ANEM-2013 EINDRAPPORTAGE Verslag van monitoring- en verspreidingsonderzoek met betrekking tot de weekdieren van de Europese habitatrichtlijn en trendonderzoek naar Typische soorten van de mariene Europese Habitattypen H1110B en H1160
STICHTING ANEMOON 27 oktober 2014
Titel
ANEM-2013. EINDRAPPORTAGE Verslag van monitoring- en verspreidingsonderzoek met betrekking tot de weekdieren van de Europese habitatrichtlijn en trendonderzoek naar Typische soorten van de mariene Europese Habitattypen H1110B en H1160.
Periode: Datum: Samengesteld door:
juni 2013- oktober 2014 20 oktober 2014 A.W. Gmelig Meyling, A. Boesveld en I. van Lente
Foto kaft (groot):
Gewone zwemkrabben (Typische soort van Habitattype H1110B). Foto: W. Vlierhuis.
Foto kaft (klein):
Zeggekofslak. Foto: A.W. Gmelig Meyling.
Projectnaam: Met medewerking van:
ANEM-2013 A. Boesveld (HabSlak) A.W. Gmelig Meyling (TypischMarien) I. van Lente (BindNet)
Referentie van dit rapport:
ANEM-2013-ER-01
Contactpersoon: E-mail contactpersoon:
I. van Lente (secretaris van Stichting ANEMOON)
[email protected]
Opdrachtgever: Kenmerk: Opdrachtdatum: Verplichtingsnummer: Relatienummer:
Ministerie van EZ DGNR-NB / 13165913 4-11-2013 1300015303 124298
Contactpersoon: Adres: Postadres:
R. Bink (Themaleider WOT-NEM) WUR, Droevendaalsesteeg 3, 6708PB Wageningen WUR, Postbus 47, 6700AA Wageningen
© 2014 Stichting ANEMOON. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Stichting ANEMOON.
ANalyse Educatie Marien Oecologisch ONderzoek Postbus 29, 2120 AA Bennebroek Tel: 0252-531111 Kvk: 41226121 BTW: NL 8016.68.165.B01 E-mail:
[email protected] Website (ANEMOON): www.anemoon.org Website HabSlak: www.anemoon.org/habslak
2
Inhoud INLEIDING……………………………………………………………………………………….....5 1.
HABSLAK ..................................................................................................................... 7 1.1 VERSPREIDINGSONDERZOEK .................................................................................... 7 1.1.1 Doelstelling ..................................................................................................... 7 1.1.2 Methode .......................................................................................................... 7 1.1.3 Resultaten....................................................................................................... 9 1.2 MONITORING............................................................................................................ 9 1.2.1 Doelstelling ..................................................................................................... 9 1.2.2 Methode .......................................................................................................... 9 1.2.3 Resultaten....................................................................................................... 9 1.3 BEPALING VAN OPPERVLAK AAN LEEFGEBIED ........................................................... 13 1.3.1 Doelstelling ................................................................................................... 13 1.3.2 Methode ........................................................................................................ 13 1.3.3 Resultaten..................................................................................................... 13 1.4 ORGANISATIE ......................................................................................................... 15 1.4.1 Vrijwilligersnetwerk ....................................................................................... 15 1.4.2 Samenwerking met het EIS .......................................................................... 15 1.5 CONCLUSIES .......................................................................................................... 17
2.
TYPISCHMARIEN ...................................................................................................... 19 2.1 DOELSTELLING....................................................................................................... 19 2.2 METHODE .............................................................................................................. 19 2.3 RESULTATEN ......................................................................................................... 21 2.4 ORGANISATIE ......................................................................................................... 21 2.4.1 Eerste landelijk Strandwachtdag (SMP-dag)................................................ 21 2.4.2 Nieuw SMP-formulier .................................................................................... 21 2.4.3 SMP-Handleiding .......................................................................................... 21 2.4.4 Vergroting van de capaciteit en representativiteit vergroting van het SMP . 21 2.4.5 Vergroten van de capaciteit en representativiteit vergroting van het MOO . 22 2.5 CONCLUSIES .......................................................................................................... 23
3.
BINDNET .................................................................................................................... 25 3.1 DOELSTELLINGEN................................................................................................... 25 3.2 METHODE .............................................................................................................. 25 3.3 RESULTATEN ......................................................................................................... 25 3.3.1 Zoekbeeld ..................................................................................................... 25 3.3.2 Artikelen in externe tijdschriften ................................................................... 26 3.3.3 Scholing en binding van vrijwilligers ............................................................. 26 3.3.4 Nieuwe website ............................................................................................ 26 3.3.5 Facebook ...................................................................................................... 26 3.4 CONCLUSIES .......................................................................................................... 26
4.
DANKWOORD............................................................................................................ 27
5.
LITERATUUR ............................................................................................................. 28
3
4
Inleiding Het Ministerie van Economische Zaken heeft op 20 november 2013 in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) aan Stichting ANEMOON opdracht verleend verspreidings- en monitoringonderzoek te verrichten naar een aantal soorten land- en zoetwatermollusken (weekdieren) en een aantal soorten mariene (in zee levende) organismen. De betreffende land- en zoetwaterweekdieren zijn opgenomen in de Europese Habitatrichtlijn. Bij het onderzoek naar mariene organismen gaat het om het bepalen van trends van zogenaamde Typische s oorten van de mariene Europese Habitattypen H1110B en H1160. Tot de te verrichten werkzaamheden behoort ook het ondersteunen en versterken van het daarvoor benodigde, door de Stichting gerunde vrijwilligersnetwerk. Stichting ANEMOON voerde de opdracht uit onder de algemene projectnaam ‘ANEM2013’. Intern binnen de Stichting zijn drie doorlopende projecten bij deze opdracht betrokken: 1. HabSlak. Het HabSlakproject omvat zowel verspreidingsonderzoek als monitoring van weekdieren van de Europese Habitatrichtlijn, te weten de Nauwe korfslak Vertigo angustior, de Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana en de Platte schijfhoren Anisus vorticulus. Tot de onderdelen van dit project behoort ook het bepalen van het in Nederland aanwezige oppervlak aan geschikt leefgebied. 2. TypischMarien. Dit project is gericht op het bepalen van trends van een aantal geselecteerde ‘Typische soorten’ van de mariene Habitattypen H1110 en H1160. Het project wordt gevoed door gegevens afkomstig uit twee bij ANEMOON lopende onderzoeksprojecten met vrijwilligers, te weten het: • •
Monitoringproject Onderwater Oever (MOO) m.b.v. sportduikers Strandaanspoelsel-monitoringproject (SMP) m.b.v. ‘Strandwachters’
3. BindNet Dit project overkoepelt alle activiteiten die gericht zijn op het consolideren en het verder uitbouwen van het vrijwilligersnetwerk. Hieronder vallen ook werkzaamheden als het onderhouden van contacten met beheerders en beleidsmakers en het ontwikkelen van educatief en informatief (achtergrond-) materiaal. De werkzaamheden voor ANEM-2013 zijn uitgevoerd conform de offerteaanvraag van de opdrachtgever (het Ministerie van EZ: d.d. 22 april 2013, kenmerk DGNR-NB / 13057986) en de door Stichting ANEMOON uitgebrachte offerte (d.d. 10 september 2013, kenmerk o_ANEM_2013_01). De huidige rapportage doet verslag van de uitgevoerde werkzaamheden en resultaten. Voor het gemak is dezelfde hoofdstuknummering aangehouden, respectievelijk verslaglegging betreffende: 1 (HabSlak), 2 (TypischMarien) en 3 (BindNet). Per onderdeel worden de conclusies samengevat in de laatste paragraaf van het betreffende hoofdstuk.
5
Tabel 1.1. Planning met betrekking tot het verspreidingsonderzoek over de periode medio 2012 t/m medio 2018, uitgevoerd binnen de projecten ANEM-2012 t/m ANEM-2017. Totaal potentieel leefgebied op basis van 10x10 kmhokken Soortnaam 75 Platte schijfhoren 29 Nauwe korfslak 34 Zeggekorfslak
ANEM-jaar Platte schijfhoren Nauwe korfslak Zeggekorfslak
Aantal te onderzoeken 10x10 kmhokken tijdens ANEM2012 t/m ANEM2017 2012
2013
2014
2015
2016
14 10 9
16 7 7
18 7 7
18 5 7
9
2017
4
Nog te doen na ANEM2013 45 12 18
Cumulatief aantal te onderzoeken 10x10 kmhokken ANEM-2012 t/m ANEM-2017 2017 2016 2014 2015 2013 2012 75 48 66 30 14 17 24 29 10 34 23 30 9 16
Eindresultaat van voorgaande inventarisatie periode (ANEM-2012). Eindresultaat van het huidige onderzoek (ANEM-2013). Voor Nauwe korfslak geldt dat de soort tijdens ANEM-2013 in één onderzocht 10x10 km-hok niet is teruggevonden. Dit hok zal in de loop van 2015-2017 verder worden onderzocht. (Gedeeltelijk) beschikbare tijd voor 10x10 km-hokken waar de soort niet is aangetroffen tijdens het eerste bezoek waarbij 5 kansrijke locaties werden onderzocht. Hiervoor geldt dat deze nog verder onderzocht moeten worden. Tevens extra beschikbare tijd voor inventarisaties t.b.v. de bepaling van het oppervlak aan leefgebied.
6
1.
Habslak Het HabSlak-project heeft betrekking op een drietal weekdiersoorten van de Europese Habitatrichtlijn. Twee daarvan zijn landslakken, te weten de Nauwe korfslak Vertigo angustior (bijlage II) en de Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana (bijlage II). De derde soort, de Platte schijfhoren Anisus vorticulus (bijlage II en IV), leeft in zoet water. Met betrekking tot deze drie HR-soorten zijn de doelstellingen van het HabSlak-project voor de periode 2012-2017 als volgt: 1. Verspreidingsonderzoek. Het bepalen van de landelijke verspreiding van alle drie de soorten in de periode 2012-2017 op basis van aan- of afwezigheid in 10x10 km-hokken. 2. Monitoring. Het opstarten van meerjarig monitoringonderzoek. Daarbij geldt de periode van 2012-2017 als nulmeting, zodat in de toekomst op basis van occupance-modellen trends kunnen worden bepaald. Monitoring heeft plaats op basis van aan- of afwezigheid – bezetting – per locatie (Zeggekorfslak en Platte schijfhoren) en van dichtheden per locatie (Nauwe korfslak). 3. Oppervlakte leefgebied. Het bepalen van het oppervlak aan leefgebied waar de soort voorkomt in Nederland. De drie doelstellingen van het Habslak-project zijn uitgewerkt in 3 projectonderdelen. Deze worden behandeld in de navolgende paragrafen (resp. 1.1 t/m 1.3).
1.1
Verspreidingsonderzoek
1.1.1
Doelstelling Tabel 1.1 geeft de doelstellingen qua aantal te onderzoeken 10x10 km-hokken in de periode 2012-2017. Hierbij is ook de doelstelling voor het huidige onderzoeksjaar (ANEM2013) gegeven, het betreft onderzoek dat diende te worden uitgevoerd in de periode juli 2013 t/m 30 september 2014 (in de tabel de meest donkere kleur groen).
1.1.2
Methode Voor de methode gehanteerd bij ANEM-2013 wordt verwezen naar Gmelig Meyling et al. (2013) en naar de protocollen gegeven in bijlage 4a, 4b en 4c, respectievelijk voor de Nauwe korfslak, de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren. Ten opzichte van het vorige inventarisatiejaar (ANEM-2012) is er een kleine wijziging doorgevoerd voor wat betreft de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren: Het aantal sublocaties dat wordt onderzocht op een locatie is met ingang van HabSlak-2013 gewijzigd in 5. Voorheen waren dat er 2, 3, 4, 5, 6 of 7, waarbij de onderzoeker de inventarisatie op de betreffende locatie kon stoppen als de soort gevonden was. Het gevolg was een wisselend aantal sublocaties, hetgeen het berekenen van correcte trefkansen in de weg stond.
7
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
120 130 130 130 140 160 160 180 180 190 190 190 190 190 200 200 200 200
470 460 470 480 440 430 440 530 550 520 530 540 550 560 510 520 530 540
7 8 10 10 6 6 3 10 5 14 10 12 5 6 14 20 12 8
Zeggekorfslak
Totaal onderzocht: 1 2 3 4 5 6 7
130 130 170 180 180 190 200
166
460 470 540 530 540 540 540
5 10 4 5 7 6 7
Nauwe korfslak
Totaal onderzocht: 1 2 3 4 5 6 7
20 30 30 40 40 50 60
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
90 Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
68
400 400 410 410 420 420 420
5 6 6 5 7 7 6
35 Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja
Totaal onderzocht:
42
35
Totaal onderzocht over de drie soorten:
276
160
8
Opmerking
18 10x10 km-hokken
Y10
Soort aanToegetroffen gezegd in hok
7 10x10 km-hokken
X10
Aantal locaties
Atlashok
7 10x10 km-hokken
Soort
Atlashok volgnr
Platte schijfhoren
Tabel 1.2. Toegezegde en gerealiseerde inspanning bij het verspreidings- en monitoringonderzoek in 2013-2014 i.h.k.v. van ‘HabSlak-2013’. Gegeven zijn de onderzochte 10x10 kmhokken, het aantal onderzochte locaties en de aan- of afwezigheid binnen het betreffende hok.
Wel lege huisjes
1.1.3
Resultaten Tabel 1.2 geeft voor de Platte schijfhoren, de Nauwe korfslak en de Zeggekorfslak een overzicht van de bij ANEM-2013 onderzochte 10x10 km-hokken. Tevens wordt per hok aangegeven hoeveel locaties zijn onderzocht en of de soort in het hok is aangetroffen. De tabel geeft ook het toegezegde aantal te onderzoeken 10x10 km-hokken en locaties. Bijlage 1 geeft per soort een geografisch beeld van de onderzochte 10x10 km-hokken, de vastgestelde aan- of afwezigheid en de hokken met potentieel leefgebied (de 10x10 kmhokken waar de soort is waargenomen in de periode 2004-2012).
1.2
Monitoring
1.2.1
Doelstelling De doelstelling voor de periode 2012-2017 is de aanvang van monitoring waarbij deze eerste periode de nulmeting vormt. Daarna zal monitoring worden voortgezet op basis van zesjaarlijkse inventarisatierondes. Het monitoren wordt uitgevoerd op basis van de aan- of afwezigheid (bezetting=occupancy) per locatie (Zeggekorfslak en Platte schijfhoren) en op basis van dichtheden per locatie (Nauwe korfslak). Voor de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren geldt dat landelijke trend in bezetting pas kan worden bepaald met Occupancymodellen als alle te onderzoeken monitoringlocaties over de periode 2012-2017 én de periode 2018-2024 zijn onderzocht. Voor de Nauwe korfslak geldt dat al eerder een landelijke trend in aantallen kan worden bepaald. Dit kan door een vergelijking te maken tussen de periode 2012-2017 en de voorgaande inventarisatieperiode voor wat betreft locaties die zijn onderzocht met de gestandaardiseerde monstername methode of waarvan de hoeveelheid strooisel in het monster bekend is. Om nu toch al enigszins inzicht te krijgen in populatieveranderingen is hieronder al wel een vergelijking gemaakt tussen waarnemingen gedaan tijdens ANEM-2013 en waarnemingen uit de periode 2004-2012.
1.2.2
Methode De methode voor de monitoring is volledig geïntegreerd in het verspreidingsonderzoek.
1.2.3
Resultaten De periode 2012 t/m 2017 vormt als geheel feitelijk de eerste telronde (nulmeting). Desondanks zal in de rapportage-periode 2012-2018 ook steeds jaarlijks voor de onderzochte locaties een ruwe vergelijking worden gemaakt met de periode 2004-2012. Nauwe korfslak In het kader van ANEM-2013 zijn 42 locaties onderzocht, verdeeld over 7 10x10 kmhokken (zie tabel 1.2). Van de 42 onderzochte locaties geldt voor 14 locaties dat deze niet eerder in het verleden (2004-2012) zijn onderzocht. Deze nieuwe locaties zijn gelegen in 10x10 km-hokken waar in het verleden minder dan 5 locaties zijn onderzocht met positief resultaat (soort aangetroffen). Daarom zijn in die 10x10 km-hokken nieuwe kansrijke locaties gekozen (dit met oog op de onderzoeksdoelstelling van het verspreidingsonderzoek). Van de overige 28 locaties die in het verleden met positief resultaat zijn onderzocht (Nauwe korfslak aangetroffen), geldt dat de soort in 8 gevallen (28%) niet meer is teruggevonden. Voor 19 van de 28 locaties (68%) geldt dat de soort niet, of in beduidend lagere aantallen is aangetroffen. Voor 9 locaties (32%) geldt dat de soort in hogere aantallen is aangetroffen ten opzichte van vroeger. Gemiddeld genomen komt voor de tijdens ANEM-2013 onderzochte gebieden dus een afname van de Nauwe korfslak naar voren.
9
Fig. 1.1. In afgeplagde gebieden worden gedeelten van de vegetatie gespaard om een deel van de Nauwe korfslak-populatie te behouden. Het idee is dat de populatie zich van daaruit weer kan uitbreiden. Indien deze zogenaamde refugia te klein zijn of zoals hier na het afplaggen onderstuiven, gaat de populatie alsnog verloren. (Foto: A. Boesveld)
Fig. 1.2. Een grote populatie Zeggekorfslakken is hier door storting van bagger verloren gegaan. (Foto: A. Boesveld)
10
(In dit verband moet worden opgemerkt dat in de periode 2004-2012 een aantal onderzoekers slechts ca. 1 liter strooisel per locatie heeft verzameld, terwijl er sinds 2009 standaard bemonsterd wordt met 3 liter. De waargenomen afnames kunnen hierdoor niet worden verklaard, omdat men op basis van de methode tegenwoordig eerder meer exemplaren zou verwachten dan minder.) Oorzaken hiervoor die bij herinventarisaties per locatie zijn genoteerd zijn onder andere: • • • • • •
Afname door verwijderen duindoorn (tbv creëren van grijs [spatie] duin of versterking zeereep). Duindoorn-struwelen vormen een gunstig biotoop voor de Nauwe korfslak. Natuurlijke toename van bosbraam waardoor Duindoorn is afgenomen Successie van vegetatie (bosvorming) waardoor duindoornstruwelen of andere geschikte vegetaties verdwijnen. Verandering van beheer (vroeger: niets doen, nu: begrazing en/of bemaaiing). Verwijderen van populieren en abelen (gunstig biotoop voor Nauwe korfslak). Verwijderen vegetatie en toplaag bodem door middel van (grootschalig) plaggen.
Zeggekorfslak In het kader van ANEM-2013 zijn 68 locaties onderzocht, verdeeld over 7 10x10 kmhokken (zie tabel 1.2). Van de 68 onderzochte locaties geldt voor 22 locaties dat deze niet eerder in het verleden (2004-2012) zijn onderzocht. Deze nieuwe locaties zijn deels gelegen in 10x10 km-hokken waar in het verleden minder dan 5 locaties zijn onderzocht met positief resultaat (Zeggekorfslak aangetroffen). Maar deels zijn deze nieuwe locaties ook gekozen omdat de Zeggekorfslak niet op één van de eerste 5 locaties werd teruggevonden. Voor de 46 locaties geldt dus dat deze ook zijn onderzocht in de periode 2004-2012. Op 14 van de 46 locaties (30%) werd de Zeggekorfslak niet teruggevonden. Daarnaast zijn er nog 28 locaties (60%) waar de soort op basis van expertise fors is afgenomen of waarvan het leefgebied sterk in kwaliteit is achteruitgegaan. In totaal zijn er dus 14+28=42 locaties (91%) waarvoor geldt dat de populaties waarschijnlijk zijn afgenomen ten opzichte van de periode 2004-2012. Voor de tijdens ANEM-2013 onderzochte gebieden geldt dus dat er relatief veel locaties zijn waar de soort niet is teruggevonden wat duidt op een afname in de onderzochte gebieden. Oorzaken hiervoor die bij herinventarisaties per locatie zijn genoteerd zijn onder andere: • • • • • • • • • • • • •
Baggergrond (uit petgaten) is gedumpt in oevers / of leefgebied van de soort. Afplaggen van vegetatie in kader van rietlandbeheheer Egalisering van vegetatie (inzaaiing met Engels raaigras) Verruiging door Bosbraam Herinrichting van het leefgebied Vergraven van verlandingsoevers (Té) rigoureuze schoning van sloten Toename begrazing Verstruweling Verlanding van sloten Graven van petgaten Bebouwing Afname zeggevegetatie
Platte schijfhoren In het kader van ANEM-2013 zijn 166 locaties onderzocht, verdeeld over 18 10x10 kmhokken (zie tabel 1.2). Van de 166 onderzochte locaties geldt voor 45 locaties dat deze niet eerder in het verleden (2004-2012) zijn onderzocht. Deze nieuwe locaties zijn deels
11
gelegen in 10x10 km-hokken waar in het verleden minder dan 5 locaties zijn onderzocht met positief resultaat (Platte schijfhoren aangetroffen). Maar deels zijn deze nieuwe locaties ook gekozen omdat de Platte schijfhoren niet op één van de eerste 5 locaties werd teruggevonden. Voor de 121 locaties geldt dus dat deze ook zijn onderzocht in de periode 2004-2012. Op 48 van de 121 locaties (39%) werd de Platte schijfhoren niet teruggevonden. Er zijn 73 locaties waar de soort is teruggevonden tijdens ANEM-2013 op locaties waar de soort ook is waargenomen in de periode 2004-2012. Voor 15 van deze 73 locaties geldt dat de omstandigheden voor de soort en vermoedelijk ook de dichtheden sterk zijn afgenomen. Voor de tijdens ANEM-2013 onderzochte gebieden geldt dus dat er relatief veel locaties zijn waar de soort niet is teruggevonden of waar deze is afgenomen, hetgeen duidt op een afname in de onderzochte gebieden. In tegenstelling tot de Nauwe korfslak en de Zeggekorfslak, zijn er voor de Platte schijfhoren relatief vaak geen duidelijke oorzaken aan te wijzen waarom de soort is afgenomen. Tot de oorzaken die bij herinventarisaties per locatie genoteerd zijn behoren onder andere: • • • • • • • • •
Toename beschaduwing van het water Vergraving van de sloot Toename kroosvaren Onderwatervegetatie is verdwenen of sterk verminderd Verlanding (sterke toename riet of andere planten) Maïsteelt / sterke eutrofiëring Uitbreiding urbane gebied (bebouwing onder meer bedrijventerreinen). Baggeren van waterpartijen. Intensivering agrarische sector onder meer door toepassen van zomerstalvoeding
Fig. 1.3. Maisteelt heeft sterke eutrofiëring tot gevolg. Dit biotoop is volledig ongeschikt geworden voor de Platte schijfhoren. (Foto:. A. Boesveld)
12
1.3
Bepaling van oppervlak aan leefgebied
1.3.1
Doelstelling Tijdens ANEM-2012 is met het CBS afgesproken dat Stichting ANEMOON ook mogelijkheden zou onderzoeken om van zowel de Nauwe korfslak, de Zeggekorfslak als de Platte schijfhoren het oppervlak aan leefgebied te schatten. De wens was dit zowel te doen op landelijke schaal, als voor elk afzonderlijk Natura2000-gebied dat als beschermingsgebied voor de desbetreffende soort(-en) is aangewezen. Doel is eens in de zes jaar het oppervlak aan leefgebied te schatten, zodat dit kan worden vergeleken met voorgaande perioden. De periode 2012-2018 wordt de eerste periode waarvoor dergelijke schattingen qua oppervlak aan leefgebied dient te worden bepaald. Aangezien bij aanvang nog niet duidelijk was hoe het oppervlak aan leefgebied op een efficiënte manier en met de beschikbare middelen kon worden bepaald, vormde het ontwikkelen van de methode daartoe tijdens ANEM-2012 en ANEM-2013 de belangrijkste doelstelling.
1.3.2
Methode Het ontwikkelen van een haalbare methode vormt onderdeel van de doelstelling. Daartoe zijn gesprekken gevoerd met het CBS, provincies en beheerders en zijn vegetatie- en habitattype-kaarten opgevraagd.
1.3.3
Resultaten De ideevorming betreffende de bepaling van het oppervlak aan leefgebied met behulp van geografische informatie en expertkennis is gestart in de aanvangsfase van ANEM-2012. Tijdens ANEM-2013 werd duidelijk dat dergelijke schattingen eigenlijk niet mogelijk zijn. Uit gesprekken met beheerders en provincies kwam naar voren dat het benodigde kaartmateriaal van vegetatietypen lang niet voor alle potentiële leefgebieden beschikbaar is. Voor buiten Natura2000 gelegen gebieden zijn al vrijwel nergens vegetatie- en Habitattpe-kaarten beschikbaar. Bepalen van leefgebied voor de Zeggekorfslak en Platte schijfhoren op basis van uitsluitend kaartmateriaal is onmogelijk. Indien kaarten van vegetatietypen wel beschikbaar zijn, zijn deze niet centraal te verkrijgen maar aanwezig bij de vele beheerders, zodat veel overleg nodig is. Bijkomend probleem bij de beschikbare kaarten is dat deze met verschillende typen vegetatie-indelingen zijn gemaakt. Verwerven van alle beschikbare kaarten en het omzetten ervan naar één en dezelfde vegetatie-indeling zou zeer veel werk vergen, terwijl het dan nog steeds niet om een complete kaart voor Nederland zou gaan. Vervolgens zou de kaart geijkt moeten worden met behulp van waarnemingen uit het veld. Dat ijken vormt op zich ook een probleem, omdat gebleken is dat vegetatie kaarten vaak onvoldoende nauwekeurig zijn ingetekend en inventarisatielocaties vaak op of vlak bij grenzen van vegetatietypen zijn onderzocht. Voor heel veel locaties is het dus moeilijk locaties toe te delen aan één bepaald vegetatietype. Dit kan in veel gevallen niet geautomatiseerd worden uitgevoerd. Naar aanleiding van deze bevindingen is in juli 2014 wederom overleg geweest met het L. Soldaat van het CBS. Daarbij is voor de Nauwe korfslak het volgende plan opgesteld: •
Het oppervlak aan leefgebied voor Vertigo angustior wordt bepaald op basis van de aanwezigheid in km-hokken in potentieel leefgebied. Daartoe worden km-hokken middels een steekproef binnen potentieel leefgebied onderzocht. Deze steekproef bestaat uit twee type km-hokken: 1. km-hokken waar de soort is waargenomen in de periode 2004 - medio 2012. 2. km-hokken met geschikte biotopen, maar waar de soort niet is aangetroffen (mede als gevolg van een lage waarnemersinspanning).
13
•
•
Het potentiële leefgebied wordt zo goed mogelijk bepaald op basis van expertkennis, het huidige geografische verspreidingsbeeld van de soort, vegetatiekaarten, Habitattypekaarten en informatie mbt beheer.
•
Per periode van 6 jaar dienen 150 km-hokken te worden onderzocht. 90 daarvan hebben betrekking op hokken waar de soort al eerder is aangetroffen in de periode 2004 - medio 2012, en 60 km-hokken met potentieel leefgebied waar de soort niet is waargenomen in deze periode.
•
Per jaar wordt 1/6 van de km-hokken uit de steekproef onderzocht. Dit komt neer op 25 km-hokken per jaar: 15 km-hokken, waar de soort al eerder is aangetroffen in de periode 2004 – medio, en 10 km-hokken met potentieel leefgebied waar de soort niet is waargenomen in deze periode. Voor het bepalen of de soort al dan niet afwezig is in een km-hok geldt, net zoals bij het onderzoek dat is uitgevoerd in 2004-2012, dat er binnen dat hok minimaal 15 kansrijke locaties dienen te worden onderzocht om, indien de soort nergens werd aangetroffen, ‘afwezigheid’ te kunnen concluderen. Dit betekent dat er in 6 jaar ca. 2250 locates moeten worden onderzocht. .
Voordeel van dit plan is dat ook inventarisaties worden gedaan in km-hokken waar de soort nog nooit is waargenomen. Daarmee valt de tekortkoming weg dat bij de huidige monitoringopzet alleen locaties zijn betrokken waar de soort reeds is waargenomen en toenames als gevolg van recentere kolonisatie niet kunnen worden gevonden. Het nadeel van dit plan is echter dat er onvoldoende vrijwilligerscapaciteit voor beschikbaar is en er extra professionele mankracht nodig zou zijn. Dit geldt zeker als een dergelijke aanpak ook zou zou worden ingevoerd voor de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren, Om binnen de beschikbare (financiële) mogelijkheden te blijven is er tijdens een overleg tussen R. Bink (Thema-leider NEM/WOT) en L. Soldaat (CBS) toch maar voor gekozen het oppervlak aan leefgebied minder nauwkeurig te bepalen, de steekproef kleiner te maken en pas te starten als het verspreidingsonderzoek is afgerond. Stichting ANEMOON en het CBS zullen er daarbij naar streven om medio 2018 het oppervlak aan leefgebied van de drie soorten zo goed mogelijk te schatten met behulp van modellen en de dan beschikbare gegevens uit het verspreidings- en monitoringonderzoek in de periode 20122018. Het benodigde aanvullende veldwerk zal echter pas kunnen plaatsvinden binnen de financiële mogelijkheden die er zijn voor het reguliere verspreidingsonderzoek en monitoring. Aanvullend veldwerk wordt pas uitgevoerd wanneer het grootste deel van het verspreidingsonderzoek is afgerond. Naar verwachting kan dit pas in de periode 20152018 (zie gele vakjes in tabel 1.1) worden uitgevoerd. Met de huidige beschikbare mankracht zullen de steekproeven minder zijn dan 150 km-hokken.
14
1.4
Organisatie
1.4.1
Vrijwilligersnetwerk Tijdens ANEM-2013 is het aantal vrijwilligers dat bij het project betrokken is ongeveer gelijk gebleven. Vooral met het oog op de bepaling van het oppervlak aan leefgebied met behulp van steeksproefsgewijze inventarisaties, zijn eigenlijk meer vrijwilligers nodig. Tijdens ANEM-2013 zijn meerdere acties in de steigers gezet om het vrijwilligerskorps weer wat te versterken. Zo zijn er nu ook contacten gelegd met waarnemers die op het gebied van weekdieren actief zijn op waarnemingen.nl. Eerste contacten geven aan dat er hier inderdaad vrijwilligers aanwezig zijn die zich meer met de Nauwe korfslak, de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren bezig willen gaan houden.
1.4.2
Samenwerking met het EIS Ten behoeve van het onderzoek aan de weekdieren genoemd in de Europese Habitatrichtlijn (Nauwe korfslak, Zeggekorfslak en Platte schijfhoren) werkt Stichting ANEMOON sinds 1 mei 2014 nauwer samen met Stichting EIS (Leiden). In dit kader wordt het deel van het NEM-onderzoek aan de HR-weekdieren dat niet door vrijwilligers kan worden uitgevoerd, en dus op professionele basis moet worden verricht, door het EIS aangestuurd. Aansturing en begeleiding van al het veldwerk naar (HR) weekdieren dat wél met en door vrijwilligers kan worden uitgevoerd, is en blijft echter volledig tot de taken van ANEMOON behoren, evenals de landelijke projectplanning met betrekking tot het verspreidingsonderzoek en monitoring, het maken van rapportages en het onderhouden van de contacten in het kader van het NEM met het CBS en de Themaleider WOT-NEM. A. Boesveld, die professionele inventarisaties uitvoert, is en blijft in dienst van Stichting ANEMOON, maar wordt voortaan voor genoemde onderzoeken aangestuurd vanuit het EIS. Voordeel van de samenwerking is vooral dat zo het aantal personen waarbij kennis over HR-weekdieren aanwezig is wordt vergroot, waarmee de continuïteit van het onderzoek is gewaarborgd. Daarnaast kan het EIS al dan niet met andere soortgroepen gecombineerde acquisitie doen voor inventarisaties ten behoeve van beheer en regionaal beleid. Met dit alles komen er meer gegevens beschikbaar voor het HabSlak-project, het Atlasproject Nederlandse Mollusken (ANM) en daarmee aan het NEM in het algemeen.
15
Fig. 1.4. In de duinen worden steeds vaker grazers ingezet om het duin open te houden. Uit meerdere onderzoeken is inmiddels naar voren gekomen dat begrazing een negatieve invloed heeft op het voorkomen van de Nauwe korfslak. In sterk begraasde gebieden verdwijnt de soort zelfs volledig (zie Boesveld, 2013). (Foto: A. Boesveld)
Fig. 1.5. Sloten waar de Platte schijfhoren voorkomt worden soms gedempt. Daarmee gaan populaties verloren. In het landschap zijn gedempte sloten nog herkenbaar. (Foto:. A. Boesveld)
16
1.5
Conclusies Verspreidingsonderzoek • • •
Uit tabel 1.2 kan worden geconcludeerd dat zowel voor de Nauwe korfslak, de Zeggekorfslak als de Platte schijfhoren de doelstellingen zijn gehaald. Voor de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren geldt dat ze zijn aangetroffen in alle tijdens ANEM-2013 onderzochte 10x10 km-hokken. Voor de Nauwe korfslak geldt dat de soort tijdens ANEM-2013 in één 10x10 kmhok niet is teruggevonden. Dit hok zal in de periode 2014-2017 verder moeten worden onderzocht om zekerheid te krijgen of de soort echt uit dit 10x10 km-hok is verdwenen.
Monitoring •
• • •
Hoewel het aantal onderzochte locaties te gering is om conclusies te trekken over trends op landelijke schaal, of zelfs maar op gebiedsniveau, komt voor zowel de Nauwe korfslak, de Zeggekorfslak als de Platte schijfhoren toch naar voren dat ze op relatief veel plaatsen fors lijken te zijn afgenomen. Dit beeld kwam ook al naar voren bij het voorgaande onderzoek ANEM-2012 voor andere gebieden. Voor de Nauwe korfslak geldt dat met name afplaggen, het verwijderen van populier-achtigen en begrazing grote negatieve effecten hebben. Bij de Zeggekorfslak zijn biotoopverlies (door herinrichting), maaien en verdroging de belangrijkste oorzaken van afname. Voor de Platte schijfhoren vormen eutrofiëring door intensivering veeteelt, maïsteelt en zomerstalvoedering, evenals biotoopverlies door herinrichting van gebieden de belangrijkste oorzaken van de afnames.
. Oppervlakte aan leefgebied •
•
Het oppervlak aan leefgebied blijkt met de huidige vrijwilligerscapaciteit en de huidige beschikbare middelen in de periode 2012-medio 2018 niet zo uitvoerig te bepalen als eigenlijk wenselijk is. Met extra inventarisaties binnen steeksproefgewijs gekozen km-hokken kan vermoedelijk in 2015 gestart worden, wanneer het meeste werk voor het verspreidingsonderzoek en de monitoring is uitgevoerd.
HabSlak-organisatie •
Stichting ANEMOON heeft een aantal reorganisaties doorgevoerd, waaronder een nauwere samenwerking met Stichting EIS. Hierdoor zullen er in de toekomst meer waarnemingen kunnen worden verkregen die ten goede komen aan het NEM.
17
Tabel 2.1. (Bij hoofdstuk 2). Mariene Typische soorten, waarvoor Stichting ANEMOON in het kader van ANEM-2013 geïndexeerde jaarcijfers en slopes zal leveren voor het aangegeven Habitattype. De volgorde van de diergroepen is gebaseerd op die van het kwaliteitsrapport. Soort
Habitattype
ANEMOON-project vanaf het jaartal (Basis jaar) MOO
SMP
Bloemdieren Slibanemoon
H1110B; H1160
1994
1994
(3
H1110B; H1160
1994
2013
H1110B; H1160
1994
1994
Zeeanjelier Wormen
Schelpkokerworm Kreeftachtigen Gewone zwemkrab Strandkrab
H1110B H1160; H1110_B
1994 1994
1994
Weekdieren Amerikaanse zwaardschede
H1110B
1994
Halfgeknotte strandschelp
H1110B
1994
Kokkel
H1110B
Mossel
H1160; H1110B
Nonnetje
1994 1997
H1110B
Oester
H1160
1994 1994
1997
Rechtsgestreepte platschelp
H1110B
1994
Strandgaper
H1110B
1994
Wulk
H1110B
1994 (1
Gewone zeester
H1110B
1994
Hartegel (Zeeklit)
H1110B
1994
H1110B
1994 (1
Stekelhuidigen
Vissen Stekelrog Bot
H1160
1997
Gewone zeedonderpad
H1160
1994
Puitaal
H1160
1994
Schar
H1160
1997
Schol
H1160
1994
Steenbolk
H1160
1994
Wijting
H1160
1997
Zwarte grondel
H1160
1994
1) Op basis van eikapsels. 2) Typische soort van H1110C en H1110D, maar daar niet gemeten. 3) Soort pas sinds begin 2013 op alle SMP-trajecten bij inventarisatie betrokken.
18
2. 2.1
TypischMarien Doelstelling Het project ‘TypischMarien’ heeft als doel: “de bestaande vrijwilligersprojecten van Stichting ANEMOON met betrekking tot de mariene soorten dusdanig te stroomlijnen en op elkaar te laten aansluiten, dat op jaarlijkse basis trends kunnen worden vastgesteld van de ‘Typische soorten’ van de Habitattypen H1110B en H1160 (en in de toekomst mogelijk ook van andere mariene Habitattypen).”
2.2
Methode Trends van Typische soorten van Habitattype H1110B en H1160 worden berekend uit waarnemingsresultaten van respectievelijk het landelijke Strandaanspoelsel Monitoring Project (SMP) en het eveneens landelijke Monitoringproject Onderwater Oever (MOO). De methoden zijn beschreven in de ANEM-rapportage van vorig jaar (Gmelig Meyling, et al. 2013a). Voor een uitgebreide beschrijving van de MOO-methode en resultaten van het MOO wordt verwezen naar Gmelig Meyling et al., 2013b. Eén Typische soort van Habitattype 1110B, de Zeeanjelier, is pas sinds 2013 als standaardsoort bij het SMP betrokken.
Figuur 2.1. Ligging van Habitattype H1110 (rechts) en H1160 (links). Habitattype 1110B is de Noordzeekustzone. Habitattype H1110A is de Waddenzee. Deze is niet betrokken bij het SMP-project.
Tabel 2.2. Overzicht van de over de periode 1994-2013 berekende trends van de geselecteerde mariene Typische soorten van Habitattype H1110B. Significante afname
Stabiel
Significante toename
Gewone slibanemoon
Amerikaanse zwaardschede
Gewone zwemkrab
Halfgeknotte strandschelp
Strandkrab
Gewone zeester
Nonnetje
Gewone zeester
Rechtsgestreepte platschelp
Zeeklit (Hartegel)
Schelpkokerworm
Mossel
Wulk (eikapsels) Stekelrog (eikapsels) Fluctuerend of golvend patroon Kokkel Strandgaper
Tabel 2.3. Overzicht van de de over de periode 1994-2013 berekende trends van de geselecteerde mariene Typische soorten van Habitattype H1160. Significant afname
Stabiel
Significante toename
Oester
Mossel
Zeeanjelier
Steenbolk
Strandkrab
Schelpkokerworm
Bot
Zwarte grondel
Puitaal
Mossel
Gewone zeedonderpad Fluctuerend of golvend patroon Schol Schar Wijting
20
2.3
Resultaten Bijlage 2 geeft de indexcijfers van de Typische soorten van Habitattype H1110B. Bijlage 3 geeft de indexcijfers van de Typische soorten van Habitattype H1160. Tabel 2.2 en 2.3 geven respectievelijk voor H1110B en H1160 de trendbeoordelingen per Typische soort. Een significante afname betekent dat er met een betrouwbaarheid van 95% een afname is ten opzichte van het basisjaar. Voor de meeste soorten is het basisjaar 1994, voor enkele soorten is dat 1997 (zie tabel 2.1).
2.4
Organisatie
2.4.1
Eerste landelijk Strandwachtdag (SMP-dag) Tijdens ANEM is de eerste landelijke Strandwachtdag georganiseerd in Naturalis te Leiden (Van der Niet, 2014). De dag is bezocht door vrijwel alle 100 medewerkers aan het Strandaanspoelsel-monitoringproject (SMP), ook wel ‘strandwachters’ genoemd. Het enthousiasme was groot en er kon veel aandacht worden besteed aan het leren herkennen van moeilijke soorten en het invullen van het SMP-formulier. Naar aanleiding van discussies op deze dag is besloten het SMP-formulier grondig te herzien. Besloten werd te streven naar een formulier dat dusdanig is opgesteld dat beginnende waarnemers zich beter kunnen concentreren op de soorten die voor monitoring het meest van belang zijn (waaronder de mariene Typische soorten van H1110B) en waarbij ervaren waarnemers tevens de mogelijkheid is geboden ook op alle andere soorten te letten. De tweede Strandwachtdag is gepland op 14 maart 2015, eveneens in Naturalis. Bij deze dag zal de nadruk meer liggen bij het zelf op naam brengen van soorten.
2.4.2
Nieuw SMP-formulier Nadat tijdens ANEM-2013 het SMP-formulier zeer grondig onder de loep is genomen, is in samenwerking met alle Strandwacht-coördinatoren een nieuw formulier opgesteld dat voldoet aan de eisen zoals samengevat in 2.4.1. Na meerdere discussieronden is een breed draagvlak voor het nieuwe formulier verkregen. Dit bevindt zich nu in de afrondingsfase. Het zal per 1 januari 2015 in gebruik worden genomen.
2.4.3
SMP-Handleiding Tijdens ANEM-2013 is verder gewerkt aan de handleiding. Door alle discussieronden met betrekking tot het nieuwe formulier is er nieuw inzicht gekomen in de wensen van waarnemers met betrekking tot de vorm en inhoud van een goede handleiding. Net als het SMP-formulier zal ook de SMP handleiding met alle coördinatoren gezamenlijk worden afgemaakt. Dit is mogelijk niet de snelste weg, maar het levert uiteindelijk wel een product dat door alle strandwachtgroepen kan worden gedragen.
2.4.4
Vergroting van de capaciteit en representativiteit vergroting van het SMP De trends van de mariene Typische soorten die voor dit rapport zijn bepaald hebben betrekking op de kustzone vanaf Texel tot en met Neeltje Jans in Zeeland. Momenteel zijn er in totaal acht strandwachttrajecten langs de Nederlandse kust waar SMP-vrijwilligers actief zijn. Om voor de gehele Noordzee-kustzone trends te verkrijgen is het van belang dat er nog één of twee SMP-trajecten bijkomen. In eerste instantie wordt daarbij gedacht aan twee extra monitoringtrajecten: één op een noordelijk Waddeneiland, bij voorkeur op Ameland (anders is eventueel Terschelling ook een optie) en één langs de Zeeuwse
21
Noordzeekust. Om op Ameland een strandwacht te realiseren dienen naast eilanders hoogstwaarschijnlijk ook toeristen te worden ingezet. Mede om die reden is door Stichting ANEMOON intensief meegewerkt aan een boek over schelpen en andere Amelander strandvondsten (De Bruyne & Bandini, 2013; KNNV-uitgeverij i.s.m. ANEMOON - ISBN: 9789050114769). Tijdens ANEM-2013 is meerdere keren contact geweest met potentiële vrijwillige waarnemers, wonend op Ameland. Dat hier op niet al te lange termijn een strandwacht van de grond komt, is zeker niet uitgesloten. Tijdens ANEM-2014 zal het verder uitbreiden van het aantal strandwachten een speerpunt vormen. Daarnaast zal ook worden onderzocht in welke mate zogenaamde SMP-light-trajecten een extra bijdrage kunnen leveren. Het betreft ‘lichte’ trajecten met een beperkt aantal waarnemers, die niet volgens een standaardrooster lopen, maar het strandtraject bezoeken wanneer het ze het beste uitkomt. Dit steeds in aanvulling op de vaste SMP-trajecten.
2.4.5
Vergroten van de capaciteit en representativiteit vergroting van het MOO In het kader van ANEM-2013 is verder gewerkt aan de handleiding, waarin voor alle MOO-soorten nauwkeurige lijntekeningen komen waarop details en kenmerken beter zijn aan te duiden dan op foto’s (zie figuur 2.3). Veel informatie die uiteindelijk in de gedrukte handleiding komt is momenteel al te vinden op de vernieuwde website van Stichting ANEMOON. Een uitgebreide beschrijving van de geschiedenis en de methoden van het MOO is ook gegeven in het rapport ‘Het Duiken Gebruiken 3’, dat al min of meer als handleiding kan fungeren (Gmelig Meyling, et al., 2013). Het MOO-invoerportaal is reeds in gebruik genomen. De bulk van de gegevens komt echter nog steeds binnen op papieren formulieren, die worden ingevoerd door vrijwilligers. Tijdens ANEM-2014 zal er meer aandacht komen voor het invoerportaal en ook op de eerste landelijke MOO-dag op 18 april 2015 zal veel aandacht worden besteed aan het op deze wijze digitaal doorgeven van gegevens.
Fig. 2.2. Het duiken gebruiken. Dit rapport geeft informatie over de geschiedenis, de methode en de resultaten van het Monitoringproject Onderwater Oever (MOO) in de periode 1994 t/m 2012.
22
2.5
Conclusies •
De indexcijfers en trendbeoordelingen berekend over de periode 1994 t/m 2013 komen over het algemeen overeen met de indexcijfers en beoordelingen van vorig jaar. De nieuwe cijfers van 2013 wijken niet buitensporig af van de trend.
•
Voor Habitattype H1110B zijn er enkele soorten waarvan de trendklasse is verschoven ten opzichte van de rapportage van vorig jaar. De Mossel en de Amerikaanse zwaardschede werden vorig jaar nog beoordeeld als ‘significant toenemend’. Deze vallen nu in de klasse “Stabiel”. De Schelpkokerworm viel vorig jaar nog in de trendklasse stabiel, maar valt nu in de trendklasse ‘significant afgenomen’.
•
Voor Habitattype H1110B geldt dat de indexcijfers van de Stekelrog en de Wulk berekend over de periode 2004 t/m 2012 iets hoger liggen dan de waarden gegeven in de rapportage van vorig jaar. Dit komt doordat tijdens ANEM-2013 voor deze soort extra data beschikbaar zijn gekomen.
•
Het Nonnetje lijkt in Habitattype H1110B na een langdurige afname sinds 2012 bezig met een beginnend herstel.
•
Voor Habitattype H1160 geldt dat enkele soorten van trendklasse zijn verschoven ten opzichte van de rapportage van vorig jaar. De Gewone zeedonderpad viel vorig jaar nog in de klasse ‘stabiel’, maar valt dit jaar in de klasse ‘significant afgenomen’. De Bot vertoont een sterk golvend patroon. In 2013 is de indexwaarde van deze soort zo laag dat de trendlijn significant lager is dan in het basisjaar 2007. Daardoor valt deze soort nu ook in de trendklasse ‘significant afgenomen’.
•
Tijdens ANEM-2013 is ruimschoots aandacht besteed aan het opleiden en binden van vrijwilligers. Met name de 1e landelijke strandwachtdag was een groot succes. Ook het ontwikkelen van het nieuwe SMP-formulier met alle strandwacht coördinatoren tezamen vormde een bindende factor.
Fig. 2.3. Lijntekeningen gemaakt door Felipe Ribas voor de MOO-handleiding (Het MOO-boek).
23
Fig. 3.1. Tijdens de 1e landelijke strandwacht-dag (SMP-dag) werden meegebrachte vondsten op naam gebracht en aan andere vrijwilligers getoond. (Foto: S. van Leeuwen)
Fig. 3.2. Begin 2014 is de nieuwe website van Stichting ANEMOON life gegaan. De bezoeker vindt hier veel informatie en gemakkelijk te selecteren beschrijvingen van honderden soorten en kan ook pagina’s naar eigen wensen instellen.
24
3. 3.1
BindNet Doelstellingen De doelstelling van het BindNet-project is: Het consolideren en verder uitbouwen van het vrijwilligersnetwerk, het onderhouden van contacten met waarnemers, beheerders en beleidsmakers en het ontwikkelen van educatief en informatief (achtergrond-) materiaal.
3.2
Methode Om de doelstelling te bereiken zijn er meerdere min of meer permanente activiteiten. Daaronder vallen: • • • • • • • • •
Het uitbrengen van ‘Zoekbeeld’ de nieuwsbrief van Stichting ANEMOON. Het schrijven van artikelen in andere tijdschriften. Het opzetten, uitbouwen en onderhouden van de nieuwe ANEMOON-website. Het werven en enthousiast houden van vrijwilligers via ‘nieuwe media’ o.a. Facebook. Het ontwikkelen van informatieve en wervende publicaties. Het ontwikkelen van folders. Het geven van cursussen. Het organiseren en verzorgen van bijeenkomsten. Het coördineren en bemensen van de helpdesk.
3.3
Resultaten
3.3.1
Zoekbeeld Tijdens ANEM-2013 zijn twee nieuwsbrieven uitgebracht, waarbij aandacht is uitgegaan naar vrijwilligersactiviteiten en naar de diverse ANEMOON-projecten waaronder: • • • •
Het HabSlak-project (N2000 gebieden die zijn aangewezen voor de Nauwe korfslak, de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren). Het Strandaanspoelsel monitoringproject (SMP) met speciale aandacht voor eikapsels van roggen, waaronder ook de Stekelrog, één van de Typische soorten van Habitatype H1110. Het Monitoringproject Onderwater Oever (MOO), waarbij monitoring van de fauna op wrakken op de Noordzee centraal staat. Projecten gericht op exoten, waarbij aan vrijwilligers gevraagd wordt te letten op exoten en andere nieuwkomers in onze wateren.
25
3.3.2
Artikelen in externe tijdschriften Om de Nauwe korfslak, de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren onder de aandacht te brengen van beheerders en (potentiële) vrijwilligers zijn vier artikelen geschreven voor externe tijdschriften, respectievelijk in het Vakblad natuur bos, landschap (Boesveld et al., 2014a) en in Spirula, het tijdschrift van de Nederlandse Malacologische Vereniging (Boesveld et al., 2014b). Een diepgaand artikel over beschermingsgebieden voor HRweekdieren verscheen in de nieuwsbrief Zoekbeeld (Van Leeuwen et al. 2014).
3.3.3
Scholing en binding van vrijwilligers Er zijn meerdere handleidingen in de maak. Zowel met het schrijven van een handleiding voor het MOO, als voor het SMP is afgelopen jaar begonnen. Het gaat om handleidingen die de inventarisatie- en monitoringsmethoden beschrijven en waarmee alle doelsoorten (de soorten van respectievelijk het MOO- en het SMP-formulier) kunnen worden herkend. Daartoe worden diverse foto’s opgenomen, alsmede pentekeningen. Voor diverse soorten zijn inmiddels teksten geschreven, die deels ook bij de soortbeschrijvingen op de nieuwe website van ANEMOON zijn geplaatst. Voor het SMP geldt dat ook verschillende vervalstadia van organismen, waaronder ingedroogde dieren of fragmenten en lege doubletten van schelpen en dergelijke worden geteld en in de analyses voor het project betrokken. Beschrijvingen van het levende en complete dier voldoen dan niet. Vooral aan fragmenten (o.a. krabbenschildjes en -poten) zal in de handleiding nadere aandacht worden geschonken. Voor de MOO-handleiding is van ongeveer de helft van de soorten al fotomateriaal voorhanden. Voor 30 soorten zijn er inmiddels pentekeningen gemaakt (zie figuur 2.3). Voor de SMP-handleiding dienen vooral nog goede detail-foto’s van fragmenten te worden gemaakt. Komend jaar zullen de handleidingen verder worden uitgewerkt.
3.3.4
Nieuwe website De website van Stichting ANEMOON is compleet vernieuwd. De soortbeschrijvingen zijn sterk uitgebreid en zeer toegankelijk geworden met allerlei sorteeropties om informatie te zoeken. Bij zoveel mogelijk soorten worden foto’s geplaatst en waar mogelijk worden ook resultaten getoond in de vorm van seizoenspatronen, trends en verspreidingskaarten (zowel trefkanskaarten op basis van monitoringsresultaten, als op verspreidingskaarten direct aan de NDFF-gekoppeld). Gepland is dat dergelijke aanvullende gegevens afkomstig uit het SMP komend jaar ter beschikking komen. Aan informatie over duiklocaties en strandwachttrajecten wordt eveneens volop gewerkt. Meerdere in het verleden gepubliceerde rapporten en nieuwsbrieven zijn inmiddels via een publicatiemodule beschikbaar. Op het nieuwe forum kunnen waarnemers terecht met hun vragen. Het forum biedt daartoe beter gestructureerde mogelijkheden dan Facebook.
3.3.5
Facebook Stichting ANEMOON heeft twee Facebook-pagina’s, waarmee inmiddels enkele honderden vrijwilligers ‘bevriend zijn’. Deze pagina’s worden druk bezocht. Ervaringen worden uitgewisseld en foto’s van interessante soorten worden gedeeld.
3.4
Conclusies Middels nieuwsbrieven, bijeenkomsten, diverse publicaties, de nieuwe website en Facebook is in de afgelopen periode informatie verstrekt, zijn nieuwe waarnemers benaderd en geworven en is het vrijwilligersnetwerk uitgebouwd en versterkt. Dit zal ook in de toekomst het geval blijven.
26
4.
Dankwoord Zeer veel dank gaat uit naar alle vrijwilligers die waarnemingen hebben gedaan in het kader van het HabSlak-, SMP- en MOO-project. Dank gaat ook uit naar de SMP- en MOO-coordinatoren: Ingeborg de Boois, Arjan Gittenberger, Laus Hendriks, Marijke Kooiman, Rob Dekker, Yvonne Koning, Trudy Kuhne, Janny Meulenkamp, Niels Schrieken, Petra Sloof, Ali Postma en John van Wensveen. Bijzondere dank gaat uit naar vrijwilligers die lezingen en PR- en educatieve activiteiten hebben verzorgd, onder meer ten behoeve van de landelijke SMP-dag en tijdens excursies: Arno Boesveld, Floor Driesen, Brendan Oonk, Arthur Oosterbaan, Sylvia van Leeuwen, Marco Faasse, Peter van Bragt, Tello Neckheim en Frank Perk. Ook willen we hierbij nadrukkelijk de webmasters Niels Schrieken en Han Peter (PlumIt) bedanken voor de realisatie van de website. Rykel de Bruyne en Inge van Lente danken we voor het redactiewerk ten aanzien van de ANEMOON-site. In dit verband gaat ook dank uit naar de vele auteurs en fotografen die bijdrage hebben geleverd aan de Website. Felipe Ribas bedanken we voor het al beschikbaar stellen van een tekening voor dit rapport. Tot slot mogen ook Nancy Elbersen en Annie Elbersen niet ongenoemd blijven voor hun onuitputtelijke inzet met betrekking tot het invoeren van om waarnemingen, evenals voor een belangrijk deel van de validatie.
27
5.
Literatuur Boesveld, A., S.J. van Leeuwen, J. de Boer & A.W. Gmelig Meyling, 2014a. Let op de kleintjes. Slakkenbeheer in Natura 2000-gebieden. Vakblad natuur bos landschap 103: 14-17. Boesveld, A., S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling en J. de Boer, 2014b. De verspreiding van drie slakken van de Habitatrichtlijn in Nederland. Spirula 398: 73-76 pp. Boesveld, A., S. van leeuwen, A.W. Gmelig Meyling en J. de Boer, 2014. Wat is goed natuurbeheer voor slakken van de Habitatrichtlijn? Spirula 398: 77-80 pp. Boesveld, A., 2013., Onderzoek naar het belang van 15 vegetatietypen voor de Nauwe korfslak in Meijendel en Berkheide en de verspreiding van deze soort in dit Natura 2000-gebied. Stichting ANEMOON. Bennebroek. Boesveld, A., 2013. Onderzoek naar het huidige voorkomen van de Nauwe korfslak Vertigo angustior in het N2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen in het kader van de geplande lightrailverbinding. Stichting ANEMOON. Bennebroek. Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting ANEMOON, Lisse. 414 pag. Bruyne, R.H. de & D. Bandini, 2013. Ameland: schelpenrijk - Muschelreich Ameland. Beleef het eilandgevoel met schelpen, barnsteen en fossielen – Erlebe das Inselgefühl mit Muscheln, Bernstein und Fossilien. KNNV Uitgeverij & Stichting ANEMOON. 208 pp. CBS, 2014. Meetprogramma’s voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2013. Centraal Bureau voor de Statistiek. Voorburg/Heerlen. 211 pp. Gmelig Meyling, A.W., A. Boesveld en I. van Lente, 2013. Eindrapportage ANEM-2012. Verslag van monitoring- en ander onderzoek naar de verspreiding en het leefgebied van weekdieren van de Europese habitatrichtlijn en trendonderzoek naar Typische soorten van de mariene Europese Habitattypen H1110B en H1160. Stichting ANEMOON, Lisse. 70 pp. Gmelig Meyling, A.W., I. van Lente, N. Schrieken, A. Gittenberger & R.H. de Bruyne, 2013. Het Duiken Gebruiken 3. Gegevensanalyse van het Monitoringproject Onderwater Oever (MOO), Fauna-onderzoek met sportduikers in Oosterschelde en Grevelingenmeer. Periode 1994 t/m 2012. Stichting ANEMOON. Lisse. 192 pp. Gmelig Meyling, A.W. & M.C. Cadée, 2014. Herkennen van eikapsels van haaien en roggen: een concept-tabel voor determinatie. Zoekbeeld 4(1): 17-20. Leeuwen, S.J. van, J. de Boer, A. Boesveld en A.W. Gmelig Meyling, 2014. Beschermde slakkengebieden in Nederland. Zoekbeeld 4(1): 7-10. Niet, E. van der, 2014. De eerste landelijke Strandwacht-dag (15 maart 2014). Zoekbeeld 4(1): 3-5. Westing, C., 2014. Die Hard weekend 2014. Zoekbeeld 4(1): 28-28.
28
Bijlagen Bijlage 1:
Verspreiding van de Nauwe korfslak, Zeggekorfslak en Platte schijfhoren op 10x10 km-hok-niveau, waargenomen in de periode 2004-2012 en teruggevonden tijdens HabSlak-2012 en HabSlak-2013.
Bijlage 2:
Overzicht van de geselecteerde mariene Typische soorten van Habitattype H1110B en de over de periode 1994-2012 berekende trends.
Bijlage 3:
Overzicht van de geselecteerde mariene Typische soorten van Habitattype H1160 en de over de periode 1994-2012 berekende trends.
Bijlage 4:
HabSlak-Protocollen. Monitoring- en verspreidingsonderzoek m.b.t. de Nauwe korfslak, de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren
29
Bijlage 1a Verspreiding van de Nauwe korfslak Vertigo angustior op 10x10 km-hok-niveau. Rood: waargenomen in de periode 2004-2012, maar nadien nog niet teruggevonden. Groen: soort teruggevonden tijdens HabSlak-2012 en HabSlak-2013.
30
Bijlage 1b Verspreiding van de Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana op 10x10 km-hok-niveau. Rood: waargenomen in de periode 2004-2012, maar nadien nog niet teruggevonden. Groen: soort teruggevonden tijdens HabSlak-2012 en HabSlak-2013.
31
Bijlage 1c Verspreiding van de Platte schijfhoren Anisus vorticulus op 10x10 km-hok-niveau. Rood: waargenomen in de periode 2004-2012, maar nadien nog niet teruggevonden. Groen: soort teruggevonden tijdens HabSlak-2012 en/of HabSlak-2013.
32
Bijlage 2a. Trends van de Typische soorten van Habitattype H1160 (bloemdieren, wormen, weekdieren en kreeftachtigen). Blauw: gemeten waarden. Dikke rodelijn: Trendlijn. Dunne rodelijnen: 95% betrouwbaarheidsinterval rondtrendlijn.
Zeeanjelier
Schelpkokerworm
160
250
140
200 120
Index (%)
Index (%)
100 80
150
100
60 40
50 20
2006
2008
2010
2012
2006
2008
2010
2012
2004
2002
2000
1998
1994
1996
0
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
0
Oester
Mossel 140
120
120
100
100
Index (%)
Index (%)
80 80
60
60
40 40 20
20
40
20
2004
2002
2000
1998
1996
0
33
2004
2002
2012 2012
60
1994
Index (%)
80
2000
2010 2010
100
1998
2008 2008
1994
2006 2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
Strandkrab 120
1996
0
0
Bijlage 2b. Trends van de Typische soorten van Habitattype H1160 (vissen). Blauw: gemeten waarden. Dikke rodelijn: Trendlijn. Dunne rodelijnen: 95% betrouwbaarheidsinterval rondtrendlijn. Bot
Schar
140
1000 900
120 800 700
80
Index (%)
Index (%)
100
60
600 500 400 300
40
200 20 100 0
Schol
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
0
Wijting
200
700
180 600 160 500
120
Index (%)
Index (%)
140
100 80 60
400
300
200
40 100 20
2006
2008
2010
2012
2008
2010
2012
2008
2010
2012
2004
2006
Puitaal
2002
2000
1998
1994
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1996
0
0
Steenbolk
180
120
160 100 140 80
Index (%)
Index (%)
120 100 80 60
60
40
40 20 20 0
Zeedonderpad
2004
2002
2000
1998
1996
1994
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1996
1998
1994
0
Zwarte grondel
140
160
120
140 120
100
Index (%)
60
80 60
40
34
2006
2004
2002
2000
1998
1994
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
0
1996
20
0
1996
40
20
1994
Index (%)
100 80
Bijlage 3a. Trends van de Typische soorten van Habitattype H1110B (bloemdieren, wormen, kreeftachtigen en weekdieren). Blauw: gemeten waarden. Dikke rodelijn: Trendlijn. Dunne rodelijnen: 95% betrouwbaarheidsinterval rondtrendlijn. Schelpkokerworm
100
100
80
80
Gewone zemkrab
2012
2010
2008
2006
2004
2002
1994
2012
2010
2008
2006
0
2004
0
2002
20
2000
20
1998
40
1996
40
2000
60
1998
60
1996
Index (%)
120
1994
Index (%)
Slibanemoon 120
Strandkrab
160
120
140 100 120 80
Index (%)
Index (%)
100 80
60
60 40 40 20
20
2010
2012
2010
2012
2010
2012
2008
2006
2008 2008
2004
2006
2002
2000
2006
Amerikaanse zwaardschede
1998
1994
1996
0
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
0
Halfgeknotte strandschelp
120
250
100 200 80
Index (%)
Index (%)
150 60
100
40
50
20
0
160
700
140 120
500
100
35
2004
2002
1994
2012
2010
2008
2006
2004
0
2002
20
0
2000
40
100
1998
60
200
2000
80
300
1998
400
1996
Index (%)
600
1996
2004
Mossel
800
1994
Index (%)
Kokkel
2002
2000
1998
1996
1994
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
0
Bijlage 3b. Trends van de Typische soorten van Habitattype H1110B (weekdieren, stekelhuidigen en vissen). Blauw: gemeten waarden. Dikke rodelijn: Trendlijn. Dunne rodelijnen: 95% betrouwbaarheidsinterval rondtrendlijn. Rechtsgestreepte platschelp
Nonnetje 200
140
180 120 160 140 120
80
Index (%)
Index (%)
100
60
100 80 60
40
40 20 20 0
2008
2010
2012
2008
2010
2012
2008
2010
2012
2006 2006
2004
2002
2006
Strandgaper
2000
1998
1996
1994
2012
2010
2008
2006
2004
2002
1998
2000
1996
1994
0
Wulk (eikapsels)
1600
120
1400 100 1200 80
Index (%)
Index (%)
1000 800
60
600 40 400 20 200 0
2004
2002
2000
1998
1996
1994
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
0
Zeeklit
Zeester 140
120
120
100
100
Index (%)
Index (%)
80
60
80
60
40 40 20
20
100
50
2006
2004
2002
2000
1998
1996
0
1994
Index (%)
150
36
2004
2002
2000
2012 2012
200
1998
2010 2010
1994
2008 2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
Stekelrog (eikapsels) 250
1996
0
0
Bijlage 4a HabSlak-Protocol 1: Monitoring- en verspreidingsonderzoek m.b.t. de Nauwe korfslak Vertigo angustior Jeffreys, 1830 © Stichting ANEMOON. Versie: 18 oktober 2014 Opgesteld door: A.W. Gmelig Meyling (Stichting ANEMOON), A. Boesveld (Stichting ANEMOON) en V. Kalkman (Stichting EIS) in samenspraak met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Doelstelling op landelijke schaal Het HabSlak-project heeft voor wat betreft de Nauwe korfslak en over de jaarlijkse deelprojecten HabSlak-2012 t/m HabSlak-2017 twee doelen: 1. Monitoringonderzoek: het vaststellen van populatieveranderingen op basis van 6jaarlijkse perioden. De periode 2012 t/m 2017 vormt de nul-periode. De periode 2004-2012 geldt als basis om monitoringlocaties te kiezen. De periode 2018-2024 vormt de tweede monitoring-periode, waarbij in 2024 een vergelijking zal worden gemaakt met de periode 2012-2017. Na uitvoering van HabSlak-2017 dienen over de periode 2012 t/m 2017 minimaal 250 monitoringlocaties onderzocht te zijn waarbij per onderzoekslocatie het aantal exemplaren is bepaald in 3 liter strooisel. Trends worden bepaald op basis van de aantallen waargenomen exemplaren in een monster, of op basis van abundantieklassen per locatie. Deze trends zullen te zijner tijd worden berekend door het CBS. 2. Verspreidingsonderzoek: het vaststellen van de landelijke verspreiding op basis van 10x10 km-hokken, waarbij in de periode 2012-2017 minimaal de 10x10 kmhokken moeten worden onderzocht waar de soort met zekerheid is waargenomen in de periode 2004-2012. Een hok is pas volledig onderzocht indien de soort er is aangetroffen of als er in dat hok minimaal 80 kansrijke locaties zijn onderzocht waar de soort niet is aangetroffen. Overige 10x10-km-hokken vormen wel doel van het onderzoek, maar vormen geen verplichting. NB: Hierbij moet worden opgemerkt dat een inventarisatiejaar steeds loopt vanaf 1 juni van het genoemde jaar t/m augustus van het daaropvolgende jaar.
Beschikbare informatie: 1.
2.
3.
Een lijst met 10x10 km-hokken waarbinnen zich potentieel leefgebied bevindt van de Nauwe korfslak. Voor al deze 10x10 km-hokken geldt dat de soort daar in de periode 2004-2012 is waargenomen. Voor elk 10x10 km-hok is er een locatielijst beschikbaar. Per locatie worden de xen y- coördinaten in RD-grid gegeven, evenals het aantal waargenomen exemplaren in de periode 2004-2012. De lijst is afnemend gesorteerd op het aantal waargenomen exemplaren. Voor elk 10x10 km-hok is een geografische locatiekaart beschikbaar waarop de locaties uit de lijst zijn afgebeeld met roze tot donker rode stippen. Hoe donkerder de stip, des te meer exemplaren er zijn waargenomen. De kaart heeft als ondergrond de Topografische kaart 1 op 50.000 (TOP50raster).
37
Inventarisaties van 10x10 km-hok tbv monitoringonderzoek Doelstelling • • •
Per 10x10 km-hok dienen minimaal 5 kansrijke locaties te worden onderzocht. Deze locaties liggen zoveel mogelijk in verschillende 1x1 km-hokken Per locatie wordt 3 liter strooisel verzameld waarin het aantal Nauwe korfslakken wordt bepaald. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen volwassen exemplaren en juveniele exemplaren. Tevens wordt onderscheid gemaakt tussen levende exemplaren/exemplaren en (oude) lege huisjes.
Werkwijze • •
• •
•
• • •
•
• •
•
Voor één 10x10 km-hok is één velddag beschikbaar. Kies binnen één 10x10 km-hok minimaal 5 locaties waarvoor geldt dat er in het verleden zoveel mogelijk Nauwe korfslakken zijn waargenomen en waarvoor tevens geldt dat deze locaties zo veel mogelijk verspreid liggen over verschillende 1x1 km-hokken binnen het 10x10 km-hok. Indien tijd over is, worden meer locaties onderzocht binnen het betreffende10x10 km-hok. In het veld kan blijken dat naar andere locaties moet worden uitgeweken, kies bij de voorbereiding daarom ook steeds alternatieve locaties. Het veldwerk kan het gehele jaar door worden uitgevoerd, dus ook in de winter, maar niet wanneer er ook maar een beetje sneeuw ligt en/of de bodem bevroren is. Voor de toekomstige zes-jaarlijkse inventarisatieronden is het wel noodzakelijk dat deze ongeveer in hetzelfde seizoen plaatsvinden, omdat immers niet bekend is of trefkansen in de loop van de seizoenen fluctueren. De eerste locatie is bij voorkeur de locatie waar in het verleden de meeste Nauwe korfslakken zijn waargenomen: de locatie die het eerst in de locatielijst van een 10x10 km-hok wordt genoemd. Indien deze locatie moeilijk is te bereiken mag voor een andere locatie worden gekozen. Dit kan ook pas in het veld blijken. Per locatie wordt een strooiselmonster genomen van 3 liter. Dit gebeurt door op 6 sublocaties 0,5 liter strooisel te verzamelen. Sublocatie zijn kansrijke plekken die qua microhabitat van elkaar verschillen. De sublocaties liggen niet verder dan 8 meter van elkaar. De sublocaties worden zodanig gekozen dat ze evenredig verspreid liggen rond het centrum van de locatiecoördinaten. Het strooisel van de 6 sublocaties wordt niet apart gehouden, maar verzameld in één zak. Op de zak worden meerdere keren coördinaten en datum genoteerd omdat teksten soms onleesbaar worden. Gebruik een watervaste stift en/of een balpen. Een -aanvullend- met potlood geschreven extra label in de zak is eveneens aan te raden. Het strooisel wordt gedroogd. Dit kan worden gedaan mbv een magnetron of op oude kranten. In het laatste geval wordt wel sterk aanbevolen het materiaal voor te bewerken (onderdompelen in alcohol of kort in de magnetron) i.v.m. nog levende teken en andere organismen. Vóór het uitzoeken wordt het materiaal goed gehusseld, dit met oog op het deels tellen van (juveniele) exemplaren (zie verder). Zeef het gedroogde materiaal over minimaal drie laboratoriumzeven, met maaswijdtes van resp. 4, 1 en 0,5 mm. Gezeefd materiaal heeft ongeveer dezelfde afmeting en is veel gemakkelijker uit te zoeken dan ongezeefd materiaal. Zeven over nog meer verschillende maaswijdtes maakt het uitzoeken nog makkelijker. De grovere fracties worden met het blote oog of met een loep (-lamp) onderzocht op volwassen exemplaren. De fijnere fracties worden met behulp van een binoculair met zoomvergroting (30x) onderzocht op subadulte exemplaren en juvenielen. Alle gevonden exemplaren in een fractie worden uitgepikt en in een apart buisje of Petri schaaltje verzameld, om dubbeltellingen te voorkomen en om
38
•
eventueel na te kunnen tellen. Een bladpincet en een (nat) kwastje zijn hierbij handige hulpmiddelen. Het tellen en vastleggen van de waargenomen aantallen in een monster wordt gedaan op basis van drie categorieën:
1. Hui: Totaal aantal huisjes van de Nauwe korfslak waargenomen in 3 liter strooisel, zowel levende exemplaren, als dode exemplaren met vleesresten, als lege huisjes. Zowel volwassen exemplaren als juveniele exemplaren. 2. AdultLev: Totaal aantal adulte exemplaren, exclusief lege huisjes. 3. Juv: Totaal aantal huisjes van juveniele exemplaren (dus exclusief volwassen exemplaren). [Sommige waarnemers onderscheiden nog een vierde categorie: subad: dit zijn niet halfvolwassen, nog niet geheel volgroeide exemplaren met al wel het merendeel van de windingen, maar nog onvolgroeide mondplooien. Deze worden later opgeteld bij categorie 3]. •
• •
•
•
•
•
Een exemplaar is volwassen als het huisje een complete mondrand heeft en tanden in de mondopening van de schelp. Indien het huisje niet compleet volgroeid is valt het in de categorie juveniel [en soms subad]. Bij het standaard-onderzoek wordt de vierde categorie [subad] niet apart onderscheiden. Eventueel apart getelde exemplaren in deze categorie kunnen uiteraard wel facultatief worden vermeld bij de opmerkingen. Zeer jonge exemplaren van minder dan 1 winding (topjes) worden niet meegeteld en buiten beschouwing gelaten. Wanneer meer dan 50 Nauwe korfslakken van dezelfde zeef-fractie zijn geteld hoeft het monster niet geheel verder te worden uitgezocht. Er kan dan worden volstaan met het bepalen van het percentage dat van de betreffende fractie gezeefd strooisel is onderzocht, waarna het waargenomen aantal wordt opgehoogd met het verwachte aantal in de rest van het monster. Het droge zeefselmonster is immers voor de telling steeds goed omgeroerd, zodat slakken homogeen in het monster zijn verdeeld. Het zeefsel wordt door het evenredig (zachtjes heen en weer bewegen) in een dunne laag over de bodem van een Petri schaaltje verspreid. Bij zeer grote aantallen juvenielen wordt aangeraden om minimaal de helft van de film uit te zoeken zodat een nauwkeurige en zorgvuldige ophoging gemaakt kan worden. Als een locatie is verdwenen, bv doordat de locatie is overdekt door asfalt of door het plaatsen van nieuwbouw of door verhoging van de grondwaterstand, noteer dan voor de oorspronkelijke locatie met bijbehorende coördinaten een nul in de betreffende kolommen waar de aantallen worden opgegeven in de Excel-invoer-sheet (Hui, AdultLev, Juv). Als voor een locatie geldt dat het heel onwaarschijnlijk is geweest dat er ooit monsters zijn genomen en dat er dus vermoedelijk een fout is gemaakt bij de notatie van coördinaten, kies dan een andere kansrijke locatie, maar noteer dit wel bij de opmerkingen in de Excel-invoer-sheet en noteer dan ook de nieuwe coördinaten en geef in de Excel-invoer-sheet ook aan dat het om een nieuwe locatie gaat door in de kolom “Nieuw” “Ja” in te voeren. Indien mogelijk liggen de tweede, derde, vierde of vijfde locatie in verschillende 1x1 km-hokken. Kies binnen het 1x1 km-hokken indien mogelijk voor één of meer locaties waar de hoogste aantallen van de soort zijn waargenomen in de periode 2004-2012. Indien in het verleden binnen het 10x10 km-hok minder dan 5 locaties zijn onderzocht in de periode 2004-2012, zoek dan naar andere kansrijke locaties, die bij voorkeur weer liggen in verschillende 1x1 km-hokken. Doe dit net zolang tot minimaal 5 locaties zijn onderzocht in het 10x10 km-hok.
39
•
•
Indien voor een inventarisatiedag geldt dat door overmacht (bijvoorbeeld onweer of pech) minder dan 5 locaties kunnen worden onderzocht, dan wordt verdere inventarisatie uitgesteld tot een volgend inventarisatiejaar, zodat de planning m.b.t. de andere 10x10 km-hokken niet doorschuift. Noteer bij locaties ook bijzonderheden, bijvoorbeeld m.b.t. beheer, toestand van het water, de oevervegetatie en mogelijke oorzaken waarom de soort ter plekke achteruit kan zijn gegaan (of eventueel juist sterk is toegenomen).
Inventarisaties van 10x10 km-hok tbv verspreidingsonderzoek Definities • •
Aanwezig: De Nauwe korfslak is in een 10x10 km-hok aanwezig als deze op minimaal één locaties binnen het hok is vastgesteld Afwezig: De Nauwe korfslak is afwezig in een 10x10 km-hok als deze op 80 onderzochte kansrijke locaties binnen het 10x10 km-hok niet (of niet meer) kon worden vastgesteld. Kansrijke locaties worden gekozen door een expert op basis van o.a. vegetatietype, mossen, bodemgesteldheid, kwelindicaties en beheer.
Doelstelling •
Aan- of afwezigheid vaststellen per 10x10 km-hok.
Werkwijze •
•
•
•
Indien de Nauwe korfslak bij de monitoring-inventarisaties niet in het 10x10 km-hok is waargenomen, dan betekent dit nog niet dat de soort met zekerheid afwezig is in dat 10x10 km-hok. Voor het verspreidingsonderzoek en om zekerheid te verkrijgen over afwezigheid, wordt het 10x10 km-hok in het volgende inventarisatiejaar opnieuw op het al dan niet voorkomen van de soort onderzocht. Op basis van de locatielijst en de locatiekaart wordt een strategie bedacht om zo efficiënt mogelijk vast te stellen of de soort aanwezig is. Indien nodig worden er t/m 80 kansrijke locaties onderzocht. Pas als de soort dan nog niet is aangetroffen, wordt gesteld dat deze binnen het 10x10 km-hok afwezig is. Het is toegestaan binnen het 10x10 km-hok op basis van expertkennis andere locaties te zoeken dan in de locatielijst staan, mits de keuze van deze locaties leidt tot een grotere kans op het vinden van de soort. Voor het verspreidingsonderzoek hoeft niet per se met gestandaardiseerde monsternamen te worden gewerkt. Ook waarnemingen met het blote oog van de Nauwe korfslak zijn geldig. Hetzelfde geldt voor waarnemingen die gedaan zijn op een niet-gestandaardiseerde manier; aanwezig is immers aanwezig. Uiteraard dient de determinatie wel door een expert te zijn verricht of gecontroleerd. Is de soort eenmaal met zekerheid in een 10x10 km-hok waargenomen, dan is dit hok feitelijk klaar. Dit geldt alleen voor het verspreidingsonderzoek. Bij het monitoringonderzoek geldt dat er per 10x10 km-hok hoe dan ook 5 kansrijke locaties onderzocht dienen te zijn.
40
Invoer van de gegevens Naamgeving van Excel sheet: Voor HabSlak-2013 in: NEM_HRMOL2013_NK.xlsx Voor HabSlak-2014 in: NEM_HRMOL2014_NK.xlsx enz.. Kolommen in de sheet Srtcode: De soortcode van de Nauwe korfslak is 67100 X10: y-coördinaat (RD-grid) = linker onderhoek van 10x10 km-hok Y10: y-coördinaat (RD-grid) = linker onderhoek van 10x10 km-hok X: X-coördinaat van oorspronkelijke locatie Y: Y-coördinaat van oorspronkelijke locatie NB: X en Y nooit wijzigen t.o.v. aangeleverde gegevens CX: X-coördinaat van het centrum van huidige sublocaties CY: Y-coördinaat van het centrum van huidige sublocaties Gebied-Locatie: Naam van het gebied Datum: Inventarisatiedatum Nieuw: Noteer “Ja” indien het om een nieuwe locatie gaat die in het verleden nog niet is onderzocht. Hui: Totaal aantal huisjes van de Nauwe korfslak waargenomen in 3 liter strooisel, zowel levende exemplaren, als dode exemplaren met vleesresten, als lege huisjes en zowel juveniele exemplaren als volwassen exemplaren. Geen topjes! AdultLev: Totaal aantal adulte exemplaren, exclusief lege huisjes. Juv: Totaal aantal huisjes van juveniele exemplaren (dus exclusief volwassen exemplaren), zowel levende exemplaren als dode exemplaren met vleesresten, als lege huisjes. Bij de juvenielen is dus geen extra onderscheid gemaakt tussen bewoonde of onbewoonde huisjes. Alleen bij het volledig ontbreken van bewoonde volgroeide huisjes in een monster wordt gekeken of de onvolgroeide huisjes bewoond zijn.
Opmerkingen: Noteer hier de veranderingen in het veld of andere algemene opmerkingen. Waarnemer: Naam van de waarnemer of namen van de waarnemers. Bijschrijfsoorten: Bijzondere soorten kunnen hier eventueel worden vermeld [Facultatief veld].
41
42
Bijlage 4b HabSlak-Protocol 2: Monitoring- en verspreidingsonderzoek m.b.t de Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana (Dupuy, 1849) © Stichting ANEMOON. Versie: 18 oktober 2014 Opgesteld door: A.W. Gmelig Meyling (Stichting ANEMOON), A. Boesveld (Stichting ANEMOON) en V. Kalkman (Stichting EIS) in samenspraak met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Doelstelling op landelijke schaal Het HabSlak-project heeft voor wat betreft de Zeggekorfslak over de jaarlijkse deelprojecten HabSlak-2012 t/m HabSlak-2017 twee doelen: 1. Monitoringonderzoek: het vaststellen van populatieveranderingen op basis van 6- jaarlijkse perioden. De periode 2012 t/m 2017 vormt de nul-periode. De periode 2004-2012 geldt als basis om monitoringlocaties te kiezen. De periode 2018-2024 vormt de tweede monitoring-periode waarbij in 2024 een vergelijking zal worden gemaakt met de periode 2012-2017. Na uitvoering van HabSlak-2017 dienen over de periode 2012 t/m 2017 op minimaal 250 monitoringlocaties te zijn onderzocht. Per locatie dienen minimaal 5 sublocaties te zijn onderzocht op aan- of aanwezigheid. Trends worden bepaald op basis van bezetting (occupancy) per locatie. Deze trends zullen te zijner tijd worden berekend door het CBS, waarbij rekening wordt gehouden met de trefkans. 2. Verspreidingsonderzoek: het vaststellen van de landelijke verspreiding op basis van 10x10 km-hokken, waarbij in de periode 2012-2017 minimaal de 10x10 kmhokken moeten worden onderzocht waar de soort met zekerheid is waargenomen in de periode 2004-2012. Een hok is pas volledig onderzocht indien de soort er is aangetroffen of als er in dat hok minimaal 80 kansrijke locaties zijn onderzocht waar de soort niet is aangetroffen. Overige 10x10-km-hokken vormen wel doel van het onderzoek, maar vormen geen verplichting. NB: Hierbij moet worden opgemerkt dat een inventarisatiejaar steeds loopt vanaf 1 juni van het genoemde jaar t/m augustus van het daaropvolgende jaar.
Beschikbare informatie: 4.
Een lijst met 10x10 km-hokken waarbinnen zich potentieel leefgebied bevindt van de Zeggekorfslak. Voor al deze 10x10 km-hokken geldt dat de soort daar in de periode 2004-2012 is waargenomen. 5. Voor elk 10x10 km-hok is er een locatielijst beschikbaar. Per locatie worden de xen y- coördinaten in RD-grid gegeven, evenals het aantal waargenomen exemplaren in de periode 2004-2012. De lijst is afnemend gesorteerd op het aantal waargenomen exemplaren. 6. Voor elk 10x10 km-hok is een geografische locatiekaart gegeven waarop de locaties uit de lijst zijn afgebeeld met roze tot donkerrode stippen. Hoe donkerder de stip hoe meer exemplaren er zijn waargenomen. De kaart heeft als ondergrond de Topografische kaart 1 op 50.000 (TOP50raster).
43
Inventarisaties van 10x10 km-hok tbv monitoringonderzoek Doelstelling • • •
Per 10x10 km-hok dienen minimaal 5 kansrijke locaties te worden onderzocht. Deze locaties liggen zoveel mogelijk in verschillende 1x1 km-hokken Per locatie worden minimaal 5 sublocaties onderzocht op aanwezigheid van de Zeggekorfslak.
Werkwijze • •
• •
•
• • • • • •
•
Voor een 10x10 km-hok is één velddag beschikbaar. Kies binnen één 10x10 km-hok minimaal 5 locaties waarvoor geldt dat er in het verleden zoveel mogelijk Zeggekorfslakken zijn waargenomen en waarvoor tevens geldt dat deze locaties zo veel mogelijk verspreid liggen over verschillende 1x1 km-hokken binnen het 10x10 km-hok. Indien tijd over is, worden meer locaties onderzocht binnen het betreffende 10x10 km-hok. In het veld kan blijken dat naar andere locaties moet worden uitgeweken, kies bij de voorbereiding daarom ook steeds alternatieve locaties. Het veldwerk kan het gehele jaar door worden uitgevoerd. Ook in de winter aangezien de dieren overwinteren op de waardplanten. Wanneer het lang gevroren heeft kan het handig zijn locaties over het ijs te bereiken. Voor de toekomstige zes-jaarlijkse inventarisatieronden is het wel noodzakelijk dat deze ongeveer in hetzelfde seizoen plaatsvinden. omdat immers niet bekend is of trefkansen in de loop van de seizoenen fluctueren. De eerste locatie is bij voorkeur de locatie waar in het verleden de meeste Zeggekorfslakken zijn waargenomen: de locatie die het eerst in de locatielijst van een 10x10 km-hok wordt genoemd. Indien deze locatie moeilijk is te bereiken mag voor een andere locatie worden gekozen. Dit kan ook pas in het veld blijken. Per locatie worden 5 sublocaties onderzocht op aan- of afwezigheid van de Zeggekorfslak. Eén sublocatie betreft een oppervlak van circa 10 vierkante meter. De randen van deze sublocaties liggen circa 5 tot 8 meter uit elkaar. De sublocaties worden zo gekozen dat ze evenredig verspreid liggen rond het centrum van de locatiecoördinaten. Voor iedere sublocatie geldt dat deze 5 tot 8 minuten wordt onderzocht op de aanwezigheid van de Zeggekorfslak. Dat zoeken gebeurd met het blote oog (al dan niet met bril) maar zonder verdere hulp middelen. Facultatief: Per locatie wordt indien mogelijk een schatting gemaakt van het totaal aantal waargenomen Zeggekorfslakken op de onderzochte sublocaties. Als een locatie is verdwenen, bijvoorbeeld doordat sloot is gedempt of dichtgegroeid, noteer dan voor de 5 sublocaties een nul. Indien voor een locatie geldt dat er geen water aanwezig is of in het recente verleden aanwezig kan zijn geweest, en de coördinaten van de locatie dus onwaarschijnlijk, d.w.z. ooit verkeerd genoteerd zijn, kies dan een andere locatie, maar noteer dit wel bij de opmerkingen in de Excel-invoer-sheet en noteer dan ook de nieuwe coördinaten en geef in de sheet ook aan dat het om een nieuwe locatie gaat. Indien mogelijk liggen de tweede, derde, vierde of vijfde locatie in verschillende 1x1 km-hokken. Kies binnen de 1x1 hokken indien mogelijk voor locaties waar de soort zoveel mogelijk is gezien.
44
•
•
•
Indien in het verleden binnen het 10x10 km-hok minder dan 5 locaties zijn onderzocht in de periode 2004-2012, zoek dan naar andere kansrijke locaties, die bij voorkeur weer liggen in verschillende 1x1 km-hokken. Doe dit net zolang tot er minimaal 5 locaties zijn onderzocht in het 10x10 km-hok. Indien voor een inventarisatiedag geldt dat door overmacht (bijvoorbeeld onweer of pech) minder dan 5 locaties kunnen worden onderzocht, dan wordt verdere inventarisatie uitgesteld tot een volgend inventarisatiejaar, zodat de planning m.b.t. de andere 10x10 km-hokken niet doorschuift. Noteer bij locaties ook bijzonderheden, bijvoorbeeld m.b.t. beheer, toestand van het water, de oevervegetatie en mogelijke oorzaken waarom de soort ter plekke achteruit kan zijn gegaan (of eventueel juist sterk is toegenomen).
Inventarisaties van 10x10 km-hok tbv verspreidingsonderzoek Definities • •
Aanwezig: De Zeggekorfslak is in een 10x10 km-hok aanwezig als deze op minimaal één locatie binnen het hok is vastgesteld. Afwezig: De Zeggekorfslak is afwezig in een 10x10 km-hok als deze op 80 onderzochte kansrijke locaties binnen het 10x10 km-hok niet is vastgesteld. Kansrijke locaties worden gekozen door een expert op basis van o.a. watertype, vegetatietype, bodemgesteldheid en kwelindicaties.
Doelstelling •
Aan- of afwezigheid vaststellen per 10x10 km-hok.
Werkwijze •
•
• •
Indien de Zeggekorfslak bij de monitoring-inventarisaties niet in het 10x10 kmhok is waargenomen, dan betekent dit nog niet dat de soort met zekerheid afwezig is in dat 10x10 km-hok. Voor het verspreidingsonderzoek en om zekerheid te verkrijgen over afwezigheid wordt het 10x10 km-hok in het volgende inventarisatiejaar opnieuw op het al dan niet voorkomen van de soort onderzocht. Op basis van de locatielijst en de locatiekaart wordt een strategie bedacht om zo efficiënt mogelijk vast te stellen of de soort aanwezig is. Indien nodig worden er t/m 80 kansrijke locaties onderzocht. Pas als de soort dan nog niet is aangetroffen, wordt gesteld dat deze binnen het 10x10 km-hok afwezig is. Het is toegestaan binnen het 10x10 km-hok op basis van expertkennis andere locaties te zoeken dan in de locatielijst staan, mits de keuze van deze locaties leidt tot een grotere kans op vinden van de soort. Voor het inventarisatieonderzoek hoeft niet per se met 5 sublocaties te worden gewerkt, maar dit is wel wenselijk, omdat wanneer er wél 5 sublocaties per locatie zijn onderzocht, deze locatie ook als monitoringlocatie kan worden vastgelegd en dus kan worden gebruikt voor monitoring.
45
Invoer van de gegevens Naamgeving van Excel sheet: Voor HabSlak-2013 in: NEM_HRMOL2013_ZK.xlsx Voor HabSlak-2014 in: NEM_HRMOL2014_ZK.xlsx enz..
Kolommen in de sheet Srtcode: De soortcode van de Zeggekorfslak is 67300. X10: y-coördinaat (RD-grid) = linker onderhoek van 10x10 km-hok. Y10: y-coördinaat (RD-grid) = linker onderhoek van 10x10 km-hok. X: X-coördinaat van oorspronkelijke locatie. Y: Y-coördinaat van oorspronkelijke locatie. CX: X-coördinaat van het centrum van huidige sublocaties. CY: Y-coördinaat van het centrum van huidige sublocaties. Gebied-Locatie: Naam van het gebied. Datum: Inventarisatiedatum. Nieuw: Noteer “Ja” indien het om een nieuwe locatie gaat die in het verleden nog niet is onderzocht. N: Aantal sublocaties waarop de soort is aangetroffen. NsLoc: Aantal sublocaties dat is onderzocht (normaal dus 5). s1..s5: Sublocaties: 1: soort is aangetroffen, 0: soort is niet aangetroffen, leeg: niet onderzocht. s6..s8: Eventuele facultatieve sublocaties. Ntotaal: Schatting van het totaal aantal waargenomen exemplaren over alle sublocaties. Opmerkingen: Vermeld hier opmerkingen in het algemeen, maar zeker die met betrekking tot veranderingen in het veld die mogelijk te maken kunnen hebben met een toe- of afname. Waarnemer: Naam van de waarnemer of namen van de waarnemers. Facultatief Bijschrijfsoorten: Bijzondere andere (weekdier-) soorten kunnen hier eventueel worden vermeld, evenals bijzondere waarnemingen van andere dier- en plantengroepen.
46
Bijlage 4c HabSlak-Protocol 3 Monitoring- en verspreidingsonderzoek mbt de Platte schijfhoren © Stichting ANEMOON. Versie: 18 oktober 2014 Opgesteld door: A.W. Gmelig Meyling (Stichting ANEMOON), A. Boesveld (Stichting ANEMOON), en V. Kalkman (EIS), in samenspraak met Centraal Bureau voor de Statistiek.
Doelstelling op landelijke schaal Het HabSlak-project heeft voor wat betreft de Platte schijfhoren over de jaarlijkse deelprojecten HabSlak-2012 t/m HabSlak-2017 twee doelen: 1. Monitoringonderzoek: het vaststellen van populatieveranderingen op basis van 6jaarlijkse perioden. De periode 2012 t/m 2017 vormt de nul-periode. De periode 2004-2012 geldt als basis om monitoringlocaties te kiezen. De periode 2018-2024 vormt de tweede monitoring-periode, waarbij in 2024 een vergelijking zal worden gemaakt met de periode 2012-2017. Na uitvoering van HabSlak-2017 dienen over de periode 2012 t/m 2017 minimaal 500 monitoringlocaties te zijn onderzocht waarbij per locatie minimaal 5 sublocaties zijn onderzocht op aan- of afwezigheid. Trends worden bepaald op basis van bezetting (occupancy) per locatie. Deze trends zullen te zijner tijd worden berekend door het CBS waarbij wordt rekening gehouden met de trefkans. 2. Verspreidingsonderzoek: het vaststellen van de landelijke verspreiding op basis van 10x10 km-hokken, waarbij in de periode 2012-2017 minimaal de 10x10 kmhokken moeten worden onderzocht waar de soort met zekerheid is waargenomen in de periode 2004-2012. Een hok is pas volledig onderzocht indien de soort er is aangetroffen of als er in dat hok minimaal 40 kansrijke locaties zijn onderzocht waarde soort niet is aangetroffen. Overige 10x10-km-hokken vormen wel doel van het onderzoek, maar vormen geen verplichting. NB: Hierbij moet worden opgemerkt dat een inventarisatiejaar steeds loopt vanaf 1 juni van het genoemde jaar t/m augustus van het daaropvolgende jaar.
Beschikbare informatie: 1.
2.
3.
Een lijst met 10x10 km-hokken waarbinnen zich potentieel leefgebied bevindt van de Platte schijfhoren. Voor al deze 10x10 km-hokken geldt dat de soort daar in de periode 2004-2012 is waargenomen. Voor elk 10x10 km-hok is er een locatielijst beschikbaar voor de waarnemer. Per locatie worden de x- en y- coördinaten in RD-grid gegeven, evenals het aantal waargenomen exemplaren in de periode 2004-2012. De lijst is afnemend gesorteerd op het aantal waargenomen exemplaren. Voor elk 10x10 km-hok is en geografische locatiekaart beschikbaar voor de waarnemer waarop de locaties uit de lijst zijn afgebeeld met roze tot donkerrode stippen. Hoe donkerder de stip, des te meer exemplaren er zijn waargenomen. De kaart heeft als ondergrond de Topografische kaart 1 op 50.000 (TOP50raster).
47
Inventarisaties van 10x10 km-hok tbv monitoringonderzoek Doelstelling • • •
Per 10x10 km-hok dienen minimaal 5 kansrijke locaties te worden onderzocht. Deze locaties liggen zoveel mogelijk in verschillende 1x1 km-hokken. Per locatie worden minimaal 5 sublocaties onderzocht op aan- of afwezigheid van de Platte schijfhoren.
Werkwijze • •
•
• •
•
• • •
•
Voor een 10x10 km-hok is één velddag beschikbaar. Kies binnen één 10x10 km-hok minimaal 5 locaties waarvoor geldt dat er in het verleden zoveel mogelijk Platte schijfhorens zijn waargenomen en waarvoor tevens geldt dat deze locaties zo veel mogelijk verspreid liggen over verschillende 1x1 km-hokken binnen het 10x10 km-hok. Indien tijd over is, worden meer locaties onderzocht binnen het betreffende 10x10 km-hok. Het veldwerk dient te worden uitgevoerd in de periode van 1 juni t/m 31 augustus maar bij voorkeur in juli, omdat de kans dan het kleinst is dat de sloten in deze periode al geschoond zijn. Alleen ongeschoonde sloten dienen bij het onderzoek te worden betrokken. Indien sloten (gedeeltelijk) geschoond zijn dient te worden uitgeweken naar een andere locatie of dient de inventarisatie te worden uitgesteld tot een volgend jaar. In het veld kan blijken dat naar andere locaties moet worden uitgeweken, kies bij de voorbereiding daarom ook steeds alternatieve locaties. De eerste locatie is bij voorkeur de locatie waar in het verleden de meeste Platte schijfhorens zijn waargenomen: de locatie die het eerst in de locatielijst van een 10x10 km-hok wordt genoemd. Indien deze locatie moeilijk is te bereiken mag voor een andere locatie worden gekozen. Dit kan ook pas in het veld blijken. Per locatie worden 5 sublocaties onderzocht op de aan- of afwezigheid van de Platte schijfhoren. Deze sublocaties liggen circa 5 tot 8 meter uit elkaar. Belangrijk is dat de bemonstering van de ene sublocatie die van de andere sublocatie niet beïnvloedt. De sublocaties worden zo gekozen dat ze evenredig verspreid liggen rond het centrum van de locatiecoördinaten. Voor iedere sublocatie geldt dat het schepnet meerdere keren in tegengestelde richting door de onderwatervegetatie en wortels van de oevervegetatie wordt gehaald. Er dient gebruik te worden gemaakt van een schepnet dat overeenkomt met de specificaties van het Normnet Profi. Dit is een schepnet dat is ontwikkeld volgens de Europese norm EN-ISO 10870. Hiermee voldoet het aan de eisen die gesteld worden met betrekking tot inventarisatie- en monitoringwerkzaamheden (Kaderrichtlijn Water, STOWA). Dit ijzersterke net is bedoeld om in alle omstandigheden optimaal te presteren. Door de hoge eisen die aan dit net gesteld worden zijn alle naden afgewerkt met keperband om slijtage te voorkomen. De netbeugels en stokken zijn vervaardigd van geänodiseerd aluminium en hebben een gering gewicht. De grootte van de netbodem (10 x 10cm) maakt het mogelijk de vangst met één hand te inspecteren en over te brengen in een container, in alle omstandigheden een groot voordeel. De specificaties van het schepnet zijn: netopening 20 x 30 cm. maaswijdte gaasmateriaal 500 micron netdiepte 50 cm
48
keperband tussen binnen- en buitenbeugel voorkomt slijtage van het netgaas) (keperband beschermt naden netbodem 10 x 10 cm handgrootte binnen- en buitenbeugel van hoogwaardig aluminium aluminium netstokken 2 x 1 m, optioneel verlengbaar met delen van één meter aluminium netstok van 2 m aan één stuk verlengde verjonging voorkomt doorbuigen van netstok •
• • •
• •
•
•
Daarna wordt het net ter plaatse (of/en indien meegenomen later in het lab) onderzocht op het voorkomen van de Platte schijfhoren. Belangrijk is dat determinaties zeker zijn. Bij twijfel worden exemplaren en soms ook de gehele monsters verzameld en onderzocht in het laboratorium. Facultatief: Per locatie wordt indien mogelijk een schatting gemaakt van het totaal aantal waargenomen Platte schijfhorens op alle de onderzochte sublocaties. Als een locatie is verdwenen, bijvoorbeeld doordat een sloot is gedempt of dichtgegroeid, noteer dan voor de 5 sublocaties een nul. Indien voor een locatie geldt dat er geen water aanwezig is of in het recente verleden aanwezig kan zijn geweest, en de coördinaten van de locatie dus onwaarschijnlijk, d.w.z. ooit verkeerd genoteerd zijn, kies dan een andere locatie, maar noteer dit wel bij de opmerkingen in de Excel-invoer-sheet en noteer dan ook de nieuwe coördinaten en geef in de sheet ook aan dat het om een nieuwe locatie gaat. Indien mogelijk liggen de tweede, derde, vierde of vijfde locatie in verschillende 1x1 km-hokken. Kies binnen de 1x1 hokken indien mogelijk voor locaties waar de soort zoveel mogelijk is gezien. Indien in het verleden binnen het 10x10 km-hok minder dan 5 locaties zijn onderzocht in de periode 2004-2012, zoek dan naar andere kansrijke locaties, die bij voorkeur weer liggen in verschillende 1x1 km-hokken. Doe dit net zolang tot er minimaal 5 locaties zijn onderzocht in het 10x10 km-hok. Indien voor een inventarisatiedag geldt dat door overmacht (bijvoorbeeld onweer of pech) minder dan 5 locaties kunnen worden onderzocht, dan wordt verdere inventarisatie uitgesteld tot een volgend inventarisatiejaar, zodat de planning m.b.t. de andere 10x10 km-hokken niet doorschuift. Noteer bij locaties ook bijzonderheden, bijvoorbeeld m.b.t. beheer, toestand van het water en mogelijke oorzaken waarom de soort ter plekke achteruit kan zijn gegaan (of eventueel juist sterk is toegenomen).
Inventarisaties van 10x10 km-hok tbv verspreidingsonderzoek Definities • •
Aanwezig: De Platte schijfhoren is in een 10x10 km-hok aanwezig als deze op minimaal één locaties binnen het hok is vastgesteld Afwezig: De Platte schijfhoren is afwezig in een 10x10 km-hok als deze op 40 onderzochte kansrijke locaties binnen het 10x10 km-hok niet (of niet meer) kon worden vastgesteld. Kansrijke locaties worden gekozen door een expert op basis van watertype, bodemgesteldheid, onderwatervegetatie en kwelindicaties.
49
Doelstelling •
Aan- of afwezigheid vaststellen per 10x10 km-hok.
Werkwijze •
•
• •
Indien de Platte schijfhoren bij de monitoring-inventarisaties niet in het 10x10 km-hok is waargenomen, dan betekent dit nog niet dat de soort met zekerheid afwezig is in dat 10x10 km-hok. Voor het verspreidingsonderzoek en om zekerheid te verkrijgen over afwezigheid wordt het 10x10 km-hok in het volgende inventarisatiejaar opnieuw op het al dan niet voorkomen van de soort onderzocht. Op basis van de locatielijst en de locatiekaart wordt een strategie bedacht om zo efficiënt mogelijk vast te stellen of de soort aanwezig is. Indien nodig worden er t/m 40 kansrijke locaties onderzocht. Pas als de soort dan nog niet is aangetroffen, wordt gesteld dat deze binnen het 10x10 km-hok afwezig is. Het is toegestaan binnen het 10x10 km-hok op basis van expertkennis andere locaties te zoeken dan in de locatielijst staan, mits de keuze van deze locaties leidt tot een grotere kans op vinden van de soort. Voor het inventarisatieonderzoek hoeft niet per se met 5 sublocaties te worden gewerkt, maar dit is wel wenselijk, omdat wanneer er wél 5 sublocaties zijn onderzocht, deze locatie ook als monitoringlocaties kan worden vastgelegd en gebruikt voor monitoring.
Schepnet voor het inventariseren en monitoren van de Platte schijfhoren zoals voorgeschreven in dit protocol.
50
Invoer van de gegevens Naamgeving van Excel sheet: Voor HabSlak-2013 in: NEM_HRMOL2013_PS.xlsx Voor HabSlak-2014 in: NEM_HRMOL2014_PS.xlsx enz.. Kolommen in de sheet Srtcode: De soortcode van de Platte schijfhoren is 64600. X10: y-coördinaat (RD-grid) = linker onderhoek van 10x10 km-hok. Y10: y-coördinaat (RD-grid) = linker onderhoek van 10x10 km-hok. X: X-coördinaat van oorspronkelijke locatie. Y: Y-coordinaat van oorspronkelijke locatie. CX: X-coördinaat van het centrum van huidige sublocaties. CY: Y-coördinaat van het centrum van huidige sublocaties. Gebied-Locatie: Naam van het gebied. Datum: Inventarisatiedatum. Nieuw: Noteer “Ja” indien het om een nieuwe locatie gaat die in het verleden nog niet is onderzocht. N: Aantal sublocaties waarop de soort is aangetroffen. NsLoc: Aantal sublocaties dat is onderzocht (normaal dus 5). s1..s5: Sublocaties: 1: soort is aangetroffen, 0: soort is niet aangetroffen, leeg: niet onderzocht. s6..s8: Eventuele facultatieve sublocaties. Ntotaal: Schatting van het totaal aantal waargenomen exemplaren over alle sublocaties Opmerkingen: Vermeld hier opmerkingen in het algemeen, maar zeker die met betrekking tot veranderingen in het veld die mogelijk te maken kunnen hebben met een toe- of afname. Waarnemer: Naam van de waarnemer of namen van de waarnemers. Facultatief Bijschrijfsoorten: Bijzondere andere (weekdier-) soorten kunnen hier eventueel worden vermeld, evenals bijzondere waarnemingen van andere dier- en plantengroepen.
51