Instituut voor de nationale rekeningen
ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM
Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Peter Van Herreweghe City Atrium Vooruitgangstraat 50 1210 Brussel Tel.: +32 2 277 83 96 E-mail:
[email protected]
2
Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, voorziet dat de FOD Economie de taak van prijsobservatie en prijsanalyse voor rekening van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) uitvoert. Met de wet van 26 april 2013, houdende de invoeging van boek V in het Wetboek van economisch recht (getiteld “De mededinging en de prijsevoluties”), werd het onderzoeksdomein van het Prijzenobservatorium uitgebreid. Het Prijzenobservatorium kan voortaan onderzoek uitvoeren vanuit de invalshoeken prijsverloop, prijsniveau, marges en tenslotte marktwerking. In dit verslag wordt het verloop van de consumptieprijzen in België in het derde kwartaal 2014 onderzocht. Er wordt aandacht besteed aan de totale inflatie en aan het prijsstijgingstempo van de vijf grote productgroepen: energiedragers, bewerkte en niet-bewerkte levensmiddelen, diensten en tenslotte industriële, niet-energetische goederen. Voor elke productgroep wordt eerst de inflatie in België toegelicht, welke vervolgens vergeleken wordt met die in de buurlanden. Het geharmoniseerd indexcijfer der consumptieprijzen (GICP), dat opgesteld wordt door de Algemene Directie Statistiek conform de Europese methodologie, vormt veruit de belangrijkste gegevensbron voor het verslag. De analyse werd uitgebreid met detailgegevens van het GICP en met andere statistieken van officiële instanties (IMF, EC, …). De Raad van Bestuur van het INR heeft dit verslag goedgekeurd op 24 oktober 2014 en het Wetenschappelijk Comité voor prijsobservatie en -analyse verleende op 29 oktober 2014 een gunstig advies.
3
Inhoudstafel Inleiding..........................................................................................................................................................................................3 Inhoudstafel ...................................................................................................................................................................................4 Samenvatting ................................................................................................................................................................................5 I Totale inflatie in het derde kwartaal 2014 ................................................................................................................................7 I.1 Totale inflatie in België ........................................................................................................................................................7 Focus: Loopt België een risico op deflatie? ..................................................................................................................... 10 I.2 Totale inflatie in de voornaamste buurlanden ................................................................................................................ 12 II Inflatie voor energie in het derde kwartaal 2014................................................................................................................... 14 II.1 Inflatie voor energie in België ......................................................................................................................................... 14 II.2 Inflatie voor energie in de voornaamste buurlanden .................................................................................................... 20 III Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in het derde kwartaal 2014 ................................................................................... 22 III.1 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België.......................................................................................................... 22 III.2 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden ..................................................................... 25 IV Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in het derde kwartaal 2014 ........................................................................... 27 IV.1 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België .................................................................................................. 27 IV.2 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden ............................................................. 29 V Inflatie voor diensten in het derde kwartaal 2014 ................................................................................................................ 30 V.1 Inflatie voor diensten in België ....................................................................................................................................... 30 V.2 Inflatie voor diensten in de voornaamste buurlanden .................................................................................................. 33 VI Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in het derde kwartaal 2014 ............................................................. 35 VI.1 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België.................................................................................... 35 VI.2 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in de voornaamste buurlanden ............................................... 36 Focus: Evolutie van de gereguleerde prijzen in België en in de voornaamste buurlanden ......................................... 39 Lijst van afkortingen ................................................................................................................................................................... 42 Bijlagen ....................................................................................................................................................................................... 43 Bijlage 1: Overzicht van de prijsbewegingen van producten en diensten tussen het derde kwartaal 2013 en 2014 .... 43 Bijlage 2: Inflatie in het derde kwartaal 2014 met en zonder gewijzigde indirecte belastingen in België en in de voornaamste buurlanden ...................................................................................................................................................... 49
4
Samenvatting 1. In het derde kwartaal 2014 daalde de totale inflatie in België, gemeten aan de hand van het GICP, lichtjes tot gemiddeld 0,4 % (ten opzichte van 0,8 % in het tweede kwartaal 2014). Die vertraging van de totale inflatie laat zich hoofdzakelijk verklaren door de sterke daling van de inflatie voor energie en diensten en, in mindere mate, door de beperkte afname van de inflatie voor de andere productgroepen. Ondanks deze vertraging gaan de inflatievooruitzichten momenteel niet uit van een lange periode van negatieve inflatie. Uit de laatste vooruitzichten van het Federaal Planbureau van 7 oktober jongstleden blijkt immers dat de inflatie stilaan zou moeten toenemen om in 2015 volgens de nationale index uit te komen op 1,2 % (tegenover 0,5 % in 2014). 2. De onderliggende inflatie daalt licht tot gemiddeld 1,6 % dit kwartaal (tegenover 1,9 % in het vorige kwartaal) als gevolg van de afname van de inflatie voor diensten, niet-energetische industriële goederen en bewerkte levensmiddelen. 3. De totale inflatie in de voornaamste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland) vertraagde ook (0,6 % tegenover 0,8 % in het vorige kwartaal). De lagere inflatie in België (verschil van 0,2 procentpunt) is toe te schrijven aan de belangrijke neerwaartse bijdrage van de energieproducten (-0,6 procentpunt), en meer in het bijzonder gas en elektriciteit voor België. Voor de andere productgroepen lag de inflatie in België hoger dan gemiddeld in de buurlanden (met een opwaartse bijdrage van respectievelijk 0,2 procentpunt voor de bewerkte levensmiddelen en de diensten en 0,1 procentpunt voor de niet-energetische industriële goederen voor België). De bijdrage van de nietbewerkte levensmiddelen was te verwaarlozen dit kwartaal. In het derde kwartaal 2014 bereikte de totale inflatie bij constante indirecte belastingen gemiddeld genomen een lager niveau in de buurlanden (0,4 %) dan in België (0,7 %). 4. De daling van de prijzen van de energieproducten was in het derde kwartaal 2014 meer uitgesproken en bedroeg gemiddeld -6,9 % (tegenover -5,5 % in het tweede kwartaal). De prijsdaling op jaarbasis van motorbrandstoffen en huisbrandolie bedroeg respectievelijk gemiddeld -2,4 % en -5,4 % (tegenover respectievelijk -1,3 % en -1,8 % in het vorige kwartaal). Het prijsverloop van deze twee producten is sterk verbonden met de evolutie van de aardolieprijs die, uitgedrukt in euro, met gemiddeld 6,9 % op jaarbasis afnam. De prijsdaling voor elektriciteit op jaarbasis blijft negatief (-12,4 %) maar is minder uitgesproken dan in het vorige kwartaal (-14,3 %). Deze negatieve inflatie voor elektriciteit laat zich grotendeels verklaren door de tijdelijke verlaging van het btw-tarief van 21 % naar 6 % sinds april 2014. Tegen constante belastingtarieven bereikte de prijs van elektriciteit, zoals berekend voor het GICP, hetzelfde peil als een jaar voordien. De daling van de verkoopprijs van de energiecomponent bedroeg 2,4 % op jaarbasis, terwijl de nettarieven met 3,0 % stegen. De consumptieprijs voor aardgas is op jaarbasis met 9,7 % gedaald (tegenover -5,1 % in het vorige kwartaal) vooral omwille van de daling van de kost van de energiecomponent (-15,5 %), terwijl de nettarieven stabiel zijn gebleven. 5. Ook in onze buurlanden vertraagde het prijsstijgingstempo voor de energieproducten op jaarbasis (-1,5 % tegenover -0,3 % in het vorige kwartaal), maar minder dan in België. De inflatie voor deze productgroep is dus opnieuw meer uitgesproken negatief in België, vooral omwille van de sterkere daling van de elektriciteitsprijzen en, in mindere mate, van de gasprijzen. De cijfers van CREG tonen aan dat de totale factuur voor elektriciteit en aardgas (totaal voor alle componenten, inclusief nettarieven, btw en taksen) in het derde kwartaal respectievelijk 16,3 % en 12,0 % lager was in België dan gemiddeld in de buurlanden. De prijsverschillen van land tot land zijn echter aanzienlijk.
5
6.
In het derde kwartaal 2014 zetten de internationale prijzen voor voedingsgrondstoffen (uitgedrukt in euro) de neerwaartse trend van het vorige kwartaal voort. De daling op jaarbasis bedroeg gemiddeld -7,7 %. Op dit moment is deze dalende tendens nog niet zichtbaar in de producentenprijs van de voedingsindustrie, noch in de consumptieprijs voor bewerkte levensmiddelen die dit kwartaal inderdaad 2,4% meer kostten dan gedurende de overeenkomstige periode een jaar voordien (tegenover 2,8 % in het tweede kwartaal). De vertraging van de inflatie voor deze productgroep werd voornamelijk veroorzaakt door de daling van de inflatie voor tabak (van 8,8 % in het tweede kwartaal tot 7,3 % in het derde kwartaal 2014), alcoholhoudende dranken (van 4,1 % tot 2,7 %) en zuivelproducten (van 3,7 % tot 3,2 %). In de buurlanden is de inflatie voor bewerkte levensmiddelen sterker gedaald, van gemiddeld 2,0 % in het tweede kwartaal 2014 tot 1,3 % in het derde kwartaal. Dit heeft het inflatieverschil voor deze productgroep ten nadele van België groter gemaakt. Vooral tabak (7,3 % in België tegenover gemiddeld 2,6 % in de buurlanden) heeft significant bijgedragen tot dit inflatieverschil ten nadele van België.
7.
De niet-bewerkte levensmiddelen lieten voor het tweede kwartaal op rij een negatieve inflatie optekenen. Ze kostten dit kwartaal gemiddeld 1,9 % minder dan gedurende de overeenkomstige periode een jaar voordien (tegenover -1,8 % in het tweede kwartaal). Vooral groenten (-8,8 %) en fruit (-6,0 %) kostten minder op jaarbasis, omwille van de huidige prijscorrectie van deze producten na de sterke stijging in 2013 (als gevolg van minder gunstige weersomstandigheden) en omwille van relatief lage prijzen midden 2014 wegens een groter aanbod. De inflatie voor vlees en vis vertraagde verder (van respectievelijk 1,2 % en 2,4 % in het vorige kwartaal tot 0,8 % en 1,7 %). De inflatie voor deze productgroep bereikte in onze buurlanden gemiddeld hetzelfde peil als in België, namelijk -1,9 %.
8. Na vier opeenvolgende kwartaalverhogingen is het prijsstijgingstempo voor diensten dit kwartaal vertraagd tot gemiddeld 2,2 % (tegenover 2,5 % in het tweede kwartaal 2014). De vertraging voor diensten was vooral het gevolg van de negatieve inflatie voor reizen dit kwartaal (-1,6 % tegenover 3,8 % in het tweede kwartaal 2014). De productgroep diensten heeft het grootste gewicht in de consumptiekorf (39,5 %) en leverde dus de grootste bijdrage tot de totale inflatie (0,9 procentpunt) in België. In de voornaamste buurlanden is de inflatie voor diensten ook vertraagd in dit kwartaal (gemiddeld 1,6 %) en ze blijft op een lager peil dan in België. 9. In het derde kwartaal 2014 is de inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België voor het vierde kwartaal op rij vertraagd tot gemiddeld 0,4 % ten gevolge onder andere van de solden in juli, tijdens dewelke de promoties belangrijker waren dan verleden jaar. De inflatie versnelde daarentegen lichtjes in de voornaamste buurlanden, van gemiddeld 0,0 % in het tweede kwartaal tot 0,2 % dit kwartaal.
6
I Totale inflatie in het derde kwartaal 2014
1 2
I.1 Totale inflatie in België Het gemiddelde consumptieprijspeil, gemeten aan de hand van het GICP (basisjaar 2008=100), kwam in september 2014 uit op 110,5, een iets lager niveau dan in juni. De index van de onderliggende inflatie, die geen rekening houdt met het prijsverloop van de niet-bewerkte levensmiddelen en energiedragers, steeg lichtjes tot 111,4. Beide curves vertoonden in juli een knik naar beneden als gevolg van de soldenperiode en kenden een correctie in september. Na de daling van de consumptieprijzen voor energiedragers in het tweede kwartaal 2014, ten gevolge van de daling van het btw-tarief voor elektriciteit, gingen de prijzen dit kwartaal wederom naar beneden. Grafiek 1: Recent verloop van het GICP, de onderliggende inflatie en de consumptieprijzen voor energiedragers (Index 2008=100) 115
120
115
110
110
105
105
100
95
100
90
85
95
80
GICP (linkerschaal)
Onderliggende inflatie (linkerschaal)
Energiedragers (rechterschaal)
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
In het derde kwartaal 2014 liet de totale inflatie een lichte terugval optekenen en bedroeg ze gemiddeld 0,4 % (tegenover 0,8 % in het vorige kwartaal). Dit is het laagste inflatiepeil sinds het vierde kwartaal 2009 (-0,2 %). In september bedroeg de inflatie zelfs 0,2 %. De vertraging van de totale inflatie tussen het tweede en derde kwartaal 2014 laat zich hoofdzakelijk verklaren door de sterke daling van de inflatie voor energie (gas en vloeibare brandstoffen), en in mindere mate door de beperkte daling van de inflatie voor de andere productgroepen.
1
De gemiddelde inflatie voor een kwartaal wordt berekend als de procentuele variatie van het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van het betrokken kwartaal ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar. 2
Omwille van de vergelijkbaarheid met de evoluties in andere Europese landen gebeurt de analyse op grond van het geharmoniseerd indexcijfer der consumptieprijzen (GICP).
7
Grafiek 2: Recent verloop van de totale inflatie, de onderliggende inflatie en de consumptieprijzen voor energiedragers (Veranderingspercentage ten opzichte van de overeenstemmende maand van het voorgaande jaar) 7
35
6
30
5
25
4
20
3
15
2
10
1
5
0
0
-1
-5
-2
-10
-3
-15
-4
-20
-5
-25
Totale inflatie (linkerschaal)
Onderliggende inflatie (linkerschaal)
Energiedragers (rechterschaal)
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Voor de vijf grote productgroepen van het GICP werden de volgende prijsbewegingen vastgesteld:
In het derde kwartaal 2014 werden de energieproducten op jaarbasis 6,9 % goedkoper (tegenover -5,5 % in het tweede kwartaal 2014). De inflatie voor energie was dus voor het zevende kwartaal op rij negatief. Dat is hoofdzakelijk het resultaat van de sterke jaar-op-jaar prijsdaling voor elektriciteit, als gevolg van de verlaging van het btw-tarief van 21 % naar 6 %, en de daling van de consumptieprijzen voor gas en petroleumproducten. Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de energie-inflatie -3,7 % bedragen hebben. De negatieve bijdrage van deze productgroep tot de totale inflatie is dit kwartaal overigens lichtjes groter geworden en kwam uit op -0,8 procentpunt.
De inflatie voor de diensten is lichtjes vertraagd van gemiddeld 2,5 % in het tweede kwartaal 2014 tot 2,2 % in het derde kwartaal 2014. Deze productgroep leverde de belangrijkste bijdrage tot de totale inflatie (0,9 procentpunt), mede door het grote gewicht in de consumptiekorf (39,5 %).
Het prijsstijgingstempo van de bewerkte levensmiddelen viel terug tot gemiddeld 2,4 % (tegenover 2,8 % in het voorgaande kwartaal). Deze producten leverden een positieve bijdrage van 0,3 procentpunt tot de totale inflatie.
Vergeleken met een jaar eerder moest de consument dit kwartaal gemiddeld 1,9 % minder betalen voor niet-bewerkte levensmiddelen (door de hogere prijzen in 2013 als gevolg van de minder gunstige weersomstandigheden en de relatief lagere prijzen in 2014 ten gevolge van een overvloedig aanbod), ten opzichte van -1,8 % in het voorgaande kwartaal. Er moet opgemerkt worden dat de Russische handelssancties een neerwaartse impact gehad hebben op de prijzen van sommige levensmiddelen. Voor het tweede kwartaal op rij was de inflatie voor deze productgroep dus negatief. De invloed ervan op de totale inflatie bedroeg 0,2 procentpunt ondanks een beperkt gewicht in de consumptiekorf (8,2 %).
8
De inflatie voor niet-energetische industriële goederen vertraagde in het derde kwartaal 2014 opnieuw, tot gemiddeld 0,4 % (tegenover 0,6 % in het tweede kwartaal). Deze productgroep droeg 0,1 procentpunt bij tot de totale inflatie.
De terugval in de inflatie voor diensten, niet-energetische industriële goederen en bewerkte levensmiddelen deed de onderliggende inflatie lichtjes vertragen tot gemiddeld 1,6 % dit kwartaal (tegenover 1,9 % in het vorige kwartaal), het laagste niveau sinds het tweede kwartaal 2011. Het voortschrijdende gemiddelde over vier maanden van de gezondheidsindex3 kwam in september uit op 100,25 (index 2013=100). De spilindex, die nu vastligt op 101,02, werd dus niet overschreden.4 Tabel 1: Recent verloop van de inflatie voor het geharmoniseerde indexcijfer der consumptieprijzen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
Energiedragers Bewerkte levensmiddelen Niet-bewerkte levensmiddelena Diensten Niet-energetische industriële goederen p.m. Onderliggende inflatieb p.m. Gezondheidsindexc Totale inflatie
2011
2012
2013
17,0 3,1 0,2 1,9 1,0 1,8 3,1 3,4
6,0 3,1 3,4 2,5 0,9 2,1 2,7 2,6
-4,6 3,2 4,4 1,9 0,8 1,7 1,2 1,2
2013 III -4,7 3,1 4,4 1,9 0,9 1,8 1,3 1,2
IV -5,5 2,8 1,7 2,1 0,8 1,8 1,0 0,9
I -3,6 2,3 0,5 2,2 0,7 1,7 1,1 1,0
2014 II -5,5 2,8 -1,8 2,5 0,6 1,9 0,4 0,8
III -6,9 2,4 -1,9 2,2 0,4 1,6 0,1 0,4
juli -6,0 2,9 -1,1 2,3 0,2 1,7 0,2 0,6
2014 - III aug -6,5 2,3 -2,3 2,1 0,6 1,6 0,0 0,4
sep -8,2 1,9 -2,4 2,3 0,5 1,6 0,0 0,2
Gewicht1 10,9 13,5 8,2 39,5 27,9 80,9 92,8 100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek a b Fruit, groenten, vlees en vis. Gemeten aan de hand van het GICP, zonder niet-bewerkte levensmiddelen en energiedragers. c Nationale consumptieprijsindex, zonder tabak, alcoholhoudende dranken, benzine en diesel. 1 p.m. Gewicht in 2014 (in %)
Grafiek 3: Bijdrage tot de totale inflatie (In procentpunt, jaar- en kwartaalgemiddelden) 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 -3
Niet-energetische industriële goederen
Diensten
Bewerkte levensmiddelen
Niet-bewerkte levensmiddelen
Energie
GICP
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek 3
De gezondheidsindex wordt berekend op basis van de nationale consumptieprijsindex (NCPI) waarvan de methodologie op verschillende punten, o.a. het gewichtenschema, verschilt van die van het GICP. 4
In zijn meest recente inflatievooruitzichten van 7 oktober jongstleden gaat het Federaal Planbureau er van uit dat de spilindex pas in maart 2015 opnieuw overschreden zal worden.
9
Focus: Loopt België een risico op deflatie? De inflatie in België is fors vertraagd van gemiddeld 3,4 % in 2011 naar 0,4 % in het derde kwartaal 2014. In september werd de inflatie op basis van de nationale consumptieprijsindex met -0,12 % zelfs negatief, het laagste niveau sinds november 2009.5 Ondanks dit negatieve inflatiecijfer is er nog geen sprake van deflatie in ruime zin. Volgens deze definitie kan deflatie omschreven worden als een "algemene en aanhoudende daling van het prijspeil met negatieve gevolgen voor de economische groei"6. Naast een negatieve totale inflatie over een lange periode moet de inflatie ook negatief zijn voor een groot aantal goederen en diensten in de consumptiekorf. Als deze prijsevoluties ingebed raken in de verwachtingen van de marktdeelnemers, zouden ze een negatieve impact kunnen hebben op de reële economie7. Consumenten zouden bijvoorbeeld hun aankopen kunnen uitstellen. Het is tevens belangrijk om de aard van de economische factoren die aan de basis liggen van de inflatiedaling in aanmerking te nemen (positieve aanbodsschokken of negatieve vraagschokken), en het tijdelijke of blijvende karakter ervan.8 Om het risico op deflatie in België in te schatten, is het dus noodzakelijk om de oorzaken van de vertraging van de inflatie voor consumptiegoederen tussen 2011 en het derde kwartaal 2014 te identificeren. Volgens de Europese Centrale Bank (ECB) zijn de huidige lage inflatiecijfers in de eurozone het gevolg van een combinatie van vraag- en aanbodfactoren. De belangrijkste aanbodfactoren zijn onder meer de vertraging van het prijsstijgingstempo van de internationale energieprijzen (als gevolg van de uiteenlopende ontwikkeling van vraag en aanbod op de internationale markt) en van de noteringen voor voedingsgrondstoffen (in 2014 waren de oogsten van verschillende voedingsgrondstoffen dankzij de gunstige weersomstandigheden bijvoorbeeld uitzonderlijk in Europa, wat de internationale prijzen onder druk zette). Bovendien heeft de appreciatie van de euro ten opzichte van de US dollar tussen medio 2012 en het eerste semester 2014 niet enkel geleid tot een vertraging van de inflatie van energieprijzen en van de noteringen voor voedingsgrondstoffen uitgedrukt in euro, maar ook tot een vertraging van de inflatie voor ingevoerde eindproducten (hoewel de waarde van de euro ten opzichte van de dollar recentelijk daalde). De prijsdalingen in bepaalde landen van de eurozone zijn daarenboven ook te verklaren door lokale aanbodfactoren, zijnde structurele hervormingen op de arbeidsmarkt en de goederen- en dienstenmarkt om de competitiviteit te herstellen. Naast deze positieve aanbodschokken is de dalende inflatie recentelijk mede een gevolg van een negatieve vraagschok, namelijk een zwakke vraag binnen en buiten de eurozone, aldus de ECB. Momenteel gaan de inflatieprognoses niet richting deflatie. Volgens de laatste voorspellingen van het Federaal Planbureau van 7 oktober jongstleden (exclusief de maatregelen uit het nieuwe regeerakkoord) zou het inflatiecijfer immers gaandeweg moeten stijgen om in 2015 1,2 % te bereiken (tegenover 0,5 % in 2014). Bovendien verwacht het Federaal Planbureau een toename van het Belgische BBP van 1,1 % in 2014 en 1,5 % in 2015, waardoor de werkloosheid vanaf 2015 zou verminderen. Ten slotte betreft de negatieve inflatie voor het ogenblik slechts een beperkt aantal goederen en diensten in de consumptiekorf, waarvan het aandeel maar iets groter is ten opzichte van de voorbije jaren. Tussen 2008 en 2013 liet 5
Inflatie kan gemeten worden aan de hand van de nationale consumptieprijsindex of op basis van het GICP. Waar de eerste index wordt berekend volgens de methodologie goedgekeurd door de indexcommissie, wordt het GICP berekend volgens gestandaardiseerde EU-richtlijnen. De CPI en het GICP kennen een verschillende evolutie (het gewichtenschema voor de goederen en diensten opgenomen in de consumptiekorf verschilt onder meer), maar beiden evolueerden de voorbije jaren naar elkaar toe. 6
Volgens de ECB, wordt deflatie in enge zin gedefinieerd als een negatieve inflatie gedurende drie opeen volgende maanden. Deze definitie is volgens de ECB echter erg misleidend, aangezien er onder andere geen rekening wordt gehouden met de aard van de schokken die de inflatie veroorzaken. De ECB verkiest daarom de definitie in ruime zin. (BCE, « Bulletin mensuel de juin 2014 », blz. 65). 7
Als voorbeeld, kan verwezen worden naar de deflatieperiode in Japan. De periode van negatieve inflatie duurde van 1995 tot 2013 tijdens dewelke een groot aantal goederen en diensten uit de prijsindex een negatieve inflatie gekend hebben. Bovendien ondervond Japan in deze periode een stagnatie van de economische activiteit. 8
Zie Ide S., Boeckx J. en Cornille D. (2009), « Deflatie, een demon uit een ver verleden of een reëel gevaar anno 2009? », NBB, Economisch tijdschrift, september 2009.
10
20,9 % van de goederen en diensten in de consumptiekorf een negatieve inflatie optekenen, tegenover 29,3 % in het derde kwartaal 2014; met andere woorden een stijging van circa acht procentpunt. In het derde kwartaal 2014 werd 91,2 % van de energieproducten (tegenover 32,8 % tussen 2008 en 2013), 42,6 % van de niet-bewerkte levensmiddelen (tegenover 24,8 % eerder) en 29,5 % van de bewerkte levensmiddelen (tegenover 21,8 %) getroffen door een negatieve inflatie. Voor deze drie productgroepen was er dit jaar een positieve aanbodschok onder andere als gevolg van een groter aanbod aan olie (ten gevolge van de ontwikkelingen in schalie-olie) en aan levensmiddelen (bijvoorbeeld voor groenten en fruit). Ook de onderliggende inflatie was in het derde kwartaal 2014 nog sterk positief. Tabel 2: Aandeel van de goederen en diensten in de consumptiekorf zonder prijsverandering op jaarbasis (=), met een positief 9 veranderingspercentage (+) en een negatief veranderingspercentage (-) (In % van het totale aantal producten of van een productgroep) Aantal betrokken producten Energiedragers Niet-bewerkte levensmiddelen Bewerkte levensmiddelena Diensten Niet-energetische industriële goederen CPI
+ 66,3 73,9 76,6 83,4 72,0 75,9
17 86 69 114 141 428
2008-2013 32,8 24,8 21,8 9,3 25,9 20,9
= 0,8 1,4 1,6 7,2 2,1 3,2
+ 8,8 56,9 68,6 86,2 63,6 67,1
K3-2014 91,2 42,6 29,5 9,2 30,6 29,3
= 0,0 0,5 1,9 4,6 5,8 3,6
Bronnen : FOD Economie, AD Statistiek
9
De analyse heeft betrekking op de periode tussen januari 2008 en september 2014. Ze is gebaseerd op de maandelijkse gegevens van de CPI-getuigen (maar niet op microgegevens), met uitzondering van de categorieën kleding en schoeisel (COICOP 3) en huishoudapparaten (COICOP 5.3) aangezien de methodologie in januari 2013 werd aangepast voor deze producten. Elke maand wordt het totale aantal getuigen berekend op basis van drie inflatieniveaus (>= 0,1 % betreft een positief veranderingspercentage, tussen -0,1 % en 0,1 % betreft de goederen en diensten zonder prijsverandering op jaarbasis, <= -0,1 % betreft een negatief veranderingspercentage).
11
I.2 Totale inflatie in de voornaamste buurlanden In het derde kwartaal 2014 vertraagde de inflatie zowel in België als in de buurlanden. Met 0,6 % (tegenover 0,8 % in het voorgaande kwartaal) lieten de buurlanden dit kwartaal gemiddeld een hogere inflatie optekenen dan België (0,4 % tegenover 0,8 % in het voorgaande kwartaal). In Duitsland (0,8 %) en Frankrijk (0,5 %) was de inflatie hoger dan in ons land (tegenover respectievelijk 0,9 % en 0,8 % in het voorgaande kwartaal). Alleen Nederland kende een lagere inflatie dan België en bereikte met 0,3 % (tegenover 0,4 % in het voorgaande kwartaal) het laagste inflatieniveau sinds het tweede kwartaal 2010.10 In het laatste kwartaal 2013 en in het eerste kwartaal 2014 is de inflatie in Nederland fors gedaald, voornamelijk door het basiseffect dat uitging van een tijdelijk hoog inflatiecijfer als gevolg van de btw-verhoging naar 21 % in oktober 2012. In het derde kwartaal 2014 bereikte de totale inflatie bij constante indirecte belastingen gemiddeld genomen een lager niveau in de buurlanden (0,4 %) dan in België (0,7 %). Net zoals in België vertraagde de onderliggende inflatie eveneens in de buurlanden en ging ze van gemiddeld 1,2 % in het tweede kwartaal 2014 naar 1,1 % in het derde kwartaal (ter herinnering: ze daalde in België van 1,9 % naar 1,6 %). Daardoor is het verschil in onderliggende inflatie met de voornaamste buurlanden ten nadele van ons land kleiner geworden (van 0,7 procentpunt in het vorige kwartaal naar 0,5 procentpunt dit kwartaal). In Duitsland en in Frankrijk kwam de onderliggende inflatie dit kwartaal lager uit, met respectievelijk 1,3 % (tegenover 1,4 % in het vorige kwartaal) en 0,9 % (tegenover 1,1 % in het voorgaande kwartaal). Voor de eerste keer sinds het eerste kwartaal 2013 versnelde de onderliggende inflatie in Nederland tot 0,7 % (tegenover 0,6 % in het vorige kwartaal).11 Grafiek 4: Kwartaalevolutie van de totale inflatie en van de onderliggende inflatie in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage) 3,5
6
Totale inflatie
Onderliggende inflatie
5
3,0
4
2,5
3 2,0 2 1,5
1 0
1,0
-1
0,5
-2 2008
2009
2010
België
2011
2012
Duitsland
2013
2014
0,0 2008
2009
Nederland
Frankrijk
2010
2011
2012
2013
2014
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
10
Op basis van het GICP tegen constante btw- en accijnstarieven, dat door de Algemene Directie Statistiek wordt berekend en door Eurostat wordt gepubliceerd, zou de totale inflatie in België 0,7 % hebben bereikt in het derde kwartaal 2014 (in plaats van 0,4 %), tegenover -0,1 % in Frankrijk (in plaats van 0,5 %) en 0,1 % in Nederland (in plaats van 0,3 %). In Duitsland is er geen verschil in inflatie te zien (0,8 %). In Frankrijk werd het standaard btw-tarief op 1 januari 2014 opgetrokken van 19,6 % naar 20 %. Ook werd het middentarief verhoogd van 7 % naar 10 % (dit tarief geldt voor niet-bewerkte agrarische producten en voor een beperkt aantal diensten zoals restaurants). 11
In België zou de onderliggende inflatie bij constante indirecte belastingen uitgekomen zijn op 1,5 % (in plaats van 1,6 % nu), tegenover 0,3 % in Frankrijk (in plaats van 0,9 %) en 0,6 % in Nederland (in plaats van 0,7 %). In Duitsland is er opnieuw geen verschil te zien (1,3 %). Bij constante indirecte belastingen bereikte de Belgische onderliggende inflatie een hoger niveau (1,5 %) dan gemiddeld in de buurlanden (0,9 %) dit kwartaal. Het voor België nadelige inflatieverschil voor de onderliggende inflatie loopt hierdoor op tot 0,7 procentpunt bij constante indirecte belastingen.
12
Tabel 3: Inflatie voor het GICP en zijn productgroepen in België en in de voornaamste buurlanden voor het derde kwartaal 2014 (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Energie Bewerkte levensmiddelen Niet-bewerkte levensmiddelen Diensten Niet-energetische industriële goederen Onderliggende inflatie GICP
-6,9 2,4 -1,9 2,2 0,4 1,6 0,4
Gemiddelde buurlanden
Duitsland
-1,5 1,3 -1,9 1,6 0,2 1,1 0,6
-1,8 2,4 -1,8 1,4 0,7 1,3 0,8
Frankrijk -1,0 0,2 -1,8 1,8 -0,3 0,9 0,5
Nederland -1,2 1,1 -2,2 1,4 -0,7 0,7 0,3
Gewicht 2014 (in %) Gemiddelde buurlanden 10,9 11,1 13,5 12,0 8,2 6,4 39,5 43,9 27,9 26,6 80,9 82,5 100,0 100,0 België
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
In het derde kwartaal 2014 was het verschil in totale inflatie tussen België en de buurlanden dus ten voordele van ons land, namelijk 0,2 procentpunt. Uit de verschillende productgroepen blijkt dat België alleen een lagere inflatie voor energieproducten liet optekenen ten opzichte van de buurlanden (onder meer als gevolg van de btw-verlaging op elektriciteit vanaf april 2014 in België). Deze groep leverde opnieuw een belangrijke neerwaartse bijdrage aan het inflatieverschil voor België (0,6 procentpunt). Voor alle andere productgroepen (met uitzondering van de niet-bewerkte levensmiddelen) lag de inflatie in België hoger dan gemiddeld in de buurlanden. Al die productgroepen hadden dus een opwaartse impact op het inflatieverschil voor België: met 0,2 procentpunt voor bewerkte levensmiddelen en diensten en met 0,1 procentpunt voor niet-energetische industriële goederen. Ten slotte bleek de impact van niet-bewerkte levensmiddelen bijna nihil te zijn. Grafiek 5: Bijdrage van elke component van het GICP aan het inflatieverschil tussen België en de voornaamste buurlanden (In procentpunt)
2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 -0,5 -1,0 -1,5
Niet-energetische industriële goederen Niet-bewerkte levensmiddelen Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Diensten Energie
Bewerkte levensmiddelen Geheel GICP
13
II Inflatie voor energie in het derde kwartaal 2014 II.1 Inflatie voor energie in België De jaar-op-jaar prijsdaling van de consumptieprijzen voor energieproducten versnelde in het derde kwartaal 2014 opnieuw tot gemiddeld -6,9 % (tegenover -5,5 % in het tweede kwartaal 2014). Deze vertraging van de inflatie laat zich hoofdzakelijk verklaren door de sterke daling van de inflatie voor gas en petroleumproducten tussen het tweede en het derde kwartaal 2014. De energie-inflatie is voor het zevende opeenvolgende kwartaal (sinds het eerste kwartaal 2013) negatief en bereikt dit kwartaal haar laagste peil. In september bedroeg de inflatie zelfs -8,2 %. De bijdrage van deze productgroep tot de totale inflatie kwam uit op -0,8 procentpunt op een totale inflatie van 0,4 % in dit kwartaal (tegenover een bijdrage van -0,6 procentpunt op een inflatie van 0,8 % in het tweede kwartaal 2014). Deze negatieve bijdrage is hoofdzakelijk het resultaat van de sterke prijsdaling op jaarbasis voor elektriciteit, als gevolg van de daling van het btw-tarief van 21 % naar 6 %12, evenals de prijsdaling voor gas. Tabel 4: Recent verloop van de consumptieprijzen voor energiedragers (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
Vaste brandstoffen Vloeibare brandstoffen Brandstoffen voor wegvervoer Gas Elektriciteit Energie
2011
2012
2013
2,6 27,8 15,6 19,1 11,8 17,0
3,9 10,1 6,5 8,0 1,9 6,0
3,4 -5,9 -4,6 -8,5 -0,9 -4,6
2013 III 3,9 -5,3 -4,6 -9,5 -1,0 -4,7
2014 IV 3,1 -6,8 -6,1 -8,5 -1,7 -5,5
I 2,3 -6,7 -4,7 -2,7 -1,0 -3,6
II 1,1 -1,8 -1,3 -5,1 -14,3 -5,5
2014 - III III 0,6 -5,4 -2,4 -9,7 -12,4 -6,9
juli 0,9 -3,3 -0,1 -9,8 -13,5 -6,0
aug 0,9 -3,9 -2,1 -9,8 -12,0 -6,5
sep 0,1 -8,8 -4,9 -9,6 -11,8 -8,2
Bijdrage1
Gewicht2
0,0 -0,8 -1,0 -2,0 -3,2 -6,9
0,6 14,1 38,7 20,9 25,8 100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek 1 2 Bijdrage tot de inflatie van de groep in het derde kwartaal 2014 (in procentpunt), p.m. Gewicht in 2014 (in %)
De evolutie van de olieprijzen op de internationale markten bepaalt grotendeels de consumptieprijzen voor huisbrandolie en motorbrandstoffen. De prijzen voor elektriciteit en gas werden vanaf oktober 2013 losgekoppeld van de olieprijs13. Na een stijging van gemiddeld 1,5 % tussen het eerste kwartaal en het tweede kwartaal 2014 daalde de olieprijs in USD opnieuw (-6,9 % in vergelijking met het vorige kwartaal) tot gemiddeld 102 USD/vat in dit kwartaal. Vergeleken met een jaar voordien daalde de gemiddelde prijs van een vat Brentolie ook met 7,0 % in het derde kwartaal 2014 (en zelfs met -12,8 % in september). Het nagenoeg stabiel blijven van de euro ten opzichte van de dollar dit kwartaal (-0,1 % in vergelijking met het derde kwartaal 2013) bracht een daling van de olieprijs teweeg ten belope van 6,9 % in vergelijking met het overeenstemmende kwartaal 2013. Hierdoor kwam de olieprijs uit op 77,1 euro/vat in het derde kwartaal 2014. De daling van de olieprijs tussen het tweede en het derde kwartaal 2014 laat zich grotendeels verklaren door de lagere groei van de wereldwijde vraag naar olie als gevolg van de vertraging van de economie in Europa en China. De stijging van het wereldwijde olieaanbod, ondersteund door de winning van schalieolie in Noord-Amerika, heeft ook een negatieve invloed op de notering gehad. De geopolitieke spanningen in het Midden-Oosten hadden daarentegen weinig invloed. 14 15
12
Bij ongewijzigde belastingen zou de energie-inflatie -3,7 % in plaats van -6,9 % bedragen hebben in het derde kwartaal 2014.
13
Zoals in vorige rapporten aangehaald, nam de regering op 21 december 2012 (Belgisch Staatsblad van 15 januari 2013) twee koninklijke besluiten aan die een exhaustieve lijst vastlegden met toegelaten criteria voor de indexering van de elektriciteits- en gasprijzen door de leveranciers. Die criteria moeten er onder meer voor zorgen dat de indexeringsparameters de reële kosten van de energieleveranciers beter weergeven. 14
Insee, http://www.insee.fr/fr/themes/indicateur.asp?id=79
15
International Energy Agency, “IEA releases Oil Market Report for July, Augustus, September”.
14
Grafiek 6: Consumptieprijzen voor energiedragers (Index 2008=100)
160
140
120
100
80
60
40
Electriciteit
Gas
Vloeibare brandstoffen
Motorbrandstoffen
Totaal energie
Brent (euro)
16
Bronnen: Insee , EC, FOD Economie, AD Statistiek
De daling op jaarbasis van de prijzen voor motorbrandstoffen en vloeibare brandstoffen (stookolie) was veel groter dit kwartaal, namelijk respectievelijk -2,4 % en -5,4 % in vergelijking met hetzelfde kwartaal in 2013 (tegenover respectievelijk -1,3 % en -1,8 % in het vorige kwartaal). De inflatie in september bereikte zelfs -8,8 % voor vloeibare brandstoffen en -4,9 % voor motorbrandstoffen. De gemiddelde maximumprijs voor diesel bedroeg dit kwartaal meer bepaald 1,44 euro/liter (inclusief btw), een daling van 5 cent vergeleken met de overeenkomstige periode in 2013. De gemiddelde maximumprijs van benzine (super 95) bereikte dit kwartaal 1,64 euro/liter (inclusief btw), 4 cent minder dan een jaar eerder. De gemiddelde maximumprijs voor huisbrandolie (minder dan 2000 l) bedroeg in het derde kwartaal 2014 0,83 euro/liter (inclusief btw), 5 cent minder dan een jaar voordien. De consumptieprijzen voor elektriciteit en gas worden voornamelijk bepaald door de kost van de energiecomponent en de nettarieven (distributie en transport). Verschillende belastingen en taksen oefenen eveneens een aanzienlijke invloed uit op de prijsevolutie,17 18 zoals het geval was bij de verlaging van het btw-tarief voor elektriciteit in april 2014. Zoals in de vorige rapporten al werd uitgelegd, keurt de CREG sinds exploitatiejaar 2008 de transporttarieven goed voor vier jaar. In 2012 werd er een nieuwe meerjaarlijkse tarifering (2012-2015) goedgekeurd. Toch werden de trans-
16
De evolutie van de oliekoers is gebaseerd op de gegevens gepubliceerd door Insee, «International prices of imported raw materials - Brent crude oil (London) - Prices in euros per barrel». 17
Het gewicht van de verschillende componenten kan sterk verschillen naargelang het type klant (consumptieprofiel en spanningsniveau van de aansluitingen), de distributiezones, de regio’s en de leveranciers. 18
Sinds februari 2014 is er geen maand vertraging meer voor de gegevens van de CWaPE en de VREG betreffende de variabele contracten voor elektriciteit en gas. Voor de vaste contracten betreft de prijsindex van elektriciteit en gas de maand zelf sinds september 2014 en dit in de drie gewesten.
15
porttarieven voor elektriciteit gedurende deze periode gewijzigd na de beslissing van de CREG van 16 mei 2013. De transportkosten voor elektriciteit stegen zodoende in juni 2013 en in januari 2014.19 De CREG keurt sinds exploitatiejaar 2009 ook de distributietarieven goed voor vier jaar. Toch worden ze geïndexeerd en kunnen ze in bepaalde gevallen worden aangepast in de loop van deze periode (steeds na goedkeuring door de CREG). Door een beslissing van de CREG werden de vierjaarlijkse tarieven voor de periode 2009-2012 verlengd tot eind 2014.20 De verkoopprijs van de energiecomponent wordt door de leveranciers vrij bepaald sinds de elektriciteits- en gasmarkt werd vrijgemaakt. Voor de variabele contracten zijn de energieleveranciers verplicht om alle wijzigingen in de prijsformules en tariefaanpassingen op voorhand ter controle bij de CREG in te dienen (wet van 8 januari 2012)21 22. De indexeringen van de variabele contracten van elektriciteit en gas werden overigens op 1 juli 2014 toegelaten voor de prijzen die in het derde kwartaal 2014 van toepassing waren. Vergeleken met een jaar eerder zagen consumenten in het derde kwartaal 2014 de eindprijs van elektriciteit met gemiddeld 12,4 % dalen (tegenover -14,3 % in het vorige kwartaal). De prijsevolutie op jaarbasis blijft dus negatief maar minder uitgesproken dan in het vorige kwartaal. Deze negatieve inflatie laat zich grotendeels verklaren door de beslissing van de federale regering om het btw-tarief op alle componenten van de elektriciteitsfactuur voor residentiële klanten tijdelijk te verlagen van 21 % naar 6 % tussen april 2014 en december 2015 (datum waarop deze maatregel zal worden geëvalueerd). Deze beslissing heeft een drukkend effect op de inflatie tussen april 2014 en maart 2015.23 Bij constante belastingtarieven zouden de consumptieprijzen voor elektriciteit in het derde kwartaal stabiel zijn gebleven, terwijl er in werkelijkheid een daling was van 12,4 %. Op basis van de indicator "gemiddelde Belgische elektriciteitsfactuur"24 kan de evolutie van de verschillende componenten van de elektriciteitsprijs worden geëvalueerd, namelijk de energiecomponent, de nettarieven en de taksen en belastingen. De kost van de energiecomponent (inclusief de kosten voor groene energie en voor warmtekrachtkoppeling) steeg opnieuw in het derde kwartaal 2014 (+1,6 % in vergelijking met het tweede kwartaal 2014) tot gemiddeld 7,7 cent/kWh (38,4 % van de totale kostprijs voor elektriciteit voor een gemiddeld consumptieprofiel). Deze component kwam dit kwartaal echter 2,4 % lager uit dan in de overeenkomstige periode in 2013 (tegenover een inflatie van -8,5 % in het tweede kwartaal 2014). Deze negatieve inflatie laat zich hoofdzakelijk verklaren door de daling van de waarde van de indexeringsparameters voor variabele contracten en de gemiddelde daling van de vaste tarieven. De kosten voor de bijdragen voor groene energie en voor warmtekrachtkoppeling, die ongeveer 18,5 % van de energiecomponent uitma-
19
De nieuwe tariefbeslissing van de CREG houdt voornamelijk een gedeeltelijke verschuiving van de tarieflasten van de producenten naar de afnemers van elektriciteit in. 20
In het kader van de zesde staatshervorming (bijzondere wet van 6 januari 2014) werd de bevoegdheid voor de distributietarieven voor elektriciteit en gas op 1 juli 2014 overgeheveld naar de gewesten. Deze bevoegdheid wordt voortaan uitgeoefend door de VREG (Vlaams Gewest), de CWaPE (Waals Gewest) en BRUGEL (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) als gewestelijke regulerende overheden. De distributietarieven zijn echter tot 1 januari 2015 bevroren. 21
Deze wet bevat onder meer het vangnetmechanisme, dat deze maatregelen omvat en dat op 31 december 2014 afloopt maar mogelijk verlengd kan worden. 22
In haar laatste verslagen met als titel "Overzicht en evolutie van de elektriciteits- en aardgasprijzen voor residentiële klanten en KMO's" meldt de CREG dat sommige leveranciers hun nieuwe residentiële klanten een nieuwe versie van hun variabele contracten aanbieden. 23
Indien de federale regering na evaluatie eind 2015 beslist het btw-tarief tot het vorige niveau te verhogen (21 %), zal dat een verhogend effect op de inflatie hebben van 0,4 procentpunt gedurende 12 maand. 24
De gebruikte methodologie voor het uitwerken van de indicator van de gemiddelde elektriciteitsfactuur voor de consument wordt uitgelegd in het « Jaarverslag 2001 van het Prijzenobservatorium ».
16
ken (ofwel 7,1 % van de totale elektriciteitsprijs), zijn stabiel gebleven in vergelijking met een jaar voordien (+0,7 % gemiddeld)25. De nettarieven zijn in het derde kwartaal 2014 constant gebleven en bedroegen gemiddeld 10,8 cent/kWh. Ze maakten 54,2 % van de totale prijs voor elektriciteit uit. Hun prijsstijgingstempo op jaarbasis kwam dit kwartaal uit op 3,0 % (tegenover 3,5 % in het vorige kwartaal). Die trend laat zich hoofdzakelijk verklaren door de sterke stijging van de transporttarieven in de drie gewesten (met een gewicht van 10,0 % in de totale prijs) met gemiddeld 18,2 % ten opzichte van vorig jaar. Die stijging komt voort uit de toepassing van nieuwe transporttarieven op federaal niveau op 1 januari 2014, zoals hierboven vermeld. De distributietarieven (inclusief meting en telling) bleven op jaarbasis bijna stabiel. De component taksen en toeslagen nam gemiddeld met 8,9 % af in het derde kwartaal 2014 in vergelijking met een jaar voordien, door de daling van de federale bijdrage 2014 tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt. Sinds 1 april werd de btw op elektriciteit tijdelijk verlaagd van 21 % naar 6 % (zie hierboven). Zo blijkt dat de sterke daling op jaarbasis van de consumptieprijzen voor elektriciteit in het derde kwartaal 2014 hoofdzakelijk het gevolg is van de tijdelijke vermindering van de btw en, in mindere mate, van de daling van de verkoopprijs van de energiecomponent en de kosten van taksen en toeslagen, welke gedeeltelijk gecompenseerd werden door een stijging van de nettarieven. In het derde kwartaal 2014 bedroeg de totale jaarfactuur voor elektriciteit van een doorsneehuishouden (jaarlijks verbruik van 3.500 kWh aan enkelvoudig tarief) gemiddeld 700 euro, een vermindering van 104 euro in vergelijking met een jaar voordien26.
25
Ter herinnering betaalt de Belgische consument op zijn elektriciteitsfactuur een bijdrage groene energie (in de drie gewesten) en een bijdrage warmtekrachtkoppeling (alleen in Vlaanderen). Die worden vrij bepaald door de elektriciteitsleveranciers en dienen om de aankoopkosten van verplichte groenestroomcertificaten te recupereren (quota vastgelegd per decreet). 26
De berekeningsmethode is gebaseerd op de verwervingsbenadering volgens de richtlijnen van Eurostat voor het GICP. Die benadering houdt rekening met een geschatte aankoopprijs (op jaarbasis) bij het ondertekenen van het contract. Die geschatte prijs is dus gebaseerd op een enkele waarde (de actuele waarde) van verschillende prijscomponenten die de energieleveranciers toepassen, in tegenstelling tot de betalingsbenadering, die rekening houdt met het gemiddelde van de maandprijzen van de 12 laatste maanden gewogen naargelang het maandelijkse consumptieniveau.
17
Grafiek 7: Indicator voor een gemiddelde elektriciteitsfactuur en zijn componenten (Consumptieprofiel Dc1 - In cent/kWh)
25
20
15
10
5
0
Energiecomponent
Nettarieven
Taksen en heffingen
Btw
Bronnen: Eigen berekeningen, VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie Opm 1: Op de elektriciteitsfactuur dekken de nettarieven de kosten voor het gebruik van de distributienetwerken en voor het transport. Opm. 2: De hoeveelheid gratis elektriciteit die in het Vlaamse Gewest wordt toegekend, werd opgenomen in de energiecomponent. Opm. 3: Sinds april 2014 is het btw-tarief van 21 % naar 6 % gedaald.
Voor de consumptieprijs voor gas moest de consument dit kwartaal op jaarbasis gemiddeld 9,7 % minder betalen (tegenover een inflatie van -5,1 % in het voorgaande kwartaal). Op basis van de evolutie van de indicator "gemiddelde Belgische gasfactuur" blijkt dat de kost van de energiecomponent van de gasprijs (inclusief transportkosten) dit kwartaal met 10,5 % gedaald is in vergelijking met het vorige kwartaal. De energiecomponent liet op jaarbasis een negatieve inflatie van gemiddeld 15,5 % optekenen, tegenover -8,1 % in het vorige kwartaal. De energiecomponent kostte dus 3,1 cent/kWh (of 54,8 % van de totale gasprijs voor een gemiddeld consumptieprofiel) dit kwartaal. De daling van de kost van deze component laat zich hoofdzakelijk verklaren door de wijzigingen in het aanbod van variabele gascontracten bij Electrabel27 in oktober 2013, de vermindering van de waarde van de indexeringsparameters voor variabele contracten en de gemiddelde daling van de vaste tarieven. De nettarieven (distributie, metingen en tellingen) bleven in het derde kwartaal 2014 stabiel, zowel op jaarbasis (+0,2 %) als in vergelijking met het tweede kwartaal 2014 (+0,1 %). Ze maakten dit kwartaal gemiddeld 25,3 % uit van het totaalbedrag van de gasfactuur (1,4 cent/kWh). Vanwege het relatief beperkte gewicht van de taksen in de totaalfactuur voor gas was de impact ervan gering. De component taksen vertoonde een inflatie van 0,8 % ten gevolge van de verhoging van de federale bijdrage in september. Zo blijkt dat de afname op jaarbasis van de consumptieprijzen voor gas in het derde kwartaal 2014 hoofdzakelijk te verklaren is door de daling van de kost van de energiecomponent.
27
Op 1 oktober 2013 introduceerde Electrabel, dat nog steeds rekening hield met een olie-index in de tariefformules voor gas, een nieuwe parameter in zijn gascontracten met variabele prijzen, TTF103 (Heren). Die parameter geeft de gasprijzen op de groothandelsmarkt ESGM in Nederland weer (European Spot Gas Markets).
18
In het derde kwartaal 2014 bedroeg de totale jaarfactuur voor gas van een doorsneehuishouden (jaarlijks verbruik van 23.260 kWh) gemiddeld 1.325 euro, een vermindering van 161 euro in vergelijking met een jaar voordien28. Grafiek 8: Indicator voor een gemiddelde aardgasfactuur en zijn componenten (Consumptieprofiel D3, In cent/kWh)
8 7 6 5 4 3 2 1 0
Energiecomponent
Nettarieven
Taksen en heffingen
Btw (21 %)
Bronnen: Eigen berekeningen, VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie Opm. 1: Op de gasfactuur dekken de nettarieven de kosten voor het gebruik van de distributienetwerken. Opm. 2: De toeslag beschermde klanten en de federale bijdrage zijn (sinds april 2014) niet onderworpen aan btw.
In het derde kwartaal 2014 leek de marktdynamiek (het aantal huishoudens dat van energieleverancier wisselde) in het Vlaams Gewest verder af te nemen. Volgens de laatste statistieken van de VREG bedroeg het aandeel residentiële klanten in het Vlaams Gewest dat van leverancier veranderde in het derde kwartaal 2014 2,6 % voor elektriciteit en 3,1 % voor gas (tegenover respectievelijk 3,1 % en 3,4 % in het tweede kwartaal en zelfs gemiddeld 3,7 % en 4,5 % per kwartaal in 2013). Voor het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest was het niet mogelijk de ontwikkelingen op de energiemarkt in 2014 te kennen toen dit rapport werd opgesteld. Volgens de laatst beschikbare data van de VREG bedraagt het marktaandeel van de historische operator Electrabel in het Vlaams Gewest dit kwartaal 42,4 % voor elektriciteit en 39,4 % voor gas, een daling van respectievelijk 0,4 procentpunt in vergelijking met het vorige kwartaal. De wijziging van het marktaandeel van de andere grote leveranciers (Luminus, Eni, Essent en Lampiris) schommelde tussen -0,1 en 0,1 procentpunt in vergelijking met het voorgaande kwartaal. De gegevens voor 2014 van het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn nog niet beschikbaar.
28
De berekeningsmethode is gebaseerd op de verwervingsbenadering volgens de richtlijnen van Eurostat voor het GICP, en houdt geen rekening met de maandelijkse consumptieniveaus.
19
II.2 Inflatie voor energie in de voornaamste buurlanden Terwijl de inflatie voor energieproducten sterk negatief was in België (-6,9 % in het derde kwartaal 2014 tegenover 5,5 % in het vorige kwartaal), bleek de prijsdaling op jaarbasis minder uitgesproken te zijn in de buurlanden (gemiddeld -1,5 % tegenover -0,3 % in het voorgaande kwartaal). Het inflatieverschil voor energieproducten was dus opnieuw ten voordele van België. Enkel door deze productgroep was de inflatie in België lager dan gemiddeld in de buurlanden, door een bijdrage van 0,6 procentpunt ten voordele van België. In het derde kwartaal 2014 kenden de drie voornaamste buurlanden een negatieve inflatie voor energie: -1,8 % in Duitsland (tegenover -0,8 % in het vorige kwartaal), -1,2 % in Nederland (tegenover -0,2 % in het voorgaande kwartaal) en -1,0 % in Frankrijk (tegenover 0,5 % in het vorige kwartaal).29 Grafiek 9: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor energie in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage)
30 25 20 15 10 5 0 -5 -10 -15 -20 2008
2009 België
2010 Duitsland
2011 Frankrijk
2012 Nederland
2013 2014 Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
29
Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor energie in België -3,7 % bedragen hebben (in plaats van -6,9 % nu, als gevolg van de btw-verlaging op elektriciteit van 21 % naar 6 % sinds april 2014), tegenover -1,8 % in Frankrijk (in plaats van -1,0 % nu, als gevolg van de btw-verhoging van 19,6 % naar 20 % in januari 2014 en de invoering van een nieuwe klimaat- en energiebijdrage op het gasverbruik van huishoudens in april 2014) en -2,6 % in Nederland (in plaats van -1,2 % nu, als gevolg van een verhoging van de accijnzen op alle energieproducten in januari 2014). In Duitsland is er opnieuw geen verschil te zien (-1,8 %).
20
In het derde kwartaal 2014 hebben vooral elektriciteit en, in mindere mate, gas bijgedragen tot het inflatieverschil voor energie ten voordele van ons land. Motorbrandstoffen en smeermiddelen hebben dat verschil echter iets verkleind. Terwijl de elektriciteitsprijzen in België hun prijsdaling op jaarbasis in het derde kwartaal 2014 verderzetten (-12,4 % tegenover -14,3 % in het vorige kwartaal), als gevolg van de btw-verlaging op elektriciteit (van 21 % naar 6 %) sinds april 2014, zijn de prijzen in de buurlanden gemiddeld verder gestegen, hoewel het prijsstijgingstempo aan het vertragen is (+2,3 % tegenover +3,3 % in het vorige kwartaal). In Duitsland ging de inflatie voor elektriciteit van 1,8 % naar 1,7 % tussen het tweede en het derde kwartaal van dit jaar, tegenover van 7,1 % naar 4,1 %30 in Frankrijk en van -0,9 % naar -1,4 % in Nederland. Naast de vergelijking van de prijsevolutie op jaarbasis werd ook het prijsniveau van elektriciteit geanalyseerd in België en in de buurlanden, op basis van cijfers gepubliceerd door de CREG31. In vergelijking met het gemiddelde van de buurlanden toont de methodologie van de CREG aan dat de Belgische consument 16,3 % minder betaalde in het derde kwartaal 2014 voor de totale elektriciteitsfactuur (namelijk het totaal van alle componenten, inclusief nettarieven, btw en heffingen). In het derde kwartaal 2014 viel de totale elektriciteitsfactuur in België veel lager uit dan in Duitsland (33,5 %)32. In vergelijking met Nederland lagen de prijzen in België 0,6 % lager. Het omgekeerde geldt echter voor Frankrijk. De Belgische consument betaalde namelijk 20,0 % meer voor elektriciteit. Terwijl de prijsdaling op jaarbasis voor gas in het derde kwartaal 2014 meer uitgesproken was in België (-9,7 % tegenover -5,1 % in het vorige kwartaal), zijn de gasprijzen in dit kwartaal lichtjes gedaald op jaarbasis in de buurlanden (gemiddeld -1,1 % tegenover -0,3 % in het vorige kwartaal). In dit kwartaal bleek de inflatie voor gas negatief te zijn in de drie voornaamste buurlanden: -0,1 % in Duitsland (tegenover 0,2 % in het vorige kwartaal), -1,2 % in Nederland (tegenover -1,5 % in het voorgaande kwartaal) en -2,3 % in Frankrijk (tegenover 0,2 % in het vorige kwartaal). Net zoals voor elektriciteit maakt de CREG ook een vergelijking van de gasprijzen tussen België en de buurlanden. In het derde kwartaal 2014 moest de Belgische consument gemiddeld 12,0 % minder betalen voor de totale gasfactuur dan zijn buren. In vergelijking met elk buurland afzonderlijk betaalde de Belgische consument respectievelijk 12,4 %, 8,8 % en 21,9 % minder dan zijn Duitse, Franse en Nederlandse buren. Wat aardolieproducten betreft, lieten alle onderzochte landen in dit kwartaal een verdere prijsdaling op jaarbasis optekenen. Zowel voor vloeibare brandstoffen als voor motorbrandstoffen en smeermiddelen was de gemiddelde daling meer uitgesproken in de buurlanden (respectievelijk -5,8 % en -3,2 %) dan in België (respectievelijk -5,4 % en -2,4 %). Naast de vergelijking van de prijsevolutie op jaarbasis (net zoals voor elektriciteit en gas) kan ook het prijsniveau van aardolieproducten geanalyseerd worden in België en in de buurlanden, op basis van cijfers (inclusief btw en accijnzen) gepubliceerd door de Europese Commissie. 33 Uit deze gegevens blijkt dat de prijzen voor benzine en diesel in het derde kwartaal 2014 min of meer op hetzelfde niveau lagen in België en in de voornaamste buurlanden. Voor benzine (eurosuper 95) waren de prijzen 0,2 % hoger in België als gemiddeld in de buurlanden. In vergelijking met elk buurland afzonderlijk kostte benzine in België 9,3 % minder dan in Nederland, 0,7 % minder dan in Duitsland maar 4,1 % meer dan in Frankrijk. Voor diesel waren de prijzen 1,1 % duurder in België (3,8 % goedkoper in vergelijking met Nederland, 0,9 % goedkoper dan in Duitsland maar 5,2 % duurder dan in Frankrijk). Voor huisbrandolie moest de Belgische consu30
In Frankrijk wordt de vertraging van de inflatie voor elektriciteit verklaard door een basiseffect dat uitging van een tariefverhoging in augustus 2013. De inflatie bleef echter op een hoog niveau als gevolg van een btw-verhoging in januari 2014. 31
De vergelijking van de energiefacturen tussen België en de buurlanden is gebaseerd op de methodologie van Frontier Economics die gehanteerd werd in de studie International comparison of electricity and gas prices for households en die verder ontwikkeld werd door de CREG. Voor meer informatie over deze publicaties en de methodologie, zie FOD Economie, Jaarverslag 2013 van het Prijzenobservatorium, INR. Voor elk land maakt de CREG een prijsvergelijking op basis van drie contracten: het standaardaanbod van de standaardleverancier, het beste aanbod en een concurrerend aanbod van de tweede leverancier op de markt. 32
Om de investeringen in hernieuwbare energiebronnen te financieren, heeft Duitsland de belastingen op elektriciteit verhoogd in het begin van 2013. 33
The Market Observatory for Energy
21
ment dit kwartaal echter 7,3 % minder betalen dan het gemiddelde van de buurlanden (22,2 % minder dan in Nederland, 8,2 % minder dan in Frankrijk en 3,4 % minder dan in Duitsland). Tabel 5: Inflatie voor energie en voornaamste categorieën in België en in de voornaamste buurlanden voor het derde kwartaal 2014 (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Vaste brandstoffen Vloeibare brandstoffen Brandstoffen voor wegvervoer Gas Elektriciteit Energie
0,6 -5,4 -2,4 -9,7 -12,4 -6,9
Gemiddelde buurlanden
Duitsland
-0,3 -5,8 -3,2 -1,1 2,3 -1,5
-2,3 -6,3 -3,9 -0,1 1,7 -1,8
Frankrijk 2,7 -4,9 -3,0 -2,3 4,1 -1,0
Nederland Nb Nb -1,0 -1,2 -1,4 -1,2
Gewicht 2014 (in %) Gemiddelde België buurlanden 0,6 0,9 14,1 8,8 38,7 39,5 20,9 15,5 25,8 26,9 100,0 100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Nb: niet beschikbaar.
III Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in het derde kwartaal 2014 III.1 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België In het derde kwartaal 2014 hebben de grondstoffenprijzen voor bewerkte levensmiddelen hun daling van het voorgaande kwartaal verder gezet. Na de matige stijging tussen augustus 2013 en maart 2014 (+4,7 %), zijn de grondstoffennoteringen tussen maart 2014 en september 2014 opnieuw sterk gedaald en kwamen zo in het derde kwartaal 2014 gemiddeld 7,7 % lager dan één jaar eerder. Voornamelijk de lagere Europese prijs voor witte suiker ligt aan de basis hiervan, maar ook de afnemende graan- en zuivelprijzen op de Europese interne markt.34
34
De daling van de suikerprijs zou het gevolg zijn van een overaanbod op de Europese markt. De graan- en zuivelprijzen zijn in het derde kwartaal gedaald na de afkondiging van het staakt-het-vuren in het Russisch – Oekraïens conflict, ook positieve oogstberichten zouden de graanprijzen hebben doen dalen.
22
Grafiek 10: Prijsverloop in de voedingskolom (Index 2008=100)
115
105
95
85
75
65
Internationale noteringen voedingsgrondstoffen in euro, gewogen aan de hand van de consumptie in België (a) Afzetprijs van voedingsindustrie, gewogen aan de hand van de consumptie in België (b) Consumptieprijs bewerkte levensmiddelen Bron: EC, IMF, FOD Economie, AD Statistiek, NBB (a) Voor de grondstoffenprijzen werd op basis van de gegevens betreffende de Europese interne marktprijzen (granen, melk, eieren, en vetten), de grondstoffenprijzen van het IMF (cacao, koffie en vetten) en de gemiddelde Europese prijs voor witte suiker (verkoopprijzen van de suikerraffinaderijen voor bulkproducten, beschikbaar vanaf juli 2006 tot juli 2014, en geëxtrapoleerd aan de hand van de afzetprijs van de suikerindustrie in de Eurozone – 17 landen, en de laatste maand constant gehouden) een index samengesteld die het gemiddelde verloop van de voedingsgrondstoffennotering weergeeft. (b) Voor de berekening van de index betreffende de afzetprijzen werd een gewogen gemiddelde gemaakt van enerzijds de afzetprijzen voor de binnenlandse Belgische markt (voor de sectoren NACE 1040 Oliën en vetten, 1050 Zuivelproducten, 1060 Maalderijproducten, 1070 Bakkerijproducten, 1080 Andere voedingsmiddelen en 1100 Dranken) en anderzijds de (via Eurostat beschikbare) afzetprijzenstatistiek van dezelfde sectoren voor de Eurozone (17 landen). De in de detailhandel verkochte goederen worden immers zowel in België als in het buitenland geproduceerd. Aan beide reeksen werd, op basis van de input-outputtabellen, een gewicht toegekend van respectievelijk 60 % en 40 % (overeenkomstig het intermediair verbruik van bewerkte voedingsproducten van Belgische en buitenlandse oorsprong in de detailhandel). Voor het samenstellen van de index werden de gewichten van de betreffende sectoren binnen het GICP gebruikt.
Hoewel de afzetprijzen de afgelopen maanden heel licht daalden, noteerden deze in juli-augustus 201435 echter nog steeds 0,6 % hoger dan precies een jaar voordien. De consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen lagen in het derde kwartaal 2014 gemiddeld 2,4 % hoger dan in de overeenstemmende periode een jaar eerder, wat een vertraging betekent van het prijsstijgingstempo voor deze categorie (tegenover 2,8 % in het tweede kwartaal 2014). Voornamelijk tabak (van 8,8 % naar 7,3 %), alcoholhoudende dranken (van 4,1 % naar 2,7 %) en zuivelproducten (van 3,7 % naar 3,2 %) hebben bijgedragen tot de vertraging van het prijsstijgingstempo van de productgroep bewerkte levensmiddelen in het derde kwartaal 2014, maar ook de inflatie voor oliën en vetten vertraagde in deze periode (van 0,7 % naar -0,1 %). Net zoals het voorgaande kwartaal was er gemiddeld geen jaar-op-jaar prijsverandering voor de consumptieprijzen van brood en granen, terwijl het prijsstijgingstempo voor alcoholvrije dranken (van 1,3 % naar 1,6 %) en de categorie suiker, jam, chocolade (van -0,1 % naar 0,1 %) is toegenomen in het derde kwartaal 2014. Voor de categorie andere voedingsmiddelen was de inflatie minder uitgesproken negatief (van -0,9 % naar -0,3 %).
35
De meest recente gegevens dateren van augustus 2014.
23
Tabel 6: Recent verloop van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) 2011 Tabak Zuivelproducten Alcoholhoudende dranken Alcoholvrije dranken Suiker, jam, chocolade Oliën en vetten Brood en granen Andere voedingswaren Bewerkte levensmiddelen
2012
2013
2013
1,4 2,7 -0,4 4,8 6,1 8,4 4,5 3,1
3,6 2,6 1,8 2,8 4,9 3,9 2,9 3,9
4,2 2,2 5,2 1,1 3,4 2,4 2,9 1,7
III 3,5 2,1 5,6 1,0 2,9 3,2 3,2 0,9
3,1
3,1
3,2
3,1
2014
2014 – III
Bijdrage1
Gewicht2
IV 4,5 3,0 5,9 0,5 1,8 2,4 1,7 -0,1
I 5,9 3,1 4,8 -0,1 0,0 0,5 0,5 -1,2
II 8,8 3,7 4,1 1,3 -0,1 0,7 0,0 -0,9
III 7,3 3,2 2,7 1,6 0,1 -0,1 0,0 -0,3
juli 8,5 3,7 3,7 1,6 0,4 0,5 0,0 -0,2
aug 7,2 3,3 2,6 1,5 0,1 -0,1 -0,2 -0,2
sep 6,2 2,6 1,9 1,6 -0,1 -0,6 0,1 -0,4
1,3 0,5 0,4 0,2 0,0 0,0 0,0 0,0
18,3 15,0 15,8 10,5 8,7 2,7 24,2 4,9
2,8
2,3
2,8
2,4
2,9
2,3
1,9
2,4
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek 1 2 Bijdrage tot de inflatie van de groep in het derde kwartaal 2014 (in procentpunt), p.m. Gewicht in de groep in 2014 (in %)
Tabak leverde ook dit kwartaal meer dan de helft van de bijdrage tot de inflatie van de bewerkte levensmiddelen. Voor het eerst sinds het derde kwartaal 2013 kende deze productgroep een vertraging van het prijsstijgingstempo, dat in het derde kwartaal 2014 uit kwam op gemiddeld 7,3 % (en nog 6,2 % in september). Desondanks was losse tabak in het derde kwartaal 2014 nog 8,5 % duurder dan een jaar eerder. Zonder de accijnsverhogingen op 1 juli 2013 en 1 januari 2014, zou de inflatie voor tabak uitgekomen zijn op 5,2 % in het derde kwartaal 2014. Met een bijdrage van 0,5 procentpunt leverden de zuivelproducten de op één na grootste bijdrage tot de inflatie van de bewerkte levensmiddelen. In het derde kwartaal 2014 bedroeg de jaar-op-jaar prijsstijging gemiddeld 3,2 %, een afname van het prijsstijgingstempo. Voornamelijk geraspte Emmenthal (+7,3 %) en halfvolle (+5,2 %) en volle (+5,1 %) melk waren in het derde kwartaal 2014 duurder dan een jaar eerder. Eind 2013 bereikte de melkprijs, uitbetaald aan de melkveehouder, zijn hoogste niveau in vijf jaar. Sindsdien kromp de vergoeding voor de melkveehouder, hetgeen pas recent doorsijpelt in de consumptieprijzen voor halfvolle en volle melk. Ten opzichte van één jaar eerder, kwamen de consumptieprijzen echter nog steeds hoger uit. Terwijl de consumptieprijs voor eieren in het derde kwartaal 2014 gemiddeld 2,0 % hoger lag dan in de overeenstemmende periode een jaar voordien, is de (producenten)prijs voor eieren op de veiling in Kruishoutem in de overeenstemmende periode met 15,3 % toegenomen. Ten opzichte van 2008, lag de stijging van de producentenprijs in september 2014 (+18 %) min of meer in lijn met die van de consumentenprijs (+22 %). Alcoholhoudende dranken droegen in het derde kwartaal 2014 0,4 procentpunt bij tot de inflatie voor bewerkte levensmiddelen. Voor het derde opeenvolgende kwartaal kende deze productgroep een vertraging van het prijsstijgingstempo en kwam uit op gemiddeld 2,7 % in het derde kwartaal 2014 (tegenover 4,1 % in het tweede kwartaal 2014). Vermout (+7,8 %), Beaujolais (+6,0 %) en jenever (+5,8 %) werden op één jaar tijd fors duurder. Zonder verhoging van de indirecte belastingen in augustus 2013 zou de inflatie uitgekomen zijn op 2,4 % in het derde kwartaal 2013. In het derde kwartaal 2014 kwam de inflatie voor alcoholvrije dranken uit op gemiddeld 1,6 %, voor het tweede kwartaal op rij een toename van het inflatieritme (tegenover 1,3 % in het voorgaande kwartaal). Thee werd op jaarbasis fors duurder (+5,0 %), net als gashoudend water (+4,5 %), terwijl koffiepads en instantcacaodrank beiden 3,1 % goedkoper werden in vergelijking met de overeenstemmende periode 2013. Koffie (bonen of gemalen) daarentegen was op jaarbasis gemiddeld 3,2 % duurder in het derde kwartaal 2014. De internationale noteringen voor koffiebonen36 (uitgedrukt in euro) kenden tussen november 2013 en april 2014 een forse prijsopstoot (+74,7 %), nadien gingen de noteringen voor koffiebonen gedurende drie maanden naar beneden, maar sinds juli 2014 zijn de koffieboonnoteringen alweer opwaarts gericht. Voor suiker, jam en chocolade moest de consument in het derde kwartaal 2014 gemiddeld ongeveer evenveel betalen als in hetzelfde kwartaal 2013 (+0,1 %). Melkchocolade werd op jaarbasis 5,3 % duurder in de beschouwde periode, terwijl de consument ook voor melkchocolade met praliné (+3,6 %) en pure chocolade (3,2 %) meer diende te betalen. Boterhampasta werd daarentegen goedkoper op jaarbasis (-4,7 %). De noteringen voor witte suiker (i.e. bulkproducten 36
Berekend als 85 % other milds (arabica) en 15 % robusta.
24
van de suikerraffinaderijen), een van de belangrijkste grondstoffen voor suiker, jam en chocoladeproducten, blijven neerwaarts gericht: tussen januari 2013, toen de Europese prijs voor witte suiker zich op een hoogtepunt bevond, en juli 2014 (de meest recent beschikbare gegevens) daalde deze met 27,5 %. De internationale noteringen voor cacaobonen daarentegen lagen in het derde kwartaal 2014 (uitgedrukt in euro) maar liefst 30,8 % hoger dan in de overeenstemmende periode een jaar voordien. Tussen het derde kwartaal 2013 en dat van 2014 namen de gemiddelde consumptieprijzen voor oliën en vetten op jaarbasis heel licht af (-0,1 %). Het prijsstijgingsritme daalde hiermee in vergelijking met het voorgaande kwartaal (+0,7 %). Margarine op basis van olijfolie (+3,1 %), minarine (+2,8 %) en melkerijboter (+2,7 %) kenden in het derde kwartaal 2014 een jaar-op-jaar prijsstijging, terwijl de consument voor olijfolie (-4,6 %), gewone braadmargarine (3,3 %) en maïsolie (-2,6 %) in de overeenstemmende periode minder diende te betalen. Een aantal olienoteringen op de internationale grondstoffenmarkt kwamen in het derde kwartaal 2014 lager uit dan in de overeenstemmende periode een jaar eerder: sojaolie werd (uitgedrukt in euro) 21,1 % goedkoper op jaarbasis, zonnebloemolie 17,7 % en palmolie 4,3 %. De internationale noteringen voor olijfolie daarentegen lagen in het derde kwartaal 2014 9,6 % hoger dan in hetzelfde kwartaal een jaar voordien. De prijzen voor brood en granen, met een gewicht van bijna een kwart binnen de bewerkte levensmiddelen, lagen in het derde kwartaal 2014, net als in het tweede kwartaal, gemiddeld op hetzelfde niveau als in hetzelfde kwartaal 2013. Tussen juni 2014 en september 2014 zijn de consumptieprijzen voor deze categorie echter met 6,3 % gedaald. Bloem (9,0 %), spaghetti (-6,7 %) en speculaas (-4,5 %) werden in enkele maanden tijd fors goedkoper. Voor het prijsverloop van bloem, kan de grondstofnotering voor broodtarwe een mogelijke verklaring geven. Tussen december 2012 en september 2014 daalde deze notering met 35,9 %. Harde tarwe, de belangrijkste grondstof voor spaghetti was in het derde kwartaal nog steeds opwaarts gericht (+22,2 % tussen november 2013 en september 2014 weliswaar na een lange periode van neerwaarts gerichte noteringen). Voor het vierde kwartaal op rij kenden de consumptieprijzen voor andere voedingswaren (zoals tomatensoep, mosterd en zout) in het derde kwartaal 2014 een jaar-op-jaar prijsdaling, zij het iets minder uitgesproken dan het kwartaal voordien (-0,3 % in het derde kwartaal 2014 tegenover -0,9 % in het tweede kwartaal).
III.2 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden De inflatie voor bewerkte levensmiddelen nam gemiddeld genomen sterker af in de buurlanden (van 2,0 % in het tweede kwartaal 2014 tot 1,3 %) dan in België in het derde kwartaal. In België daalde ze van 2,8 % naar 2,4 % over de overeenkomstige periode. Het inflatieverschil voor bewerkte levensmiddelen was dus ten nadele van België, met een bijdrage van 0,2 procentpunt aan het totale inflatieverschil ten nadele van België. De gemiddelde afname van de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in de buurlanden is voornamelijk merkbaar in Frankrijk, waar ze van 1,1 % naar 0,2 % daalde, en in Duitsland, waar ze van 2,9 % naar 2,4 % ging. In Nederland nam de inflatie voor bewerkte levensmiddelen dit kwartaal echter toe, van 0,9 % naar 1,1 %.37
37
Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor bewerkte levensmiddelen 1,9 % bereikt hebben in België (in plaats van 2,4 % nu), tegenover 2,2 % in Duitsland (in plaats van 2,4 % nu), 0,0 % in Frankrijk (in plaats van 0,2 % nu) en 0,8 % in Nederland (in plaats van 1,1 % nu), voornamelijk als gevolg van wijzigingen inzake accijnzen op tabak en/of alcohol in alle buurlanden (met daarenboven een aanpassing van het btw-tarief in Frankrijk en van verbruiksbelastingen op mineraalwater en vruchtensappen in Nederland).
25
Grafiek 11: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage)
9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 -1 2008
2009 België
2010 Duitsland
2011 Frankrijk
2012 Nederland
2013
2014
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Dit kwartaal heeft vooral tabak bijgedragen tot het inflatieverschil ten nadele van ons land. In het derde kwartaal 2014 was de daling van de inflatie voor tabak gemiddeld groter in de buurlanden, waar ze daalde van 4,9 % naar 2,6 %, dan in België, waar ze vorig kwartaal al een hoger peil bereikte (in ons land daalde de inflatie voor tabak van 8,8 % naar 7,3 % tussen het tweede en derde kwartaal 2014). Deze daling van de inflatie in de buurlanden is vooral te wijten aan Duitsland en Frankrijk, waar de inflatie voor tabak daalde tot respectievelijk 1,9 % (tegenover 4,4 % in het vorige kwartaal) en 4,0 % (tegenover 6,9 % in het vorige kwartaal). In Nederland bereikte de inflatie voor tabak vorig kwartaal een dieptepunt (0,3 %) en nam ze nu slechts lichtjes toe tot 0,5 %.38 Als tabak en alcoholische dranken niet zouden worden meegerekend, dan namen de prijzen voor bewerkte levensmiddelen in het derde kwartaal 2014 in België op jaarbasis toe met 0,9 %, en met gemiddeld 0,7 % in de drie buurlanden.
38
Bij ongewijzigde belastingen zou de inflatie voor tabak 5,2 % bereikt hebben in België (tegenover 7,3 % nu), 3,7 % in Frankrijk (tegenover 4,0 % nu), 1,2 % in Duitsland (tegenover 1,9 % nu) en 0,8 % in Nederland (tegenover 0,5 % nu). De reden hiervoor is een wijziging in de accijnzen voor tabak die in januari 2014 werd doorgevoerd in België, Frankrijk en Duitsland en in april 2014 in Nederland.
26
Tabel 7: Inflatie voor bewerkte levensmiddelen en voornaamste categorieën in België en in de voornaamste buurlanden voor het derde kwartaal 2014 (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) Gemiddelde buurlanden
België Tabak Zuivelproducten Wijnen Gedistilleerde dranken Bier Mineraalwater, frisdranken en sappen Koffie, thee en cacao Suiker, jam, chocolade Oliën en vetten Brood en granen Andere voedingswaren Bewerkte levensmiddelen
7,3 3,2 1,9 2,6 4,4 1,6 1,7 0,1 -0,1 0,0 -0,3 2,4
2,6 3,7 1,9 0,9 3,3 -0,3 1,0 -0,4 -2,9 0,2 -1,2 1,3
Duitsland
Frankrijk
1,9 6,5 1,7 0,8 4,0 0,6 4,4 1,8 -5,9 1,3 1,2 2,4
4,0 0,7 2,2 0,7 -1,2 -1,9 -2,9 -2,4 0,1 -0,9 -4,1 0,2
Gewicht 2014 (in %) Gemiddelde buurlanden 18,3 20,0 15,0 17,1 9,4 6,8 1,5 3,1 5,0 5,5 8,6 8,1 1,9 3,8 8,7 8,5 2,7 2,9 24,2 18,9 4,9 5,2 100,0 100,0
Nederland
België
0,5 5,8 1,2 2,6 3,5 2,8 0,3 -1,8 0,0 -0,1 -0,6 1,1
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
IV Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in het derde kwartaal 2014 IV.1 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België Na de hoge inflatiecijfers in 2012 en 2013, liet de groep van de niet-bewerkte levensmiddelen voor het tweede kwartaal op rij een negatieve inflatie optekenen. De ongunstige weersomstandigheden in 2013 zorgden verleden jaar effectief voor hogere prijzen voor groenten en fruit, samen met de relatief lage prijzen medio 2014 voor beide categorieën leidde dit tot forse jaar-op-jaar prijsdalingen voor groenten en fruit in het derde kwartaal 2014 en een negatieve inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen van gemiddeld -1,9 %. Ondanks het beperkte gewicht van deze productgroep in de consumptiekorf leverden de niet-bewerkte levensmiddelen een negatieve bijdrage aan de totale inflatie met 0,2 procentpunt. 39 Tabel 8: Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
Vlees Vis Fruit Groenten Niet-bewerkte levensmiddelen
2011
2012
2013
2,2 1,6 -1,0 -4,6
2,3 4,4 3,2 5,9
0,2
3,4
2013
2014
2014 – III
4,0 3,7 8,5 2,9
III 4,5 3,8 5,8 3,6
IV 3,2 3,3 -1,5 -1,0
I 2,1 3,9 -3,1 -3,2
II 1,2 2,4 -3,7 -10,7
III 0,8 1,7 -6,0 -8,8
juli 0,8 1,5 -1,2 -7,7
aug 1,1 3,7 -6,9 -12,2
sep 0,6 0,0 -10,1 -6,7
4,4
4,4
1,7
0,5
-1,8
-1,9
-1,1
-2,3
-2,4
Bijdrage1
Gewicht2
0,4 0,2 -0,9 -1,7
54,4 12,2 14,3 19,1
-1,9
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek 1 2 Bijdrage tot de inflatie van de groep in het derde kwartaal 2014 (in procentpunt), p.m. Gewicht in de groep in 2014 (in %)
Het prijsstijgingstempo voor vlees vertraagde voor het zesde kwartaal op rij. Voor vlees moest de consument gemiddeld 0,8 % meer betalen dan in de overeenstemmende periode in 2013, gedurende het tweede kwartaal van dit jaar bedroeg de inflatie nog 1,2 %. Ondanks de jaar-op-jaar prijsdaling voor zowel runderkarkassen (-3,2 %) als varkenskarkassen (-14 %), was de inflatie voor runds- en kalfsvlees en varkensvlees nog steeds positief en kwam uit op respectievelijk 1,7 % en 2,2 %. De sterke daling van de varkenskarkasprijs zou deels het gevolg kunnen zijn van de Russische
39
Het exportverbod naar Rusland, dat op 7 augustus 2014 naar aanleiding van de crisis in Oekraïne van kracht werd, heeft invloed gehad op het prijsverloop van enkele producten binnen deze groep. Van alle EU-lidstaten die het meest onder het embargo te lijden hebben in termen van exportwaarde (2013) bekleedt België de zevende plaats.
27
handelsboycot.40 Voor gevogelte moest de consument 3,4 % minder betalen dan in het derde kwartaal 2013, en dit vooral onder impuls van goedkoper geworden kippenborstfilet (-4,6 %). Gedurende het beschouwde kwartaal kostte vis gemiddeld 1,7 % meer in vergelijking met het derde kwartaal 2013. Binnen deze categorie waren er echter tegengestelde prijsbewegingen vast te stellen. Verse vis zoals tong (+5,6 %) en forel (+5,0 %) werden duurder op jaarbasis, terwijl verse (of gekoelde) zeevruchten zoals grijze garnalen (-12,0 %) en mosselen (-11,8 %) aanzienlijk goedkoper werden. Het verloop van de consumentenprijs voor vissoorten zoals tong en grijze garnalen lijkt grotendeels gecorreleerd te zijn met de overeenstemmende prijsevolutie op de visveilingen, die op hun beurt worden bepaald door vraag en aanbod. In de diepvriesafdeling viel vooral de prijsstijging van tijgergarnalen op: de consument moest tijdens het derde kwartaal maar liefst 18,2 % meer betalen dan een jaar voorheen. De jaar-op-jaar prijsdaling voor fruit nam, na de hoge inflatiecijfers in het tweede en derde kwartaal 2013, elk kwartaal verder toe. Tijdens het beschouwde kwartaal werd een negatieve inflatie opgetekend van 6 %, terwijl dat in het tweede kwartaal 2014 nog -3,7 % was. Deze categorie had zo een neerwaartse impact op de inflatie van de onbewerkte levensmiddelen van 0,9 procentpunt. Een geslaagde oogst dit jaar en een beperking van de export als gevolg van het Russische embargo zorgden voor een gestegen aanbod op de Europese en binnenlandse markt voor sommige fruitsoorten, met dalende prijzen tot gevolg. Bovendien speelde ook het basiseffect mee door de hoge prijzen verleden jaar (als gevolg van de tegenvallende oogst toen). Voor conference peren41 was de prijsdaling ten opzichte van vorig jaar spectaculair: -53,9 %. Ook de prijzen van appelen Golden (-25,2 %), ronde peren (-23,5 %), appelen Jonagold (-18,1 %) en appelen Granny (-15 %) kwamen onder druk te staan.42 Voor een aantal steenvruchten moest de consument tijdens het derde kwartaal eveneens minder betalen: perziken werden 12,5 % goedkoper, nectarines 13,4 % en pruimen gingen 8,2 % in prijs naar beneden. Ook citrusvruchten noteerden een jaar-op-jaar prijsdaling: pompelmoezen (-15,9 %) en sinaasappelen (-5,7 %), enkel citroenen werden duurder ten opzichte van vorig jaar: +11,9 %. Tenslotte was er ook nog een jaar-op-jaar prijsstijging voor aardbeien: +9,3 % in vergelijking met de overeenkomstige periode vorig jaar. Net zoals fruit, liet ook de categorie groenten voor het vierde opeenvolgende kwartaal een negatieve inflatie optekenen. Een groter aanbod dit jaar heeft een gunstig effect gehad op de prijzen. In tegenstelling tot fruit waren de jaar-opjaar prijsdalingen voor groenten tijdens de beschouwde periode iets minder uitgesproken dan tijdens het voorgaande kwartaal (-8,8 % ten opzichte van -10,7 %), desondanks leverde deze categorie nog steeds de grootste bijdrage aan de negatieve inflatie voor onbewerkte levensmiddelen. Voor de volgende groenten moest de consument aanzienlijk minder betalen tijdens de beschouwde periode in vergelijking met het derde kwartaal 2013: wortelen (-21,4 %), groene bonen (-20,4 %), prei (-17,4 %), paprika’s (-14,9 %) en kropsla (-8,4 %). Er waren echter ook tegengestelde prijsbewegingen vast te stellen: witloof werd 23,6 % duurder ten opzichte van vorig jaar, broccoli 9,5 % en tomaten 4,1 %. Door een uitzonderlijk geslaagde aardappeloogst43 (die nog aan de gang is) kwamen de consumptieprijzen voor aardappelen op jaarbasis lager uit: gedurende het derde kwartaal 2014 betaalde de consument maar liefst 32,5 % minder dan tijdens de overeenkomstige periode vorig jaar.
40
Hoewel qua hoeveelheid en waarde varkensvlees het tweede belangrijkste Belgische exportproduct is dat wordt getroffen door de Russische boycot, was de export naar Rusland al een tijd niet meer mogelijk door de uitbraak van Afrikaanse pest in OostEuropa. Het effect van het embargo op de prijs voor rundvlees en gevogelte zou eerder verwaarloosbaar zijn. 41
Van alle landbouwproducten zijn peren het hardst getroffen door het Russisch importverbod. In 2013 ging meer dan een derde van de totale Belgische export van peren richting Rusland. 42
Rusland nam in 2013 ongeveer 10 % van de Belgische uitvoer van appelen voor haar rekening.
43
Volgens de federatie Noth-Western European Potato Growers (www.nepg.info) die gegevens verzamelen in België, Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland, zou de productie in 2014 12,1 % hoger liggen dan vorig jaar en 10,5 % hoger dan het gemiddelde van de voorbije vijf jaar. De uitbreiding van de teeltoppervlakte met 3,1 % en vooral de toename van de opbrengsten per hectare met 8,7 % liggen daarvan aan de basis.
28
IV.2 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden De drie voornaamste buurlanden kenden, net als België, in het derde kwartaal 2014 een negatieve inflatie voor de nietbewerkte levensmiddelen van -1,9 %. De jaar-op-jaar prijsdaling kwam in Frankrijk en Duitsland uit op -1,8 % en in Nederland op -2,2 % (tegenover respectievelijk -2,1 %, -2,0 % en -2,3 % vorig kwartaal).44 Grafiek 12: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage) 8
6
4
2
0
-2
-4 2008
2009 België
2010 Duitsland
2011 Frankrijk
2012 Nederland
2013 2014 Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Voor groenten was de jaar-op-jaar prijsdaling meer uitgesproken in België (-8,8 %) dan gemiddeld in de drie buurlanden (-4,7 %). Voor vlees en vis, kwam de inflatie in België hoger uit (respectievelijk 0,8 % en 1,7 % in België tegenover gemiddeld 0,2 % en 0,9 % in de drie buurlanden), terwijl de jaar-op-jaar prijsdaling voor fruit bijna hetzelfde was in België als gemiddeld in de drie buurlanden (-6,0 % in België). Tabel 9: Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen en voornaamste categorieën in België en in de voornaamste buurlanden voor het derde kwartaal 2014 (Jaarlijks veranderingspercentage) België Vlees Vis Fruit Groenten Niet-bewerkte levensmiddelen
0,8 1,7 -6,0 -8,8 -1,9
Gemiddelde buurlanden 0,2 0,9 -5,9 -4,7 -1,9
Duitsland -0,2 1,4 -3,1 -4,7 -1,8
Frankrijk 0,5 0,7 -9,7 -4,8 -1,8
Nederland -0,5 -0,3 -5,5 -3,7 -2,2
Gewicht 2014 (in %) Gemiddelde België buurlanden 54,4 50,1 12,2 10,8 14,3 16,9 19,1 22,2 100,0 100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
44
Wijzigingen in indirecte belastingen hebben geen effect gehad op de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België en in de voornaamste buurlanden.
29
V Inflatie voor diensten in het derde kwartaal 2014 V.1 Inflatie voor diensten in België In het derde kwartaal 2014 bedroeg de inflatie voor diensten gemiddeld 2,2 % (tegenover 2,5 % in het tweede kwartaal 2014). Na vier opeenvolgende toenames van het prijsstijgingstempo, vertoonde deze productgroep tijdens de beschouwde periode een vertraging van het prijsstijgingstempo. Met een gewicht van 39,5 % droeg deze productgroep het meeste bij tot de totale inflatie (0,9 procentpunt). De vertraging van de inflatie voor diensten is voornamelijk veroorzaakt door de negatieve inflatie voor reizen in het beschouwde kwartaal (-1,6 % in het derde kwartaal 2014 tegenover 3,8 % in het tweede kwartaal 2014). Ook communicatiediensten en overige diensten hebben bijgedragen tot deze vertraging. Voor communicatiediensten45 was de prijsdaling op jaarbasis immers nog meer uitgesproken (van -1,9 % in het tweede kwartaal naar -2,5 % in het derde kwartaal), terwijl voor de overige diensten de inflatie afnam van 2,1 % naar 1,8 %. Het afgelopen kwartaal versnelde de inflatie daarentegen voor zowel vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging (van 2,8 % naar 3,1 %), huisvestingsdiensten (van 3,3 % naar 3,6 %) als vervoerdiensten (van 2,8 % naar 3,1 %), maar het volstond niet om de vertraging van het prijsstijgingstempo van de eerder genoemde productcategorieën te kunnen compenseren.
45
Zowel bij het GICP als de CPI werd vanaf 2014 een nieuwe methodologie gebruikt voor de berekening van communicatiediensten. Voor zowel vaste telefonie, mobiele telefonie, internet als bundels worden in de nieuwe methodologie gebruikersprofielen gehanteerd. De indexen van de verschillende rubrieken worden vervolgens berekend als een gewogen gemiddelde op basis van de marktaandelen van de gebruikersprofielen, van de relevante operatoren en van de belangrijkste tariefformules. Het gewicht van de operatoren wordt jaarlijks geüpdatet. De operatoren leveren verder op kwartaalbasis een overzicht van de in omgang zijnde tariefformules en hun respectievelijke marktaandelen. De gewichten van de verschillende rubrieken in de categorie telefoon- en faxdiensten werden aangepast op basis van het uitgavenpatroon ervan door gezinnen volgens het Huishoudbudgetonderzoek 2012. Zo zijn de bundels goed voor meer dan de helft van het totale gewicht en is één derde van het gewicht voor rekening van de mobiele telefonie. Vaste telefonie en internet nemen als aparte rubriek een beperkt gewicht voor hun rekening aangezien zij voornamelijk zitten in de bundels.
30
Tabel 10: Recente verloop van de consumptieprijzen voor diensten (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging Restaurants en cafés Culturele diensten Kapsalons en schoonheidsinstituten Recreatieve sportdiensten Kantines Droogkuis, verstelling en verhuur kledij Herstelling audio en videoapparatuur Huisvestingsdiensten Huishoudelijke en andere diensten voor de woning Huur Huisvuilophaling Riolering Verzekering i.v.m. woning Diensten onderhoud, herstelling woning Andere diensten i.v.m. woning Vervoerdiensten Onderhoud en herstellingen Personenvervoer door de lucht Personenvervoer over de weg Verzekeringen i.v.m. het vervoer Personenvervoer per spoor Andere diensten voor privévoertuigen Andere vervoerdiensten Overige diensten Sociale bescherming Verzekering i.v.m. gezondheid Ziekenhuizen Andere diensten, n.e.g. Medische en paramedische diensten Onderwijs Geneeskundige prestataties tandartsen Andere verzekeringen Financiële diensten, n.e.g. Reizen Pakketreizen Accommodatie Communicatie Posterijen Telefoon- en faxtoestellen en -diensten Diensten
2011
2012
2013
2,6 2,8 2,0 2,7 2,1 2,3 3,5 2,8 2,0
2,9 2,7 5,0 2,2 1,5 2,6 3,5 0,7 2,4
1,2 1,1 -0,8 8,3 7,7 1,8 2,5 3,2 3,8 7,5 3,5 0,4 0,6 4,0 2,0 1,7 3,1 4,2 1,9 1,6 -0,3 0,4 1,4 1,5 1,8 -0,5 -2,1 1,5 0,5 3,4 0,4 1,9
2013
2014
2014 – III
Bijdrage1
Gewicht2
0,87 0,48 0,20 0,09 0,07 0,02 0,01 0,00 0,70
27,9 16,3 4,5 3,4 2,4 1,1 0,2 0,1 19,3
2,5 2,9 2,3 2,7 0,7 2,4 3,6 1,9 2,4
III 2,3 2,8 1,4 2,5 0,6 2,5 3,7 2,3 2,4
IV 2,9 3,0 3,2 2,8 1,8 2,0 4,1 3,1 2,5
I 2,8 2,9 2,9 3,0 1,7 2,0 4,1 3,3 2,8
II 2,8 3,0 2,3 2,8 2,7 2,0 3,9 4,6 3,3
III 3,1 2,9 4,4 2,8 3,0 1,8 3,6 4,9 3,6
juli 3,2 3,0 4,9 2,8 2,7 2,0 3,7 5,3 3,7
aug 3,2 3,0 4,5 2,8 3,2 1,9 3,6 5,1 3,6
sep 3,0 2,9 3,9 2,7 3,2 1,6 3,4 4,4 3,7
1,7
4,3
5,0
5,7
4,7
5,2
5,9
6,0
5,8
5,9
0,21
3,6
1,5 1,2 11,4 5,7 1,8 2,7 2,3 2,3 3,8 2,6 1,3 2,9 2,0 2,0 2,9 3,8 1,4 1,5 6,4 1,6 2,4 1,6 1,0 -0,7 3,6 4,0 2,9 -0,6 6,6 -1,0 2,5
1,3 1,4 3,4 6,4 2,1 3,1 2,8 3,8 6,0 0,2 1,2 1,8 1,8 2,8 2,0 2,3 2,9 2,5 1,4 2,3 0,8 4,2 4,0 -0,6 -1,2 1,0 -2,3 -2,9 3,1 -3,2 1,9
1,2 0,5 3,3 7,0 2,2 3,4 2,8 3,9 6,7 0,7 1,4 1,7 1,2 2,7 2,1 2,4 2,7 2,5 1,4 2,7 0,5 4,2 5,1 -0,5 0,9 2,2 4,3 -2,2 3,1 -2,4 1,9
1,4 0,5 3,3 5,5 2,2 3,7 3,5 5,1 8,5 0,7 1,3 1,7 1,3 2,8 2,1 2,4 2,7 2,6 1,7 1,7 1,7 4,2 5,9 -0,5 -1,6 0,3 -3,5 -3,4 3,1 -3,7 2,1
1,8 0,5 8,5 4,0 2,1 3,7 3,4 4,8 2,0 4,5 1,9 1,7 1,5 3,3 1,7 1,7 5,9 0,5 2,0 1,4 1,7 1,4 4,9 3,3 3,0 2,5 4,5 -3,8 3,0 -4,1 2,2
1,7 18,5 9,7 3,8 2,6 4,1 2,8 4,1 3,8 3,6 0,6 1,7 1,1 4,1 2,1 2,9 4,0 1,0 1,7 1,0 1,7 1,4 5,8 3,3 3,8 5,2 -0,2 -1,9 4,5 -2,2 2,5
1,7 27,5 9,7 3,1 2,6 3,7 3,1 3,7 10,8 3,2 1,7 1,7 0,5 4,1 1,8 2,5 4,0 0,9 1,2 1,0 1,7 1,4 3,2 3,3 -1,6 0,7 -7,4 -2,5 4,5 -2,8 2,2
1,8 1,6 27,5 27,5 9,7 9,7 3,1 3,1 2,8 2,6 4,1 3,8 4,1 3,4 4,1 3,7 20,8 16,2 3,3 3,2 3,0 1,0 1,7 1,7 0,5 0,5 4,1 4,1 1,7 1,7 2,2 2,2 4,0 4,0 0,9 0,9 1,4 1,3 1,0 1,0 1,7 1,7 1,4 1,4 4,7 2,5 3,3 3,3 -3,1 -3,8 -0,6 0,0 -9,2 -12,5 -2,0 -2,8 4,5 4,5 -2,3 -3,2 2,3 2,1
1,8 27,5 9,7 3,1 2,4 3,2 1,8 3,4 -4,6 3,1 1,1 1,7 0,5 4,0 2,0 3,2 4,0 0,9 1,1 1,0 1,7 1,4 2,5 3,3 2,8 3,1 1,7 -2,6 4,5 -2,9 2,3
0,19 0,11 0,10 0,06 0,03 0,01 0,48 0,26 0,11 0,04 0,04 0,02 0,02 0,00 0,44 0,21 0,05 0,04 0,04 0,03 0,03 0,02 0,02 0,01 -0,10 0,03 -0,13 -0,16 0,01 -0,17 2,24
10,9 0,4 1,0 2,1 1,2 0,2 15,7 7,0 1,0 1,2 2,1 1,2 3,1 0,1 24,5 8,3 1,3 4,6 3,5 3,2 1,6 1,2 0,5 0,2 5,9 4,3 1,6 6,7 0,3 6,5 100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek 1 2 Bijdrage tot de inflatie van de groep in het derde kwartaal 2014 (in procentpunt), p.m. gewicht in de groep in 2014 (in %)
Ook dit kwartaal leverde de categorie vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging met 0,87 procentpunt de grootste bijdrage tot de diensteninflatie. In het derde kwartaal 2014 lagen de prijzen voor deze productcategorie gemiddeld 3,1 % hoger dan in de overeenstemmende periode een jaar eerder. Voor een restaurant- of cafébezoek betaalde de consument in het derde kwartaal 2014 gemiddeld 2,9 % meer dan in hetzelfde kwartaal 2013 (tegenover 3,0 % in het tweede kwartaal 2014). Door het grote gewicht droeg deze subcategorie het meeste bij tot de inflatie voor vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging. Ook voor culturele diensten diende de consument in het derde kwartaal 2014 meer te betalen dan in de overeenstemmende periode een jaar eerder (+4,4 %). Popconcerten en fotografische diensten kostten heel wat meer dan een jaar eerder. De versnelling van het prijsstijgingstempo van de productcategorie vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging is voornamelijk te wijten aan de versnelling van de inflatie voor culturele diensten (van 2,3 % in het tweede kwartaal 2014 naar 4,4 % in het derde kwartaal 2014). Met 0,70 procentpunt heeft de productcategorie huisvestingsdiensten (+3,6 %) in het derde kwartaal 2014 de op één na grootste bijdrage geleverd aan de diensteninflatie. Huishoudelijke diensten voor de woning waren 5,9 % duurder dan een jaar eerder. Niet alleen het uurtarief voor schoonmaken kostte meer (o.a. door de duurdere dienstencheques), maar voornamelijk de prijs voor een babysitdienst lag opmerkelijk hoger dan in hetzelfde kwartaal 2013. Door
31
het grote gewicht heeft de werkelijke woninghuur de op één na grootste bijdrage geleverd tot de inflatie van de categorie huisvestingsdiensten. De werkelijke woninghuur lag in het derde kwartaal 1,7 % hoger dan in hetzelfde kwartaal 2013 (1,7 % voor private huur en gemiddeld 2,5 % voor sociale huur). De kosten voor riolering lagen in het derde kwartaal 2014 9,7 % hoger dan een jaar eerder.46 De toename van het prijsstijgingstempo van de huisvestingsdiensten is voornamelijk te wijten aan de versnelling van de inflatie van huishoudelijke diensten voor het onderhoud van de woning (+5,9 % in het derde kwartaal 2014 tegenover 5,2 % in het tweede kwartaal 2014) en van huisvuilophaling (27,5 tegenover 18,5 %47). Vervoerdiensten werden op jaarbasis gemiddeld 3,1 % duurder (tegenover +2,8 % in het tweede kwartaal 2014). Voor onderhoud en reparatie (o.a. olie verversen en het vervangen van remblokjes) betaalde de consument in het derde kwartaal 2014 gemiddeld 3,7 % meer dan in de overeenstemmende periode in 2013. De consumptieprijzen voor personenvervoer door de lucht lagen in het derde kwartaal 2014 10,8 % hoger dan in de overeenstemmende periode in 2013, wat opmerkelijk hoger is dan in het tweede kwartaal 2014 (3,8 %).48 Deze laatste categorie lag daarmee aan de basis van de versnelling van het prijsstijgingstempo van de vervoerdiensten. De consumptieprijzen voor overige diensten lagen in het derde kwartaal 2014 gemiddeld 1,8 % hoger dan in het derde kwartaal 2013, wat een vertraging betekent van het prijsstijgingstempo (2,1 % in het tweede kwartaal 2014). De inflatie voor sociale bescherming vertraagde in het derde kwartaal 2014 van 2,9 % in het tweede kwartaal 2014 tot 2,5 % in het derde kwartaal. De rusthuistarieven kwamen in het derde kwartaal 2014 gemiddeld 3,3 % hoger uit dan in de overeenstemmende periode 2013. Door het grote gewicht lag de subcategorie sociale bescherming aan de basis van de vertraging van de inflatie voor overige diensten. Reizen waren in het derde kwartaal 2014 gemiddeld 1,6 % goedkoper dan in de overeenstemmende periode 2013 (tegenover een positieve inflatie van 3,8 % in het tweede kwartaal 2014). De negatieve inflatie voor reizen is volledig te danken aan de lagere consumptieprijzen op jaarbasis voor accommodaties (-7,4 % tegenover -0,2 % in het tweede kwartaal 2014). Voornamelijk campings, vakantiecentra en jeugdherbergen waren in het derde kwartaal 2014 fors goedkoper dan een jaar eerder. Voor pakketreizen daarentegen betaalde de consument in het derde kwartaal 2014 amper meer dan in de overeenstemmende periode van 2013 (+0,7 % tegenover +5,2 % in het tweede kwartaal 2014)49. Beide subcategorieën hebben bijgedragen tot de vertraging van het prijsstijgingstempo van de productcategorie reizen. De consumptieprijzen voor communicatie zijn op jaarbasis met gemiddeld 2,5 % gedaald in het derde kwartaal 2014 (tegenover -1,9 % in het tweede kwartaal 2014). De consument betaalde in het derde kwartaal 2014 gemiddeld 2,8 % minder voor telefoondiensten dan in het derde kwartaal 2013. Terwijl mobiele telefoondiensten in de beschouwde periode gemiddeld 11,3 % goedkoper waren dan in de overeenstemmende periode een jaar eerder, werden gesprekken via een vast toestel op jaarbasis gemiddeld 5,7 % duurder. De meer uitgesproken prijsdaling op jaarbasis voor communicatie is volledig toe te schrijven aan de sterkere prijsdaling voor telefoondiensten (van -2,2 % in het tweede kwartaal 2014 naar -2,8 % in het derde kwartaal 2014).
46
In een groot aantal lokaliteiten werden de saneringsbijdragen recentelijk verhoogd waardoor de tarieven nu meer in lijn liggen met de gemiddelde tarieven in België. 47
De prijsstijging die in mei 2014 werd doorgevoerd, kwam in de beschouwde periode volledig tot uiting in de kwartaalinflatie. Tussen april 2014 en mei 2014 zijn de tarieven voor huisvuilophaling met maar liefst 27,3 % toegenomen. Verschillende gemeenten hebben in het tweede kwartaal 2014 de bijdrage voor het containerpark en/of de kostprijs van vuilniszakken verhoogd. 48
In tegenstelling tot de CPI, die alleen rekening houdt met de prijzen van vliegtuigtickets vier maanden op voorhand, houdt het GICP ook rekening met de prijzen twee maanden en twee weken op voorhand. Volgens de CPI bedroeg de inflatie voor vliegtuigtickets in het derde kwartaal 2014 11,7 %, terwijl de inflatie volgens het GICP 10,8 % bedroeg. 49
De hogere inflatie in het tweede kwartaal 2014 lag aan het feit dat in 2014 de Paasvakantie volledig in het tweede kwartaal viel, terwijl deze in 2013 deels in het maart viel.
32
V.2 Inflatie voor diensten in de voornaamste buurlanden Het prijsstijgingstempo voor diensten vertraagde slechts heel lichtjes in de buurlanden tot gemiddeld 1,6 % dit kwartaal. Het inflatieverschil voor deze productgroep ten nadele van België verkleinde tot 0,7 procentpunt en de bijdrage van de diensten aan het totale inflatieverschil ten nadele van ons land nam af tot 0,2 procentpunt. De Duitse inflatie (1,4 %) was dit kwartaal, net zoals de Franse inflatie (1,8 %), lager dan vorig kwartaal (respectievelijk 1,5 % en 2,0 %). Dit in tegenstelling tot in Nederland waar de inflatie versnelde van 1,2 % vorig kwartaal tot 1,4 % dit kwartaal. 50 Grafiek 13: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor diensten in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage) 4,0
3,5
3,0
2,5
2,0
1,5
1,0
0,5
0,0 2008
2009 België
2010 Duitsland
2011 Frankrijk
2012 Nederland
2013
2014
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
De categorieën cafés en restaurants, huishoudelijke en andere diensten in verband met woning (vb. uitgaven voor babysitdiensten en schoonmaakdiensten) en culturele diensten leverden dit kwartaal de belangrijkste bijdragen aan het inflatieverschil ten nadele van ons land. Voor deze categorieën was de Belgische inflatie hoger dan gemiddeld in de buurlanden. De categorie accommodatie leverde een voor België gunstige bijdrage aan het inflatieverschil. De Belgische inflatie voor accommodatie werd uitgesproken negatief met gemiddeld -7,4 %, terwijl de inflatie in de buurlanden iets versnelde tot 2,6 %.
50
Bij ongewijzigde indirecte belastingen was de inflatie voor diensten in België, Duitsland en Nederland hetzelfde geweest als de reële inflatie (namelijk 2,2 % voor België en 1,4 % voor Duitsland en Nederland). In Frankrijk zou de inflatie lager geweest zijn (0,9 % tegenover 1,9 % nu). De afwijking voor Frankrijk is een gevolg van het hogere standaard btw-tarief en het middentarief (zie eerder) en zorgt voor afwijkingen binnen verschillende dienstencategorieën.
33
Tabel 11: Inflatie voor diensten en voornaamste categorieën in België en in de voornaamste buurlanden voor het derde kwartaal 2014 (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld) België Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging Restaurants en cafés Culturele diensten Kapsalons en schoonheidsinstituten Recreatieve sportdiensten Kantines Droogkuis, verstelling en verhuur kledij Herstelling audio en videoapparatuur Huisvestingsdiensten Huishoudelijke en andere diensten voor de woning Huur Huisvuilophaling Riolering Verzekering i.v.m. woning Diensten onderhoud, herstelling woning Andere diensten i.v.m. woning Vervoerdiensten Onderhoud en herstellingen Personenvervoer door de lucht Personenvervoer over de weg Verzekering i.v.m. vervoer Personenvervoer per spoor Andere diensten voor privévoertuigen Andere vervoerdiensten Overige diensten Sociale bescherming Verzekering i.v.m. gezondheid Ziekenhuizen Andere diensten, n.e.g. Medische en paramedische diensten Onderwijs Geneeskundige prestaties tandartsen Andere verzekeringen Financiële diensten, n.e.g. Reizen Pakketreizen Accommodatie Communicatie Posterijen Telefoon- en faxtoestellen en -diensten Diensten
3,1 2,9 4,4 2,8 3,0 1,8 3,6 4,9 3,6 5,9 1,7 27,5 9,7 3,1 2,6 3,7 3,1 3,7 10,8 3,2 1,7 1,7 0,5 4,1 1,8 2,5 4,0 0,9 1,2 1,0 1,7 1,4 3,2 3,3 -1,6 0,7 -7,4 -2,5 4,5 -2,8 2,2
Gemiddelde buurlanden 2,2 2,4 1,4 2,7 2,6 1,9 1,6 2,6 1,7 1,5 1,6 0,8 2,0 2,1 3,3 1,2 2,1 2,5 1,8 2,9 0,5 2,5 1,0 1,4 1,4 2,7 1,9 2,6 1,5 0,1 -0,9 2,3 0,6 1,3 1,5 1,0 2,6 -1,7 3,3 -2,1 1,6
Duitsland
Frankrijk
2,0 2,0 0,8 3,6 3,0 1,8 1,5 1,7 1,4 2,7 1,5 0,3 0,7 0,4 2,1 1,3 2,3 2,9 4,2 3,4 0,4 2,4 0,8 1,5 1,5 3,9 1,9 3,1 2,6 0,4 -2,9 1,9 0,5 1,0 1,4 1,1 2,3 -1,4 2,1 -1,7 1,4
2,5 3,0 1,9 1,4 2,8 1,9 1,8 2,2 1,7 0,7 0,9 2,3 4,9 3,0 4,0 1,3 2,0 2,4 0,7 3,0 0,8 2,3 1,4 3,0 1,5 2,0 2,2 0,2 1,6 -0,4 2,4 2,3 Nb 0,0 2,4 1,1 2,6 -0,8 4,1 -1,2 1,8
Nederland 1,9 1,7 2,7 2,4 0,7 2,4 1,8 6,8 3,3 0,7 4,351 -0,7 3,2 0,8 1,9 0,6 1,7 0,8 1,9 2,0 -0,6 3,5 0,4 -1,2 0,6 -0,1 0,6 Nb -0,2 0,3 3,5 3,8 1,4 -0,4 2,9 1,3 7,1 -6,0 9,752 -6,6 1,4
Gewicht in 2014 (in %) Gemiddelde België buurlanden 27,9 20,7 16,3 9,9 4,5 3,7 3,4 2,3 2,4 2,4 1,1 1,9 0,2 0,3 0,1 0,2 19,3 29,0 3,6 1,4 10,9 20,0 0,4 1,4 1,0 1,8 2,1 0,9 1,2 1,8 0,2 1,4 15,7 18,0 7,0 6,9 1,0 1,5 1,2 0,9 2,1 1,6 1,2 1,7 3,1 3,3 0,1 0,2 24,5 16,7 8,3 3,3 1,3 2,3 4,6 1,1 3,5 2,4 3,2 2,8 1,6 1,7 1,2 1,5 0,5 0,6 0,2 1,1 5,9 8,4 4,3 5,4 1,6 2,9 6,7 7,2 0,3 0,5 6,5 6,7 100,0 100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Nb: Niet beschikbaar
51
Net als in de vorige vier kwartalen kent Nederland een hogere inflatie voor de categorie werkelijke huurgelden dan gemiddeld in de drie buurlanden. Volgens het CBS (www.cbs.nl) is dit een gevolg van het nieuwe huurbeleid. 52
Voor het vijfde kwartaal op rij kent Nederland een erg hoge inflatie voor de categorie posterijen. De Nederlandse Post voerde zowel in 2013 als in 2014 tariefverhogingen door op 1 januari en 1 augustus.
34
VI Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in het derde kwartaal 2014 VI.1 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België Het inflatietempo voor niet-energetische industriële producten nam voor het vierde achtereenvolgende kwartaal licht af: ze bedroeg nu nog slechts 0,4 % gemiddeld in het derde kwartaal 2014 (tegenover 0,9 % in het derde kwartaal 2013). Niet-energetische industriële producten, die 27,9 % van de productenkorf uitmaken, droegen daarbij 0,1 procentpunt bij tot de totale inflatie in het derde kwartaal 2014. Deze bijzonder heterogene groep kan worden onderverdeeld in half-duurzame goederen (zoals kleding en schoeisel), niet-duurzame goederen (zoals bloemen en geneesmiddelen), en duurzame goederen (zoals sieraden en auto's). Tabel 12: Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij ander vermeld)
Niet-duurzame goederen Kranten en tijdschriften Tuinbouw Toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging Producten voor onderhoud en herstelling woning Watervoorziening Producten voor huisdieren Allerlei drukwerk en schrijfwaren Andere medische producten Niet-duurzame huishoudartikelen Geneesmiddelen Half-duurzame goederen Vaat-,glaswerk en huishoudartikelen Schoeisel Kleding Boeken Huishoudtextiel Gereedschap voor huis en tuin Speelgoed en hobbyartikelen Andere artikelen voor persoonlijk gebruik Sport, kampeer en recreatieartikelen Andere kleding artikelen Kledingstoffen Delen en toebehoren Dragers opname beeld en geluid Duurzame goederen Nieuwe auto's Meubelen en stoffering Motorfietsen en fietsen Tapijten en vloerbekleding Grote goederen voor recreatie Foto- en filmapparatuur Huishoudapparaten Sieraden,klokken en horloges Audio- en videoapparatuur Gegevensverwerkende apparatuur Niet-energetische industriële goederen
2013
2014
2014 – III
Bijdrage1
Gewicht2
2011
2012
2013
1,6 3,4 1,5
2,1 4,1 3,2
1,1 6,6 0,1
III 1,4 7,9 1,1
IV 1,2 5,2 1,8
I 0,7 4,4 1,0
II 1,0 4,7 1,1
III 1,1 4,6 3,0
juli 1,2 4,6 2,0
aug 1,2 4,6 3,5
sep 1,0 4,6 3,5
0,36 0,11 0,09
30,8 2,3 3,0
1,2
0,8
1,9
2,3
2,5
2,4
2,1
1,6
1,7
1,6
1,3
0,08
5,1
2,5
2,6
2,9
3,2
2,6
2,5
2,0
2,0
2,1
2,0
2,0
0,07
3,6
3,8 0,7 5,7 0,1 1,0 -0,5 1,2 2,8 1,8 1,5 -0,2 2,8 -1,1 1,1
4,2 2,9 3,6 0,5 3,9 -1,1 0,9 1,9 2,2 1,1 0,5 2,4 0,7 0,7
2,6 0,6 4,0 0,3 -0,7 -2,3 1,4 2,1 0,8 1,7 0,6 2,1 1,0 0,5
3,1 0,2 3,8 0,1 -0,9 -2,1 1,5 2,3 0,6 1,9 0,2 2,5 1,0 0,3
2,3 -0,5 3,3 0,6 -0,9 -1,7 1,3 2,1 1,7 1,6 0,8 1,6 0,9 0,7
3,0 -0,1 2,9 0,7 -2,0 -3,3 1,5 2,1 1,9 2,2 1,5 1,5 0,7 0,9
3,4 0,9 2,1 1,0 -0,9 -2,2 0,9 1,8 1,4 1,2 0,2 1,2 0,4 0,5
3,4 1,0 1,5 0,7 -0,6 -2,2 0,3 1,7 0,8 0,6 0,8 0,6 0,5 0,4
3,4 1,1 1,7 0,8 0,4 -2,3 -0,5 1,8 0,0 0,2 -0,8 -0,2 0,6 0,4
3,4 1,0 1,5 0,9 -0,9 -2,2 0,7 1,7 1,2 0,8 1,6 1,1 0,3 0,4
3,4 0,9 1,4 0,5 -1,2 -2,2 0,6 1,5 1,0 0,7 1,7 0,9 0,7 0,3
0,06 0,03 0,02 0,02 -0,02 -0,10 0,09 0,03 0,03 0,02 0,02 0,02 0,01 0,01
1,7 2,8 1,3 2,3 4,4 4,3 38,3 1,8 4,0 19,0 2,1 1,9 1,7 2,4
2,1
1,6
1,0
1,1
1,1
1,4
0,6
0,4
0,6
0,5
0,1
0,00
1,0
0,4
0,4
-0,2
-0,7
0,2
0,3
0,5
0,5
0,7
0,5
0,3
0,00
0,3
0,8 0,0 1,3 -2,6 0,0 0,8 2,1 2,4 1,9 2,3 -7,0 0,0 15,9 -7,2 -13,5
0,9 0,5 1,8 -2,5 -0,2 -0,3 1,7 0,5 1,9 1,6 -3,4 0,2 14,8 -6,5 -9,3
2,5 -2,2 0,0 -0,6 -0,1 0,3 2,0 1,3 1,7 1,3 -2,7 -0,3 3,4 -5,1 -7,5
3,1 -2,5 -0,3 -0,2 -0,2 0,2 1,9 1,5 1,7 1,2 -3,7 -0,4 2,4 -5,0 -7,5
2,6 -3,5 -0,6 0,4 -0,2 0,3 2,0 2,0 1,5 1,2 -2,6 -0,2 -0,7 -5,9 -6,8
1,7 -2,4 -0,7 0,9 -0,1 0,6 1,8 2,0 1,3 0,7 -3,5 -0,6 -2,6 -4,4 -5,5
1,3 -0,2 -0,5 -1,3 0,0 1,3 1,5 2,0 1,1 1,2 -3,7 -0,4 -4,0 -6,6 -4,7
0,4 -0,7 -0,5 -2,3 0,0 1,5 1,5 2,0 1,0 1,2 -3,5 -0,7 -3,6 -5,5 -5,5
-0,3 -1,7 -0,9 -1,7 0,0 1,5 1,7 2,0 1,1 1,5 -5,1 -0,7 -3,5 -4,9 -5,3
0,7 -0,4 -0,5 -2,3 0,1 1,6 1,5 2,1 0,9 1,6 -2,6 -0,4 -3,5 -6,1 -5,3
0,8 -0,1 -0,2 -2,9 -0,1 1,4 1,4 1,8 1,1 0,5 -2,8 -0,9 -3,7 -5,4 -6,0
0,00 0,00 -0,01 -0,03 0,00 0,20 0,10 0,03 0,00 0,00 -0,03 -0,03 -0,04 -0,11 -0,13
0,6 0,2 1,8 1,5 30,9 12,4 6,6 1,4 0,4 0,2 0,7 3,8 1,0 2,0 2,3
1,0
0,9
0,8
0,9
0,8
0,7
0,6
0,4
0,2
0,6
0,5
0,44
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek 1 2 Bijdrage tot de inflatie van de groep in het derde kwartaal 2014 (in procentpunt), p.m. gewicht in de groep in 2014 (in %)
35
De inflatievertraging voor niet-energetische industriële goederen is te verklaren door de daling van de inflatie voor half-duurzame goederen (van 0,9 % gemiddeld in het tweede kwartaal 2014 naar 0,3 % in het beschouwde kwartaal). Voor niet-duurzame goederen was er een lichte inflatiestijging (van 1,0 % naar 1,1 % gemiddeld). Net als in het tweede kwartaal 2014 bleven de gemiddelde prijzen voor duurzame goederen onveranderd ten opzichte van een jaar tevoren. De hoogste bijdrage tot de inflatie voor niet-energetische industriële producten (0,4 procentpunt) werd in het derde kwartaal geleverd door de inflatie voor niet-duurzame goederen (1,1 % in het derde kwartaal 2014). Ten opzichte van het derde kwartaal 2013 gingen de prijzen voor kranten en tijdschriften met 4,6 % de hoogte in. Tuinbouwproducten werden gemiddeld 3,0 % duurder dan een jaar tevoren. De prijzen van apparaten, producten en materiaal voor lichaamsverzorging (zoals maandverbanden en toiletzeep) gingen tussen het derde kwartaal 2013 en het derde kwartaal 2014 met gemiddeld 1,6 % naar boven. Voor geneesmiddelen kwam in het beschouwde kwartaal de inflatie nogmaals negatief uit (-2,2 %). Niet-duurzame huishoudartikelen vertoonden in het derde kwartaal 2014 een licht negatief inflatiecijfer (-0,6 %): voor vloeibare allesreiniger en vloeibaar afwasmiddel bijvoorbeeld daalden de prijzen respectievelijk met 5,6 % en 4,2 %. De consumptieprijzen voor half-duurzame goederen bleven gemiddeld nagenoeg op hetzelfde niveau als in het derde kwartaal 2013 (+0,3 %). De inflatie bij half-duurzame goederen droeg met niet meer dan 0,1 procentpunt bij tot de inflatie van niet-energetische industriële producten. Met een inflatiecijfer van 1,7 % leverde de categorie vaat- en glaswerk en huishoudartikelen, onder meer door de prijsevolutie van huishoudvuilnisbakken alsook van kopjes en schoteltjes, de hoogste bijdrage tot de inflatie bij de half-duurzame goederen. De vertraging van het inflatietempo van halfduurzame goederen valt voornamelijk te verklaren door de evolutie van de prijzen voor kleding (van 1,2 % naar 0,6 %) en schoeisel (van 1,4 % naar 0,8 %) en in mindere mate van de prijzen voor dragers van beeld of geluid. Bij de zomerkoopjes 2014 waren de kortingen voor kleding en schoeisel hoger dan in het voorgaande jaar53. De prijzen voor dragers van beeld of geluid (onder meer voor blu-rayschijven) kwamen 2,3 % lager uit dan een jaar tevoren (tegenover een inflatie van 0,9 % in het eerste kwartaal 2014). De consumptieprijzen voor duurzame goederen bleven gemiddeld stabiel ten opzichte van het derde kwartaal 2013. Voor auto’s nam de inflatie verder toe en kwam uit op 1,5 % in het beschouwde kwartaal tegenover gemiddeld 0,3 % in 2013. De prijzen voor meubelen stegen op jaarbasis met 1,5 %. Daarentegen daalden de prijzen voor audiovisueel materiaal en gegevensverwerkers (zoals kleurentelevisies en tablets) tussen het derde kwartaal 2013 en het derde kwartaal 2014 met 5,5 %.
53
Met dezelfde kortingen als in juli 2013 zou de inflatie voor kleding zijn opgelopen tot 0,9 % (in plaats van 0,2 %) in juli 2014 en tot 1,1 % gedurende het derde kwartaal 2014 (in plaats van 0,6 %). Met dezelfde kortingen als in 2013 zou de inflatie voor schoeisel zijn opgelopen tot 1,3 % (in plaats van 0,0 %) in juli 2014 en tot 1,2 % gedurende het derde kwartaal 2014 (in plaats van 0,8 %). Met dezelfde kortingen als in juli 2013, zowel voor kleding als voor schoeisel, zou de inflatie voor niet-energetische industriële goederen zijn opgelopen tot 0,4 % in juli 2014 (in plaats van 0,2 %) en tot 0,5 % gedurende het derde kwartaal 2014 (in plaats van 0,4 %).
36
VI.2 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in de voornaamste buurlanden In tegenstelling tot in België, waar de inflatie vertraagde tot 0,4 % (0,6 % vorig kwartaal) versnelde de inflatie voor nietenergetische industriële goederen lichtjes in de buurlanden van gemiddeld 0,0 % vorig kwartaal tot 0,2 % dit kwartaal. Deze kleine versnelling is te wijten aan een hogere Duitse en Franse inflatie dit kwartaal (respectievelijk 0,7 % en 0,3 %) tegenover vorig kwartaal (0,4 % en -0,4 %). De Nederlandse inflatie vertraagde tot -0,7 % (-0,3 % in het voorgaande kwartaal). De bijdrage van deze productgroep aan het totale inflatieverschil met de buurlanden nam af tot 0,1 procentpunt.54 Grafiek 14: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage) 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 -0,5 -1,0 2008
2009
2010
2011
2012
België
Duitsland
Frankrijk
Nederland
2013
2014
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
De categorieën toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging en meubelen en stoffering, leverden dit kwartaal de belangrijkste bijdrage tot het inflatieverschil voor niet-energetische industriële goederen ten nadele van ons land. Voor geneesmiddelen was de bijdrage in het voordeel van België. Door de convergentie van de Belgische inflatie voor kleding met deze van de buurlanden (beide 0,6 %) was de bijdrage van deze categorie, in tegenstelling tot de vorige zes kwartalen, dit kwartaal in het voordeel van België.
54
Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België, Duitsland en Nederland hetzelfde geweest zijn als nu, de negatieve inflatie voor Frankrijk zou nog meer uitgesproken geweest zijn (-0,6 % tegenover de reële inflatie van -0,3 %).
37
Tabel 13: Inflatie voor niet-energetische industriële goederen en voornaamste categorieën in België en in de voornaamste buurlanden voor het derde kwartaal 2014 (Jaarlijks veranderingspercentage) België Niet-duurzame goederen Kranten en tijdschriften Tuinbouw Toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging Producten voor onderhoud en herstelling woning Watervoorziening Producten voor huisdieren Allerlei drukwerk en schrijfwaren Andere medische producten Niet-duurzame huishoudartikelen Geneesmiddelen Half-duurzame goederen Vaat-, glaswerk en huishoudartikelen Schoeisel Kleding Boeken Huishoudtextiel Gereedschap voor huis en tuin Speelgoed en hobbyartikelen Andere artikelen voor persoonlijk gebruik Sport-, kampeer- en recreatieartikelen Andere kleding artikelen Kledingstoffen Delen en toebehoren Dragers opname beeld en geluid Duurzame goederen Nieuwe auto’s Meubelen en stoffering Motorfietsen en fietsen Tapijten en vloerbekleding Grote goederen voor recreatie Foto- en filmapparatuur Huishoudapparaten Sieraden, klokken en horloges Audio- en videoapparatuur Gegevensverwerkende apparatuur Niet-energetische industriële goederen
1,1 4,6 3,0 1,6 2,0 3,4 1,0 1,5 0,7 -0,6 -2,2 0,3 1,7 0,8 0,6 0,8 0,6 0,5 0,4 0,4 0,5 0,4 -0,7 -0,5 -2,3 0,0 1,5 1,5 2,0 1,0 1,2 -3,5 -0,7 -3,6 -5,5 -5,5 0,4
Gemiddelde buurlanden 1,0 3,8 2,3 -0,8 0,1 1,7 0,6 0,7 0,9 -0,2 2,4 0,4 -0,4 1,3 0,6 1,2 0,3 0,9 -0,8 0,4 -0,1 -0,1 0,3 1,1 -4,7 -0,7 1,1 0,0 0,1 1,1 1,9 -6,4 -1,9 -1,0 -8,3 -4,6 0,2
Duitsland
Frankrijk
Nederland
1,8 4,8 1,8 -0,2 0,6 0,6 0,6 2,0 1,1 0,3 5,3 0,8 1,5 1,5 1,5 1,1 1,1 0,8 -1,5 0,8 0,5 1,5 0,7 0,6 -6,5 -0,3 0,5 0,4 1,2 2,3 2,7 -2,1 -2,0 -0,5 -5,6 -2,1 0,7
0,2 3,2 3,4 -1,5 0,0 1,8 0,9 0,2 0,6 -0,1 -1,1 0,0 -0,9 1,2 0,0 0,9 -0,8 0,9 -2,2 0,3 -0,6 -0,8 -1,5 1,7 -1,9 -1,1 1,7 -0,2 -0,4 0,6 1,3 -13,6 -1,9 -1,7 -10,3 -7,0 -0,3
0,3 0,1 0,9 -0,3 -0,8 11,355 -0,2 -2,1 0,5 -3,0 -0,5 -0,5 -3,5 -0,2 -2,1 2,2 0,3 1,1 6,9 -0,2 0,4 -1,5 Nb 4,7 -3,5 -1,7 1,956 -1,4 -2,1 -1,5 1,4 -14,0 -0,7 0,8 -11,5 -5,5 -0,7
Gewicht 2014 (in %) Gemiddelde België buurlanden 30,8 31,3 2,3 2,7 3,0 2,9 5,1 6,5 3,6 1,7 1,7 2,6 2,8 2,6 1,3 1,3 2,3 3,4 4,4 3,1 4,3 4,4 38,3 35,5 1,8 2,3 4,0 3,9 19,0 14,0 2,1 2,3 1,9 1,7 1,7 2,1 2,4 2,2 1,0 1,4 0,3 1,2 0,6 0,9 0,2 0,2 1,8 2,3 1,5 1,0 30,9 33,2 12,4 12,3 6,6 7,0 1,4 1,4 0,4 0,6 0,2 1,2 0,7 0,6 3,8 3,6 1,0 2,1 2,0 2,2 2,3 2,3 100,0 100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Nb: Niet beschikbaar
55
Als wordt gekeken naar de inflatie bij ongewijzigde indirecte belastingen op detailniveau valt voornamelijk de afwijking op van 10,6 procentpunt tussen de inflatie voor waterverbruik in Nederland bij ongewijzigde indirecte belastingen (0,7 %) en de reële inflatie (11,3 %). In 2014 verdubbelde het belastingtarief voor leidingwater in Nederland. 56
Voor de categorie nieuwe auto’s zou de inflatie in Nederland dit kwartaal bij ongewijzigde indirecte belastingen 1,8 procentpunt hoger zijn geweest dan de waargenomen inflatie.
38
Focus: Evolutie van de gereguleerde prijzen in België en in de voornaamste buurlanden Als gevolg van een hoge inflatie voor bepaalde gereguleerde producten in België in 2014 (bijvoorbeeld een inflatie van 27,5 % voor huisvuilophaling en van 9,7 % voor riolering in het derde kwartaal 2014) werd er bijzondere aandacht besteed aan deze categorie van producten en diensten.57 Gereguleerde prijzen zijn prijzen die rechtstreeks vastgelegd of sterk beïnvloed worden door de overheid. Tussen het eerste kwartaal 2008 en het derde kwartaal 2014 zijn de gereguleerde prijzen in België gestegen met 11,9 %, een lagere prijsstijging dan die in de buurlanden waar de gereguleerde prijzen zijn toegenomen met gemiddeld 13,4 % over dezelfde periode (19,4 % in Nederland, 18,8 % in Frankrijk en 7,3 % in Duitsland). De lijst van gereguleerde prijzen verschilt echter van land tot land en wijzigt doorheen de tijd (producten als elektriciteit, gas en tabak, die een sterke prijsstijging hebben gekend tussen 2008 en 2014 zijn niet gereguleerd in België). In België hadden 15 categorieën van goederen en diensten in de consumptiekorf (op basis van het GICP) in 2014 een volledig of gedeeltelijk gereguleerde prijs58. Ze hebben een gewicht van 13,3 % in de totale prijsindex. Duitsland heeft 14 gereguleerde producten of 13,2 % van de totale index, Frankrijk 16 of 15,9 % van het totaal en Nederland 12 of 16,6 % van het totaal. Er zijn in 2014 zes gereguleerde producten die België en de drie buurlanden gemeenschappelijk hebben: watervoorziening, huisvuilophaling, waterzuivering, diensten van tandartsen, onderwijs en sociale bescherming. Ze hebben een gewicht van 40,7 % in het totaal van de gereguleerde prijzen in België59. Zes andere gereguleerde prijzen zijn in België en in slechts twee buurlanden te vinden, twee andere in België en in slechts één buurland, en één product is alleen maar in België gereguleerd (verzekeringen in verband met gezondheid, zie tabel 14). Tabel 14: Overzicht van de gereguleerde producten in België en de voornaamste buurlanden in 2014 (Gewicht in de totale index in ‰) Energie Bewerkte levensmiddelen Niet-energetische industriële goederen
Diensten
België : : : 4,69 11,94 6,54 : 1,55 3,89 : 12,69 4,61 18,28 4,65 4,65 : 1,07 : 6,46 32,95 5,03 13,95 132,95
Elektricteit Gas Tabak Watervoorziening Geneesmiddelen Andere medische producten Huur Huisvuilophaling Riolering Andere diensten i.v.m. woning Medische en paramedische diensten Geneeskundige prestaties tandartsen Ziekenhuizen Personenvervoer per spoor Personenvervoer over de weg Gecombineerd vervoer Posterijen Culturele diensten Onderwijs Sociale bescherming Verzekering i.v.m. gezondheid Andere diensten, n.e.g.
Totaal
Duitsland : : : 8,55 12,34 : : 7,24 10,41 7,07 12,04 5,99 7,51 : 1,48 13,16 : 17,6 9,29 14,16 : 5,43 132,27
Frankrijk 27,72 14,97 22,76 4,85 12,44 7,38 : 4,84 5,56 : 12,3 7,32 2,31 : : 2,75 2,02 : 4,42 13,21 : 14,38 159,23
Nederland 21,79 : : 5,1 : : 76,87 7,14 3,11 : : 8 : 9,08 5,76 : 1,54 : 8,07 19,7 : : 166,16
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek In het vet: gereguleerde producten die België en de voornaamste buurlanden gemeenschappelijk hebben. 57
Het is bovendien niet uitgesloten dat de prijs van sommige van deze producten verhoogd zal worden als gevolg van de komende budgettaire beperkingen. 58
Volledig gereguleerde prijzen zijn gedefinieerd als prijzen die rechtstreeks door de overheid worden bepaald. Gedeeltelijk gereguleerde prijzen worden gedefinieerd als prijzen waarop de overheid een significante invloed uitoefent (bijvoorbeeld via prijscontrole) of die door een regulerende overheid worden gecontroleerd. Bijzondere regels zijn van toepassing op gas en elektriciteit: de prijs wordt niet als gereguleerd beschouwd als alleen de distributie- en transporttarieven onderworpen zijn aan de controle van een regulerende overheid. 59
De gereguleerde producten die België en de drie buurlanden gemeenschappelijk hebben, vertegenwoordigden in 2014 42,1 % van het gewicht van de gereguleerde producten in Duitsland, 25,3 % in Frankrijk en 30,8 % in Nederland.
39
In het derde kwartaal 2014 was de Belgische inflatie van de gereguleerde producten (2,0 %) lichtjes hoger dan de gemiddelde inflatie van de buurlanden (1,9 %), en meer bepaald hoger dan die van Duitsland (1,8 %) en Frankrijk (1,9 %), maar lager dan die van Nederland (2,9 %). Op jaarbasis zijn de zes gereguleerde producten die België en de drie buurlanden gemeenschappelijk hebben gemiddeld sterker gestegen in België in het derde kwartaal 2014, namelijk met +3,6 %, tegenover een inflatie van gemiddeld 1,6 % in de buurlanden (2,5 % voor Frankrijk, 2,3 % voor Nederland en 1,0 % voor Duitsland). Grafiek 15: Kwartaalevolutie van de gereguleerde prijzen die België en de voornaamste buurlanden gemeenschappelijk hebben (Index 2008=100)
(wijziging op jaarbasis)
6
125
5
120
4
115
3 110 2 105 1 100 0 95 2008
2009
2010 België
2011
2012 Duitsland
2013
2014
-1 2008
Frankrijk
2009 Nederland
2010
2011
2012
2013
2014
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Het inflatieverschil van de gemeenschappelijke gereguleerde producten in het derde kwartaal 2014 was dus sterk in het nadeel van België, met een totaal van 2 procentpunt. Van de zes gemeenschappelijke gereguleerde producten leverden huisvuilophaling en sociale bescherming de grootste bijdrage tot het inflatieverschil ten nadele van België, met een bijdrage van elk 0,7 procentpunt. Daarna volgen waterzuivering (0,4 procentpunt), onderwijs (0,3 procentpunt) en watervoorziening (0,1 procentpunt). Alleen de diensten van tandartsen, met een bijdrage van -0,2 procentpunt, konden het verschil ten nadele van België verkleinen.
40
Grafiek 16: Bijdrage van elke component van de gemeenschappelijke gereguleerde producten tot het inflatieverschil tussen België en de voornaamste buurlanden (in procentpunt)
2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 -0,5 -1,0 K1-2013 K2-2013 K3-2013 Watervoorziening Riolering Onderwijs Gemeenschappelijke gereguleerde producten
K4-2013
K1-2014 K2-2014 K3-2014 Huisvuilophaling Geneeskundige prestaties tandartsen Sociale bescherming
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Sinds begin 2014 vertoonde België een bijzonder hoge inflatie voor huisvuilophaling (+27,5 % in het derde kwartaal 2014) vergeleken met het gemiddelde van de buurlanden (+0,8 %), ten gevolge van een verhoging van de bijdragen voor containerparken en/of de prijs van vuilniszakken in verschillende Belgische gemeenten in 2014. In mindere mate liet ook waterzuivering in ons land (9,7 % in dit kwartaal) in het begin van 2014 een hogere prijsstijging op jaarbasis optekenen dan in de buurlanden (gemiddeld 2,0 %). Een groot aantal Belgische gemeenten heeft de bijdragen voor waterzuivering in 2014 verhoogd. De grote bijdrage van de sociale bescherming tot het inflatieverschil ten nadele van België in dit kwartaal heeft daarentegen uitsluitend te maken met het veel grotere gewicht van deze categorie in België dan in de buurlanden. De Belgische inflatie voor de sociale bescherming was in het derde kwartaal 2014 namelijk lager (2,5 %) dan de gemiddelde inflatie van de buurlanden (2,7 %). Tabel 15 Inflatie voor de gereguleerde producten die België en de voornaamste buurlanden gemeenschappelijk hebben in het derde kwartaal 2014 (Wijziging op jaarbasis, tenzij anders vermeld)
Watervoorziening Huisvuilophaling Riolering Geneeskundige prestaties tandartsen Onderwijs Sociale bescherming Gemeenschappelijke gereguleerde producten Gereguleerde prijzen
België
Gemiddelde buurlanden
Duitsland
Frankrijk
Nederland
3,4 27,5 9,7 1,4 1,7 2,5 3,6 2,5
1,7 0,8 2,0 2,3 -0,9 2,7 1,6 2,7
0,6 0,3 0,7 1,9 -2,9 3,9 1,0 3,9
1,8 2,3 4,9 2,3 2,4 2,0 2,5 2,0
11,3 -0,7 3,2 3,8 3,5 -0,1 2,3 -0,1
Gewicht (in %) Gemiddelde België buurlanden 8,7 13,8 2,9 12,8 7,2 16,0 8,5 13,6 11,9 14,8 60,8 29,0 100,0 100,0 60,8 29,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek e
Met uitzondering van het eerste kwartaal 2008 was de inflatie voor de gemeenschappelijke gereguleerde producten in elk kwartaal tussen 2008 en 2014 hoger dan het gemiddelde van de buurlanden. Over dezelfde periode zijn de prijzen van deze producten in België met 20,7 % gestegen tegenover gemiddeld 10,6 % in de buurlanden. Watervoorziening en sociale bescherming leverden de grootste bijdrage tot de inflatie ten nadele van België.
41
Lijst van afkortingen AD Statistiek
Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie
BRUGEL
Brusselse regulator voor energie (BRUssel Gas ELektriciteit)
Btw
Belasting op toegevoegde waarde
COICOP
Classificatie van consumptieve uitgaven
ICP
Consumptieprijsindex
CREG
Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas
CWaPE
Commission wallonne pour l'Energie
EC
Europese Commissie
ECB
Europese Centrale Bank
ESGM
European Spot Gas Market
Eurostat
Statistical Office of the European Commission
FOD Economie
Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
GICP
Geharmoniseerd consumptieprijsindex
IMF
Internationaal Monetair Fonds
INR
Instituut voor de nationale rekeningen
INSEE
Institut national de la statistique et des études économiques (Frankrijk)
K1
Eerste kwartaal
K2
Tweede kwartaal
K3
Derde kwartaal
K4
Vierde kwartaal
Kmo
Kleine of middelgrote onderneming
kWh
Kilowattuur
NACE
Economische activiteitennomenclatuur in de Europese Gemeenschap
NBB
Nationale Bank van België
NICP
Nationale consumptieprijsindex
USD
United States dollar
VREG
Vlaamse regulator van de elektriciteits- en gasmarkt
42
Bijlagen Bijlage 1: Overzicht van de prijsbewegingen van producten en diensten tussen het derde kwartaal 2013 en 2014 (Rangschikking in dalende volgorde van prijsstijging) Benaming
Inflatie in %
Benaming
Inflatie in %
Huisvuilophaling
27,5
Drank op basis van soja
4,5
Witloof
23,6
Gashoudend water
4,5
Diepvries tijgergarnalen
18,2
Briefport
4,5
Hygiënische tampon
16,4
Eénpersoonskamer-gewone rechthebbende
4,5
Babysit dienst
14,7
Olieverversen
4,4
Meerrittenkaart
11,9
Maandabonnement
4,3
Citroenen
11,9
Kant-en-klare cocktail
4,3
Popconcerten
11,6
Voetbalwedstrijd eerste provinciale
4,2
Afdrukken digitale foto's (internet)
10,9
Diepvriessoep
4,2
Vliegtuigticket (GICP)
10,8
Pilsbier (bak)
4,2
Bloemkolen
10,6
Toiletzeep
4,2
Lelies
10,0
Zwembad
4,1
Alstroemeria
9,5
Verse room
4,1
Broccoli
9,5
Tomaten
4,1
Aardbeien
9,3
Verhuisdiensten
4,1
Condooms
8,7
Plaatsen advertentie
4,0
Tabak
8,5
Bijdrage ziekteverzekering
4,0
Zout
8,0
Vervangen van remblokjes
4,0
Vermout
7,8
Pralines
4,0
Lange sigaretten
7,6
Camping
4,0
Geraspte Emmenthal
7,3
Cent wafer
3,9
Gepelde tomaten
7,1
Roséwijn: Côtes de Provence
3,9
Beaujolais
6,0
Harde kaas Gouda-type
3,9
Jenever
5,8
Vol-au-vent
3,8
Telefoongesprekken via toestel
5,7
Vleessnack
3,8
Trappistenbier
5,7
Gerookte zalm
3,8
Tong
5,6
WC-reiniger
3,8
Draagbare spelconsole
5,6
Hondenvoeding (blik)
3,8
Luikse wafel
5,6
Wassen van hemd
3,8
Korte sigaretten
5,6
Cider
3,8
Veearts: ovariectomie kat
5,4
Familiale verzekering Burgerlijke Aansprakelijkheid
3,8
Balpen
5,4
Wattenstaafjes
3,7
Dagbladen
5,4
Tijdschriften
3,7
Melkchocolade
5,3
Schoorsteenvegen
3,7
Half afgeroomde melk
5,2
Maaltijd restaurant
3,6
Chrysanten
5,1
Emailverf
3,6
Volle melk
5,1
Schuursponsje
3,6
Forel
5,0
Uurtarief schoonmaken
3,6
Thee (builtjes)
5,0
Deodorant : roll-on
3,6
Uurtarief elektrotechnicus
4,9
Melkchocolade met praliné
3,6
Pilsbier (blik)
4,9
Maïs (zoet, in blik)
3,5
Verzolen van schoenen
4,6
Huishoudvuilnisbak
3,5
43
Benaming
Inflatie in %
Benaming
Inflatie in %
Vensterglas
3,4
Kinderfiets
2,8
Colalimonade (light)
3,4
Blazer
2,7
Droogkuis van kostuum
3,4
Permanent
2,7
Uurtarief reparatie verwarmingsinstallatie
3,4
Melkerijboter
2,7
Stuk belegd stokbrood
3,3
Bioscoop
2,7
Lamsbout
3,3
Gebakken tong of forel
2,7
Rusthuizen
3,3
Mokkataartje
2,7
Bankdiensten
3,3
Italiaanse wijn
2,7
Weekend in de Ardennen
3,3
Citytrips
2,7
Porto
3,3
Bottines
2,6
Uurtarief loodgieter
3,3
Hemd
2,6
Chinese dagschotel
3,2
Spiegel
2,6
Gerbera's
3,2
Pilsbier
2,6
Koffie (in bonen of gemalen)
3,2
Vervangen van uurwerkbatterij
2,6
Pure chocolade
3,2
Candybar (automaat)
2,6
Brandverzekering
3,1
Sociale huur
2,5
Geconcentreerde melk
3,1
Varkenslapje
2,5
Zakje friet
3,1
Speciaal bier
2,5
Watergolf
3,1
Abonnement autopechbestrijding
2,5
Kleuring
3,1
Smeltkaas (gruyère)
2,4
Margarine op basis van olijfolie
3,1
Biljet 90 km weekend
2,4
Hamburger
3,1
Snoeischaar
2,4
Salade niçoise
3,1
Likeur
2,4
Spaghetti (maaltijd)
3,1
Ravioli (vers)
2,4
Steak tartare
3,1
Fruittaartje
2,4
Festivals
3,1
Rozen
2,3
Haarsnit
3,0
Vloeibare meststof
2,3
Hamburger (fastfood)
3,0
Pizza
2,3
Uurtarief elektricien
3,0
Zonnebankabonnement (10 beurten)
2,3
Colalimonade
3,0
Varkensgebraad van de hesp
2,3
Begrafenisondernemingen
3,0
Lederen laarzen
2,3
Biljet 45 km
3,0
Studentenhaver
2,3
Onderhoud van centrale verwarming
3,0
Deodorant
2,3
Autokeuring
3,0
Verse magere kaas
2,3
Tandenborstel manueel
3,0
Anorak (winter)
2,3
Pepersteak
3,0
Wodka
2,3
Stripverhaal
3,0
Filet américain
2,2
Haargel
2,9
Espressokoffie
2,2
Dagmenu
2,9
Dunne lende
2,2
Yoghurt met fruit (mager)
2,9
Fluorescerende buislamp
2,1
Kop en schoteltje
2,8
Salon
2,1
Limonade(orange of citroen)
2,8
Balklamp halogeen
2,1
Minarine
2,8
Weekend aan zee
2,1
Mineraalwater
2,8
Kippe-eieren
2,0
Erwtjes
2,8
Whisky
2,0
Puddingpoeder
2,8
Hespenworst
2,0
Crematie
2,8
Torische brilglazen
2,0
Biljet 20 km
2,8
Zalm
2,0
Uurtarief garagist
2,8
Go Pass
2,0
44
Benaming
Inflatie in %
Benaming
Inflatie in %
Potlood
2,0
Universiteit: inschrijvings- & examengeld
1,5
Gehakt
2,0
Rozijnenkoek (suissekoek)
1,5
Verse worst
1,9
Hoeslaken
1,5
Damesfiets
1,9
Vasttapijt
1,5
Vruchtensap
1,9
Volle yoghurt (natuur)
1,4
Biefstuk
1,9
Karbonade
1,4
Schouwburgabonnement
1,9
Vullingen van caviteiten
1,4
Tulpenbollen
1,9
Douchegel
1,4
Jaarlijks schoolabonnement
1,9
Joggingschoenen
1,4
Ficus
1,9
Individuele behandeling kinesitherapie
1,4
Middagmaal op school
1,8
Jeansbroek (voor heren)
1,4
Kramiek
1,8
Woordenboek N-F en F-N
1,4
Dweil
1,8
T-shirt (kind)
1,4
Huur van garage
1,8
Consultatie tandarts
1,4
Naaigaren
1,8
Specialist: raadpleging
1,4
Gordijnstof
1,8
Veearts: raadpleging
1,4
Varkensrib van de filet
1,8
Broodje
1,3
Anorak (winter)
1,8
Mayonaise
1,3
Inox kookpot
1,8
Geneeskunde aanvullende opleiding: huisbezoeken
1,3
Hogeschool: inschrijvings- & examengeld
1,8
Elektrische koffiezet
1,3
Taxi
1,8
Maandtreinkaart 20 km
1,3
Internetabonnement
1,7
Uurtarief schilder
1,3
Steakmes
1,7
Tennisracket
1,3
Keukentafel
1,7
Body
1,3
Autoverzekering Burgelijke Aansprakelijkheid
1,7
Kalfsgebraad
1,3
Vleessalade
1,7
Moderne slaapkamer
1,3
Eclair
1,7
Sportdrank
1,3
Sokken
1,7
Elektrische frituurketel
1,3
Pleisters
1,7
Peper (zwart)
1,3
Niet-sociale huur
1,7
Scooter
1,3
Droogkast
1,7
Notariskosten hypotheeklening
1,3
Pensen
1,7
Kauwgom
1,2
Acrylverf
1,7
Rauwe ham
1,2
Geheugenkaart
1,7
Gekookte ham
1,2
Colalimonade
1,6
Reinigingsproducten voor ramen
1,2
Houtskool
1,6
Rolmeter
1,2
Cordon bleu
1,6
Schuimrubberen matras
1,2
Tennisballen
1,6
Rosbief
1,2
Diepvriessoepgroenten
1,6
Koffiefilters
1,2
Reisbijstandsverzekering
1,6
Chileense wijn
1,2
Polsuurwerk
1,6
Sweater
1,1
Kostprijs internaat
1,5
Ruitenwisser
1,1
Bereide diepvriesmaaltijd op basis van vis
1,5
Gerookt spek
1,1
Kaas : vers, broodbeleg
1,5
Hifi-keten
1,1
Hondenvoeding (brokken)
1,5
Pull-over (winter)
1,1
Nieuwe wagens (BIV inbegrepen)
1,5
Voetbalwedstrijd eerste klasse (nationaal)
1,0
Rijsttaart
1,5
Strijkplank
1,0
Belgische halfharde kaas
1,5
Diepvriesfriet
1,0
Portefeuille
1,5
Speciaal brood (400 g)
1,0
45
Benaming
Inflatie in %
Benaming
Inflatie in %
Elektrische gazonmaaier
0,9
Waspoeder
0,3
Pull-over (winter)
0,9
Sportschoenen
0,3
T-shirt
0,9
Kousenbroek
0,2
Verticale diepvries
0,9
Schoonheidscrème
0,2
Speciaal brood (800 g)
0,9
Elektrische boormachine
0,2
Bruin brood (800 g)
0,9
Lattenbodem
0,2
Blouse (winter)
0,9
Spathiphyllum
0,2
Meergranenbrood
0,8
Synthetisch dekbed
0,1
Braadpan
0,8
Lange broek
0,1
Varkensrib spiering
0,8
Videospel voor console
0,1
Hometrainer
0,8
Kip kerrie salade
0,1
Rijst (los)
0,8
Medische beeldvorming
0,1
Mengkraan
0,8
Elektrisch scheerapparaat
0,1
Maandtreinkaart 45 km
0,8
Buitenlanse reizen (GICP)
0,1
Reiskoffer
0,8
Anorak (winter)
0,0
Biljet
0,8
Lage lederen veterschoenen
0,0
Kostuum in wol (winter)
0,8
Geneeskunde aanvullende opleiding: raadpleging
0,0
Aftershave
0,8
Klinische biologie
0,0
Tennisschoenen
0,7
Tweepersoonskamer
0,0
Eau de toilette voor dames
0,7
Tweepersoonskamer (OMNIO)
0,0
Cement
0,7
Fotokopie
0,0
Bordeaux supérieur AOC
0,7
Verse kaas met fijne kruiden
0,0
Autorijschool
0,7
Stadsbroek
0,0
Jaarlijkse schooltreinkaart 20 km
0,7
Toffees
-0,1
Boeken
0,7
Viervruchtenjam
-0,1
Konijn
0,7
Kruippakje
-0,1
Vleesbrochette
0,6
Spelconsole
-0,2
Kleine speelgoedauto
0,6
Elektronische bloeddrukmeter
-0,2
Frisdrank (automaat)
0,6
Champagne
-0,2
Azalea
0,6
Vuurvaste schotel
-0,2
Eiken eetkamer
0,5
Aluminiumfolie
-0,2
Strijkijzer met stoomgenerator
0,5
Voetbal
-0,2
Peutertuinen
0,5
Zakdoek in katoen (H)
-0,2
Haarlak
0,5
Kattenvoeding (aluminium-schaaltje)
-0,2
Spaarlamp
0,5
Inktpatroon
-0,3
Schrijnwerker:plaatsing parket
0,5
Roomijs
-0,3
Pingpongtafel
0,5
Laminaat
-0,3
Pop (type Barbie)
0,4
Glasvezelbehang
-0,3
Babyvoeding
0,4
Kabeljauw
-0,4
Droge batterij
0,4
Tabletten voor vaatwasser
-0,4
Stof voor overgordijnen
0,4
Slip
-0,4
Autobatterij
0,3
Kalkoenborstfilet
-0,4
Verkeersbelasting
0,3
Jurk (winter)
-0,5
Toiletpapier
0,3
Lederen vest
-0,5
Pantalon (winter)
0,3
Mantel (winter)
-0,5
Brie
0,3
Schrift met losse bladen
-0,5
Badmat
0,3
Niet-gashoudend water
-0,5
Kalanchoe
0,3
Combi-koelkast
-0,6
Houten tuintafel
0,3
Slip
-0,6
46
Benaming
Inflatie in %
Benaming
Inflatie in %
Nagellak
-0,6
Elektrische radiator
-2,2
Bouwdoos
-0,6
Kattenvoeding (blik)
-2,3
Shampoo
-0,6
Pizza (diepgevroren)
-2,3
Dekbedovertrek en slopen
-0,7
Ongelode benzine 98RON "superplus"
-2,3
Tomatenketchup
-0,7
Koffiepadmachine
-2,4
Stof voor jurk
-0,7
Gemengde sla
-2,5
Sponshanddoek
-0,7
Candybar
-2,5
Fitnessabonnement
-0,7
Ananas
-2,5
Tandenborstel (elektrisch)
-0,8
Blu-ray disk
-2,5
Rijst in kookbuiltjes
-0,9
Limonade met thee-extracten
-2,5
Jeansbroek (voor kinderen)
-0,9
Butaan
-2,6
Salami
-0,9
Maïsolie
-2,6
Vlamspaarlamp
-0,9
Ajuin
-2,7
Braadkip
-0,9
Smartphone - GSM
-2,7
Energiedrank
-1,0
Kinderzitje
-2,7
Wegwerpcontactlenzen
-1,1
Blu-ray-speler
-2,7
Fishsticks
-1,1
Camembert
-2,8
Rok (winter)
-1,1
Gasolie wegvervoer "diesel"
-3,0
Hemdblouse
-1,1
Jeansbroek (voor dames)
-3,0
Lage lederen schoenen
-1,1
Koffiepads
-3,1
Tandpasta
-1,2
Instantcacaodrank
-3,1
Kristalsuiker
-1,2
Mosterd
-3,2
Huishoudrol
-1,2
Digitaal fototoestel
-3,3
Australische wijn
-1,3
Gewone braadmargarine
-3,3
Vaatwasser
-1,4
Uitreikingskosten paspoort
-3,6
Kiwi's
-1,4
WIFI modem/router
-3,7
GPS
-1,4
Badpak
-3,7
Autoband
-1,4
Tonijn in blik
-3,8
Sledestofzuiger
-1,5
Frankfurter worstjes
-4,1
Chips
-1,5
Vloeibaar afwasmiddel
-4,2
Toiletzeep : vloeibaar
-1,5
Wegwerpluier
-4,4
Biscuits
-1,6
Trainingspak
-4,5
Pindanootjes
-1,8
Speculaas
-4,5
Microgolfoven
-1,9
Kippenborstfilet
-4,6
Ongelode benzine 95RON "eurosuper"
-1,9
Olijfolie
-4,6
MP3/MP4-speler
-1,9
Boterhampasta
-4,7
Bananen
-1,9
Draadloze telefoon
-4,7
Vloeibaar wasmiddel
-2,0
Champignons
-4,8
Wasmachine
-2,0
Huishoudhandschoenen in rubber
-5,0
Lege DVD-RW
-2,1
Digitale camcorder
-5,3
Abrikozen
-2,1
Gasolie verwarming: levering<2000 l
-5,3
Vitro-keramische kookplaat
-2,1
Huur van bestelwagen
-5,4
IJshoorntje
-2,1
Druiven
-5,4
Kersen
-2,1
Gasolie verwarming: levering>2000 l
-5,5
Bustehouder
-2,1
Propaan
-5,5
Hotelkamer
-2,2
Vloeibare allesreiniger
-5,6
Multifunctionele printer
-2,2
Sinaasappelen
-5,7
Witbier (verloren verpakking)
-2,2
Tulpen
-6,1
Riesling : Elzas
-2,2
LPG
-6,6
47
Benaming
Inflatie in %
Spaghetti
-6,7
Aardgas D1 (2326 kWu)
-7,1
Meloenen
-7,5
Kleurentelevisie
-7,8
Gouden trouwring
-7,9
Tablet
-8,0
Aardgas D2 (4652 kWu)
-8,1
Pruimen
-8,2
Kropsla
-8,4
Bloem
-9,0
Elektriciteit De (20000 kWu)
-9,2
Aardgas D3 (23260 kWu)
-10,6
Aardgas D3b (34890 kWu)
-10,8
Elektriciteit Dd (7500 kWu)
-11,2
Cornflakes
-11,4
Mosselen
-11,8
Elektriciteit Dc (3500 kWu)
-12,0
Grijze garnalen
-12,0
Elektriciteit Dc1 (3500 kWu)
-12,5
Perziken
-12,5
Nectarines
-13,4
Elektriciteit Db (1200 kWu)
-14,1
Tomatensoep
-14,6
Paprika's
-14,9
Appelen: Granny
-15,0
Elektriciteit Da (600 kWu)
-15,5
Pompelmoezen
-15,9
Prei
-17,4
Appelen: Jonagold
-18,1
Groene bonen
-20,4
Wortelen
-21,4
Ronde peren
-23,5
Appelen: Golden
-25,2
Aardappelen
-33,9
Peren: Conference
-53,9
Bronnen: AD Statistiek, Eigen berekeningen: FOD Economie
48
Bijlage 2: Inflatie in het derde kwartaal 2014 met en zonder gewijzigde indirecte belastingen in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingpercentage) België
Energie Bewerkte levensmiddelen Niet-bewerkte levensmiddelen Diensten Niet-energetische industriële goederen Onderliggende inflatie GICP
Gemiddelde van de buurlanden Met Zonder gewijzigde gewijzigde indirecte indirecte belastingen belastingen -1,5 -1,9
Duitsland
Met gewijzigde indirecte belastingen -6,9
Zonder gewijzigde indirecte belastingen -3,7
2,4
1,9
1,3
1,1
2,4
-1,9
-1,9
-1,9
-1,8
2,2
2,2
1,6
0,4
0,4
1,6 0,4
1,5 0,7
Frankrijk
Met Zonder gewijzigde gewijzigde indirecte indirecte belastingen belastingen -1,8 -1,8
Nederland
Met gewijzigde indirecte belastingen -1,0
Zonder gewijzigde indirecte belastingen -1,8
2,2
0,2
0,0
1,1
0,8
-1,8
-1,8
-1,8
-1,8
-2,2
-2,2
1,2
1,4
1,5
1,8
0,9
1,4
1,3
0,2
0,1
0,7
0,7
-0,3
-0,6
-0,7
-0,7
1,1 0,6
0,9 0,4
1,3 0,8
1,3 0,8
0,9 0,5
0,3 -0,1
0,7 0,3
0,6 0,1
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
49
Met Zonder gewijzigde gewijzigde indirecte indirecte belastingen belastingen -1,2 -2,6