelijkheid uit te sluiten dat er sporen van een Romeinse weg verborgen ligt onder een uitzonderlijk dik colluvium. In deelgebied 7 (sleuven 15-19; totaal 472 m2) is een verspringend sleuvenplan in een 25 m-grid gegraven. Put 17 is vanwege de aanwezige perceelsgrens met struiken en bomen erlangs in samenspraak met de directievoerder iets verder naar het zuiden geplaatst dan aangegeven was in het PvE. In het PvE was in principe uitgegaan van drie raaien proefsleuven, tenzij de resultaten van de eerste sleuven geen aanleiding gaven tot het graven van sleuven op een derde raai. In het veld is in samenspraak met directievoerder en opdrachtgever op basis van het feit dat er geen archeologische indicatoren in de sleuven waren aangetroffen, besloten de geplande derde raai verder niet te onderzoeken. In deelgebied 8 (sleuven 1-14, totaal 1160 m2) is een verspringend sleuvenplan in een 25 m-grid gegraven. Alleen de meest noordelijke sleuven (1 en 3) zijn in navolging van het PvE op iets afwijkende afstanden aangelegd om de ruimte binnen de hier gelegen grenzen van het deelgebied optimaal te benutten. Gezien de Romeinse sporen en vondsten in de proefsleuven van deelgebied 5, waren ook archeologisch waardevolle resten te verwachten op de geplande showroomlocatie van het tankstation direct ten westen ervan. In overleg met de eigenaar, de gemeente en directievoerder is daarom besloten hier een proefsleuf (put 38) te graven conform de richtlijnen van het voornoemde proefsleuvenonderzoek in het PvE. In totaal bedraagt het onderzochte oppervlak op de showroomlocatie 150 m2.
105 Werkoverleg op locatie met de directievoerder d.d. 14-3-2006.
LANDGRAAF BINNENRING 35
4.5 Resultaten deelgebied 5 In deelgebied 5 zijn in totaal zes proefsleuven gegraven met een totaal oppervlak van 1093 m2 (figuur 4.3). Op deze locatie werd op basis van het vooronderzoek een Romeinse vindplaats, mogelijk zelfs een villa verwacht. Reden hiervoor was deels de landschappelijke ligging en afstand tot reeds bekende villa’s, deels de vondst van één fragment mogelijke terra sigillata. 4.5.1 Sporen en structuren Tijdens het proefsleuvenonderzoek is in het uiterste zuiden van deze locatie over een lengte van ruim 60 m direct ten noorden van de Heerlenseweg een vindplaats aangetroffen. Deze vindplaats is aan de noordzijde goed te begrenzen door een circa 3,5 m brede greppel ten zuiden waarvan alle sporen zijn aangetroffen. Naar het oosten en westen (waar in een boring buiten het tracé een Romeinse scherf is gevonden106) loopt de vindplaats waarschijnlijk buiten het plangebied door. Aan de oostzijde wordt echter al snel het droogdal bereikt waarin de Leenderhof ligt. Deze lijkt een goede natuurlijke begrenzing van de vindplaats te vormen. Het is onduidelijk of de vindplaats aan de zuidzijde begrensd wordt door de huidige Heerlenseweg of doorloopt aan de overzijde daarvan. Tussen de Heerlenseweg en de gekarteerde greppel is een losse spreiding van enkele kuilen, paalsporen en keienconcentraties (de zogenaamde ‘poeren’ die als fundering van palen dienden) gevonden en een verzameling sporen die duidelijk de resten van een bouwwerk vormen. De Romeinse sporen zijn aangetroffen op 40-50 cm onder het maaiveld (10 cm diep in de Bt-laag), tussen 115,50 m + NAP in het noordoosten en 116,50 m + NAP in het zuidwesten. In proefsleuf 29 zijn op 8,4 m uit elkaar twee ONO-WZW georiënteerde lijnen van zowel paalkuilen als uit grind en mergelblokken opgebouwde poeren gevonden op circa 115,80 m + NAP (figuur 4.4). Deze Romeinse sporen zijn goed geconserveerd, getuige de paar gezette coupes. De greppel in het noorden blijkt 60 cm diep te zijn onder de 30 cm dikke bouwvoor. Eén van de paalsporen van het bouwwerk blijkt 25 cm diep ten opzichte van het sporenvlak. De sporen geven duidelijk de wanden aan van een gebouw waarbinnen enkele sporen zijn gevonden van dakdragende constructie-elementen. Een dergelijke combinatie van hout- en steenbouw duidt op een geromaniseerde bouwwijze, hetgeen goed overeenkomt met de datering geleverd door het vondstmateriaal (zie paragraaf 5.6.3). Opvallend is dat in proefsleuf 29 duidelijk twee wanden van één gebouw met enkele daarbinnen gelegen staandersporen zijn gevonden, maar daarbuiten de hoeveelheid sporen vrij gering is. Circa 20 m ten noorden van dit gebouw zijn nog enkele sporen, waaronder een poer, gevonden die mogelijke een tweede, kleinere (?) structuur aangeven. In de parallel hieraan gelegen westelijke sleuf zijn slechts enkele mogelijke randen van sporen aangetroffen. Op deze locatie is nog een groep paalsporen aangetroffen die op zeker een drietal lijnen (Z-N) liggen. Deze sporen hebben een zeer losse, nog niet ingeklonken en nog niet gebioturbeerde vulling en komen in het profiel uit de bouwvoor. De lijnen van sporen zullen de weerslag zijn van een aantal hekwerken die nog niet zeer lang verdwenen zijn. Een datering vóór 1800 wordt zeer onwaarschijnlijk geacht. 106 Boring 155; Kluiving & Debunne 2003, 47.
36 LANDGRAAF BINNENRING 198000
322850
322850
#
Put 29
Put 27
Put 31
3
4
5
6
322800
322800
999
999
Put 29
Put 26 0
10m 10
9
13
Spoor/Structuur Romeinse tijd
8 7
11
16
Vermoedelijk vervolg structuur Romeinse tijd
12
15
14 19
2018 21 22 23 26 24
Poer Romeinse tijd
25
7
Spoor Late Middeleeuwen
Put 30
27
6
(sub)Recent Spoor datering onbekend 2 5
3
4
1 198000
Figuur 4.3 Overzicht sporen in deelgebied 5 tijdens het proefsleuvenonderzoek
LANDGRAAF BINNENRING 37
Eén van de hekwerken bleek in het veld ook de scheidingslijn tussen gras en boompjes in het huidige gebruik te volgen en moet dus met het huidige perceleringssysteem samenhangen. Op de kadastrale kaart van 1821 (www. dewoonomgeving.nl) is hier nog een ongedeelde beemd te zien, maar op een kaart uit het midden van de 19e eeuw is op deze locatie een grens van de akkers rond de Leenhof zichtbaar.
Figuur 4.4 Overzicht vlakhoogte per deelgebied
deelgebied 6
deelgebied 5 322900
322450
125.5
116.6 116.4 116.2 116 115.8 115.6 115.4 115.2 115 114.8 114.6 114.4 114.2 114 113.8 113.6 113.4 113.2 113 112.8 112.6
322880
125 124.5
322860
322400
124 123.5
322840
123
322350
122.5
322820
122 121.5
322800
322300
121
322780
120.5 120 119.5 119 197960
deelgebied 7
197980
198000
198020
deelgebied 8 149.4 149.3 149.2 149.1 149 148.9 148.8 148.7 148.6 148.5 148.4 148.3 148.2 148.1 148 147.9 147.8 147.7 147.6 147.5 147.4
146
145.9
321750
145.85
320950
145.95
321760 321740
145.75
320900
145.8
321730
145.7
321720
145.6
320850
145.65
145.55
321700
145.45
320800
321710
145.5
145.4
321690
145.35
321680
145.3 145.25 145.2 198750
198760
198770
198780
198790
198800
320750
321770 321780
198200 198220 198240 198260 198280 198300 198320 198340 198360 198380 198400
198850
198900
198950
199000
38 LANDGRAAF BINNENRING
4.5.2 Vondsten Het proefsleuvenonderzoek van de binnenring heeft in totaal 219 vondsten opgeleverd (tabel 4.1 en bijlage 1). De meeste vondsten (n=218) van het proefsleuvenonderzoek zijn afkomstig van deelgebied 5. Ze zijn over het algemeen verzameld bij de aanleg van het vlak. Een klein deel is geborgen bij het couperen van sporen. De anorganische vondsten van aardewerk en steen zijn goed geconserveerd. Het relatief kleine formaat van de scherven duidt wel op een hoge fragmentatiegraad. De hoge fragmentatie is mogelijk deels het gevolg van de machinale aanleg van de proefsleuven. Het is echter aannemelijk dat de fragmentatie grotendeels ook al in de Romeinse tijd heeft plaatsgevonden: voorwerpen zijn vermoedelijk na gebruik afgedankt en als afval op het erf gegooid en betreden. De vondst van een groot wrijfschaalfragment geeft overigens aan dat in de sporen ook completere objecten zijn te verwachten. Gebouwen kunnen zelfs intacte potten bevatten die als bouwoffer op de bodem van een paalkuil zijn gedeponeerd.107 Het aardewerk is met 149 stuks (68 %) de grootste vondstcategorie (tabel 4.1). Het merendeel dateert uit de Romeinse tijd. Het aardewerk bestaat onder andere uit een grote rand van een wrijfschaal, fragmenten van geverfde, deels met zand bestrooide bekers, terra sigillata en gladwandig aardewerk. Naast vaatwerk zijn fragmenten van keramisch bouwmateriaal gevonden (n=10 van deelgebied 5). In enkele gevallen zijn nog vormen van dakpannen te herkennen. Het aardewerk en het bouwpuin duiden op een datering in de Midden-Romeinse tijd. Het ontbreken van vroeg- en laatRomeins aardewerk lijkt voorlopig te wijzen op een datering tussen 75 en 175 na Chr.108 Ook andere vondstcategorieën zijn vertegenwoordigd op de vindplaats. De aantallen zijn echter gering (tabel 4.1). De categorie steen telt in totaal 42 stuks. Tussen de stenen vallen enkele fragmenten tefriet op die vermoedelijk afkomstig zijn van maalstenen (zie paragraaf 5.9). Het metaal (n=4) bestaat hoofdzakelijk uit spijkers of nagels. Deze gecorrodeerde voorwerpen zijn aangetroffen met de metaaldetector in de noordelijke Romeinse greppel. Het vierde metaalobject is een slak, gevonden bij de aanleg van het vlak. Tenslotte heeft het proefsleuvenonderzoek ook twee kleine fragmenten (<8 g) verbrand bot opgeleverd. Eén van de fragmenten is afkomstig uit de noordelijke, Romeinse greppel. Het andere fragment is ontdekt bij de aanleg van het vlak. Het bot is, ondanks de hoge fragmentatie, matig tot redelijk geconserveerd in de leembodem.
deelgebied
aantal
gewicht (g)
aardewerk/verbrande klei
5
149
1588,8
steen
5
42
997,1
bot
5
2
11,7
5,6
22
931,9
bouwmateriaal metaal ijzer/slak totaal
5
4
24,9
219
3554,4
107 Zie bijvoorbeeld Bloemers 1978. 108 De datering berust op een scan van het materiaal door aardewerkspecialist drs. J. de Bruin (Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden).
Tabel 4.1 Vondstcategorieën van het proefsleuvenonderzoek
LANDGRAAF BINNENRING 39
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn bij het couperen geen veelbelovende (humeuze, vochtige of houtskoolrijke) sporen aangetroffen die in aanmerking komen voor botanisch onderzoek. Het is dan ook onduidelijk wat de conservering is van dit organisch materiaal op de Romeinse vindplaats. 4.5.3 Conclusie Uit voorgaande analyses is duidelijk sprake van een relatief schone en kleinschalige Romeinse vindplaats waarop enkele (post-)middeleeuwse sporen zijn gegraven die het inzicht in de opbouw van de Romeinse vindplaats echter nauwelijks lijken te verstoren. Het karakter van de Romeinse vindplaats lijkt bijzonder te zijn door de geromaniseerde bouwwijze, hetgeen een extra betekenis kan krijgen indien blijkt dat de vindplaats langs de Romeinse weg heeft gelegen (het zou dan om het noordelijke tracé als vermeld in paragraaf 3.2 gaan). Indien daadwerkelijk sprake is van een kleinschalige geromaniseerde nederzetting langs de Romeinse heerbaan is het aantal parallellen hiervoor in de wijde omgeving gering. Zelfs op het best onderzochte traject van een Romeinse heerbaan ten noorden van de Alpen (het verlengde van de Romeinse weg die door Heerlen en Landgraaf liep en ten oosten van Jülich in het kader van de bruinkoolwinning over meerdere kilometers is gevolgd) bestaat hier slechts een enkele parallel voor.109 Op basis van deze gegevens is de vindplaats hoog gewaardeerd, en aangezien bescherming niet tot de mogelijkheden behoorde is een opgraving geadviseerd. Deze opgraving is inmiddels uitgevoerd, zodat op de interpretatie van de vindplaats verderop in dit rapport dieper zal worden ingegaan (zie hoofdstuk 5). 4.6 Resultaten deelgebied 6 In deelgebied 6 zijn in totaal zes proefsleuven gegraven met een totaaloppervlak van 770 m2 (figuur 4.2). Op deze locatie is vrijwel de maximale sleuflengte als opgenomen in het PvE aangelegd (in totaal is 320 m van het tracé door middel van proefsleuven onderzocht). In het centrale deel is de proefsleuf 4 m breed (proefsleuf 20), aan de uiteinden is in overeenstemming met de resultaten van het overleg op locatie met de directievoerder d.d. 14-3-2006 de proefsleuf 2 m breed gehouden (proefsleuven 21-25). De proefsleuven zijn vanwege de aanwezigheid van enkele rioolleidingen enkele malen versprongen. Op deze locatie werd de Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen vermoed. Deze is vanuit Heerlen te volgen tot aan de Voskuilenweg op circa 700 m ten westen van deelgebied 6. Op het einde van het bekende deel van het tracé blijkt de weg een lichte bocht naar het zuiden te maken en zou het tracé recht op de steilrand van het Kisselsbos aflopen (vergelijk paragraaf 3.2). De weg zou deze steilrand precies op de plek bereiken waar een breed uitwaaierend droogdal van het plateau afkomt. Dit droogdal met de erdoorheen lopende veldweg is op 19e-eeuwse topografische kaarten goed te zien.110 Opvallend is daarbij dat de naam Kisselsbos en Kisselsweg op de kadasterkaart van Heerlen als Kieselswegh is geschreven, hetgeen de verleiding uiteraard zeer groot maakt dat hier de kiezelbaan van de Romeinse weg heeft gelopen. 109 Vergelijk paragraaf 3.2. 110 Zie onder andere Wolters-Noordhoff atlasprodukties, 1992: Grote historische provincieatlas 1:25.000 – Limburg 1837-1844, Groningen, 100; www.dewoonomgeving.nl
40 LANDGRAAF BINNENRING
4.6.1 Sporen De diepte van het sporenvlak was beduidend dieper dan voorspeld door Bilan. Bilan gaat namelijk uit van een bouwvoor van 40 cm.111 Het aangetroffen sporenvlak bevond zich echter onder een meestal 60-70 cm dikke recent verstoorde laag waarin een bouwvoor was ontwikkeld. Slechts aan de uiteinden van het plangebied was deze daadwerkelijk circa 40 cm dik. Daaronder bevond zich nog een sterk gehomogeniseerde ooivaaggrond, waardoor het leesbaar vlak pas op 70-100 cm diepte was aan te leggen. Dit betekende een veel groter aantal kubieke meters grondverzet dan oorspronkelijk verwacht. Op basis van het vooronderzoek door Bilan werd in dit deelgebied de Romeinse weg Keulen – Boulogne-sur-Mer verwacht.112 Zoals voornoemd, leek de bodemopbouw op deze locatie in eerste instantie aangetast te zijn. Na een nauwkeurige bestudering van de profielen, waarvoor een diep bodemkundig profiel is aangelegd en op verschillende plekken tot 1,5 m diepte onder het vlak is geboord (in ieder geval ter hoogte van ieder gedocumenteerd profiel, maar deels ook daartussen waar er veranderingen in het vlak zichtbaar waren), lijkt er toch sprake te zijn van een redelijk intacte bodemopbouw. De bovenste 30-40 cm (onder de recent verstoorde toplaag) leverde door homogenisatie geen spoorzichtbaarheid op. Deze intacte bodemopbouw is een belangrijk gegeven, aangezien in dit deelgebied de verwachte Romeinse weg niet is aangetroffen. Doordat nu aannemelijk kan worden gemaakt dat het profiel niet zeer sterk is afgetopt, is het vrijwel onmogelijk dat de zwaar gefundeerde Via Belgica hier gemist zou zijn. In de qua kleur gehomogeniseerde laag zou immers een grindpakket wel herkenbaar moeten zijn geweest. In de voornoemde diepe boringen zijn echter geen verdere belangrijke overgangen en zeker geen grindpaketten aangetroffen. Op basis van de gegevens van het proefsleuvenonderzoek kan een tracé van de Romeinse weg door het Kisselsbos derhalve als zeer onwaarschijnlijk gekwalificeerd worden. 4.6.2 Vondsten Naast één losse scherf van een slibversierd roodbakkend bord (circa 16e/17e eeuw) en recent puin uit de toplaag, is in dit deelgebied alleen een los fragment van een dakpan gevonden die mogelijk uit de Romeinse tijd dateert (tabel 4.1 en bijlage 1). Het fragment is ontdekt in de toplaag van de leembodem bij de aanleg van het vlak, in het noordwesten van proefsleuf 20. 4.6.3 Conclusie en aanbeveling Het proefsleuvenonderzoek van deelgebied 6 heeft tegen de verwachting in geen sporen of vondsten opgeleverd van een weg of andere structuren uit de Romeinse tijd. Er gelden dan ook geen verdere restricties voor de wegaanleg. 4.7 Resultaten deelgebied 7 In deelgebied 7 zijn in totaal vijf proefsleuven gegraven met een totaaloppervlak van 472 m2 (figuur 4.2). Op deze locatie werd op basis van het booronderzoek van Bilan een radebrikgrond verwacht met onder de 111 Kluiving & Debunne 2003. 112 Kluiving & Debunne 2003, 47.
LANDGRAAF BINNENRING 41
30-40 cm dikke bouwvoor een mogelijke oude opgebrachte / omgeploegde laag tussen de 30-80 cm diepte. Deze laag zou het resultaat kunnen zijn van beakkering vanaf de Romeinse tijd.113 Het was echter ook mogelijk dat deze laag als uitspoelingshorizont moest worden geïnterpreteerd. 4.7.1 Sporen en vondsten Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek kan geconcludeerd worden dat de laatste interpretatie de juiste is. Onder de 2030 cm dikke bouwvoor werd namelijk een dunne uitspoelingslaag (voorheen A2-horizont genoemd, tegenwoordig E) aangetroffen. Hieronder kon het vlak op 50-60 cm onder maaiveld, hoog in de Bt-horizont, aangelegd worden. In enkele profielen lijkt er wel sprake te zijn van een uitspoelingslaag die in een afgetopte Bt is gevormd, waardoor er wel sprake kan zijn van enige erosie. Ondanks deze mogelijke erosie is echter duidelijk sprake van een goede conservering van het bodemprofiel. Ten noorden van dit terrein is tijdens eerder booronderzoek een handgevormde, mogelijk inheems-Romeinse, scherf gevonden.114 Toch zijn er geen archeologische indicatoren op deze locatie gevonden tijdens het proefsleuvenonderzoek. Er zijn dus geen positieve aanwijzingen voor een Romeinse akkerlaag. 4.7.2 Conclusie en aanbeveling Archeologische sporen en vondsten uit de Romeinse tijd (of andere perioden) ontbreken. Deelgebied 7 kan derhalve als archeologisch ‘leeg’ worden beschouwd. Er is op basis van de nu beschikbare gegevens geen reden het terrein niet voor de wegaanleg vrij te geven. 4.8 Resultaten deelgebied 8 In deelgebied 8 zijn in totaal veertien proefsleuven gegraven met een totaaloppervlak van 1160 m2 (figuur 4.2). Op deze locatie werd op basis van het booronderzoek van Bilan een radebrikgrond verwacht met onder de 30-40 cm dikke bouwvoor een mogelijke oude opgebrachte / omgeploegde laag tussen de 30-80 cm diepte. Deze laag zou het resultaat kunnen zijn van beakkering vanaf de Romeinse tijd.115 4.8.1 Sporen en vondsten Tijdens het proefsleuvenonderzoek bleek de veronderstelde akkerlaag een vies-grijs pakket dat over het hele terrein ligt. De dikte hiervan is dieper dan in het PvE was omschreven, zodat het vlak op 50-130 cm diepte is aangelegd. Hieronder kwam op het grootste deel van het terrein een goed bewaarde Bt-horizont te voorschijn. Het grijze pakket bevindt zich onder de 20-30 cm dikke bouwvoor en is aan de onderzijde scherp begrensd. In het vlak zijn op dat scherpe grensvlak nog halen van een machinebak en sporen van een tandenbak zichtbaar. Daarnaast zijn door de hele laag tot enkele centimeters boven het vlak recente stoeptegels, paaltjes, bakstenen, puin, en dergelijke aangetroffen. Op basis van deze gegevens kunnen we niet anders concluderen dan dat deze laag het resultaat is van 20e-eeuwse machinale grondingrepen, bv. in het kader van de aanleg van de belendende woonwijken met omringende geluidswallen. 113 Kluiving & Debunne 2003, 44-50. 114 Boring 197; Kluiving & Debunne 2003, 48. 115 Kluiving & Debunne 2003, 44-50.
42 LANDGRAAF BINNENRING
Het reliëf van deelgebied 8 vertoonde ook sporen van verstoring. Het sterke verval leek niet natuurlijk, gezien het hoogteverloop op belendende terreinen. In het zuidoosten van het terrein waren aan het oppervlak vreemde depressies zichtbaar die wezen op vergraving. In dit deel van het terrein was het vlak dan ook alleen in de C-horizont aan te leggen. Hier was dus weinig hoop op een goed geconserveerd sporenvlak. Resten van eventuele diepe sporen of andere pre-20e-eeuwse archeologische indicatoren ontbraken. Ook de rest van het deelgebied heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd. Indien hier ooit Romeinse akkers hebben gelegen, dan zijn hiervan geen sporen bewaard. 4.8.2 Conclusie en aanbeveling Archeologische sporen en vondsten uit de Romeinse tijd (of andere perioden) ontbreken. Deelgebied 8 kan derhalve als archeologisch ‘leeg’ worden beschouwd en hoewel er natuurlijk altijd een geïsoleerd graf, schuurtje of depot kan liggen, is er op basis van de nu beschikbare gegevens geen reden het terrein niet voor de wegaanleg vrij te geven.
LANDGRAAF BINNENRING 43
5 Resultaten van het Definitief Onderzoek 5.1 Inleiding Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek was de verwachting hoog dat in deelgebied 5 en de flankerende percelen een vindplaats met één of meerdere structuren uit de Romeinse tijd aanwezig zou zijn. Hierbij werd ook rekening gehouden met eventuele resten van een Romeinse weg, alhoewel een meer zuidelijke ligging meer voor de hand ligt (zie hoofdstuk 4). Daarnaast was de verwachting dat er nog enkele middeleeuwse sporen in het plangebied aanwezig zouden zijn die vermoedelijk verband houden met de “Leenhof”, ten oosten van de geplande putten. De vindplaats is onderzocht tijdens een opgraving in deelgebied 5 van de Binnenring en tijdens een proefsleuvenonderzoek op het aangrenzende terrein (showroomlocatie) van het tankstation Total/Auto AZ in het westen. De resultaten van beide onderzoeken worden in dit hoofdstuk besproken. 5.2 Vraagstellingen Het PvE voor het Definitief Onderzoek (DO) in deelgebied 5 is naar aanleiding van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek opgedeeld in de Romeinse nederzetting (A) en de middeleeuwse vindplaats (B). Daarnaast zijn er nog vragen geformuleerd voor een proefsleufonderzoek ten westen van de opgravingslocatie (C). A Romeinse nederzetting De opgraving is gericht op het opgraven, analyseren en faseren van de sporen en structuren, om inzicht te krijgen in de interne structuur van de Romeinse nederzetting en de constructie van de aangetroffen gebouwen. De volgende vragen stonden bij het onderzoek centraal: - Wat is de aard, omvang, datering en de fysieke kwaliteit van de archeologische resten, grondsporen en structuren? Wat kan in dit verband gezegd worden over de archeologische verwachting in de omgeving van het tracé? - Wat is de begrenzing van de nederzetting binnen de werkruimte van het wegtracé van deelgebied 5? Vormt de greppel met Romeins aardewerk die is aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek de noordelijke begrenzing van de nederzetting of de begrenzing van een erf binnen de nederzetting? - Wat is de ruimtelijke spreiding van de archeologische resten binnen de nederzetting? Zijn er functionele verschillen en ruimtelijke relaties te bepalen tussen de sporen en structuren? Wat is de structuur en de fasering van de nederzetting? - Welke typen structuren zijn te onderscheiden binnen de nederzetting (zoals woongebouwen, bedrijfsgebouwen, schuren, waterputten, kuilen, nederzettingsgreppels en erfgreppels)? Wat is hun onderlinge relatie? - Welke typen bouw- en constructiemethoden zijn te onderscheiden binnen de (gebouwen) van de nederzetting? Passen deze in een inheemse of in een (meer) geromaniseerde context? - Tot wat voor type nederzetting behoort de vindplaats? Behoren de sporen en structuren tot een rurale nederzetting, zoals het vooronderzoek doet vermoeden, of tot een villacomplex? - Zijn de sporen en structuren te relateren aan de Via Belgica?
44 LANDGRAAF BINNENRING
- Zijn er aanwijzingen voor een relatie met de villae in de regio? - Wat is de geologische/bodemkundige opbouw van het onderzoeksgebied? - Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig, wat is de vondstdichtheid en wat is de conserveringstoestand van de diverse vondstcategorieën? Zijn op grond van de aard en de ligging van de vondsten functionele verschillen en ruimtelijke relaties te bepalen tussen de sporen en structuren? Getuigen de vondsten van een inheemse traditie of van een meer geromaniseerde leefwijze met Romeinse gebruiken en importmaterialen? - Hoe zag het landschap van de nederzetting eruit? Hoe zag de voedseleconomie van de bewoners eruit (veeteelt en landbouw)? B Middeleeuwse vindplaats - Wat is de aard, omvang, datering en conserveringstoestand van de archeologische resten, grondsporen en structuren? Wat kan in dit verband gezegd worden over de archeologische verwachting in de omgeving van het tracé? - Behoort het (tijdens het vooronderzoek) aangetroffen middeleeuws spoor tot een vindplaats- of een off-vindplaats fenomeen? Tot welke type (off)vindplaats behoren de sporen? - Indien de vindplaats een middeleeuwse nederzetting betreft, tot wat voor type nederzetting behoort deze dan? - Wat is de relatie met de Leenderhof in de directe omgeving (oostzijde van) deelgebied 5. C Proefsleuf ten westen van de opgraving (showroomlocatie van het tankstation Total/Auto AZ) - Wat is de aard, datering en spreiding van de aangetroffen sporen? - Maken de sporen deel uit van de inheems Romeinse nederzetting die meer oostelijk onderwerp van onderzoek is? - Wat betekent dit voor de spreiding van de archeologische sporen in het voorgenomen plangebied ten behoeve van de showroomlocatie? 5.3 Methodiek Tijdens de opgraving is de documentatie volgens eenzelfde werkwijze vastgelegd als tijdens het proefsleuvenonderzoek. Alle grondsporen zijn ingetekend op schaal 1:50. Vervolgens zijn alle sporen gecoupeerd en zijn de coupes gefotografeerd en ingetekend. Anders dan gebruikelijk is tijdens een IVO, waar doorgaans een selectie van de sporen wordt afgewerkt, zijn tijdens de opgraving alle sporen gecoupeerd. Tijdens het veldwerk van het DO zijn gedurende 11 dagen 7 werkputten (1880 m2) op het opgravingsterrein van deelgebied 5 gegraven (figuur 5.1). Bij de aanleg van de putten bleek dat de sporen van structuur 2 meer oostelijker verspreid waren dan op basis van het proefsleuvenonderzoek werd verwacht. Deze oostelijke zone van het terrein bleek bovendien afgedekt te zijn door een laag colluvium afkomstig van de hoger, westelijker gelegen delen. Bij de aanleg van de putten moest hier dan ook meer volume grond worden verwijderd, dan vooraf was verwacht. De vlakdiepte varieerde van 20 cm in het westen tot 100 cm onder maaiveld.
LANDGRAAF BINNENRING 45
198000
Figuur 5.1
322900
322900
Overzicht proefsleuven en opgravingsputten (32-37) en locatie profiel (rood)
28
29
P34
27
P33 P35
322800
322800
31
P38
P36 P32 26
N P37 0
30
25m
198000
Put 32 Put 32 (ongeveer 41 bij 12,5 m) is als eerste aangelegd op de locatie waar tijdens het proefsleuvenonderzoek al sporen van een vermoedelijke structuur waren aangetroffen. Aangezien de structuur in het oosten buiten het plangebied doorliep, moest de put in twee fasen aangelegd worden. Na toestemming van de eigenaar mochten de werkzaamheden in dat gedeelte van het perceel toch voortgezet worden. De put kenmerkt zich door een glooiend verloop van west naar oost, waarbij halverwege de put de sporen afgedekt worden door een, naar het oosten toe, dikker wordende laag colluvium. Put 33 en 34 Put 33 (ongeveer 26 bij 10 m) lag geheel in het noordelijke gedeelte van het plangebied en bevat een greppel. Om het verloop van deze greppel te vervolgen is put 34 (8 bij 2m) aangelegd.
46 LANDGRAAF BINNENRING
Put 35 Put 35 (ongeveer 40 bij 20 m) bevat een tweede structuur die geheel binnen de putgrenzen kon worden blootgelegd. De conservering van de sporen is aanzienlijk minder dan in put 32. Ook hier is duidelijk te zien dat in het westelijke gedeelte van het plangebied het bodemprofiel is ‘onthoofd’ en in het oostelijke gedeelte de sporen worden afgedekt door een laag colluvium (zie figuur 2.4). Put 36 Put 36 (ongeveer 18 bij 10 m) ligt tussen put 32 en 35 in en bevat nagenoeg geen sporen. Slechts enkele boomvallen zijn in het vlak herkend. Put 37 Deze put ligt geheel ten zuiden van het plangebied. Naast enkele recente verstoringen waren enkele sporen zichtbaar. Deze bleken voornamelijk van natuurlijke oorsprong en kunnen het beste omschreven worden als met colluvium gevulde depressies. 5.4 Sporen en structuren Gedurende het onderzoek zijn in totaal zeven werkputten aangelegd. Daarbij is een gebied ontgraven van ongeveer 63 bij 52m (2040 m2). Het betreffen de percelen die verstoord worden door de aanleg van de binnenring. Een deel van structuur 2 bevond zich op particulier terrein. Met toestemming van de eigenaar kon put 35 doorgetrokken worden waardoor de hele structuur onderzocht kon worden. Hetzelfde geldt voor het oostelijke deel van de greppel (put 34) die op dit perceel nog gevolgd kon worden. De sporen concentreerden zich voornamelijk in de putten 32, 33 en 35 (figuur 5.1). Drie concentraties van sporen blijken te herleiden te zijn tot twee structuren, een greppel en een kuil (figuur 5.2). 5.4.1 Huis 1 Vorm Huis 1 ligt in het zuidelijke gedeelte van het opgravingsterrein, in put 32. De structuur is ONO-WZW georiënteerd en meet 24,0 m bij 8,3 m. De structuur bestaat uit 28 wandpalen en vier middenstaanders (figuur 5.3). De meeste wandpalen zijn gefundeerd op nog een slechts enkele centimeters dik pakket grind, zogenaamde poeren, en zijn dus niet in de grond ingegraven (figuur 5.4). Opvallend is dat ook de diepe paalsporen van de vier middenstaanders en van twee halverwege het huis gelegen zeer diep (sommige wel 80 cm) gefundeerde wandpalen vol zijn gestort met grind en grote stenen (met name mergel en maaskeien). Deze wandpalen staan in het westelijke deel dichter op elkaar dan in het oostelijk deel. De onderlinge afstand varieert in het westen van 1,1 m tot 2,5 m, terwijl deze afstand in het oosten tussen de 2,25 m en 3,4 m ligt. De scheiding tussen oost- en westdeel wordt gevormd door een ingangspartij met een breedte van 3,6 m (figuur 5.3). Ten westen hiervan bevinden zich zeer diep ingegraven en met grind opgevulde paalsporen. In het westelijk deel van het huis is duidelijk in het vlak te zien dat een wandgreppel rondom de structuur heeft gelopen waarin de wandpalen zijn gefundeerd (figuur 5.5). Aangezien in
LANDGRAAF BINNENRING 47
197980
198000
198020
198040
198020
198040
322820
322820
197960
322800
322800
Huis 2
197960
0
322780 322760
322760
322780
Huis 1
10m
197980
198000
Figuur 5.2 Overzicht sporen in plangebied 5 tijdens het Definitief Onderzoek
het westelijk deel de bodemopbouw beter bewaard is, zijn de sporen hier ook beter geconserveerd. In het oostelijk deel van de structuur, dat sterker te lijden heeft gehad van de erosie langs de rand van het droogdal, zijn de sporen van de wandpalen nog slechts enkele centimeters diep in de coupe te herkennen (figuur 5.3). Herbouwfase Eén van de redenen waarom in het westelijk deel de wandpalen dichter op elkaar staan, lijkt te liggen in het feit dat hier twee soorten wandpalen voorkomen. Aan de ene kant gaat het om de door de hele plattegrond voorkomende, relatief ondiepe, met grind gevulde poeren. Aan de andere kant komen hier echter ook enkele diepere, grijze paalkuilen voor die niet met grind gevuld zijn, maar met leem (sporen 32.32, 32.62, 32.53 en 32.63, mogelijk ook 32.55 en 32.16, figuur 5.3). In de noordelijke wand liggen beide typen sporen los van elkaar, om en om in de wand.
48 LANDGRAAF BINNENRING
83 29
30
57
31 32
60
61
51
79 80 82
53 33 26
35 49
48 47
64 20
46
77 76
65
78
84
fase 1 fase 2 fase 1+2
11
71
41
40 18
72
75
42 19
7
15
70
66
67 68
39 8
73
45 22
21
6
ingang
74
36 13 14 63 16 17
69
33 0
5m
Figuur 5.3 Huis 1 in fasen met bijhorende dieptes van de sporen
Figuur 5.4 Vlakoverzicht oostelijk gedeelte huis 1 met poeren ( gezien vanuit het zuidoosten)
LANDGRAAF BINNENRING 49 Figuur 5.5 Twee fasen in sporencoupes huis 1
50 LANDGRAAF BINNENRING
In de zuidelijke wand zijn echter enkele oversnijdingen zichtbaar. Daarbij blijkt de poer steeds de diepere wandpaal te oversnijden. Dit betekent dat de grote hoeveelheid wandpalen in het westdeel aan een vernieuwing van de wanden in dit deel van het huis kan worden gekoppeld. Een ander opvallend element in de plattegrond is dat de paalsporen van de middenstaanders en die van de twee diepe paalsporen centraal in de lange wanden met grote keien en puin zijn opgevuld. In eerste instantie werd dit gezien als een versterking van de fundering van het huis. Dit wil zeggen dat elke paal in een kuil werd geplaatst, waarna stenen tegen de kuilwanden werden geplaatst om de paal steviger op zijn plaats te houden. Een nadere bestudering van de coupes spreekt echter voor een andere interpretatie. Zo zijn aan de randen van de diepe paalkuil centraal in de noordelijke lange wand (spoor 32.60) nog resten van een vulling bestaande uit grijzige leem te zien, sterk lijkend op de vulling van de hierboven behandelde groep. De kuilen zijn in fase 1 opgevuld met leem (en paal van houtbouw) en in fase 2 zijn deze weer uitgegraven voor de plaatsing van een poerenfundering. Hierbij is langs de wand een restant leemvulling uit fase 1 achter gebleven (figuur 5.4). Door de grote hoeveelheid keien is ook geen ruimte voor een paal in de kuil meer over. Het zou eveneens niet mogelijk zijn dat de keien de ruimte hebben opgevuld die door een verrotte paal zijn achtergelaten. De afdekkende poeren vertonen namelijk geen sporen van nazakking naar een dergelijke ruimte. Daarnaast blijkt het hoofddeel van de vulling gevuld met zeer grote keien (diameters tot wel 80 cm), terwijl de bovenste 5 à 10 cm uitsluitend uit een keurig laagje fijn grind bestaat. Deze grindlaag wijkt op geen enkele manier af van de poeren van de overige wandpalen. De grootte van de keien en de diversiteit (maaskeien en mergel) doen vermoeden dat ze opzettelijk in de kuil zijn geworpen. Het tegenoverliggende diepe paalspoor toont een vergelijkbare opbouw: onderin volledig opgevuld met grote keien waar geen paal tussen kan hebben gestaan, en bovenin een laag fijn grind. Ook de kuilen voor de middenstaanders vertonen een zeer opvallende opbouw. Tegen de staanderkuil in de westelijke kopse kant (spoor 32.6) is aan beide zijden een grindvloertje als poer aangebracht. Deze grindlagen worden naar het midden toe dieper, maar laten daar een schone ruimte open. Dit betekent waarschijnlijk dat de paal hier nog heeft gestaan toen de poeren zijn aangebracht en dat door rottingsverschijnselen, wrikken van de paal of iets dergelijks delen van het grind langs de paal de diepte in zijn verzakt. In de volgende staander richting oosten (spoor 32.20) is een duidelijke ingraafkuil zichtbaar die volledig opgevuld is met puin, waaronder vele dakpanfragmenten. Volgens de waarnemingen in het veld heeft daar waarschijnlijk niet voldoende ruimte tussen gezeten voor de fundering van een paal. Spoor 32.75 toont vervolgens een redelijk normale opbouw voor een middenstaanderkuil met nazak. Wel is opvallend dat 50 cm naast deze paalkuil op de middenas een extra, beduidend minder diep gefundeerde, paal heeft gestaan (spoor 32.84). Hetzelfde verschijnsel zullen we ook in structuur 2 tegenkomen. In spoor 32.72 tenslotte lijkt sprake te zijn van een tweefasige kuil. Daarbij is de oude paalkuil voor de helft met grote keien opgevuld, waarna er opnieuw een paal in is gefundeerd. Wanneer deze waarnemingen naast elkaar gezet worden is er duidelijk sprake van twee bouwfasen in de structuur (figuur 5.3). Er is een mogelijkheid dat deze fasering zich beperkt tot het westelijk deel van
LANDGRAAF BINNENRING 51
de structuur, waarbij duidelijk een ingegraven fundering van de wand vervangen is door een fundering op poeren in fase 2. Het hele gebouw is in eerste instantie in houtbouw uitgevoerd. Daarbij waren de wanden in het westdeel van het huis dieper gefundeerd dan die in het oostdeel. Dit verschil zou bijvoorbeeld door de zware belasting van een (opslag)zolder in het westdeel, of door een ander functioneel verschil tussen beide delen van het huis verklaard kunnen worden. Het huis is vervolgens geheel gerestaureerd, waarbij de wandpalen niet meer in de grond werden gefundeerd, maar op poeren kwamen te staan. Dit betekende dat de diep gefundeerde wandpalen uit fase 1 zijn uitgegraven en dat de hierbij ontstane grote gaten eerst met grote keien, grind en losse grond moest worden gedicht. Pas daarna kon er bovenin het oude spoor een poer van fijn grind worden aangebracht voor de palenfundering van fase 2. De middenstaanders lijken in deze tweede fase slechts voor een deel vervangen te zijn. Op de westelijke kopse kant zijn extra op poeren geplaatste palen naast de middenstaander gezet die dus bleef staan. In de volgende middenstaander lijkt de paal uitgegraven te zijn, waarna de ontstane kuil met puin van het ontmantelde huis (waaronder dakpannen) is opgevuld. Daarop (mogelijk ook daartussen) is dan een dakdragende staander geplaatst. In de oostelijke kopse wand is de middenstaander verwijderd en is een nieuwe staander geplaatst na de oude kuil deels met keien te hebben opgevuld. De ten westen hiervan gelegen middenstaander lijkt niet vervangen te zijn. Mogelijk stamt spoor 32.84 echter uit deze tweede fase en is die als extra stut naast de oude staander gezet. Dit zou betekenen dat er eerst een huis heeft gestaan dat compleet op traditionele wijze in houtbouw met ingegraven palen gefundeerd was. Aangezien de puinvulling van spoor 32.20 (figuur 5.6) echter met deze eerste fase van het huis te maken heeft, betekent dit ook dat dit gebouw deels een pannendak moet hebben gehad en dus wel enkele Romeinse bouwelementen had overgenomen.116 Het kan echter ook zijn dat de dakpannen zijn gebruikt als vloer van een haard. In een tweede fase is dit huis dan op een meer geromaniseerde wijze gebouwd op grindpoeren in vakwerkbouw. Figuur 5.6 Coupe spoor 20 met puinvulling
116 Het puin dat uit het uitgraafspoor van 32.20 verzameld is, bestaat onder andere uit 3,2 kg aardewerk, ruim 14,5 kg dakpan, 1 kg steen onbepaald en 2 kg zandsteen.
52 LANDGRAAF BINNENRING
Huisindeling De duidelijkste aanwijzing voor de indeling van het huis is de voornoemde ingangspartij in het midden van huis 1, tussen sporen 32.60 en 32.61 (figuur 5.7). Deze ingang deelt het huis in een west- en oostdeel. Binnen de structuur is nog een aantal sporen in het vlak herkend die niet aan de basisconstructie van de structuur zijn toe te schrijven. Het zijn voornamelijk ondiepe paalsporen met een lichte heterogene vulling van enkele centimeters diep, waarvan het antropogene karakter niet altijd vaststaat. Enkele sporen zijn echter duidelijk antropogeen en zouden op een interne verdeling binnen de structuur kunnen wijzen. Zo lijken de sporen 32.18, 32.42 en 32.47 een scheidingswand te vormen op de overgang van het midden naar het westen, evenals mogelijk 32,19 en 32.35 verder westelijk op een lijn waarvan ook middenstaander 32.30 deel uitmaakt (figuur 5.3). Mogelijk is dwars op deze twee wandjes nog een wand aanwezig geweest. De hier aangetroffen greppel is in dat geval te interpreteren als een wandgreppeltje, waarin onder andere het duidelijke paalspoor 32.49 is gegraven. In hoeverre de duidelijke paalsporen 32.21 en 32.65 in de middenas op verdere interne verdelingen wijzen is onduidelijk. Opvallend is dat al deze aanwijzingen voor een interne onderverdeling in het westelijk deel van het huis zijn gevonden, terwijl in het oosten slechts een drietal paalsporen direct langs de middenas van het huis voorkomt. Hoewel dit mogelijk aan een verschil in conservering te wijten zou kunnen zijn, lijkt de bewaarde diepte van de poeren in beide huisdelen daar niet echt op te wijzen. Deze interne wandjes zouden dus met de diepere wandpalen uit de eerste bouwfase kunnen wijzen op een opslagfunctie (zolder?) voor het westdeel. Centraal in het huis bevinden zich iets ten noorden van de dragende staander in de zuidelijke lange wand twee langgerekte kuilen met dieptes van circa 20 cm die dwars op de lengterichting van het huis liggen (de sporen 32.40 en 32.41). Helaas is de hoeveelheid vondstmateriaal uit deze sporen minimaal, zodat over de specifieke functie hiervan niets vermeld kan worden (zie ook paragraaf 5.5–5.10). Bovendien zegt een dergelijke inhoud over het algemeen meer over de secundaire opvulling dan over het primair gebruik van kuilen. Datering Voor de datering van de structuur zijn we aangewezen op het aardewerk. Op basis van het aardewerk is Huis 1 in de 2e eeuw na Chr. onder te brengen (zie paragraaf 5.6.3) 5.4.2 Huis 2 Vorm De tweede structuur ligt geheel in put 35. Direct bij aanleg van het vlak werd duidelijk dat de conservering van de sporen aanzienlijk minder was dan in put 32 (figuur 5.8). Van de noordelijke lange en oostelijke korte wand resteert bijna niets meer. Enkel de westelijke kopse kant, de middenstaanders en de zuidelijke wand zijn nog bewaard gebleven. Deze structuur is net zoals Huis 1 ONO-WZW georiënteerd en is 7,7 m breed. De bepaling van de lengte van de structuur is minder eenvoudig. Op basis van de poeren in de zuidelijke wand is een minimale lengte van 16,5
LANDGRAAF BINNENRING 53
Figuur 5.7 Ingangspartij huis 1 met coupe van de bijbehorende westelijke staanderkuilen (gezien vanuit het zuiden)
m te reconstrueren; beduidend korter dan Huis 1 (figuur 5.8). Dit beeld kan echter ook door erosie veroorzaakt zijn. Erosie heeft immers ook bijna de gehele noord- en oostwand onherkenbaar gemaakt (figuur 5.9). Indien we niet van de poeren, maar van de middelpalen uitgaan, is een langere plattegrond te reconstrueren. Precies in het verlengde van de lijn met middenstaanders ligt spoor 35.40 in het oosten. Dit spoor kan de tegenhanger vormen van de middenstaander in de westelijke korte wand. Deze laatste is beduidend dieper gefundeerd dan de overige palen in die wand.
54 LANDGRAAF BINNENRING
Een dergelijke extra diepe fundering zou kunnen verklaren dat spoor spoor 35.40 wel bewaard is in de oostelijk korte wand, terwijl de rest van de sporen daaromheen door erosie is verdwenen. Uitgaande van deze interpretatie is het huis 21,3 m lang. Figuur 5.8 Huis 2 in fasen met bijhorende dieptes van de sporen
29
26
25 33
31
30 24
35 36
27
40 10
3
20
4 6 5
8 7
9
11
12
13
14
15
41
fase 1 fase 2 fase 1+2
19
42
16 0
5m
Figuur 5.9 Vlakoverzicht huis 2 met depressie in het oosten (gezien vanuit het westen)
LANDGRAAF BINNENRING 55
Herbouwfase In totaal zijn twintig wandpalen en drie of vier middenstaanders in het vlak herkend. Opmerkelijk is dat ook bij deze structuur de westelijke wandpalen dichter opeen gezet zijn (onderlinge afstand tussen de 1,2 m en 1,7 m), terwijl in het oostelijke gedeelte deze afstand tussen de 1,9 en 2,5 m ligt. Dit verschil kan hier niet gekoppeld worden aan een duidelijke bouwfasering van de wand zoals bij structuur 1. De enige duidelijke reparatiesporen in de wand van structuur 2 zijn zichtbaar in de meest oostelijke sporen van de zuidelijke wand (sporen 35.14, 35.15, 35.41, 35.42, 35.19, figuur 5.8). Hier zijn de grindpoeren van de wand duidelijk over diepere paalsporen heen aangelegd. Een zelfde situatie is zichtbaar in de paal op de noordwesthoek van het huis (spoor 35.29), die gevormd wordt door een uitzonderlijk grote kuil in vergelijking met de andere wandpalen van deze structuur. Ook in de middenstaanders is deels een fasering aan te wijzen. Met name in de westelijke middenstaander (spoor 35.30) is dit duidelijk zichtbaar (figuur 5.10). Hier is namelijk in de oude staanderkuil een nieuwe kuil gegraven (waarbij mogelijk de paal is verwijderd) die vervolgens opgevuld is met keien. Hierop is waarschijnlijk een nieuwe paal gezet. Ook in de centrale staanderkuil (spoor 35.33) is een uitgraafkuil zichtbaar die deels met grote keien is dichtgegooid. Daarbij lijkt echter in het midden wel voldoende ruimte te zijn voor een middenstaander. De meest oostelijke middenstaander (spoor 35.36) lijkt niet vervangen te zijn, maar we vinden hier wel direct ten oosten van de middenstaander een minder diep gefundeerde paal (spoor 35.37). Dit beeld lijkt sterk op dat van het oostdeel van structuur 1. De enige afwijking is dat bij structuur 2 mogelijk wel extra stutpalen naast de bewaarde staander zijn gezet. Mogelijk is ook spoor 35.35 als een extra middenstaander in dit deel te beschouwen. Huisindeling In de zuidwand is ongeveer in het midden van het huis een ingangspartij aan te wijzen van 2,6 m breed tussen spoor 35.13 en 35.14 (figuur 5.8). Er zijn geen aanwijzingen voor een interne verdeling binnen het huis. Opvallend is alleen spoor 35.10 binnen de plattegrond. Dit is een diepe kuil die enigszins lijkt op sporen van de middenstaanders van het huis. Dit spoor en de sporen 35.29 en 35.35 liggen echter niet op de as van het huis. De sporen kunnen gevormd zijn bij de indeling van het huis. Een exacte functieaanduiding is voor deze sporen echter niet te geven. Datering Het aardewerk plaatst Huis 2 in de 2e eeuw na Chr., net als bij Huis 1 (zie paragraaf 5.6.3). Het aardewerk van Huis 2 lijkt echter iets jonger. Waarschijnlijk is Huis 2 vóór 150 te dateren en Huis 1 erna. 5.4.3 Greppel Vorm In het noordelijke gedeelte van het plangebied is in putten 33, 34 en 38 (proefsleuf ter hoogte van het tankstation) de loop van een Romeinse greppel over een afstand van ongeveer 77 m te volgen. Deze greppel is tijdens het proefsleuvenonderzoek al aangetroffen. In put 38 is de greppel slechts 10 cm diep, terwijl in put 33 de diepte van de greppel ongeveer
56 LANDGRAAF BINNENRING
Figuur 5.10 Twee fasen in sporen (coupes) huis 2
LANDGRAAF BINNENRING 57
60 cm bedraagt. De over het algemeen bruingrijze vulling van de greppel verandert in de laatste oostelijke 8 meter: deze is daar grijsbruin. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd daardoor de indruk gewekt dat de (bruingrijze) greppel hier door een recenter (grijsbruin) spoor (uit de middeleeuwen) is oversneden. De dwarsdoorsnede toont weliswaar duidelijk een oversnijding, maar wel in omgekeerde volgorde (figuur 5.11). De figuur toont dat bruingrijze vulling door de grijsbruine vulling snijdt. Het lijkt er op dat de greppel in het oosten lokaal opnieuw is uitgegraven óf is uitgespoeld. Het is in dit licht niet toevallig dat de grens van het colluvium samenvalt met de oversnijding. In put 35 is deze zone zelfs duidelijk in het vlak te zien als een met colluvium gevulde depressie. Figuur 5.11 Oversnijding in Romeinse greppel
Functie De greppel kan de noordelijke grens van het nederzettingsterrein representeren. De verwachting is dan dat deze in het westen naar het zuiden ombuigt. Deze bocht is daarbij buiten het opgegraven areaal te plaatsen, aangezien geen verdere resten van de greppel in de andere putten zijn gevonden. Uitgaande van deze interpretatie zijn op de belendende terreinen nog resten van de nederzetting te verwachten: niet alleen richting de Leenderhof aan de oostzijde en richting het tankstation aan de westzijde, maar ook aan de zuidzijde van de Heerlenseweg. De greppel is ook in een ander licht te bezien: mogelijk vormt deze niet de begrenzing van een nederzetting, maar van een erf bínnen de nederzetting. Alleen een grootschalige opgraving van de directe omgeving zou hier uitsluitsel over kunnen geven. De afwezigheid van sporen in de proefsleuven in de zone ten noorden van de greppel lijkt vooralsnog niet op een vervolg van de nederzettingssporen te wijzen. Datering De greppel uit put 33 bevat weinig goed dateerbaar materiaal en is niet exacter te dateren dan in de 2e eeuw (zie paragraaf 5.6.3).
58 LANDGRAAF BINNENRING
5.4.4 Kuil Vorm In put 38 (proefsleuf) is, behalve de voornoemde greppel, nog een kuilspoor gevonden. Het gaat om een grotendeels rechthoekig fragment (circa 1,2 x 0,5 m) van een kuil die centraal uit de westelijke sleufwand stak. De kuil is gecoupeerd en blijkt 10 cm diep. Functie In de coupe was duidelijk te zien dat de kuil houtskoolresten en verbrande leem bevat. Dit zijn restanten van een verbranding van hout (houten kist?) in situ. Onduidelijk blijft echter in welke context en voor welk doel het hout verbrand is. Datering Het spoor heeft (nog) geen dateerbaar vondstmateriaal opgeleverd. Gezien de ligging op een Romeins nederzettingsterrein en de nabijheid van de Romeinse gebouwsporen in de nabijgelegen opgravingsputten, ligt een Romeinse ouderdom voor de hand. We kunnen echter niet uit sluiten dat het spoor een andere, bijvoorbeeld middeleeuwse, ouderdom heeft. 5.4.5 Conclusie Bewoningssporen De Romeinse bewoningsporen binnen deelgebied 5 behoren toe aan een nederzetting. Ze bestaan uit structuren van twee huizen, vermoedelijk een kuil en een greppel die vermoedelijk als noordelijke begrenzing van de nederzetting heeft gediend. De nederzetting wordt aan de oostzijde begrensd door een droogdal. De nederzettingssporen zijn aangesneden binnen een gebied van 77 x 60 m. De opbouw van de huizen past goed binnen de inheemse bouwtraditie. Opvallend is dat beide huizen tweefasig zijn waarbij houtbouw gevolgd wordt door een (pseudo-) steenbouw met vakwerkwanden. De opbouw van de eerste fase van Huis 1 kan in basis gekarakteriseerd worden als een tweeschepig huis met wandgreppel. De belangrijkste dragende elementen in het huis vormen de vier middenstaanders en de twee diep ingegraven palen centraal in de lange wanden. Deze diep ingegraven wandpalen zorgen ervoor dat in het middendeel van het huis geen staanders op de middenas hoeven te staan, waardoor een vrij open centrale ruimte ontstaat. Een dergelijke opbouw is kenmerkend voor het type Hoogeloon 2A.117 De eerste fase is in de middenstaanders en in de wand herkenbaar. In de wand is dit echter uitsluitend in het westdeel het geval. Hier zijn de wandpalen van de eerste fase namelijk vrij diep gefundeerd geweest. In combinatie met de in dit deel aangetroffen resten van interne wandjes zou dit kunnen wijzen op een oorspronkelijk functioneel verschil tussen beide delen van het gebouw. In de tweede fase is de ingegraven wandfundering vervangen door een wandfundering op poeren. Ook de ingegraven middenstaanders zijn deels vervangen door poeren. De opbouw van Huis 2 is tweeschepig, met een wand van dicht 117 Jeneson 2006, 128; een andere goede parallel is huis 308 te Nederweert-Rosveld, Hiddink 2005, 255.
LANDGRAAF BINNENRING 59
opeenstaande palen, waartussen vlechtwerk zal hebben gezeten. Waarschijnlijk heeft dit huis eerst een houtbouwfase gekend, waarvan vrijwel alleen de middenstaanders bewaard zijn gebleven. Hierna is op hetzelfde grondplan een structuur in poerenbouw opgebouwd, waarbij de kuilen van de middenstaanders deels met grind zijn opgevuld. Dergelijke tweeschepige huisplattegronden vallen onder het klassieke Alphen-Ekeren-type dat over heel Zuid-Nederland en de Vlaamse zandgronden herkend wordt.118 Datering en fasering De twee huizen liggen parallel aan elkaar en zijn dus duidelijk aan elkaar gerelateerd. Het aardewerk plaatst de bewoning van beide huizen in de 2e eeuw na Chr. Beide kenmerken lijken over het algemeen op een gelijktijdige bewoning van de huizen te wijzen. Toch valt op basis van het vondstmateriaal niet uit te sluiten dat er een tijdsverschil in de bewoning van beide huizen zit. Het vondstmateriaal dat op een late datering duidt, komt namelijk voornamelijk uit het colluvium en de voor de aanleg van de steenbouw opgevulde paalsporen van Huis 1 of uit sporen die toe zijn te wijzen aan fase 2 van Huis 1. Huis 1 lijkt dus iets jonger te zijn dan Huis 2. Gezien de twee bewoningsfasen van beide structuren, de overeenkomstige oriëntatie, ligging en de opeenvolging van steen- op houtbouw, lijkt wel alsof beide huizen gedurende een bepaalde periode gelijktijdig waren, waarbij Huis 1 langer heeft voortbestaan. Regionale context De verschillende Hoogeloon-varianten van het tweeschepige AlphenEkeren-huis kenmerken zich doordat een deel van de diep gefundeerde dragende elementen is opgenomen in de wand van het huis. Deze varianten zijn samen met de Romeinse huizen met verdiept staldeel kenmerkend voor een zone die zich vanuit de Vlaamse zandgronden uitstrekt over de Kempen tot in Noord- en Midden-Limburg. Ten noorden hiervan zien we in het oostelijk rivierengebied en de noordrand van de Brabantse zandgronden (met vindplaatsen als Oss en Nistelrode) een afwijkende huizenbouwprovincie waarin een driedelig staldeel zeer kenmerkend is (Van Hoof in prep.). De meest zuidelijke nederzettingen die binnen de ‘Kempen’-provincie passen, zijn bekend uit Vilvoorde (direct ten noorden van Brussel), Donk, Veldwezelt (bij Maastricht), Neerharen-Rekem, Stein, Geleen, Sittard en Kerkrade-Winckelen. Opvallend is dus dat op de ZuidLimburgse löss dezelfde huisvormen voorkomen als op de zandgronden van Brabant en Limburg. Dit lag lange tijd niet in de verwachting, omdat voor deze gebieden uitgegaan werd van twee sociaal en economisch geheel verschillende samenlevingsvormen (Van Hoof in prep. versus Roymans 1996). Uit de meeste andere vindplaatsen zijn alleen de wijder verspreide tweeschepige plattegronden van het klassieke Alphen-Ekerentype aangetroffen. Het voorkomen van huizen met zware staanders in de wanden te Landgraaf maakt echter duidelijk dat de Limburgse lösszone in dit opzicht volledig deel uitmaakt van de ‘Kempische’ huisprovincie met de Hoogeloon-huistypen.119 118 Vergelijk Slofstra 1991, 137-145 en Van Hoof in prep. 119 Uit de voorgaande lijst van de meest zuidelijke vindplaatsen van deze huisprovincie zijn alleen uit Vilvoorde ook plattegronden met diep gefundeerde staanders in de wand gepubliceerd. Aangezien er nog geen goede plattegronden van Veldwezelt gepubliceerd zijn, kan
60 LANDGRAAF BINNENRING
5.5 Vondsten Het vondstmateriaal is voornamelijk afkomstig uit paalsporen (voornamelijk spoor 32.20) van de beide structuren, de greppel en uit met colluvium gevulde depressies. De colluviumvondsten zijn voornamelijk afkomstig uit het oostelijke gedeelte van opgraving. In totaal zijn 1895 vondsten verzameld met een totaalgewicht van 71873 g. In de volgende paragrafen zal per vondstcategorie een beschrijving worden gegeven. De vondsten zijn in te delen in de volgende vondstcategorieën (tabel 5.1): Vondstcategorie
Aantal Gewicht (g)
Aardewerk totaal
1169
Romeins aardewerk
1147
20425
Middeleeuws aardewerk
8
57
Nieuwetijds aardewerk
12
305
Onbepaald
2
5,3
Metaal totaal
84
2779
fibula
0
munten
3
speerpunt
1
mes
2
metaalslak
2
spijkers
> 41
onbepaald
35
20792
9,6
Diversen natuursteen
115
18260
vuursteen
3
131
verbrande klei
49
Bot
1
35
dakpan/tegel
458
25036
5.6 Romeins aardewerk (lic. N. De Winter) 5.6.1 Methodiek Al het Romeinse aardewerk dat werd aangetroffen op deze vindplaats, zowel in verstoorde als in niet verstoorde contexten, werd geanalyseerd en opgenomen in een Access databank. Voor elk vondstnummer werd het aardewerk per baksel gesorteerd. Het betreft hier handgevormd aardewerk (HAND), terra sigillata (TS), Belgische waar (BELG), geverfd aardewerk (VERF), dikwandig aardewerk (DIKW), ruwwandig aardewerk (RUW), gladwandig aardewerk (GLAD) en Waaslands aardewerk (WAASL). Het geverfd aardewerk, de terra sigillata en het Waaslands en Belgisch aardewerk werden vervolgens nog verder onderverdeeld in bakselsoort. Vervolgens werd elk te beschrijven baksel of bakselsoort gekwantificeerd per vorm en indien mogelijk type. Bij het kwantificeren van het schervenmateriaal werd gekozen voor het gebruik van het maximum aantal individuen (MAI). Voor het bepalen van het maximum aantal individuen werd in instantie uitgegaan van passende rand-, wand- en/of bodemfragmenten. Passende fragmenten, al dan niet verspreid over meerdere vondstnummers en/of contexten, werden als één individu in de verwerking opgenomen. Het toewijzen van een individu aan een bepaald type gebeurde aan de hand alleen van die vindplaats niet met zekerheid gesteld worden welke variatie in huistypen hier naast het klassieke Alphen-Ekeren-type voorkomt.
Tabel 5.1 Vondstcategorieën van het Definitief Onderzoek in deelgebied 5
LANDGRAAF BINNENRING 61
van de randvorm, de algemene vorm en/of karakteristieken eigen aan een bepaald type. Per type werd de begin- en einddatering vermeld. Decoratie en herkomst zijn vermeld wanneer daar aanleiding toe was. 5.6.2 De verschillende aardewerksoorten
Figuur 5.12 Verdeling verschillende soorten Romeins aardewerk WAASL 0,8%
RUW 44,1%
HAND 2,2% DIKW 1,8%
TS 1,3%
DIKWWrijfschaal 8,9%
BELG - Nigra 0,8% DIKWDolium 4,0%
DIKWAmfoor 2,8%
GLAD 27,1%
VERF 6,1%
BELG Gebronsd 0,1%
De nederzetting heeft in totaal 1100 Romeinse aardewerkfragmenten opgeleverd (bijlage 2). Deze scherven zijn onder te verdelen in 195 randfragmenten, 51 bodemfragmenten, 851 wandfragmenten en 3 oren; de fragmenten zijn van maximaal 724 individuen afkomstig. Figuur 5.12 toont de procentuele verhouding tussen de verschillende aardewerkgroepen, op basis van het aantal scherven dat in elke groep is vertegenwoordigd. Het ruwwandig aardewerk is het best vertegenwoordigd met 44,1% van het aantal scherven, gevolgd door het gladwandig aardewerk met 27,1%. Ook het dikwandig aardewerk is echter met 17,5% opvallend goed vertegenwoordigd. Terra sigillata, Belgisch en Waaslands aardewerk komen slechts zeer sporadisch voor op deze nederzetting. Figuur 5.13 toont een selectie scherven van de verschillende soorten aardewerk. Terra sigillata Er werden 14 fragmenten terra sigillata geteld, waarvan 8 randen en 6 wanden. Deze zijn van 11 verschillende individuen afkomstig.120 De vormen bestaan uit borden, kommen, koppen en wrijfschalen. De borden zijn daarbij het best vertegenwoordigd met 5 individuen. Het betreft 3 borden van het type Dragendorff 31, 1 van het type Bet 043 en een bord dat niet met zekerheid aan een type kan worden toegewezen. De 2 wrijfschalen zijn van het type Curle 21. Bij de kommen is er één Dragendorff 37 met versiering en één kom die niet aan een bepaald type kan worden toegekend. Tenslotte is er één kopje van het type Dragendorff 33. Het merendeel van de sigillata-producten (9 individuen) is afkomstig uit Oost-Gallië waaronder 4 stuks uit de Argonnen. De twee sigillata-borden uit put 35 (type Bet 043 en een onbekend type) zijn met zekerheid afkomstig uit Centraal-Gallië, meer bepaald uit het productiecentrum van Lezoux. De Dragendorff 37-kom is versierd met een fries met 2 panelen. In het linkse paneel staat een medaillon waarin zich een figuur bevindt. Helaas was het niet mogelijk om dit versierde sigillata-fragment toe te schrijven aan een specifieke pottenbakker. 120 1 individu uit put 29, 4 uit put 32 en telkens 2 uit put 35, 36 en 37.
62 LANDGRAAF BINNENRING
Figuur 5.13 Selectie scherven Romeins aardewerk en metaal (vaatwerk) a. Ruwwandig aardewerk; type Stuart 203 (vnr. 202.20) b. Koper vaatwerk (vnr. 206) c. Ruwwandig aardewerk; type Vanvinckeroye 347? (vnr. 202.9) d. Terra sigillata; Dragendorff 37, fries met 2 panelen en dubbele lijnen (vnr. 247.9) e. Gladwandig aardewerk; type Gose 388-387 (vnr. 104.3) f. Ruwwandig aardewerk; type Stuart 211/ Niederbieber 104 (202.24 t/m 26) g. Terra sigillata; Dragendorff 33 (vnr. 191.5) h. Geverfd aardewerk techniek B; type Stuart 2 (vnr. 184.8) i. Tegula (vnr. 202) schaal 1:2
LANDGRAAF BINNENRING 63
Deze sigillata is zonder uitzondering te dateren in de 2e eeuw na Chr. Wrijfschalen type Curle 21 komen alleen voor in de tweede helft van de 2e eeuw. Belgische waar De nederzetting heeft 10 fragmenten Belgisch aardewerk opgeleverd. Het gaat om één gegroefd wandje in gebronsd aardewerk met een fijne beige pasta121 en 8 wandfragmenten en één bodemfragment in terra nigra.122 De terra nigra- fragmenten zijn afkomstig van maximaal zeven individuen, onder andere waarschijnlijk een pot en een beker. Typen noch productiecentra konden worden achterhaald. De terra nigra-scherven zijn te dateren tussen 0 en 150 na Chr. De gebronsde scherf is gemiddeld iets later in de tijd te plaatsen, tussen 50 en 180 na Chr. Geverfd aardewerk Deze aardewerkcategorie wordt vertegenwoordigd door 67 fragmenten waarvan 13 randen, 2 bodems en 52 wanden. Ze zijn van maximaal 41 individuen afkomstig. 13 scherven van maximaal 10 individuen zijn geverfd volgens ‘Brunsting techniek A’ (witte pasta – oranjebruine verflaag). Deze scherven zijn, met uitzondering van één rand van een bord Stuart 10, toe te wijzen aan bekers. Eén van deze bekers heeft een karniesrand (Stuart 2). Twee bekers zijn afgewerkt met kleibestrooiing. 47 fragmenten zijn geverfd in ‘Brunsting techniek B’ (witte pasta – donkere verflaag) en afkomstig van maximum 25 verschillende individuen. Met uitzondering van één bord Stuart 10 gaat het ook hier telkens weer om bekers. De meeste van deze bekers zijn afgewerkt met klei- of zandbestrooiing. De nadruk ligt echter vooral op kleibestrooiing. Twee bekers zijn van het type Stuart 2 met karniesrand, één beker is van het type Stuart 3 met strakke wand, zonder rand.123 Drie bekers in techniek B zijn versierd, twee met kerfband en eentje met kerfband en barbotinemotieven.124 Geverfd aardewerk in techniek Brunsting B en A is afkomstig uit Heerlen of het Rijnland, onder andere uit Keulen. Eén scherfje is toe te wijzen aan ‘Brunsting techniek C’.125 De rest van de scherven heeft een afwijkende pasta of verfkleur en is niet onder te brengen bij een verftechniek van Brunsting. Borden in geverfd aardewerk zijn te dateren tot het midden van de 3e eeuw. Bekers in techniek A zijn vooral in de 1e eeuw populair, vanaf 70 na Chr. Bekers in techniek B komen voor tot ongeveer 270 na Chr. Afwerking met zand-of kleibestrooiing werd toegepast vanaf 70 tot op het einde van de twee eeuw, waarbij kleibestrooiing iets vroeger in de tijd zou zijn te plaatsen.126 Ook barbotineversiering is te dateren tot 200. Kerfbandversiering komt pas voor vanaf 150 na Chr. De beker met barbotine en kerfband is bijgevolg te dateren tussen 150 en 200 na Chr.
121 122 123 124 125 126
Uit put 33. Één wand uit put 35, de rest uit put 32. Deze beker is afkomstig uit put 32, spoor 20. Deze drie bekers zijn allen afkomstig uit spoor 20 van put 32. Uit put 32, spoor 5030. Haalebos 1990, 137.
64 LANDGRAAF BINNENRING
Gladwandig aardewerk De groep gladwandig aardewerk telt 298 fragmenten, waarvan 31 randen, 3 oren, 17 bodems en 247 wanden. Deze fragmenten zijn afkomstig van maximaal 182 individuen. Van 39 recipiënten kon de vorm achterhaald worden: het gaat om fragmenten afkomstig van een potje, 3 bekers, 3 deksels, 3 wrijfschalen en 29 kruik(amfoor)en. Twee bekers zijn gesmookt,127 en één ervan is versierd met kerfbandversiering. Een derde bekertje van een onbekend type heeft een donkere zwarte verflaag, enkel op de buitenkant. Bij de gladwandige wrijfschalen is er één met hamervormige rand. De twee andere hebben een horizontale rand. Bij de kruiken konden 4 exemplaren worden toegewezen aan het type Stuart 110 B en één aan type Stuart 110 A. Tot het type Gose 376, 383 en 387-388 kan telkens één kruik gerekend worden. Het laatste type wordt ook wel “Haspengouwse kruik” genoemd. Alle hoger genoemde kruiken zijn te dateren in de 2e eeuw, met de nadruk op het tweede en het derde kwart van de 2e eeuw. De gladwandige potten zijn in een aantal gevallen uit een wit en poederig baksel vervaardigd, wat op een Rijnlandse herkomst zou kunnen duiden. 8 fragmenten van een kruik zijn vervaardigd in zeepwaar. De productieregio van zeepwaar bevindt zich in het noorden van Frankrijk. Ruwwandig aardewerk Van deze aardewerkgroep zijn 485 fragmenten gevonden, waaronder 93 randen, 22 bodems en 370 wanden. Deze fragmenten kunnen tot maximaal 368 individuen herleid worden. Het ruwwandig vormenrepertoire bestaat vooral uit potten en kommen (46) en deksels (16). Verder werden ook 6 ruwwandige bekers geteld, 4 borden en een randfragment dat vermoedelijk van een bakje afkomstig is. Het meest voorkomende type pot is, met 16 exemplaren, de kookpot met omgeslagen en afgeplatte rand Vanvinckenroye 472 – Stuart 201B. Deze potten zijn vaak voorzien van een oranje verflaag op de buitenkant en werden mogelijk geproduceerd in Heerlen. De potten Stuart 203 met dekselgeul zijn vertegenwoordigd met 4 exemplaren. Verder zijn er ook 2 potten met naar buiten omgeslagen rand en een pot met horizontale rand. Bij de kommen zijn vooral type Stuart 210 met naar buiten uitstekende horizontale rand en de kom Niederbieber 104 goed vertegenwoordigd (6 en 4 individuen). Daarnaast zijn er nog twee kommen met dekselgeul. Bij 4 individuen met gegroefde horizontale rand is het onduidelijk of het kommen of potten betreft (Stuart 210 of 202). Bij de bekers is er één tonvormige of “Tongerse” beker, één imitatie van een beker met karniesrand, één Hofheim 87128 en 3 ruwwandige bekers type Stuart 204.129 Deze laatste bekers zijn klein, met al dan niet geprofileerde wand. Ze hebben verschillende mogelijke randprofielen en zijn vervaardigd in hardgebakken, vaak gesmookte klei, soms met barbotineversiering. Één van deze bekers heeft lichtgrijze cirkels op de buitenkant. Slechts enkele van de herkende vormen bieden aanknopingspunten voor een scherpe datering van de bijhorende contexten. De ruwwandige bekertjes
127 Uit put 31 en 33. 128 Uit put 35, spoor 21. 129 Uit put 32, spoor 20.
LANDGRAAF BINNENRING 65
zijn te dateren van 40 tot 80.130 De ruim verspreide kom Stuart 210 met horizontale en gegroefde rand vindt zijn oorsprong omstreeks het midden van de 1e eeuw en blijft de gehele 2e eeuw en mogelijk ook nog iets later in gebruik. Vooral in de Flavische periode waren ze erg in trek.131 Tongerse bekers zijn te dateren van het laatste kwart van de 2e eeuw tot circa 270. De potten met dekselgeul (Stuart 203) ontstaan gedurende de eerste helft van de 2e eeuw. Dit soort potten werd geproduceerd in onder andere Nijmegen-West, Heerlen, Tongeren en Xanten en Trier.132 Deze vorm kende een ruime verspreiding die de Germaanse provincies tot aan Raetia en noordelijke delen van Gallia Belgica omvat.133 Stuart 203 is in Nederland vanaf het midden van de 2e eeuw de meest voorkomende potvorm in inheemse nederzettingen, behalve in regio’s waar veel Waaslands aardewerk aangetroffen wordt. Het vermoeden bestaat dat deze potten in eerste instantie vooral gebruikt werden voor transport en opslag. Daarnaast deden ze ook dienst als kookpot.134 De overige typen kenden een ruimere productieperiode. Zo was de kom Niederbieber 104 gedurende de gehele Romeinse periode populair. Ook de potten Stuart 201 blijken de gehele Romeinse periode in gebruik te zijn geweest.135 Dikwandig aardewerk (mortaria, dolia en amfora) Van het dikwandig aardewerk zijn 193 fragmenten voorhanden, waaronder 48 randen, 9 bodems en 136 wanden. Deze scherven behoren toe aan maximaal 95 individuen. De wrijfschalen zijn het beste vertegenwoordigd. De groep dolia-fragmenten bevat 9 randen en 35 wanden, afkomstig van maximaal 30 verschillende dolia. 3 wanden hebben een opliggende ribbel op de buitenzijde. Eén wand heeft een blauwgrijze laag aan de binnenkant. Dit fenomeen wordt wel vaker vastgesteld bij dolia maar werd tot op heden niet verklaard. Eén rand heeft peksporen aan de buitenkant. Van de amforen zijn 31 fragmenten gevonden, allen wanden. Het gaat om maximaal 15 individuen. Vijf amforen konden op basis van hun baksel als Spaanse olijfolieamforen Dressel type 20 gedetermineerd worden. Dergelijke amforen (en hun inhoud) werden gedurende de eerste drie eeuwen van onze jaartelling vanuit Baetica in het zuiden van Spanje naar onze streken verscheept. 98 fragmenten (39 randen, 9 bodems en 50 wanden) zijn van afkomstig van maximaal 37 wrijfschalen. Tien exemplaren kunnen tot Brunsting type 37 gerekend worden, daterend van het midden van de 2e eeuw tot de tweede helft van de 3e eeuw. Eén wrijfschaal is naar alle waarschijnlijkheid uit Soller afkomstig, op basis van het baksel en het vormtype. Tot slot bleven er nog 20 wanden van maximaal 13 individuen in dikwandig aardewerk over waarvan niet duidelijk was aan welke subgroep ze moeten worden toegeschreven.
130 131 132 133 134 135
Stuart 1977, 75. Stuart 1977, 77-79. Haalebos 1990, 167. Haalebos 1990, 167. Van Enckevort 2004, 30. Ritterling 93 A en 112.
66 LANDGRAAF BINNENRING
Waaslands aardewerk Onder het Waaslands aardewerk verstaan we de recipiënten in een micarijk, zandig baksel dat zacht aanvoelt en grijs- of roodkleurig is gebakken. Dit materiaal wordt vaak ook onder andere benamingen beschreven, zoals terra nigra-achtig aardewerk, Rupeliaans aardewerk, kustaardewerk, of blauwgrijs aardewerk. De vormen binnen de grijze variant, het Waaslands grijs, bestaan vooral uit grote potten met een hamervormige rand, maar ook kommen, bekers, flessen en borden, komen frequent voor.136 Het herkomstgebied wordt gezocht in het Belgische Waasland, meer bepaald in de valleien van de Schelde, de Durme en de Rupel. Maar ook langs de Nederlandse kust worden hoge concentraties van dit aardewerk aangetroffen.137 Verder onderzoek zal moeten uitwijzen waar dit aardewerk precies werd geproduceerd. Dit aardewerk is op de vindplaats slechts sporadisch vertegenwoordigd. Er werden slechts 9 fragmenten van maximum 3 individuen in Waaslands rood aardewerk aangetroffen.138 Het gaat om 1 rand en 8 wanden. De rand is afkomstig van een dolium. De aanwezigheid van dit Waaslands aardewerk levert weinig nieuwe chronologische informatie. De aanwezige vormen kunnen niet nader gedateerd worden dan hun gehele productieperiode, van circa 70 tot 269 na Chr. Handgevormd aardewerk Het handgevormde aardewerk vormt met 24 fragmenten (1 rand en 23 wanden) eveneens een kleine groep in het aardewerk uit de nederzetting. Deze fragmenten kunnen herleid worden tot maximaal 15 individuen. De enige rand is bovenaan versierd met vingernagelindrukken, maar is te fragmentair bewaard om bij een bepaald type te kunnen worden ondergebracht. 139 Een aantal wanden is besmeten, en eentje was geglad. Nog een andere wand vertoont versiering met kamstrepen. 5.6.3 Verspreiding en datering De keramiek uit werkput 32 (Huis 1) wordt gedomineerd door het ruwwandig aardewerk (31,7% van de scherven uit deze context), gevolgd door het gladwandige aardewerk (meer dan 20 %) en de dikwandige wrijfschalen (14 %). Ook geverfd aardewerk en dolia zijn goed vertegenwoordigd met respectievelijk iets meer dan 10 en 8 %. Sigillata maakt 2 % van het aantal scherven uit en het handgevormd aardewerk 3. Terra nigra, Waaslands aardewerk en amforen zijn slechts in zeer geringe mate aanwezig (minder dan 1 %). Het aardewerk uit werkput 32 is vrijwel zonder uitzondering onder te brengen in de periode Romeins midden (van 70 tot 269 na Chr.). Scherven met een late datering, zoals radjessigillata, metaalglanzend aardewerk (Brunsting techniek D) of typische vormen uit 3e en 4e eeuw komen in het geheel niet voor. Wel is er sprake van enkele typische vroege vormen en aardewerksoorten zoals geverfd aardewerk met een witte pasta en oranje deklaag (verftechniek Brunsting A), een gladwandig potje Hofheim 87 en 136 137 138 139
De Clercq 2003, 173. Brouwer 1986, 77 – 90. Uit put 32, spoor 6 en 75 en put 35, spoor 5025. Uit put 31.
LANDGRAAF BINNENRING 67
enkele zeer hard gebakken grijze ruwwandige bekertjes Stuart type 204.140 De nadruk lijkt echter vooral te liggen op de tweede helft van de 2e eeuw. Er zijn bij het aardewerk uit put 32 immers enkele vormen en versieringswijzen aanwezig die pas vanaf 150 na Chr. voorkomen, zoals de kerfbandversiering op geverfde bekers, potten en kommen met een dekselgeul en de wrijfschalen Vanvinckenroye 337 (met hamervormige rand) en Curle 21 (in terra sigillata). Dat er ook vroegere vormen werden aangetroffen, hoeft geen afbreuk te doen aan de vooropgestelde datering in de tweede helft van de 2e eeuw: Het kan immers gaan om erfstukken die een tijdlang zijn doorgegeven voor ze uiteindelijk stuk gingen. Circa 40 % van het aardewerk uit put 32 was afkomstig uit de kuilvulling rond een middenstaander, met name spoor 20 (figuur 5.14). Waarschijnlijk heeft men bij de aanleg van het huis de kuil rond de middenstaander opgevuld met bouwpuin en aardewerk dat al aanwezig was op de locatie. Mogelijk gaat het bijvoorbeeld om materiaal in associatie met Huis 2 in put 35. Het geheel aan aardewerkscherven uit put 35 (maximum 156 individuen) wordt eveneens gedomineerd door ruwwandig en gladwandig aardewerk en wrijfschalen. Het aardewerk uit deze put is globaal genomen ook in de 2e eeuw te plaatsen, al is het waarschijnlijk net iets vroeger te dateren dan het aardewerk uit put 32; er is slechts 0,7 % sigillata aanwezig, die bovendien vroeger in de tijd te plaatsen is dan de sigillata uit put 32. Ook het geverfde aardewerk is minder goed vertegenwoordigd en lijkt vroeger gedateerd te moeten worden: kerfbandversiering en typen die pas voorkomen vanaf de tweede helft van de 2e eeuw ontbreken volledig. Verder is er in de sporen die behoren tot deze structuur meer Belgisch aardewerk (iets meer dan 3 % van de scherven) aangetroffen dan in put 32, waar slechts één terra nigrapotje werd aangetroffen. Het gaat met name om 5 individuen in terra nigra en één bekertje in gebronsd aardewerk. Toch is er ook een ruwwandige pot met dekselgeul aanwezig in spoor 21 van deze put. Deze potten zijn pas echt in Nederland verspreid vanaf 150 na Chr. Mogelijk is de structuur in put 35 dus in gebruik geweest tot rond 150, en werd hij daarna opgegeven en opgevolgd door het huis in put 32. Een andere mogelijkheid is dat beide huizen een tijdlang naast elkaar hebben bestaan (wat zou kunnen worden bevestigd door het feit dat hun gevels op één lijn liggen), maar Huis 1 iets langer heeft bestaan dan Huis 2. In de greppel in put 33 bevinden zich bij het schervenmateriaal (262 scherven van maximum 197 individuen) vooral glad- en ruwwandige scherven (respectievelijk 38,5 en 48 %), afkomstig van kruiken, kruikamforen en potten. In veel mindere mate is dikwandig, handgevormd en geverfd aardewerk aanwezig. Het Belgisch aardewerk is slechts door één nigra-scherfje vertegenwoordigd. Terra sigillata en Waaslands aardewerk ontbreken volledig. Wrijfschalen zijn in deze greppel opvallend veel minder goed vertegenwoordigd dan in de twee huiscontexten. In put 32 en 35 maken de wrijfschaalscherven 14 % van het totaal aantal scherven in deze contexten uit, in put 33 is dit nog geen 4 %. Bij de potten en kommen zijn geen dekselgeulen vastgesteld.
140 Haalebos 1990, 167.
68 LANDGRAAF BINNENRING 198000
198030
322830
322830
197970
150 75 15
Belgisch Dikwandig Gladwandig Handgevormd Ruwwandig Terra sigillata Geverfd Waaslands
322800
322800
Huis 2
N
322770
322770
Huis 1
0
10m
197970
198000
198030
Figuur 5.14 Helaas bevat deze context weinig echt goed dateerbaar materiaal en het is niet mogelijk een chronologisch onderscheid vast te stellen tussen de verschillende vullingen. Het geverfd aardewerk dateert vanaf het laatste kwart van de 1e eeuw, maar er werd ook een aantal vormen aangetroffen die pas vanaf 150 voorkomen. Zowel heel vroege aardewerkvormen (vóór 70) als de heel late (eind 3e en 4e eeuw) ontbreken echter, waardoor weer een datering in de midden Romeinse periode kan worden vooropgesteld, met de nadruk op de 2e eeuw. 5.6.4 Conclusie De bakselsoorten worden gedomineerd door het ruwwandige en gladwandige aardewerk, dat samen meer dan 70% van het schervenmateriaal uitmaakt. Ook dikwandig aardewerk is met 17,5 % opvallend aanwezig. Wrijfschalen zijn beter vertegenwoordigd in de huiscontexten dan in de greppel. Waaslands rood, terra sigillata en Belgisch aardewerk zijn op de vindplaats erg beperkt aanwezig. Ook handgevormd aardewerk is schaars vertegenwoordigd.
Verspreiding Romeins aardewerk binnen de vindplaats
LANDGRAAF BINNENRING 69
Bij de sigillata, die slechts iets meer dan 1 % van het totaal aantal scherven uitmaakt, is de oostgallische variant veruit het best vertegenwoordigd. In Huis 1 zijn enkele scherven oostgallische sigillata aanwezig, in Huis 2 enkele middengallische. Bij het geverfde aardewerk zijn de scherven in techniek B met iets meer dan 70 % het best vertegenwoordigd. Geverfd aardewerk techniek A komt zowel in put 32, 33 als 35 voor. Het geverfd aardewerk aangetroffen in Huis 2 is door het ontbreken van versiering waarschijnlijk iets vroeger te dateren dan datgene uit Huis 1. Geverfd aardewerk in techniek C is over de hele vindplaats zeer schaars. Metaalglanzend aardewerk, dat te dateren is vanaf het laatste kwart van de 2e eeuw, was niet aanwezig. De geringe hoeveelheid Waaslands, terra sigillata en Belgisch aardewerk valt op. Vooral de beperkte vertegenwoordiging van het dure importservies, de terra sigillata, zou men in eerste instantie als een aanwijzing voor een inheemse nederzettingscontext kunnen beschouwen. Als we verder kijken naar andere vindplaatsen, valt echter op dat een dergelijke aardewerksamenstelling ook op villa-terreinen is terug te vinden. Zo vertoont de samenstelling van aardewerk uit Landgraaf overeenkomsten met de recent onderzochte en gepubliceerde zuidelijke villa van Kerkrade-Holzkuil:141 er is weinig handgevormd aardewerk aanwezig (minder dan 1%), geen waaslands grijs (wel Waaslands rood) en slechts een beperkt percentage belgische waar. Zowel het dikwandig (en dan vooral dolia en wrijfschalen), ruwwandig en gladwandig aardewerk zijn ook daar goed vertegenwoordigd. Hierbij moeten we wel de afwijkende indeling van het aardewerk (kruiken/amforen - gladwandig - dikwandig - ruwwandig) benadrukken. Ook in KerkradeHolzkuil komt er weinig terra sigillata voor. De aanwezigheid van sigillata lijkt in de streek dus niet standaard te zijn bij een villadomein. In Kerkrade ligt het percentage geverfd aardewerk wel weer hoger dan in Landgraaf. Over het algemeen lijkt het plaatje van Landgraaf dus wel in dat van Kerkrade-Holzkuil te passen. De uitsnede van de vindplaats te Landgraaf is echter te klein om een vergelijking mogelijk te maken met het grootschalig opgegraven Kerkrade-Holzkuil. Binnen de vormenschat van aardewerk van Landgraaf zijn potten, kommen en bekers de meest voorkomende recipiënten. Borden komen beduidend minder vaak voor op deze nederzetting, zowel binnen de groep van het glad- en ruwwandig aardewerk als binnen de groep geverfd aardewerk en de sigillata. Mogelijk at men uit houten nappen. Misbaksels, versinterd aardewerk of andere aanwijzingen voor een aardewerkproductie ter plaatse, werden niet aangetroffen. Op basis van het aardewerk is zowel Huis 1 als Huis 2 in de 2e eeuw na Chr. onder te brengen, waarbij Huis 1 iets jonger lijkt te zijn dan Huis 2. Waarschijnlijk is Huis 2 vóór 150 te dateren en Huis 1 erna. De greppel uit put 33 bevat weinig goed dateerbaar materiaal en is niet exacter te dateren dan in de 2e eeuw. 5.7 (Post-)middeleeuws aardewerk Tijdens het onderzoek in deelgebied 5 is een twintigtal post-Romeinse scherven verzameld. Vrijwel al dit materiaal is afkomstig uit het colluvium en kan dus niet direct aan sporen gerelateerd worden. 141 Tichelman 2005.
70 LANDGRAAF BINNENRING
Er zijn op de vindplaats slechts enkele hekwerkjes aangetroffen die eenduidig uit de periode na de Romeinse tijd stammen; op basis van historische kaarten en de aard van de vulling waarschijnlijk pas na 1800 stammen. Wel kan het aangetroffen aardewerk een indicatie geven van activiteiten rondom het deelgebied, waarbij met name gedacht moet worden aan beakkering en dergelijke in relatie tot de Leenhof. Een belangrijke component in het verzamelde materiaal vormt aardewerk met een ijzerengobe die het spectrum van proto-, bijna- en volwaardig steengoed toont. Daarnaast komt enig niet van een ijzerengobe voorzien, grof gemagerd proto-/bijna-steengoed voor dat waarschijnlijk uit de regionale productiecentra afkomstig is.142 Veel van het aangetroffen materiaal moet dus in de 13e en het begin van de 14e eeuw gedateerd worden. Daarnaast komen er enkele stukken later steengoed met loodglazuur, geel-groene kleuring, en dergelijke voor. De enige vondst uit deelgebied 6 was een fragment van een roodbakkend bord met geel-bruine slibversiering (vnr. 2). In ieder geval tot de 17e/18e eeuw is dus materiaal vertegenwoordigd in de verzamelde vondsten. De Leenhof komt vanaf de 14e eeuw in de Valkenburgse leenaktenboeken voor. Het lijkt dus zeer waarschijnlijk dat de aangetroffen vondsten met activiteiten vanuit deze hoeve te relateren zijn. 5.8 Keramisch bouwmateriaal (lic. P. Driesen) 5.8.1 Inleiding Per vondstcontext werd voor het keramisch bouwmateriaal op basis van het baksel geprobeerd om zoveel mogelijk afzonderlijke individuen te onderscheiden (bijlage 2). Het bouwmateriaal werd per context uitgesplitst als tegulae, imbrices, vloertegels en niet determineerbare fragmenten. Afgezien van herkenbare vormelementen (zoals een opstaande rand aan tegulae) was het belangrijkste criterium dat hierbij gehanteerd werd de dikte van het fragment. Al het materiaal dat tussen 15 en 45 mm dik is, werd tot de dakpanfragmenten gerekend. Materiaal dikker dan 45 mm werd als vloertegel beschouwd. Indien het fragment geen boven- en/of bovenkant had, te klein of te verweerd was, werd het als onbekend vermeld. Bij volledige randfragmenten werden de afmetingen genomen. In totaal zijn op de vindplaats 458 fragmenten bouwmateriaal verzameld. Het materiaal was over het algemeen sterk gefragmenteerd en verweerd. Op basis van het baksel werden de fragmenten aan maximaal 356 individuen toegewezen. 362 fragmenten, of 79% van het bouwmateriaal, zijn afkomstig van dakpannen en meer bepaald van tegulae. De overige 96 fragmenten, of 21% van het bouwmateriaal, waren niet determineerbaar.143 Geen enkel fragment kon met zekerheid als een imbrex aangeduid worden. Hierbij moet opgemerkt worden dat het mogelijk is dat de sterke fragmentatie van het vondstmateriaal er voor zorgt dat de voor imbrices karakteristieke ronding niet waar te nemen is. Het onderzoek op de vindplaats te Landgraaf heeft 28 tegula-randen opgeleverd. Slecht bij 11 exemplaren kon de hoogte van de opstaande rand 142 De aardewerkproductie op plekken als Schinveld, Brunssum en Nieuwenhagen werd juist door die grove magering gekenmerkt. 143 Het grote aantal niet determineerbare fragmenten heeft te maken met het feit dat zeer veel fragmenten te klein of te verweerd waren om ze met enige zekerheid aan een bepaalde categorie bouwmateriaal toe te schrijven. Vermoedelijk gaat het hier eveneens om fragmenten afkomstig van dakpannen.
LANDGRAAF BINNENRING 71
198030
322830
198000
322830
197970
310 155 31 Indet Tegula
322800
322800
Huis 2
322770
322770
Huis 1
N
0
10m
197970
Figuur 5.15 Verspreiding Romeins bouwmateriaal binnen de vindplaats
198000
198030
en de dikte van het lichaam gemeten worden (figuur 5.13i). De dikte van de randen varieert tussen de 44 en 57 mm. De dikte van de wanden schommelt tussen 21 en 33 mm. Slechts een enkele maal werd het uiteinde van een tegula-rand vastgesteld. De vorm hiervan sloot aan bij de tegulae bekend uit het villagebouw te Hoogeloon.144 5.8.2 Verspreiding 321 fragmenten, wat neerkomt op 70% van het keramisch bouwmateriaal, is afkomstig uit paalkuilen en kuilen van middenstaanders die met Huis 1 gerelateerd kunnen worden (figuur 5.15).145 Dit materiaal is binnen Huis 1 hoofdzakelijk (302 fragmenten) uit de paalkuil van middenstaander 20 afkomstig. Het dakpanfragment dat op de bodem van paalkuil S32.21 lijkt een pootindruk van een hond te vertonen.146 Indrukken van poten zijn niet ongebruikelijk op dakpannen. 144 Hoegen, R.D., A.A. Koster & H. van Enckevort, 2004, 374. 145 Het betreft de sporen 6, 20, 21, 31, 45 en 75. 146 Paalkuil 21 doorsnijdt de grote middenstaander 20 van huis 1.
72 LANDGRAAF BINNENRING
In het productieproces van daktegulae zit tussen het vormen van tegula in natte klei en het bakken er van een droogperiode. Om de tegulae langzaam te laten drogen werden ze op de grond naast elkaar gelegd. Hierbij was het blijkbaar niet ongewoon dat loslopende huisdieren zich er een weg over zochten. Op dakpannen komen pootafdrukken voor van honden, katten, geiten of schapen, varkens en af en toe van een wild dier als een hert. Dit soort afdrukken is zowel uit de Romeinse periode als uit de middeleeuwen bekend. De paalsporen gerelateerd aan Huis 2 hebben slechts 3 % van het bouwmateriaal opgeleverd, in tegenstelling tot de 70 % van Huis 1. 14% was afkomstig uit het colluvium boven de archeologische sporen en 1% werd geleverd door de nederzettingsgreppel. De overige 12% komt uit kuilen en paalkuilen die verspreid liggen over de nederzetting. Gezien de vondstcontexten kan dus gesteld worden dat het merendeel van het keramisch bouwmateriaal secundair gebruikt werd als fundering voor de middenstaanders van Huis 1. Dakpannen die tot eenzelfde dak behoren, dienen ongeveer eenzelfde dikte van rand en lichaam te hebben. Hoewel we over slechts weinig randfragmenten beschikken om de mate van uniformiteit te kunnen bepalen, lijkt het er op dat deze dakpannen van eenzelfde dak afkomstig zijn. Een zestal fragmenten, onder andere afkomstig uit de middenstaanders S35.20 en S35.75 van Huis 2, vertonen sporen van een secundaire verbranding. Een mogelijke verklaring voor deze brandsporen bij hergebruikt bouwmateriaal is bijvoorbeeld het gebruik van dakpannen als bodem voor een haardplaats. 5.9 Natuursteen (dr. S. Knippenberg) 5.9.1 Inleiding In totaal zijn 106 stukken steen verzameld tijdens het Inventariserend Onderzoek en de Definitieve Opgraving. Het materiaal is afkomstig uit verschillende contexten. Het merendeel is in grondsporen aangetroffen. Een klein deel komt uit de bouwvoor, het colluvium, B-horizont en van de stort. De verzamelde stenen vertegenwoordigen slechts een deel van al het steen dat tijdens het veldwerk is aangetroffen. Uit sommige paalsporen kwamen zulke grote hoeveelheden steen, dat verzamelen zeer tijdrovend en weinig zinvol zou zijn geweest. Dit materiaal diende namelijk als opvulsel om als een soort poer te dienen. De matrix van deze vullingen bestond uit grind, aangevuld met grote blokken steen. Van deze poervullingen steen zijn alleen de stenen met mogelijke sporen van bewerking of gebruik verzameld. Van nature komt steen van enige omvang (groter dan 2 mm) niet voor in de löss. Dit betekent dat al het steen groter dan 2 mm door mensen moet zijn aangevoerd dus met de menselijke activiteit op de vindplaats geassocieerd moet worden. Steen van enige omvang, is echter op nog geen 100 m van de onderzochte vindplaats te vinden. Daar bevinden zich steilwanden, waar grindlagen worden aangesneden. Qua datering kan het materiaal in vier verschillende groepen worden ingedeeld. Het grootste deel komt uit grondsporen die aan de Romeinse periode kunnen worden toegeschreven. Een deel heeft een niet nader
LANDGRAAF BINNENRING 73
te specificeren datering, daar het materiaal uit een gemengde context komt (colluvium en bouwvoor) (tabel 5.2). Enkele stenen hebben een middeleeuwse datering en een paar zijn subrecent op de vindplaats terecht gekomen. De meeste aandacht in dit rapport zal uitgaan naar de stenen die geassocieerd kunnen worden met de inheems-Romeinse bewoning Tabel 5.2
steensoort
Steensoort per periode of context
Romeins
middeleeuws
Mergel
5
Vuursteen
7
recent
gemengde context
7
1
1
2
11
3
19
2
1
3
1
3
7
1
1
1
8
Lydiet Kwarts
totaal 2
3
Kwartsiet
3
10
Kwartsitische zandsteen Zandsteen
6
1
14
2
1
1
7
Siltsteen Leisteen Schist Tefriet
23
7
Kristallijn gesteente (onbepaald) Steenkool
2
32
4
4
1
1
20
106
2
2
Mortel Totaal
69
12
5
5.9.2 Romeins materiaal In totaal kunnen 69 van de verzamelde stenen met zekerheid Romeins gedateerd worden (tabel 5.3). Waarschijnlijk hebben meer van de onderzochte stenen een Romeinse datering, deze komen echter uit een gemengde context. Onder het Romeinse materiaal zijn de volgende steensoorten herkend: kalksteen (mergel), vuursteen, kwarts, kwartsiet, kwartsitische zandsteen, zandsteen, leisteen en tefriet. Het meeste kwarts, vuursteen, kwartsiet, kwartsitische zandsteen en zandsteen zal van naburige grindontsluitingen afkomstig zijn. Ook de mergel is waarschijnlijk in de buurt gewonnen. Alleen het tefriet, de leisteen en mogelijke enkele werktuigen hebben een meer verafgelegen herkomst. Hierbij gaat het om geïmporteerde werktuigen. De verschillende steensoorten zullen afzonderlijk behandeld worden. Tabel 5.3 Determinatie Romeins steenmateriaal
Mergel complete kei keifragment
1
brok
1
Vuursteen
Kwarts Kwartsiet
2
1
4
1
5
1
3
Kwartsitische zandsteen
Zandsteen
Leisteen
Tefriet
Totaal 3
bewerkte steen
5
5 3
21 1
17
26
6
8
1
maalsteenfragment
1 2
slijpsteenfragment
2
2
wetsteen
1
wetsteenfragment
1
1 1
mogelijke klopsteen
1
1
onbepaald werktuig
1
1
bouwsteen(fragment)
3
1
5
7
4 3
10
6
14
1
23
69
74 LANDGRAAF BINNENRING
Tefriet In totaal zijn er 23 stukken tefriet verzameld uit Romeinse sporen. Vrijwel al het tefriet is sterk verweerd. Dit is een veelvoorkomende karakteristiek bij dit materiaal, en lijkt in sterkere mate voor Romeins materiaal op te gaan. Zo bleek dat het Romeinse tefriet materiaal aangetroffen tijdens opgravingen nabij Nistelrode, over het algemeen veel sterker verweerd was dan het middeleeuwse materiaal.147 Ongetwijfeld zal de hogere ouderdom van het Romeinse materiaal hier deels voor verantwoordelijk zijn. Echter, er zijn ook aanwijzingen dat het Romeinse materiaal ook slecht afsteekt ten opzichte van tefriet gedateerd in de ijzertijd. Dit vulkanische poreuze gesteente is van oorsprong afkomstig uit de regio rond Mayen, in Midden-Duitsland, waar het van nature voorkomt en waar duidelijke aanwijzingen voor de fabricage van maalstenen zijn aangetroffen.148 Vanaf de bronstijd en zeker vanaf de ijzertijd is dit gesteente uit deze streek wijd verspreid in Nederland149 en vervangt het maalstenen gemaakt van lokale materialen. De distributie zette zich dan ook voort in de Romeinse tijd, wanneer het een veel voorkomende materiaalcategorie is.150 Recent onderzoek van enkele inheemse nederzettingen heeft dit verder bevestigd.151 Het poreuze karakter van dit Duitse vulkanische gesteente vormde de belangrijkste reden voor het vervaardigen van maalstenen ervan. De porositeit zorgde ervoor dat de steen, ondanks gebruik van zichzelf, geschikt bleef voor malen en dat de maalsteen niet steeds verruwd hoefde te worden. Waarschijnlijk vormde deze eigenschap de basis voor de grote verspreiding van dit Duits gesteente. Gedurende de Romeinse tijd komt het gebruik van de handmolen sterk in zwang. Hierbij bestaat de maalsteen uit twee platte ronde schijven, een ligger en een loper. Beide stenen worden door een gat in het midden op hun plaats gehouden en de loper wordt met de hand gedraaid over de ligger.152 Temidden van het tefriet aangetroffen in Landgraaf zitten maar enkele stukken die duidelijk aan handmolens kunnen worden toegeschreven. Bij het overige materiaal gaat het om kleine sterk verbrokkelde stukken, zonder een duidelijk bewerkt of gebruikt vlak. Vermoedelijk is de grote meerderheid van dit materiaal ook afkomstig van handmolens, maar dit kan niet op basis van de afzonderlijke brokken gezegd worden. De stukken waarbij dit wel duidelijk is, zijn over het algemeen groter. De meeste bezitten twee platte tegenover elkaar liggende vlakken, waarvan minstens één sporen van gebruikt vertoont in de vorm van afslijting. Bij geen van de fragmenten is het mogelijk om vast te stellen of het om liggers of lopers gaat. Wel is van twee een diktemaat te geven (vnrs. 262 en 259) . Deze zijn respectievelijk 70 en 78 mm. Deze diktematen passen goed binnen de variatiebreedte van Romeinse handmolens. Dit onderscheidt deze bijvoorbeeld van de dunnere middeleeuwse handmolenschijven.153 Een van de stukken bezit een aanhef tot een opstaande rand aan de buitenkant, hetgeen ook veel voorkomt bij Romeinse handmolens. 147 148 149 150 151 152 153
Knippenberg in voorbereiding. Joachim 1985; van Heeringen 1985. Joachim 1985; van Heeringen 1985. Harsema 1967, 1979. Hiddink en Boreel 2005a,b; Knippenberg in voorbereiding. Harsema 1979. Harsema 1979; Joachim 1985; Kars 2001; Knippenberg in voorbereiding.
LANDGRAAF BINNENRING 75
Binnen het materiaal uit de gemengde context (colluvium) bevindt zich een handmolenfragment (vnr. 247), waar op het gebruikte vlak nog evenwijdige groeven aanwezig zijn; de zogenaamde ‘billen’. Deze groeven zijn kenmerkend voor Romeinse handmolens. Op basis hiervan kan dit stuk dan ook als Romeins gedateerd worden. 198000
198030
198000
198030
322830
322830
197970
322770
322770
322800
322800
5 tot 5 (3) 2 tot 5 (2) 1 tot 2 (16)
N
0
10m
197970
Figuur 5.16 Verspreiding Romeins steenmateriaal binnen de vindplaats (exclusief poeren)
Zandsteen Veertien stuks zandsteen kunnen met zekerheid aan de inheems Romeinse bewoning worden toegeschreven. Onder het zandsteen bevinden zich enkele fragmenten van sterk gerolde en meer hoekige keien (n=5), die geen sporen van bewerking of gebruik vertonen. Ook is er een drietal brokken aangetroffen waarvan niet duidelijk is van wat voor uitgangsmateriaal ze afkomstig zijn. Een zestal fragmenten vertoont (mogelijke) sporen van bewerking en/of gebruik. Twee hiervan zijn als maalsteenfragmenten geïnterpreteerd (vnr. 193 en 259.6, figuur 5.17), één als maalsteen- of slijpsteenfragment (vnr. 259.2), één als mogelijk gebruikt fragment (vnr. 202), één als een mogelijke slijpsteen (vnr. 184, figuur 5.18) en één als een mogelijke klopsteen (vnr. 23).
76 LANDGRAAF BINNENRING
Figuur 5.17 Maalsteen (vnr. 193) schaal 1:2
Figuur 5.18 Slijpsteen (vnr. 184) schaal 1:2
Figuur 5.19 Wetsteen (vnr. 203) schaal 1:2
LANDGRAAF BINNENRING 77
Bij de twee maalsteenfragmenten gaat het om platte stukken, afkomstig van schijven. Qua dikte komen ze sterk overeen met de dikkere tefriet maalsteenschijven, met respectievelijke diktes van 91 en 67 mm. Een andere overeenkomst is dat beide zandstenen fragmenten groeven vertonen, die zijn aangebracht om het te gebruiken vlak weer ruw te maken en geschikt voor malen. Bij het grootste fragment vertoont het tegenoverliggende niet gebruikte vlak ook sporen van afslijting, die mogelijk het gevolg zijn geweest van het schuren tegen de ondergrond, waarop de maalsteen gelegen was. Dit zou betekenen dat het hier om de ligger gaat. Van dit object is een groot deel bewaard gebleven, waaronder de aanzet tot de opening in het midden van de schijf. De afstand tussen rand en opening bedraagt 158 mm. Het maalsteen/slijpsteenfragment bestaat uit een plat stuk steen, waarvan één vlak afgesleten is als gevolg van gebruik. Vermoedelijk gaat het hier om een slijpsteen, gezien het feit dat de breedte van het werktuig maar 98 mm bedraagt. Een in de hand gehouden maalsteenloper zou ook een mogelijke, maar minder waarschijnlijke interpretatie zijn. Het onbepaalde fragment (vnr. 202) bestaat uit een onregelmatig enigszins vierkant blok met op één kant een duidelijk door schuring ontstane 75 mm lange en 7-8 mm brede groef. Het is niet duidelijk hoe deze groef is ontstaan. Het zou het gevolg kunnen zijn geweest van het herhaaldelijk slijpen of vormen van dunne cilindervormige objecten. Een ander mogelijk gebruikt stuk steen, is een fragment van een hoekig gerolde steen, met een plat lichtelijk convex mogelijk door gebruik afgesleten vlak. Het zou hier kunnen gaan om een fragment van een slijpsteen of maalsteenloper. Een laatste stuk betreft een incompleet zandstenen driehoekig gerold keitje, met klopsporen aan iedere uiteinde. Wat betreft de herkomst van het zandsteen is het waarschijnlijk dat de meeste gerolde keien van naburige Maasgrindontsluitingen zijn verzameld. De maalstenen daarentegen hebben een dermate grote omvang gehad dat een grindherkomst minder waarschijnlijk is. Tevens zijn ze tot schijven bewerkt en zijn er van het bewerkingsafval op de vindplaats zelf geen sporen gevonden. Bij deze objecten moet daarom sterk rekening gehouden worden dat het net als bij de tefriet maalstenen om geïmporteerde werktuigen gaat. Vanwaar deze werktuigen precies geïmporteerd zijn, blijft vooralsnog onduidelijk. Mergel Vijf mergelfragmenten zijn verzameld. Bij twee stukken gaat het om rechthoekige blokken, die waarschijnlijk oorspronkelijk als bouwsteen zijn gebruikt, voordat ze als poervullingen in de paalsporen terecht kwamen. Eén stuk had een behoorlijke omvang met een lengte van 220 mm. Tijdens de opgravingen zijn meer mergelblokken aangetroffen, ze zijn echter niet verzameld. Eén van de poeren leverde een opmerkelijk groot rechthoekig blok op met een geschatte lengte van 550 mm. Dit is waarschijnlijk ook oorspronkelijk een bouwsteen geweest. Onder de overige drie verzamelde stukken, zit een door verbranding uit elkaar gevallen brok en twee kleine brokken. Vermoedelijk is het meeste mergelmateriaal verzameld op naburige gelegen verlaten Romeinse vindplaatsen, waar ze als bouwmateriaal fungeerden. Binnen de vindplaats van Landgraaf zelf zijn er geen aanwijzingen gevonden dat ze een andere functie hebben gehad dan als opvulling voor
78 LANDGRAAF BINNENRING
poeren. Waarschijnlijk komt het materiaal oorspronkelijk ook niet van ver, daar de rand van het mergelplateau slechts op enkele kilometers van de vindplaats ligt. Leisteen Slechts één plat fragmentje leisteen is verzameld. Het is niet duidelijk waar de steen voor gebruikt is. Meestal wordt leisteen als bouwmateriaal verwerkt. Het zou van een naburige Romeinse nederzetting afkomstig kunnen zijn, waar het eerst als bouwmateriaal fungeerde. Hierna zou het op de huidige vindplaats een ander doel gediend kunnen hebben. Overig steenmateriaal Wat betreft het vuursteen, kwarts, kwartsiet en kwartsitische zandsteen kan gesteld worden dat het meeste materiaal bestaat uit complete dan wel gebroken gerolde keien. Vrijwel geen van de verzamelde stenen bezit sporen van gebruik of bewerking. Dit materiaal is van zeer naburige grindontsluitingen afkomstig en waarschijnlijk meteen als poeropvulling gebruikt. Het betreft hier zowel zeer grote keien (>300 mm) als kleiner materiaal. Onder het kwartsiet zijn buiten dit lokale materiaal twee wetstenen aangetroffen. Beide komen uit hetzelfde spoor, een middenstaander van structuur 1 (spoor 32.20). Het gaat om twee verschillende varianten van kwartsiet, een gelaagde donkergrijze variant, neigend naar leisteen (vnr. 203, figuur 5.19) en een grijsgroene variant (vnr. 184). Ook qua vorm verschillen ze. De donkergrijze wetsteen is incompleet. Het is een bijna cilindervormige wetsteen met langs de twee ietwat plattere zijdes sporen van gebruik, in de vorm van glans. Naast deze glans vertoont het werktuig ook klopsporen aan het intacte uiteinde en een van de bollere zijkanten. De klopsporen aan het uiteinde zijn na vorming weer enigszins afgesleten, mogelijk door het gebruik als wetsteen. Het andere werktuig is een langwerpig compleet stuk, hoekiger in doorsnede. Een van de platte vlakken vertoont sterke glans en evenwijdige krassen die schuin over de steen lopen en het gehele vlak beslaand. Ook de andere vlakken vertonen gebruikglans. In deze gevallen is de glans minder sterk ontwikkeld en zijn de vlakken niet volledig gebruikt. Net als het andere exemplaar bezit dit werktuig klopsporen. Deze zitten zowel op het platte vlak, als langs de meer geprononceerde zijkanten. Dit suggereert dat de steen zowel als aambeeld als klopsteen gebruikt is. Ook de uiteinden bezitten klopsporen, die op eenzelfde wijze zijn afgesleten als bij het andere werktuig. Vermoedelijk zijn dit gefabriceerde werktuigen, waarbij de sporen van het fabricage proces door later gebruik niet meer zichtbaar zijn. Waarschijnlijk zijn ze als werktuig verkregen van ateliers waar ze gemaakt zijn. 5.9.3 Materiaal uit andere perioden Wat betreft de overige perioden zijn er niet veel opzienbarende stenen aangetroffen. Een middeleeuwse kuil heeft wat tefriet brokken, fragmenten van (kwartsistische) zandstenen en vuurstenen keien opgeleverd. Uit recente sporen komen twee fragmentjes organisch materiaal, dat sterk op steenkool lijkt. Twee brokken van siltsteen en leisteen complementeren dit materiaal. Uit de gemengde context is de variatie aan steensoorten groter, hetgeen niet verwonderlijk is gezien de tijdspanne die dit complex
LANDGRAAF BINNENRING 79
kan omvatten. Het gaat hier om mergel, kristallijn gesteente, kwartsiet, leisteen, lydiet, schist, siltsteen, tefriet en zandsteen. Ook een fragmentje mortel zit onder dit materiaal. Buiten het al vermelde fragment van een tefriet handmolenschijf, is het ook waarschijnlijk dat de aangetroffen mergelblokken een Romeinse datering hebben gezien hun frequente voorkomen temidden van het Romeinse steenmateriaal. Wat betreft de overige vondsten, valt de aanwezigheid van kristallijn gesteente op. Dit is in geen van de andere contexten aangetroffen en gezien het niet lokaal voorhanden zijn van dit materiaal, representeert dit waarschijnlijk recent aangevoerd materiaal. 5.10 Metaal (drs. T. A. Goossens) 5.10.1 Inleiding In totaal heeft de Definitieve Opgraving in deelgebied 5 84 stukken metaal opgeleverd. Recente objecten zonder waarde zijn bij aanvang van het onderzoek buiten beschouwing gelaten. Uiteindelijk is een selectie van 50 objecten nader onderzocht. De conservering van het materiaal is over het algemeen matig, zoals te verwachten is bij metaal uit een lössbodem. Het materiaal is afkomstig uit het colluvium, het sporenvlak of uit sporen (structuren en greppel) van de Romeinse vindplaats. Een uitzondering geldt voor relatief recente en goed geconserveerde aluminiumobjecten uit de Tweede Wereldoorlog. Deze laatste zijn afkomstig uit de bouwvoor. Het merendeel van de metaalobjecten is in sterk gecorrodeerde toestand aangetroffen. Een deel van deze objecten was op grond van de vorm reeds als spijkers te herkennen. Bij de overige objecten (n=12) was de vorm en functie niet te bepalen met het blote oog. Deze objecten zijn door Archeoplan te Delft geröntgend om alsnog de vorm en functie te bepalen.154 De aandacht was hierbij vooral gericht op twee objecten. De exacte vorm van deze objecten was weliswaar niet te bepalen, maar de contouren leken te wijzen op een mes (vnr. 202 uit structuur 1) en een lanspunt of dolkschede (vnr. 219 uit het vlak). Het röntgenonderzoek heeft uitgewezen dat de meeste roestbrokken fragmenten zijn van spijkers en van niet nader te bepalen objecten. Al deze brokken zijn behandeld bij Archeoplan te Delft om verdere corrosie te voorkomen. Het röntgenonderzoek kon tevens het vermoeden van een mes voor vnr. 202 bevestigen. Het object bleek echter niet geschikt voor restauratie, vanwege de incomplete vorm en de slechte geconserveerde toestand. De toestand van vnr. 219 bleek daarentegen wel geschikt. De veelbelovende röntgenfoto, waarop de scherpe contouren van een gepunt object waren te herkennen, is dan ook geselecteerd voor restauratie. 5.10.2 Romeinse tijd In het metaal van de vindplaats kunnen we de volgende categorieën objecten onderscheiden: spijkers, messen, munten, vaatwerk en overige. Spijkers De meeste Romeinse metaalobjecten bestaan uit ijzeren spijkers (n=33). 154 Röntgenonderzoek en conservering van het metaal uit Landgraaf is uitgevoerd door P. J. W. M. Schulten van Archeoplan.
80 LANDGRAAF BINNENRING
Ze zijn vooral gevonden in de gebouwsporen van structuur 1 en 2 en in de greppel die vermoedelijk als noordelijke begrenzing van de nederzetting heeft gediend. De spijkers zijn vermoedelijk als rondzwervend afval in deze sporen terecht gekomen (deels mogelijk bij het opvullen van oude paalkuilen van fase 1 in Huizen 1 en 2). Oorspronkelijk zijn ze afkomstig van constructiehout zoals onderdelen van gebouwen of van houtobjecten zoals kisten. Messen Het enige aangetroffen gereedschap binnen het onderzochte deel van de nederzetting is een ijzeren mes (vnr. 202). Het object bestaat uit verschillende fragmenten van een lemmet. Het lemmet is gevormd uit een metalen plaat die met hamerslagen dubbel is gevouwen om één snede te vormen. De lengte van het mes is niet meer te achterhalen. De breedte van de aangetroffen fragmenten bedraagt maximaal 4,8 cm. De rug van het lemmet is maximaal 9 mm dik. Voorwerpen als messen en zagen hadden een handvat of greep. Meestal was deze niet van ijzer, maar van been of hout.155 Dergelijk materiaal blijft over het algemeen niet bewaard in de lössbodem. Het mes is afkomstig uit gebouwspoor 32.20 van structuur 1 dat vermoedelijk als woonhuis heeft gediend. Messen waren onmisbaar gereedschap in een nederzetting en zeker op een villa-terrein; niet alleen voor gespecialiseerde ambachtsmannen, maar ook voor huishoudens. Het mes is vermoedelijk (na gebruik en breuk) afgedankt door de bewoners van Huis 1 of 2. Munten In totaal zijn drie munten gevonden. Ze zijn afkomstig van het vlak ten oosten van structuur 2. Twee munten zijn van koper (vnrs. 153 en 165); één is van zilver (vnr. 154). De koperen munten zijn zo slecht bewaard dat geen nadere determinatie mogelijk is. De zilveren munt is weliswaar beter geconserveerd, maar deze is dermate afgesleten dat determinatie alsnog lastig was. Het gaat in ieder geval om een legioensdenarius. Volgens specialist drs. P. Belien van het Geld- en Bankmuseum te Utrecht is de munt vermoedelijk geslagen onder Marcus Antonius in 32-31 voor Chr. De onderzochte omvang van de vindplaats en daarbij aangetroffen hoeveelheid munten zijn te klein om te bepalen of munten als betaalmiddel hebben gediend. In een villacontext kan geld als betaalmiddel hebben gediend. In inheemse context was dit niet het geval. Zo werden zilveren munten vaak opgepot als bijzonder object. Dergelijke munten zijn dan ook relatief lang in omloop geweest. Dit verklaart dat de vermoedelijke datering van de zilveren munt niet overeen stemt met de hoofdzakelijk 2e-eeuwse datering van het aardewerk. Vaatwerk De opgraving heeft ook een dun (maximaal 3 mm) randfragment van koperen vaatwerk opgeleverd (vnr. 206). Het is afkomstig uit het colluvium in put 32 (ter hoogte van structuur 1). Vermoedelijk gaat het om de rand van een schenk- of drinkkan (figuur 5.13, rechtsboven). Het fragment (dat 155 Waasdorp1999, 123.
LANDGRAAF BINNENRING 81
aan de bovenkant eindigt in een lip) is te klein om met zekerheid aan een bepaald type kan of zelfs aan de Romeinse tijd toe te wijzen. Als de kan uit de Romeinse tijd stamt, dan hebben we hier te maken met een bijzonder luxueus Romeins importproduct. Dergelijk luxeservies past meer in een villacontext, dan in een inheemse nederzetting. De eigenaar van een dergelijke kan genoot veel aanzien. Overige Tijdens de opgraving is een klein (circa 1,5 x 0,8 cm) koperen object (vnr. 240) gevonden dat oorspronkelijk vermoedelijk als sierstuk op een ander voorwerp was bevestigd. Het object lijkt te bestaan uit twee aan elkaar verbonden dieren (twee koppen met elk twee oren of twee rompen met elk twee voorpoten) die de tegenovergestelde kant (naar buiten) uitkijken. Het sierstuk is afkomstig van de opgravingsstort. Het is dan ook onbekend of het object uit de Romeinse tijd of uit een latere periode stamt. Een Romeinse ouderdom lijkt meer voor de hand te liggen, als we constateren dat de vindplaats van deelgebied 5 vrijwel uitsluitend uit sporen en vondsten van de Romeinse tijd bestaat. De hoeveelheid middeleeuwse sporen en vondsten is minimaal. Bovendien bestaan deze sporen slechts uit off-site sporen (oftewel: sporen buiten een bewoningskern). Bijzondere objecten zoals het voornoemde vaatwerk en het sierstuk passen niet in een dergelijke context. 5.10.3 Nieuw tijd Beslag Het puntvormig object (vnr. 219) was bij berging in het veld (vlak) eerst geïnterpreteerd als een ijzeren lanspunt of dolkschede uit de Romeinse tijd. Het röntgenonderzoek leverde weliswaar scherpe contouren op, maar nog geen duidelijkheid over de functie van het object (figuur 5.20). Ook na restauratie blijft de functie onduidelijk. Wel is inmiddels duidelijk dat het object niet thuishoort in de Romeinse tijd, maar vermoedelijk in de Nieuwe tijd. Het object heeft een omvang van 13 x 3,8 cm en een maximale dikte van 1,6 cm. Het object lijkt een beslag te zijn van een ander (onbekend, vermoedelijk organisch) voorwerp. Het beslag bestaat uit twee zeer dunne (maximaal 1 mm) op elkaar geplaatste, ijzeren platen. Ze vormen in het midden samen (over de lengte) een koker en eindigen aan één kant (uiteinde) in een punt. Bij deze punt is duidelijk te zien dat (een rand van) één van de platen over de (rand van de) andere is gevouwen ter bevestiging. Boven het puntvormige uiteinde is een uitsparing zichtbaar. Het object kan als beslag hebben gediend van een houten stok of een ander (organisch) object. Gezien de dunne ijzerplaten was het beslag niet sterk genoeg voor een wapen. Het beslag kan wel gediend hebben om bijvoorbeeld een stok te beschermen en in de grond te verankeren. De uitsparing kan dan gediend hebben voor de bevestiging van een touw. Uitgaande van deze beschrijving kan men denken aan een scharnier, een tentharing, tuingereedschap of iets dergelijks. Het is overigens onwaarschijnlijk dat het beslag bij de militaria uit de Tweede Wereld Oorlog hoort (volgende paragraaf). Het beslag is namelijk onder het (19e-eeuwse) colluvium aangetroffen.
82 LANDGRAAF BINNENRING
Figuur 5.20 Foto van puntvormig beslag
Militaria uit de Tweede Wereld Oorlog Tijdens de opgraving zijn de archeologen verrast door vondsten uit de Tweede Wereld Oorlog: enkele metaalobjecten, explosieven (springstof) en een poederzakje voor het maken van jus d’orange, bedoeld als vitamineboost getuige het opschrift. Alle objecten zijn geborgen; de explosieven zijn onder gecontroleerde omstandigheden (achter de stort en op veilige afstand) tot ontploffing gebracht door de Explosieven Opruimingsdienst. De metaalobjecten bestaan onder andere uit een veldfles en een etensblik of messtin, vervaardigd van aluminium (figuur 5.21). Beide objecten zijn incompleet. De veldfles mist ten eerste de bakelieten dop en het touwtje waarmee de dop aan de fles was bevestigd. Verder ontbreekt de beker met handvat (beide eveneens van aluminium) die over de onderste helft van de fles was te schuiven. De fles werd gedragen in een houder van textiel, die bevestigd was aan een riem. Op de bodem van de fles zijn de letters ingedrukt die getuigen van de Amerikaanse, militaire oorsprong: ‘U.S S M.CO’ Van het etensblik is alleen de bovenste helft teruggevonden: het deksel. De bodem die vrijwel identiek was aan het deksel ontbreekt. Ook het handvat waarmee de twee helften op elkaar waren te klemmen, mist. De foto van figuur 5.22 toont het etensblik (en de veldfles) in gebruik. De veldfles en het etensblik behoorden tot de standaarduitrusting van de Amerikaanse soldaat tussen 1940 en 1945. Dergelijke standaardspullen waren moeilijk uit elkaar te houden voor de vele soldaten. Ze werden daarom alsnog tot persoonlijk bezit gemaakt door initialen erin te krassen. De markering ‘M G’ op het deksel van het etensblik spreekt van alle militaria uit de Tweede Wereld Oorlog dan ook het meest tot de verbeelding (figuur 5.21 linksonder). Tenslotte zijn ook twee ijzeren ringen (doorsnee 28 cm) en een fragment van een koperen kogel gevonden. Aan de ringen was oorspronkelijk een uitschuifbare metalen emmer bevestigd. De emmer werd op de achterkant van de jeep bevestigd (zie figuur 5.23). Op de onderkant van de kogelhuls is het opschrift ‘M’ en ‘42’ zichtbaar, dat vermoedelijk naar de fabriek en het productiejaar verwijst. De militaria getuigen nog van de aanwezigheid van Amerikaanse soldaten in Landgraaf. Vermoedelijk behoren de objecten tot een soldaat van het 31e infanterieregiment dat in Landgraaf en omgeving actief is geweest. De omgeving van Heerlen speelde vooral een belangrijke rol in de eindfase van de oorlog. De Amerikaanse soldaten rukten toen op richting Duitse grens. Deze infanteristen, gesteund door geallieerde bommenwerpers en Amerikaanse tanks, rolden toen een netwerk van Nazi-loopgraven op die deels verborgen lagen onder de struiken in de heuvelrijke grensstreek.156 156 Bron: foto-archief van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (fotonr. 73657 en bijbehorende tekst).
LANDGRAAF BINNENRING 83
Figuur 5.21 Veldfles en etensblik uit de Tweede Wereld Oorlog
Figuur 5.22 Soldaat met veldfles en etensblik
Figuur 5.23 Jeep met ringen achterop voor de bevestiging van een emmer
84 LANDGRAAF BINNENRING
5.11 Botanische macroresten uit de Romeinse nederzetting (prof. dr C.C. Bakels) 5.11.1 Inleiding De opgraving van twee huisplattegronden en een greppel, mogelijk behorende tot een Romeinse villa rustica uit de 2e eeuw, gaf aanleiding tot de vraag of er in de betreffende hoek van het villa terrein speciale agrarische activiteiten hadden plaatsgevonden. Het botanisch onderzoek van de villa rustica te Voerendaal diende daarbij als voorbeeld.157 Een met colluvium opgevulde laagte nabij de gebouwen werd eveneens bij het onderzoek betrokken. 5.11.2 Materiaal en methode De opgravers hebben in eerste instantie zes monsters voor een botanische analyse aangeboden. Drie daarvan kwamen uit een brede greppel in put 33. De vulling van deze greppel stamt uit de 2e eeuw. Twee monsters zijn afkomstig uit Huis 1, met een datering in de tweede helft van de 2e eeuw. Het zesde monster was genomen in het spoor van een middenstaander van Huis 2. Dit huis dateert ook uit de tweede helft van de 2e eeuw, maar was mogelijk iets ouder dan Huis 1. De monsters zijn met de hand gezeefd onder stromend leidingwater. De gebruikte zeven hadden maaswijdtes tot 0,25 mm. De residu’s zijn onder een Wild M5 microscoop uitgezocht, waarna de aangetroffen resten van zaden en vruchten werden gedetermineerd en geteld. De werkzaamheden vonden plaats op het archeobotanisch laboratorium van de Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden, en werden uitgevoerd door J. Goudzwaard. Omdat het resultaat zeer teleurstellend was, is de monsterserie in een later stadium aangevuld met nog eens acht monsters, waarmee álle monsters, die tijdens de opgraving genomen zijn, onderzocht zijn. Deze kregen dezelfde behandeling. Het onderzoek van de tweede serie is uitgevoerd door W.J. Kuijper. 5.11.3 Resultaten De resultaten van de monsters, waar iets verkoolds in zat, staan vermeld in tabel 5.4. Slechts één monster uit de greppel, nr. 164, bevatte zaden, maar deze zijn onverkoold. Het gaat om elf zaden van melganzenvoet (Chenopodium album), drie pitjes van vlier (Sambucus sp.) en één van kroontjeskruid (Euphorbia helioscopia). Aangezien de vulling van de greppel zich boven de grondwaterspiegel bevond, is het onaannemelijk dat deze resten uit de 2e eeuw afkomstig zijn. Zij zijn via een wortel- of diergang in de grond beland. De paalsporen van de middenstaanders spoor 6, 20, 72 en 75 en van de wandpaal 37, behorende tot Huis 1 (in opgravingsput 32), hebben resten van meerrijige bedekte gerst (Hordeum vulgare), een bedekte tarwesoort (Triticum sp.), een stukje van mogelijk een hazelnootschaal (cf Corylus avellana), het akkeronkruid dreps (Bromus secalinus type) en een fragment van een anjerachtige (Caryophyllaceae, mogelijk is onder andere bolderik, Agrostemma githago) opgeleverd. Alle resten zijn in slechte staat, reden waarom de bedekte tarwe niet op naam gebracht kon worden. In aanmerking komen eenkoorntarwe, emmertarwe en speltarwe. Een tweede 157 Kooistra 1996.
LANDGRAAF BINNENRING 85
wandpaal, spoor 39, en een paal bij de ingangspartij, spoor 60, bleven vondstloos. Het spoor van de middenstaander 33 uit Huis 2 (in opgravingsput 35) voegde een zaad van het akkeronkruid vierzadige wikke (Vicia tetrasperma) aan de lijst toe. Het monster uit de middenstaander 36 van dit huis leverde niets op. De met colluvium gevulde depressie bracht een rest van zegge (Carex sp.). huis 1
huis 1
huis 1
huis 1
huis 1
huis 2
huis 2
depressie
put
32
32
32
32
32
35
35
35
spoor
20
37
72
75
6
33
33
21
middenst.
wandp.
middenst.
middenst.
middenst.
middenst.
middenst.
204
190
265
264
192
256
258
200
2
4
4
4
5
5
5
3
vondstnummer monstergrootte in liters
Cultuurgewassen Hordeum vulgare , gerst
-
-
-
-
1
-
-
-
Triticum sp ., tarwe
-
1
-
-
2
-
-
-
Triticum sp ., lemma basis
1
1
-
14
2
3
-
-
Graan indet., fragmenten
2
1
2
3
-
-
1
-
-
-
-
cf 1
-
-
-
-
-
Wilde noten Corylus avellana , hazelnoot
Wilde kruiden Bromus secalinus
type, dreps
-
-
1
-
-
-
-
Bromus sp .
1
-
-
-
-
1
-
-
Carex sp. , zegge
-
-
-
-
-
-
-
1
Caryophyllaceae , kelkfragment
-
-
-
1
-
-
-
-
Vicia tetrasperma , vierzadige wikke
-
-
-
-
-
1
-
-
Tabel 5.4 Determinatie archeobotanische resten
5.11.4 Discussie en conclusie Uit bovengemelde resultaten kan alleen de conclusie getrokken worden dat de bewoners van de huizen graan, in elk geval gerst en een bedekte tarwesoort kenden. De resten zijn echter zo gering in aantal, dat geconcludeerd mag worden dat in de naaste omgeving van de twee gebouwen geen oogstverwerking plaats vond. De in de paalsporen aanwezige plantenresten zijn afgesleten. Zij lagen mogelijk elders op het villa terrein en zijn door de wind of op een andere manier op de plaats van de twee gebouwen terecht gekomen.
86 LANDGRAAF BINNENRING
6 Conclusies Op basis van het vooronderzoek was er voor het IVO-proefsleuven in het tracé van de Binnenring met name een verwachting voor de Romeinse tijd uitgesproken. Dit is ook de periode waaruit sporen zijn aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek. De aandacht is daarmee met name getrokken door twee fenomenen: de Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen en de villa-bewoning. Daarom zullen beide fenomenen hier apart behandeld worden. Hierbij zullen de vraagstellingen uit het PvE als leidraad dienen. 6.1 De weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen Vooral tijdens het IVO was de aandacht gericht op eventuele resten van de Romeinse weg (deelgebied 6). Hierbij stond voor het onderzoek de volgende vraagstelling centraal: - Zijn er aanwijzingen voor een (Romeinse) weg in de proefsleuven? Zo Ja, hoe manifesteert deze zich? Kan iets meer gezegd worden over de ouderdom van de weg? Tijdens het onderzoek zijn geen resten gevonden van de Romeinse weg. Met deze constatering kunnen we sommige geopteerde tracés afschrijven en andere tracés meer aannemelijk maken. De kennis van de weg ter hoogte van de Binnenring en omgeving is in ieder geval toegenomen. De stand van zaken is momenteel als volgt. De belangrijkste verkeersader die Romeins Zuid-Limburg doorkruiste was de hoofdweg van Boulogne-sur-Mer via de provinciehoofdsteden Bavay en Tongeren naar Keulen. Verschillende grotere plaatsen (vici) in de regio, zoals Maastricht, Heerlen en Rimburg, dankten hun bestaan aan de ligging langs deze weg. Ze waren gelegen op locaties waar de landweg waterwegen kruiste (de Maas in Maastricht en de Worm in Rimburg) of bij kruispunten van wegen (de weg van Nijmegen en Xanten naar Aken te Heerlen). Hoewel de globale route van deze weg wel bekend is, is het precieze tracé vrijwel alleen in de huidige steden en in de grotere Romeinse nederzettingen bekend. De stand van zaken is recentelijk door een werkgroep van het Oudheidkundig Cultuurhistorisch Genootschap Landgraaf en in het kader van het Via Belgica-project van de Provincie Limburg samengevat.158 De weg is ten oosten van Romeins Heerlen met zekerheid vastgesteld aan de Voskuilenweg, en is daarna pas weer in Rimburg te volgen. Direct ten oosten van Voskuilenweg zijn er op basis van het landschap slechts drie mogelijke tracés voor het vervolg van de Romeinse weg (figuur 6.1): - een noordelijk tracé dat de steilrand van het Kisselsbos aan de noordzijde passeert en langs de Hereweg door Nieuwenhagen richting Rimburg gaat; - een centraal tracé dat via het droogdal langs de Kisselsweg deze steilrand doorkruist op de enige plek waar dat landschappelijk gezien mogelijk is en dat vervolgens door Schaesberg en ten noorden van Eygelshoven Rimburg bereikt; - een zuidelijk tracé dat de steilrand van het Kisselsbos aan de zuidzijde passeert langs een geleidelijk klimmend droogdal ter plekke van de Einsteinstraat, om dan langs het dal van de Strijhagerbeek richting Rimburg te gaan. 158 Bosch 2002, Demey 2003. Vergelijk ook hoofdstuk 3.
LANDGRAAF BINNENRING 87
198000
198500
199000
322500
Villa-terrein
322500
no ord lijk t
rac e'
boring 155
V V V V
e' al trac centra
zuidelij
Via Belgica
k trace' V V
322000
V
322000
V
Binnenring V
V
V
V
V V V
198000
198500
199000
Figuur 6.1 Omgeving van deelgebied 5 en 6 met mogelijke tracés van de Romeinse weg en omvang van het villa-terrein
Centraal tracé Alle drie tracés doorsnijden het zuidelijk tracé van de Binnenring. Zowel Bosch als Demey opteren voor de centrale, meest directe route van Heerlen naar Rimburg door het Kisselsbos. Deze route zou dus dwars door deelgebied 6 lopen, waar de weg een droogdal naar het plateau zou doorkruisen. Het feit dat in deelgebied 6 geen enkele aanwijzing voor de Romeinse weg is aangetroffen, maakt het zeer onwaarschijnlijk dat dit tracé gebruikt is. Door het afvallen van het middelste tracé van de Via Belgica blijven er binnen de gemeente Landgraaf twee mogelijke tracés over tussen Heerlen en Rimburg: het zuidelijke en het noordelijke tracé. Zuidelijk tracé Ter hoogte van het zuidelijke tracé worden op dit moment archeologische onderzoeken uitgevoerd op de locaties Voskuilen en Achter den Winkel.159 Op beide locaties hebben voorheen flats gestaan, zodat uiteraard de vraag belangrijk is in hoeverre op deze locaties de ondergrond nog intact genoeg is om zeker te kunnen stellen of de Romeinse weg hier wel of niet aanwezig is. Tenslotte kruist dit tracé de Binnenring tussen deelgebieden 6 en 7. Hier zou volgens woonwagenbewoners de Romeinse weg aangetroffen zijn. In het Bilan-rapport van het booronderzoek in het tracé van de Binnenring is hier sprake van voornamelijk onverstoorde boorprofielen.160 Wanneer de bodemopbouw hier dus nog redelijk intact zou zijn, moet op de flatlocaties 159 Verhoeven & Van Dijk 2003; Moonen 2005. 160 Kluiving & Debunne 2003, 45.
88 LANDGRAAF BINNENRING
en bij aanleg van de Binnenring een oordeel over de aan- of afwezigheid van de Romeinse weg op dit tracé geveld kunnen worden. Noordelijk tracé Het noordelijke tracé loopt voornamelijk onder bestaande wegen. Dat bemoeilijkt uiteraard de mogelijkheid tot het doen van waarnemingen. De Romeinse vondsten in deelgebied 5 (vergelijk hoofdstuk 6) en in Nieuwenhagen zouden echter zeer goed passen langs een Romeinse weg. Bij werkzaamheden ter plekke van de Hereweg en Heerlenseweg zou derhalve uitsluitsel over dit tracé kunnen worden verwacht. Andere onderzoeken hebben al gewezen op de onderzoeksmogelijkheden op dergelijke locaties. In het Duitse bruinkoolwingebied ten oosten van Jülich was de Romeinse weg van Keulen naar Boulogne-sur-Mer kilometers lang te volgen na het verwijderen van het recente wegdek.161 Op basis van hetgeen in hoofdstuk 3 is beargumenteerd, lijkt een noordelijke route het meest aannemelijk, maar kan het zuidelijke tracé niet afgeschreven worden. 6.2 Romeinse bewoningssporen Terwijl in deelgebied 6 de Romeinse weg werd verwacht, was voor de deelgebieden 5, 7 en 8 de verwachting uitgesproken dat hier Romeinse bewoningssporen of akkers konden worden aangetroffen. In de deelgebieden 7 en 8 zijn uiteindelijk geen pre-20e-eeuwse sporen aangetroffen. Deelgebied 5 heeft daarentegen wel bewoningssporen uit de Romeinse tijd opgeleverd. Op grond van de resultaten van de opgraving in dit deelgebied en het proefsleufonderzoek op het aangrenzende terrein van de geplande showroomlocatie zijn de volgende vraagstellingen uit het PvE beantwoorden. 1. Wat is de aard, omvang, datering en de fysieke kwaliteit van de archeologische resten, grondsporen en structuren? Wat kan in dit verband gezegd worden over de archeologische verwachting in de omgeving van het tracé? In deelgebied 5 zijn binnen een gebied van 77 x 60 m bewoningsporen van een Romeinse nederzetting, vermoedelijk een villa-terrein, aangesneden. Het aardewerk uit de sporen plaatst de bewoning van de nederzetting in de 2e eeuw na Chr. De bewoningssporen bestaan uit twee huizen, vermoedelijk een kuil en een greppel die als begrenzing van de nederzetting of van een erf daarbinnen heeft gediend (zie vraagstelling 2). In deelgebied 5 was de Bt amper zichtbaar en leken er nauwelijks krimpscheuren aanwezig. De reden hiervoor moet gezocht worden in de landschappelijke ligging op de rand van een dal. De helling bedraagt meer dan 6º waardoor sterke erosie en colluvium-vorming optreedt en de Bthorizont afvloeit (Bergbrikgrond, figuur 2.4). De erosie heeft echter slechts tot een beperkte aftopping van sporen geleid. De meeste gecoupeerde sporen duiden namelijk over het algemeen op een goede conservering van de vindplaats. Direct ten zuiden van het onderzochte deel van de vindplaats zal de conservering vergelijkbaar zijn binnen de rest van het Binnenringtracé, gezien de vergelijkbare ligging en helling. Dit geldt ook voor het terrein aan 161 Gaitzsch & Hermanns 1991.
LANDGRAAF BINNENRING 89
de noordzijde; hier zijn echter geen sporen meer te verwachten, gezien de afwezigheid van sporen in proefsleuven in deze zone. Aan de hoger gelegen westzijde is de conservering slechter. Uit het proefsleufonderzoek is namelijk gebleken dat het sporenniveau sterk afgetopt of, waarschijnlijker, afgegraven is. De sporendichtheid lijkt hier sowieso lager, aangezien in de proefsleuf op dit terrein slechts één kuil is gevonden. Aan de oostzijde tenslotte wordt al snel het dal bereikt, waarin de Leenderhof ligt. Deze lijkt een goede natuurlijke begrenzing van de nederzetting te vormen. 2. Wat is de begrenzing van de nederzetting binnen de werkruimte van het wegtracé van deelgebied 5? Vormt de greppel met Romeins aardewerk die is aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek de noordelijke begrenzing van de nederzetting of de begrenzing van een erf binnen de nederzetting? De sporen zijn aangesneden binnen een gebied van 77 x 60 m in deelgebied 5. De greppel ligt aan de noordzijde van de vindplaats, parallel aan de twee huizen. De ruimte ten noorden van de greppel bevatte geen Romeinse sporen in de proefsleuven. Ofschoon we niet uit kunnen sluiten dat de greppel een erf heeft begrensd, lijkt het dan ook aannemelijker dat de greppel de noordelijke begrenzing van de nederzetting vormt. Uitgaande van de locatie van de resten aan de rand van een droogdal en de vermoedelijke begrenzing van de sporenspreiding aan de noordzijde (greppel) en oostzijde (droogdal) maken ze deel uit van de noordoosthoek van een nederzetting. Indien sprake is van een villa-complex in de stijl van Kerkrade-Holzkuil (zie vraagstelling 6), vinden we daarin ook direct een goede parallel voor de locatiekeuze. Het complex is immers met de lange zijde op de rand van een droogdal aangelegd, waarbij bijvoorbeeld gebouw IX al echt op de schuine helling van dit dal ligt. De locatie van een huis van type Hoogeloon 2A (Huis 1) en van het klassieke Alphen-Ekeren-type (Huis 2) achter elkaar in de hoek van een (villa)terrein lijkt extreem veel op de plaatsing van de huizen XVI en XXIV van KerkradeHolzkuil. We zouden hier dus heel goed slechts de hoek van een villa-terrein kunnen hebben aangesneden. Dit betekent dat de rest van dit villa-terrein ten zuiden van de (nederzettings)greppel en ten westen van het droogdal zou moeten worden gezocht. Om een inzicht te krijgen in de omvang een dergelijk villa-terrein, kunnen we ons baseren op de groottes van de rechthoekige, deels omgreppelde villa-terreinen van Voerendaal en Kerkrade (de enige twee die compleet zijn onderzocht in Nederland). De afmetingen van de villa Kerkrade-Holzkuil bedraagt circa 250 x 160 m,162 die van de villa van Voerendaal 214 x 167 m. Voor België beschikken we over de afmetingen van de villa van Hamois-Champion (250 x 150 m) en die van Hamois-surle-Hody (240 x 100 m). Al deze afmetingen zijn vrij goed vergelijkbaar, waardoor we een rechthoek van zo’n 250 x 170 m vanuit de onderzochte hoek van de vindplaats zouden kunnen trekken, waarbinnen sporen van de villa verwacht zouden kunnen worden.163 162 Tichelman 2005, 32. 163 In het Hambacher Forst tussen Jülich en Keulen zijn ook enkele ongeveer half zo grote villa’s (circa 140 x 75-100 m) onderzocht. Deze zijn duidelijke ontwikkelingen uit de oudere, inheemse nederzettingen van het type ferme indigène (Heimberg 2002/2003, voor de verspreiding van de fermes indigènes in deze regio vergelijk Van Hoof in prep.) die in het Limburgs-Belgische lössgebied nog niet zijn aangetoond. Daar lijkt eerder in bouwstijl en nederzettingsopbouw een aansluiting te bestaan met de ‘Kempische’ huisprovincie (vgl. Van Hoof in prep.). Aangezien in deze zone dergelijke kleine villa’s nog niet bekend zijn, en om een goed belendend beleid te kunnen voeren, moeten we werken met de groottes van Voe-
90 LANDGRAAF BINNENRING
In beide compleet onderzochte Nederlandse villacomplexen is het hoofdgebouw centraal in één van de lange zijden gelegen, terwijl alle gebouwen langs de wanden zijn gesitueerd. Centraal binnen de omgreppeling liggen dan vaak een vijver, een waterput, wat afvalkuilen, kleine structuren en dergelijke. Indien een hier gelegen villa echt sterk zou lijken op die van Kerkrade-Holzkuil, zou de lange zijde parallel aan het droogdal zijn gelegen en zou de villa tegen de van dit droogdal afgekeerde zijde liggen, hetgeen zou overeenkomen met het hogere deel in het landschap. Het is echter ook mogelijk dat het complex dwars op het droogdal is georiënteerd. Zodoende moet uiteindelijk in een zone van 250 x 250 m rekening worden gehouden met resten van dit complex. Alleen aanvullende waarnemingen rond het opgegraven areaal kunnen deze zone beter begrenzen en meer inzicht bieden in de aard van het complex. Uiteraard kunnen buiten die zone de bijbehorende graven, een toegangsweg en andere structuren aangetroffen worden die niet op het erf zelf stonden. De exacte vaststelling van die zone is echter onmogelijk. 3. Wat is de ruimtelijke spreiding van de archeologische resten binnen de nederzetting? Zijn er functionele verschillen en ruimtelijke relaties te bepalen tussen de sporen en structuren? Wat is de structuur en de fasering van de nederzetting? De twee huizen ligging parallel aan elkaar. Ze bevinden zich vermoedelijk in de noordoosthoek van de nederzetting (zie ook onder vraagstelling 2). Er zijn geen concrete aanwijzingen voor een functioneel verschil tussen de twee huizen; wel lijkt er een verschil in de bewoningsfasen te bestaan. Op basis van het aardewerk is zowel Huis 1 als Huis 2 in de 2e eeuw na Chr. onder te brengen, waarbij Huis 1 iets jonger lijkt te zijn dan Huis 2. Waarschijnlijk is Huis 2 vóór 150 na Chr. te dateren en Huis 1 erna. De greppel uit put 33 bevat weinig goed dateerbaar materiaal en is niet exacter te dateren dan in de 2e eeuw. 4. Welke typen structuren zijn te onderscheiden binnen de nederzetting (zoals woongebouwen, bedrijfsgebouwen, schuren, waterputten, kuilen, nederzettingsgreppels en erfgreppels)? Wat is hun onderlinge relatie? De twee hoofdstructuren van de vindplaats bestaan uit woonhuizen. Huis 2 is van het klassieke Alphen-Ekeren type, Huis 1 is van het type Hoogeloon 2A. De verschillende Hoogeloon-varianten van het tweeschepige AlphenEkeren-huis kenmerken zich doordat een deel van de diep gefundeerde dragende elementen is opgenomen in de wand van het huis. Deze varianten zijn samen met de Romeinse huizen met verdiept staldeel kenmerkend voor een zone die zich vanuit de Vlaamse zandgronden uitstrekt over de Kempen tot in Noord- en Midden-Limburg. Ten noorden van deze twee plattegronden bevindt zich een greppel die over een lengte van 77 m gevolgd kon worden. De oriëntatie van de greppel is evenwijdig aan die van de plattegronden en is ONO-WZW. Greppel en huizen zijn dus duidelijk aan elkaar gerelateerd. Zoals reeds bij vraagstelling rendaal en Kerkrade. Alleen toekomstig onderzoek kan de precieze grootte van de vindplaats vaststellen, maar het zou zonde zijn wanneer er vanwege een te nauwe inkadering van de vindplaats nog meer stukken verdwijnen dan nu al overbouwd zijn.
LANDGRAAF BINNENRING 91
2 ter sprake is gekomen, kan de greppel als begrenzing van de nederzetting of van een erf bínnen deze nederzetting hebben gediend. De eerste optie lijkt meer voor de hand te liggen. Ten westen van deelgebied 5 is op het terrein van een geplande showroomlocatie van het daar gelegen tankstation nog een kuil aangesneden in een proefsleuf. Ofschoon dateerbare vondsten ontbreken in de kuilvulling, lijkt de nabijheid van de Romeinse sporen en vondsten van deelgebied 5 op een Romeinse ouderdom te wijzen. Verbrand leem en de houtskoollaag onderin de kuil duiden op verbranding van hout in de kuil. Onduidelijk blijft met wel doel dit hout is verbrand en welke functie de kuil binnen de nederzetting vervulde. Vermoedelijk moet deze binnen een ambachtelijke context gezocht worden. 5. Welke typen bouw- en constructiemethoden zijn te onderscheiden binnen de (gebouwen) van de nederzetting? Passen deze in een inheemse of in een (meer) geromaniseerde context? Beide in deelgebied 5 aangetroffen huizen behoren in fase 1 tot typen die normaal zijn in de inheemse huizenbouwtraditie in een groot deel van Zuid-Nederland en aangrenzend België. In deze eerste fase kenmerkt de bouw van beide huizen zich door een houtbouw met ingegraven palen. In de tweede fase zijn de wandpalen niet meer ingegraven, maar op stenen poeren gefundeerd. Met deze verandering is een element in de bouwwijze gekomen (pseudo-steenbouw met vakwerkwanden) die we meer aan de Romeinse bouwwijze kunnen koppelen. 6. Tot wat voor type nederzetting behoort de vindplaats? Behoren de sporen en structuren tot een rurale nederzetting, zoals het vooronderzoek doet vermoeden, of tot een villa-complex? Zijn de sporen en structuren te relateren aan de Via Belgica? Belangrijkste gegeven van de nederzetting zijn de twee huisplattegronden die in eerste instantie in houtbouw, volledig volgens de regionale inheemse huizenbouwtradities, zijn opgebouwd, maar die vervolgens op poeren van grind zijn herbouwd. Met name in de Romeinse tijd is er een grote differentiatie aan typen nederzettingen en huizen. Daarvan kunnen we in ieder geval de volledig geromaniseerde nederzettingstypen als stadachtige nederzettingen (waartoe ook de vici en andere straatdorpen behoren),164 tempels en militaire nederzettingen afschrijven. De daarin aangetroffen huistypen, de dichtheid van deze huizen binnen de nederzetting en de in dergelijke nederzettingen aangetroffen nevenstructuren als ovens en dergelijke wijken sterk af van hetgeen aangetroffen is op de vindplaats in deelgebied 5 en de belendende percelen.
164 Voorbeelden uit de directe omgeving zijn natuurlijk Heerlen, Maastricht, Rimburg en de echte stad Tongeren. Hier zijn echter vaak slechts kleine kijkgaten gegraven. Voor overzichten van grootschalig onderzochte vici, vergelijk: Horn 1987, 424 (Euskirchen – ‘Belgica’), Rey 1991, abb. 4-5 en Willems & Lauwerijs 1974. In Horn 1987 staan ook vele voorbeelden van militaire nederzettingstypen. Alleen in de vroegste lagen van Tongeren (gedateerd in de decennia rond het begin van de jaartelling) en in de nederzetting Grobbendonk komen in inheemse stijl gebouwde huizen voor.
92 LANDGRAAF BINNENRING
Voor een typetoewijzing van de nederzetting te Landgraaf moeten we verder kijken naar de verschillende categorieën plattelandsnederzettingen in ZuidNederland en directe omgeving, te weten:165 - de inheemse nederzettingen: nederzettingen met huizen in inheemse bouwtraditie, zelden met elementen van (Gallo-)Romeinse bouwwijzen; - de villa rustica’s: strak opgezette landbouwbedrijven die naar (Gallo)Romeins voorbeeld zijn ingericht op een wijze die afwijkt van de ‘gewone’ inheemse nederzettingen, - overige nederzettingstypen: hierbij gaat het om enkele afwijkende nederzettingstypen zoals herbergen, die vooral langs wegen zijn te vinden. Inheemse nederzettingen Er is slechts één inheemse nederzetting uit Zuid-Nederland bekend waar huizen in inheemse bouwstijl op poeren van grind zijn gebouwd. Het gaat hierbij om huis XVIII van de nederzetting Hoogeloon (N.-Br.).166 Dit huis dat op de overgang van de 2e naar de 3e eeuw na Chr. gedateerd wordt, behoort tot een bijzondere fase van deze nederzetting. In de 2e eeuw ontwikkelt het hoofdgebouw van deze nederzetting zich namelijk tot een stenen porticus-villa zoals ze vooral uit Zuid-Limburg bekend zijn. Daaromheen blijven in een vierkante uitleg huizen in inheemse bouwstijl bestaan, waardoor de nederzetting in zekere zin aansluit bij nederzettingen als Oss-Westerveld of Nistelrode-Zwarte Molen.167 Deze nederzettingen wijken door hun vierkante lay-out en de bijzondere bouwstijl van één huis af van de overige plattelandsnederzettingen. Terwijl in Oss en Nistelrode het uitzonderlijke huis gevormd wordt door een porticus-huis in houtbouw, is alleen uit Hoogeloon ook daadwerkelijk een echte stenen villa bekend. Volgens Slofstra zou huis XVIII geïnterpreteerd moeten worden als een huis van een persoon die in status tussen de villa-bewoners en de gemiddelde dorpsbewoner stond.168 We hebben hier dus te maken met een gebouw en een nederzetting die compleet afwijken van hetgeen we verder van de inheemse nederzettingen kennen, maar die aansluiting op een in Zuid-Limburg goed verbreide nederzettingsvorm: de villa rustica. Villa rustica’s Het onderzoek naar de Romeinse villa’s is lange tijd gedomineerd door het onderzoek van het sterk in geromaniseerde bouwstijl opgerichte hoofdgebouw. De daaromheen gelegen bijgebouwen en de oudste houtbouwfases kregen vrij zelden de aandacht. Tot enkele jaren geleden was alleen de villa van Voerendaal vrijwel compleet opgegraven, en was slechts een handvol bijgebouwen van andere villa-locaties als Bocholtz-Vlengendaal bekend.169 De villa van Voerendaal behoort tot de grootste plattelandsvilla’s die in onze regio bekend zijn. Het hoofdgebouw is uitzonderlijk groot en alle 165 Hoewel er in de oudste fasen van de vicus Grobbendonk in de Antwerpse Kempen (De Boe 1985) en van Romeins Tongeren (Vanderhoeven 1996, 193-200) wel huizen in inheemse bouwtraditie voorkomen, is de dichtheid van huizen, de aanwezigheid van ambachtelijke zones, en dergelijke daar zo anders dan op het platteland dat we deze categorie hier buiten beschouwing kunnen laten. Wel is duidelijk dat juist die oudste houtbouwfases van Romeinse stedelijke nederzettingen en villa’s een interessant licht kunnen werpen op de wijze van romanisatie en de inheemse houtbouwtradities in de regio! 166 Slofstra 1991, 143+146+178. 167 Wesselingh 2000; Jansen in prep. 168 Slofstra 1991, 150+161+170. 169 Van Es 1981.
LANDGRAAF BINNENRING 93
bijgebouwen hebben stenen funderingen met pijlers tegen de wand. Hoewel er enkele malen sprake is van houten gebouwen, is de publicatiestand niet zodanig dat er inzicht bestaat in de opbouw van die gebouwen. Het is pas met het recente onderzoek te Kerkrade-Holzkuil dat een heel ander type villa-terrein in Zuid-Limburg compleet kon worden opgegraven. Wat namelijk direct opvalt aan dit villa-terrein, is dat alle bijgebouwen tot diep in de 2e eeuw na Chr. in pure houtbouw waren opgetrokken. De aangetroffen plattegronden van de bijgebouwen sluiten perfect aan op de boerderijplattegronden van het klassieke Alphen-Ekeren-type en het type Hoogeloon 2A.170 Met name structuur XVI en structuur IV van Kerkrade vormen een goede parallel voor structuur 1 van de vindplaats in deelgebied 5, terwijl met name de structuren IX, XII en XXIV in Kerkrade een goede parallel bieden voor structuur 2. Een tweede opvallende gelijkenis is dat de palen van huis XVI van Kerkrade met keien en grind zijn dichtgegooid. In Kerkrade is dit volgens de opgravers ter egalisatie van het terrein gebeurd. Er zijn daar verder ook geen poeren aangetroffen. Wel is er vervolgens half over de gebouwen XXIVXVI heen een structuur op grindfunderingen aangelegd. Überhaupt zijn er in Kerkrade-Holzkuil veel structuren in houtbouw die rond de overgang van de 2e naar de 3e eeuw na Chr. op dezelfde plek (bijvoorbeeld structuur IIa+b en XVIII met XIX) of op een iets andere plek (XII en XIII, XXIV-XVI en XVII) op stenen funderingen zijn opgebouwd. Tweeschepige gebouwen met stenen funderingen zijn verder in Nederland nog bekend van de villa Bocholtz-Vaasrade en van een mogelijk villa-terrein te Nuth-Terstraten.171 Uiteraard is het gebruik van alleen de villa Kerkrade-Holzkuil een zeer beperkte basis voor een vergelijking. Daarom moeten de compleet onderzochte villa-complexen in België en aangrenzend Duitsland erbij betrokken worden. Voor België beschikken we over de enigszins als Voerendaal compleet in steen uitgevoerde, maar nog grotere, villa te Anthée:172 een bijzonder luxueuze villa net ten zuiden van Eijsden te Haccourt, waarvan de houten voorloper onherkenbaar is door de latere funderingsgreppels. Verder beschikken we over de villa van NeerharenRekem, die naast een compleet in inheemse stijl gebouwde nederzetting ligt, en twee recent onderzochte villa’s te Hamois in de provincie Namen. De villa van Hamois-Champion meet binnen de omgreppeling 250 x 150 m. Opnieuw zijn de gebouwen langs de zijkanten geordend rondom een centrale open ruimte. In tegenstelling tot de villa’s van Kerkrade en Voerendaal is het hoofdgebouw echter aan de korte zijde van het terrein geplaatst, zoals dit bijvoorbeeld ook in Anthée het geval is. In bewoningsfase IIb, daterend in de tweede helft van de 1e eeuw en de eerste helft van de 2e eeuw, wordt de rij bijgebouwen langs de lange noordwestzijde gekenmerkt door tweeschepige bijgebouwen met enkele zware staanders in de wanden. Ze lijken derhalve sterk op de huizen van type Hoogeloon 2A. In de tweede helft van de 2e eeuw worden die deels vervangen door eenschepige plattegronden met staanders in de wanden en de kopse zijden, die ook elders bekend zijn als ontwikkeling van de Hoogeloon-typen.
170 Tichelman 2005. 171 In Nuth lijkt het half opgegraven gebouw (gezien ook de diepe staander halverwege de zuidwand) ook tot het type Hoogeloon 2A te horen, maar dan met volle steenfunderingen waardoor de locatie van de ingangen wel duidelijk zichtbaar wordt. 172 Helinium 10, 209-247.
94 LANDGRAAF BINNENRING
De bijgebouwen langs de zuidoostzijde tonen een complexere opbouw, maar lijken toch vooral een variant op het type Hoogeloon 2A te zijn. De villa van Hamois-sur-le-Hody meet 240 x 100 m. Opnieuw zijn de gebouwen langs de zijkanten in een rechthoek geplaatst. Net als in Voerendaal en Kerkrade staat hier het hoofdgebouw centraal aan de lange zijde. Ook op dit villa-terrein zijn de meeste bijgebouwen in houtbouw uitgevoerd. Daarbij komt een enkel tweeschepig gebouw, of de variant van het Hoogeloon 2A-type, voor zoals die ook in Hamoir-Champion verschillende malen is aangetroffen. De meeste bijgebouwen behoren echter tot het eenschepige type zoals in Hamoir. In het aangrenzende Duitse lössgebied komen op de meestal vierkante of rechthoekige villa-terreinen ook bijgebouwen voor die vaak eerst in houtbouw zijn uitgevoerd en later door varianten op stenen funderingen worden vervangen. De bouwvormen zijn hier echter steeds eenschepig. We hebben hier dan ook te maken met een andere inheemse bouwtraditie die teruggaat op een variant van de ferme indigène en niet op de woonstalhuizen van de Kempische typen (vergelijk Van Hoof in prep.). Overige nederzettingstypen Tenslotte moet er kort aandacht worden geschonken aan de overige nederzettingstypen. Het gaat hierbij met name om verschijnselen die langs Romeinse wegen worden aangetroffen. Daarover is nog slechts zeer geringe informatie beschikbaar. De meeste voorbeelden van herbergen en pleisterplaatsen langs wegen (de mansio’s en statio’s) zijn namelijk bij Romeinse steden als Xanten en Augst onderzocht. Daar gaat het om zeer luxueuze en grote gebouwcomplexen in Romeinse stijl. Eén van de zeldzame voorbeelden van een eenvoudiger complex langs de weg is aangetroffen te Bergheim-Kenten langs het Duitse traject van de Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen. Het bestaat uit twee parallel aan de hoofdweg gelegen rechthoekige gebouwen met steenfunderingen en een schuin hierop, parallel aan een secundaire weg, gebouwde tweeschepige constructie. Gezien ook de vondst van een askist tijdens de bouwwerkzaamheden is het de vraag of de eerste twee constructies niet als grafmonumenten moeten worden gezien.173 De laatste constructie lijkt een oudere houtbouwfase te hebben, waarna de palen met wit zand en grind zijn dichtgegooid en tot poeren zijn getransformeerd. Dit complex heeft dus zekere overeenkomsten met de constructies op de vindplaats van deelgebied 5. Interpretatie van de nederzetting van Landgraaf De verschillende mogelijkheden naast elkaar leggend, lijkt er weinig te spreken voor een ‘inheems’ nederzettingstype als aangetroffen te KerkradeWinckelen, Veldwezelt, Neerharen-Rekem of Sittard-Nusterweg. Noch op deze vindplaatsen, noch op al die andere inheemse nederzettingen op de zandgronden, heeft een overgang naar poerenbouw met grindfunderingen plaatsgevonden. De enige Brabantse nederzetting waar een gebouw op grindfunderingen is gebouwd, is de nederzetting Hoogeloon. Deze heeft echter een meer uitzonderlijke status. Hier gaat de overgang naar poerenbouw namelijk gepaard met een complete villa die in steenbouw is opgetrokken. Er is kortom 173 Overigens is gebouw B een goede parallel voor de zogenaamde wachttoren langs de Voskuilenweg,
LANDGRAAF BINNENRING 95
nog weinig bekend over de niet-villa nederzettingen op de löss. Uiteraard zullen er vele vormen zijn tussen deze nederzettingen en de volwaardige villa’s, maar daar zijn nog geen voorbeelden van aangetroffen. Voorlopig wijst dus alles op een ander soort nederzetting voor de vindplaats van deelgebied 5. Er is dan nog de mogelijkheid dat we hier met een eenvoudige herberg, wisselplaats voor de paarden of een winkeltje van de dichtstbijzijnde villa te maken hebben. Er bestaat immers de mogelijkheid dat onder of iets ten zuiden van de Heerlenseweg de Romeinse hoofdweg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen heeft gelopen. Er is hier echter maar één parallel voor. Verder onderzoek bij aanleg van de rotonde zou kunnen uitwijzen of de Romeinse weg daadwerkelijk onder de Heerlenseweg terug te vinden is. Als dit het geval is, zou dit betekenen dat we een internationaal zeldzaam fenomeen op het spoor zijn. De beste parallellen voor de vindplaats van deelgebied 5 zijn echter in de villa’s te vinden. De ‘verstening’ van de houtbouw, de huistypen, twee gebouwen parallel aan een greppel die er vlak achter loopt en ook het aangetroffen aardewerkspectrum tonen bijzonder sterke parallellen met de noordwesthoek van de villa Kerkrade-Holzkuil. Maar ook met andere hierboven behandelde villa’s zijn de overeenkomsten groot. Op basis van de op dit moment beschikbare gegevens is een interpretatie als villa-terrein derhalve het meest waarschijnlijk. De aangetroffen gebouwen zijn dan bijgebouwen die bij een buiten het opgegraven areaal gelegen hoofdgebouw moeten horen. De aangetroffen dakpannen wijzen op een dak waarvan in ieder geval de randen met dakpannen versierd zullen zijn geweest. 7. Zijn er aanwijzingen voor een relatie met de villae in de regio? Ofschoon de schaal van de opgraving in deelgebied 5 relatief klein is, vertoont de nederzetting kenmerken van een villa-terrein (zie onder vraagstelling 6). Zo zijn er overeenkomsten in de ligging aan de rand van een droogdal en in de huistypen met het villa-complex van Kerkrade-Holzkuil in dezelfde regio. Verder valt op dat de bewoningssporen van Landgraaf hergebruikt materiaal bevatten. Zo zijn in de paalsporen van Landgraaf mergelblokken gevonden die overduidelijk oorspronkelijk als bouwstenen zijn gebruikt. Aangezien binnen de vindplaats van Landgraaf (vooralsnog) geen aanwijzingen voor steenbouw in de vorm van muurwerk aangetroffen zijn, moet het materiaal van een villaterrein uit de omgeving aangevoerd zijn. Mogelijk zijn de dakpannen van Landgraaf ook op deze wijze aangevoerd en secundair in een dak(rand)- of haard/vloerconstructie verwerkt. Secundair gebruikt materiaal bestaat over het algemeen uit een mengelmoes van verschillende formaten dakpannen. De dakpannen van Landgraaf zijn echter opvallend uniform. De dakpannen zijn daarom mogelijk als één partij direct van een handelaar betrokken voor de bouw van het dak. De analyse van de dakpanbaksels van Landgraaf en villa-terreinen uit de omgeving kan uitsluitsel geven over de bron van het materiaal.174 Het dakpanmateriaal van het naburige villa-complex KerkradeHolskuil, dat reeds aan een bakselanalyse is onderworpen, komt hier als eerste voor in aanmerking.
174 Kars 2005.
96 LANDGRAAF BINNENRING
8.Wat is de geologische/bodemkundige opbouw van het onderzoeksgebied? De bodemopbouw in deelgebied 5 komt overeen met die van deelgebieden 7 en 8. Deze drie gebieden bevinden zich op of aan de rand van lössplateaus, waarin een radebrikgrond is ontwikkeld. Op deze locaties kon het vlak steeds in de enigszins afgetopte Bt-horizont aangelegd worden. Toch is de conservering op alle locaties redelijk tot goed te noemen. In deelgebieden 7 en 8 was dit af te leiden uit een mooie, donkere ontwikkelde Bt, waarin de krimpscheuren en andere natuurlijke sporen zich scherp aftekenden. In deelgebied 5 was de Bt amper zichtbaar en leken er nauwelijks krimpscheuren aanwezig. De reden hiervoor moet gezocht worden in een sterke aftopping van het bodemprofiel door erosie, gezien de landschappelijke ligging van deze locatie op de rand van een dal. De helling bedraagt meer dan 6º waardoor sterke erosie en colluvium-vorming optreedt en de Bt-horizont afvloeit (Bergbrikgrond, figuur 2.4). De erosie heeft echter slechts tot een relatief beperkte aftopping van sporen geleid. De meeste sporen duiden namelijk over het algemeen op een goede conservering van de vindplaats. Direct ten zuiden en ten noorden van het onderzochte deel van de vindplaats zal de conservering vergelijkbaar zijn binnen de rest van het Binnenringtracé, gezien een vergelijkbare ligging en helling. Aan de hoger gelegen westzijde is juist een betere conservering te verwachten. Uit het proefsleufonderzoek is namelijk gebleken dat het sporenniveau hier afgedekt is door een (dikkere) laag colluvium. Aan de zuidzijde tenslotte wordt al snel het dal bereikt, waarin de Leenderhof ligt. Deze lijkt een goede natuurlijke begrenzing van de nederzetting te vormen. 9.Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig, wat is de vondstdichtheid en wat is de conserveringstoestand van de diverse vondstcategorieën? Zijn op grond van de aard en de ligging van de vondsten functionele verschillen en ruimtelijke relaties te bepalen tussen de sporen en structuren? Getuigen de vondsten van een inheemse traditie of van een meer geromaniseerde leefwijze met Romeinse gebruiken en importmaterialen? In totaal zijn 1895 vondsten verzameld met een totaalgewicht van 71873 g. De grootste materiaalcategorie is het aardewerk (n=1169), waarvan circa 98 % uit de Romeinse tijd. Verder zijn de categorieën keramisch bouwmateriaal, metaal en steen vertegenwoordigd. Aardewerk, steen en keramisch bouwmateriaal zijn goed geconserveerd. De conservering van metaal en organisch materiaal (macroresten en bot) is daarentegen matig tot slecht, zoals gebruikelijk is in de droge top van de lössbodem. Het vondstmateriaal is voornamelijk afkomstig uit paalsporen van de beide huizen, uit met colluvium gevulde depressies en in beperkte mate uit de (nederzettings)greppel. De colluviumvondsten zijn voornamelijk afkomstig uit het oostelijke gedeelte van opgraving. Het binnen de plattegronden aangetroffen vondstmateriaal bestaat uit ‘woonafval’ (maal- en slijpstenen, bekers, wrijfschalen, borden, etcetera). Voor een interpretatie van de functie kunnen we ook naar de gebouwen XVI en XXIV van Kerkrade-Holzkuil kijken die als beste parallellen gelden. Opvallend is dat in structuur IV een haard in de centrale ruimte van het huis is aangetroffen,175 terwijl centraal in huis XVI in die centrale ruimte enkele 175 Tichelman 2005, 111-113.
LANDGRAAF BINNENRING 97
rechthoekige, ondiepe kuilen zijn gevonden waarvan één met houtskool was gevuld.176 Ook in Huis 1 zijn dergelijke kuilen in het centrale deel gevonden, alhoewel geen van beide was met houtskool gevuld. Mogelijk moeten we hierin een gelijkaardige functie voor dit gebouw In een afvalkuil die buiten huis XVI is gevonden is ook veel huisraad aangetroffen, evenals verkoolde graanresten. Zowel bij huis XVI-XXIV in Kerkrade-Holzkuil als bij de gebwouwstructuren van deelgebied 5 wijst alles dus op een functie als woonhuis. Mogelijk moeten we deze structuren dan ook interpreteren als de woonhuizen voor de werkers of zetbazen op de villa, die niet in het herenhuis woonden. Uit de vondsten komt duidelijk naar voren dat de bewoners Romeinse open stonden voor Romeinse gebruiken en goederen. Van dit laatste getuigt de import van (deels hergebruikt) Romeins materiaal zoals aardewerk, dakpannen, bouwstenen 10. Hoe zag het landschap van de nederzetting eruit? Hoe zag de voedseleconomie van de bewoners eruit (veeteelt en landbouw)? De vindplaats ligt op de rand van een droogdal. Een dergelijke landschappeliijke ligging is bekend van Romeinse villa-terreinen, zoals de vindplaats Kerkrade-Holzkuil in de regio. De spoorvullingen bleken tijdens het veldwerk ongeschikt voor pollenonderzoek. De conservering van pollen is over het algemeen nihil in de top van de droge lössbodem. Het blijft dan ook onbekend hoe het landschap aan de rand van dit droogdal eruit heeft gezien. Het ligt voor de hand dat de natuurlijke flora, zoals bomen en struiken, voor een groot deel geruimd zullen zijn bij de inrichting van de nederzetting. De spoorvullingen waren wel geschikt voor archeobotanisch onderzoek van macroresten. In de vullingen uit de huizen zijn resten van akkeronkruid dreps en vierzadige wikke en resten van een anjerachtige gevonden. Het is echter niet aannemelijk dat deze planten ter hoogte van de twee huizen groeiden. De afgesleten staat van de resten wijst er op dat de planten elders in de omgeving stonden en dat de resten door de wind zijn aangevoerd. Het onderzoek van de macromonsters heeft ook graanresten opgeleverd. Paalsporen van Huis 1 bleken resten van meerrijige bedekte gerst (Hordeum vulgare) en een bedekte tarwesoort (Triticum sp.) te bevatten. Het geringe aantal lijkt erop te wijzen dat de oogstverwerking niet in de directe omgeving van de huizen plaats vond. Alleen het vooronderzoek heeft enkele dierlijke botjes opgeleverd en wel in het vlak en in de (nederzettingsgreppel). Deze ondervertegenwoordiging van bot is te wijten aan de slechte conserveringsomstandigheden in de droge lössbodem. Het is aannemelijk dat de veeteelt in de Romeinse bewoningsperiode desondanks een belangrijk onderdeel was van de voedseleconomie. 6.3 Advies Gezien de verwachte en aangetroffen resten, zal ook in het advies aandacht besteed worden aan de twee Romeinse fenomenen in het plangebied: de Romeinse weg en de vindplaats met Romeinse nederzettingssporen ter hoogte van deelgebied 5.
176 Tichelman 2005, 130-132.
98 LANDGRAAF BINNENRING
De Romeinse weg In deelgebied 6 is de Romeinse weg niet aangetroffen. Dit maakt het waarschijnlijk dat de Via Belgica niet rechtdoor het steile Kisselsbos op heeft gelopen, maar dat deze de steilrand aan de noord- of zuidzijde heeft ontweken. Dit betekent dat er in principe twee mogelijkheden zijn voor de loop van deze Romeinse hoofdweg (figuur 6.1): - hetzij tussen deelgebieden 6 en 7 om door het dal ter hoogte van de Einsteinweg richting de Strijhagerbeek te gaan. - hetzij ten noorden van de steilrand tussen deelgebieden 5 en 6 onder of naast de Heerlenseweg om verder het tracé van de Hereweg te volgen. De zich nu voordoende mogelijkheid onder het bestaande wegdek te kijken bij de aanleg van de geplande rotonde rond de aansluiting van de Mijnspoorweg en de Heerlenseweg, zou een unieke aanvulling op de gegevens van de Romeinse vindplaats kunnen leveren. Dit geldt ook voor eventuele toekomstige ingrepen (verbredingen) van de Mijnspoorweg en ten westen daarvan Indien immers aangetoond kan worden dat de Romeinse heerbaan langs deelgebied 5 liep, kan daarmee een eenduidiger interpretatie aan deze vindplaats gegeven worden, en kan ook de loop van de Romeinse weg binnen de gemeente Landgraaf strakker omlijnd worden. Dit laatste is met name voor toekomstig archeologisch beleid binnen de gemeente Landgraaf belangrijk. De beide mogelijke tracés van de Romeinse weg worden doorsneden door de Binnenring. De aanleg van de Binnenring biedt dan ook een unieke mogelijkheid het precieze tracé vast te stellen, hetgeen om twee redenen belangrijk is: - uit wetenschappelijke overwegingen. Op de eerste plaats is hiermee meer inzicht te krijgen in de loop van die weg en zodoende ook in andere archeologische vondsten in de regio (bijvoorbeeld monumentale grafmonumenten als te Nieuwenhagen en Eijgelshoven). Op de tweede plaats biedt onderzoek hier de mogelijkheid om villa-terreinen in de omgeving beter in te kaderen in het Romeinse cultuurlandschap van oostelijk Zuid-Limburg. - uit planologische overwegingen. Indien het vastgestelde tracé van de Romeinse weg vanuit Heerlen verlengd kan worden, betekent dit dat de zone waarin men rekening moet houden met deze Romeinse hoofdweg in de gemeente Landgraaf sterk ingeperkt kan worden. Meer kennis op dit gebied levert dus meer duidelijkheid voor het ruimtelijk beleid van de gemeente. Het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de Romeinse weg in de zones tussen deelgebieden 5 en 6 en tussen deelgebieden 6 en 7 kan plaats vinden door middel van een Archeologische Begeleiding van geplande bodemingrepen, zoals het openbreken van bestaand wegdek. Tijdens deze begeleiding moet het mogelijk zijn een leesbaar archeologisch vlak te verkrijgen waarin het grindpakket van de weg en / of de bermgreppels waargenomen kunnen worden. Bij het aantreffen van de weg dient enige
LANDGRAAF BINNENRING 99
tijd ingepland te worden, waarin een profiel van die weg en mogelijke zijverschijnselen gedocumenteerd kunnen worden. Ook wanneer de weg niet aangetroffen wordt, dient er de mogelijkheid te zijn bodemkundige profielen of aanvullende boringen te documenteren. Dit is immers van belang om te bepalen of de weg hier nooit heeft gelegen of dat deze verstoord kan zijn door afgravingen of natuurlijke processen. Een dergelijk onderzoek moet ook uit kunnen sluiten dat een eventuele weg nog verborgen kan liggen onder een pakket colluvium. De Romeinse nederzetting Inmiddels heeft de opgraving van de (noordoosthoek van) de Romeinse nederzetting ten noorden van de Heerlenseweg in deelgebied 5 plaatsgevonden. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is het aannemelijk gemaakt dat het hier om een villa-terrein gaat. Gezien deze interpretatie is het van groot belang om onder het bestaande wegdek van de Heerlenseweg te kijken bij de geplande ingrepen voor de aanleg van de rotonde. Niet alleen vanwege onderzoek naar de voornoemde Romeinse weg, maar ook vanwege aanvullend onderzoek naar de nederzetting. Dit onderzoek kan namelijk de hypothese van een villa-terrein of eventuele genoemde alternatieven, zoals een herberg, toetsten. Uitgaande van de meest waarschijnlijke hypothese, een villa, verdient de vindplaats niet alleen aandacht in het tracé van de Binnering, maar ook in het kader van flankerend beleid. Niet alleen deelgebied 5, maar ook de gebieden die er in het zuiden en westen op aansluiten verdienen als vindplaats aangemerkt worden. Aangezien onbekend is of de villa van de vindplaats (Leenhof) evenwijdig aan of haaks op het droogdal heeft gelegen, moet in een zone van 250 x 250 m rekening worden gehouden met de aanwezigheid van dit villaterrein.177 We moeten daarbij niet vergeten dat de enige boring waarin Romeins aardewerk was aangetroffen (boring 155) – en waarop dus eigenlijk de vindplaats in deelgebied 5 gebaseerd was - ook ten westen van het tracé van de Binnenring lag (figuur 6.1). Hoewel een groot deel van dit terrein overbouwd is, is die bebouwing vrij los geplaatst met veel groen rond de huizen. Op basis van recente opgravingen in bijvoorbeeld Elsloo blijkt dat (afhankelijk van de mate van onderkeldering) zowel onder als rondom die huizen vaak nog goed geconserveerde grondsporen en huisplattegronden te voorschijn kunnen komen. Ons advies luidt dan ook om bij geplande werkzaamheden ten westen van de Mijnspoorweg, zoals een wegverbreding, de aanleg van parkeerplaatsen, tankstations of andere bodemingrepen, een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Hiermee is namelijk de begrenzing en de waardering van het zuidelijke vervolg van de vindplaats te bepalen. Hetzelfde geldt uiteraard voor aanpalend beleid binnen de rest van de voornoemde zone van 250 x 250 m (figuur 6.1).
177 Op basis van de literatuur en het Nederlandse archeologische gegevensbestand Archis zijn geen waarnemingen bekend uit de tijd van de bouw van de mijnwerkerskolonie Leenhof. Wel meldde één van de buurtbewoners dat bij aanleg van het tankstation een stenen vloer zou zijn aangetroffen. Of dit betekent dat daar terrasgrind is aangetroffen of daadwerkelijk een stuk van de villa, is op basis van de ons bekende gegevens niet uit te maken.
100 LANDGRAAF BINNENRING
LANDGRAAF BINNENRING 101
Figuren Figuur 1.1 Locaties plangebied proefsleuven en opgraving Figuur 1.2 Advies vervolgonderzoek op basis van booronderzoek Figuur 2.1 Archeologische en geologische tijdschaal Figuur 2.2 Dwarsdoorsnede van een “typisch” droogdal (Stiboka 1990) Figuur 2.3 Hoogtekaart van deelgebied 6 (zuid) en 5 (Leenderhof) met opgravingsputten en drie tracévarianten van de Romeinse weg vanaf deVoskuilenweg Figuur 2.4 Bodemopbouw in deelgebied 5 waarbij duidelijk het colluvium is te zien Figuur 2.5 Bodemopbouw in deelgebied 6 Figuur 3.1 Romeins landschap rond Heerlen met wegen, vici en villae Figuur 4.1 Aanleg proefsleuf in deelgebied 6 Figuur 4.2 Overzicht proefsleuven per deelgebied Figuur 4.3 Overzicht sporen in deelgebied 5 tijdens het proefsleuvenonderzoek Figuur 4.4 Overzicht vlakhoogte deelgebied 5, 6, 7 en 8 Figuur 5.1 Overzicht opgravingsputten (32-37) Figuur 5.2 Overzicht sporen in plangebied 5 tijdens het Definitief Onderzoek Figuur 5.3 Huis 1 in fasen met bijhorende dieptes van de sporen Figuur 5.4 Vlakoverzicht oostelijk gedeelte huis 1 met poeren ( gezien vanuit het zuidoosten) Figuur 5.5 Twee fasen in sporencoupes huis 1 Figuur 5.6 Coupe spoor 20 met puinvulling Figuur 5.7 Ingangspartij huis 1 met coupe van de bijbehorende westelijke staanderkuilen (gezien vanuit het zuiden) Figuur 5.8 Huis 2 in fasen met bijhorende dieptes van de sporen Figuur 5.9 Vlakoverzicht huis 2 met depressie in het oosten (gezien vanuit het westen) Figuur 5.10 Twee fasen in sporen (coupes) huis 2 Figuur 5.11 Oversnijding in Romeinse greppel Figuur 5.12 Verdeling verschillende soorten Romeinse aardewerk Figuur 5.13 Selectie scherven Romeins aardewerk en metaal (vaatverk) Figuur 5.14 Verspreiding Romeins aardewerk binnen de vindplaats Figuur 5.15 Verspreiding Romeins bouwmateriaal binnen de vindplaats Figuur 5.16 Verspreiding Romeins steenmateriaal binnen de vindplaats (exclusief poeren) Figuur 5.17 Maalsteen Figuur 5.18 Slijpsteen Figuur 5.19 Wetsteen Figuur 5.20 Foto van puntvormig beslag Figuur 5.21 Veldfles en etensblik uit de Tweede Wereld Oorlog Figuur 5.22 Soldaat met veldfles en etensblik Figuur 5.23 Jeep met ringen achterop voor de bevestiging van een emmer Figuur 6.1 Omgeving van deelgebied 5 en 6 met mogelijke tracés van de Romeinse weg en de verwachte omvang van het villa-terrein (Leenderhof)
102 LANDGRAAF BINNENRING
Tabellen Tabel 1.1 Administratieve gegevens archeologisch onderzoek LandgraafBinnenring Tabel 4.1 Vondstcategorieën van het proefsleuvenonderzoek Tabel 5.1 Vondstcategorieën van het Definitief Onderzoek in deelgebied 5 Tabel 5.2 Steensoort per periode of context Tabel 5.3 Determinatie Romeins steenmateriaal Tabel 5.4 Determinatie archeobotanische resten Bijlagen Bijlage 1 Vondstenlijst van het Inventariserend Veldonderzoek Bijlage 2 Determinatielijst Romeins aardewerk en bouwmateriaal van het Definitief Onderzoek in deelgebied 5
LANDGRAAF BINNENRING 103
Literatuur Berendsen, H.J.A., 1997: Landschappelijk Nederland, Assen. Berendsen, H.J.A., 2000: Landschap in delen. Overzicht van de geofactoren, Assen. Bet P. & A. Delor, 2000: La typologie de la sigillée lisse de Lezoux et de la Gaule centrale du Haut-Empire révision décennale, in SFECAG, Actes du congrès de Libourne 1er-4 juin 2000: productions régionales et importations en Aquitaine: actualité des recherches céramiques, 461-481. Bloemers, J.H.F., 2003, Rijswijk (Z.H.), ‘De Bult’, eine siedlung der Cananefaten, Nederlandse Oudheden 8, Amersfoort. Boenigk, W. & E.-M. Hagedorn, 1996: Das Profil FR125: holozäne Sedimente im Elsbachtal und ihre Schwermetallgehalte, Archäologie im Rheinland 1996, 169-172. Bouten, W., G. van Eijsden, A.C. Imeson, F.J.P.M. Kwaad, H.J. Mücher & A. Tiktak, 1985: Ontstaan en erosie van de lössleemgronden in Zuid-Limburg, K.N.A.G. geografisch tijdschrift 19 (3), 192-208. Bosch, J.M.B., 2002: Het verloop van de Romeinse weg door Landgraaf, Oudheidkundig en Cultuurhistorisch genootschap Landgraaf jaarboek 2002, 679. Braad, R., 1988: Heerlen, in: J.Baalbergen et al. (eds.): Atlas van historische vestingwerken in Nederland – Limburg, Utrecht, 107-110. Brouwer, T., 1978: Grenspalen in Nederland, Zutphen. Brouwer, M., 1986: Het ‘Romeinse’ aardewerk in het Maasmondgebied, in: M.C. van Trierum & H.E. Henkes, Rotterdam Papers V. A contribution to prehistoric, Roman and medieval archaeology, Rotterdam, 77-90. Bruijn, A., 1962/3: Die mittelalterliche keramische Industrie in Südlimburg, BROB 12-13, 357-459. Bruijn, A., 1965/6: Een middeleeuwse pottenbakkersoven in Nieuwenhagen, Limburg, BROB 15-16, 169-183. Brunsting, H., 1937: Het grafveld onder Hees bij Nijmegen, Amsterdam. Brunsting, H., 1946: Romeinsche mijlpalen in Nederland, OMROL 27, 2736. Byvanck, A.W., 1947: Excerpta Romana: de bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland III, ’s-Gravenhage. Cudell, M., 1838: Observations de M. Cudell sur différentes questions archéologiques, Bulletins de l’académie royale des sciences et belles-lettres de Bruxelles 5, 223-226. Demey, D., 2003: De Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen, Provincie Limburg: een archeologisch onderzoek, RAAP-rapport 924, Amsterdam.
104 LANDGRAAF BINNENRING Deru, X., 1996: Le céramique Belge dans le Nord de la Gaule. Caractérisation, Chronologie, Phénomènes Culturels et Economiques, Louvain-la-Neuve, Publications d’Histoire de l’Art et d’Archéologie de l’Université catholique de Louvain (Louvain-la-Neuve) 89. Desmet & Roulez, 1838: Antiquités nationales, Bulletins de l’académie royale des sciences et belles-lettres de Bruxelles 5, 71-75 (+afbeelding). Ellenkamp, G.R, 2006a: Plangebied Heiveld te Landgraaf, gemeente Landgraaf; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en visuele inspectie, RAAP-notitie 1496, Amsterdam. Ellenkamp, G.R, 2006b: Plangebied Eikske te Landgraaf, gemeente Landgraaf; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en visuele inspectie, RAAP-rapport 1375, Amsterdam. Enckevort, H. van, 2004: Het gedraaide aardewerk uit de Romeinse tijd, in: C. Koot & R. Berkvens, Bredase akkers eeuwenoud. 4000 jaar bewoningsgeschiedenis op de rand van zand en klei, Amersfoort, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 102/ Erfgoedstudies Breda 1, 281-358. Es, W.A. van, 1981: De Romeinen in Nederland, Bussum. Fölzer, E, 1913: Die Bilderschüsseln der ostgallischen Sigillata-manufakturen, Bonn, Römische Keramik in Trier 1. Gaitzsch, W. & J. Hermanns, 1991: Römerstraße im Abbau – Aufschlüsse der antiken Fernstraße Köln – Jülich, Archäologie im Rheinland 1991, 6769. Gaitzsch, W., 1992: Römische Straße und preußische Meilensteine vor der Sophienhöhe bei Jülich, Köln. Gaitzsch, W., 1995: Tempel, Altar oder Grabbau? Urnengräber an der Fernstraße Köln – Jülich, Archäologie im Rheinland 1995, 76-79. Gaitzsch, W., 1997: Zwei Meilensteine von der via Agrippinensis, Archäologie im Rheinland 1997, 82-84. Gielen, J., 1967: Romeinse vondsten aan de Voskuilenweg te Heerlen, Het land van Herle 17, 37-40. Giffen, A.E. van & W. Glasbergen, 1948: Thermen en castella te HeerlenCoriovallum, L’antiquité classique 17, 199-262. Goossens, H.M.H., 1981: Ubach over Worms, van overworms kwartier tot gemeente Landgraaf. Goossens, T. A., 2006: Programma van Eisen Landgraaf-Binnenring, deelgebied 5 (Leenderhof). Definitief Archeologisch onderzoek door middel van een opgraving en een Archeologische Begeleiding. Gose, E., 1975: Gefässttypen der römischen Keramik im Rheinland, Köln, Bonner Jahrbücher 1. Groot, B. de, 2005: Heerlen, Pius X terrein: inventariserend archeologisch veldonderzoek – karterende fase, BAAC-rapport 05.101, ’s-Hertogenbosch/ Deventer.
LANDGRAAF BINNENRING 105 Haalebos, J.K., 1990: Het grafveld van Nijmegen-Hatert, Nijmegen, Beschrijvingen van de verzamelingen in het Provinciaal Museum G.K. Kam te Nijmegen 11. Habets, J., 1865: Notice sur quelques découvertes d’antiquités dans le duché de Limbourg, PSHAL 2, 202-259. Habets, J., 1884 : De leenen van Valkenburg, PSHAL 21, 153-442. Habets, J., 1885: De leenen van Valkenburg (vervolg), PSHAL 22, 3-394. Harsema, O., 1967. Geïmporteerde basaltlava maalstenen uit de Romeinse tijd uit Groninger wierden, Groningse Volksalmanak 1967, 139-158. Harsema, O., 1979. Handmolens. Maalstenen en handmolens in Drenthe van het neolithicum tot ca. 1300 A.D. Heeringen, R.M. van, 1985. Typologie, Zeitstellung und Verbreitung der in die Niederlande importierten vorgeschichtlichen Mahlsteine aus Tephrit, Archäeologisches Korrespondenzblatt 15, 371-383. Heimber, U., 2002/2003: Römische Villen an Rhein und Maas, Bonner Jahrbücher 202/203, 57-148. Hiddink, H., & E. de Boer, 2003: Archeologische opgravingen tussen Schinnen en Bocholtz in het tracé van de 36 inch gastransportleiding van NV Nederlandse Gasunie, ZAR 10, Amsterdam. Hiddink, H., 2004: Een grafmonument uit de Romeinse tijd in Nieuwenhagen, gemeente Landgraaf, ZAR 17, Amsterdam. Hiddink, H., 2005: Opgravingen op het Rosveld bij Nederweert: landschap en bewoning in de ijzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen, ZAR 22, Amsterdam. Hiddink, H. & G. Boreel, 2005a. Natuursteen en slak. In, H. Hiddink (red.), Opgravingen op het rosveld bij Nederweert 1. Landschap en bewoning in de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen, ZAR 22 (1), 181-190. Hiddink, H. & G. Boreel, 2005b. Natuursteen en slak. In, H. Hiddink (red.), Archeologisch onderzoek aan de Beekseweg te Lieshout. ZAR 18 (1), 239254. Hoegen, R.D., A.A. Koster & H. van Enckevort, 2004: Voorwerpen van metaal, glas, steen en aardewerk uit de Late IJzertijd en de Romeinse Tijd, in: C. Koot & R. Berkvens, Bredase akkers eeuwenoud. 4000 jaar bewoningsgeschiedenis op de rand van zand en klei, Amersfoort, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 102/ Erfgoedstudies Breda 1, 359-376. Holwerda, J.H., 1923: Arentsburg: Een romeinsch militair vlootstation bij Voorburg, Leiden. Holwerda, J.H., 1941: De Belgische waar in Nijmegen, Nijmegen, Beschrijving van de verzamelingen in het Rijksmuseum G.M. Kam te Nijmegen 2. Hoof, L.G.L. van & R. Jansen, 2002: Archeologisch onderzoek A50 te Uden: bewoning uit de ijzertijd en de vroege, volle en late middeleeuwen, Archol-rapport 12, Leiden.
106 LANDGRAAF BINNENRING Hoof, L.G.L van & I.M. van Wijk, 2006: Archeologie van de afgespoelde löss; Inventariserend Veld Onderzoek van een droogdal te Geleen – Middengebied, Archol-rapport 32, Leiden. Hoof, L.G.L. van: in prep: Variaties op een rechthoek. Horn, H.G., 1987: Die Römer in Nordrhein-Westfalen, Stuttgart. Huijzer, A.S., 1993: Microfabrics and macrostructures: interrelations, processes, and paleoenvironmental significance, Enschede (dissertatie Amsterdam). Jamar, J.T.J., 1981: Heerlen, de Romeinse termen, Archeologische monumenten van Nederland 9, Zutphen – Amersfoort. Jamar, J.T.J., 1990: Martin Cudell (1773-1845) en de Romeinse weg van Tongeren naar Jülich, in: B.C.M. van Hellenberg Hubar et al. (eds.): Maaslands Melange. Opstellen over Limburgs verleden Dr. P.J.H. Ubachs aangeboden bij gelegenheid van zijn vijfenzestigse verjaardag, Werken uitgegeven door Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap gevestigd te Maastricht, deel 14, 182-200. Joachim, H.E., 1985. Zu Eisenzeitlichen Reibsteinen aus Basaltlava, den sog. Napoleonshütten, Archäeologisches Korrespondenzblatt 15, 359-369. Kars, E.A. , 2001, Natuursteen. In, A.A.A. Verhoeven & O. Brinkkemper, Archeologie in de Betuweroute. Twaalf eeuwen bewoning langs de Linge bij De Kamer in Kerk-Avezaath, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 85, 341-362. Kars, E.A. , 2005: Keramisch bouwmateriaal en natuursteen, in: Tichelman, G., 2005: Het villacomplex Kerkrade-Holzkuil (ADC ArcheoProjecten-rapport 155), Amersfoort. Kluiving, S. & B. Debunne, 2003: Aanvullende archeologische inventarisatie, Heerlen ringweg (Gemeente Heerlen en Landgraaf) (Bilan-rapport 2003/8), Tilburg. Knippenberg, S., in voorb.. Natuursteen uit de Romeinse tijd, vroege en volle middeleeuwen. In, R. Jansen (red.), Opgravingen te Nistelrode. Archol rapport. Kortlang, F. P., 2006: Programma van Eisen Landgraaf-binnenring (deelgebieden 5-8). Inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven. Lenz, K.H., 1999: Siedlungen der römischen Kaiserzeit auf der Aldenhovener Platte (Rheinische Ausgrabungen 45), Köln. Martens, M./S. Willems, 2002: La production et la diffusion de céramiques locales. Les exemples de Tirlemont et Tongres, in : SFECAG, Actes du congrès de Bayeux 9-12 mai 2002: la Normandie antique du 1er siècle avant J.C. à la fin du Bas-Empire: actualité des recherches céramiques, 331–343. Massart, C./M. Martens/J. Plumier/F. Vilvorder, 2004 : La céramique cultuelle et le rituel de la céramique en Gaule du Nord, Louvain-la-Neuve, Collections d’Archéologie Jospeh Mertens 15. Mertens, J., 1972: Tienen, een Gallo-Romeinse nederzetting, Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving XII, 113– 162.
LANDGRAAF BINNENRING 107 Modderman, P.J.R., 1958/1959: Bandkeramischen Siedlungsspuren in Elsloo, Palaeohistoria 6-7, 27-33. Moonen, B.J., 2005: Plangebied Vossekuil, gemeente Heerlen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en veldinspectie (RAAP-notitie 1166), Amsterdam. Mulken, W. van, 1972: Inventaris van de archieven der gemeente Nieuwenhagen 1800-1939, Maastricht. Mulken, W. van, 1993: Inventaris van de archieven der gemeente Schaesberg 1676-1910, Maastricht. Nuyens, E.M.Th.W., 1982: Inventaris der archieven van het provinciaal bestuur van Limburg 1814-1913, Rijksarchief in Limburg 25, Maastricht. Oelmann, F., 1968: Die Keramik des Kastells Niederbieber, Bonn, Materialien zur Römisch-Germanischen Keramik 1. Panhuysen, T.A.S.M., 1996: Romeins Maastricht en zijn beelden, Maastricht – Assen. Peters, P., 1922: Romeinsche villa bij Overstenhof, Schaesberg, PSHAL 58, 103-118. Peters, P., 1930: Romeinsche villa Bovenste Caumer, Heerlen, PSHAL 66, 189-200. Peters, P., 1935: De Romeinsche wacht- of seintoren te Heerlen, De Maasgouw 55, 45-47. Quaedflieg, M., 1996: Hereweg? Waar komt die naam eigenlijk vandaan? Of: wat heeft de ‘Hereweg’ in feite te maken met de vroegere Romeinse heirbaan?, Bulletin oudheidkundig cultuurhistorisch genootschap Landgraaf 1996-2, 261-265. Ramakers, E., 1986: Heerlen in de late middeleeuwen, PSHAL 122, 7-29. Renes, J., 1988: De geschiedenis van het Zuidlimburgse cultuurlandschap, Maaslandse monografieën (groot formaat) 6, Assen/Maastricht. Rey, S., 1991: Bad Wimpfen I: osteologische Untersuchungen an Schlacht- und Siedlungsabfälle aus dem römischen Vicus von Bad Wimpfen, Stuttgart. Ricken, H., 1934: Die Bilderschüsseln der Kastelle Saalburg und Zugmantel 1, s.l. , Saalburg Jahrbuch 8, 130-182. Ricken, H./C. Fischer, 1963: Die Bilderschüsseln der römischen Töpfer von Rheinzabern. Textband mit Typenbilders zu Katalog VI der Ausgrabungen von Wilhelm Ludowici in Rheinzabern 1901-1914, Bonn, Materialien zur römisch-germanischen Keramik 7. Robberechts, B., 2004: Plangebied Schaesberg – Midden, gemeente Landgraaf: een inventariserend archeologisch onderzoek, RAAP-rapport 1009, Amsterdam. Roymans, N., 1996: The sword or the plough. Regional dynamics in the romanisation of Belgic Gaul and the Rhineland area, in: N. Roymans (red.): From the sword to the plough. Three studies on the earliest romanisation of northern Gaul, Amsterdam archaeological studies 1, Amsterdam, 9-126.
108 LANDGRAAF BINNENRING Slofstra, S., 1991 : Changing settlement systems in the Meuse-DemerScheldt area during the early Roman period, in: N. Roymans & F. Theuws (red.): Images of the past: studies on ancient societies in Northwestern Europe, Amsterdam, 131-199. Stoepker, H. (red.), 1990: Archeologische kroniek van Limburg over 1988 en 1989, PSHAL 126, 194-254. Stuart, P. & M.E.Th. de Grooth (eds.), 1987: Langs de weg: de Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen verkeersader voor industrie en handel, Heerlen – Maastricht. Stuart, P., 1977: Gewoon aardewerk uit de Romeinse legerplaats en de bijbehorende grafvelden te Nijmegen, Nijmegen, Beschrijvingen van de verzamelingen in het Rijksmuseum G.M. Kam te Nijmegen 6. Symonds, R.P., 1992: Rhenish wares. Fine Dark Coloured Pottery from Gaul and Germany, Oxford, Oxford University Committee for Archaeology 23. Thoen, H., 1967: De Gallo-Romeinse nederzettiing van WaasmunsterPontrave: Repertorium van de vondsten uit de verzamelingen M. Dewulf (Sint-Niklaas), B. Moens-Lambrechts (Waasmunster), A. Quintelier (Waasmunster), M. Van Cleemput (Waasmunster-Sombeke en vroeger, Brussel, Nationaal Centrum voor Oudheidkundige Navorsingen in België, VII. Thoen, H., 1978: De Belgische kustvlakte in de Romeinse tijd: Bijdrage tot de studie van de landelijke bewoningsgeschiedenis, Brussel. Tichelman, G., 2005: Het villacomplex Kerkrade-Holzkuil, ADC ArcheoProjecten-rapport 155, Amersfoort. Tomber, R./J. Dore, 1998: The National Roman Fabric Reference Collection. A Handbook, London, MoLAS Monograph 2. Vanderhoeven, A., 1996: The earliest urbanisation in Northern Gaul: some implications of recent research in Tongres, in: N. Roymans (red.): From the sword to the plough. Three studies on the earliest romanisation of northern Gaul, Amsterdam archaeological studies 1, Amsterdam, 189-260. Vanvinckenroye, W. 1991: Gallo-Romeins aardewerk van Tongeren, Tongeren, Publicaties van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum 44. Verhoeven, M.P.F. & X.C.C. van Dijk, 2003: Plangebied achter den Winkel te Schaesberg, gemeente Landgraaf: een inventariserend archeologisch onderzoek, RAAP-rapport 952, Amsterdam. Waasdorp, J.A., 2003: III M.P. naar M.A.C.: Romeinse mijlpalen en wegen, Haagse oudheidkundige publicaties 8, Den Haag. Wesselingh, D., 2000: Native neighbours: local settlement system and social structure in the Roman period at Oss (the Netherlands), Analecta Praehistorica Leidensia 32, Leiden. Wetzels, E.P.G. 2001. Sittard-Nusterweg, Gemeente Maastricht Dienst SOG/ Afdeling SI. Wieland, J.H.M. (red.), 1989: Kleine atlas voor de geschiedenis van beide Limburgen, Maastricht.
LANDGRAAF BINNENRING 109 Willems, J. & E.Lauwerijs, 1974: Le vicus gallo-romain de Vervoz à Clavier, Archaeologia belgica 154, Bruxelles. Willems, W.J.H., 1983: Archeologische kroniek van Limburg over de jaren 1980-1982, PSHAL 119, 197-291.
110 LANDGRAAF BINNENRING
LANDGRAAF BINNENRING 111
Bijlage 1 Vondstenlijst van het proefsleuvenonderzoek
vondstnr categorie 1 dakpan
datering Romeinse tijd?
2 verbrande klei
deelgebied put vlak vak spoor vulling 6 20 1 6 5040
aantal gewicht (g) doos verzamelwijze 1 155,4 1 aanleg vlak
5
25
1
1
5040
2
15
1 aanleg vlak
2 aardewerk
Middeleeuwen
5
25
1
1
5040
1
7,9
1 aanleg vlak
3 aardewerk
Middeleeuwen
5
27
1
2
5030
1
16,6
1 aanleg vlak
4 aardewerk
Middeleeuwen
5
27
1
3
5030
1
4,5
1 aanleg vlak
5 aardewerk
Nieuwe tijd
5
27
1
4
5030
1
7,6
1 aanleg vlak
6 aardewerk
Nieuwe tijd
5
27
1
5
5030
1
16,3
1 aanleg vlak
7 aardewerk
Middeleeuwen
5
29
1
1
1
1
10,8
1 aanleg vlak
7 steen onbepaald
5
29
1
1
1
4
148,4
1 aanleg vlak
7 vuursteen onbewerkt
5
29
1
1
1
1
28,8
1 aanleg vlak
7 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
1
1
7
22,3
1 aanleg vlak
7 dakpan
Romeinse tijd?
5
29
1
1
1
2
30,7
1 aanleg vlak
1
1
7 steen tefriet
5
29
1
8 aardewerk
5
29
1
22
7
22,2
1 aanleg vlak
5030
1
4,3
1 aanleg vlak 1 aanleg vlak
9 dakpan
Romeinse tijd
5
29
1
4
3
128,3
9 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
4
1
2,3
1 aanleg vlak
5
29
1
6
2
101,8
1 aanleg vlak 1 aanleg vlak
10 vuursteen onbewerkt
1
opmerking
1x leisteen, 1x conglomeraat sterk verweerd
of witgebakken leem?
10 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
6
1
7
326,6
11 verbrande klei
Romeinse tijd?
5
29
1
5
1
3
28,1
1 aanleg vlak
mogelijk romeins bouwmateriaal
11 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
5
1
7
131,6
1 aanleg vlak
o.a. doliumrand
5
29
1
5
1
3
16,8
1 aanleg vlak
5
29
1
999
1
2,5
1 aanleg vlak
5
29
1
999
1
13
1 aanleg vlak
11 steen onbepaald 12 aardewerk
Romeinse tijd
12 steen onbepaald 12 dakpan
Romeins
5
29
1
999
2
55,4
1 aanleg vlak
12 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
999
1
2,5
1 aanleg vlak
5
29
1
999
1
13
1 aanleg vlak
Romeinse tijd
5
29
1
999
2
55,4
1 aanleg vlak
groot fragment zeker romeins
5
29
1
29
3
136,4
1 aanleg vlak
recent, met mortelconglomeraat
5
29
1
25
5030
1
6
1 aanleg vlak
28
5030
1 aanleg vlak
12 steen onbepaald 12 dakpan 13 baksteen 14 aardewerk
Romeinse tijd
15 aardewerk
Romeinse tijd
16 steen onbepaald
5
29
1
1
1
5
29
1
16
1
1
51
1 aanleg vlak
1
2
132,5
1 aanleg vlak
16 dakpan
Romeinse tijd
5
29
1
16
17 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
14
2
13,2
1 aanleg vlak
18 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
21
2
9,1
1 aanleg vlak
5
29
1
23
1
55,3
1 aanleg vlak 1 aanleg vlak
19 steen onbepaald 19 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
23
4
36,8
20 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
26
5
15,4
1 aanleg vlak
20 dakpan
Romeinse tijd
5
29
1
26
2
83,8
1 aanleg vlak
21 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
24
9
134,1
1 aanleg vlak
5
29
1
24
4
107,3
1 aanleg vlak
5
29
1
27
2
3,8
1 aanleg vlak
5
31
1
1
1
1
3,7
1 aanleg vlak
1
1
1
17,4
1 aanleg vlak
1
1
1 aanleg vlak
21 steen onbepaald 22 aardewerk
Romeinse tijd
23 bot 23 dakpan
Romeinse tijd
5
31
1
23 aardewerk
Romeinse tijd
groot fragment zeker romeins
1x romeins, 1x recent
verbrand
5
31
1
9
51,3
24 metaal slak
5
30
1
1
5025
1
2,5
1 aanleg vlak
24 steen onbepaald
5
30
1
1
5025
9
320,1
1 aanleg vlak
o.a. leisteen, 1x stollingsgesteente
24 bot
5
30
1
1
5025
1
8
1 aanleg vlak
verbrand
24 aardewerk onbepaald
5
30
1
1
5025
1
1,1
1 aanleg vlak
25 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
999
1
165
1 aanleg vlak
past aan wrijfschaal vondstnr 10
25 aardewerk
Romeinse tijd
5
29
1
999
1
165
1 aanleg vlak
past aan wrijfschaal vondstnr 10
5
30
1
5030
1
4,2
1 aanleg vlak
sterk aangekoekte scherf
5
31
1
1
3
88,6
1 couperen
26 aardewerk onbepaald 27 dakpan
Romeinse tijd
27 aardewerk
Romeinse tijd
27 steen onbepaald 27 baksteen
Romeinse tijd?
4
5
31
1
1
59
263,2
1 couperen
5
31
1
1
1
68,9
1 couperen
kalksteen
5
31
1
1
1
48
1 couperen
romeins bouwpuin?
27 steen tefriet
5
31
1
1
4
26,6
1 couperen
28 steen onbepaald
5
31
1
1
2
2
17,9
1 couperen
28 aardewerk
Romeinse tijd
5
31
1
1
2
11
83,9
1 couperen
29 metaal ijzer
Romeinse tijd
5
31
1
1
2
3
22,4
1 metaaldetector
30 aardewerk
Romeinse tijd
5
31
1
2
1
3
30,8
1 aanleg vlak
31 steen onbepaald
5
29
1
15
1
1
6
1 couperen
31 verbrande klei
5
29
1
15
1
1
6
1 couperen
219
3554,4
totaal vondsten
8x zacht baksel
romeinse spijker/nagels
112 LANDGRAAF BINNENRING
2
3
4
5
6
7
8
9
1
1
2
3
4
5
6
7
8
23
23
23
23
23
23
23
23
25
27
27
27
27
27
27
27
27
12
1
23
27
2
22
11
1
22
27
6
21
9
5
21
10
4
21
27
3
21
27
2
2
19
1
1
19
5
1
18
21
2
17
21
1
17
20
2
16
4
1
16
3
1
15
2
1
14
20
2
12
20
1
12
20
5
11
3
4
11
1
3
11
19
2
20
5
1
11
4
10
11
3
10
10
2
10
29
2
1
9
1
9
10
29
1
8
29
5
31
31
31
31
31
31
31
31
31
31
31
31
29
31
31
31
31
31
31
31
31
31
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
29
3
4
7
29
29
PUT
7
2
7
1
7
VOLGNR
7
VONDSTNR
VLAK
VAK
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1 28
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1 22
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
999 1
11
11
11
11
11
11
11
11
11
27 /
27 /
24 /
24 /
24 /
24 /
24 /
24 /
26 /
26 /
26 /
26 /
26 /
23 /
23 /
23 /
21 /
14 /
14 /
16 1
16 1
5030 /
5030 /
999 /
999 /
51
51
51
51
51
61
61
61
61
61
4/
4/
5030 /
11
11
11
11
11
SPOOR
VUL
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
SEGM
Bijlage 2 Determinatie aardewerk en bouwmateriaal
2
1
4
2
5
1
1
1
1
1
1
1
1
2
1
1
1
1
1
2
3
1
1
1
1
3
1
1
1
2
1
2
1
1
1
1
1
1
2
1
1
2
1
2
1
2
1
1
1
2
3
1
1
1
1
2
1
4
8
2
2
1
1
5
26
AANTAL
2/
1/
1/
1/
1/
3/
1 10
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1 247
2/
3/
1/
1/
1/
1/
3/
1/
1/
1/
2/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
0 25
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
5/
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
AW
INDET
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
AW
AW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
INDET
AW
BOUW
AW
AW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
EREL VONDSTN MATERIAAL
1/
4/
21 /
MAI
BAKSEL
GLAD
HAND
GLAD
VERF
GLAD
GLAD
RUW
VERF
RUW
RUW
GLAD
DIKW-A
DIKW-W
NVT
HAND
NVT
GLAD
GLAD
RUW
RUW
RUW
DIKW-W
VERF
GLAD
RUW
RUW
RUW
RUW
GLAD
DIKW-W
NVT
NVT
RUW
VERF
TS
GLAD
RUW
GLAD
RUW
RUW
RUW
NVT
NVT
GLAD
RUW
NVT
RUW
GLAD
GLAD
GLAD
RUW
DIKW-D
DIKW-W
RUW
DIKW-D
NVT
VERF
NVT
GLAD
GLAD
NVT
NVT
VERF
RUW
RUW
BAKSOORT
/
/
/
TECH B
/
/
/
TECH B
/
/
/
/
MOSA
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TECH B
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TECH B
ARGONNE
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
MOSA
/
/
/
TECH B
/
/
/
/
/
TECH B
/
/
VORM
KRUIK?
POT
WRIJF
BEKER
INDET
INDET
INDET
BEKER
POT
INDET
INDET
AMFOOR
WRIJF
INDET
INDET
INDET
BEKER
INDET
INDET
INDET
INDET
WRIJF
BEKER
INDET
INDET
KOM
POT
INDET
INDET
WRIJF
TEGULA
INDET
INDET
BEKER
WRIJF
DEKSEL
INDET
INDET
INDET
INDET
DEKSEL
INDET
TEGULA
INDET
POT
INDET
INDET
INDET
KRUIK
KRUIK
INDET
DOLIUM
WRIJF
POT
DOLIUM
INDET
BEKER
TEGULA
INDET
INDET
TEGULA
INDET
INDET
INDET
INDET
TYPE
/
/
/
/
/
/
/
ST 2?
VV 472
/
/
/
VV 349
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ST 210
VV 472
/
/
ST 149
/
/
/
/
CURLE 21
ST 219
/
/
/
/
ST 219
/
/
/
ST 201B
/
/
/
/
ST 110 A
/
ST 147
VV 349
ST 202
ST 147
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
BEGIN
-12
0
-12
70
-12
-12
-12
80
100
-12
-12
-12
75
-12
0
/
150
-12
-12
-12
-12
-12
70
-12
-12
70
100
-12
-12
-12
-12
-12
-12
70
150
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
0
-12
-12
-12
-12
125
-12
-12
75
100
-12
/
70
-12
-12
-12
-12
-12
70
-12
-12
EIND
449
300
449
200
449
449
449
180
250
449
449
449
200
449
300
/
269
449
449
449
449
449
200
449
449
200
250
449
449
449
449
449
449
200
200
449
449
449
449
449
449
449
449
449
300
449
449
449
449
150
449
449
200
200
449
/
200
449
449
449
449
449
269
449
449
N_RAND
1
1
2
0
0
0
0
0
1
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
1
2
0
0
1
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
0
0
0
1
0
0
0
0
1
0
0
1
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
0
4
2
5
0
1
1
0
1
1
1
1
2
0
1
1
0
0
0
3
1
0
1
1
3
1
1
0
2
1
2
1
0
1
1
1
0
2
0
0
0
0
2
1
1
0
1
1
2
3
1
1
1
1
2
1
4
7
1
0
1
1
5
26
N_WAND
N_BODEM
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
1
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
N_OOR
AFWERKING
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDZ
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDZ
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDZ
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
DECOTECH
/
NAGEL
/
/
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
KERFBAND
/
VERF
VERF
/
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DECO_OPM
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
boven op rand /
/
/
oranje
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
lichtgrijs
oranje
/
/
/
/
/
oranje
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
:
/
/
HOOGTE RAND (mm)
DIKTE (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
22
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
17 - 24
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
LENGTE (mm)
HERKOMST
/
/ /
/
/
/
/
/
/ Bloemers-Haalebos A7, opstaande rand
/
ruwwandig roze
/
/
/
roze baksel met chamotte en kalk
/
ruwwandig roze
sterk verweerd
/
/
/
/
/
met band
/
ruwwandig roze
/
/
/
/
/
erg verweerd
verweerd
1 ruwwandig roze harder en compacter baksel dan rest van bouwmateriaal
/ /
ruwwandig roze
wit - poederig
/
/
/
/ fijne kwarts, org.materiaal en chamotte
fel afgesleten
/
/
/
/ zeer fragmentair
/
/
/
zeepwaar? Fel verweerd
organische magering en chamotte
fel verweerd
Heerlen? / Rijnland/Keule n /
/
/
/ / Rijnland/Keule n /
/
Rijnland
/
/ Tienen of Heerlen
/
/
/
/
/
/
/
/
/ / Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Argonnen D.A.F., 6, p. 199-202 Rijnland/Keule n Heerlen?
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ Tienen of Heerlen
/
/
/ sterk verweerd Rijnland/Keule n /
/
/
OPMERKING 1 ruwwandig roze
/ / Rijnland/Keule n /
/
LANDGRAAF BINNENRING 113
Bijlage 2 Determinatie Romeins aardewerk en bouwmateriaal van het Definitief Onderzoek in deelgebied 5
13
14
15
1
1
2
2
3
3
4
5
6
7
1
1
2
3
1
1
2
3
4
5
1
1
2
3
4
5
6
1
1
2
1
2
1
2
1
1
2
3
4
5
1
1
1
2
1
2
3
4
5
1
2
3
4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
27
27
28
28
28
28
28
28
28
28
28
28
100
101
101
101
103
104
104
104
104
104
105
106
106
106
106
106
106
107
108
108
110
110
112
112
114
116
116
116
116
116
118
119
121
121
122
122
122
122
122
123
123
123
123
124
124
124
124
124
124
124
124
124
124
VOLGNR
27
VONDSTNR
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
33
32
32
32
32
31
31
31
31
31
31
31
31
31
31
31
31
31
PUT
VLAK
VAK
18
18
18
18
18
18
18
18
18
18
17
17
17
17
16
16
16
16
16
1/
1/
1/
1/
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
15
1/
1/
1/
1/
1/
1/
13
13
13
13
13
13
13
14
1/
1/
1/
1/
1/
1/
19
19
19
12
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
999 /
999 /
36 /
14 /
5030 /
5030 /
5030 /
5030 /
5030 /
5030 /
4/
4/
5030 /
5030 /
27 /
27 /
5030 /
5030 /
5030 /
5030 /
5030 /
5030 /
5030 /
5030 /
20 /
20 /
20 /
20 /
20 /
1/
5030 /
5030 /
5030 /
5010 /
12
12
12
12
21
12
21
12
21
12
1/
1/
1/
SPOOR
VUL
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
SEGM
Bijlage 2 Determinatie aardewerk en bouwmateriaal
1
1
2
2
6
1
3
1
1
1
1
1
1
1
2
1
1
1
4
1
1
1
3
11
1
1
2
1
1
2
13
1
1
1
6
5
1
1
1
1
2
1
1
1
1
1
3
1
1
1
2
1
1
1
3
1
1
2
1
10
1
1
1
1
1
15
AANTAL
1/
1/
1/
1/
4/
1 159
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
2/
1/
1 171
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1 183
1 183
1/
2/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
3/
11 /
1/
1/
1/
1/
1/
1/
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
MET
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
BOUW
EREL VONDSTN MATERIAAL
1/
1/
11 /
MAI
BAKSEL
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
GLAD
DIKW-D
GLAD
RUW
GLAD
GLAD
RUW
GLAD
RUW
NVT
GLAD
DIKW-A
RUW
RUW
DIKW
RUW
RUW
HAND
DIKW-W
RUW
VERF
GLAD
RUW
TS
DIKW-D
NVT
RUW
VERF
VERF
RUW
NVT
NVT
VERF
VERF
VERF
RUW
NVT
NVT
NVT
GLAD
RUW
RUW
DIKW-A
NVT
NVT
RUW
GLAD
RUW
DIKW-A
RUW
GLAD
RUW
GLAD
GLAD
GLAD
RUW
RUW
NVT
NVT
NVT
BAKSOORT
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TECH B
/
/
OOSTGL
/
/
/
TECH C?
TECH B
/
/
/
TECH B?
TECH C
TECH B
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VORM
INDET
INDET
POT
POT
POT
POT
KRUIK
DOLIUM
INDET
INDET
INDET
BEKER
INDET
WRIJF
INDET
INDET
KRUIK
AMFOOR
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
POT
WRIJF
INDET
BORD
INDET
INDET
KOM
DOLIUM
INDET
INDET
BEKER
BEKER
INDET
TEGULA
INDET
INDET
BEKER
BEKER
INDET
TEGULA
INDET
INDET
KRUIK
INDET
DEKSEL
AMFOOR
TEGULA
INDET
INDET
INDET
INDET
AMFOOR
INDET
KRUIK?
KOM
KRUIK?
INDET
INDET
INDET
INDET
TEGULA
TEGULA
INDET
/
TYPE
BEGIN
/
/
VV 472
VV 472
VV 472
EIND
269
-12
-12
-12
-12
-12
-12
100
100
100
449
449
250
250
0
0
1
1
2
1 250
180
1
0
0
0
0
0
5
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
N_RAND
449
449
449
449
449
269?
449
150
190?
-12
449
/
449
250
449
449
449
449
449
80
449
449
250
449
449
200
449
449
449
200
180
449
449
449
269
200
269
449
449
449
449
200
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
200
449
449
449
449
449
449
449
449
-12
/
-12
0
-12
-12
-12
-12
-12
15
-12
-12
100
-12
-12
100
-12
-12
-12
150
80
-12
-12
-12
70
70
70
-12
-12
-12
-12
125
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
70
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
/ -12 VV 467; ST 201 A 100
ST 147
/
/
/
NB 33?
/
/ VV 336-337, GOSE 451
/
/
DR 20?
/
/
/
/
/
VV 35/36
/
/
ST 10
/
/
/
ST 147
/
/
/
ST 2
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
GOSE 388-387
/
ST 219
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ST 210
/
/
/
/
/
/
/
1
0
2
0
6
1
3
1
1
1
1
1
0
0
1
1
1
1
4
1
1
1
3
11
0
0
0
0
0
1
13
0
1
1
6
0
1
0
0
1
2
1
1
1
1
1
1
1
0
1
2
0
1
1
3
1
1
2
1
10
1
1
1
0
1
15
N_WAND
N_BODEM
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
1
0
0
0
0
0
0
0
N_OOR
AFWERKING
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
1 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
DECOTECH
DECO_OPM
VERF
/
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
oranje verf
/
/
/
oranje verf btk /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
BORSTELSTR EPEN /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
oranje
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
HOOGTE RAND (mm)
DIKTE (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
23
20
/
/
LENGTE (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
100
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
HERKOMST /
OPMERKING
/
/
/
zgn. Haspengouwse kruik
/
/
/
/
/
ruwwandig roze
/
/
/
/
/
/
wit - poederig
/
/
/
ruwwandig roze
verweerd
verweerd
/
/
verflaag weg
lichtroze pasta
/
/
/
/
Tongeren?
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Baetica
/
/
/
/
/
/
/
/
/ Rijnland/Keule n
/
Oost-Gallië
/
/
/
/
/
/
/
/ heel ruw, heeft structuur van ruwwandig roze
/
pek op btk rand
/
/
terra-nigraachtig
terra-nigraachtig
/
/
/
metaalklompje
/
/
ruwwandig roze
/
/
Tiberius-Vespas., naar buiten gebogen rand, donkergrijs baksel met veel kwarts
/
/
/
/
/
/ ruwwandig roze Rijnland/Keule n / lichtroze pasta en licht glanzende / verflaag
/
/
/
/
/ ruwwandig roze Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
/
Baetica
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Rijnland
/
/
/
/
/
/
114 LANDGRAAF BINNENRING
3
1
2
140
140
8
137
139
7
137
2
6
137
1
5
137
139
4
137
139
3
137
2
2
137
138
1
137
1
11
136
9
10
136
10
9
136
138
8
136
137
7
136
137
4
6
3
136
5
2
136
136
1
136
136
2
135
136
1
135
2
131
3
1
131
134
2
130
2
1
130
134
1
128
1
1
127
134
1
126
4
9
125
3
8
125
2
7
125
133
6
125
133
5
125
133
4
125
1
3
125
133
2
125
3
1
125
132
17
124
3
16
124
2
15
124
1
14
124
131
13
124
132
12
124
132
11
VOLGNR
124
VONDSTNR
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
34
34
34
34
34
34
34
34
32
32
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
PUT
VLAK
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
2/
2/
1/
1/
14
19
19
19
19
19
19
19
19
19
18
18
18
18
18
18
18
VAK
11
11
13
13
13
11
11
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
13
13
13
13
13
11
11
11
11
1/
1/
1/
5020 1
5020 1
5020 1
5020 /
5020 /
62 1
81
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
SPOOR
VUL
SEGM
14
14
9
9
9
9
9
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
8
5
5
4
4
4
4
4
4
4
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Bijlage 2 Determinatie aardewerk en bouwmateriaal
2
1
2
5
2
1
1
1
1
1
1
1
7
1
2
1
2
1
2
2
1
1
2
1
1
1
3
2
1
1
1
1
1
5
1
1
2
5
3
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
1
1
1
1
1
1
7
1
6
1
3
4
1
1
10
AANTAL
MAI
6/
1/
4/
1/
2/
3/
1/
1/
9/
2/
1/
1/
5/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
5/
1/
1/
1/
1/
1/
1 141 ?
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
5/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
INDET
AW
AW
AW
AW
BOUW
AW
AW
AW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
INDET
AW
AW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
EREL VONDSTN MATERIAAL
1/
BAKSEL
RUW
RUW
GLAD
RUW
HAND
GLAD
RUW
NVT
RUW
VERF
GLAD
RUW
RUW
RUW
RUW
VERF
BELG
HAND
HAND
HAND
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
GLAD
RUW
RUW
GLAD
GLAD
DIKW
VERF
RUW
RUW
RUW
GLAD
DIKW
NVT
RUW
RUW
GLAD
RUW
NVT
RUW
HAND
HAND
NVT
RUW
GLAD
DIKW-W
GLAD
DIKW
GLAD
NVT
RUW
RUW
NVT
GLAD
RUW
GLAD
RUW
RUW
RUW
BAKSOORT
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TECH A
/
/
/
/
/
TECH A
TN
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VORM
INDET
POT
INDET
INDET
INDET
INDET
POT
TEGULA
INDET
INDET
KRUIK
INDET
INDET
INDET
INDET
BEKER
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
POT
INDET
KRUIK?
INDET
INDET
BEKER
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
KOM
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
BAK?
WRIJF
WRIJF
INDET
INDET
INDET
INDET
POT
INDET
TEGULA
KRUIK
BEKER
KRUIK
POT
INDET
INDET
TYPE
/
VV 472
/
/
/
/
VV 472
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VV 472
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VV 514?
/
VV 347-351
/
/
/
/
VV 472
/
/
/
ST 2
ST 110 B
/
/
/
BEGIN
-12
100
-12
-12
0
-12
100
-12
-12
70
-12
-12
-12
-12
-12
70
0
0
0
0
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
100
-12
-12
-12
-12
70
-12
-12
-12
-12
-12
/
-12
-12
-12
-12
-12
-12
0
0
-12
150?
-12
75
-12
-12
-12
/
100
-12
-12
-12
80
125
70
-12
-12
EIND
449
250
449
449
300
449
250
449
449
100
449
449
449
449
449
100
150
300
300
300
449
449
449
449
449
449
449
250
449
449
449
449
200
449
449
449
449
449
/
449
449
449
449
449
449
300
300
449
200?
449
225
449
449
449
/
250
449
449
449
180
175
150
449
449
N_RAND
0
1
0
0
0
0
1
1
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
0
0
0
0
0
0
0
2
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
1
1
0
0
0
0
1
1
0
1
1
1
1
0
0
2
0
2
5
0
0
0
1
1
1
1
1
7
0
2
1
2
0
0
2
0
1
2
1
1
1
1
2
1
1
1
0
1
5
1
1
2
5
3
0
0
0
0
1
1
0
0
0
2
0
0
0
0
1
1
7
0
6
1
3
4
0
0
10
N_WAND
N_BODEM
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
1
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
1
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
N_OOR
AFWERKING
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
1 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 BESM
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
DECOTECH
/
VERF
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
KAM
/
/
/
/
/
VERF
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
DECO_OPM
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ oranje verf op btk
/
/
/
oranje
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
HOOGTE RAND (mm)
/ /
/ /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ /
/ /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
18
/
/
/
/
/
/
/
/
DIKTE (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
19
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ / oranje verf op btk / Oranje verf op btk /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
oranje verf btk /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ / oranje verf (bnk + btk) /
/
/
/
LENGTE (mm)
HERKOMST
/
chamotte, weinig plant
kwarts,weinig chamotte
kamstrepen
/
oranjeroze
/
ruwwandig roze heeft structuur van ruwwandig roze, maar beige kleur
/
/
/
/
/
/
/
ruwwandig roze
/
fragmentair
/
/
/
/
/ kom met gewelfde schouder en overhangende driehoekige rand, vorm cfr vv 324
/
/
/
plant en fijne kwarts
plant en weinig chamotte
/
/
/
/
/
/
/
/
fel verweerd
met geul
/
/
/
/
oranjeroze, licht, barstjes in opp algemene datering type met overhangende rand: middenkeizertijd
OPMERKING structuur van ruwwandig roze, maar grijze kleur
ruwwandig roze heeft structuur van ruwwandig roze, maar beige kleur
ruwwandig roze
ruwwandig roze
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
kwarts, chamotte + organisch?
/
/
sterk verweerd
/
/ minstens drieledig Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/ / Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Rijnland
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
rijnland?
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
LANDGRAAF BINNENRING 115
4
5
152
152
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
1
1
2
1
152
152
152
152
152
152
152
152
152
152
152
152
152
152
155
156
156
157
8
3
152
152
2
152
6
1
152
7
2
151
152
1
151
152
1
150
2
145
1
1
145
1
2
144
6
1
144
149
4
143
148
3
143
147
2
143
5
1
143
4
1
142
3
9
141
147
8
141
147
7
141
147
6
141
2
5
141
1
4
141
147
3
141
147
2
141
3
1
141
146
9
140
3
8
140
2
7
140
1
6
140
145
5
140
146
4
140
146
3
VOLGNR
140
VONDSTNR
32
32
32
32
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
32
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
PUT
VLAK
VAK
1/
1/
1/
1/
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 11
1 10
1 10
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
61
63
63
62
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5030 /
5030 /
8/
5/
37 5
16
16
16
16
16
16
13
13
13
13
13
13
16
16
13
13
13
13
11
13
13
13
13
13
13
13
13
13
11
11
11
11
11
11
11
SPOOR
VUL
2
1
1
2
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
1
19
19
19
19
19
19
19
19
19
18
18
18
18
18
15
15
15
15
15
14
14
14
14
14
14
14
14
14
14
14
14
14
14
14
14
SEGM
Bijlage 2 Determinatie aardewerk en bouwmateriaal
2
2
1
9
1
2
3
1
2
1
1
2
1
3
3
7
1
1
1
2
2
1
1
5
1
1
1
2
1
2
3
1
1
1
2
4
1
1
1
1
2
5
4
1
1
5
1
3
1
1
1
4
1
1
6
1
1
1
4
1
1
1
1
2
13
11
AANTAL
MAI
1/
2/
1/
1/
3/
7/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
5/
4/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
6/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
0 136?
2/
7/
6/
1/
1/
1/
7/
1/
1/
1/
1/
1/
AW
BOUW
AW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW?
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
STEEN
AW
AW
AW
AW
AW
EREL VONDSTN MATERIAAL
1/
BAKSEL
DIKW-D
NVT
WAASL
NVT
NVT
NVT
NVT
GLAD
RUW
RUW
DIKW
DIKW-W
RUW
DIKW-W
GLAD
GLAD
RUW
GLAD
DIKW-W
RUW
RUW
DIKW-D
DIKW-D
GLAD
DIKW-A
VERF
NVT
DIKW-D
BELG
GLAD
VERF
GLAD
RUW
DIKW
VERF
NVT
GLAD
RUW
GLAD
DIKW-A
VERF
GLAD
RUW
RUW
GLAD
RUW
DIKW
GLAD
GLAD
DIKW-D
GLAD
RUW
RUW
GLAD
RUW
GLAD
RUW
RUW
RUW
GLAD
NVT
RUW
GLAD
DIKW-W
RUW
VERF
BAKSOORT
/
/
ROOD
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TECH B
/
/
TN
/
TECH B?
/
/
/
TECH B?
/
/
/
/
/
TECH A
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TECH A
VORM
DOLIUM
INDET
INDET
INDET
TEGULA
INDET
TEGULA
INDET
INDET
INDET
INDET
WRIJF
INDET
WRIJF
KRUIK
KRUIK
INDET
INDET
WRIJF
INDET
INDET
DOLIUM
DOLIUM
INDET
AMFOOR
BEKER
TEGULA
DOLIUM
INDET
INDET
BEKER
INDET
INDET
INDET
BEKER
INDET
KRUIK
INDET
INDET
AMFOOR
BEKER
INDET
POT
POT
INDET
KOM
INDET
INDET
INDET
DOLIUM
INDET
POT
POT
INDET
INDET
INDET
BORD
POT
POT
INDET
INDET
INDET
INDET
WRIJF
INDET
BEKER
TYPE
ST 147
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ST 149
/
ST 149
GOSE 376
ST 110 B
/
/
ST 149
/
/
ST 147
ST 147
/
DR 20?
/
/
ST 147
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VV 467
VV 466?
/
VV 508
/
/
/
ST 147
/
/
VV 472
/
/
/
/
VV 472
VV 472
/
/
/
/
VV 337
/
/
BEGIN
-12
-12
70
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
125
125
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
0
70
-12
-12
0
-12
70
-12
-12
-12
70
-12
-12
-12
-12
-12
70
-12
100
41?
-12
175
-12
-12
-12
-12
-12
-12
100
-12
-12
-12
-12
100
100
-12
/
-12
-12
150
-12
70
EIND
449
449
269
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
175
175
449
449
449
449
449
449
449
449
250
200
449
449
150
449
200
449
449
449
269
449
449
449
449
449
100
449
180
96?
449
250
449
449
449
449
449
449
250
449
449
449
449
250
250
449
/
449
449
269
449
100
N_RAND
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
0
0
1
1
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
1
0
1
0
0
0
0
0
1
1
2
0
0
0
2
1
0
0
0
2
1
0
1
0
0
0
9
0
2
1
0
2
0
1
2
1
3
3
7
0
0
1
2
2
0
0
4
0
0
1
2
0
0
3
1
1
1
2
3
1
1
1
1
1
5
4
1
1
5
0
3
1
1
1
4
0
0
6
0
1
1
4
1
1
0
0
0
13
11
N_WAND
N_BODEM
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
1
0
0
0
0
0
2
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
N_OOR
AFWERKING
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEGLAD
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GEPOL
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
DECOTECH
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
RIBBEL
/
/
/
/
/
RIBBEL
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
VERF
VERF
/
/
/
/
/
VERF
/
DECO_OPM /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
drie ribbels
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
oranje verf
/
/
/
/
oranje verf
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
grijsblauwe verf /
/
/
/
/
/
blauwgrijze verf /
/
HOOGTE RAND (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DIKTE (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
LENGTE (mm)
/
/
/
gemagerd met donker kwartszand Trajanus- M.Aurelius
/
/
dekselgeul
/
/
/
/
wit - poederig
/
/
zelfde baksel als 222
/
verflaag ontbreekt
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
sterk gefragmenteerd
/
/
/
/
/
/
/
/ ringvormige lip maar sterk verdikt, cfr DR 20
/
/
/
/
/ heeft structuur van ruwwandig roze, maar beige kleur
/
oranjeroze-grijzige kleur
/
/ sterk verweerd Rijnland/Keule n /
cfr Tienen
/
/
/
/
/
/
/ mogelijk van AMF maar te verweerd / Rijnland/Keule n /
/
/
Rijnland
OPMERKING
wit - poederig
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ / Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
/
Rijnland
/
/
/
/ Heerlen? Keulen?
/
/
/
Heerlen?
Heerlen?
/
/
/
rijnland
/
/
HERKOMST Rijnland/Keule n /
116 LANDGRAAF BINNENRING
5
1
1
1
2
1
2
3
4
5
6
7
8
178
179
181
182
182
183
183
183
183
183
183
183
183
12
4
178
11
3
178
183
2
178
183
1
178
9
8
177
10
7
177
183
6
177
183
5
1
169
4
3
168
3
2
168
177
1
168
177
11
166
177
10
166
2
9
166
1
8
166
2
7
166
177
6
166
177
5
166
176
4
166
1
3
166
1
2
166
1
1
166
176
3
160
175
2
160
173
1
160
3
5
159
172
4
159
2
3
159
172
2
159
1
1
159
1
1
158
2
5
157
171
4
157
172
3
171
2
157
VOLGNR
157
VONDSTNR
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
32
32
32
32
32
32
32
32
32
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
33
33
33
33
33
33
33
33
35
32
32
32
32
PUT
VLAK
VAK
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1 21
11
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1 12
1 12
1 12
1 12
1 12
1 12
1 12
1 12
1 12
1 12
1 12
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
40 1
40 1
55 1
21 1
22 /
22 /
22 /
22 /
22 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
37 /
37 /
5020 /
24 /
42 1
42 1
42 1
27 1
27 1
31 1
45 1
45 1
45 1
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
16
16
16
11
11
11
11
11
12 /
61
61
61
61
SPOOR
VUL
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
16
16
16
12
12
12
12
12
/
2
2
2
2
SEGM
Bijlage 2 Determinatie aardewerk en bouwmateriaal
4
1
1
5
1
2
1
1
3
5
2
4
1
1
6
2
1
1
3
1
1
1
4
3
1
4
1
1
3
4
1
1
1
1
2
2
1
1
2
2
1
1
1
2
3
1
1
1
4
1
1
2
1
1
1
2
1
7
1
1
1
7
1
1
2
12
AANTAL
MAI
0 104
0 104
1/
1/
1/
5/
1/
2/
1/
0 202
1/
0 202
1/
2/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1 198
1/
1/
3/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
0 108
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
3/
0 123
1/
1/
1/
BOUW
BOUW
BOUW
AW
AW
INDET
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
AW
INDET
AW
AW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW?
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
BOUW
AW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW?
AW
BOUW?
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
AW
BOUW?
AW
EREL VONDSTN MATERIAAL
1/
1/
BAKSEL
NVT
NVT
NVT
RUW
RUW
NVT
DIKW-D
VERF
RUW
RUW
RUW
GLAD
GLAD
RUW
HAND
NVT
NVT
GLAD
NVT
RUW
DIKW
NVT
NVT
RUW
DIKW-W
DIKW-W
RUW
GLAD
DIKW-A
VERF
GLAD
DIKW-D
RUW
INDET
RUW
RUW
RUW
VERF
NVT
NVT
NVT
RUW
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
DIKW
NVT
RUW
RUW
DIKW-W
DIKW-D
RUW
DIKW-D
DIKW-W
DIKW-D
GLAD
RUW
GLAD
GLAD
GLAD
NVT
GLAD
NVT
RUW
BAKSOORT
/
/
/
/
/
/
/
TECH B
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TECH B
/
/
/
/
/
/
/
TECH B
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VORM INDET
TEGULA
TEGULA
TEGULA
BEKER
INDET
INDET
DOLIUM
BEKER
BORD
BORD
POT
KRUIK
KRUIK
INDET
INDET
TEGULA
TEGULA
INDET
INDET
INDET
INDET
TEGULA
TEGULA
INDET
WRIJF
WRIJF
INDET
KRUIK
AMFOOR
INDET
INDET
DOLIUM
INDET
INDET
DEKSEL
INDET
DEKSEL
BEKER
INDET
INDET
TEGULA
INDET
TEGULA
TEGULA
TEGULA
INDET
INDET
INDET
INDET
KOM/POT
INDET
WRIJF
DOLIUM
POT?
DOLIUM
WRIJF
DOLIUM
INDET
INDET
INDET
WRIJF
INDET
TEGULA
POT
INDET
/
TYPE
/
/
/
ST 204
/
/
ST 147
/
/
VV 565
ST 203
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DR 20
/
/
ST 147
/
/
ST 219
/
OEL 120 A
ST 2
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ST 202/210
/
VV 336-337
ST 147
VV 472?
ST 147
/
ST 147
/
/
/
/ VV 336-337, GOSE 451
/
HOF 87
/
BEGIN -12
EIND 449
269
-12
-12
-12
40
-12
/
-12
150
-12
175
150
-12
125
-12
0
-12
-12
-12
/
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
0
70
-12
-12
-12
-12
-12
-12
70
80
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
70
-12
150
-12
100
-12
-12
-12
-12
449
449
449
80
449
/
449
269
449
250
300
449
300
449
300
449
449
449
/
449
449
449
449
449
449
449
449
449
250
269
449
449
449
449
449
449
110
180
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
200
449
269
449
250
449
449
449
449
449
449
150
-12
-12
449
449
70
449
-12
-12
40
-12
N_RAND 0
1
1
0
1
0
0
0
0
1
1
2
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
1
1
2
0
0
0
0
0
4
0
0
1
0
1
0
0
0
0
0
1
1
0
0
0
0
0
1
0
1
1
0
0
0
1
0
0
0
1
0
1
2
0
1
4
0
1
5
1
2
0
0
1
5
2
4
1
1
5
2
1
1
3
1
1
0
3
1
0
4
1
1
3
0
1
0
0
1
1
2
1
1
2
2
0
0
1
2
0
1
0
0
4
0
0
2
1
0
0
2
1
7
0
1
0
4
0
1
11
N_WAND
N_BODEM 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
1
0
N_OOR
AFWERKING 0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEGLAD
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
/
DECOTECH
/
/
/
/
/
/
/
KERFBAND
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DECO_OPM
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
oranje verf
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
oranje
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
HOOGTE RAND (mm)
/
47
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
44
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
55
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DIKTE (mm)
/
28
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
30
26
/
/
/
32
28
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
29
/
/
/
/
33
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
LENGTE (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
150
/
/
/
/
/
95
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
HERKOMST
/
/
/
/
sterk verweerd
sterk verweerd
/
roze, plat
/
te dik voor dikwandig
fel verweerd
/
met aanzet van giettuit
/
/
/
/
/
/
ruwwandig roze
/
/
/
sterk gefragmenteerd
claudius-nero
/
/
/ mogelijk van mortarium maar zeer sterk verweerd
ruwwandig roze
/
/
/
/
aanzet van tweeledig oor
/
chamotte en weinig steengruis
pootafdruk van hond
/
/
/
/
/
/
/
dekseltje of kommetje?
fel verweerd oranje-roze poederig baksel met chamotte en kwarts
/
/
/ zeer kleine fragmenten /
/
/
/
/
/
secundair verbrand
heerlen, Keulen typisch produkt van heerlen, en Neuss Bloemers-Haalebos fig. 4.8-12
/
/
/
/ twee groeven aan de buitenzijde en afgeplatte rand / Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Baetica
/ / Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
Rijnland
OPMERKING / cfr. 199 Rechte rand lijkt op wrijf, ruw bovenaan
/ / Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ Heerlen? Keulen?
/
/
/
/
/
Rijnland
/
/
Heerlen?
/
/
LANDGRAAF BINNENRING 117
3
4
5
202
202
8
199
202
7
199
2
6
199
1
5
199
14
4
199
202
3
199
202
2
199
1
199
13
22
198
199
12
21
198
199
20
198
199
19
198
9
18
198
11
17
198
10
16
198
199
15
198
199
14
198
199
13
8
198
12
7
198
198
6
198
198
5
198
9
4
198
11
3
198
10
2
198
198
1
198
198
5
191
198
4
191
1
188
3
2
185
191
1
185
1
14
184
2
13
184
1
12
184
189
11
184
191
10
184
191
8
7
184
9
6
184
184
5
184
184
3
4
184
2
184
1
184
VOLGNR
184
VONDSTNR
32
32
32
32
32
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
PUT
VLAK
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
VAK
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
22 /
22 /
22 /
22 /
22 /
22 /
22 /
22 /
22 /
22 /
22 /
22 /
22 /
22 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
21 /
6/
6/
6/
6/
6/
7/
38 /
41 /
41 /
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
SPOOR
VUL
3
3
3
3
3
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
SEGM
Bijlage 2 Determinatie aardewerk en bouwmateriaal
2
2
1
1
1
2
1
4
1
1
1
2
2
3
11
1
2
9
1
10
2
1
1
1
1
2
1
1
2
3
9
1
2
6
2
7
1
1
2
1
1
1
1
2
2
3
3
4
2
2
2
1
5
10
3
1
2
2
2
1
1
1
3
48
AANTAL
1/
1 202
1/
1/
1/
1/
1/
1/
4/
1/
1/
1/
1 184
1 183
1 203
1 203
1/
10 /
1/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
0 177
7/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
5/
9/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW?
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
AW
AW
BOUW?
BOUW?
BOUW?
BOUW?
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
EREL VONDSTN MATERIAAL
0 202
0 202
48 /
MAI
BAKSEL
VERF
GLAD
GLAD
RUW
GLAD
NVT
NVT
NVT
RUW
RUW
GLAD
RUW
RUW
GLAD
GLAD
RUW
GLAD
RUW
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
TS
TS
NVT
NVT
NVT
NVT
DIKW
RUW
RUW
RUW
GLAD
DIKW-W
DIKW-A
DIKW-W
DIKW-W
DIKW-W
GLAD
RUW
TS
BELG
DIKW-W
GLAD
RUW
VERF
GLAD
RUW
DIKW-W
NVT
NVT
NVT
RUW
GLAD
VERF
VERF
GLAD
RUW
RUW
DIKW-D
VERF
GLAD
DIKW-W
BAKSOORT
TECH A
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
MIDGL
MIDGL
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ARGONNE
TN
/
/
/
TECH B
/
/
/
/
/
/
/
/
TECH B
TECH B
/
/
/
/
TECH A
/
/
VORM WRIJF
BEKER
INDET
KRUIK
DEKSEL
INDET
INDET
INDET
TEGULA
POT
BORD
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
TEGULA
TEGULA
TEGULA
INDET
BORD
BORD
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
BEKER
KOM/POT
POT
KRUIK
WRIJF
AMFOOR
WRIJF
WRIJF
WRIJF
INDET
INDET
KOP
BEKER
WRIJF
INDET
INDET
BEKER
INDET
DEKSEL
WRIJF
TEGULA
TEGULA
TEGULA
DEKSEL
KRUIK
BEKER
BEKER
INDET
INDET
KOM
DOLIUM
INDET
INDET
/
TYPE
BEGIN -12
80
-12
-12
70
-12
70
-12
-12
-12
-12
-12
125
0
70
-12
-12
70
-12
-12
70
150
125
-12
0
-12
75
ST 2
/
/
ST 219
/
/
/
/
VV 472
NB 40
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
BET 043 P
/
/
/
/
/
80
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
100
100
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
100
100
-12
-12
-12
-12
-12
HOFH 87, VV 55 40
ST 202/210
ST 203
ST 110 B
ST 149
DR 20
ST 149
VV 349
/ -12 VV 337 - GOSE 453 150
/
DRAG 33
/
VV 348
/
/
/
/
ST 219
/ -12 VV 336 - GOSE 453 150
/
/
ST 219
/ 70 GOSE 383, OEL 62A 165
ST 2
/
/
ST 210
ST 147
/
/
EIND 449
0
449
1
100
449
449
449
449
449
449
449
250
200
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
200
200
449
449
449
449
449
70
200
300
175
449
250
449
2
0
0
2
0
0
0
1
1
1
0
0
0
0
1
2
0
0
0
1
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
1
1
1
1
0
0
2
1
1
200
0
269
0
2
0
1
0
0
0
0
449
449
200
150
150
449
449
200
449
1
3
269 449
0
0
449
449
1
1
449
225
1
0
0
1
0
0
0
0
N_RAND
269
180
449
449
200
449
100
449
2
2
1
0
0
1
1
1
4
0
1
1
2
1
11
1
0
9
1
10
1
0
0
1
1
2
0
0
0
3
6
0
1
6
2
7
1
0
0
0
0
0
1
1
1
2
2
4
2
0
1
0
5
10
1
1
1
2
2
1
1
0
0
48
N_WAND
N_BODEM 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
3
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
N_OOR
AFWERKING 0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
/
DECOTECH
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
BARBO
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
RIBBEL
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DECO_OPM /
HOOGTE RAND (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
45 - 50
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DIKTE (mm)
/
/
/
/
/
21
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
23
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
LENGTE (mm) /
HERKOMST /
/
/
/
/
driehoekige rand
fijn wit baksel
/
/
/
/
/ zelfde soort baksel als volgnr 7 en 8
/
/
/
ruwwandig roze
/
/
/ heeft structuur van ruwwandig roze, maar beige kleur
/
fragmentair
/
/
ruwwandig roze
/ rechte rand lijkt op wrijf, ruw bovenaan cfr 157
/
/
/
/
/
dik plat roze roze baksel rand cfr mortarium chamotte en kalk roze baksel rand cfr mortarium chamotte en kalk roze baksel rand cfr mortarium chamotte en kalk
/
claudius - nero
ruwwandig roze
ruwwandig roze
/
/
/
/
/
/
/
/
D.A.F., 6, p. 199-200
/
/
/
/
Keulen / Rijnland/Keule n mogelijk is de verflaag weg
Keulen
heerlen? Keulen?
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Lezoux
Lezoux
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Baetica
/
/
/
/
/
Argonnen
/
/
/
/
OPMERKING
driehoekig randprofiel
/ / Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
/ Heerlen / Keulen
/ / Rijnland/Keule n / Rijnland/Keule n /
/
/ Heerlen / Keulen
/ / Rijnland/Keule n /
118 LANDGRAAF BINNENRING
2
3
4
5
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1
2
3
1
203
203
203
203
206
206
206
206
206
206
206
206
206
207
207
207
208
4
1
203
208
45
202
2
44
202
3
43
202
208
42
208
41
30
202
202
29
202
202
28
202
40
27
202
39
26
202
38
25
202
202
24
202
202
23
202
202
22
202
37
21
202
202
20
202
36
19
202
202
18
202
35
17
202
202
16
202
34
15
202
202
14
202
31
13
202
33
12
202
32
11
202
202
10
202
202
9
202
202
7
8
202
202
6
VOLGNR
202
VONDSTNR
35
35
35
35
35
35
35
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
PUT
VLAK
VAK
1/
1/
1/
1/
12
12
12
1 15
1 15
1 15
1 15
1 15
1 15
1 15
1 15
1 15
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
42 1
42 1
42 1
42 1
5025 /
5025 /
5025 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
20 2
20 2
20 2
20 2
20 2
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
20 1
SPOOR
VUL
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
SEGM
Bijlage 2 Determinatie aardewerk en bouwmateriaal
1
2
5
1
1
1
3
7
1
7
1
1
2
1
1
1
3
3
2
6
1
1
1
1
182
1
1
1
1
1
12
1
1
3
1
3
2
1
4
8
2
1
1
1
2
2
2
2
1
2
1
2
1
6
21
5
7
3
19
1
13
AANTAL
1/
1/
6/
2/
1/
1/
1 184
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
3/
3/
1/
6/
1/
0 202
0 202
0 202
181 /
1 203
1/
1/
1/
1/
0 184
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1 183
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
BOUW
AW
AW
AW
BOUW
AW
AW
INDET
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
INDET
AW
BOUW
BOUW
BOUW
AW
AW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
EREL VONDSTN MATERIAAL
1/
16 /
MAI
BAKSEL
NVT
VERF
GLAD
RUW
NVT
GLAD
WAASL
NVT
NVT
RUW
DIKW-D
RUW
GLAD
RUW
NVT
DIKW-A
NVT
NVT
NVT
GLAD
RUW
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
TS
TS
VERF
VERF
VERF
VERF
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
DIKW
GLAD
DIKW-D
DIKW-W
DIKW-W
DIKW-W
RUW
RUW
RUW
BAKSOORT
/
TECH B
/
/
/
/
ROOD
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ARGONNE
ARGONNE
TECH B
TECH B
TECH B
TECH A
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VORM
TEGULA
BEKER
KRUIK
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
TEGULA
INDET
DOLIUM
DEKSEL
INDET
INDET
INDET
AMFOOR
TEGULA
TEGULA
TEGULA
INDET
DEKSEL
TEGULA
TEGULA
TEGULA
TEGULA
TEGULA
TEGULA
TEGULA
TEGULA
TEGULA
TEGULA
TEGULA
TEGULA
BORD
WRIJF
BEKER
BEKER
BEKER
BORD
BORD
KOM
KOM
KOM
BEKER
BEKER
KOM
KOM/POT
BEKER
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
DOLIUM
WRIJF
WRIJF
WRIJF
DEKSEL
DEKSEL
DEKSEL
TYPE
BEGIN
40
40
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ST 147
ST 219
/
/
/
/
/
/
/
/
ST 219
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DRAG 31
CURLE 21
/
ST 3, NB 30
ST 2
-12
70
-12
-12
-12
-12
70
/
-12
-12
-12
-12
-12
-12
/
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
125
150
150
150
80
100
175
449
269
449
449
449
449
269
/
449
449
449
449
449
449
/
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
449
200
200
200
300
180
250
250
449
449
449
80
80
269
270
449
449
449
449
449
449
449
269
269
100?
230
ST 211, NB 104 -12
ST 10
449 449
300
ST 211, NB 104 -12
VV 565
EIND 449
150
175
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
150
150
75?
-12
-12
-12
ST 211, NB 104 -12
ST 204
ST 204
ST 203 GOSE 505, VV 510
VV 525-527
/
/
/
/
/
/
ST 147
VV 337
VV 337
VV 347?
ST 219
ST 219
ST 219
N_RAND
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
0
1
0
0
0
0
0
1
1
0
1
0
1
1
1
1
1
2
1
1
1
1
1
2
1
0
4
2
1
1
1
2
2
0
1
1
1
1
0
0
0
0
0
0
0
8
1
2
1
2
5
0
0
0
1
1
1
3
7
1
7
0
1
0
1
0
1
3
0
2
6
0
0
1
0
182
0
0
0
0
0
10
0
0
2
0
2
0
0
4
4
0
0
0
0
0
0
2
1
0
1
0
1
1
6
21
5
7
3
11
0
11
N_WAND
N_BODEM
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
N_OOR
AFWERKING
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
0 GESMOOKT
DECOTECH
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ BARBO + KERFBAND
/
/
/
/
/
/
RIBBEL
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DECO_OPM
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ geverfde lichtgrijze cirkels
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
54
/
/
57
54
49
49
52
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DIKTE (mm)
/
/
/
/
26
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
21
24
/
/
/
23
27
/
24
30
26
26
26
26
/
21
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
HOOGTE RAND (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
LENGTE (mm)
OPMERKING
/
/
zgn. Tongerse beker
ruwwandig roze
/
ruwwandig roze
/
/
/
/
/
zacht lichtrose baksel
fragmentair, zacht lichtrose baksel
roze baksel zelfde soort baksel als volgnr 2 en 8 zelfde soort baksel als volgnr 7 en 2
/
/
/
/
sterk verweerd
sterk verweerd sterk verweerd; lichtblauwe laag aan bnk
sterk verweerd
sterk verweerd
sterk verweerd
sterk verweerd
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
sterk gefragmenteerd
/
D.A.F., 6, p. 199-200
D.A.F., 6, p. 199-202
/ eerder tweede helft tweede eeuw door radstempel
/
/
/
/
sterk verweerd
/ / Rijnland/Keule n / Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Argonnen
Argonnen
/ Rijnland/Keule n Rijnland/Keule n Rijnland/Keule n Rijnland/Keule n
heerlen, Keulen typisch produkt van heerlen, en Neuss Bloemers-Haalebos fig. 4.8-12 heerlen? Keulen? / heerlen? Keulen? / heerlen? Keulen? /
heerlen, Keulen typisch produkt van heerlen, en Neuss Bloemers-Haalebos fig. 4.8-12
/ heerlen? Keulen?
/
/
/
/
/ heerlen? Keulen?
/
HERKOMST heerlen? Keulen? heerlen? Keulen? heerlen? Keulen?
LANDGRAAF BINNENRING 119
5
6
7
8
1
1
2
1
1
2
1
1
1
2
2
3
3
4
1
2
1
2
3
4
5
1
2
3
218
220
221
221
222
223
223
224
225
225
225
225
225
225
225
226
226
227
227
227
227
227
229
229
229
1
217
218
1
216
218
5
215
218
4
215
4
3
215
218
2
215
3
1
215
218
5
214
1
4
214
2
3
218
2
218
1
214
3
212
214
2
212
214
1
212
5
2
211
213
1
211
4
4
210
213
3
210
1
2
210
3
1
210
2
6
209
213
5
209
213
4
209
213
2
3
209
209
1
VOLGNR
209
VONDSTNR
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
38
38
35
38
35
38
35
35
35
35
35
35
35
36
35
35
35
35
35
35
35
35
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
35
35
35
35
35
35
PUT
VLAK
VAK
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
13
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1 16
1 15
16
16
16
16
16
1 14
1 14
1 14
1 14
1 14
1 13
1 13
1 13
1 13
1 13
13
13
13
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
29 2
29 2
29 2
33 1
33 1
33 1
33 1
33 1
10 1
10 1
1/
1/
14 1
1/
14 1
1/
14 1
13 1
16 1
16 1
12 1
51
51
5010 /
24 /
24 /
24 /
24 /
24 /
24 /
24 /
24 /
5020 /
80 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5020 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5020 /
5020 /
5020 /
75 1
75 1
78 /
78 /
78 /
78 /
41 1
41 1
41 1
41 1
41 1
41 1
SPOOR
VUL
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
SEGM
Bijlage 2 Determinatie aardewerk en bouwmateriaal
5
2
1
2
2
1
3
1
1
1
1
1
1
2
1
1
1
1
3
2
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
3
1
1
1
3
1
2
1
1
1
1
3
1
1
2
1
1
1
3
1
1
1
1
2
1
1
1
1
2
2
14
AANTAL
MAI
1/
1/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
3/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
3/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
2/
1 272
7/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
INDET
AW
AW
AW
BOUW?
INDET
AW
AW
AW
AW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
AW
BOUW
AW
AW
AW
AW
STEEN
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
EREL VONDSTN MATERIAAL
1/
BAKSEL
RUW
GLAD
RUW
RUW
GLAD
RUW
HAND
BELG
NVT
GLAD
HAND
GLAD
NVT
NVT
DIKW
GLAD
GLAD
DIKW-D
NVT
RUW
BELG
GLAD
GLAD
TS
RUW
RUW
GLAD
GLAD
BELG
RUW
DIKW-W
VERF
NVT
GLAD
NVT
RUW
RUW
RUW
GLAD
NVT
RUW
GLAD
DIKW-W
RUW
NVT
NVT
DIKW-W
RUW
RUW
HAND
RUW
DIKW-D
WAASL
RUW
DIKW-D
DIKW-D
GLAD
GLAD
NVT
DIKW-W
RUW
GLAD
VERF
GLAD
BAKSOORT
/
/
/
/
/
/
/
BRONS
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TN
/
/
OOSTGL
/
/
/
/
TN
/
/
TECH B
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ROOD
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TECH B
/
VORM
INDET
DEKSEL
INDET
POT
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
KRUIK
DEKSEL
DOLIUM
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
BORD
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
WRIJF
BEKER
INDET
KRUIK?
INDET
KOM/POT
INDET
POT
INDET
INDET
INDET
KRUIK
WRIJF
INDET
TEGULA
INDET
WRIJF
INDET
INDET
INDET
INDET
DOLIUM
DOLIUM
INDET
DOLIUM
DOLIUM
INDET
INDET
INDET
WRIJF
INDET
INDET
BEKER
KRAMF?
/
ST 219
/
VV 472
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ST 110 B
ST 219
ST 147
/
/
/
/
/
DRAG 31
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ST 202/210
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VV 350
/
/
/
/
ST 147
BROUW I.2
/
ST 147
ST 147
/
/
/
VV 337
/
/
/
TYPE VV 452-453, GOSE 410
BEGIN
-12
-12
-12
100
-12
-12
0
50
/
-12
0
-12
-12
/
-12
125
-12
-12
-12
-12
0
-12
-12
100
-12
-12
-12
-12
0
-12
-12
70
-12
75
-12
70
-12
-12
-12
-12
-12
150
-12
-12
-12
-12
125
-12
-12
0
-12
-12
70
-12
-12
-12
-12
-12
-12
150
-12
-12
70
125
EIND
449
449
449
250
449
449
300
180
/
449
300
449
449
/
449
175
449
449
449
449
150
449
449
200
449
449
449
449
150
449
449
200
449
150
449
200
449
449
449
449
449
300
449
449
449
449
225
449
449
300
449
449
269
449
449
449
449
449
449
269
449
449
200
175
N_RAND
0
1
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
1
1
0
0
0
0
1
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
5
2
1
1
2
1
3
1
1
0
0
0
1
2
1
1
0
1
3
2
0
0
1
0
0
1
1
1
1
0
1
0
2
3
1
1
1
3
1
2
1
0
1
0
3
1
1
0
1
0
0
3
1
1
0
1
2
1
1
1
0
2
2
14
N_WAND
N_BODEM
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
1
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
N_OOR
AFWERKING
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEPOL
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 BESM
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
DECOTECH
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
RIBBEL
DECO_OPM
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ / oranjebruine verf aan binnenen btk /
/
/
/
/
/
/
/
/
oranje verf
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
HOOGTE RAND (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DIKTE (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
LENGTE (mm)
HERKOMST
OPMERKING
eerder slecht afgewerkte standring
sterk gefragmenteerd
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
overhangende kraagrand
/
chamotte maar 3 mm + dik, gemagerd met chamotte
/
/
/
1 wand ruwwandig roze
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Oost-Gallië
/
/
/
/
/
/
/
licht driehoekig verdikte rand heeft structuur van ruwwandig roze, maar beigegrijze kleur
/
wit - poederig, heel ruw
/
/
gemagerd met plant
oranjebeige fijne pasta met groef
/
/
kwarts + een weinig chamotte
/
lijkt op rand wrijfschaal, met ribbels, ruw aan vlakke kant, 33mm dik
/
/
/
/ driehoekig randprofiel met geul aan onderzijde; rand is verbrand
/
/
zelfde baksel als 150
te klein voor determinatie
/
/
/
ruwwandig roze
/
/
sterk afgesleten
/ heeft structuur van ruwwandig roze, maar grijze kleur
/ / Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/ Heerlen? Keulen?
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Keulen
/
/
/
/
/ ook breda 41.2 Rijnland/Keule n /
120 LANDGRAAF BINNENRING
1
1
1
2
3
4
5
6
1
1
2
249
250
250
250
250
250
250
251
252
252
8
247
249
7
247
1
6
247
248
5
247
18
4
247
247
3
247
17
2
247
16
1
247
15
3
246
247
2
246
247
1
246
247
4
245
14
3
245
13
2
245
12
1
245
247
1
244
247
1
242
247
1
241
11
4
239
247
3
239
9
2
239
10
1
239
247
1
247
1
2
237
2
236
238
1
236
237
5
2
234
4
1
234
3
3
233
235
2
233
235
1
233
235
2
231
3
1
231
2
3
230
1
2
230
234
1
230
235
5
235
4
229
VOLGNR
229
VONDSTNR
37
37
32
35
35
35
35
35
35
35
35
35
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
37
36
32
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
35
PUT
VLAK
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
16
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
VAK
3/
3/
72 2
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
15 /
15 /
14 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
5025 /
3/
3/
3/
2/
2/
2/
2/
1/
5010 /
79 /
13 /
13 /
13 /
13 /
6/
33 /
33 /
37 /
37 /
29 2
29 2
29 2
29 2
29 2
29 2
29 2
29 2
30 /
30 /
30 /
3/
3/
24 1
24 1
24 1
29 2
29 2
SPOOR
VUL
SEGM
2
2
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
1
2
2
2
2
2
1
1
1
1
2
2
2
2
2
4
4
4
2
2
2
2
2
2
2
2
/
/
Bijlage 2 Determinatie aardewerk en bouwmateriaal
1
1
1
1
3
1
1
1
1
5
1
5
3
1
1
1
3
1
4
1
1
1
1
1
1
2
3
1
1
2
1
1
1
1
1
2
2
1
2
8
1
1
1
1
1
5
1
2
1
2
5
2
1
7
2
2
1
1
2
1
1
1
1
1
5
1
25
AANTAL
1/
1/
0 21
1/
1/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
4/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1 270
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
3/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
5/
2/
1/
3/
1/
2/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
AW
INDET
AW
BOUW
BOUW?
INDET
AW
AW
AW
BOUW
AW
AW
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
INDET
AW
AW
AW
BOUW?
AW
INDET
AW
INDET
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
INDET
AW
BOUW
AW
AW
AW
AW
BOUW
AW
EREL VONDSTN MATERIAAL
1/
2/
21 /
MAI
BAKSEL
RUW
NVT
DIKW-W
NVT
NVT
NVT
DIKW-A
VERF
RUW
NVT
GLAD
RUW
NVT
NVT
NVT
NVT
RUW
HAND
ROOD
RUW
RUW
DIKW-A
TS
TS
GLAD
RUW
GLAD
DIKW-W
DIKW-A
DIKW-W
DIKW-W
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
NVT
GLAD
TS
RUW
NVT
DIKW-A
NVT
RUW
NVT
RUW
VERF
RUW
GLAD
RUW
RUW
GLAD
BELG
GLAD
GLAD
RUW
GLAD
NVT
NVT
RUW
NVT
GLAD
GLAD
RUW
BELG
NVT
GLAD
BAKSOORT
/
/
/
/
/
/
/
TECH B
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
OOSTGL
OOSTGL
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
OOSTGL
/
/
/
/
/
/
/
TECH A
/
/
/
/
/
TN
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TN
/
/
VORM
INDET
INDET
WRIJF
TEGULA
INDET
INDET
AMFOOR
BEKER
INDET
INDET
INDET
INDET
TEGULA
INDET
TEGULA
TEGULA
INDET
INDET
INDET
KOM
KOM
AMFOOR
KOM
BORD
INDET
KOM
KRUIK
WRIJF
AMFOOR
WRIJF
WRIJF
INDET
DEKSEL
POT
POT
INDET
INDET
INDET
BORD
INDET
INDET
AMFOOR
INDET
POT
INDET
INDET
BEKER
INDET
KRUIK
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
TEGULA
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
INDET
POT
INDET
INDET
TYPE
BEGIN
-12
/
-12
100
-12
-12
-12
/
-12
/
-12
70
-12
-12
-12
-12
-12
0
-12
-12
-12
-12
-12
/
-12
-12
-12
-12
-12
0
-12
-12
-12
/
/
/
/
/
/
DR 20?
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ST 210
ST 210
/
DRAG 37
DRAG 31
/
EIND
269
-12
/
-12
-12
-12
/
0
70
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
0
/
70
70
-12
100
100
-12
449
/
449
449
449
/
250
200
449
449
449
449
449
449
449
449
449
300
/
200
200
449
200
200
449
200
449
150 -12
449
449
449
449
449
449
300
449
/
449
200
449
449
449
/
449
/
449
100
449
449
449
449
449
150
449
449
449
449
449
/
449
449
449
449
449
150
449
449
-12
-12
-12
-12
-12
ST 210; VV 503 70
/
/ VV 336-337, GOSE 451
/
/
/
ST 219
/
ST 203, VV 508 150
/
/
/
DRAG 31
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
N_RAND
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
1
0
0
0
0
1
0
1
0
0
0
0
1
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
3
1
1
0
0
5
0
5
2
1
1
0
2
0
4
0
1
1
1
0
1
0
2
0
0
2
1
1
1
1
1
2
2
1
2
8
0
1
1
1
1
5
1
1
1
2
5
0
0
7
0
0
1
1
2
1
1
1
1
1
4
1
25
N_WAND
N_BODEM
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
N_OOR
AFWERKING 0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 LOODGL
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GERUWDK
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
/
DECOTECH
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VERF
/
/
RELIEF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DECO_OPM
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
oranje
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ oranjebruine verf op btk
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
HOOGTE RAND (mm) /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ /
/
DIKTE (mm)
21
/
/
/
/
/
/
/
/
/
56
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
LENGTE (mm) /
HERKOMST /
OPMERKING
/
/
ruwwandig roze
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
zeer fragmentair
/
/
ruwwandig roze
verweerd, secundair verbrand
/
sterk verweerd
/
/
gemagerd met chamotte
putjes in glazuur
/
rand verbrand
/
/
fries met 2 panelen. Het linkse paneel is medaiilon met dubb. lijn met figuur in
/
/
/
/
/
ruwwandig roze
/
ruwwandig roze
/
/
/
/
/
/
/
plat en dik, roze baksel chamotte en kwarts; 2 ruwe kanten, chamotte
/
/
ruwwandig roze
/
/
/
/
/
/
Baetica
/
/
/
sterk gefragmenteerd
/ plat, roze baksel met chamotte en kalk, bovenkant voelt ruw
/
/ / Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Oost-Gallië
Oost-Gallië
/
Keulen?
/
/
/
/
/
/
/
Heerlen
/
/
/
/
Oost-Gallië
/
/
/
/
/
/
/
/ ruwwandig roze Rijnland/Keule n /
Keulen
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
LANDGRAAF BINNENRING 121
1
1
1
1
1
2
1
270
271
272
272
273
9
263
267
8
263
266
7
263
13
6
263
263
5
263
10
4
263
12
3
263
11
2
263
263
1
263
263
7
262
263
6
262
3
262
4
2
262
5
1
262
262
9
259
262
8
259
2
259
7
1
259
259
5
253
6
4
253
5
3
253
259
2
253
259
1
253
3
6
252
4
5
252
259
4
259
3
252
VOLGNR
252
VONDSTNR
32
32
32
35
35
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
32
35
35
35
35
35
35
35
35
35
37
37
37
37
37
37
37
37
37
PUT
VLAK
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
VAK
24 /
78 1
78 1
35 1
37 5
72 4
72 1
75 3
75 3
75 3
75 3
75 3
75 3
75 3
75 3
75 3
75 3
75 3
75 3
75 3
75 1
75 1
75 1
75 1
75 1
75 1
75 1
33 2
33 2
33 2
33 2
33 2
33 2
33 2
33 2
33 2
21
21
21
21
21
3/
3/
3/
3/
SPOOR
VUL
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
2
2
2
2
SEGM
Bijlage 2 Determinatie aardewerk en bouwmateriaal
1
2
1
1
1
1
1
1
9
1
2
1
2
1
1
1
1
1
2
1
1
1
1
3
1
3
1
1
1
2
1
4
1
2
1
1
1
1
1
9
1
1
2
1
18
AANTAL
MAI
1/
1/
0 210
1/
0 236
1/
1/
1/
0 262
1/
1/
1/
1/
1/
2/
1/
1/
1/
1/
3/
1/
1 263
1/
1/
1/
2/
1/
4/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
1/
9/
1/
1/
AW
AW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
INDET
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
INDET
BOUW
BOUW
BOUW
BOUW
AW
AW
AW
AW
AW
BOUW
AW
AW
LEEM
AW
AW
AW
AW
AW
EREL VONDSTN MATERIAAL
1/
1/
BAKSEL
RUW
DIKW-D
DIKW-D
GLAD
GLAD
GLAD
GLAD
NVT
NVT
NVT
DIKW-W
DIKW-W
GLAD
RUW
NVT
GLAD
GLAD
DIKW-D
RUW
RUW
NVT
NVT
VERF
RUW
GLAD
RUW
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
GLAD
GLAD
VERF
DIKW-W
DIKW-W
NVT
RUW
GLAD
NVT
RUW
RUW
RUW
RUW
RUW
BAKSOORT
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TECH B
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
TECH A
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
VORM
INDET
DOLIUM
DOLIUM
INDET
KRUIK
INDET
INDET
TEGULA
TEGULA
TEGULA
WRIJF
WRIJF
INDET
KOM
INDET
INDET
INDET
DOLIUM
DEKSEL
INDET
TEGULA
TEGULA
BEKER
DEKSEL
INDET
INDET
INDET
INDET
TEGULA
TEGULA
TEGULA
KRAMF
INDET
BEKER
WRIJF
WRIJF
INDET
DEKSEL
INDET
INDET
INDET
POT
KOM
DEKSEL
INDET
/
TYPE
BEGIN -12 -12
-12
70
/
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
70
-12
-12
-12
/
-12
-12
-12
-12
-12
-12
70
-12
75
-12
-12
-12
/
/
ST 147
ST 147
/
/
/
/
/
/
/
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
-12
/ -12 VV 337 - GOSE 453 150 VV 337 - GOSE 453 150
ST 210
/
/
/
ST 147
ST 219
/
/
/
/
ST 219
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
ST 149
VV 349
/
ST 219
/
/
/
ST 203, VV 479 150
ST 211, NB 104 -12
ST 219
EIND 449
449
449
449
449
449
449
449
449
0
1
1
0
0
1
0
1
0
0
1
449
449
269
0
1
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
3
0
1
0
0
0
1
1
1
0
1
N_RAND
269
449
200
/
449
449
449
449
449
449
449
269
449
449
449
/
449
449
449
449
449
449
100
449
200
449
449
449
/
449
300
449
449
0
1
0
0
1
0
0
1
9
0
2
0
2
1
0
0
1
0
0
1
0
1
0
3
1
3
1
0
1
2
0
4
1
2
1
0
1
1
0
5
1
0
2
0
18
N_WAND
N_BODEM
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
1
N_OOR
AFWERKING
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GESMOOKT
1 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
0 GEEN
DECOTECH
/
/
/
/
/
VERF
/
/
/
/
/
/
SLIB
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
SLIB
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
DECO_OPM
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ /
/
25
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ /
/
/
/
/
/
/
/
/
265
/
/
/
/
/
/
>100
>100
/
/
50
/
/
/
/
LENGTE (mm)
207
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
26
zwarte verflaag op btk /
/
/
/
/
/
/
DIKTE (mm)
26
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
HOOGTE RAND (mm)
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ / lichtbruine slib op btk /
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/ blauwige slib bnk
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
HERKOMST
/
/
licht secundair verbrand
/
/
/
/
/
/ driehoekige doorsnede; ruwwandig roze maar grijs
1 wand ruwwandig roze
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Keulen
/
/
/
/
/
Soller
/
/
/
/
Tienen?
/
/
/
/
/
/
zeer kleine fragmenten
/
/
/
/
zeldzaam type, nog nooit gezien
/
secundair verbrand
/
/
/ indrukken op onderkant rand (textiel?)
mogelijl oorspronkelijkgebronsd
ruwwandig roze
/
/
tweeledig
/
driehoekige doorsnede
1 wand ruwwandig roze
/
sterk gefragmenteerd
/ Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
/
/
OPMERKING
brokje verbrand leem
/
/
/
/
/
/ / Rijnland/Keule n /
/
/
/
/
/
/
/
Heerlen
/
/
122 LANDGRAAF BINNENRING