Jaargang 3 nummer 2, juni 2001
Appels en peren ‘Financiële positie van de zorgsector verbeterd’, aldus kopte NRC Handelsblad op 20 februari 2001. Aanleiding voor het artikel was de publicatie door het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) van de resultaten van de jaarlijkse enquète naar de vermogenspositie van zorginstellingen. Het CTG had zijn persbericht voorzien van de titel ‘Exploitatieresultaten zorginstellingen vallen mee’. Analyse van de gegevens levert echter een minder positief beeld van de realiteit op. Het CTG ordent zijn cijfers volgens een eigen systeem, dat afwijkt van de Regeling Jaarverslaggeving Ziekenhuizen (RJZ). De RJZ, vastgesteld door de minister van VWS, schrijft voor hoe instellingen in de zorgsector hun verslaggeving moeten inrichten. Het CTG telt kapitaal, reserve aanvaardbare kosten, reserve vervanging inventaris, overige reserves, egalisatiereserve instandhouding en voorzieningen bij elkaar op en noemt dit ‘totaal niet-vreemd vermogen’. Het CTG hanteert deze eigen definitie vanwege de onduidelijkheid die jarenlang bestond rond met name het begrip ‘voorzieningen’. Strikt genomen zou deze post niet tot het Eigen Vermogen gerekend mogen worden, maar in de praktijk is er in de jaarverslaggeving steeds zo ruim mee omgesprongen dat het buiten beschouwing laten ervan een vertekend, negatief beeld zou geven van de financiële conditie van zorginstellingen. De RJZ is overigens per 1 januari vorig jaar herzien. De nieuwe regels voorzien in strikte aanwijzingen over wat wel en niet onder de post ‘voorzieningen’ mag worden geboekt.
Negatieve beeldvorming Los hiervan is de benadering van het CTG ook onzuiver. Feitelijk telt het CTG appels en peren bij elkaar op. Het duidelijkst komt dit bij de post ‘egalisatiereserve instandhouding’ naar voren. Waar gaat het om? Sinds een aantal jaren zijn zorginstellingen zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van hun gebouwen. De daarvoor benodigde middelen worden genormeerd aan het instellingsbudget toegevoegd. Deze gelden zijn gelabeld, ze zijn bestemd voor het gebouw. Een stijging van deze middelen heeft dan ook weinig van doen met een
verbetering van de financiële positie, of negatiever geformuleerd - met ‘onnodig opgepot geld’. Dat is echter wel de indruk die de publicatie van het CTG nu bij publiek en politiek achterlaat. Men beperkt zich vaak tot het betreffende krantenbericht (of alleen de kop!) of in gunstiger geval de optelsom van het CTG zonder zich verder in de cijfermatige details en gebruikte methodes te verdiepen. Zo blijft het beeld hangen van instellingen met goedgevulde, onaangeroerde spaarpotten. En dat plaatst de aanhoudende roep van zorginstellingen om ruimere budgetten natuurlijk in een raar licht. Helaas, want die negatieve beeldvorming spoort niet met de feiten.
Relatief armer Bekijken we in de negen (van de twaalf ) sectoren waar sprake is van ‘egalisatiereserves instandhouding’ naar de totale toename hiervan, dan zien we een stijging van ruim ƒ 75 miljoen. De totale toename van het ‘niet-vreemd vermogen’ in deze sectoren bedraagt ruim ƒ 97 miljoen. Deze laatste stijging wordt in de betreffende sectoren (die qua budgetomvang 87% van de CTG-sectoren vormen) dus voor 78% verklaard door reserveringen voor het onderhoud. Halen we de academische ziekenhuizen eruit, dan gaat het zelfs om 88%. Ook als we de definitie van het CTG volgen, blijft onduidelijk waarom het CTG vindt dat het allemaal wel meevalt met de exploitatieresultaten van de zorginstellingen. Want de omvang van het ‘niet vreemd vermogen’ mag in miljoenen gerekend dan zijn toegenomen, als percentage van het budget is het gedaald, namelijk van 13,7% in 1998 naar 13,2% in 1999 (als we de twaalf sectoren waarover het CTG de cijfers publiceert, als één geheel nemen). Een daling van 0,5% dus. In plaats van rijker is de zorgsector dus relatief armer geworden. Alleen op sectorniveau kan hier en daar (in vier van de twaalf sectoren) een klein plusje worden bijgeschreven.
Reserve Aanvaardbare Kosten We hebben ook de ontwikkelingen van de Reserve Aanvaardbare Kosten (RAK) even goed onder de loep genomen. Hierbij gaat het om het exploitatieresultaat in enge zin: het gerealiseerde resultaat van de bedrijfsvoering, dat een indicatie geeft van het financiële reilen en zeilen van zorginstellingen. De mutatie in de RAK blijkt in zeven van de twaalf sectoren negatief en loopt alles bij elkaar opgeteld op tot een negatief saldo van ruim ƒ 63. Gerelateerd aan het totale budget komt dit neer op 0,2% negatief. Praktisch vertaald betekent dat dat een groot deel van de zorginstellingen het huishoudboekje niet kloppend krijgt. Een beeld dat trouwens wordt bevestigd in de toetsingsprocedures van het WƒZ.
–2–
vervolg pagina 1
Kort door de bocht Op grond van de cijfers van het CTG concludeert NRC Handelsblad dat in vrijwel alle sectoren ‘de instellingen meer vermogen (hebben) dan nodig is’. Want, zo voegt de kwaliteitskrant daar aan toe: ‘Als graadmeter voor een gezonde financiële bedrijfsvoering hanteert het Waarborgfonds voor de Zorgsector een percentage van 5 tot 8 procent van de jaaromzet’. Dit is echter wel erg kort door de bocht geformuleerd. Het WƒZ hanteert namelijk niet de CTG-becijferingen maar de algemeen gangbare RJZ-definitie. Verder kijkt het WƒZ bij zijn oordeelsvorming niet alleen naar de vermogensomvang van de (kandidaat)deelnemer. Deze ‘grootheid’ krijgt pas betekenis als die wordt bezien in samenhang met onder meer de ontwikkeling van het exploitatieresultaat en de kwaliteit van het sturings- en beheersingsinstrumentarium van de instelling. Deze integrale toetsing leidt ertoe dat helaas zo’n 10% van de aanvragen voor deelname niet gehonoreerd kan worden. Voor de goede orde: daar zijn dus ook aanvragen bij in de klasse 5-8% eigen vermogen.
Interpretatie Cijfermatige overzichten zijn interessant, maar de waarde ervan valt en staat met een juiste interpretatie. Zo hoort het WƒZ regelmatig van met name AWBZ-instellingen dat zij zich ‘ingeklemd’ voelen tussen de toetredingseisen van het WƒZ en de opstelling van hun verzekeraar/zorgkantoor.
Even voorstellen … Recentelijk bij het WƒZ in dienst getreden als senior bedrijfseconomisch analist:
Jaap van der Leij Opleiding: bedrijfseconomie. Daarna 6 jaar werkzaam als controller in het bedrijfsleven en vervolgens 6 jaar als Head/controller in een instelling voor gezondheidszorg.
Voor de goede orde het volgende: in de meerjarenafspraken die de AWBZ-sectoren en de minister van VWS in 1999 zijn overeengekomen, is een passage opgenomen waarin wordt gesteld dat de omvang van de instellingsvermogens betrokken kan worden bij de besluitvorming over toekenning van extra middelen. Percentages zijn hierbij niet genoemd. Staatssecretaris Vliegenthart van VWS heeft hier in Zorgvisie 10 (2000) een toelichting op gegeven. Op de vraag wanneer reserves als ‘bovenmatig’ worden beschouwd, antwoordt de bewindsvrouw: ‘Daarbij zoeken we aansluiting bij de normen die door het Waarborgfonds worden gehanteerd’. Dit antwoord ligt voor de hand, omdat de toetredingsnormen van het WƒZ immers door de minister van VWS zelf zijn vastgesteld. Er zou dan ook geen spanningsveld moeten bestaan tussen de uitgangspunten van het WƒZ en die van het zorgkantoor. Tenzij de WƒZ-normen of de financiële cijfers van de instellingen door het zorgkantoor onjuist worden geïnterpreteerd en gehanteerd. Het al te enthousiast afromen van instellingsreserves is niet verstandig als verder gekeken wordt dan de dag van vandaag. Niet alleen wordt de kwetsbaarheid van de instelling daarmee groter, en kunnen daardoor straks ook problemen ontstaan als meer marktwerking wordt geïntroduceerd, het is ook goed om voor ogen te houden dat toetreding tot het WƒZ moeilijker wordt naarmate de reserves geringer zijn.
Deelname aan het WƒZ levert aanzienlijke en structurele financiële voordelen op, terwijl de inzet van reserves slechts eenmalig enig soelaas biedt. En veel problemen in de zorg – waaronder de wachtlijstproblematiek – hebben een structureel karakter. Het zou goed zijn als korte en lange termijnbelangen zorgvuldiger tegen elkaar afgewogen zouden worden.
Conformeren Zoals gezegd is sinds 1 januari 2000 de herziene Regeling Jaarverslaggeving Ziekenhuizen (RJZ) van kracht. Hierin wordt, in tegenstelling tot de eerdere versie, strak omschreven wat wel en wat niet onder de post ‘voorzieningen’ mag worden gebracht. Daarmee vervalt feitelijk de vrijheid van partijen in de zorgsector om eigen, van de RJZ afwijkende definities te hanteren. Wie dit wel doet, legt impliciet op voorhand een ‘motie van wantrouwen’ neer bij de voor de zorg werkzame accountantskantoren. Niet alleen de RJZ, ook de normen van het WƒZ zijn door de minister van VWS vastgesteld. Gezondheidszorginstellingen (individueel en collectief ) mogen verlangen en verwachten dat niet alleen zij, maar ook andere partijen in de zorg zich conformeren aan formele besluiten van de minister van VWS. Zo kunnen misverstanden zoals hierboven beschreven, worden voorkomen. Herman Bellers, directeur
–3–
Eerste ervaringen met nieuwe systeem rentenormering positief Per 1 januari 2001 heeft het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) de beleidsregel ‘Normering van rentekosten’ ingevoerd. Hiermee werd het oude systeem van nacalculatie verlaten en krijgen zorginstellingen de rentekosten van langlopende leningen volgens een vaste, toegekende norm vergoed. Voor kortlopende leningen gold dit al. Met het nieuwe vergoedingssysteem is een prikkel voor instellingen gecreëerd om goedkoop (= onder de norm) te lenen, omdat ze de winst mogen houden. Met WƒZ-borging zijn leningen per definitie goedkoper. Hoewel instellingen pas enkele maanden volgens de nieuwe rentenormeringsregels werken, blijkt uit navraag dat het veld er goed mee uit de voeten kan. De reacties zijn overwegend positief. Tegelijk met het nieuwe rentenormeringssysteem heeft het CTG per 1 januari 2001 het ‘protocol evenwichtig balansbeheer’ ingevoerd. In tegenstelling tot de positieve reacties op de rentenormering is er op het protocol veel kritiek. De regels die hierin worden gehanteerd, worden als voorbarig, onnodig betuttelend en rigide beschouwd. Instellingen menen dat het CTG de effecten van de nieuwe rentenormering op de financieringsverhouding korte - lange leningen best even had kunnen afwachten. Ook wordt er van verschillende kanten op gewezen dat de scherpe norm in het protocol tot ondoelmatigheid kan leiden. Als bijvoorbeeld bij een instelling het werkkapitaal en de inventaris onder de norm blijven, zijn situaties van gedwongen overfinanciering denkbaar. Dit maakt duidelijk dat een strikte toepassing van het CTG-protocol er toe zou kunnen leiden dat een instelling meer moet lenen dan zij werkelijk nodig heeft, haar verplicht tot ondoelmatig handelen. Dat kan uiteraard niet de bedoeling van de nieuwe regelgeving zijn. In voorkomende gevallen is het dan ook aan te bevelen contact met het CTG op te nemen. CTG-voorzitter Scheerder heeft tijdens het congres ‘Optimale financiering van zorginstellingen’ in december 2000 expliciet gesteld dat het protocol dient om meer evenwichtige financieringsstructuren te stimuleren en geenszins is bedoeld als ‘strafexercitie’ voor instellingen. Volgens Scheerder zal het CTG het protocol met soepelheid en welwillendheid toepassen. Onduidelijk is vooralsnog welke criteria daarbij dan gehanteerd worden.
Timingwinst De CTG-rentenorm is gebaseerd op uitvoerig cijfermatig onderzoek naar de prijzen van leningen in de afgelopen jaren. Uitgangspunt is de Intrest Rate Swap (IRS) met een opslag van 0,75%. Normaliter krijgen ‘gezonde’ instellingen hiermee zonder problemen hun financiering rond. Afhankelijk van de situatie kunnen zij hierop een zeker voordeel behalen. Met WƒZ-borging worden deze voordelen substantieel. Door de scherpe concurrentie kwamen de prijzen voor geborgde leningen in de afgelopen periode niet zelden twee tot vijf basispunten onder het IRS-niveau uit. Het niveau van de IRS fluctueert door de dag heen, de CTG-norm daarentegen wordt per dag vastgesteld en geldt voor de hele dag. Dit betekent dat een goede timing van het plaatsen van de lening de instelling soms een extra financieel voordeeltje kan opleveren. Voor zover het WƒZ heeft kunnen nagaan, lag het maximum van deze ‘timingwinst’ de afgelopen periode op vier basispunten extra. Zo bleken de afgelopen periode bruto voordelen ten opzichte van de CTG-norm van circa 0,80% geen uitzondering. Instellingen die actief op de marktontwikkelingen willen inspelen doen dit het beste met inschakeling van een professioneel bemiddelaar.
Wat kost bemiddeling? Er gelden geen vaste bemiddelingstarieven. Dat betekent dat hierover kan worden onderhandeld. Gemiddeld kost bemiddeling eenhonderdste procent (1 basispunt). Van een brutovoordeel van 0,80% houdt de zorginstelling na aftrek van de bemiddelingskosten dus 0,79% over.
Voor omvangrijkere transacties - met grote bedragen of lange looptijden - liggen de provisiekosten vaak wat lager, ongeveer op 0,8 basispunt. De praktijk leert dat deze kosten met deskundige bemiddeling snel kunnen worden terugverdiend via de prijs van de lening dan wel handig inspelen op de marktontwikkelingen. Het inschakelen van een bemiddelaar door zorginstellingen verdient dan ook serieuze overweging.
Bemiddelaars op de onderhandse kapitaalmarkt Het beroep van bemiddelaar is niet beschermd. Iedereen kan zich ‘bemiddelaar’ of ‘intermediair’ noemen. Dat kan voor onervaren instellingen de keuze moeilijk maken. Om instellingen op weg te helpen, volgt hieronder een overzicht van gerenommeerde marktpartijen. Het gaat overigens nadrukkelijk niet om een volledige opsomming noch om een voorkeurslijst van het WƒZ. Het overzicht bevat ook de bemiddelaars van bekende banken. (zie overzicht op pagina 4)
Handlingkosten Zorginstellingen mogen ook onder het rentenormeringssysteem eventuele kostenvoordelen van bestaande leningen behouden. Voor zover het WƒZ kan overzien heeft de nieuwe rentenormering geen gevolgen voor de kortingen die banken bieden op leningen die gedurende de looptijd worden geborgd. De rentekortingen liggen in de meeste gevallen op 0,30 tot 0,35 %. Instellingen doen er wel goed aan kritisch te kijken naar de ‘handling’-kosten die bij dergelijke transacties in rekening worden gebracht. Het kan om aanzienlijke bedragen gaan, die soms zeer sterk uiteen lopen zonder dat de redenen daarvoor duidelijk zijn.
–4–
Overzicht bemiddelaars in onderhandse geldleningen per 01-05-2001 Bemiddelaars/makelaars
Bemiddelaars binnen banken
AFS Moneybrokers B.V. (F.G. Brewster) Postbus 10029 1001 AE Amsterdam O.Z. Voorburgwal 282 1012 GL Amsterdam t (020) 522 02 06 f (020) 570 72 99
[email protected]
ABN AMRO Bank (A. Ursem) Postbus 283 1000 EA Amsterdam Gustav Mahlerlaan 10 1082 PP Amsterdam t (020) 383 69 75 f (020) 383 48 26
[email protected]
Van der Hoop Effekten Afdeling Treasury/Bemiddeling (H. de Vries) Postbus 741 1000 AS Amsterdam Herengracht 469 1017 BS Amsterdam t (020) 522 67 00 f (020) 522 69 70
[email protected]
ING Barings (R. Witbraad) Postbus 1800/TR 00.21 1000 BV Amsterdam Foppingadreef 7 Amsterdam ZO t (020) 563 81 06 f (020) 563 82 51
[email protected]
Oolders, Heijning & Voogelaar (H. Rosenberg/A. Jansen) Postbus 74700 1070 DJ Amsterdam Amsteldijk 166 1079 LH Amsterdam t (020) 504 04 10 f (020) 504 04 95
[email protected]
Fortis Bank Nederland B.V. Financial Markets (R. de Roo/H. de Vlaming) Postbus 243 1000 AE Amsterdam Rokin 55 1012 KK Amsterdam t (020) 535 73 12 / 535 71 94 f (020) 527 19 43
[email protected] [email protected]
Prebon Yamane (Nederland) B.V. (mevr. E. Roos) Postbus 3590 1001 AJ Amsterdam Keizersgracht 307 1016 ED Amsterdam t (020) 535 77 00 f (020) 535 78 01
[email protected]
Intercessie Nederland B.V. (P. Methorst) Ellermanstraat 12 1099 BW Amsterdam t (020) 699 12 21 f (020) 690 60 11
[email protected]
Roovers b.v. (J. Mau-Asam) Postbus 3085 2480 AB Woubrugge G. Swartlaan 10 2481 AJ Woubrugge t (0172) 51 81 00 f (0172) 51 81 92
[email protected]
KBW Bemiddeling (C.A. Stam) De Ruijterkade 113 1011 AB Amsterdam t (020) 558 85 66 f (020) 558 85 55
[email protected]
F. van Lanschot Bankiers N.V. (W.A.J.M. van Bokhoven) Postbus 1021 5200 HC Den Bosch Hooge Steenweg 27-29 5211 JN Den Bosch t (073) 548 87 32 f (073) 548 85 77
[email protected] [email protected] Rabobank Nederland Grootbedrijf (C.L. Fraser/mevr. P.Schuchard) Postbus 17100/UCR 380 3500 HG Utrecht Croeselaan 18 3521 CB Utrecht t (030) 216 90 10 / 216 96 25 f (030) 216 18 63
[email protected] H.P. Verbist B.V. (C.L. Fraser/mevr. G.J.M. Okhuijsen) Postbus 2150 3500 GD Utrecht Croeselaan 18 3521 CB Utrecht t (030) 216 33 32 f (030) 216 30 95
[email protected]
–5–
De stand van zaken
Even voorstellen …
Deelnemers per 14 mei 2001 De groei van het WƒZ heeft zich in de afgelopen maanden voortgezet. Sinds de vorige rapportage in het februarinummer van het WƒZBulletin is het aantal ingeschreven rechtspersonen gestegen van 81 naar 100. Een toename met 23%. Het aantal deelnemende zorginstellingen is gestegen van 336 naar 465. Een toename met 40%.
Tabel 1: Aantal deelnemers (rechtspersonen) Aantal deelnemers (zorginstellingen/zie tabel 2) Aantal aanvragen in behandeling Aantal afgewezen aanvragen Aantal ingetrokken aanvragen
100 465 27 8 4
Aantal toegelaten instellingen Het percentage deelnemers is in totaliteit gedaald van 18,8% naar 14,7%. Dit heeft een statistische oorzaak. In tegenstelling tot eerdere becijferingen wordt de grote groep verzorgingshuizen, die vanaf 2001 tot het WƒZ kan toetreden, in de berekeningen meegenomen. Het nog geringe deelnemerspercentage verzorgingshuizen trekt het totaal omlaag. Per sector loopt de groei uiteen. De categorieën A (ziekenhuizen) en E (GVT/KDV/DVO) laten de sterkste stijging zien.
Tabel 2: Categorie A Ziekenhuis B Verpleeghuis C Psychiatrie D Gehandicapten E GVT/KDV/DVO F Verzorgingshuis Subtotaal G Overige Totaal
Aangesloten
Totaal
%
50 53 17 43 246 56 565 20 485
139 331 120 157 1.042 1.373 3.162
36,0% 16,0% 14,2% 27,4% 23,6% 4,1% 14,7%
Recentelijk bij het WƒZ in dienst getreden als senior bedrijfseconomisch analist:
Arie Schneider Opleiding: bedrijfseconomie. Daarna 6 jaar ervaring in de bancaire sector. Vervolgens 12 jaar werkzaam geweest bij ANOZ Verzekeringen, met name op het gebied van verpleging en verzorging. Was daarna nog een korte periode werkzaam bij Arcares, de branchevereniging van verpleeg- en verzorgingshuizen.
3.162
Borgstellingen Het bedrag aan afgegeven borgstellingen is sinds het vorige WƒZBulletin onstuimig gegroeid (verdubbeld). De oorzaken hiervan zijn de nieuwe rentenormering en de financieringsvoorschriften van het College Tarieven Gezondheidszorg.
Tabel 3: Bedrag afgegeven borgstellingsverklaringen Waarvan: Bedrag geborgde leningen (oorspronkelijke schuld) Bedrag vervallen borgstellingsverklaringen Bedrag openstaande borgstellingsverklaringen
2.871,9 mln. 2.208,8 mln. 99,5 mln. 563,5 mln.
Oudlaan 4, 3515 GA Utrecht Postbus 9696, 3506 GR Utrecht Telefoon (030) 273 96 36 Fax (030) 273 96 04 E-mail
[email protected] Tekstbewerking Tekstbureau Kraft Haarlem Fotografie Fotografie Ritman, Zeist
Aantal afgegeven borgstellingsverklaringen Aantal geborgde leningen
207 222
Ontwerp Cascade – visuele communicatie Druk Libertas, Bunnik