Instituut voor de nationale rekeningen
ANALYSE VAN DE PRIJZEN: TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2010 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM
Voorwoord Met de publicatie in augustus van het tweede kwartaalverslag 2010 gaat het INR, zoals voorzien in het bestek dat de modaliteiten bepaalt van de wijze waarop de aan het INR geassocieerde instellingen de hun toevertrouwde taken zullen uitvoeren, nader in op de prijsontwikkelingen die de voorbije maanden werden waargenomen. Zoals voorzien in de wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994, is het de FOD Economie die de taak van prijsobservatie en –analyse voor rekening van het INR uitvoert. In het eerste deel van het verslag wordt de inflatie in België geanalyseerd, met een opsplitsing over de vijf grote productgroepen. Daarbij wordt aandacht besteed aan het prijsstijgingstempo en de bijdrage tot de inflatie van elk van deze productgroepen. In een tweede deel wordt het verloop van de consumptieprijzen in België vergeleken met dat in de buurlanden. Nadat eerder was gebleken dat de prijzen in België voor de productgroep niet-energetische industriële goederen de laatste vijf jaar sterker waren toegenomen dan in de buurlanden wordt in dit verslag een eerste onderzoek gewijd aan de mogelijke verklaringen. De Raad van Bestuur van het INR heeft dit verslag goedgekeurd op 26 juli 2010 en het Wetenschappelijk Comité voor prijsobservatie en -analyse verleende op 28 juli 2010 een gunstig advies.
2
Inhoudstafel Voorwoord......................................................................................2 Inhoudstafel....................................................................................3 Samenvatting .................................................................................4 I. Belgische inflatie tijdens het tweede kwartaal 2010 ..................6 I.1. Algemeen ........................................................................................... 6 I.2. Energie ............................................................................................. 10 I.3. Niet-bewerkte levensmiddelen......................................................... 13 I.4. Bewerkte levensmiddelen ................................................................ 14 I.5. Diensten ........................................................................................... 17 I.6. Niet-energetische industriële goederen ........................................... 19
II. Vergelijking van de inflatie in België en in de buurlanden...... 22 II.1. Inflatie tijdens het tweede kwartaal 2010........................................ 22 II.2. Eerste bevindingen van het onderzoek naar de oorzaken van de in vergelijking met de buurlanden snellere prijsstijging in België voor een aantal niet-energetische industriële goederen....................................... 25
Lijst van afkortingen .................................................................... 33 Bijlagen........................................................................................ 34 Bijlage 1A ............................................................................................... 34 Bijlage 1B ............................................................................................... 36
3
Samenvatting 1. In het tweede kwartaal van 2010 kwam de inflatie (gemeten aan de hand van de HICP), na een periode van matige en zelfs negatieve cijfers, uit op gemiddeld 2,4%. In de loop van de beschouwde periode is het prijsstijgingstempo versneld van 2,0% in april tot 2,7% in juni. 2. Een klein deel van de inflatieversnelling tijdens de eerste jaarhelft kan worden toegeschreven aan de aanpassing van het gewichtenschema die begin 2010 plaats vond. De gewichten van de gevolgde getuigen zijn sindsdien niet langer gebaseerd op het huishoudbudgetonderzoek maar op de nationale rekeningen. Het aandeel van een aantal getuigen wijzigde daardoor sterk: zo wonnen brandstoffen en huisbrandolie fors aan belang terwijl gas en elektriciteit aan gewicht hebben ingeboet. Gecombineerd met de hogere prijzen voor brandstoffen en huisbrandolie resulteerde het gewijzigde gewichtenschema in een opwaartse impact op de inflatie van 0,2 procentpunt in het tweede kwartaal van 2010. 3. Naast met duurdere vloeibare brandstoffen werd de consument in het tweede kwartaal van 2010 ook geconfronteerd met een hogere elektriciteitsfactuur. Enkel voor gas werd in het tweede kwartaal gemiddeld minder betaald dan in het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar (hoewel de gasprijs in juni 2010 die van juni 2009 overtrof). Daardoor kwam de prijstoename voor energiedragers uit op gemiddeld 12%, wat ruim de helft van de totale inflatie verklaart. 4. Niet-bewerkte levensmiddelen, en dan vooral groenten en fruit, werden duurder (gemiddeld + 2,8%) door de uitzonderlijke weersomstandigheden, met een zeer koude meimaand en een lange droogteperiode in juni 2010. 5. Voor bewerkte levensmiddelen en diensten bleef de inflatie stabiel (respectievelijk 0,7 en 1,3 % in het tweede kwartaal van 2010). Het prijsstijgingstempo voor niet-energetische industriële goederen vertraagde tot 0,8%, maar lag wel 0,6 procentpunt hoger dan in de buurlanden. 6. Daarmee kwam er in het tweede kwartaal van 2010 een einde aan de daling van de onderliggende inflatie. In april was die gekrompen tot 0,9%, in mei en juni klom zej opnieuw hoger dan 1%. In de buurlanden zette de vertraging van de onderliggende inflatie zich wel door. Ook wat betreft de totale inflatie werd het positieve écart opnieuw groter, wat vooral het gevolg is van het verschil in prijsstijgingstempo bij de energiedragers. Het is immers zo dat de inflatie in België traditioneel gevoeliger is voor schommelingen in de noteringen van ruwe aardolie, gezien het grotere gewicht van energiedragers in de HICP. Deze gevoeligheid wordt nog versterkt door de meer uitgesproken reactie in België, ten opzichte van de buurlanden, van de energieprijzen op een aardolieschok omwille van het relatief beperkte niveau van accijnzen en verwante belastingen in ons land. 7. In het vorige kwartaalverslag werd gewezen op de tijdens de voorbije vijf jaren snellere prijsstijgingen in België dan in de buurlanden voor de heterogene productgroep niet-energetische industriële goederen. Acht onderliggende categorieën lagen hieraan ten grondslag: niet-duurzame huishoudartikelen, kleding en schoeisel, drukwerk en schrijfwaren, speelgoed- en hobbyartikelen, boeken, juwelen, toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging en tenslotte water. Bij een meer gedetailleerde vergelijking met de buurlanden stootte het INR op een aantal moeilijkheden. In een groot aantal gevallen waren geen details beschikbaar voor de onderliggende categorieën (noch omtrent de samenstelling, het toebedeelde gewicht of het verloop van de onderliggende indexen). Toch wijzen de eerste resultaten van het onderzoek in de richting van methodologische (zoals een verschillende samenstelling) of eenmalige factoren (zoals de verpakkingsheffing bij aluminiumfolie) als verklarende elementen voor een deel van de uiteenlopende prijsevoluties. Maar die factoren volstaan niet om alle prijsverschillen te verklaren, wat er lijkt op te wijzen dat er ook meer fundamentele redenen meespelen. Maar wegens het gebrek aan meer gedetailleerde informatie kon daar niet dieper op worden ingegaan. Het in de praktijk omzetten door de nationale instituten voor de statistiek van de voorstellen van een HICP- Eurostatwerkgroep (onder meer inzake het gebruik van de nationale rekeningen voor het bepalen van de gewichten, richtlijnen om bepaalde indices te berekenen en meer gedetailleerde publicatie van de HICP) zou hieraan op termijn kunnen verhelpen.
4
Wel kon nog worden vastgesteld dat waar er bij de acht onderzochte categorieën ook diensten gevolgd worden als getuige (zoals diensten voor lichaamsverzorging of wassen en stomen van kledij) net daar de prijsverhogingen sinds 2005 het grootst zijn geweest.
5
I. Belgische inflatie tijdens het tweede kwartaal 20101
2
I.1. Algemeen Na een periode van matige (en daarvoor zelfs negatieve) inflatiecijfers is de inflatie in het tweede kwartaal 2010 vrij sterk aangetrokken. De stijging van het gemiddelde consumptieprijspeil, die zich sedert het begin van dit jaar manifesteerde, heeft zich immers doorgezet: de HICP-index (2005 = 100) liep in het tweede kwartaal 2010 op tot gemiddeld 111,8 punten, ten opzichte van 109,1 punten een jaar eerder. De opwaartse druk op de prijzen wordt vooral veroorzaakt door de prijzen van energiedragers, die in juni 2010 net geen 15 % hoger lagen dan in oktober 2009, toen ze na een periode van inkrimping aan een geleidelijke remonte begonnen. Ook niet-bewerkte levensmiddelen, vooral groenten en fruit, werden duurder. Nadat ze in de tweede helft van 2009 gemiddeld vrijwel op hetzelfde niveau waren gebleven, namen de prijzen van de goederen en diensten die de basis vormen voor de berekening van de onderliggende inflatie (dus zonder energiedragers en niet-bewerkte levensmiddelen, beide gekenmerkt door een grote prijsvolatiliteit) geleidelijk toe tijdens de eerste helft van dit jaar . Grafiek 1A: Recente evolutie van de HICP, de onderliggende inflatie en de prijzen voor energiedragers (Indexcijfers 2005 = 100) 114
150 145
112 140 110
135 130
108
125 106
120 115
104
110 102 105 100
100 2007
2008 HICP (linkerschaal)
2009
Onderliggende inflatie (linkerschaal)
2010 Energiedragers (rechterschaal)
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
1
De gemiddelde inflatie voor een kwartaal wordt berekend als de procentuele variatie van het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van het betrokken kwartaal t.o.v. het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar.
2
Omwille van de vergelijkbaarheid met de evoluties in andere Europese landen gebeurt de analyse op grond van de geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP). Waar nodig wordt voor de Belgische cijfers nog verder in detail getreden op basis van de gegevens afkomstig van de nationale consumptieprijsindex.
6
Grafiek 1B: Recente evolutie van de HICP, de onderliggende inflatie en de prijzen voor energiedragers Inflatie (in %) 7
35
6
30
5
25
4
20
3
15
2
10
1
5
0
0
-1
-5
-2
-10
-3
-15
-4
-20 -25
-5 2007 HICP (linkerschaal)
2008
2009
Onderliggende inflatie (linkerschaal)
2010 Energiedragers (rechterschaal)
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
De gemiddelde inflatie voor het tweede kwartaal 2010 kwam uit op 2,4 % en is in de loop van de beschouwde periode gaandeweg versneld. Met een inflatiecijfer van 2,7 % in juni bevond de inflatie zich op het hoogste peil sinds december 2008. Daarbij moet wel een kanttekening worden geplaatst. Zoals gesteld in het eerste kwartaalverslag 2010 werd het gewichtenschema van de voor de HICP gevolgde producten en diensten in 2010 ingrijpend gewijzigd3 . De gewichten worden niet langer bepaald door de huishoudbudgetenquête maar worden nu afgeleid uit de nationale rekeningen. Op productgroepniveau bleven de wijzigingen eerder beperkt, maar voor een aantal onderliggende producten en diensten zorgt dat soms voor een forse verschuiving van het gewicht. Zo verdubbelde het gewicht van tabak, terwijl dat van bijvoorbeeld gas en elektriciteit kromp van respectievelijk 3,0 en 3,1 procent naar 1,7 en 2,7 procent. Het gewicht van huisbrandolie en van motorbrandstoffen is dan weer toegenomen met respectievelijk 0,6 en 1,5 procentpunt. Het belang van dergelijke verschuivingen in de gewichten heeft uiteraard gevolgen voor de berekening van het indexcijfer en bijgevolg eveneens voor de inflatiecijfers. Een voorbeeld kan dat verduidelijken. Stel, een product wordt over een periode van een jaar 10 % duurder. Als dat product een gewicht heeft van 10 promille dan leidt de prijsstijging tot een bijdrage aan de inflatie van 0,1 procentpunt. Met een gehalveerd gewicht van 5 promille, en steeds met een prijsstijging van 10 %, zou ook de bijdrage aan de inflatie worden gehalveerd en nog slechts 0,05 procentpunt bedragen. Bij wijze van oefening berekende de FOD Economie het inflatiecijfer ook zonder de aanpassingen aan het gewichtenschema. Op basis van de oude gewichten zou het inflatiecijfer voor het eerste en het tweede kwartaal van 2010 1,1 en 2,2 % hebben bedragen, respectievelijk 0,1 en 0,2 procentpunt lager dan het inflatiecijfer dat berekend werd op basis van de nieuwe gewichten. Vermits er aan motorbrandstoffen en huisbrandolie een groter gewicht werd toegekend en beide producten gedurende het afgelopen jaar een sterke prijsstijging kenden, verklaren zij bijna 80% van het verschil tussen de inflatie berekend volgens het oude en het nieuwe gewichtenschema.
3
Naast de aanpassing van het globale gewichtenschema kan ook de verandering in het toewijzen van de gewichten van seizoensproducten een, weliswaar kleine, impact hebben op de inflatiecijfers.
7
Tabel 1: Impact van de voornaamste verschuivingen in de gewichtenschema’s 2009 en 2010 voor de berekening van de HICP Bijdrage tot de inflatie in het 1ste kwartaal van 2010 Met oude Met nieuwe gewichten gewichten Verschil
Bijdrage tot de inflatie in het 2de kwartaal van 2010 Met oude Met nieuwe gewichten gewichten Verschil
HICP
1,1
1,2
0,1
2,2
2,4
0,2
Bewerkte levensmiddelen
0,1
0,1
0,0
0,1
0,1
0,0
Tabak
0,1
0,1
0,0
0,0
0,1
0,0
Niet-bewerkte levensmiddelen
0,0
0,1
0,1
0,2
0,2
0,0
Energie
0,0
0,1
0,1
1,1
1,3
0,2
Gas
-0,7
-0,7
0,0
-0,2
-0,2
0,0
Elektriciteit
-0,1
-0,1
0,0
0,2
0,2
0,0
Motorbrandstoffen
0,6
0,6
0,0
0,7
0,8
0,1
Huisbrandolie
0,3
0,3
0,1
0,4
0,5
0,1 0,0
Diensten
0,5
0,5
0,0
0,5
0,5
Werkelijke woninghuur
0,1
0,1
0,0
0,1
0,1
0,0
Niet-energetische industriële goederen
0,5
0,4
-0,1
0,3
0,3
0,0
Gegevensverwerkende apparatuur
0,0
-0,1
0,0
0,0
-0,1
0,0
Aankoop nieuwe auto's
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Bron: FOD Economie
Het verloop van de prijzen tussen het tweede kwartaal van 2009 en dat van 2010 voor de vijf grote productgroepen die samen de HICP vormen wordt hieronder kort toegelicht: •
De prijzen van bewerkte levensmiddelen stegen met 0,7 % ten opzichte van het tweede kwartaal van vorig jaar en er deed zich een lichte versnelling voor gedurende mei en juni. Hun bijdrage tot de inflatie bleef wel beperkt tot 0,1 procentpunt.
•
Voor niet-bewerkte levensmiddelen betaalde de consument bijna 3 % meer; in juni kostten groenten en fruit bijna 4 % meer dan een jaar voordien. Ondanks hun relatief beperkt gewicht (nog geen tiende van het totale gewicht) leverden ze een bijdrage van 0,2 procentpunt tot de globale inflatie.
•
Energiedragers werden fors duurder. De prijzen lagen in juni zelfs bijna 14% hoger dan een jaar eerder. Met een gemiddelde prijsstijging van 12,0 % in het tweede kwartaal had deze productgroep een impact op de inflatie van 1,3 procentpunt, hetzij ruim de helft van het totaal.
•
Hoewel de diensteninflatie in het tweede kwartaal van 2010 gematigd bleef, leverde deze groep, door zijn grote gewicht (diensten maken 38 % uit van de globale korf van gevolgde producten), toch de tweede grootste bijdrage tot de inflatie (0,5 procentpunt).
•
Bij de heterogene groep niet-energetische industriële goederen zakte de inflatie tot gemiddeld 0,8 % in het tweede kwartaal van 2010, het laagste peil sinds het derde kwartaal van 2007.
8
Tabel 2: Geharmoniseerde consumptieprijsindex voor België (Veranderingspercentages t.o.v. de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) Totaal 2007 2008 2009
Energiedragers
Diensten
Bewerkte levensmiddelen
1,8 4,5 0,0
0,2 19,8 -14,0
1,9 2,3 2,6
4,7 7,8 1,7
Nietbewerkte levensa middelen 3,0 2,8 0,4
Nietenergetische industriële goederen 0,9 1,3 1,4
p.m. Onderliggende b inflatie
p.m. Gezondsc heidsindex
1,9 2,7 2,0
1,8 4,2 0,6
2009
I II III IV
1,6 -0,2 -1,2 -0,2
-5,8 -17,5 -20,0 -11,6
3,0 3,1 2,5 1,9
3,2 1,9 1,0 0,6
4,0 0,7 -2,0 -1,1
1,2 1,7 1,5 1,4
2,3 2,4 1,9 1,5
2,6 0,7 -0,5 -0,4
2010
I II
1,2 2,4
0,6 12,0
1,4 1,3
0,5 0,7
1,6 2,8
1,1 0,8
1,1 1,1
0,3 1,6
2010
Apr Mei Jun
2,0 2,5 2,7
9,8 12,5 13,7
1,2 1,5 1,3
0,5 0,8 0,8
2,4 2,0 3,9
0,8 1,0 0,8
0,9 1,2 1,0
1,1 1,6 2,0
100,0
11,2
37,9
13,1
7,8
30,0
81,0
92,5
Gewichten 2010 (in %)
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI a Fruit, groenten, vlees en vis. b Gemeten aan de hand van de HICP, ongerekend de niet-bewerkte levensmiddelen en energiedragers. c Nationale consumptieprijsindex, ongerekend tabak, alcoholhoudende dranken, benzine en diesel.
De inflatieversnelling is dus vooral op rekening te schrijven van de energiedragers, maar alle productgroepen leverden het voorbije kwartaal een positieve bijdrage tot de inflatie. Terwijl de prijsstijgingen op het niveau van de productgroepen andere dan energie en niet-bewerkte levensmiddelen in het eerste kwartaal 2010 nog vertraagden, was dat niet langer het geval in het tweede kwartaal. Nadat ze in april 2010 voor het eerst in tien jaar onder 1 procent was gedoken, veerde de onderliggende inflatie in mei enigszins op. In het tweede kwartaal kwam de onderliggende inflatie, net als in het voorgaande trimester, uit op gemiddeld 1,1 %, In juni 2010 bedroeg de gezondheidsindex (die geen rekening houdt met het prijsverloop van alcoholische dranken, brandstoffen en tabak) 112,74 punten (index 2004=100). Het viermaandelijks voortschrijdend gemiddelde kwam daarmee uit op 112,48 punten. De spilindex (de drempelwaarde waaraan de aanpassingen van de sociale uitkeringen en de ambtenarenwedden zijn gekoppeld) ligt op 112,72 punten en werd derhalve niet overschreden. Mocht de huidige stijgende tendens van de gezondheidsindex zich doorzetten, dan zou de spilindex vermoedelijk in augustus of september worden overschreden.
9
Grafiek 2: Bijdrage tot de inflatie (In procentpunten, kwartaalgemiddelden) 7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
-2
-2 -3
-3 K1 2007
K2 2007
K3 2007
K4 2007
K1 2008
K2 2008
K3 2008
K4 2008
Bewerkte levensmiddelen Energie Niet-energetische industriële goederen
K1 2009
K2 2009
K3 2009
K4 2009
K1 2010
K2 2010
Niet-bewerkte levensmiddelen Diensten HICP
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
I.2. Energie Terwijl de gemiddelde jaar-op-jaar prijsstijging van energiedragers in het eerste kwartaal 2010 nog beperkt was gebleven tot 0,6 %, namen de prijzen in het tweede kwartaal fors toe ten opzichte van het overeenstemmende kwartaal in 2009: de gemiddelde prijsverhoging kwam uit op 12,0 %. In juni lagen de prijzen zelfs 13,7 % hoger dan een jaar ervoor. Tabel 3: Recente evolutie van de prijzen voor energiedragers (Veranderingspercentages t.o.v. de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) 2009 2007 Brandstoffen voor wegvervoer Huisbrandolie Vaste brandstoffen Elektriciteit Gas Geheel van de energiedragers
2008
2009
II
III
2010 IV
I
2010 II
Apr
Mei
Jun
p.m. Gewicht in 2010
1,1
10,8
-15,7
-21,8
-18,4
-0,9
16,4
17,7
20,4
19,7
13,1
44,9
0,3 1,8 4,4 -6,8
32,0 3,9 16,5 36,5
-34,9 4,7 -3,8 -9,5
-43,9 5,8 -5,9 -3,5
-39,8 4,9 -8,8 -22,3
-14,6 1,6 -9,2 -28,4
26,6 1,0 -4,6 -24,3
36,0 0,4 7,4 -6,6
40,6 0,5 4,3 -15,2
41,2 0,2 8,2 -10,6
27,1 0,5 9,7 9,1
15,5 0,6 23,9 15,1
0,2
19,8
-14,0
-17,5
-20,0
-11,6
0,6
12,0
9,8
12,5
13,7
100,0
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
Veranderingen in de internationale olieprijzen bepalen, zoals geweten, voor een groot deel de variaties in de consumptieprijzen van energie. In het geval van de gas –en elektriciteitsprijzen gebeurt deze transmissie met vertraging, terwijl ze vrijwel onmiddellijk plaatsvindt voor de prijzen van huisbrandolie en brandstoffen. In het tweede kwartaal 2010 werd gemiddeld 78,8 dollar per vat ruwe Brent-olie betaald, een stijging met 34 % ten opzichte van het tweede kwartaal 2009. Omwille van de recente depreciatie van de euro ten opzichte van de dollar is de prijsstijging in euro nog meer uitgesproken: omgerekend naar euro is de prijs van Brent-olie in het tweede kwartaal met maar liefst 44 % gestegen.
10
Voornamelijk de prijzen van huisbrandolie en motorbrandstoffen namen in het tweede kwartaal sterk toe, met respectievelijk 36,0 % en 17,7 %. Naar het einde van de beschouwde periode is het prijsstijgingstempo wel enigszins vertraagd. Grafiek 3: Belgische consumptieprijzen voor energiedragers (Indexcijfers 2005 = 100)
200 180 160 140 120 100 80
Elektriciteit
Aardgas
Huisbrandolie
Motorbrandstoffen
apr/10
jan/10
okt/09
jul/09
apr/09
jan/09
okt/08
jul/08
apr/08
jan/08
okt/07
jul/07
apr/07
jan/07
okt/06
jul/06
apr/06
jan/06
okt/05
jul/05
apr/05
jan/05
60
Brent-olie (Euro)
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
In het tweede kwartaal betaalde de consument 7,4 % meer voor elektriciteit (tegen nog een daling met 4,6 % in het eerste kwartaal). Zoals in voorgaande rapporten gesteld, is de Nc parameter een goede vooruitlopende indicator voor de evolutie van de consumptieprijzen van elektriciteit. Verschillende energieleveranciers maken immers gebruik van deze parameter voor de berekening van hun tarieven. De parameter houdt rekening met de prijsevolutie van aardolie, aardgas en steenkool op de wereldmarkt en met de capaciteitsbezettingsgraad van de Belgische kerncentrales Ondanks de recente stijging van de prijs voor Brentolie, is de waarde van de Nc 4 parameter die gebruikt wordt voor de berekening van de consumptieprijzen in de maanden juli en augustus gedaald. Het lijkt er dus op dat ook de elektriciteitsprijzen de komende twee maanden licht zullen afnemen, maar toch 5 à 10% hoger zullen blijven dan in de overeenstemmende periode van 2009.
4
De Nc parameter wordt berekend door de CREG en wordt gebruikt door de energieleveranciers om hun tarieven aan te passen. Deze grootheid houdt rekening met de prijsevolutie van steenkool, aardolie en aardgas op de wereldmarkt en met de capaciteitsbezettingsgraadvan de Belgische kerncentrales (ten opzichte van de gemiddelde benutting in de periode 1997-2002).
11
Grafiek 4A: Elektriciteitsprijzen en determinanten van de energiecomponent (Indexcijfers januari 2008 = 100) 130 170 125 120
150
115
130
110
110
105 90 100 70
95
jul/10
apr/10
jan/10
okt/09
jul/09
apr/09
jan/09
okt/08
jul/08
apr/08
50 jan/08
90
Consumptieprijzen elektriciteit (linkerschaal) Parameter Nc (a) (rechterschaal) Brent olieprijs (Euro) (a) (rechterschaal)
Bron: FOD Economie, ADSEI (a) De parameter Nc werd met twee maanden vertraagd, de Brent olieprijs met vier maanden, zodat de waarden overeenstemmen met het ogenblik van de verrekening in de consumptieprijsindex voor elektriciteit.
In het tweede kwartaal 2010 bevonden de prijzen voor aardgas zich (als enige onder de energiedragers) nog onder het niveau van een jaar ervoor: de consument betaalde gemiddeld 6,6 % minder. Als gevolg van de scherpe daling van de aardgasprijs in juni 2009 was de inflatie in juni 2010 opnieuw positief. Deze tendens lijkt zich de volgende maanden te zullen voortzetten. Het gewogen gemiddelde van de parameters HUB en GOL 5 , een goede indicator voor het verloop van de consumentenprijs voor aardgas, is in de maanden mei en juni met respectievelijk 14 % en 18 % toegenomen ten opzichte van het voorgaande jaar. Aangezien het verloop van deze indicator met twee maanden vertraging tot uiting komt in de consumentenprijs voor aardgas, zal deze laatste in juli en augustus naar alle waarschijnlijkheid verder stijgen.
5
Voor de aardgasprijzen gebeurt de berekening van de energiecomponent sinds begin 2007 meestal op basis van twee parameters: de HUB index, die het prijsverloop van de forward aardgascontracten te Zeebrugge weerspiegelt, en de GOL-603 index, die voor ieder trimester overeenstemt met het gemiddelde van de stookolieprijs tijdens de daaraan voorafgaande zes maanden en een belangrijke indexeringsparameter is voor de bevoorradingscontracten op lange termijn voor gas
12
Grafiek 4B: Aardgasprijzen en determinanten van de energiecomponent (Indexcijfers januari 2008 = 100) 160
150
150
140 130
140
120 130
110
120
100
110
90
100
80 70
90
60 80
50
jul/10
apr/10
jan/10
okt/09
jul/09
apr/09
jan/09
apr/08
okt/08
30 jul/08
40
60 jan/08
70
Consumptieprijzen gas (linkerschaal) gewogen HUB-GOL (0,25HUB+0,0468GOL) (linkerschaal) GOL603 (b) (linkerschaal) HUB (b) (rechterschaal)
Bron: FOD Economie, ADSEI (b) De HUB, GOL en gewogen HUB-GOL werden met twee maanden vertraagd, zodat de waarden overeenstemmen met het ogenblik van de verrekening in de consumptieprijsindex voor aardgas.
I.3. Niet-bewerkte levensmiddelen De prijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen zijn tussen het tweede kwartaal 2009 en 2010 met gemiddeld 2,8 % toegenomen Terwijl de prijsstijging voor vlees veeleer beperkt bleef (+0,8 %), namen de prijzen voor vis, fruit en vooral groenten veel sterker toe. De consument betaalde voor deze producten respectievelijk 3,0 %, 2,6 % en 7,7 % meer dan tijdens de overeenstemmende periode in het voorgaande jaar. Tabel 4: Recente evolutie van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen (Veranderingspercentages t.o.v. het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) II
Apr
Mei
Jun
0,7 1,1 -0,1 -1,0 1,0 0,1 -4,0 8,3
0,8 0,9 0,0 -0,9 1,1 3,0 2,6 7,7
0,7 1,0 0,2 -1,1 1,1 3,5 -4,2 10,3
0,7 1,0 -0,8 -1,4 1,3 2,5 3,1 4,0
1,0 1,1 0,4 0,9 1,3 3,2 8,9 8,7
p.m. Gewicht in 2010 55,5 5,5 2,7 4,6 30,6 12,3 14,1 18,1
1,6
2,8
2,4
2,0
3,9
100,0
2009
Vlees Waarvan Rundsvlees Varkensvlees Gevogelte Vleeswaren Vis Fruit Groenten Geheel van nietbewerkte levensmiddelen
2007
2008
2009
2,7 4,0 2,4 3,2 2,5 8,0 2,4 1,4
3,3 2,0 1,0 6,3 3,3 4,6 6,8 -2,7
2,5 2,2 0,9 1,9 2,9 -3,2 -4,1 -0,2
3,0
2,8
0,4
II
2010
III
IV
I
2,9 2,7 1,6 1,0 3,5 -5,1 -2,9 0,9
2,1 1,6 1,0 1,5 2,6 -4,4 -10,5 -6,0
1,3 1,5 -1,1 1,6 1,6 -1,2 -4,7 -5,9
0,7
-2,0
-1,1
2010
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
Zowel rundvlees (+0,9 %) als vleeswaren (+1,1 %) werden in het tweede kwartaal iets duurder. De prijs voor varkensvlees daarentegen bleef stabiel, terwijl gevogelte goedkoper werd (-0,9 %). Voornamelijk verse vis werd in het tweede kwartaal 2010 duurder (+5,2 %). Zo nam de prijs voor tong met 15,4 % toe ten opzichte van het overeenstemmende kwartaal 2009, toen de prijzen wel uitzonderlijk laag waren. Ook voor zalm diende meer te worden betaald, namelijk 8,5 %.
13
Het koude weer in mei en de droogteperiode in juni verklaren uiteraard een groot deel van de prijsbewegingen voor verse groenten en fruit. Zo lagen de gemiddelde prijzen voor fruit in juni zelfs 8,9 % hoger dan een jaar ervoor. De prijsstijging voor fruit tussen het tweede kwartaal 2009 en 2010 is voornamelijk te wijten aan enkele typische seizoensproducten. Zo namen de prijzen van perziken (+37,3 %), kersen (+26,3 %), aardbeien (+26,2 %), meloenen (+24,8 %) en abrikozen (+23,8 %) fors toe. Net als in het eerste kwartaal van 2010, lagen de prijzen voor groenten in het tweede kwartaal opnieuw een flink stuk hoger dan tijdens de overeenstemmende periode in 2009. Voor kropsla (+56,6 %), ui (+25,7 %), asperges (+19,0 %), paprika’s (+18,4 %), witloof (+17,6 %), broccoli (+13,4 %) en aardappelen (12,3 %) betaalde de consument veel meer dan vorig jaar.
I.4. Bewerkte levensmiddelen Theoretisch gezien zou een zekere positieve correlatie kunnen verwacht worden tussen de bewegingen van de internationale noteringen voor voedingsgrondstoffen (uitgedrukt in euro) en de evolutie in de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen. In het eerste jaarverslag van het INR over de analyse van de prijzen werd echter vastgesteld dat er sprake is van asymmetrisch gedrag tussen beide prijsevoluties. De consumentenprijs past zich namelijk sneller en sterker aan in een periode van prijshausse dan in een periode van prijsbaisse van de grondstoffen. In het afgelopen kwartaal zijn de internationale prijzen voor voedingsgrondstoffen, uitgedrukt in euro, fors de hoogte ingegaan. In juni lagen ze 6,9 % hoger dan een jaar ervoor en nog maar 4,5 % onder hun piek- van juni 2008. De prijsstijging van de afgelopen maanden is bijna volledig toe te schrijven aan de verzwakking van de euro ten opzichte van de dollar. Een verdere depreciatie van de Europese eenheidsmunt had zich, op termijn en via duurdere prijzen voor in euro uitgedrukte voedingsgrondstoffen, kunnen vertalen in hogere consumentenprijzen voor bewerkte levensmiddelen. In dat opzicht is het in de maand juli opgetreden herstel van de euro goed nieuws. Er zij aangestipt dat voor een aantal grondstoffen zoals cacao, koffie en suiker ook de noteringen in dollar de hoogte ingingen. Eind 2007, begin 2008 hadden de prijsstijgingen van andere grondstoffen (zoals granen, rijst,…) voor bewerkte levensmiddelen aanleiding gegeven tot forse verhogingen van de consumptieprijzen voor die voedingsproducten.
14
Grafiek 5: Prijzen in de voedingskolom (indexcijfers 2005=100) 180 170 160 150 140 130 120 110 100 90
Internationale noteringen voedingsgrondstoffen in euro
apr/10
jan/10
okt/09
jul/09
apr/09
jan/09
okt/08
jul/08
apr/08
jan/08
okt/07
jul/07
apr/07
jan/07
okt/06
jul/06
apr/06
jan/06
okt/05
jul/05
apr/05
jan/05
80
Consumptieprijs bewerkte levensmiddelen
Bron: IWH, FOD Economie, ADSEI
De consumentenprijzen voor bewerkte levensmiddelen lagen in het tweede kwartaal 2010 0,7 % hoger dan in de overeenstemmende periode van 2009. Net als in het eerste kwartaal 2010 werden de subcategorieën brood en granen (-0,6 %) en andere voedingsmiddelen (-2,1 %) goedkoper. Bij deze laatste categorie daalde vooral de prijs voor mayonaise (-6,2 %). Naast de prijsstijging voor tabakswaren (+3,5 %) valt voornamelijk de scherpe prijsverhoging voor suiker, jam, honing en chocolade op (+3,8 %). Binnen deze subcategorie namen de prijzen voor melkchocolade, pure chocolade, roomijs en toffees toe met respectievelijk 12,4 %, 8,9 %, 4,1 % en 4,0 %. De prijsstijging bij de belangrijkste chocoladeproducenten is mogelijk een gevolg van de sterk gestegen cacaoprijzen op de internationale markt, die tussen januari 2009 en juni 2010, uitgedrukt in euro, met meer dan 30 % toenamen. Tabel 5: Evolutie van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen (Veranderingspercentages ten opzichte van het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) II
III
IV
I
II
Apr
Mei
Jun
1,6 0,1 -0,8 -0,6 1,0 1,1 -3,8
2,3 -0,7 -8,3 -6,5 -1,0 1,9 -5,0
0,9 0,0 3,8 4,2 -0,3 -1,4 -2,8
-0,3 0,7 9,8 8,0 8,1 -2,3 0,3
-0,7 1,2 1,7 0,4 22,4 0,1 7,2
-0,6 0,6 -1,5 -2,5 17,8 -0,3 11,0
-0,7 0,7 -2,1 -2,9 22,0 -0,4 9,6
-0,4 0,8 -1,7 -2,8 19,9 -0,8 9,5
-0,7 0,4 -0,7 -1,9 11,4 0,3 13,8
p.m. Gewicht in 2010 24,2 15,1 1,3 0,6 0,7 2,7 0,7
4,6
3,1
4,5
2,1
1,1
0,0
3,8
2,8
4,0
4,4
8,9
5,8
8,3
1,6
2,4
-0,3
-1,4
-2,2
-2,1
-2,4
-2,1
-1,9
4,9
3,8
3,7
0,8
0,7
0,0
-0,2
-0,3
0,3
0,1
0,0
0,7
11,0
1,0
3,5
3,2
3,3
3,1
2,8
1,8
0,2
0,7
0,0
0,0
15,3
10,3
3,7
2,5
2,4
2,2
2,8
3,8
3,5
2,8
3,9
3,8
17,9
4,7
7,7
1,7
1,9
1,0
0,6
0,5
0,7
0,5
0,8
0,8
100,0
2009
Brood en granen Zuivelproducten Halfvolle melk Volle melk Eieren Oliën en vetten Boter Suiker, jam, honing, chocolade Andere voedingsmiddelen Alcoholvrije dranken Alcoholhoudende dranken Tabak Totaal van de bewerkte levensmiddelen
2007
2008
2009
5,8 5,0 12,4 9,9 12,5 3,3 6,4
10,3 13,3 17,5 14,9 17,6 13,8 9,6
2,8
2010
2010
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
De prijzen voor oliën en vetten kwamen gemiddeld iets lager uit dan in het tweede kwartaal 2009. Binnen deze categorie is de consumentenprijs voor boter nochtans met 11,0% gestegen. In juni werd zelfs 14,0 %
15
meer betaald dan een jaar ervoor. Deze prijsverhoging is meer dan waarschijnlijk het gevolg van de sterk gestegen groothandelsprijzen voor boter op de wereldmarkt. In minder dan een jaar tijd zijn de noteringen verdubbeld. De prijzen voor zuivelproducten zijn in het tweede kwartaal met 0,6 % gestegen ten opzichte van de overeenstemmende periode in 2009. Binnen deze categorie lagen de consumentenprijzen voor scharreleieren in juni 11 % hoger dan een jaar geleden, maar de afgelopen maanden gingen de prijzen wel opnieuw naar beneden (in maart 2010 lagen de prijzen nog 23 % hoger dan een jaar ervoor). De tijdelijk grote vraag vanuit Duitsland naar Belgische scharreleieren, waarover in het eerste kwartaalverslag 2010 sprake, lijkt over haar hoogtepunt heen. Voor halfvolle melk en volle melk daarentegen werd in het tweede kwartaal 2010 een prijsdaling opgetekend van respectievelijk 1,5 % en 2,5 %. Voor halfvolle melk bleven de prijzen van de “premiers prix”, vergeleken met een jaar voordien, nochtans relatief stabiel. Ze bevonden zich, net als de afzetprijzen van de melkindustrie, zelfs iets onder het niveau van de zomer van 2008, terwijl de melkprijs voor de melkveehouder wel even hoog lag. De prijs aan de melkveehouder heeft zich de afgelopen maanden trouwens hersteld: in mei 2010 werd gemiddeld 0,30 euro per liter uitbetaald, wat in lijn ligt met de gemiddelde prijs van de afgelopen vijf jaar. Grafiek 6: Consumptieprijs voor halfvolle melk, afzetprijzen van de melkindustrie en melkprijs voor de melkveehouder (per liter, in eurocent ) 70
60
50
40
30
20
10
0 dec/06 mrt/07 jun/07 sep/07 dec/07 mrt/08 jun/08 sep/08 dec/08 Mar/0 jun/09 sep/09 dec/09 mrt/10 jun/10 Producentenprijs
Afzetprijs melkindustrie*
Premier prix
Bron: FOD Economie, ADSEI * Tot en met oktober 2008 zijn de cijfers m.b.t. de afzetprijzen van de melkindustrie afkomstig van een eenmalige enquête die de FOD Economie toen hield bij de zuivelindustrie; de geraamde waarden voor de daaropvolgende periode (in stippellijn) zijn gebaseerd op de resultaten van de maandelijkse enquête van de ADSEI over de afzetprijzen bij de ondernemingen uit de verwerkende nijverheid.
16
I.5. Diensten Het prijsstijgingstempo voor diensten bedroeg in het tweede kwartaal 2010 gemiddeld 1,3 %, ongeveer evenveel als in het voorgaande kwartaal (1,4 %). Aan de daling van de diensteninflatie, die sinds begin 2009 aan de gang was, kwam daarmee een eind. Met uitzondering van de prijzen voor vervoerdiensten bleef de inflatie voor alle grote categorieën van diensten in het tweede kwartaal 2010 nagenoeg stabiel. De inflatie voor vervoerdiensten kwam in het tweede kwartaal 2010 uit op gemiddeld 2,8 %, een lichte toename dus ten opzichte van het voorgaande kwartaal (+2,5 %). De sterke prijsstijgingen van het vervoer per vliegtuig (+7,2 % tegenover +5,2 % in het vorige kwartaal) en over de weg (+3,4 % tegenover +2,4 % in het eerste kwartaal) en de prijsverhogingen bij andere diensten voor privévoertuigen (+2,9 % tegenover +2 % in het eerste kwartaal) liggen aan de basis van die versnelling. Bij die laatste categorie van diensten zijn de tarieven voor de technische controle begin mei met 13,5 % gestegen, de eerste aanpassing sinds 2002. De prijzen van autoverzekeringen zijn bijna niet veranderd tussen het tweede kwartaal van 2009 en 2010 (-0,3 %), terwijl ze in het begin van het jaar nog met 1,5 % waren gedaald. Verschillende verzekeringsmaatschappijen hebben in juni immers hun premies voor de autoverzekering "burgerlijke aansprakelijkheid" opgetrokken. De beroepsvereniging van verzekeringsondernemingen, Assuralia, rechtvaardigt die beslissing door te wijzen op de toename van het aantal ongevallen, de steeds duurdere reparaties en een vermindering van hun financiële reserves, die zwaar te lijden hadden onder de financiële crisis. Zo zijn de premies tussen mei en juni 2010 toegenomen met 2,1 %. Grafiek 7: Recente evolutie van de consumptieprijzen voor diensten 112
4 3,5
110 3 108 2,5 106
2 1,5
104 1 102 0,5 0
100 2007
2008
2009
Index 2005 = 100 (linkerschaal)
2010 Inflatie (in %) (rechterschaal)
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
Net zoals in het vorige kwartaal stegen de prijzen van reizen met 1,7% tussen het tweede kwartaal 2009 en 2010. De prijsstijging voor huisvestingsdiensten bedroeg gemiddeld 1,1%, eveneens een stabilisering ten opzichte van het voorgaande kwartaal. Dat is de resultante van een vertraging van de stijging van de woninghuur (+1,1% tegenover +1,4% in het eerste kwartaal), veruit de belangrijkste categorie binnen deze categorie van diensten, enerzijds, en een ietwat minder gunstige prijsevolutie van de andere diensten voor woningen, anderzijds. Hoewel de consument in het tweede kwartaal 2010 minder betaalde voor verzekeringspremies voor
17
woningen dan een jaar voordien (de premies lagen gemiddeld 2,6 % lager), was die daling beperkter dan die van het vorige kwartaal (-3,2 %), omdat sommige verzekeringsmaatschappijen de prijzen van hun brandverzekeringspremies hebben herbekeken. Het aandeel van de premie dat het risico “natuurrampen” dekt, bleek volgens Assuralia onvoldoende te zijn om het hoofd te bieden aan de schadegevallen als gevolg van de herhaaldelijke overstromingen en andere uitzonderlijke klimatologische omstandigheden die België onlangs getroffen hebben . De prijsstijgingen voor diensten van onderhoud en herstellingen van de woning en voor huisvuilophaling zijn versneld: de consument betaalde gemiddeld respectievelijk 1,7 % en 3,4 % meer dan in de overeenstemmende periode in 2009. Wat vrije tijd en lichaamsverzorging betreft, zijn de prijzen ook gemiddeld in dezelfde verhoudingen gestegen als in het begin van het jaar. Alleen de prijzen voor culturele diensten stegen gevoelig sneller, namelijk +3,7 % tegenover +2,8 % in het eerste kwartaal van 2010. De prijzen van festivals stegen in juni, de traditionele openingsmaand voor dit soort evenementen, immers met 2,3 %..Ook de toegangsprijzen voor pretparken zijn sinds april de hoogte ingegaan (+2,2 % ten opzichte van het begin van het jaar). Wat de prijzen in restaurants en cafés betreft, heeft de BTW-verlaging van 21 % naar 12 %, die sinds 1 januari 2010 van kracht is, slechts een beperkte impact gehad op de rekening van verbruikte maaltijden. Zo toont de analyse van de individuele prijsopnames dat het aantal prijswijzigingen tussen december 2009 en juni 2010 in het merendeel van de restaurants relatief beperkt bleef: 78,6 % van de opgenomen prijzen onderging geen enkele wijziging. In 16 % van de gevallen was er een prijsstijging (tegenover 18,2 % tijdens dezelfde periode een jaar eerder). Daarnaast lag het aantal prijsdalingen iets hoger dan dat in overeenstemmende periode een jaar eerder (5,3 % tegenover 2,4 %). Gemiddeld betaalde de consument 2,2 % meer voor zijn restaurantrekening dan in het tweede kwartaal 2009. Tabel 6: Prijswijzigingen in restaurants tussen december 2009 en juni 2010 Prijsdalingen Aantal Daglunch Pepersteak Salade Niçoise Gebakken tong of forel Chinese dagschotel Pizza % prijswijziging tussen december 2009 en juni 2010 % prijswijziging tussen december 2008 en juni 2009
5 15 5 17 6 6
Gemiddelde omvang (in euro) -1,9 -1,9 --1,0 -1,0 -3,2 -0,6
Prijsstijgingen Aantal 23 36 36 30 15 23
Gemiddelde omvang (in euro) 0,8 1,2 1,1 2,9 1,0 0,7
Geen prijswijziging Aantal 136 149 148 121 112 133
Gemiddelde prijswijziging Aantal 164 200 189 168 133 162
5,3
16
78,6
100
2,4
18,2
79,4
100
Gemiddelde omvang (in euro) 0,1 0,1 0,2 0,2 0,1 0
Bron: FOD Economie, ADSEI
De prijzen van communicatiediensten zijn op jaarbasis sterk gedaald, namelijk met 3,4 %. Dat inflatiecijfer is relatief stabiel ten opzichte van het eerste kwartaal van 2010 (-3,3 %). Niettemin zijn de gemiddelde tarieven voor mobiele telefoongesprekken in juni licht gestegen ten opzichte van de vorige maand, omwille van nieuwe tariefstructuren bij twee van de drie grootste operatoren in België. De prijzen van de overige diensten zijn gemiddeld met 1 % gestegen in het tweede kwartaal. Dat inflatiecijfer is stabiel ten opzichte van het eerste kwartaal (1,1 %). Medische en paramedische diensten tekenden sinds het begin van het jaar een negatieve kwartaalinflatie van -1,4 % op. De prijzen van ziekenhuisdiensten bleven dalen, met 3,2% ten opzichte van het tweede kwartaal van 2009. Dat is te verklaren door het afschaffen van de kamersupplementen voor tweepersoonskamers sinds 1 januari 2010, waardoor een ziekenhuisopname in dat soort kamer een kwart goedkoper geworden is.
18
Tabel 7: Recente evolutie van de consumptieprijzen voor diensten (Veranderingspercentages ten opzichte van het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) 2009
Reizen Huisvestingsdiensten Huur Huisvuilophaling Onderhoud en herstellingen Verzekeringen Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging Droogkuis, herstelling en verhuur van kleding Sport Cultuur Restaurants en cafés Kapsalons en schoonheidsinstituten Vervoer Onderhoud en herstellingen Overige vervoersdiensten Treinvervoer Wegvervoer Luchtvervoer Verzekeringen i.v.m. vervoer Communicatie Postdiensten Telefoon en telefaxdiensten en - uitrusting Overige Medische en paramedische diensten Sociale bescherming Ziekenhuisdiensten Zorgverzekeringen Andere diensten niet anders vermeld Geheel van de diensten
2010
II
III
IV
I
II
4,4 2,5 2,1 2,4 2,8 5,7 3,7 4,5 2,4 4,0 3,8 2,7 3,5 5,6 1,3 5,6 0,8 16,0 -1,3 0,3 9,3 -0,1 3,0 3,6 2,9 2,8 6,4 2,3 3,1
2,1 2,1 2,1 3,1 2,5 -0,1 3,5 4,3 1,8 4,2 3,4 2,7 3,2 5,5 1,9 5,6 0,7 5,1 -1,1 0,5 9,3 0,1 2,1 1,4 3,0 2,7 6,3 0,2 2,5
1,4 1,8 1,7 3,1 1,4 -0,1 2,8 3,5 1,6 4,1 2,7 2,1 2,6 4,9 2,4 5,6 0,7 -0,2 -2,1 -2,1 9,3 -2,6 1,8 1,4 3,0 2,7 6,3 0,0 1,9
1,7 1,1 1,4 3,1 1,2 -3,2 2,4 2,9 1,7 2,8 2,4 2,5 2,5 4,4 2,0 1,9 2,4 5,2 -1,5 -3,3 0,0 -3,4 1,1 -1,4 1,5 -2,0 3,5 -0,9 1,4
1,7 1,1 1,1 3,4 1,7 -2,6 2,5 2,4 1,5 3,7 2,2 2,7 2,8 4,0 2,9 0,2 3,4 7,2 -0,3 -3,4 0,0 -3,6 1,0 -1,4 1,9 -3,2 3,6 -0,8 1,3
p.m. Gewichten in 2010 11,7 20,0 13,1 0,9 0,9 1,8 30,1 0,2 2,6 5,1 17,6 3,3 15,2 7,3 1,7 1,3 1,1 0,9 2,4 8,7 0,3 8,4 15,8 2,6 4,8 1,8 1,0 2,4 100,0
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
I.6. Niet-energetische industriële goederen In het tweede kwartaal 2010 bleef de inflatie van niet-energetische industriële goederen vertragen en kwam ze uit op 0,8 %, tegen 1,1 % in het eerste kwartaal van 2010 en 1,4 % in het laatste kwartaal van 2009. Net als in het vorige kwartaal zijn de producten waarvan de prijzen het meest zijn gedaald de dragers voor het opnemen van beeld en geluid, audio- en videoapparatuur en gegevensverwerkende apparaten. Deze nieuwe prijsdaling, die ten opzichte van het tweede kwartaal 2009 gemiddeld ongeveer 7 % bedroeg, deed zich voor ondanks de nieuwe Auvibel-vergoedingen die op 1 februari van kracht gingen voor alle opslagmedia. De vergoeding lijkt op dit moment geen significant effect te hebben op de consumptieprijzen en alles wijst erop dat ze geen trendbreuk zal veroorzaken in de dalende prijzen van de producten in kwestie. Zoals werd uitgelegd in het vorige verslag over het eerste kwartaal 2010, is het aandeel van de Auvibel-bijdrage in de uiteindelijke prijs voor het gros van de producten, die overigens voortdurend onderworpen zijn aan belangrijke prijsdalingen, beperkt. Daarnaast werden er op jaarbasis ook prijsdalingen genoteerd voor foto- en filmapparatuur en optische instrumenten (-6,7 %) en voor geneesmiddelen (-1,5 %). Voor die laatste deden er zich sinds 1 mei 2009 drie soorten prijsdalingen voor: een eenmalige daling van gemiddeld 1,95% voor alle terugbetaalbare geneesmiddelen, een daling van 2,5 % voor geneesmiddelen die meer dan twee jaar in het referentieterugbetalingssysteem zitten en een forse prijsdaling voor geneesmiddelen waarvan het octrooi verlopen is. Voor sommige andere producten zijn de prijzen tussen het tweede kwartaal 2009 en 2010 zo goed als ongewijzigd gebleven. Het gaat om gereedschap voor huis en tuin (0,2%), andere medische producten, therapeutische producten en apparaten (-0,1 %), nieuwe wagens (0,3%), onderdelen en accessoires (0,1 %). Ook kleding kende dit kwartaal een relatieve prijsstabiliteit (+ 0,3%, tegen +2,2 % in het eerste kwartaal).
19
Daarentegen zijn er meerdere producten die tussen het tweede kwartaal van 2009 en 2010 duurder zijn geworden. Die prijsstijgingen waren in het algemeen wel minder groot dan tijdens het vorige kwartaal. De grootste prijsverhogingen hadden betrekking op sieraden, klokken en horloges (+9,1 %) omwille van de voortdurende stijging van de goudkoers. Drukwerk, schrijfwaren en tekenartikelen zagen hun prijs met bijna 9% stijgen, terwijl boeken, kranten en tijdschriften ongeveer 3 % duurder werden door de scherpe stijging van de prijzen voor papierpulp. Voor vaat- en glaswerk en huishoudartikelen, bloemen en planten, motorfietsen, fietsen en door dieren getrokken voertuigen lagen de gehanteerde prijzen in het tweede kwartaal van 2010 ongeveer 3% hoger dan een jaar eerder. De prijs voor waterverbruik bleef ook stijgen, maar iets minder dan in de vorige kwartalen Zo betaalde de consument 2,5 % meer dan een jaar voordien, ten opzichte van 3,3 % meer in het eerste kwartaal van 2010 en 5,5 % in het laatste kwartaal van 2009. Voor meubelen en stoffering, producten voor onderhoud en reparatie van de woning, huishoudtextiel en huishoudapparaten stegen de prijzen gemiddeld ongeveer 2 %. De prijs van schoeisel, tenslotte, ging met 1,4 % naar boven (ten opzichte van 2,4 % in het eerste kwartaal).
20
Tabel 8: Recente evolutie van de consumptieprijzen voor de voornaamste categorieën niet-energetische industriële goederen (Veranderingspercentages t.o.v. het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) 2009
Kleding Schoeisel Producten voor onderhoud en reparatie van de woning Meubelen en stoffering Huishoudtextiel Huishoudapparaten Vaat- en glaswerk en huishoudartikelen Gereedschap voor huis en tuin Niet-duurzame huishoudartikelen Waterverbruik Geneesmiddelen Andere medische producten, therapeutische apparaten en toestellen Nieuwe auto’s Motorfietsen, fietsen en door dieren getrokken voertuigen Delen en toebehoren Audio- en videoapparatuur Foto- en filmapparatuur Gegevensverwerking apparatuur Dragers opname beeld en geluid Speelgoed en hobbyartikelen Tuinbouw Producten en diensten voor huisdieren Boeken Kranten en tijdschriften Drukwerk, schrijfwaren en tekenartikelen Toestellen, artikelen en producten voor lichaamsverzorging Sieraden, klokken en horloges Totaal niet-energetische industriële goederen
2007
2008
2009
0,1 1,3
0,7 2,3
0,3 2,0
2010
2010
II
III
IV
I
II
1,0 2,4
0,0 2,4
0,8 1,6
2,2 2,4
0,3 1,4
Apr
Mei
Jun
0,4 1,4
0,3 1,3
0,2 1,3
p.m. Gewicht in 2010 16,8 4,1
4,1
3,8
4,3
4,5
4,5
3,7
3,3
2,1
2,7
1,9
1,8
3,6
1,2 2,1 -0,9
1,9 1,7 -0,4
2,1 2,1 0,6
2,2 2,4 0,7
2,1 2,4 0,3
2,0 2,0 1,2
2,1 3,4 0,9
2,0 1,8 1,0
2,0 1,6 1,4
2,0 1,8 1,1
2,0 1,8 0,6
7,2 2,2 3,6
2,5
3,6
3,2
3,0
3,0
3,2
3,4
3,4
3,5
3,4
3,2
2,1
0,2
2,3
1,8
1,8
1,6
1,4
1,0
0,2
0,4
0,0
0,1
2,0
5,4
5,5
4,1
4,7
4,4
3,5
2,3
1,2
0,9
1,5
1,2
3,8
5,4 -0,8
7,3 -0,4
5,1 -1,2
5,1 -0,6
5,1 -2,0
5,5 -2,1
3,3 -2,3
2,5 -1,5
2,4 -2,1
2,5 -1,1
2,5 -1,1
2,4 4,3
1,5
0,9
0,4
0,1
0,5
0,6
0,2
-0,1
-0,1
-0,2
-0,1
2,2
0,8
0,6
0,5
0,6
0,5
0,3
0,0
0,3
-0,3
0,7
0,7
13,6
0,1
-0,2
2,1
2,1
2,4
2,8
2,9
2,8
3,0
2,7
2,6
1,5
1,4 -19,5 -12,3
2,7 -13,9 -12,6
3,0 -11,4 -8,9
3,5 -11,5 -9,7
3,1 -11,9 -8,9
1,1 -8,8 -4,8
0,5 -8,2 -5,1
0,1 -8,8 -6,7
0,2 -9,4 -6,2
0,1 -8,7 -6,7
0,0 -8,3 -7,2
1,6 1,7 0,7
-13,8
-14,0
-11,6
-12,8
-11,0
-8,8
-8,6
-9,0
-9,2
-9,3
-8,5
2,1
-3,5
-4,5
-5,1
-4,8
-5,8
-2,2
-1,8
-3,2
-2,9
-3,7
-3,0
1,5
1,7
1,0
0,7
0,6
1,2
0,8
1,0
0,9
0,9
1,5
0,3
2,7
3,9
1,4
1,4
3,4
1,5
-0,1
2,5
3,3
2,2
5,7
1,8
2,6
2,3
3,8
6,3
7,6
8,3
4,8
4,3
1,4
2,1
1,1
1,0
2,8
2,0 3,3
2,1 3,5
1,7 3,3
1,4 3,5
1,6 3,6
3,1 3,1
3,9 3,7
3,2 3,1
3,1 3,1
4,5 3,1
2,1 3,0
2,3 2,6
2,7
4,1
4,8
4,3
4,6
5,6
7,2
8,8
8,7
9,0
8,8
1,4
2,2
3,3
4,5
5,1
4,8
3,7
3,0
1,2
1,7
1,1
0,6
4,6
7,9
8,5
8,4
7,5
8,6
8,2
8,4
9,1
8,9
8,9
9,5
1,0
0,9
1,3
1,4
1,7
1,5
1,4
1,1
0,8
0,8
1,0
0,8
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
21
II. Vergelijking van de inflatie in België en in de buurlanden II.1. Inflatie tijdens het tweede kwartaal 2010 Hoewel kan worden vermeld dat de inflatie in België in de eerste twee kwartalen licht opwaarts werd beïnvloed door methodologische veranderingen (met 0,2 procentpunt in het tweede kwartaal), werd de Belgische consument hoe dan ook geconfronteerd met hogere prijsstijgingen dan in elk van de drie buurlanden. Tijdens het tweede kwartaal van 2010 bedroeg de inflatie in België gemiddeld 2,4 %, tegenover gemiddeld 1,3 % in onze buurlanden. Dat is een versnelling ten opzichte van het vorige kwartaal, toen de inflatie in België 1,2 % haalde en 1,0 % bij onze buren. Tussen de drie buurlanden bestaan er vrij grote verschillen. Zo is het prijsstijgingstempo ten opzichte van het vorige kwartaal versneld in Frankrijk (1,8 % tegenover 1,5 % in het vorige kwartaal) en in Duitsland (1,0 % tegenover 0,8 % in het vorige kwartaal), maar minder snel dan in België. In Nederland daarentegen vertraagde de inflatie tot 0,4 %, tegenover 0,5 % in het vorige kwartaal. Grafiek 8A: Driemaandelijkse evolutie van de inflatie sinds 2007 (veranderingspercentages t.o.v. het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar) 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 K1-07 K2-07 K3-07 K4-07 K1-08 K2-08 K3-08 K4-08 K1-09 K2-09 K3-09 K4-09 K1-10 K2-10 België
Frankrijk
Duitsland
Nederland
Gemiddelde drie buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie
De onderliggende inflatie in België was eveneens hoger dan het gemiddelde van de buurlanden (1,1 % tegenover 0,7 %) en het verschil ten opzichte van dat gemiddelde nam met 0,2 procentpunt toe in vergelijking met het vorige kwartaal. Over het algemeen vertraagde de onderliggende inflatie in elk land behalve in België, waar ze stabiel bleef: 1,0 % in Nederland (tegenover 1,2 % in het eerste kwartaal), 0,9 % in Frankrijk (tegenover 1,0 % in het eerste kwartaal) en 0,5 % in Duitsland (tegenover 0,8 % in het eerste kwartaal).
22
Grafiek 8B: Driemaandelijkse evolutie van de onderliggende inflatie sinds 2007 (veranderingspercentages t.o.v. het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar) 3
2,5
2
1,5
1
0,5
0 K1-07 K2-07 K3-07 K4-07 K1-08 K2-08 K3-08 K4-08 K1-09 K2-09 K3-09 K4-09 K1-10 K2-10 België
Frankrijk
Duitsland
Nederland
Gemiddelde drie buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie
Terwijl dit sinds het eerste kwartaal van 2009 niet meer het geval was geweest, stegen de consumptieprijzen voor energie in België sneller dan gemiddeld in de buurlanden tussen het tweede kwartaal 2009 en 2010 (12,0 % tegenover 6,1 %). Daardoor leverden de energiedragers opnieuw een belangrijke positieve bijdrage (0,7 procentpunt) aan het inflatieverschil tussen België en zijn buurlanden. Dat positieve inflatieverschil tussen België en zijn buren wordt voornamelijk veroorzaakt door elektriciteit en huisbrandolie: voor elektriciteit bedroeg de inflatie in het tweede kwartaal 7,4 % in België tegenover gemiddeld 1,5 % in de buurlanden, en voor vloeibare brandstoffen ging het om 36,0 % in België tegenover gemiddeld 30,4 % bij onze buren. Op te merken valt dat tussen de buurlanden de energieprijzen bijzonder uiteenlopend evolueerden: in Frankrijk stegen de prijzen met 11,6 %, in Duitsland met 4,2 % en in Nederland zakten ze met -3,9 %. De sterke stijging van de energieprijzen in Frankrijk in het tweede kwartaal van 2010 is het resultaat van een verhoging van de gastarieven op 1 april 2010, een doorberekening van de stijging van de gemiddelde leveringskosten van de historische operator GDF Suez, die zijn tarieven sinds april 2009 niet meer gewijzigd had 6 . De tarieven werden op 1 juli 2010 opnieuw verhoogd om dezelfde redenen 7 . De formule voor het doorrekenen van de evolutie van de leveringskosten van GDF Suez in de tarieven is momenteel het onderwerp van een audit door de Franse commissie voor de regulering van de energie. De weerslag op het inflatieverloop van schommelingen in de noteringen van ruwe aardolie is in België traditioneel groter dan in de eurozone en in de buurlanden. Bijgevolg zorgt het duurder worden van aardolieproducten, zoals in 2008, voor een ongunstige evolutie van het inflatieverschil met de buurlanden, terwijl een prijsverlaging van die producten, zoals in 2009, er voor zorgt t dat het inflatieverschil tussen België en de buurlanden krimpt. Een eerste verklarende factor voor die grotere gevoeligheid voor de prijsbewegingen van aardolie is dat Belgische gezinnen een ruimer aandeel van hun budget besteden aan energie, hetgeen resul6
Volgens de Franse commissie voor de regulering van de energie heeft deze tariefverhoging de jaarlijkse factuur van een gemiddelde klant die zich met aardgas verwarmt (B1 – Eurostat D3) met 9,4 % doen stijgen (exclusief btw en inclusief distributiekosten).
7
Daardoor ontstond opnieuw volgens de Franse commissie voor de regulering van de energie een verhoging van de jaarlijkse factuur voor een gemiddelde klant die zich met aardgas verwarmt (B1—Eurostat D3) van 4,7 % (exclusief btw en inclusief distributiekosten).
23
teert in een groter gewicht van energiedragers in de HICP. Naast door dat hogere gewicht wordt de gevoeligheid nog versterkt door de meer uitgesproken reactie van de consumptieprijzen voor energie op een aardolieschok in België in vergelijking met de buurlanden. Het aandeel van de grondstof in de consumptieprijs is in België immers hoger, omwille van het relatief laag niveau van accijnzen en aanverwante belastingen op diesel, aardgas, en vooral huisbrandolie. De transmissie naar de consumptieprijzen verschilt in België daarom nog niet noodzakelijk van die in de buurlanden. Voor aardolieproducten is de transmissie vergelijkbaar, ten minste wanneer ze uitgedrukt wordt in cent per liter. In België is er, net als in de buurlanden, immers sprake van een volledige (met andere woorden, een prijsverhoging van het geraffineerde product veroorzaakt gewoonlijk een even grote verhoging, in absolute termen, van de consumptieprijs) en snelle (na enkele weken volledig doorgerekend) transmissie. Voor aardgas lijkt de omvang van de transmissie eveneens normaal, ook al vindt die heel wat sneller plaats dan in de buurlanden. Net zoals voor aardolieproducten doet zich een volledige transmissie voor, maar in België is die reeds na enkele maanden een feit, terwijl de transmissie in de buurlanden ruim een jaar in beslag neemt. De Belgische consumptieprijzen voor elektriciteit zijn eveneens veel gevoeliger en reageren sneller op prijsschommelingen op de internationale energiemarkten. Die specifieke kenmerken kunnen worden verklaard door het in Europa unieke mode,l waarbij de consumptieprijzen voor aardgas en elektriciteit in België maandelijks geïndexeerd worden op basis van de evolutie van de prijzen van o.m. energetische grondstoffen. De consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen gingen in België met 2,8 % omhoog tussen het tweede kwartaal 2009 en 2010. Ook in Duitsland (2,7 %) en Frankrijk (2,5 %) stegen de prijzen, maar in Nederland zakten ze licht (-0,2 %). De voornaamste oorzaak van die lichte daling in Nederland is een lagere vleesprijs (-1,3 %). De bijdrage van niet-bewerkte levensmiddelen aan het inflatieverschil tussen België en het gemiddelde van de buurlanden is quasi nul. Zoals in het vorige kwartaal bleef de stijging van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen zowel in België als in de buurlanden opnieuw beperkt tot minder dan 1 % (0,7 % in België en gemiddeld in de buurlanden). De inflatie voor diensten kwam in het tweede kwartaal van 2010 in België uit op 1,3 %, een lichte vertraging ten opzichte van het vorige kwartaal, toen het 1,4 % bedroeg. Gemiddeld nam de inflatie in onze buurlanden eveneens af, maar iets duidelijker: van 1,4 % in het eerste kwartaal naar 1,1 % in het tweede kwartaal. De onderlinge verschillen tussen de landen zijn echter groot: in Duitsland bedroeg de inflatie voor diensten 0,5%, in Frankrijk 1,4 % en in Nederland 2,4 %. Wat de niet-energetische industriële goederen betreft, vertraagde het inflatiecijfer in België ten opzichte van het eerste kwartaal, namelijk van 1,1 % naar 0,8 %, terwijl het in onze buurlanden minder sterk verminderde, namelijk van 0,3 tot 0,2 %. Tabel 9: HICP en voornaamste componenten in België en in de drie buurlanden tijdens het tweede kwartaal 2010 Gemiddelde Duitsland buurlanden (a) A. Veranderingspercentages t.o.v. het tweede kwartaal van 2009 12,0 6,1 4,2 2,8 2,3 2,,7 0,7 0,7 0,7 0,8 0,2 0,3 1,3 1,1 0,5 2,4 1,3 1,0 België
Energie Niet-bewerkte levensmiddelen Bewerkte levensmiddelen Niet-energetische industriële goederen Diensten Totale inflatie
Frankrijk
Nederland
11,6 2,5 0,8 0,2 1,4 1,8
-3,9 -0,2 0,2 -0,4 2,4 0,4
0,9 0,2 0,1 0,1 0,6 0,9 1,8
-0,4 0,0 0,0 -0,1 1,0 0,0 0,4
B. Bijdrage tot de inflatie van het tweede kwartaal van 2010 (procentpunten) Energie 1,3 0,6 0,5 Niet-bewerkte levensmiddelen 0,2 0,1 0,1 Bewerkte levensmiddelen 0,1 0,1 0,1 Niet-energetische industriële goederen 0,3 0,1 0,1 Diensten 0,5 0,4 0,2 Alle groepen, excl. energie 1,1 0,7 0,5 Totale inflatie 2,4 1,3 1,0
Bronnen: EC, FOD Economie (a) Gewogen gemiddelde op basis van het gewicht van elk van de drie landen voor de berekening van de HICP voor de EU.
24
II.2. Eerste bevindingen van het onderzoek naar de oorzaken van de in vergelijking met de buurlanden snellere prijsstijging in België voor een aantal niet-energetische industriële goederen In het vorige kwartaalverslag werd vastgesteld dat de prijzen voor niet-energetische industriële goederen in België de jongste jaren gemiddeld sneller zijn gestegen dan in de buurlanden. De prijzen In België stegen de prijzen tussen 2005 en juni 2010 met 5,3%, terwijl de toename in de buurlanden ongeveer de helft bedroeg (in Duitsland en Frankrijk werd respectievelijk 3,7 % en 2,2 % meer betaald, in Nederland namen de prijzen nauwelijks toe). In het verslag werden acht onderliggende productgroepen geïdentificeerd die hieraan ten grondslag lagen: waterverbruik, niet-duurzame huishoudartikelen, drukwerk, schrijfwaren en tekenartikelen, speelgoed en hobbyartikelen, boeken, juwelen, kleding en schoeisel en ten slotte toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging. Deze productcategorie is bij uitstek de groep waarop solden van toepassing zijn. De indexcijfers voor de maanden januari en juli vertonen in België bijvoorbeeld systematisch een forse knik naar beneden. In de grafieken die in het eerste kwartaalverslag van 2010 getoond werden, was dat duidelijk het geval. Om deze seizoenmatige invloeden uit te schakelen en enkel de fundamentele bewegingen te onderscheiden, werden in dit verslag seizoengezuiverde (via Tramo seats) reeksen gebruikt. Grafiek 9: Consumptieprijsverloop van niet-energetische industriële goederen in België en de buurlanden (indexcijfers 2005=100, seizoensgezuiverde reeks) 106 105 104 103 102 101 100
/0 5 ju l/0 5 ok t/0 5 ja n/ 06 ap r/0 6 ju l/0 6 ok t/0 6 ja n/ 07 ap r/0 7 ju l/0 7 ok t/0 7 ja n/ 08 ap r/0 8 ju l/0 8 ok t/ 0 8 ja n/ 09 ap r/0 9 ju l/0 9 ok t/ 0 9 ja n/ 10 ap r/1 0
ap r
ja n/
05
99
België
Frankrijk
Duitsland
Nederland
Gemiddelde 3 buurlanden
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
Het onderzoek naar de mogelijke verklaringen voor het uiteenlopende prijsverloop wordt sterk bemoeilijkt door een gebrek aan gedetailleerde informatie betreffende de evolutie van de sub-indices (enkel in België worden gegevens tot op een heel sterk gedetailleerd niveau van de nationale CPI gepubliceerd) en de in de praktijk gevolgde getuigen (met hun respectieve gewichten) in de drie buurlanden. Desondanks werden een aantal interessante resultaten geboekt, die hierna worden toegelicht. De waargenomen verschillen in prijsverloop blijken in de meeste gevallen minstens voor een groot deel terug te voeren op heel specifieke factoren (zoals verschillende samenstelling van de productgroepen, kleine methodologische afwijkingen of eenmalige speciale prijsschokken).
25
Vooraleer de hoger vermelde productgroepen afzonderlijk te bespreken, is het aangewezen eerst even stil te staan bij het gewicht en de samenstelling van die groepen in elk van de onderzochte landen en uit te leggen hoe een en ander tot stand komt. Het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (HICP) wordt voor elke lidstaat van de Europese Unie berekend volgens een geharmoniseerde aanpak en een lijst van definities. Het laat toe om de inflatiecijfers tussen de lidstaten te vergelijken en tegelijk rekening te houden met de nationale diversiteit van de producten en de prijzen. Om de vergelijkbaarheid te kunnen garanderen, moeten de lidstaten de methodologie, het bereik en de definities strikt naleven. De prijsevoluties en het consumentengedrag (gewicht), van hun kant, zijn nationaal. De dekking van de HICP wordt bepaald door ”de monetaire bestedingen voor finaal gebruik van de huishoudens ”. Die bestedingen kunnen worden onderverdeeld per categorie en subcategorie volgens de COICOP/HICP-indeling (”classificatie van individuele verbruiksfuncties zoals aangepast aan de behoeften van de HICP’s ”). Om de nationale HICP te kunnen uitwerken, berekenen de lidstaten maandelijks een gestandaardiseerd aantal indexcijfers die gebaseerd zijn op de gegevens verzameld in het kader van de berekening van het ICP. Die worden daarna geaggregeerd op basis van nationale wegingen voor de monetaire bestedingen voor finaal gebruik van de huishoudens8 , om zo subindexen uit te werken die compatibel zijn met de COICOP-HICP-indeling. Door zich op het bestedingspatroon (gewicht)9 en de nationale prijzen te baseren, houdt het HICP rekening met de ongelijkheid van het consumentengedrag tussen de lidstaten. Het relatieve belang van de consumptieve bestedingen voor elk product of elke dienst varieert immers van het ene land tot het andere. Ze kunnen ondermeer afhangen van het klimaat, belastingen, levenswijzen, culturele tradities en de beschikbaarheid van producten. In tabel 10 worden de gewichten van enkele subcategorieën van de HICP vergeleken om die verschillen in consumentengedrag tussen België en zijn buurlanden te illustreren. Het gaat om de subcategoriën van de productgroep "niet-energetische industriële goederen" waarvoor in het vorige kwartaalverslag werd vastgesteld dat de consumptieprijzen de laatste jaren sneller waren gestegen in België dan gemiddeld in de drie buurlanden. Terwijl sommige subcategorieën binnen de landen vergelijkbare wegingen hebben (bijvoorbeeld boeken, drukwerk, schrijfwaren en tekenartikelen, spelen), laten andere grote verschillen zien. Zo heeft de subcategorie "kleding" in België een gewicht van 50,3 duizendsten, tegen 46,5 duizendsten in Nederland maar slechts respectievelijk 40,7 en 37,2 duizendsten voor Duitsland en Frankrijk, een verschil van ongeveer 20 %. Voor niet-duurzame huishoudproducten bestaat er een wegingsverschil van respectievelijk 34 % en 53 % tussen België enerzijds en Nederland en Duitsland anderzijds. Opmerkelijke verschillen in gewicht zijn er eveneens voor de subcategorieën “waterverbruik”, “elektrische toestellen en andere producten voor lichaamsverzorging” en “juwelen, klokken en horloges”.
8
Voor elk land moet de weging van de groep producten hun belang in het gemiddelde nationale huishoudbudget weergeven. 9
Op te merken valt dat de gewichten die worden gebruikt bij het berekenen van de HICP verwijzen naar een periode van maximum 7 jaar eerder dan het lopende jaar. Sommige landen herwegen echter jaarlijks om rekening te houden met de veranderingen in het consumptiegedrag. De frequentie van de wegingen is niet geharmoniseerd tussen de lidstaten. Bron: « Indices des Prix à la Consommation Harmonisés – Petit guide de l’utilisateur », Eurostat.
26
Tabel 10: Vergelijking van het gewicht van acht onderliggende categorieën niet-energetische industriële goederen in de HICP (in ‰, tenzij anders vermeld) COICOP
België 50,2 12,4 7,2 11,5 8,1 7,0 4,22 13,7 3,1 117,6
CP0312 - Kleding CP032 - Schoeisel CP0441 – Waterverbruik CP0561 - Niet-duurzame huishoudartikelen CP0931 - Spelen, speelgoed en hobbyartikelen CP0951 - Boeken CP0953_954 - Drukwerk, schrijfwaren en tekenartikelen CP1212_1213 - Toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging CP1231 - Sieraden, klokken en horloges Totaal van de beschouwde categorieën Aandeel van de beschouwde catgorieën in de productgroep nietenergetische industriële goederen (in%) COICOP / HICP TOTAAL
39,2 1000
Frankrijk 37,2 10,6 5,1 10,9 5,7 4,1 3,8 21,6 7,2 106,2 34,0 1000
Duitsland 40,7 10,3 12,2 5,5 6,0 6,8 4,0 13,0 3,7 102,1 37,0 1000
Nederland 46,5 10,3 5,6 7,6 8,2 7,2 5,0 19,6 6,1 116,1 37,2 1000
Bron : EC
Al bij al hebben de acht beschouwde productgroepen samen in België een iets groter gewicht in de HICP dan in de buurlanden. Met een aandeel van 117,6 promille in ons land hebben deze producten ongeveer hetzelfde belang als in Nederland (116,1 promille), maar oefenen ze een grotere invloed op uit op het totale indexcijfer dan in Duitsland (106,2 promille) en Frankrijk (102,1 promille). De prijzen voor die producten zijn in België m.a.w. niet alleen sterker gestegen, ook de impact op de totale inflatie is groter geweest vanwege hun relatief groter gewicht. Naast verschillen in gewicht tussen de subcategorieën van de nationale HICP’s, weerspiegelen de verschillende posten die deel uitmaken van die subcategorieën eveneens verschillen in consumptiegedrag . Ter herinnering: de subcategorieën met vier cijfers in de COICOP-indeling die de nationale HICP's vormen, worden berekend op basis van indexcijfers uit de nationale ICP's. Die laatste worden opgesteld op basis van de nationale huishoudbudgetenquêtes of op basis van de nationale rekeningen10 . Dat heeft tot gevolg dat de samenstelling van de subcategorieën eveneens belangrijke verschillen kan vertonen. Die samenstelling van de subcategorieën van de HICP is als dusdanig niet beschikbaar en kan alleen rechtstreeks worden opgevraagd bij de nationale instituten voor de statistiek die verantwoordelijk zijn voor het berekenen van de inflatiecijfers. Het INR heeft een enquête gehouden voor de acht subcategorieën in kwestie om een gedetailleerde vergelijking te kunnen maken tussen de samenstelling ervan in België en in de drie buurlanden. Voor Duitsland en Nederland heeft het INR informatie kunnen krijgen, maar die is te vertrouwelijk om de resultaten precies te beschrijven. Het Franse Institut national de la statistique et des études économiques (INSEE) kon, eveneens omwille van de vertrouwelijkheid, geen precieze informatie over de samenstelling van de subcategorieën van de Franse ICP geven. Niettemin kunnen we bevestigen dat er aanzienlijke verschillen bestaan in de samenstelling van de groepen. Ter illustratie, het gewicht van gouden juwelen in het totale gewicht van de subcategorie “sieraden, klokken en horloges” bedraagt in België 57,5 %. In Duitsland is dat aandeel kleiner dan 48 % en in Nederland bedraagt het ongeveer 30 %. Kortom, er moet rekening worden gehouden met het feit dat verschillen in nationaal consumentengedrag de samenstelling en het gewicht van de categorieën en subcategorieën in de nationale HICP's aanzienlijk kunnen beïnvloeden. De inflatiecijfers moeten dus met de nodige omzichtigheid worden vergeleken. Verschillen in inflatiecijfers tussen landen worden namelijk niet alleen veroorzaakt door uiteenlopende prijsevoluties voor identieke producten en/of diensten, maar kunnen ook worden verklaard door verschillende gewichten van de subcategorieën en door een andere samenstelling van die subcategorieën. Uit het gedetailleerd onderzoek van het INR op productniveau kunnen verder nog volgende vaststellingen worden gedaan. 10
Sinds 2010 doet België een beroep op de nationale rekeningen voor de uitwerking van de ICP en de HICP.
27
Wat de prijzen van juwelen betreft, valt in de eerste plaats op dat de prijzen in Duitsland over de jongste vijf jaar veel minder snel zijn toegenomen dan in de andere beschouwde landen (een verhoging met minder dan 20 %, omstreeks de helft van de elders vastgestelde prijsstijgingen). Hoewel de prijsevolutie in België tot 2008 meer gelijkloopt met wat er zich in Frankrijk en Nederland heeft voorgedaan, kan toch niet voorbijgegaan worden aan de vaststelling dat de consument in ons land tijdens de laatste twee jaar te maken kreeg met forsere prijsverhogingen dan in die twee landen(vooral t.o.v. Nederland). Zoals hiervoor vermeld ligt het aandeel van gouden juwelen in het geheel van de productgroep in België hoger dan in Nederland en Duitsland. De forse toename van de goudprijs (die, uitgedrukt in euro, in juni 2010 verdubbeld was t.o.v. september 2007) zou dan ook ten dele een verklaring kunnen bieden voor de hogere prijstoename in België. Voor drukwerk, schrijfwaren en tekenartikelen kunnen soortgelijke vaststellingen worden gedaan. In dit geval vertonen de prijzen in Nederland een sterk afwijkend verdrag: ze zijn er nauwelijks gestegen, terwijl er in de andere beschouwde landen sprake is geweest van verhogingen van minimaal 7 %. Maar ook hier moet worden vastgesteld dat de prijsverhogingen in België sinds 2005 (en dan vooral de laatste twee jaar) scherper zijn geweest dan in Duitsland en Frankrijk. Onderzoek heeft uitgewezen dat een groot deel van het inflatieverschil te verklaren is door een verschillende samenstelling van deze productgroep: terwijl inktpatronen in de buurlanden deel uitmaken van de categorie “drukwerk, schrijfwaren en tekenartikelen”, is dat niet het geval in België (waar ze ondergebracht zijn in de rubriek “gegevensverwerkende apparatuur”). Aangezien inktpatronen in België sinds 2005 zowat 7,5 % goedkoper zijn geworden, zou bij een integratie van dit product in de beschouwde rubriek de gemiddelde prijsverhoging significant minder groot zijn uitgevallen. De prijsverhoging over de afgelopen vijf jaar zou dan op 16% zijn uitgekomen in plaats van 21%; ongeveer de helft van het verschil met Duitsland en Frankrijk zou daarmee weggewerkt zijn, wat niet wegneemt dat het aanzienlijk blijft. Bij de Belgische getuigen die wel tot deze groep behoren (visitekaartjes, schrift met losse bladen en balpen) werd de grootste prijsverhoging opgetekend voor de balpen, die op 5 jaar tijd zowat 30 % duurder werd, wat overeenstemt met een gemiddelde jaarlijkse toename van ruim 5 %. Bij een vergelijking in de tijd van de prijsevolutie van de categorie niet-duurzame huishoudartikelen tussen België en de buurlanden, blijkt dat de prijsbewegingen in ons land vooral in de tweede helft van het 2007 sterk afweken van die in de buurlanden. In België werd toen een echte prijsschok opgetekend: de inflatie voor de niet-duurzame huishoudartikelen schoot in een klap omhoog van ongeveer 2,7 % in het tweede kwartaal naar meer dan 8 % in de daaropvolgende kwartalen. In geen enkele van de drie andere landen heeft zich een dergelijk fenomeen voorgedaan. De categorie niet-duurzame huishoudartikelen bevat een brede waaier van vrij heterogene artikelen, die van land tot land weinig echt vergelijkbare (of identieke) producten bevat. In België bestaat de korf gevolgde producten uit waspoeder, vloeibaar wasmiddel, vloeibaar afwasmiddel, vloeibare allesreiniger, tabletten voor vaatwasser, koffiefilters, dweil, boenwas, aluminiumfolie en huishandschoenen in rubber. Uit het onderzoek is gebleken dat de prijsschok in België volledig toe te schrijven is aan de prijs voor aluminiumfolie: tussen juni en september van 2007 werd dit product gemiddeld ruim 70 % duurder. De verklaring ligt voor een groot deel bij de verpakkingsheffing die toen werd ingevoerd, maar er is ook gebleken dat een aantal producenten van dit artikel van de gelegenheid gebruik gemaakt hebben om hun winstmarges fors te verhogen (in de praktijk is er slechts één grote merkproducent in België). Het is niet met zekerheid uit te maken of aluminiumfolie deel uit maakt van de korf in andere landen en in voorkomend geval hoe de prijzen er zijn gewijzigd. Laten we het effect van de prijzen voor aluminium in België buiten beschouwing, dan blijkt dat de gemiddelde prijsverhoging voor de andere niet-duurzame huishoudartikelen over de periode 2005–2010 toch nog steeds iets hoger uitkomt dan in de buurlanden, maar het verschil is uiteraard veel kleiner. Waar de verklaring ligt, kan niet worden uitgemaakt. Er kan enkel worden vastgesteld dat de prijsverhogingen voor de andere getuigen over de beschouwde periode in België vrij vergelijkbaar en nogal beperkt waren (gemiddeld 1 à 3 % per jaar).
28
Dat de prijzen voor boeken in de buurlanden gemiddeld niet duurder zijn geworden tussen 2005 en 2010 is in de eerste plaats te danken aan Nederland. Volgens de HICP-gegevens van onze noorderburen zouden boeken momenteel zowat 20 % goedkoper zijn dan 5 jaar geleden. Maar er moet onmiddellijk worden aan toegevoegd dat het systeem van prijsopvolging in Nederland begin 2008 volledig werd herzien. Dat is blijkbaar niet zonder gevolgen gebleven voor de vergelijkbaarheid van de cijfers in de tijd: tussen december 2007 en januari 2008 zouden boeken in één klap 20 % goedkoper zijn geworden. Maar ook in vergelijking met Duitsland en Frankrijk zijn boeken in ons land duurder geworden (in Duitsland is er nauwelijks sprake van een verhoging, in Frankrijk is die beperkt gebleven tot minder dan 5 %, terwijl de prijsverhoging in België ruim 10 % bedroeg). Een van de mogelijke verklaringen ligt bij de prijs van stripverhalen, een genre dat in ons land op ruime belangstelling kan rekenen, en die op vijf jaar tijd een kwart duurder zijn geworden (ter vergelijking, gewone boeken zijn over dezelfde periode slechts 10 % duurder geworden). Maar bij gebrek aan een gedetailleerd beeld in de andere landen kan dit niet met zekerheid worden bevestigd. Bovendien stegen de prijzen voor boeken, zonder rekening te houden met stripverhalen (die goed zijn voor ongeveer een achtste van het gewicht van de categorie) nog steeds met 10 %, dus ruim meer dan gemiddeld in de buurlanden. Hoe dan ook in België lagen de prijsverhogingen voor elk van de getuigen (boeken, stripverhalen, reisgidsen, woordenboeken Nederlands-Frans en Frans-Nederlands en verklarende woordenboeken) een stuk hoger dan de gemiddelde prijsverhoging in Frankrijk voor deze rubriek (de samenstelling van deze rubriek voor dat land werd niet vrijgegeven), nochtans het enige andere land waar de prijzen over de beschouwde periode zijn toegenomen. Voor schoeisel zijn de seizoensgezuiverde verschillen met de drie buurlanden minder groot. In ons land werden schoenen sinds begin 2005 zowat 8 % duurder, dat is meer dan in elk van de drie buurlanden. In Frankrijk en Nederland stegen de prijzen met 6%, terwijl het prijsstijgingstempo in Duitsland 4 procentpunt lager lag. Er zij aangestipt dat in deze categorie in de Belgische cijfers ook, weliswaar met een beperkt gewicht, de reparatie van schoeisel vervat zit ( of dat in de andere landen ook het geval is kon nog niet worden uitgemaakt). Die dienstverlening is de afgelopen 5 jaar ruim 20 % duurder geworden. Voor kleding zijn de verschillen met de buurlanden verwaarloosbaar als men rekening houdt met de seizoeninvloeden. Binnen deze categorie zijn er in België meer dan 50 getuigen en ook in de andere landen worden voor deze rubriek heel wat producten opgevolgd. De prijsevoluties in België van die verschillende artikelen sinds 2005 zijn sterk uiteenlopend, gaande van prijsverminderingen met ongeveer 10 % voor babykleding tot prijsverhogingen van 12 % voor jeans. Ook in dit geval bevat deze rubriek, althans in België, een aantal dienstverleningen, namelijk de wasserijen en stomerijen, reparaties en kledingverhuur. Die zijn gemiddeld 20 % duurder geworden. Wat speelgoed en hobbyartikelen betreft, is België het enige van de bestudeerde landen waar de prijzen niet zijn gedaald. In de buurlanden liggen de prijzen momenteel zowat 3 (in het geval van Duitsland) tot 7 % (in het geval van Nederland) lager dan 5 jaar geleden. In ons land betaalt de consument gemiddeld bijna 6 % meer. Van de zeven getuigen die in België gevolgd worden (bouwdozen, speelgoedauto’s, woordspelen, poppen, gewone spelconsoles, draagbare spelconsoles en videospelen voor die consoles) zijn er slechts drie (bouwdozen, gewone spelconsoles en videospelen voor consoles) goedkoper geworden. Daartegenover staat dat de draagbare spelconsoles over de beschouwde periode ruim 17 % in prijs zijn gestegen. Het gaat in dit laatste geval om een sterk gehypet product, waarvoor weinig concurrentie bestaat en waarbij de marktleider zijn winstmarges allicht vrij gemakkelijk kan verhogen. Naar aanleiding van de contacten met de statistische instituten van de buurlanden werd de vraag gesteld in hoeverre de methodologie van prijsopnames rekening houdt met eventuele correcties voor kwaliteitsaanpassingen. Dat zou immers een mogelijke verklaring kunnen zijn voor uiteenlopende prijsontwikkelingen, wetende dat de Belgische methodologie geen correcties voor eventuele kwaliteitsverbeteringen in rekening brengt (de forse prijsstijging in België begin 2006 bijvoorbeeld is het gevolg van de overschakeling naar een nieuwe, meer gesofisticeerde, draagbare spelconsoles als getuige binnen de beschouwde productgroep). In Nederland is dat niet het geval, maar in Duitsland (hedonische prijzen) wordt effectief rekening gehouden met dergelijke aanpassingen. Frankrijk verstrekte tot op heden geen informatie ter zake.
29
De prijzen voor toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging gingen in België gemiddeld met 14 % de hoogte in, ruim het dubbele van wat er in Frankrijk werd vastgesteld. In Nederland en Duitsland bleven de prijsverhogingen beperkt tot zowat 5 %. Bij gebrek aan gedetailleerde informatie per product voor de andere landen is het vrijwel onmogelijk om de oorzaken van de verschillen te achterhalen. Maar in elk geval is het zo dat de prijzen voor de subrubrieken die dienstverlening vertegenwoordigen (zoals kapsalons en schoonheidsinstituten) in België gemiddeld veel meer zijn toegenomen (met ruim 18 %) dan de prijzen voor producten voor lichamelijke verzorging (die gemiddeld met zowat 12,5 % zijn gestegen). Binnen deze laatste categorie zijn er wel enkele uitschieters: zeep en schoonheidscrèmes werden ruim 20 % duurder en nagellak 44 %. Uit de eerste analyse van het verschil inzake prijsverloop tussen België en de buurlanden met betrekking tot de acht onderzochte categorieën van industriële producten komt naar voor dat er zowel een prijseffect als een methodologisch effect kan spelen die de forsere prijsverhogingen in België verklaren. De verschillende samenstelling van de acht categorieën en het verschil in het gewicht dat elk land toekent aan een bepaalde getuige spelen zeker een rol en verklaren een deel van het hogere stijgingsritme van de prijzen in België. Daarnaast werden ook een aantal punctuele verklaringen (zoals de verpakkingsheffing voor aluminium of de sterke prijsstijging voor stripverhalen) gevonden, maar al die factoren blijken onvoldoende om het volledige prijsverschil uit te leggen, wat er lijkt op te wijzen dat er meer fundamentele oorzaken meespelen. Gezien het gebrek aan gedetailleerde informatie is het vooralsnog onmogelijk om daar dieper op in te gaan. Een gecoordineerde aanpak op Europees niveau, met vergelijkingsmodules met absolute prijzen, en een verdieping (groter detail in de nomenclatuur) van de HICP en een publicatie van de onderliggende subindices van de HICP zal hier op middellange termijn wellicht verbetering brengen. Wat tenslotte de consumptieprijzen voor water betreft, is het onderzoek naar de oorzaken van de snellere verhoging in België dan in de buurlanden nog niet afgerond. Dat thema zal daarom pas in het volgende kwartaalverslag worden behandeld.
30
Grafiek 10 : Prijsverloop van een aantal niet--energetische industriële goederen : vergelijking met de buurlanden (indexcijfers 2005=100) Sieraden, klokken & horloges
Allerlei drukwerk, schrijfwaren en tekenartikelen 125
160 150
120
140 115
130 110
120 105
110 100
100 90
België
Frankrijk
Duitsland
Nederland
ja n/ 05 ap r/0 5 ju l/ 0 5 ok t/0 5 ja n/ 06 ap r/0 6 ju l/ 0 6 ok t/0 6 ja n/ 07 ap r/0 7 ju l/ 0 7 ok t/0 7 ja n/ 08 ap r/0 8 ju l/ 0 8 ok t/0 8 ja n/ 09 ap r/0 9 ju l/ 0 9 ok t/0 9 ja n/ 10 ap r/1 0
ja n/ 05 ap r/0 5 ju l/0 5 ok t/0 5 ja n/ 06 ap r/0 6 ju l/0 6 ok t/0 6 ja n/ 07 ap r/0 7 ju l/0 7 ok t/0 7 ja n/ 08 ap r/0 8 ju l/0 8 ok t/0 8 ja n/ 09 ap r/0 9 ju l/0 9 ok t/0 9 ja n/ 10 ap r/1 0
95
België
Gemiddelde 3 buurlanden
Frankrijk
Niet-duurzame huishoudartikelen
Duitsland
Nederland
Gemiddelde 3 buurlanden
Boeken
115
120
110 115
105 100
110
95 105
90 85
100
80
België Duitsland
België (zonder alumuniumfolie) Nederland
Frankrijk Gemiddelde 3 buurlanden
75
ja n/ 0 ap 5 r/0 5 ju l/0 ok 5 t/0 ja 5 n/ 0 ap 6 r/0 6 ju l/0 ok 6 t/0 ja 6 n/ 0 ap 7 r/0 7 ju l/0 ok 7 t/0 ja 7 n/ 0 ap 8 r/0 8 ju l/0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0
ja n/ 05 ap r/0 5 ju l/0 5 ok t/0 5 ja n/ 06 ap r/0 6 ju l/0 6 ok t/0 6 ja n/ 07 ap r/0 7 ju l/0 7 ok t/0 7 ja n/ 08 ap r/0 8 ju l/0 8 ok t/0 8 ja n/ 09 ap r/0 9 ju l/0 9 ok t/0 9 ja n/ 10 ap r/1 0
95
België
31
Frankrijk
Duitsland
Nederland
Gemiddelde 3 buurlanden
232 107
106
104
103
101
99
98
België
België Frankrijk
Frankrijk Duitsland
Duitsland Nederland
90
Nederland Gemiddelde 3 buurlanden
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
32
ja n/ 05 ap r/0 5 ju l/0 5 ok t/0 5 ja n/ 06 ap r/0 6 ju l/0 6 ok t/0 6 ja n/ 07 ap r/0 7 ju l/0 7 ok t/0 7 ja n/ 08 ap r/0 8 ju l/0 8 ok t/0 8 ja n/ 09 ap r/0 9 ju l/0 9 ok t/0 9 ja n/ 10 ap r/1 0
ja n/ 05 ap r/0 5 ju l/0 5 ok t/0 5 ja n/ 06 ap r/0 6 ju l/0 6 ok t/0 6 ja n/ 07 ap r/0 7 ju l/0 7 ok t/0 7 ja n/ 08 ap r/0 8 ju l/0 8 ok t/0 8 ja n/ 09 ap r/0 9 ju l/0 9 ok t/0 9 ja n/ 10 ap r/1 0
109
ja n/ 05 ap r/0 5 ju l/0 5 ok t/0 5 ja n/ 06 ap r/0 6 ju l/0 6 ok t/0 6 ja n/ 07 ap r/0 7 ju l/0 7 ok t/0 7 ja n/ 08 ap r/0 8 ju l/0 8 ok t/0 8 ja n/ 09 ap r/0 9 ju l/0 9 ok t/0 9 ja n/ 10 ap r/1 0
ja n/ 05 ap r/0 5 ju l/0 5 ok t/0 5 ja n/ 06 ap r/0 6 ju l/0 6 ok t/0 6 ja n/ 07 ap r/0 7 ju l/0 7 ok t/0 7 ja n/ 08 ap r/0 8 ju l/0 8 ok t/0 8 ja n/ 09 ap r/0 9 ju l/0 9 ok t/0 9 ja n/ 10 ap r/1 0
Seizoensgezuiverde index van schoeisel Seizoensgezuiverde index van kleding
108
105
104
105 103
102
102 101
100 100
99
98
Gemiddelde 3 buurlanden België
110 Spelen, speelgoed & hobby-artikelen 115
105 110
100 105
95 100
België
Frankrijk
Frankrijk
Duitsland
Duitsland
Nederland Gemiddelde 3 buurlanden
Toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging
95
Nederland Gemiddelde 3 buurlanden
Lijst van afkortingen ABEX
Belgische associatie der experten
ADSEI
Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie
btw
belasting op de toegevoegde waarde
EC
Europese Commissie
FOD
Federale Overheidsdienst
FOD Economie
FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
HICP
Geharmoniseerde consumptieprijsindex (Harmonised Index of Consumer Prices)
ICP
Index der consumptieprijzen
INR
Instituut voor de nationale rekeningen
K1
eerste kwartaal
K2
tweede kwartaal
K3
derde kwartaal
K4
vierde kwartaal
KMO
Kleine en middelgrote onderneming
33
Bijlagen Bijlage 1A Overzicht van de producten en diensten waarvan de prijzen tussen het tweede kwartaal van 2009 en 2010 het sterkst zijn veranderd (rangschikking in dalende volgorde van prijsstijging) Benaming
Gewicht Q1 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Benaming
Kropsla
0,46
57
0,02
Vliegtuigticket
Lpg Gasolie voor verwarming: levering van minstens 2000 l Gasolie voor verwarming: levering minder dan 2000 l
0,67
40
0,03
5,88
35
Aardbeien
2,09
Ajuin Gasolie voor wegvervoer ("diesel")
0,47
3,92
17,80
Gewicht Q1 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
1,91
7
0,01
Elektriciteit: Dc1(3500 kW)
8,89
7
0,07
Komkommers
0,35
7
0,00
Frankfurter worstjes
0,59
7
0,00
0,24
Schrift met losse bladen
1,89
7
0,01
29
0,06
Verklarend woordenboek
1,00
6
0,01
26
0,01
Lelies
0,39
6
0,00
0,39
Erwtjes
0,77
6
0,01
0,66
6
0,00 0,01
37
22
0,17
Aardappelen
1,34
19
0,03
Diepvriesfriet
Asperges
0,58
19
0,01
Veearts: raadpleging
1,28
6
0,01
Stripverhaal
1,00
6
0,01
1,16
5
0,01
Paprika's
0,53
18
Citroenen
0,28
18
0,00
Nagellak
Kippeneieren
1,00
18
0,02
Alstroemeria
0,21
5
0,00
2,07
5
0,01 0,01
Witloof
0,72
17
0,01
Tomaten
Propaan
0,49
17
0,01
Frisdrank (automaat)
1,60
5
0,01
Olieverversen
5,83
5
0,04
Elektrische koffiezet
0,39
5
0,00
Begrafenisondernemingen
0,64
5
0,00
Sociale huur
5,07
5
0,03
0,08
Kattenvoeding (Alu-schaaltje)
1,64
5
0,01
Butaan Tong Ongelode benzine 95 RON ("eurosuper") Ongelode benzine 98 RON ("superplus")
0,34
16
0,41
16
0,01
13,91
13
0,19
5,81
13
Gouden trouwring
1,54
13
0,03
Lange sigaretten
5,59
5
0,03
Melkchocolade
1,50
12
0,02
Fluorescerende buislamp
1,59
5
0,01
Chips
1,46
12
0,02
5
0,00
0,25
12
0,00
Chrysanten Woordenboek NederlandsFrans en Frans-Nederlands
0,77
Broccoli
1,00
5
0,00
Melkerijboter
0,96
11
0,01
Spathiphyllum
0,54
5
0,00
Visitekaartjes
0,83
11
0,01
Naaigaren
0,84
5
0,00
Balpen
1,89
10
0,02
Dweil
1,16
5
0,00
Bioscoop
2,67
10
0,03
5
0,00
0,23
10
0,00
Autokeuring
0,89
9
0,01
Braadpan Hogeschool: Inschrijvingsgeld en examengeld
0,41
Biljet bus
3,46
5
0,02
0,01
Spliterwten
0,06
5
0,00
3,23
4
0,02
Pure chocolade
1,50
9
Gerbera's
0,39
9
0,00
Broodje
Zalm
1,74
9
0,02
3,77
4
0,02
Tabletten voor vaatwasser
0,58
8
0,00
Schouwburgabonnement Universiteit: inschrijvingsgeld en examengeld
2,30
4
0,01
Elektriciteit: De (20000kW)
2,78
8
0,02
Hypericum
0,11
4
0,00
Elektriciteit: Da (600 kW)
0,56
8
0,00
Strijkplank
1,12
4
0,00
Elektriciteit: Db (1200 kW)
3,89
8
0,03
Candybar (automaat)
1,60
4
0,01
Elektriciteit: Dc (3500 kW)
3,33
7
0,03
Cent wafer
1,34
4
0,01
Solidago
0,11
7
0,00
Roomijs
1,03
4
0,00
Elektriciteit: Dd (7500 kW)
8,33
7
0,07
34
Benaming
Gewicht Q1 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Benaming
Gewicht Q1 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Rozijnenkoek (suissekoek)
2,00
4
0,01
Elektronische bloeddrukmeter
1,58
-7
-0,01
Huishoudvuilnisbak
1,12
4
0,00
MP3/MP4-speler
0,58
-7
0,00
Toffees
2,63
4
0,01
Aardgas: D3 (23260 kWh)
11,44
-7
-0,11
Potgrond
0,71
4
0,00
Aardgas: D3b (34890 kWh)
5,19
-8
-0,05
Colalimonade (light)
2,18
4
0,01
Afdr.digit.foto's(internet)
1,03
-8
-0,01
Vervangen van remblokjes
5,83
4
0,02
Maïsolie
0,64
-9
-0,01
Ravioli (vers)
0,47
4
0,00
0,60
-10
-0,01
Tulpen
0,39
4
0,00
Champignons Verpleeegkundige verzorging: dagforfait
2,63
-10
-0,02
Kabeljauw
0,95
4
0,00
LCD-televisie
3,26
-11
-0,01
Aperitief
0,22
4
0,00
Ronde peren
0,27
-11
0,00
Damesfiets
1,09
4
0,00
Gps
0,70
-11
0,00
Zonnebankabonnement
0,57
4
0,00
Pop
1,03
4
0,00
Emailverf
3,09
4
0,01
Ruitenwisser
1,36
4
0,00
Bouwdoos
1,03
4
0,00
Ab.digit.telev.(themaboek.)
1,00
4
0,00
Jaarlijks schoolabonnement
0,21
4
0,00
Trappistenbier
1,15
4
0,00
Toiletzeep Bijdrage aanvullende ziekteverzekering
0,74
4
0,00
3,53
4
0,01
Diepvriessoepgroenten
0,57
4
0,00
Hifi-keten
0,36
-4
0,00
Kiwi's
0,79
-4
0,00
Personal computer
4,43
-11
-0,03
Pindanootjes
0,75
-12
-0,01
Appelen: Jonagold
1,27
-12
-0,01
Geheugenkaart
0,82
-12
0,00
11,73
-14
-0,10
Spaghetti
1,77
-21
-0,05
Wortelen Ziekenhuis : tweepersoonskamer
0,61
-23
-0,02
0,71
-38
-0,03
Gsm-gesprekken
Bronnen: ADSEI, Eigen berekeningen: FOD Economie.
Spelconsole
1,03
-4
0,00
Draadloze telefoon
0,11
-4
0,00
Hygiënische tampon
0,87
-4
0,00
Instantcacaodrank
0,18
-4
0,00
Geraspte Emmenthal
2,00
-4
-0,01
Autoband
2,06
-4
-0,01
Whisky
0,69
-4
0,00
DVD-recorder
0,49
-4
0,00
Multifunctionele printer
0,56
-5
0,00
Digitale camcorder
0,46
-5
0,00
Vruchtensap
2,43
-5
-0,01
Gewone braadmargarine
0,67
-5
0,00
DVD-speler
0,72
-5
0,00
Aardgas: D2 (4652 kWh) Margarine op basis van olijfolie
0,89
-5
-0,01
0,48
-5
0,00
Koffiepads
0,70
-6
0,00
Pompelmoezen
0,38
-6
0,00
Mayonaise
2,95
-6
-0,02
Appelen: Golden
0,29
-6
0,00
Aardgas: D1 (2326 kWh)
0,36
-6
0,00
Citytrips
0,85
-7
-0,01
Pizza
1,77
-7
-0,01
Camembert
1,17
-7
-0,01
Digitaal fototoestel
1,72
-7
-0,01
35
Bijlage 1B Overzicht van de producten en diensten waarvan de prijzen in het tweede kwartaal van 2010 de grootste impact op de inflatie hadden (rangschikking in dalende volgorde van bijdrage tot de inflatie) Benaming Gasolie voor wegvervoer ("diesel") Gasolie voor verwarming: levering minder dan 2000 l Ongelode benzine 95 RON ("eurosuper") Gasolie voor verwarming: levering van minstens 2000 l Ongelode benzine 98 RON ("superplus")
Gewicht Q1 (‰) 17,80
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt) 0,39
Inflatie (%)
22
5,88
0,24
35
13,91
0,19
13
3,92
0,17
37
5,81
0,08
13
Elektriciteit: Dc1(3500 kW)
8,89
0,07
7
Elektriciteit: Dd (7500 kW)
8,33
0,07
7
Aardbeien
2,09
0,06
29
Buitenlandse reizen
14,81
0,04
3
Niet-sociale huur
57,26
0,04
1
Olieverversen
5,83
0,04
5
Elektriciteit: Db (1200 kW)
3,89
0,03
8
Gouden trouwring
1,54
0,03
13
Lange sigaretten
5,59
0,03
5
Sociale huur
5,07
0,03
5
Bioscoop
2,67
0,03
10
Elektriciteit: Dc (3500 kW)
3,33
0,03
7
Lpg
0,67
0,03
40
Aardappelen
1,34
0,03
19
Vervangen van remblokjes
5,83
0,02
4
Elektriciteit: De (20000kW)
2,78
0,02
8
Waterverbruik Nieuwe wagens (BIV inbegrepen)
7,42
0,02
2
65,90
0,02
0
Balpen
1,89
0,02
10
Kippeneieren
1,00
0,02
18
Melkchocolade
1,50
0,02
12
Uurtarief garagist
5,83
0,02
3
Zalm
1,74
0,02
9
Schouwburgabonnement
3,77
0,02
4
Salade Niçoise
5,08
0,02
3
Uurtarief schoonmaken
7,19
0,02
2
Broodje
3,23
0,02
4
Tijdschriften
5,02
0,02
3
Pilsbier
5,11
0,02
3
Chips Hogeschool: Inschrijvingsgeld en examengeld
1,46
0,02
12
3,46
0,02
5
Kropsla
0,46
0,02
57
Pepersteak
5,08
0,02
3
Wortelen
0,61
-0,02
-23
Brandverzekering Verpleegkundige verzorging: dagforfait
6,34
-0,02
-3
2,63
-0,02
-10
Mayonaise
2,95
-0,02
-6
17,75
-0,02
-1
Farmaceutische specialiteiten
Benaming
Gewicht Q1 (‰)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Inflatie (%)
Ziekenhuis : tweepersoonskamer
0,71
-0,03
-38
Personal computer
4,43
-0,03
-11
Spaghetti
1,77
-0,05
-21
Aardgas: D3b (34890 kWh)
5,19
-0,05
-8
Gsm-gesprekken
11,73
-0,10
-14
Aardgas: D3 (23260 kWh)
11,44
-0,11
-7
Bronnen: ADSEI, Eigen berekeningen: FOD Economie.
36