In dit nummer: • Lang leve hoge belastingen! • Roken, drinken en gokken • Nederland in diepe recessie • Preferentiebeleid generieke geneesmiddelen • Renteaftrek in de VpB • Recente publicaties • Concurrentie tussen basisscholen
CPB Nieuwsbrief
1
2009 maart/april
Kw a r t a a l u i t g a v e v a n h e t Ce n t r a a l P l a n b u r e a u
Lang leve hoge belastingen! Niemand is dol op hoge belastingen. Ze maken het minder aantrekkelijk om te werken of te ondernemen. Hoge tarieven zijn echter het onvermijdelijke gevolg van de politieke keuze voor een hoog niveau van collectieve voorzieningen, zoals onderwijs, zorg, infrastructuur, veiligheid en sociale zekerheid. Ten opzichte van de VS heeft Nederland een grote collectieve sector - en dus hoge belastingen. In de huiMark Roscam Abbing dige crisis hebben deze hogere belastingen een welkom bijeffect: ze zorgen voor automatische stabilisatie. Automatisch, dat wil zeggen zonder aanvullend beleid, dalen de belastinginkomsten hard en verslechtert het begrotingssaldo. Maar waarom leidt dat tot stabilisatie? Stel dat een Nederlandse werknemer als gevolg van de crisis 100 euro bruto per maand minder gaat verdienen. Netto gaat hij er dan ‘slechts’ 50 à 60 euro op achteruit. Voor de andere 40 à 50 euro gaat de schatkist het schip in. Volgens de geldende begrotingsafspraken leidt dit tot een hogere staatsschuld, maar niet tot bezuinigingen op collectieve voorzieningen. Een Amerikaan die 100 dollar bruto minder gaat verdienen, voelt door de lagere belastingtarieven in de VS een netto inkomensachteruitgang van zo’n 70 à 80 dollar en moet zijn consumptie dus meer aanpassen dan zijn Nederlandse collega. Ook de collectieve uitgaven zorgen voor automatische stabilisatie. De sociale zekerheid is in Nederland ruimer dan in de VS, wat
betekent dat bij een economische neergang de uitgaven aan sociale zekerheid hier harder stijgen dan aan de overkant van de oceaan. Dat is goed nieuws voor een Nederlandse werknemer die zijn baan kwijt raakt: hij houdt meer koopkracht over dan zijn Amerikaanse lotgenoot. Wat betekent dit op nationaal niveau? Het Nederlandse begrotingssaldo slaat om van een overschot van 1% BBP in 2008 naar een verwacht tekort van 5,6% BBP in 2010. Dat komt voor een groot deel doordat er automatisch minder inkomsten en hogere uitgaven zijn. Omdat deze automatische stabilisatie kleiner is in de VS, verslechtert het begrotingssaldo daar minder ‘vanzelf’ en is er daar nu meer reden voor aanvullend beleid in de vorm van stimuleringspakketten. Voor dat soort pakketten is de noodzaak van de drie T’s (Temporary, Timely en Targeted) altijd een lastige horde. Dan blijkt opeens nog een voordeel van hoge belastingen. Want de daardoor optredende automatische stabilisatie is per definitie tijdelijk, tijdig en (tot op zekere hoogte) doelgericht: het raakt precies die individuen en bedrijven die hun inkomsten zien dalen. Dit geldt overigens alleen als de automatische stabilisatoren echt mogen werken, oftewel dat niet onmiddellijk wordt bezuinigd vanwege overschrijding van de uitgavenplafonds of de EMU-tekortnorm van 3%. In de nieuwste CPB-ramingen zijn we daarvan uitgegaan. En nu maar afwachten of deze aanname juist is geweest. Mark Roscam Abbing Hoofd van de sector Conjunctuur en collectieve sector
Korte-termijnraming maart 2009 • De Nederlandse economie krimpt in 2009 naar verwachting met een na-oorlogs record van 3½%. Voor 2010 wordt eveneens een krimp voorzien, van ¼%. • In navolging van de relevante wereldhandel neemt de uitvoer van goederen dit jaar af met 11¾%. • De geraamde werkloosheid zal in twee jaar meer dan verdubbelen, van bijna 4% in 2008 tot 8¾% in 2010. • De inflatie komt zowel dit jaar als volgend jaar uit op 1%. De gemiddelde contractloonstijging bedraagt in 2009 nog 3%, maar valt in 2010 terug tot 1½%. • De overheidsbegroting komt in de rode cijfers terecht. In 2009 bedraagt het begrotingstekort 2,8% BBP. In de huidige projectie neemt het tekort volgend jaar verder toe tot 5,6% BBP, nog zonder rekening te houden met het stimuleringspakket waartoe het kabinet heeft besloten. Zie verder de Economierapportage op pag. 4
Economische groei in Nederland, 2005-2010 a) 4
%
3 2 1 0 -1 -2 -3 -4 I
II 2005
I
II 2006
I
II 2007
I
II 2008
I
II 2009
I
II 2010
a) Groei BBP-volume t.o.v. overeenkomstige periode in voorafgaand jaar, werkdagen gecorrigeerd.
CPB Nieuwsbrief
2009 maart/april
2
Roken, drinken en gokken: regulering belangrijker dan Belastingen spelen een belangrijke rol bij het terugdringen van overmatig roken, drinken en gokken. Maar het is niet realistisch om uitsluitend op het accijnsinstrument te vertrouwen. Aanvullend beleid in de vorm van directe regulering is onmisbaar bij het vinden van een juiste balans tussen consumptievrijheid en beteugeling van maatschappelijke kosten.
Kosten en baten Roken is de belangrijkste oorzaak van vermijdbare sterfte in de Europese Unie. Elk jaar kan hieraan een half miljoen doden worden toegeschreven. Eén op de tien 11-jarige kinderen is al twee keer of vaker dronken geweest, mogelijkerwijs met blijvende lichamelijke en mentale schade. Elektronische gokmachines staan bekend als de heroïne van de kansspelwereld, terwijl internetgokken zich onttrekt aan regelgeving. Daar staat tegenover dat respect voor individuele keuzevrijheid impliceert dat mensen zoveel mogen roken als zij willen, indien zij maar opdraaien voor de daaraan verbonden externe kosten. Verder toont medisch onderzoek aan dat dagelijks één ‘glaasje’ goed is voor hart en bloedvaten. En gematigd gokken kan een plezierige vorm van vrijetijdsbesteding zijn. Deze en andere saillante feiten vormen de achtergrond voor een nuchtere economische analyse van de belasting en regulering van roken, drinken en gokken. De Bijzondere CPB-publicatie Taxation and Regulation of Smoking, Drinking and Gambling in the European Union bevat drie afzonderlijke maar qua problematiek samenhangende studies die zijn gepresenteerd en bediscussieerd op een symposium in Den Haag, georganiseerd door het CPB, de Europese Commissie en de Universiteit van Maastricht. De auteurs van de drie studies zijn Stephen Smith (University College London), Sijbren Cnossen (CPB, redactie), en David Forrest (University of Salford, VK).
Stand van het onderzoek In opdracht van de Europese Commissie zijn de effecten en maatschappelijke kosten van roken, drinken en gokken de afgelopen jaren grondig onderzocht. Eerdere onderzoeken hebben echter minder aandacht besteed aan het gebruik van accijnzen en regelgeving om de externe kosten van de onderzochte activiteiten te internaliseren. Het probleem is dat de baten van het terugdringen van de schadelijk geachte activiteiten door deze instrumenten dienen te worden afgewogen tegen het welvaartsverlies waarmee volwassen rokers, gematigde drinkers en vrijetijdsgokkers worden opgezadeld. In het licht van het beginsel van consumentensoevereiniteit is het vooral van belang om slecht geïnformeerde groepen, zoals jongeren, te beschermen tegen de kwalijke gevolgen, vooral op langere termijn, van roken, drinken en gokken. Zij kunnen nog niet ver genoeg vooruitkijken om de lange-termijngezondheidskosten goed te kunnen afwegen tegen de korte-termijnvoordelen die zij ervaren.
Hoever moeten we gaan met een verbod op roken? De tabaksaccijns is lange tijd gezien als het geëigende instrument om de maatschappelijke kosten van roken in rekening te brengen. De Kaderconventie inzake tabakscontrole van de Wereldgezondheidsorganisatie roept de ondertekenaars op tot verdere accijnsverhoging. Maar auteur Stephen Smith vraagt zich af of dit standpunt niet aan herziening toe is. Er bestaat grote onzekerheid over de economische kosten van passief roken en het is mogelijk dat de netto gezondheidskosten geringer zijn dan veelal wordt gedacht. Per slot van rekening moet de besparing op de zorgkosten van rokers (minder ouderdomskwalen bijvoorbeeld) door hun eerder overlijden in mindering worden gebracht op de maatschappelijke kosten die hun gedrag veroorzaakt. Een juiste toepassing van het economische begrip ‘externe kosten’ laat zien dat de accijnsopbrengst per pakje sigaretten soms groter is dan de kosten van roken. Dit pleit er voor om terughoudendheid te betrachten bij algemene maatregelen die het roken verder beperken. Aan de andere kant wordt in de literatuur de aandacht verlegd naar de niet-rationele besluitvorming van rokers die later spijt hebben van hun vroege roken en beperking van het roken achteraf juist waarderen. Dit is daarom een argument om het anti-rookbeleid juist op deze groep, vooral jongeren, te concentreren. De Europese Commissie heeft voorgesteld de minimumaccijns (bestaande uit een specifiek en een ad valorem element) te verhogen van 1,28 euro tot 1,80 euro per pakje van 20 sigaretten — ter vergelijking: de accijns in Nederland bedraagt 2,71 euro. Ook wil de Commissie de nadruk verleggen naar de specifieke accijns, dat wil zeggen het belastingbedrag per hoeveelheid sigaretten in
Centraal C entraal Planbureau
2009 maart/april
accijnsverhoging plaats van de belasting gerelateerd aan de kleinhandelsprijs. Dat verstevigt de band met de maatschappelijke kosten. De verhoging van de accijns zal de grote verschillen in het niveau van de accijnzen tussen de lidstaten (5,00 euro in het VK tegenover 0,75 euro in Litouwen) kunnen verkleinen en daardoor ook de ontwijking en ontduiking van de belasting in de interne markt. Aan de andere kant zal de verhoging de smokkel van buiten de EU juist stimuleren. Het Commissievoorstel ligt nog steeds bij het Europese Parlement en de Raad van Ministers.
Hoe beteugelen we drankmisbruik? Alcoholmisbruik is een belangrijk gezondheids- en veiligheidsvraagstuk in Europa. Volwassenen drinken gemiddeld twee maal zoveel als overeenkomt met een gezonde levenswijze. Veel huishoudelijk geweld, ongelukken en misdadig gedrag kunnen aan alcoholmisbruik worden toegeschreven. Drinken is een gewoonte die op steeds jongere leeftijd begint, hoewel de maatschappij er duidelijk belang bij heeft om minderjarigen bij alcohol weg te houden. Ook dienen alcohol-gerelateerde kindermishandeling en -verwaarlozing te worden bestreden. Sijbren Cnossen betoogt dat de alcoholaccijns een vrij bot instrument is om drankmisbruik te beteugelen. Matige drinkers worden in hun consumptiemogelijkheden beperkt, omdat dronkenlappen zich niet kunnen beheersen. Het gebruik van het accijnsinstrument moet daarom meer dan nu het geval is worden aangevuld met regulerende maatregelen gericht op probleemgroepen, zoals jongeren en zware drinkers. Kosteneffectieve maatregelen die een aantoonbaar positief effect hebben op alcoholmisbruik, zijn beperkingen op de koop en verkoop van drank gekoppeld aan de strafbaarstelling van verkopers van alcoholica aan minderjarigen en beschonken mensen. De BOB-campagne is een tegenstrijdige maatregel die misschien meer kwaad dan goed doet, omdat medepassagiers denken ongelimiteerd te kunnen drinken. Europa consumeert de helft van alle alcohol die in de wereld geproduceerd wordt, hoewel het slechts 7 procent van de wereldbevolking omvat. Nagenoeg alle lidstaten worstelen met de problematiek van drankmisbruik en de hoge kosten die deze meebrengt. Dit pleit voor gemeenschappelijke bezinning. In Europees verband kan verder een sterk pleidooi worden gehouden voor het verkleinen van de verschillen in alcoholaccijnzen tussen de lidstaten om het economisch schadelijke over-de-grens winkelen minder lucratief te maken. Maar een toenadering zal moeilijk van de grond komen zolang de geharmoniseerde wijnaccijns nihil bedraagt. Drinken is een cultureel fenomeen waaraan politici niet graag hun vingers branden.
Kan gokken nog worden belast? Zoals de alcoholaccijns de welvaart van matige drinkers vermindert, verminderen hoge kansspelbelastingen de welvaart van nietverslaafde spelers, zonder dat de heffingen het gedrag van pro-
bleemspelers beteugelen. Belastingen op kansspelen, zoals loterijen, treffen vooral lagere inkomensgroepen, terwijl de revenuen vaak ten goede komen aan culturele doeleinden waarvan juist hogere inkomensgroepen profijt hebben. David Forrest vestigt de aandacht op twee recente ontwikkelingen, te weten de opkomst van internetgokken en vakantieoordcasino’s, waar naast het beoefenen van kansspelen ook nog een reeks andere vrijetijdsbestedingsmogelijkheden worden aangeboden. Verschillende lidstaten hebben maatregelen ingevoerd om internetgokken te beteugelen, maar het is de vraag of dit beleid technisch uitvoerbaar of politiek acceptabel is. Het succes van internetgokken – waarbij geen kansspelbelasting wordt betaald – is er debet aan dat plannen voor zeer kapitaalintensieve vakantieoord-casino’s in Europa nauwelijks van de grond komen vanwege het huidige hoge niveau van kansspelbelasting. Dit leidt er onbedoeld toe dat gokverslaafden ongehinderd en onbelast hun gang kunnen gaan op internet, terwijl ‘recreatieve’ niet-verslaafde casinobezoekers een onnodig hoge prijs moeten betalen om een gokje te wagen. Op termijn doet de Europese Unie er daarom misschien beter aan om overeenstemming te bereiken over een minimum-niveau van bescherming van probleemgokkers in plaats van een minimum-niveau van belasting op kansspelen.
Conclusie Europa zal nooit in staat zijn de problemen rondom roken, drinken en gokken op te lossen. Maar de lidstaten kunnen het huidige arsenaal van maatregelen – accijnzen en regelgeving – wel beter op elkaar afstemmen, zodat een betere balans tussen consumptievrijheid en externe kosten wordt nagestreefd. Meer informatie:
[email protected]
3
2009 maart/april
CPB Nieuwsbrief
4
Nederland in diepe recessie De Nederlandse economie krimpt dit jaar naar verwachting met een historische 3½%. De grootste aanstichter hiervan is de relevante wereldhandel, die naar verwachting in 2009 gemiddeld maar liefst bijna 10% onder het niveau van vorig jaar ligt. Dit treft de uitvoer hard. Doordat de koopkracht dit jaar in doorsnee flink verbetert als gevolg van de gedaalde energieprijzen, is de terugval van de particuliere consumptie, met ¼%, relatief beperkt. De werkloosheid loopt, bij ongewijzigd beleid, op tot gemiddeld 8¾% in 2010. Het saldo op de overheidsbegroting verslechtert rap van een overschot in 2008 tot een tekort van 5,6% BBP in 2010. INTERNATIONALE ECONOMIE Oorzaken en gevolgen van de kredietcrisis De kredietcrisis is het gevolg van een explosief mengsel van macro-economische onevenwichtigheden en een reguleringskader voor financiële markten dat geen gelijke tred heeft gehouden met financiële innovaties. Grote spaaroverschotten in met name China en olieproducerende landen - en ook Nederland - vonden hun weg naar de Verenigde Staten, die juist een groot tekort op de betalingsbalans ontwikkelden. Dit ruime kapitaalaanbod, in combinatie met een expansief monetair beleid, leidde tot onderschatting van financiële risico’s en een zeer lage rentestand in de Verenigde Staten. Het gevolg hiervan was een zeer sterke kredietgroei, vooral in de Verenigde Staten, waardoor zeepbellen in huizenprijzen en aandelen konden ontstaan. De zeepbellen werden nog verder opgeblazen door de combinatie van nieuwe financiële instrumenten en achterblijvend toezicht, waardoor met name banken steeds meer risico konden nemen. Het uiteenspatten van deze zeepbellen, in gang gezet door een stagnatie van de huizenprijsstijging in de Verenigde Staten, leidde tot grote verliezen voor banken. Die verliezen hadden een desastreuze kettingreactie op de financiële markten tot gevolg en leidden vervolgens tot vraaguitval en een diepe mondiale recessie. In hoofdstuk 5 van het Centraal Economisch Plan 2009 wordt dieper ingegaan op de oorzaken en gevolgen van de kredietcrisis.
Onrust op de financiële markten verder toegenomen... Vooral in september 2008 verergerde de onrust op de financiële markten sterk, na het faillissement van de Amerikaanse investeringsbank Lehman Brothers. Veel deelmarkten, die al moeizaam functioneerden sinds het begin van de kredietcrisis in juli 2007, kwamen volledig tot stilstand. Aandelenkoersen daalden scherp en voor bedrijfsobligaties stegen de renteopslagen tot een historisch record. De onrust nam ook toe doordat de situatie op de Amerikaanse huizenmarkt verder verslechterde. Financiële markten van opkomende economieën zoals Thailand, Hongarije en Zuid-Afrika, die daarvóór nauwelijks waren geraakt, kwamen na het Lehman faillissement ook in de problemen, vooral doordat inkomende kapitaalstromen opdroogden. Handelskrediet was
niet meer eenvoudig beschikbaar, met direct negatieve gevolgen voor de buitenlandse handel.
... waardoor productie eind vorig jaar scherp daalde Deze toename van de financiële onrust leidde eind vorig jaar tot een uitzonderlijk scherpe daling van bestedingen en productie in de Verenigde Staten en Europa. De afname van het Amerikaanse BBP in het vierde kwartaal was de grootste sinds begin jaren tachtig, die in het eurogebied was zelfs de grootste in vijftig jaar. Mede als gevolg van toegenomen internationale vervlechting werd ook de rest van de wereld snel en hard geraakt. Vooral in Azië, de ‘fabriek van de wereld’, duikelde de uitvoer eind vorig jaar met tientallen procenten. Het totale wereldhandelsvolume kromp eind 2008 dan ook uitzonderlijk hard (zie figuur 1).
Figuur 1 Groei wereldhandelsvolume, ten opzichte van overeenkomstige periode een jaar eerder 20
%
15 10 5 0 -5 -1 0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
In 2009 scherpste daling mondiaal BBP sinds jaren dertig Eerste realisatiecijfers en de beschikbare voorlopende indicatoren wijzen erop dat de sterke mondiale productiedaling in de eerste helft van 2009 voort zal duren. In het eurogebied en de Verenigde Staten zal de BBP-krimp in het eerste kwartaal opnieuw groot zijn. In 2009 vertoont het mondiale BBP naar verwachting de sterkste daling sinds de Grote Depressie van de jaren dertig. In het eurogebied daalt het BBP naar verwachting met 3¼%. Vanaf de zomer zullen het expansieve macro-economische beleid en de veronderstelde verbetering op de financiële markten naar verwachting geleidelijk zorgen voor een keer ten goede. De wereldhandel zal in 2010 weer groeien, maar in een tempo ver onder het langjarige gemiddelde. De economische groei zal in 2010 dan ook te gering zijn om een verdere stijging van de werkloosheid te voorkomen. In het eurogebied zal de werkloosheid naar verwachting oplopen tot gemiddeld bijna 12% in 2010, veel hoger dan de piek bij de vorige recessie. Overheidstekorten zullen scherp oplopen als gevolg van de recessie en de diverse stimuleringsmaatregelen.
2009 maart/april
Centraal C entraal Planbureau
5
BBP-groei van kwartaal op kwartaal, volgens de huidige prognose in de eerste helft van dit jaar. Daarna treedt een licht herstel op, of beter gezegd, de economie verslechtert nog slechts iets verder. De krimp zwakt weliswaar af, maar de economie blijft ook in 2010 ruimschoots onder het potentiële niveau presteren. De output gap, het verschil tussen het feitelijke en het potentiële niveau van de productie, valt in 2 jaar tijd dan ook fors terug, van +3% in 2008 tot −4½% in 2010.
Export keldert
Internationale onzekerheden blijven zeer groot Het is onzeker of het dieptepunt van de kredietcrisis al gepasseerd is en de meest ingrijpende gebeurtenissen achter de rug zijn. Gedwongen verkopen, domino-effecten, besmetting van andere delen van de financiële sector en nieuwe reddingsoperaties blijven een reële mogelijkheid. Bovendien slaat de diepe recessie nu markant negatief terug op de financiële sector, via grotere verliezen op uitstaande leningen. Ook het vervolg op de diepe val in bestedingen en productie van eind vorig jaar is onzeker, zelfs als de rust op de financiële markten terugkeert. De kredietcrisis en de wereldwijde recessie zouden langer kunnen aanhouden dan in de gepresenteerde projectie het geval is.
DE NEDERLANDSE ECONOMIE De vooruitzichten voor de economische ontwikkeling zijn in korte tijd sterk verslechterd (zie figuur 2). Hoewel Nederland een relatief grote financiële sector heeft die hard geraakt is door de kredietcrisis, is het voornamelijk de uitzonderlijk scherpe terugval van de wereldhandel aan het eind van vorig jaar die aan de sterke verslechtering ten grondslag ligt. Als kleine, open economie kan Nederland niet aan de internationale malaise ontsnappen, ondanks een betere uitgangspositie op diverse gebieden dan menig ander land. Op jaarbasis kwam de Nederlandse BBP-groei in 2008 nog uit op 2%, maar er is inmiddels reeds drie kwartalen lang sprake van een krimp van de economie (van kwartaal op kwartaal). Daarmee is de recessie, volgens de veelgebruikte definitie van twee kwartalen achtereen van economische krimp, een feit. Zorgwekkender is echter dat, terwijl de teruggang aanvankelijk nog vrij beperkt was, de productie in het vierde kwartaal van vorig jaar aanzienlijk afnam, met circa 1% ten opzichte van een kwartaal eerder. In de eerste helft van dit jaar verslechtert de situatie verder. Nederland staat in 2009 een krimp van de economie van naar verwachting 3½% te wachten, het laagste groeicijfer sinds 1931. Ook in 2010 krimpt de economie naar het zich nu laat aanzien, zij het met een bescheidener ¼%. In de huidige projectie is geen rekening gehouden met de recente beleidswijzigingen van het kabinet. Deze waren op moment van schrijven nog niet bekend. Het dieptepunt van de economische neergang ligt, in termen van
De uitvoer is normaal gesproken de motor van de Nederlandse economie: grofweg een derde van alle toegevoegde waarde komt voor rekening van de exportsector. De uitzonderlijke afname van de relevante wereldhandel dit jaar, met 9¾%, raakt Nederland dan ook in het hart. De totale goederenuitvoer gaat naar verwachting met bijna 12% onderuit. De wederuitvoer, die voor een relatief groot deel uit luxe goederen bestaat, doet het nog net wat slechter. Volgend jaar, wanneer de relevante wereldhandel met een groei van 1½% licht opveert, is er ook bij de goederenuitvoer weer sprake van groei, zij het dat de toename van 1½% in historisch opzicht nog altijd zeer gering is. Per saldo komt de bijdrage van de uitvoer aan de BBP-ontwikkeling dit jaar uit op −3%-punt. Niet eerder in de periode 1970-2009 is een dergelijk negatieve bijdrage waargenomen.
Consumptieve uitgaven blijven nog enigszins op peil Dit jaar nemen de consumptieve bestedingen door huishoudens naar verwachting af met ¼%. Deze afname is op het eerste gezicht vrij bescheiden, wanneer in ogenschouw wordt genomen wat de consument al voor de kiezen heeft gehad en nog gaat krijgen. De AEX-index halveerde vorig jaar, waardoor circa 60 mld euro van het aandelenvermogen van gezinnen in rook op ging. Voorts ligt in de projectie een daling van de gemiddelde huizenprijs besloten. Daarnaast halveert het uitgekeerd winstinkomen dit jaar en loopt de werkloosheid snel op. Kortom, hét recept voor een flinke daling van de consumptieve uitgaven. Enkele andere ontwikkelingen gaan daar echter tegenin. Allereerst neemt dit jaar in doorsnee de koopkracht fors toe. Dit is het gevolg van het feit dat een groot deel van de contractlonen voor 2009 in cao’s vastligt, terwijl de inflatie veel lager uitkomt dan waar ten tijde van het afsluiten van de cao’s rekening mee werd
Figuur 2 Ramingen voor de Nederlandse economische groei in 2009 2
%
1 0 -1 -2 -3 -4 3 se p
8 ok t
3 nov
7 nov
8 dec
10 dec
19 jan
17 mrt
CPB
IMF
EC
OESO
CPB
DNB
EC
CPB
2009 maart/april
CPB Nieuwsbrief
6
Kerngegevens voor Nederland, 2007-2010 2007
2008
2009
2010
mutaties per jaar in % Internationale conjunctuur Relevante wereldhandel Prijspeil goedereninvoer Concurrentenprijs Olieprijs (Brent, niveau in dollars per vat) Eurokoers (dollar per euro) Lange rente (niveau in %) Volume bestedingen en buitenlandse handel Bruto binnenlands product (BBP) Consumptie huishoudens Overheidsbestedingen Bruto investeringen bedrijven (exclusief woningen) Uitvoer van goederen (exclusief energie) w.v. binnenslands geproduceerd wederuitvoer Invoer van goederen Prijzen, lonen en koopkracht Prijspeil goederenuitvoer (exclusief energie) Prijsconcurrentiepositie a) Consumentenprijsindex (CPI) Contractloon marktsector Loonsom per werknemer marktsector Koopkracht, mediaan alle huishoudens Arbeidsmarkt Beroepsbevolking (personen) Werkzame beroepsbevolking (personen) Werkloze beroepsbevolking (niveau in % beroepsbevolking) Werkloze beroepsbevolking (niveau in dzd personen) Marktsector b) Productie Arbeidsproductiviteit Werkgelegenheid in arbeidsjaren Prijs toegevoegde waarde Reële arbeidskosten
− 9¾ − 8¼ − 3¼ 44 1,32 3¾
6,7 1,7 1,5 72,5 1,37 4,3
0,9 4,0 3,7 96,9 1,47 4,2
1½ −2 − 2¼ 44 1,32 3¾
3,5 2,1 3,3 4,8 7,3 5,0 9,5 6,8
2,0 1,7 1,2 9,8 1,4 − 1,6 4,3 4,2
− 3½ −¼ 2 − 10¾ − 11¾ − 10¾ − 13 − 9¼
−¼ −½ 1 − 12 1½ ¼ 2¾ 0
1,5 – 1,9 1,6 1,8 3,4 1,8
1,6 0,1 2,5 3,5 4,3 0,1
− 2½ 1½ 1 3 4 2
−2 0 1 1½ 3 ¼
1,6 2,6 4,5 344
1,5 2,1 3,9 304
½ −1 5½ 420
−½ − 3¾ 8¾ 675
4,4 1,8 2,6 0,6 2,8
2,4 0,8 1,6 1,5 2,8
− 5½ − 3¼ − 2¼ 2¾ 1¼
−¾ 5½ −6 1½ 1½
78,5 15,2
80,1 14,5
84½ 9½
81¼ 12¼
0,3 45,7 38,9
1,0 58,1 39,1
− 2,8 56,6 39,1
− 5,6 62,1 39,3
niveaus in % Arbeidsinkomensquote Winstquote c) Collectieve financiën EMU-saldo (% BBP) EMU-schuld (% BBP) Collectieve lasten (% BBP)
a)
Concurrentenprijs minus uitvoerprijs binnenslands geproduceerde goederen. Bedrijven exclusief zorg, delfstoffenwinning en onroerendgoedsector. c) Van productie in Nederland, marktsector exclusief banken en verzekeringen. b)
Centraal C entraal Planbureau gehouden. Daarnaast werkt de toename van het reëel beschikbaar inkomen in 2008 nog met vertraging door in de consumptieve bestedingen van dit jaar. Volgend jaar krimpt de particuliere consumptie naar verwachting met ½%. Grootste boosdoener is dan het reëel beschikbaar inkomen, dat onder invloed van de oplopende werkloosheid per saldo afneemt met ruim ½%. Ook ligt in de raming besloten dat de consument in deze woelige economische tijden de hand enigszins op de knip houdt en ervoor kiest om wat te sparen.
Bedrijfsinvesteringen nemen scherp af Nam vorig jaar de productie in de marktsector nog toe met 2,4%, dit jaar is er waarschijnlijk sprake van een krimp van liefst 5½%. De bezettingsgraad gaat dan ook hard onderuit. Omdat bedrijven pas met enige vertraging de omvang van hun personeelsbestand willen en kunnen aanpassen aan de productie, betekent dit dat de arbeidsproductiviteit dit jaar fors afneemt. Dit drukt de winstgevendheid. Bedrijven hebben vanwege de grote daling van de bezettingsgraad nauwelijks behoefte aan uitbreidingsinvesteringen. Ook vervangingsinvesteringen worden, indien mogelijk, uitgesteld. Bovendien hebben banken de acceptatiecriteria voor kredietverlening de afgelopen periode aangescherpt. De totale bedrijfsinvesteringen vallen dit jaar dan ook met bijna 11% terug. Volgend jaar, wanneer de productie in de marktsector naar ver-
2009 maart/april
wachting nog eens ¾% krimpt ten opzichte van het al lage niveau van 2009, nemen deze investeringen zelfs met 12% af.
Arbeidsmarkt van krap naar ruim Halverwege 2008 werd de arbeidsmarkt gekenmerkt door krapte. Het aantal vacatures bereikte een recordhoogte en de werkloosheid nam af tot slechts 3,8% in het derde kwartaal. De terugval van de productie trekt echter diepe sporen op de arbeidsmarkt. In de laatste drie maanden van het vorig jaar nam het aantal openstaande vacatures snel af. Ook begon de werkloosheid licht op te lopen. Doorgaans reageert deze met een vertraging van een half tot driekwart jaar op de productie. In dat licht bezien belooft de forse economische krimp die de laatste maanden van 2008 inzette en naar verwachting nog wel even aanhoudt, weinig goeds. In de projectie ligt besloten dat de gemiddelde werkloosheid in 2009 uitkomt op 5½%. De grote klap komt volgend jaar, wanneer gemiddeld 8¾% van de beroepsbevolking geen baan van 12 uur per week of meer heeft, maar daar wel naar op zoek is.
Inflatie daalt De inflatie neemt naar verwachting af van 2,5% in 2008 tot 1% in beide ramingsjaren. Een belangrijke oorzaak van de daling van de inflatie in 2009 is de forse daling van de brandstofprijzen sinds medio vorig jaar. Per juli van dit jaar komt daar het effect van fors lagere gas- en elektriciteitsprijzen bij. In het derde kwartaal van dit jaar zou de inflatie nul of zelfs licht negatief kunnen zijn. Om bij een fors krimpende uitvoer en een afnemende vraag uit het binnenland toch nog wat van hun producten te kunnen slijten, willen producenten hun prijzen drukken. De ruimte hiervoor is echter beperkt, doordat de marges dit jaar onder druk staan als gevolg van de oplopende arbeidskosten per eenheid product. Het conjuncturele effect op de inflatie blijft zodoende beperkt.
EMU-saldo dik in het rood Afgelopen jaar vertoonde de begroting een overschot van 1% BBP. Dit jaar slaat het overschot om naar een tekort van naar verwachting 2,8% BBP. In 2010 verslechtert het begrotingssaldo verder tot een tekort van 5,6% BBP. Gedurende de zware economische omstandigheden doen de automatische stabilisatoren hun werk. Enerzijds lopen de opbrengsten uit belasting- en premieheffing terug, anderzijds vindt er een flinke stijging van de uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen plaats. Daar komt nog eens bij dat de gasbaten terugvallen van 2,4% BBP in 2008 tot 1,1% BBP in 2010. Mede door de interventies in de financiële sector door de Staat neemt de EMUschuldquote toe tot 62,1% BBP in 2010. Meer informatie:
[email protected]
7
2009 maart/april
CPB Nieuwsbrief EERSTE
TASTBARE SUCCES VAN DE
ZORGVERZEKERINGSWET
OP DE ZORGINKOOPMARKT
Preferentiebeleid generieke geneesmiddelen Zorgverzekeraars hebben op de geneesmiddelenmarkt laten zien dat ze als kritische inkoper van zorg invloed kunnen uitoefenen. Hun voorkeursbeleid voor generieke geneesmiddelen heeft gezorgd voor forse prijsdalingen en besparingen van meer dan 300 miljoen euro op de uitgaven. Verzekeraars en verzekerden profiteren hiervan, terwijl apothekers mogelijk inkomsten mislopen als gevolg van het wegvallen van kortingen en bonussen door fabrikanten. In de toekomst zijn verdere besparingen mogelijk, wanneer de bestaande complexe regelgeving over prijzen en vergoedingen van generieke geneesmiddelen integraal wordt herzien. Generieke geneesmiddelen bevatten dezelfde werkzame stof als het originele gepatenteerde geneesmiddel. Fabrikanten en importeurs mogen generieke middelen echter pas aanbieden op de Nederlandse markt nadat het patent op het originele medicijn is verlopen. Hoewel de kostprijs van een generiek middel laag is omdat de ontwikkelkosten inmiddels zijn terugverdiend, brengen fabrikanten en importeurs deze toch vaak duur op de markt. De Zorgverzekeringswet uit 2006 biedt zorgverzekeraars meer mogelijkheden om als kritische inkoper van zorg op te treden en zo de prijzen te beteugelen. Sinds 1 juli 2008 voert een aantal zorgverzekeraars een individueel preferentiebeleid voor een groep van veelgebruikte generieke geneesmiddelen, zoals bepaalde cholesterolverlagers en maagzuurremmers. Verzekeraars vergoeden onder het preferentiebeleid gedurende een periode van maximaal een jaar alleen het geneesmiddel van de goedkoopste leverancier(s) en beperken hiermee de aanspraak van hun verzekerden op duurdere producten van andere leveranciers. Na die periode krijgen ook andere leveranciers weer de kans om hun geneesmiddel als ‘preferent’ aangemerkt te krijgen.
verdere besparingen mogelijk wanneer meer verzekeraars een preferentiebeleid gaan voeren en het preferentiebeleid uitgebreid wordt naar meer geneesmiddelen.
Ter vergelijking: de VS Ervaringen in de Verenigde Staten (VS) laten zien dat vrije prijsvorming bij generieke geneesmiddelen goed kan werken wanneer partijen effectief met elkaar onderhandelen. Prijzen, kortingen en bonussen komen hier tot stand door individuele onderhandelingen tussen fabrikanten, groothandels, apothekers en pharmaceutical benefit managers (PBM’s). PBM’s onderhandelen namens verzekeraars waarbij ze het overgaan naar generieke middelen stimuleren. De overheidsregulering bij de bepaling van prijzen en vergoedingen is beperkt. De prijzen zijn in vergelijking met Nederland niet hoog vanwege scherpe onderhandelingen in de keten tussen bovengenoemde partijen en felle concurrentie binnen de groepen fabrikanten, groothandels en apothekers.
Lagere geneesmiddelenprijzen zorgen voor besparing
Naar meer vrije prijsvorming
Fabrikanten en importeurs van generieke geneesmiddelen hebben op het preferentiebeleid van verzekeraars gereageerd door hun prijzen fors te verlagen, gemiddeld met ongeveer 85%. Voorheen onderhandelden zij met apothekers over de hoogte van de bonussen en kortingen, omdat de apothekers bepaalden welk generiek product werd afgeleverd aan de klanten. Al deze partijen hadden belang bij dure generieke geneesmiddelen omdat ze daarmee hun eigen inkomen konden vergroten. De prijs voor de verzekeraar of consument speelde een ondergeschikte rol. De belangen van apothekers en fabrikanten zijn groot. Het duurde dan ook enige tijd alvorens verzekeraars bestaande machtsposities in de markt konden doorbreken. Bij het huidige preferentiebeleid selecteren verzekeraars zelf de goedkoopste generieke geneesmiddelen, die apothekers vervolgens aan de klanten van de verzekeraars kunnen verstrekken. Fabrikanten reageerden hierop met forse prijsverlagingen, met als gevolg een flinke afname van de uitgaven aan geneesmiddelen. In de toekomst zijn wellicht
Het huidige woud aan regelgeving over prijzen en vergoedingen voor generieke geneesmiddelen is aan vernieuwing toe. Een markt met minder regels, waarbij marktpartijen onderling onderhandelen over prijzen en vergoedingen, geeft meer mogelijkheden voor een efficiënte medicijnenverstrekking en past beter bij het nieuwe zorgstelsel. Onlangs heeft de Nederlandse Zorgautoriteit aan de Minister laten weten dat de tarieven voor farmaceutische zorg in 2011 kunnen worden vrijgegeven. De inkomsten van de apotheker worden dan onderdeel van de onderhandelingen tussen verzekeraars en apothekers. Dit kan leiden tot meer differentiatie en maatwerk in dienstverlening van de apothekers die onder een verouderd systeem van regels moeilijker realiseerbaar zijn. Een verdere uitbreiding van het preferentiebeleid en invoering van vrije prijzen bieden goede kansen voor een verdere reductie van de prijzen van generieke geneesmiddelen voor consumenten. Meer informatie:
[email protected]
8
Centraal C entraal Planbureau
2009 maart/april
Renteaftrek in de VpB In het voorjaar van 2008 was er ophef over Nederlandse multinationals die nauwelijks nog belasting zouden betalen in ons land. De reden: ze worden volgepompt met schuld en hebben daardoor een aftrekpost waartegen alle inkomsten worden weggestreept. Dit nieuws kreeg veel aandacht in de Tweede Kamer, die de Staatssecretaris van Financiën om opheldering vroeg. Moet hij de aftrekbaarheid van rente beperken of wellicht afschaffen? Er zit een fundamentele ongelijkheid in de aftrekposten van de vennootschapsbelasting. Bedrijven kunnen rentebetalingen aftrekken van hun belastbaar inkomen, maar vergoedingen voor eigen vermogen (dividend) niet. Door deze fiscale discriminatie hebben bedrijven een prikkel om hun investeringen meer en vaker met schuld te financieren. Empirisch onderzoek bevestigt dit: een 10% hoger VpB-tarief leidt gemiddeld genomen tot een 3% hogere schuldquote. Hiermee gaan welvaartskosten gepaard. Bedrijven zijn kwetsbaarder voor faillissement als ze hun investeringen teveel met vreemd vermogen financieren. Bovendien worden gevestigde bedrijven voorgetrokken boven startende, innovatieve bedrijven die vaak moeilijker een lening bij de bank kunnen afsluiten. Overheden zien hun VpB-ontvangsten afnemen, doordat multinationals in staat zijn hun winst te laten neerslaan in het voor hen gunstigste land door te schuiven met hun eigen en vreemd vermogen. Er zijn twee manieren om de fiscale verstoring in de financieringsstructuur te neutraliseren: alle vermogen als vreemd vermogen, of als eigen vermogen behandelen. De eerste optie impliceert dat niet alleen rente, maar ook het normale, risicovrije rendement op eigen vermogen aftrekbaar wordt voor de VpB. Deze Allowance
for Corporate Equity (ACE) stelt de normale vergoeding op kapitaal vrij van belasting. De tweede optie schaft de aftrekbaarheid van rente af. Onder deze Comprehensive Business Income Tax (CBIT) wordt de volledige kapitaalvergoeding aan de bron belast. Veel VpB-hervormingen in Europa in de laatste jaren gaan in de richting van een ACE of CBIT. België heeft in 2006 een aftrek voor eigen vermogen (de notionele interestaftrek) ingevoerd naar voorbeeld van de ACE, waarbij 6,5% van de boekwaarde van het eigen vermogen mag worden afgetrokken van de VpB-grondslag. Duitsland deed in 2007 een stap in de richting van een CBIT door alle rente boven 30% van de winst voor rente en afschrijving niet meer in de aftrek toe te laten. Welke richting is aan te raden voor Nederland? Traditioneel zijn economen pleitbezorgers van de ACE. Door het normale rendement op kapitaal niet meer te belasten, wordt de VpB een belasting op overwinsten. Deze is niet verstorend voor marginale investeringskeuzes. Toch kent de ACE ook nadelen. De grondslagversmalling zal een tariefsverhoging noodzakelijk maken. Dit is niet onschuldig in een internationale wereld. Het zal leiden tot de leegloop van op papier gerapporteerde fiscale winst in Nederland, omdat multinationals via het manipuleren van interne verrekenprijzen een groot deel van hun winst kunnen laten neerslaan in landen met het laagste tarief. Bovendien loopt Nederland het risico minder aantrekkelijk te worden als vestigingsplaats voor bedrijven die winst maken. Empirisch onderzoek suggereert dat winstverschuiving en locatiekeuzes belangrijke beslissingsmarges zijn voor bedrijven. Dit maakt een ACE gecombineerd met een hoger tarief minder aantrekkelijk, vooral in landen met veel multinationals. Mocht Europa ooit gaan samenwerken in de VpB, dan komt ook een echte CBIT in beeld. Een CBIT verhoogt de kapitaalkosten en vermindert daarom de investeringen. De hogere kapitaalkosten treden zelfs op als met de opbrengst van de CBIT het VpB-tarief wordt verlaagd, omdat de belastingdruk verschuift van overwinsten naar marginale investeringen. Om deze reden krijg je economenhanden doorgaans niet op elkaar voor een CBIT. Echter, tegenover de grotere verstoring in de marginale investeringskeuze staat een kleinere verstoring in de financieringsstructuur, een gunstige positie in de strijd om gerapporteerde fiscale winst en een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit maakt beperken van de aftrekbaarheid van rente aantrekkelijker naarmate internationale verstoringen belangrijker zijn. En dat is zeker het geval in een kleine open economie als Nederland. Meer informatie:
[email protected]
9
CPB Nieuwsbrief Recente publicaties
2009 maart/april
D ECEMBER 2008 - MAART 2009
Onderstaande lijst geeft een overzicht van CPB-publicaties die zijn verschenen tussen december 2008 en maart 2009, gerangschikt naar publicatiereeks. Beleidsrelevante stukken zijn kort samengevat. Op www.cpb.nl kunt u de volledige publicaties downloaden. Vaak is op de website ook een persbericht beschikbaar.
Bijzondere Publicaties 76. Taxation and Regulation of Smoking, Drinking and Gambling in the European Union Sijbren Cnossen, David Forrest en Stephen Smith, februari 2009
[email protected] Zie artikel op pagina 2 en 3 van dit nummer.
77. Monitor Duurzaam Nederland 2009 CPB, PBL, SCP en CBS, februari 2009
[email protected] Het kabinet heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Centraal Planbureau, het Planbureau voor de Leefomgeving en het Sociaal en Cultureel Planbureau gevraagd om een Monitor Duurzaam Nederland te ontwikkelen. De monitor moet een beeld geven van de duurzaamheid van de Nederlandse samenleving. De monitor laat zien op welke terreinen het goed gaat en waar vanuit een duurzaamheidsoptiek zorgen bestaan. Op basis hiervan vormt de studie een bijdrage aan de discussie met politiek, beleid en wetenschap over duurzame ontwikkeling van de Nederlandse samenleving.
gelen voor de arbeidsmarkt te analyseren, wordt in dit paper een gestileerd numeriek simulatiemodel, gericht op consumptie, besparingen en arbeidsaanbod over de levenscyclus, ontwikkeld.
78. Het belang van openbaar vervoer: De maatschappelijke effecten op een rij
rug te dringen. Deze convenanten hebben echter niet tot een vermindering geleid. In de 14 convenantregio’s was de afname van de kans op voortijdig schoolverlaten even groot als in de resterende 25 regio’s waarmee geen convenanten zijn afgesloten. Ook is er geen effect van de convenanten uit 2006 op de kans dat eerdere drop-outs alsnog terugkeren in het onderwijs.
Peter Bakker (KiM), Peter Zwaneveld (CPB) e.a., maart 2009
[email protected]
178. Trefzekerheid CPB-prognoses 1971-2007
Beleidsmakers hebben starters hoog in het vaandel staan, want starters zijn innovatief en zorgen daarmee voor economische groei. Bovendien stimuleren starters de groei omdat ze bestaande concurrenten prikkelen om te vernieuwen en efficiënter te werken. Toch is beleid dat zich richt op het bevorderen van het aantal starters, zelf niet effectief. Het startersbeleid kan zich beter richten op onnodige regels die toetreding van mogelijke starters belemmeren
Het verkorten van de reistijd blijkt de belangrijkste bate van nieuwe OV-projecten. Toch is het niet makkelijk om met een kortere reistijd veel extra reizigers het openbaar vervoer (OV) in te krijgen: 90% van de autoreizen zou met het OV van deur tot deur meer dan tweemaal zo lang duren, zelfs in de spits. Ouderen en gehandicapten maken minder dan gemiddeld gebruik van het OV. Huishoudens met een inkomen op of rond het sociaal minimum maken 65% van hun reiskilometers met de auto. Het OV is goed voor circa 17% van hun mobiliteit, wat wel meer dan gemiddeld is.
CPB Documenten 177. Did the 2006 covenants reduce school dropout in the Netherlands? Marc van der Steeg, Roel van Elk en Dinand Webbink, december 2008
[email protected] In 2006 heeft het ministerie van Onderwijs convenanten afgesloten met een aantal regio’s om voortijdig schoolverlaten in het schooljaar 2006-2007 te-
Henk Kranendonk, Jasper de Jong en Johan Verbruggen, februari 2009
[email protected] In dit document wordt de trefzekerheid van korte-termijnramingen van het CPB onderzocht. Gekeken wordt naar voorspellingen voor de jaren 1971-2007. Dit keer worden de CPB-ramingen van de BBPgroei vergeleken met die van andere ramingsinstituten, zowel nationale als internationale. Uit dit ‘vergelijkend warenonderzoek’ komt naar voren dat het maken van een nauwkeurige voorspelling van de economische groei voor alle instellingen een moeilijke opgave blijkt. Er blijft ruimte voor verbetering.
179. Analyzing labour supply of elderly people: A life-cycle approach Frank van Erp en Paul de Hek, februari 2009
[email protected] Als bijdrage aan het beperken van de kosten van de vergrijzing, worden verschillende maatregelen overwogen om de arbeidsmarktparticipatie van 55-64-jarigen te vergroten. Om de gevolgen van deze maatre-
180. Relation entry, exit and productivity: An overview of recent theoretical and empirical literature Maart 2009
[email protected]
181. Competition, innovation and intellectual property rights in software markets Paul de Bijl, Michiel Bijlsma en Viktoria Kocsis, maart 2009
[email protected] Deze studie analyseert de wenselijkheid voor de overheid om open source software te stimuleren in reactie op marktfalens in softwaremarkten en stelt richtlijnen voor om te bepalen welke vormen van ingrijpen geschikt kunnen zijn.
182. The effect of early tracking on participation in higher education Roel van Elk, Marc van der Steeg en Dinand Webbink, maart 2009
[email protected]
10
Centraal C entraal Planbureau
Dit paper onderzoekt het effect van vroege selectie op de deelname aan en het afronden van hoger onderwijs. De resultaten laten zien dat vroege selectie een negatief effect hierop heeft voor de leerlingen met een mavo-advies uit de cohorten 1989, 1993 en 1999. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat leerlingen met een havo-advies een negatieve invloed zouden ondervinden van de mavo-adviesleerlingen in de gecombineerde brugklas.
183. Beoordeling projecten innovatie en onderwijs 2008. Analyse ten behoeve van toewijzing FES-gelden Maart 2009
[email protected] Het CPB is door het kabinet gevraagd 23 projecten te toetsen op de terreinen maatschappelijke innovatieprogramma’s (10 projecten), researchinfrastructuur (8 projecten) en aanpak lerarentekorten (5 projecten). De projecten zijn ingediend in het kader van een door het kabinet vastgesteld budget vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) van 279 mln euro. Deze publicatie bevat een globale toetsing van deze 23 projecten.
CPB Discussion Papers 115. Rising health spending, new medical technology and the Baumol effect Marc Pomp en Suncica Vujic, december 2008
[email protected]
116. European natural gas markets: resource constraints and market power Gijsbert Zwart, december 2008
[email protected]
Europa wordt geconfronteerd met afnemende eigen aardgasvoorraden, met name in het Verenigd Koninkrijk en Nederland. De Europese afhankelijkheid van een beperkt aantal grote aardgasleveranciers zal toenemen. Daarmee groeit ook de marktmacht van deze producerende landen. De auteurs bestuderen in het bijzonder hoe in een aantal langetermijnscenario’s voor de Europese gasmarkt de schaduwprijzen van eindige voorraden de productiebeslissingen beïnvloeden.
117. Understanding the Technology of Computer Technology Diffusion Lex Borghans en Bas ter Weel, januari 2009
[email protected]
118. Pension Plans and the Retirement Replacement Rates in the Netherlands Mark van Duijn, Maarten Lindeboom, Petter Lundborg en Mauro Mastrogiacomo, januari 2009
[email protected] Dit paper onderzoekt voor verscheidene cohorten van Nederlandse werknemers de verhouding tussen het pensioen en het laatst verdiende loon. De auteurs berekenen die verhouding op basis van pensioengegevens die de individuele werknemers zelf hebben verstrekt. Gebruik makend van verschillende indexeringsvoeten voor de lonen blijkt deze verwachte verhouding van respondenten hoger uit te komen dan uit de berekeningen blijkt. De verschillen zijn groter bij jongere werknemers. Het paper toont ook aan hoe gevoelig deze resultaten zijn voor aannames over indexatie en loonprofielen.
2009 maart/april
119. Does employment affect productivity? Albert van der Horst, Hugo Rojas-Romagosa en Leon Bettendorf, februari 2009
[email protected] De auteurs onderzoeken de uitruil tussen werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in een aantal OESO-landen in de periode 1970-2003.
120. The effects of competition on the quality of primary schools in the Netherlands Joelle Noailly, Suncica Vujic en Ali Aouragh, februari 2009
[email protected] Zie het artikel op pagina 12 van dit nummer.
121. Modelling health care expenditures: Overview of the literature and evidence from a panel time series model
11
De zorguitgaven in de industriele landen zijn de afgelopen veertig jaar sterk gegroeid. Deze sterke groei vormt een bedreiging voor de houdbaarheid van de publieke budgetten en veroorzaakt een toenemende belangstelling voor de determinanten van de zorguitgaven. Dit paper geeft ten eerste een up-to-date overzicht van de bestaande literatuur over zorguitgaven. Daarnaast beoogt het een bijdrage te leveren aan deze literatuur door het effect van verschillende factoren op de zorguitgaven in een empirische analyse te onderzoeken. De auteurs vinden dat de stijgende relatieve prijs van zorg bijdraagt aan de stijgende zorguitgaven. Het effect van de relatieve prijs op de volumes van zorggebruik is echter negatief.
Roel van Elk, Esther Mot en Philip Hans Franses (EUR), februari 2009
[email protected]
Colofon CPB Nieuwsbrief is een uitgave van het Centraal Planbureau Postbus 80510 2508 GM Den Haag T 070 – 3383380 F 070 – 3383350 I www.cpb.nl E
[email protected] Redactie: Kees Folmer Albert van der Horst Jasper de Jong Dick Morks Jacqueline Timmerhuis Drukker: Koninklijke De Swart Ontwerp: Maarten Balyon grafische vormgeving bv CPB Nieuwsbrief is ook beschikbaar op www.cpb.nl Teksten mogen zonder voorafgaande toestemming worden overgenomen, onder vermelding van het CPB als bron.
2009 maart/april CPB Nieuwsbrief Meer concurrentie tussen basisscholen zorgt voor hogere Cito-scores Leidt concurrentie tussen scholen wel tot verbetering van de kwaliteit van onderwijs en tot betere leerprestaties? In het basisonderwijs blijkt concurrentie in elk geval een positief effect te hebben op de onderwijskwaliteit. Leerlingen op basisscholen die veel concurrentie ondervinden, behalen iets hogere Cito-scores dan leerlingen op basisscholen die met minder concurrentie te maken hebben. Ouders willen de beste school voor hun kind. Als er meer scholen in de buurt zijn om uit te kiezen, dan kan de resulterende concurrentie scholen stimuleren te streven naar betere prestaties van hun leerlingen. Recent CPB-onderzoek laat zien dat concurrentie tussen basisscholen een klein positief effect heeft op de leerprestaties.
Concurrentie van andere scholen in de buurt In het onderzoek is concurrentie gemeten via een fixed radius benadering, waarin alle scholen binnen een bepaalde straal tot dezelfde relevante markt behoren. In deze studie is uitgegaan van een straal van 1,5 km rond een school. Dat is een realistische aanname. Leerlingen in het basisonderwijs reizen gemiddeld 1,3 km om naar school te gaan. Zo’n 90% van de leerlingen woont op een afstand van minder dan een kilometer van een school, 1% woont op meer dan 3 km van een school. Binnen dit gebied ervaren basisscholen veel concurrentie: in plaatsen met meer dan 20.000 inwoners heeft een school gemiddeld te maken met de concurrentie van 6 à 7 andere scholen.
Klein positief effect De resultaten laten een klein, maar significant positief effect zien van concurrentie op Cito-scores. Als een school vijf scholen meer in de nabije omgeving heeft dan een andere (bijvoorbeeld acht tegenover drie concurrerende scholen), dan levert dit gemiddeld ongeveer 1 punt meer op bij de Cito-score. Om dit in perspectief te plaatsen: de score kan variëren tussen 500 en 550, de landelijk gemiddelde score bedraagt 535 punten. Dat het gevonden effect van concurrentie op leerprestaties klein is, komt overeen met studies die voor andere landen zijn uitgevoerd. Interessant is dan de vraag, waaróm de effecten van concurrentie op kwaliteit in alle internationale studies zo gering zijn. Een verklaring kan zijn dat ouders weinig informatie over de schoolprestaties hebben. Meer transparantie van schoolprestaties zou concurrentie daarom kunnen bevorderen. Een andere verklaring is dat ouders zich weinig gelegen laten liggen aan Cito-scores en zich meer richten op andere kwaliteitsdimensies, zoals het gebouw, de sfeer en klassengrootte. Daarnaast kan het zijn dat het niveau van concurrentie in Nederland al behoorlijk hoog is, zodat met meer concurrentie niet zoveel meer te winnen valt.
Cito-score als prestatiemaatstaf In het onderzoek is gekozen om de prestaties van leerlingen te meten op basis van de Cito-scores. Cito-scores vormen de meest gebruikte maat voor onderwijsprestaties. Bovendien is de Citoscore voor leerlingen belangrijk voor de keuze van vervolgonderwijs. De onderzoekers hebben gewerkt met de door de Cito-organisatie verschafte gegevens van ongeveer 350.000 leerlingen van 6.000 scholen in de periode 1999-2003.
Verschillen in leerlingenpopulaties Het is zaak om de kwaliteit van leerlingen zo goed als mogelijk te corrigeren voor achtergrondkenmerken van de leerlingen en scholen. De leerprestaties liggen bijvoorbeeld lager in achterstandswijken waar scholen een relatief groot aandeel leerlingen met laagopgeleide ouders hebben. Daarom is ook gebruik gemaakt van gegevens over de samenstelling van de leerlingenpopulatie binnen scholen, het type school, de schaal en schoolbestuur, zoals deze zijn opgenomen in de administratie van o.a. de Onderwijsinspectie. Daarnaast zijn gegevens van het CBS benut over de buurt waar de school ligt, zoals bijvoorbeeld het aandeel hoge en lage inkomens.
Ook al is het gevonden effect klein, er is veel aan gelegen om meer zicht te krijgen op de werking van concurrentie en op de wijze waarop ouders hun keuze voor een bepaalde school maken. Kleine verbeteringen van de prestaties van leerlingen kunnen namelijk de kansen op succes in het latere leven sterk vergroten, bijvoorbeeld als zij hierdoor naar een hoger schooltype kunnen gaan in het middelbaar onderwijs. Via die weg kan meer concurrentie tussen scholen zelfs de economische groei bevorderen. Meer informatie:
[email protected]
12