Instituut voor de nationale rekeningen
ANALYSE VAN DE PRIJZEN: EERSTE KWARTAALVERSLAG 2011 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM
INLEIDING Zoals bepaald in de wet van 8 maart 2009 is de FOD Economie belast met de taak van prijsobservatie en prijsanalyse voor rekening van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR). In dit verslag wordt het verloop van de consumentenprijzen tijdens het eerste kwartaal 2011 besproken. De geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP), die opgesteld wordt conform de Europese methodologie, vormt veruit de belangrijkste gegevensbron voor het verslag. In vergelijking met 2010 werd het gewichtenschema voor de HICP voor 2011 in België lichtjes aangepast, op basis van de meest recente versie van de nationale rekeningen1 . Wat de vijf grote categorieën die deel uitmaken van de HICP betreft, is het belang van de onbewerkte en bewerkte levensmiddelen toegenomen (beide +0,5 procentpunt). Ook de diensten kregen een groter gewicht (+0,7 procentpunt, of een aandeel van 38,6 % in 2011). Het belang van de groepen energie (-0,2 procentpunt) en niet-energetische industriële goederen ging daarentegen achteruit (-1,5 procentpunt naar 28,5 %). Binnen elk van die vijf grote groepen werden relatief kleine verschuivingen tussen de verschillende producten onderling opgetekend. Zo neemt het belang van gas in de totale index toe van 1,7 % naar 2,2 %, maar dat wordt binnen de groep energie meer dan gecompenseerd door de afgenomen gewichten van voornamelijk huisbrandolie (-0,3 procentpunt) en motorbrandstoffen (-0,5 procentpunt). Bij de onbewerkte levensmiddelen hebben groenten (+0,4 procentpunt) een groter gewicht gekregen en bij de bewerkte levensmiddelen is het gewicht van tabak verhoogd (+0,3 procentpunt). Bij de niet-industriële goederen zijn kleding, meubelen, auto’s (alle -0,3 procentpunt), schoeisel en waterverbruik (beide -0,2 procentpunt) minder belangrijk geworden. Binnen de groep diensten treden er ook verscheidene lichte verschuivingen op. Het gewicht van de andere diensten voor privévoertuigen verdubbelt bijna en gaat van 7 promille naar 13 promille (vooral door de integratie van de verkeersbelasting). Naast het gebruik van de HICP als belangrijkste bron, werd de analyse waar nodig uitgebreid met detailgegevens van de nationale consumptieprijsindex of met andere statistieken van officiële instanties (IMF, EC, …).
1
Voor de nationale consumptieprijsindex (CPI) wordt daarentegen nog steeds het gewichtenschema gebruikt dat werd vastgelegd na de volledige indexhervorming van 2006 (basis 2004 = 100) en de minihervorming van 2010. Desondanks zijn de verschillen tussen de HICP en de CPI klein: volgens de HICP kwam de inflatie in het eerste kwartaal 2011 uit op 3,6 %, terwijl dat volgens de CPI 3,4 % was.
INHOUDSTAFEL INLEIDING .........................................................................................2 INHOUDSTAFEL.................................................................................3 SAMENVATTING ................................................................................4 I. BELGISCHE INFLATIE TIJDENS HET EERSTE KWARTAAL 2011 ..........6 I.1. ALGEMEEN ........................................................................................... 6 I.2 ENERGIE ............................................................................................... 9 I.3 NIET-BEWERKTE LEVENSMIDDELEN ...................................................... 15 I.4 BEWERKTE LEVENSMIDDELEN .............................................................. 16 I.5 DIENSTEN ........................................................................................... 19 BOX: INDEXERING VAN DE PRIJZEN VAN EEN AANTAL DIENSTEN: ENKELE BEVINDINGEN ........................................................................................... 22 I.6 NIET-ENERGETISCHE INDUSTRIËLE GOEDEREN..................................... 26
II. VERGELIJKING VAN DE INFLATIE TIJDENS HET EERSTE KWARTAAL 2011 IN BELGIË EN IN DE VOORNAAMSTE BUURLANDEN .................. 29 LIJST VAN AFKORTINGEN................................................................ 35 BIJLAGEN ...................................................................................... 36 BIJLAGE 1A.............................................................................................. 36 BIJLAGE 1B.............................................................................................. 38 BIJLAGE 2 ................................................................................................ 40
3
SAMENVATTING 1. In het eerste kwartaal 2011 namen de consumptieprijzen in ons land, gemeten aan de hand van de HICP, gemiddeld verder toe, vooral onder impuls van de stijgende energieprijzen. Dat resulteerde in een gemiddelde kwartaalinflatie van 3,6 %. 2. Meer dan de helft van de totale inflatie kan worden toegeschreven aan de energiedragers. Voor alle componenten van deze productgroep (huisbrandolie +33 %, gas +19 %, motorbrandstoffen +18 % en elektriciteit +7 %) overtrof het prijsstijgingstempo in het eerste kwartaal 2011 dat van 2010. Terwijl de energie-inflatie vorig jaar gemiddeld 10,0 % bedroeg, liep ze in het eerste kwartaal 2011 op tot 17,4 %. Aan de grondslag van de hogere prijzen voor energiedragers ligt de hausse van de aardoliekoersen. Uitgedrukt in euro, noteerden die 38 % hoger dan een jaar geleden. 3. De diensteninflatie versnelde fors (met 0,8 procentpunt) en kwam in de eerste drie maanden van 2011 uit op gemiddeld 2,5 %. Na de energiedragers leverden de diensten (de grootste productgroep, met in 2011 een gewicht van 38,6 %) dan ook de grootste bijdrage tot de inflatie. 4. De grondstofnoteringen voor voedingsmiddelen, uitgedrukt in euro, bevonden zich in het eerste kwartaal 2011 ruimschoots boven het vorige recordpeil van maart 2008. De aanhoudende prijsstijging van deze grondstoffen blijft niet zonder gevolgen: zowel de afzetprijzen van de voedingsindustrie als de verkoopprijzen van de kleinhandel zijn opwaarts gericht. Voor bewerkte levensmiddelen betaalde de consument in het eerste kwartaal 2011 gemiddeld 2,3 % meer dan in de overeenstemmende periode van vorig jaar. De reactie van zowel de consumptieprijzen als de verkoopprijzen van de voedingsindustrie op de hausse van de grondstoffenprijzen blijft vooralsnog vrij gematigd, hetgeen mogelijk het gevolg is van een verbreding van de brutomarges bij beide schakels in de voorafgaande periode van dalende grondstoffennoteringen. 5. De inflatie voor de industriële niet-energetische goederen bedroeg 0,9 %, ongeveer evenveel als tijdens de voorgaande kwartalen. Door het hogere prijsstijgingstempo van zowel diensten als bewerkte levensmiddelen in vergelijking met het laatste kwartaal 2010, versnelde de onderliggende inflatie in het eerste kwartaal 2011 niettemin tot gemiddeld 1,9 % (1,4 % in het vierde kwartaal van 2010). 6. Voor niet-bewerkte levensmiddelen bedroeg de inflatie slechts 1,0 %, maar deze producten waren vorig jaar aanzienlijk duurder geworden (gemiddeld +3,5 %), wat toen toegeschreven werd aan uitzonderlijke klimatologische omstandigheden. Fruit was goedkoper dan een jaar geleden, terwijl de prijs voor groenten gemiddeld op hetzelfde, hoge niveau bleef (+0,8 %). Maar voor aardappelen diende de consument ruim een kwart meer te betalen. 7. De groep niet-bewerkte levensmiddelen is de enige waarvoor het prijsstijgingstempo tijdens de eerste drie maanden van 2011 in België gemiddeld onder dat van de buurlanden bleef. Alle andere productgroepen droegen bij tot het positieve inflatieverschil (3,6 % in België, tegen gemiddeld 2,1 % in Duitsland, Frankrijk en Nederland). 8. Ruim de helft van dat inflatieverschil komt voor rekening van de energiedragers. Zoals reeds aangetoond in vorige verslagen is de amplitude van de prijsschommelingen voor energie, zowel in opwaartse als neerwaartse zin, immers meer uitgesproken in België. In het eerste kwartaal 2011 bedroeg de energie-inflatie in ons land 17,4 % tegen gemiddeld 11,2 % in de buurlanden. 9. De prijzen voor zowel diensten (2,5 % tegen 1,3 %) als bewerkte levensmiddelen (2,3 % tegen 1,2 %) stegen nagenoeg dubbel zo snel in België als in de buurlanden. Nadat het verschil inzake onderliggende inflatie tussen België en zijn buurlanden in de loop van 2009 en de eerste helft van 2010 was verkleind, liep het sindsdien weer op en bereikte het in het eerste kwartaal 2011 0,9 procentpunt.
4
10. Voor een aantal diensten die deel uitmaken van de consumptiekorf worden de consumptieprijzen deels beïnvloed door een expliciete koppeling aan een referentie-index. Dat is het geval voor bijna een derde van alle diensten uit die korf. Samen vertegenwoordigen zij een gewicht van 12,1 % in de CPI (de getuige ‘huur’ alleen al is goed voor 6 % van de korf). Sinds begin 2004 stegen de consumptieprijzen van die diensten gemiddeld iets minder snel dan die referentie-indexen zelf. Dat lijkt logisch aangezien in meerdere gevallen de evolutie van de referentie-index als een maximumplafond geldt. Maar dat betekent nog niet dat de consumptieprijsevolutie in overeenstemming is met het verloop van de kosten voor het aanbieden van deze diensten. Gelet op de vaak heel specifieke kenmerken van de verschillende dienstenaanbieders (bijvoorbeeld de NMBS, De Lijn, notariskosten, …) is het voor het Prijzenobservatorium niet haalbaar om dat kostenverloop binnen het bestek van dit kwartaalverslag op basis van publiek beschikbare gegevens in kaart te brengen.
5
I. BELGISCHE INFLATIE TIJDENS HET EERSTE KWARTAAL 20112 3 I.1. ALGEMEEN Net zoals in 2010 nam het consumptieprijspeil voor het geheel van de opgevolgde goederen en diensten ook in het eerste kwartaal 2011 van maand tot maand verder toe (maar uiteraard niet in de soldenmaanden). In maart kwam de HICP uit op een waarde van 114,82 (index 2005=100). Dit stijgende profiel kan voor een groot deel worden toegeschreven aan de sterke toename van de prijzen voor energiedragers in de loop van vorig jaar (met weliswaar een korte onderbreking medio 2010) en tijdens de eerste maanden van 2011. In maart lagen de consumptieprijzen voor energiedragers zelfs maar net onder hun piekniveau van juli 2008. Gemiddeld kwamen ze in het eerste kwartaal 2011 maar liefst 7 % hoger uit dan in het voorgaande kwartaal. Grafiek 1A: Recent verloop van de HICP, de onderliggende inflatie en de prijzen voor energiedragers (Index 2005=100) 120
145 140
115
135 130
110 125 120 105 115 110
100
105 95
100 2007
2008 HICP (linkerschaal)
2009 Onderliggende inflatie (linkerschaal)
2010
2011
Energiedragers (rechterschaal)
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
2
De gemiddelde inflatie voor een kwartaal wordt berekend als de procentuele variatie van het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van het betrokken kwartaal t.o.v. het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar.
3
Omwille van de vergelijkbaarheid met de evoluties in Duitsland, Frankrijk en Nederland gebeurt de analyse op grond van de geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP). Waar nodig wordt voor de Belgische cijfers nog verder in detail getreden op basis van de gegevens afkomstig van de nationale consumptieprijsindex.
6
Grafiek 1B: Recent verloop van de HICP, de onderliggende inflatie en de prijzen voor energiedragers (Wijzigingen in % t.o.v. de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar) 7
35
6
30
5
25
4
20
3
15
2
10
1
5
0
0
-1
-5
-2
-10
-3
-15
-4
-20
-5
-25 2007 HICP (linkerschaal)
2008
2009 Onderliggende inflatie (linkerschaal)
2010
2011
Energiedragers (rechterschaal)
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
Niet alleen de prijsstijging van petroleum, aardgas en daarvan afgeleide producten (zoals plastic) sijpelt door in de consumentenprijzen, ook de prijshausse van andere grondstoffen zou in de loop van 2011 de opwaartse trend van de consumptieprijzen kunnen versterken. Zo namen de prijzen voor bepaalde metalen (uitgedrukt in euro zijn de internationale prijzen van bijvoorbeeld koper en ijzererts in één jaar tijd met respectievelijk 41 % en 50 % gestegen), textielvezels (katoen +157 % en wol +29 %) en voedingsproducten (broodtarwe +98 %) fors toe. De afgelopen kwartalen is de inflatie voortdurend versneld: terwijl ze in het eerste kwartaal 2010 amper 1,2 % bedroeg, kwam ze het afgelopen kwartaal al uit op gemiddeld 3,6 %. De onderliggende inflatie, dus zonder rekening te houden met de prijsbewegingen van de energiedragers en de niet-bewerkte levensmiddelen, is voor het tweede kwartaal op rij gestegen en bedroeg 1,9 % in het eerste kwartaal 2011. Naast de prijsstijgingen voor bewerkte levensmiddelen, droeg vooral de snel oplopende diensteninflatie daar toe bij. Opgesplitst naar de vijf grote productgroepen werd het consumptieprijsverloop in het eerste kwartaal 2011 als volgt gekenmerkt: •
Voor energetische producten betaalde de consument gemiddeld 17,4 % meer dan in de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar. De energie-inflatie was dan ook opnieuw goed voor meer dan de helft van de inflatie.
•
Met een gewicht van bijna 39 % in de totale consumptiekorf, zijn de diensten veruit de belangrijkste productgroep. De diensteninflatie versnelde het afgelopen kwartaal tot 2,5 % en had een opwaartse impact op de inflatie van 0,9 procentpunt.
•
Ook de inflatie voor bewerkte levensmiddelen nam de afgelopen kwartalen stelselmatig toe en bedroeg in het eerste kwartaal 2011 gemiddeld 2,3 %. Deze productgroep droeg 0,3 procentpunt bij tot de inflatie in het eerste kwartaal.
•
Niet-bewerkte levensmiddelen werden (na de forse prijsstijging in 2010) gemiddeld 1,0 % duurder. De bijdrage van deze productgroep tot de inflatie was beperkt ( 0,1 procentpunt).
7
•
De prijzen voor niet-energetische industriële goederen lagen gemiddeld 0,9 % hoger dan in het eerste kwartaal 2010. De bijdrage tot de inflatie kwam uit op 0,3 procentpunt.
Tabel 1: Geharmoniseerde consumptieprijsindex (Wijzigingen in % t.o.v. de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar) Totaal 2008 2009 2010 2010
I II III IV 2011 I 2011 Jan Feb Maart Gewichten 2011 (in %)
4,5 0,0 2,3 1,2 2,4 2,6 3,2 3,6 3,6 3,5 3,5 100,0
Energiedragers 19,8 -14,0 10,0 0,6 12,0 12,5 15,3 17,4 15,7 18,3 18,1 11,0
Diensten
Bewerkte levensmiddelen
2,3 2,6 1,4 1,4 1,3 1,2 1,7 2,5 2,5 2,3 2,7 38,6
7,8 1,7 1,0 0,5 0,7 1,3 1,7 2,3 2,1 2,2 2,5 13,6
Nietbewerkte levensa middelen 2,8 0,4 3,5 1,6 2,8 5,0 4,8 1,0 2,1 2,0 -0,9 8,3
Nietenergetische industriële goederen 1,3 1,4 0,8 1,1 0,8 0,5 0,7 0,9 1,3 0,7 0,6 28,5
p.m. Onderliggende b inflatie 2,7 2,0 1,1 1,1 1,1 1,0 1,4 1,9 2,1 1,7 1,9 80,7
p.m. Gezondc heidsindex 4,2 0,6 1,6 0,3 1,6 2,3 2,5 2,8 2,7 2,8 2,9 92,5
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI a Fruit, groenten, vlees en vis. b Gemeten aan de hand van de HICP, ongerekend de niet-bewerkte levensmiddelen en energiedragers. c Nationale consumptieprijsindex, ongerekend tabak, alcoholhoudende dranken, benzine en diesel.
De grote productgroepen hebben dus allemaal een positieve bijdrage geleverd tot de inflatie in het eerste kwartaal 2011. In vergelijking met het vierde kwartaal 2010 versnelde de inflatie vooral bij de energiedragers (+2,1 procentpunt), de diensten (+0,8 procentpunt) en de bewerkte levensmiddelen (+0,6 procentpunt). Het viermaands voortschrijdende gemiddelde van de gezondheidsindex, waarin de prijzen voor tabak, alcoholische dranken, benzine en diesel niet opgenomen zijn, kwam in maart uit op 114,67 (basis 2004=100) en bleef daarmee net onder de spilindex (die vastgelegd is op 114,97 met basis 2004=100). In april bedroeg het rekenkundig gemiddelde over de laatste vier maanden 115,10 punten. De sociale uitkeringen en de pensioenen worden in mei verhoogd met 2 %. De ambtenarenwedden worden in juni aangepast.
8
Grafiek 2: Bijdrage tot de inflatie (In procentpunt, kwartaal- of jaargemiddelden) 7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
-2
-2
-3
-3 K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 K1 2008 2009 2010 2008 2008 2008 2008 2009 2009 2009 2009 2010 2010 2010 2010 2011 Bewerkte levensmiddelen Energie Niet-energetische industriële goederen
Niet-bewerkte levensmiddelen Diensten HICP
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
I.2 ENERGIE Na een gemiddelde stijging van 10 % in 2010 is het prijsstijgingstempo voor energieproducten op jaarbasis nog gevoelig versneld, namelijk tot 17,4 % in het eerste kwartaal 2011. In maart 2011 lagen de prijzen zelfs 18,1 % hoger dan in maart 2010. Zo blijven de energiedragers verantwoordelijk voor meer dan de helft van de gemiddelde stijging van de consumptieprijzen. De invloed van deze productgroep op de totale inflatie bedroeg in het eerste kwartaal van 2011 meerbepaald 2 procentpunt. Naar verwachting zullen de energieprijzen de volgende maanden blijven toenemen. De schommelingen van de olieprijzen op de internationale markten bepalen immers grotendeels, met wat meer of minder vertraging, de variaties in de consumptieprijzen van de verschillende energieproducten. Tabel 2: Recent verloop van de prijzen voor energiedragers (Wijzigingen in % t.o.v. de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar) 2010 2008 Brandstoffen voor wegvervoer Huisbrandolie Vaste brandstoffen Elektriciteit Gas Geheel van de energiedragers
2009
2010
2011
2011
I
II
III
IV
I
Jan
Feb
Maa
p.m. Gewicht in 2011
10,8
-15,7
14,9
16,4
17,7
11,3
14,5
17,7
16,6
18,4
18,1
41,4
32,0 3,9 16,5 36,5
-34,9 4,7 -3,8 -9,5
28,0 0,9 4,1 -1,7
26,6 1,0 -4,6 -24,3
36,0 0,4 7,4 -6,6
23,7 0,7 7,5 13,2
26,2 1,6 6,9 20,0
33,2 2,0 7,2 18,8
26,2 2,1 6,3 18,8
37,0 2,0 7,6 18,2
36,4 1,9 7,8 19,4
12,9 0,6 25,1 20,1
19,8
-14,0
10,0
0,6
12,0
12,5
15,3
17,4
15,7
18,3
18,1
100,0
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
In het eerste kwartaal 2011 kostte een vat ruwe Brentolie gemiddeld 104,8 dollar. Dat is een stijging van 37,5 % in vergelijking met het eerste kwartaal 2010. Door de lichte waardevermindering van de euro ten op-
9
zichte van de dollar nam de prijs van ruwe Brentolie in euro toe met 38,9 %. De prijs voor een vat Brentolie overschreed begin april overigens de grens van 125 dollar. De scherpe stijging van de olieprijzen kan worden verklaard door een aanhoudende stijging van de wereldwijde consumptie, gedreven door de vraag van de opkomende landen. Volgens het Internationaal Energieagentschap wordt het wereldwijde verbruik voor 2011 op 89,3 miljoen vaten per dag geschat, tegenover 86,7 miljoen in 2010 en 84,3 miljoen in 2009 4 . Bovendien hebben de verschillende crisissen die het MiddenOosten en Noord-Afrika (Tunesië, Egypte, Libië) sinds begin dit jaar teisteren de olieprijzen verder de hoogte in geduwd door onzekerheid over het aanbod op te wekken. De brandstoffen en huisbrandolie, waarvan de prijzen vrijwel meteen reageren op schommelingen in de noteringen voor aardolie, zijn in het eerste kwartaal met respectievelijk 17,7 % en 33,2 % gestegen ten opzichte van het jaar voordien. Het groeitempo van de prijzen is toegenomen ten opzichte van het vorige kwartaal. Bovendien heeft de prijs van deze producten bijna het recordniveau van het derde kwartaal 2008 bereikt. Voor diesel bedroeg de gemiddelde maximumprijs in maart 2011 1,19 euro/liter (exclusief btw), wat 24 cent meer is dan een jaar eerder. Voor benzine (super 95) bedroeg de gemiddelde maximumprijs in dezelfde maand 1,32 euro/liter (exclusief btw), een stijging van 11 cent ten opzichte van een jaar voordien. Om de sterke stijging van de brandstofprijzen te beperken, voerde de federale overheid in maart 2011 het omgekeerde cliquetsysteem opnieuw in 5 . Op die manier worden de accijnzen op de stijging van de brandstofprijzen met 21 % btw verminderd van zodra ze de drempel van 1,5 euro/liter voor diesel en 1,7 euro/liter voor benzine overschrijden. Gedurende het eerste kwartaal 2011 werden deze drempels niet bereikt. Daarnaast blijft het positieve cliquetsysteem, dat vanaf 1 januari 2010 opnieuw werd ingevoerd, ook in 2011 van toepassing. Dat systeem zorgt ervoor dat wanneer de officiële maximumprijs van diesel daalt, de accijnzen worden verhoogd met een bedrag gelijk aan de helft van de prijsdaling exclusief btw. Het is niet van toepassing op benzine, terwijl voor diesel de maximumstijging van de accijnzen op 40 euro per 1.000 liter per jaar ligt. In het eerste kwartaal van 2011 werd het systeem op 4 en op 25 januari al in werking gebracht voor een bedrag van 17,8 euro voor 1.000 liter (respectievelijk +11,6 en +6,2 euro).
4
Deze schattingen werden voorgesteld door het Internationaal Energieagentschap in februari 2011.
5
Het omgekeerde cliquetsysteem staat in de programmawet van 2004 en werd tot op vandaag alleen in 2007 en 2008 toegepast.
10
Grafiek 3: Consumptieprijzen voor energiedragers (Index 2005=100) 200
180
160
140
120
100
80
Elektriciteit Motorbrandstoffen
Gas Totaal energiedragers
jan/11
okt/10
jul/10
apr/10
jan/10
okt/09
jul/09
apr/09
jan/09
okt/08
jul/08
apr/08
jan/08
okt/07
jul/07
apr/07
jan/07
okt/06
jul/06
apr/06
jan/06
60
Huisbrandolie Brent (euro)
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
De evolutie van de consumptieprijs voor gas en elektriciteit wordt beïnvloed door de prijs van de energieleverancier (“energiecomponent”), die zich met een zekere vertraging aanpast aan de prijsschommelingen voor ruwe olie, door de distributienetwerk- en transporttarieven, evenals door verschillende belastingen en taksen6 . Sinds het exploitatiejaar 2009 worden de nettarieven voor een periode van vier jaar goedgekeurd. Ze worden echter geïndexeerd en kunnen in sommige gevallen tijdens de reglementaire periode van vier jaar worden aangepast. De netbeheerders kunnen immers hun tarieven aanpassen wanneer er wordt overgeschakeld naar nieuwe diensten en/of bestaande diensten worden aangepast. Ze kunnen eveneens hun tarieven herzien in uitzonderlijke omstandigheden die onafhankelijk van de wil van de netbeheerder opduiken7 . Bovendien evolueren de bestanddelen van het totale inkomen van de netbeheerder8 , die overeenkomen met de uitgaven die door de tarieven moeten gedekt worden, tijdens de reglementaire periode op basis van een indexeringsmechanisme zoals gedefinieerd in de koninklijke besluiten die daarop betrekking hebben.
6
Het gewicht van de verschillende componenten kan sterk verschillen naargelang het type klant (consumptieprofiel en spanningsniveau van de aansluiting), de distributiezones, de regio’s en de leveranciers.
7
De omschrijving “uitzonderlijke omstandigheden onafhankelijk van de wil van de netbeheerder” verwijst naar overmacht zoals gedefinieerd in de rechtspraak in het burgerlijk recht en verzekeringsrecht. Het gaat bijvoorbeeld om natuurrampen, terroristische aanslagen, enzovoort.
8
Conform artikel 12 § 2 van de elektriciteitswet en artikel 15/5decies § 3 van de gaswet bestaat het inkomen uit vier elementen, namelijk het geheel van operationele kosten die nodig zijn voor de vervulling van de wettelijke opdracht van de netbeheerder, een billijke marge en afschrijvingen, de kost voor de uitvoering van openbare dienstverplichtingen en de toe te passen toeslagen.
11
Grafiek 4A: Elektriciteitsprijzen en determinanten van de energiecomponent (Index januari 2008=100) 175
150
125
100
75
Consumptieprijzen elektriciteit
Parameter Nc (a)
mei/11
mrt/11
jan/11
nov/10
sep/10
jul/10
mei/10
mrt/10
jan/10
nov/09
sep/09
jul/09
mei/09
mrt/09
jan/09
nov/08
sep/08
jul/08
mei/08
mrt/08
jan/08
50
Brent olieprijs (EURO) (a)
Bron: FOD Economie, ADSEI (a) De parameter Nc werd met twee maanden vertraagd, de Brent olieprijs met vier maanden, zodat de waarden overeenstemmen met het ogenblik van de verrekening in de consumptieprijsindex voor elektriciteit.
De consumptieprijzen voor elektriciteit blijven sinds het derde kwartaal van 2009 toenemen. Zo betaalde de consument in het eerste kwartaal 2011 gemiddeld 7,2 % meer voor zijn elektriciteit in vergelijking met het jaar voordien. In maart bereikte het prijsstijgingstempo op jaarbasis zelfs 7,8 %. Die stijging van de consumptieprijzen is hoofdzakelijk het resultaat van de maandelijkse indexering van energieprijzen9 . De parameter Nc10 , die door verschillende leveranciers wordt gebruikt voor de berekening van hun tarieven, laat toe om te anticiperen op de evolutie van de energiecomponent (die volgens de CREG11 gemiddeld 37 % van de eindprijs uitmaakt) van de elektriciteitsprijzen, aangezien wijzigingen van die parameter twee maanden later in de consumptieprijzen zichtbaar zijn. In vergelijking met het eerste kwartaal van 2010 kende de parameter Nc een stijging van 21,6 %. Met de recente stijging van de noteringen voor steenkool, Brentolie en gas en doordat de hoeveelheden die de kerncentrales produceren fors onder het normale peil liggen, is de waarde van deze parameter, die voor de maanden april en mei zal worden toegepast, opnieuw sterk gestegen. Hij is nu 34 % hoger dan het voorgaande jaar. Er kan al met zekerheid worden gezegd dat de elektriciteitsprijzen in het tweede kwartaal van 2011 verder zullen stijgen. Het merendeel van de netbeheerders heeft de netwerktarieven (die in 2010 gemiddeld een derde van de eindprijs uitmaakten) verhoogd voor 2011 (+4 % tussen
9
Sinds de energiemarkt werd vrijgemaakt, wordt de verkoopprijs van de component “energie” door de leveranciers vrij bepaald. Ze bepalen eveneens hun eigen tariefformules, net als de indexparameters en de wegingscoëfficiënten voor die parameters. Voor de distributie en het transport betekenen de variaties in de verschillende kosten van de netbeheerders jaarlijkse aanpassingen aan hun tarieven. 10
Deze parameter houdt rekening met de prijsevolutie van aardolie, aardgas en steenkool op de wereldmarkt en met de capaciteitsbezettingsgraad van de Belgische kerncentrales (in vergelijking met de gemiddelde bezetting in de periode 1997-2002). Naar aanleiding van een studie van de CREG met betrekking tot de kwaliteit van de parameter Nc werd besloten dat de relevantie van de Nc-indexparameter niet meer verzekerd was. De CREG besloot bijgevolg om de parameter vanaf 1 februari 2012 niet langer te berekenen en te publiceren.
11
CREG: “Studie over de componenten van de elektriciteits- en aardgasprijzen”, oktober 2010.
12
begin 2010 en begin 201112 ). Die aanpassingen zijn hoofdzakelijk te wijten aan het indexeringsmechanisme en aan het feit dat sommige netbeheerders in 2011 de kost voor de uitvoering van openbare dienstverplichtingen laattijdig ingevoerd hebben. Bovendien keurde de CREG in maart 2011 de tariefverhoging goed van Eandis, het distributiebedrijf in het Vlaamse Gewest. Die aanzienlijke tariefverhoging is te wijten aan het succes van investeringen in zonnepanelen. Voor Eandis leidde dat tot een meerkost, aangezien ze meer moeten betalen voor de groenestroomcertificaten aan de producenten van die energie dan aanvankelijk voorzien. Ten slotte ging de component “federale bijdrage voor elektriciteit” in 2011 van 4,1 naar 5,3 euro per MWh, wat een stijging inhoudt van 29 %.13 Grafiek 4B: Aardgasprijzen en determinanten van de energiecomponent (Index januari 2008=100) 160 150 140 130 120 110 100 90 80 70 60 50 40 mei/11
mrt/11
jan/11
nov/10
sep/10
jul/10
mei/10
mrt/10
jan/10
nov/09
sep/09
jul/09
mei/09
mrt/09
jan/09
nov/08
sep/08
jul/08
mei/08
mrt/08
jan/08
30
Consumptieprijzen gas
gewogen HUB-GOL (0,25HUB+0,0468GOL) (b)
GOL603 (b)
HUB (b)
Bron: FOD Economie, ADSEI (b) De HUB, GOL en gewogen HUB-GOL werden met twee maanden vertraagd, zodat de waarden overeenstemmen met het ogenblik van de verrekening in de consumptieprijsindex voor aardgas.
12
De verhoging van de netwerktarieven werd geschat volgens onze eigen berekeningen, die gebaseerd zijn op de individuele tarieven van de netbeheerders, zoals gepubliceerd door CREG. 13
Het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt bepaalt dat de federale bijdrage wordt geheven in de vorm van een toeslag op elke kWh die door de eindafnemers voor eigen gebruik van het net wordt afgenomen. De opbrengst van de federale bijdrage is bestemd voor de financiering van zes fondsen ('denuclearisatiefonds’, ‘CREG-fonds’, ‘sociaal fonds voor energie’, fonds ‘broeikasgassen’, fonds ‘beschermde klanten’ en fonds ‘forfaitaire verminderingen voor verwarming’). Na goedkeuring door de CREG bepaalt de koning elk jaar bij een in Ministerraad overlegd besluit het jaarlijkse bedrag dat door de federale bijdrage voor het volgende jaar moet worden gedekt. Voor meer informatie: zie website van de CREG en van de FOD Economie.
13
Voor aardgas, waarvan de prijzen eveneens in stijgende lijn gaan sinds het derde kwartaal van 2009, betaalde de consument 18,8 % meer in het eerste kwartaal 2011 ten opzichte van een jaar voordien. In maart bereikte het inflatiepeil zelfs 19,4 %. Net als voor elektriciteit is de stijging van de consumptieprijzen voor gas hoofdzakelijk het resultaat van de maandelijkse indexeringen van de parameters van de formules van de energieleveranciers14 . In vergelijking met het eerste kwartaal van 2010 ging de gemiddelde HUB-GOL notering met 41 % naar omhoog. Voor gas was de energiecomponent, met een aandeel van 52 % 15 , de belangrijkste component in de totale gasprijs. Het niveau van de gasprijzen zou in de loop van de twee volgende maanden echter moeten stabiliseren. Het gewogen gemiddelde van de HUB- en GOL-parameters 16 , dat in de berekening van de consumptieprijsindex van gas in april en mei zal opgenomen worden, daalde immers lichtjes ten opzichte van maart, maar vertoonde niettemin een stijging van respectievelijk 34,5 % en 35,4 % ten opzichte van het voorgaande jaar. Bovendien werden de distributietarieven voor aardgas (die ongeveer ¼ van de consumptieprijs voor gas uitmaken) in 2011 ook verhoogd, waardoor ze in het eerste kwartaal van 2011 ongeveer 1,5 % hoger lagen dan een jaar voordien. Ten slotte ging de component “federale bijdrage voor gas” in 2011 van 0,33 naar 0,50 euro per MWh. Dat is een stijging van 53 %. 17 De factuur voor elektriciteit en gas blijft dus stijgen, vooral omwille van de berekeningswijze van de energiecomponent. De evolutie van de indexeringsparameters van de energiecomponent in de consumptieprijzen voor elektriciteit laat zich verklaren door een stijging van de coëfficiënten van de prijsnoteringen voor brandstoffen (steenkool, olieproducten en gas), en van de door de kerncentrales geproduceerde volumes. Voor de prijsbepalingen van de energiecomponent voor gas baseren de marktspelers zich op de evolutie van de huisbrandolieprijzen en/of de toekomstige gasprijzen op de beurs. De Ministerraad heeft in maart 2011 beslist dat de indexering van de variabele energieprijs voor de levering van elektriciteit en aardgas (het aandeel van de contracten met een variabele prijs bedraagt 81 % voor elektriciteit, voor gas is dat 93,2 %), nog maximaal vier maal per jaar in plaats van maandelijks kan plaatsvinden. De CREG zal die indexering (correcte toepassing van de formule) vervolgens beoordelen. Bij een toename van de elektriciteits- en gasprijs die niet het gevolg is van een ‘automatische’ indexering, dient de leverancier in kwestie de prijsverhoging, samen met een motivering, aan te melden bij de CREG. Na advies van de Nationale Bank van België, oordeelt de CREG vervolgens over de gegrondheid van de prijsverhoging.
14
Sinds de vrijmaking van de markt kunnen de gasleveranciers zelf hun prijs bepalen. Ze bepalen eveneens hun eigen tariefformules, net als de indexeringsparameters en de wegingscoëfficiënten voor die parameters. Voor de distributie en het transport betekenen de variaties in de verschillende kosten van de netbeheerders jaarlijkse aanpassingen aan hun tarieven. 15
CREG: “Studie over de componenten van de elektriciteits- en aardgasprijzen”, oktober 2010.
16
U vindt bijkomende informatie over de HUB- en GOL-parameters in de vorige verslagen of op de website van de CREG. 17
Koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot vaststelling van een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de gasmarkt; Koninklijk besluit van 22 december 2003 tot bepaling van de nadere regels voor de financiering van de reële nettokost die voortvloeit uit de toepassing van maximumprijzen voor de levering van aardgas aan residentiële beschermde klanten. De koning bepaalt elk jaar bij een in Ministerraad overlegd besluit de verschillende bedragen die de federale bijdrage opmaken. Voor meer informatie: zie website van de CREG en van de FOD Economie.
14
I.3 NIET-BEWERKTE LEVENSMIDDELEN Na de forse prijsstijgingen in 2010 (gemiddeld 3,5 %) vertraagde het prijsstijgingstempo van de niet-bewerkte levensmiddelen in het eerste kwartaal 2011 tot 1 %. In maart lagen de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen gemiddeld zelfs 0,9 % lager dan twaalf maanden ervoor. Hun bijdrage tot de totale inflatie van het eerste trimester 2011 bleef beperkt tot 0,1 procentpunt, tegen nog 0,4 procentpunt in het vierde kwartaal 2010. Grafiek 5: Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen 118
6
116
5
114
4
112
3
110
2
108
1
106
0
104
-1
102
-2
100
-3 2007
2008
2009
Index (gemiddelde 2005=100) (linkerschaal)
2010
2011
Inflatie (in %) (rechterschaal)
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
De prijzen van fruit lagen in het eerste kwartaal 2011 lager dan een jaar eerder. Ook het prijsstijgingstempo van groenten is sterk vertraagd, dankzij de relatief zachte temperaturen in januari en februari en het goede weer in maart. Groenten kostten in het eerste kwartaal 2011 gemiddeld 0,8 % meer dan 12 maanden voordien, een forse afname in vergelijking met het gemiddelde prijsstijgingstempo in 2010 (12,3 %). In de eerste twee maanden van 2011 namen de prijzen reeds beduidend minder snel toe en in maart betaalde de consument gemiddeld zelfs 7,5 % minder dan een jaar eerder. Meer bepaald bloemkolen (-23,9 %), kropsla (18,2 %), witloof (-13,1 %), broccoli (-12,1 %), prei (-10,9 %) en champignons (-7,8 %) waren goedkoper tijdens de eerste drie maanden van 2011. Voor ajuin (+32,5 %), wortelen (+14 %), paprika’s (+8,7 %) en veldsla (+7,8 %) werd tijdens het eerste kwartaal 2011 daarentegen fors meer betaald. Ook de aardappelprijs ging opnieuw omhoog (+28,1 %). Dit hangt in de eerste plaats samen met de slechte weersomstandigheden vorig jaar, wat nog steeds een effect heeft op de prijs van de bewaaraardappelen. Voor fruit betaalde de consument gemiddeld 1,5 % minder dan in het eerste kwartaal 2010. De prijs voor mandarijnen (-14,3 %) en sinaasappelen (-6,6 %) daalde sterk, maar de verbruiker diende wel meer te betalen voor ronde (+9,7 %) en conference-peren (+7 %), kiwi’s (+8,7 %), jonagold- (+7,1 %) en granny-appelen (+5,9 %) en pompelmoezen (+6,0 %). De jaar-op-jaar prijsstijging van vlees, de categorie die met 52,7 % het grootste gewicht heeft binnen de groep niet-bewerkte levensmiddelen, kwam in het eerste kwartaal 2011 uit op 1,7 %. Rundvlees werd in de beschouwde periode 1,2 % duurder, wat ongeveer hetzelfde prijsstijgingstempo is als in 2010. Vleeswaren werden 2 % duurder, waardoor de begin 2010 ingezette versnelling van de inflatie zich heeft voortgezet. Varkensvlees werd iets duurder (+1 %). Ook voor gevogelte moest de consument wat meer betalen (+1,2 %), na de lichte prijsdalingen in 2010.
15
Het prijsstijgingstempo voor vis kwam in het eerste kwartaal 2011 uit op 1,3 %. Voor verschillende soorten verse vis werd meer betaald, namelijk voor zalm (+14 %), kabeljauw (+9,5 %) en tong (+5,3 %). Mosselen waren evenwel beduidend goedkoper (-8,9 %). Tabel 3: Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen (Wijzigingen in % t.o.v. de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar)
Vlees Waarvan Rundvlees Varkensvlees Gevogelte Vleeswaren Vis Fruit Groenten Geheel van de niet-bewerkte levensmiddelen
2008
2009
2010
3,3 2,0 1,0 6,3 3,3 4,6 6,8 -2,7
2,5 2,2 0,9 1,9 2,9 -3,2 -4,1 -0,2
1,0 1,4 0,4 -0,8 1,4 2,0 2,3 12,3
I 0,7 1,1 -0,1 -1,0 1,0 0,1 -4,0 8,3
II 0,8 1,0 -0,1 -0,5 1,2 3,0 2,6 7,7
III 1,1 1,9 0,4 -1,0 1,5 3,5 6,4 17,0
IV 1,5 1,2 1,8 -0,1 1,8 1,6 4,5 17,5
I 1,7 1,2 1,0 1,2 2,0 1,3 -1,5 0,8
Jan 1,8 0,9 0,8 1,3 2,2 1,5 -1,7 5,4
Feb 1,8 1,4 0,5 1,1 2,1 1,0 -1,3 5,0
Maa 1,5 1,2 1,8 1,2 1,7 1,3 -1,3 -7,5
p.m. Gewicht in 2011 (in %) 52,7 6,2 3,1 5,2 34,9 11,7 13,9 21,7
2,8
0,4
3,5
1,6
2,8
5,0
4,8
1,0
2,1
2,0
-0,9
100,0
2010
2011
2011
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
I.4 BEWERKTE LEVENSMIDDELEN Voor de productgroep bewerkte levensmiddelen betaalde de consument in het eerste kwartaal 2011 gemiddeld 2,3 % meer dan een jaar voordien. Het prijsstijgingstempo nam voor het vijfde kwartaal op rij toe. De inflatie voor bewerkte levensmiddelen exclusief alcoholische dranken en tabak (die samen 34,5 % uitmaken van de bewerkte levensmiddelen) bedroeg in het eerste kwartaal 2011 zelfs 3,1 %, bijna 1 procentpunt hoger dus dan de inflatie voor de totale productgroep. De inflatieversnelling bij de bewerkte levensmiddelen hangt nauw samen met de hausse van de internationale noteringen voor voedingsgrondstoffen. Tussen oktober 2009, toen de grondstoffenprijzen (uitgedrukt in euro, en gewogen in functie van de consumptiekorf) zich op een dieptepunt bevonden, en februari 2011 zijn de noteringen gemiddeld met 46,5 % gestegen en ze bevinden zich inmiddels ruimschoots boven het vorige recordpeil van maart 2008. In vergelijking met twaalf maand ervoor lagen de grondstoffennoteringen in februari 2011 38 % hoger. De consumptie- en afzetprijzen voor bewerkte levensmiddelen reageerden aanvankelijk enigszins gematigd, maar de hogere grondstoffennoteringen lijken toch steeds meer door te sijpelen in de volgende schakels van de voedingskolom. In februari 2011 lagen de verkoopprijzen van de voedingsindustrie gemiddeld 4,9 % hoger dan een jaar voordien. Voor de consument wordt de impact zoals hoger geschetst ook meer voelbaar. Maar in vergelijking met de vorige grote stijging van de grondstoffennoteringen (toen de prijzen van de voedingsgrondstoffen tussen augustus 2006 en maart 2008 met 35,6 % toenamen), zijn de reacties van zowel de afzetprijzen als de consumptieprijzen vooralsnog vrij gematigd gebleven. Dit is mogelijk te verklaren door het feit dat de consumptieprijzen in de tussenliggende periode van dalende grondstoffenprijzen niet in negatieve zin werden aangepast, waardoor de voedingsindustrie en/of de distributie extra marges opbouwden.
16
Grafiek 6: Prijsverloop in de voedingskolom (Index 2005=100) 150 145 140 135 130 125 120 115 110 105 100 jan/06
jan/07
jan/08
jan/09
jan/10
jan/11
Internationale noteringen voedingsgrondstoffen in euro, gewogen aan de hand van de consumptie in België (a) Afzetprijs van bewerkte levensmiddelen, gewogen aan de hand van de consumptie in België (b) Consumptieprijs bewerkte levensmiddelen Consumptieprijs bewerkte levensmiddelen, exclusief alcoholhoudende dranken en tabak
Bron: EC, ADSEI, NBB (a) Voor de grondstoffenprijzen werd op basis van de Europese interne marktprijzen (voor granen, melk, eieren, vlees en vetten) en de grondstoffenprijzen van het IMF (suiker, cacao en koffie) een index samengesteld die het gemiddelde verloop van de voedingsgrondstoffennoteringen weergeeft. (b) Voor de berekening van de index betreffende de afzetprijzen werd een gewogen gemiddelde gemaakt van enerzijds de afzetprijzen voor de totale Belgische markt (voor de sectoren NACE 1040 Oliën en vetten, 1050 Zuivelproducten, 1060 Maalderijproducten, 1070 Bakkerijproducten, 1080 Andere voedingsmiddelen en 1100 Dranken) en anderzijds de (via Eurostat beschikbare) afzetprijzenstatistiek van dezelfde sectoren voor de Eurozone (17 landen). De in de detailhandel verkochte goederen worden immers zowel in België als in het buitenland geproduceerd. Aan beide reeksen werd, op basis van de input-outputtabellen (het intermediair verbruik door de detailhandel van producten afkomstig uit de voedingsindustrie en de groothandel is voor ongeveer de helft afkomstig uit België en wordt voor de andere helft ingevoerd), een gewicht toegekend van 50 %. Voor het samenstellen van de index werden de gewichten van de betreffende sectoren binnen de nationale consumptieprijsindex gebruikt.
Tabel 4: Recent verloop van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen (Wijzigingen in % t.o.v. de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar) 2010
Brood en granen Zuivelproducten Halfvolle melk Volle melk Eieren Oliën en vetten Boter Suiker, jam, honing, chocolade Andere voedingsmiddelen Alcoholvrije dranken Alcoholhoudende dranken Tabak p.m. Bewerkte levensmiddelen, exclusief alcoholhoudende dranken en tabak Totaal van de bewerkte levensmiddelen
2008
2009
2010
10,4 13,6 17,5 14,9 17,6 13,5 9,6 4,4 8,0 3,8 3,4 4,3
1,6 0,1 -0,8 -0,6 1,0 1,1 -3,8 3,1 1,6 0,8 3,2 2,5
9,1 7,8
I
II
0,3 0,2 -6,6 -7,2 12,1 1,3 11,7 3,5 -0,5 1,0 0,4 3,5
-0,7 1,2 0,4 1,7 22,4 0,1 7,2 0,0 -2,2 -0,3 1,8 3,8
-0,6 0,6 -2,5 -1,5 17,8 -0,3 11,0 3,7 -2,2 0,3 0,2 3,5
1,3
1,3
0,3
1,7
1,0
0,5
2011
p.m. Gewicht in 2011 (in %) 23,9 14,5 1,2 0,6 0,7 2,7 0,7 8,9 4,9 10,6 15,0 19,5
IV
I
Jan
Feb
Maa
0,4 -0,4 -11,2 -10,8 8,4 2,2 15,7 4,6 1,1 1,8 -0,1 3,7
2,1 -0,7 -14,3 -14,2 0,8 3,3 12,8 5,7 1,2 2,3 -0,4 3,1
3,6 0,6 -5,2 -5,7 -11,2 3,2 7,7 5,6 2,3 3,3 -0,5 1,9
2,9 0,3 -7,5 -8,4 -9,9 3,1 8,2 6,1 1,8 3,8 -0,4 1,9
3,5 0,5 -5,0 -4,8 -11,3 2,1 6,9 5,8 2,3 3,3 -0,6 1,9
4,5 0,9 -2,8 -3,8 -12,4 4,3 8,0 4,8 2,6 2,9 -0,3 1,8
0,8
1,6
2,4
3,1
2,9
3,0
3,4
65,5
0,7
1,3
1,7
2,3
2,1
2,2
2,5
100,0
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
17
III
2011
Brood en granen, de categorie met het grootste gewicht binnen de bewerkte levensmiddelen, werden 3,6 % duurder in het eerste kwartaal 2011. In maart liep de prijsstijging zelfs op tot 4,5 %. Sinds het derde kwartaal 2010 gaan de prijzen voor brood en granen in stijgende lijn. De inflatieversnelling voor de bewerkte levensmiddelen kan dan ook voor een groot deel aan deze producten worden toegeschreven. Op productniveau is het in de eerste plaats de prijs van bloem die in het oog springt: sinds november 2010 is die in de hoogte geschoten, waardoor de consument nauwelijks 4 maanden later al 24,9 % meer betaalde. In het eerste kwartaal 2011 lag de bloemprijs gemiddeld 22,3 % hoger dan een jaar eerder. Ook de prijzen van de afgeleide producten stegen fors: dat was het geval voor cent wafers (+7,8 %), luikse wafels (+5,5 %), pistolets (+5,1 %) en meergranenbrood (+5 %). Rijst werd goedkoper (3,6 %), evenals pizza’s (-2,8 %). Grafiek 7: Prijsverloop in de categorie “brood en granen” (Index december 2006=100) 190 180 170 160 150 140 130 120 110 100 90 80
de
c/ 0 fe 6 b/ 0 ap 7 r/0 ju 7 n/ au 07 g/ 0 ok 7 t/0 de 7 c/ 0 fe 7 b/ 0 ap 8 r/0 ju 8 n/ au 08 g/ 0 ok 8 t/0 de 8 c/ 0 fe 8 b/ 0 ap 9 r/0 ju 9 n/ au 09 g/ 0 ok 9 t/0 de 9 c/ 0 fe 9 b/ 1 ap 0 r/1 ju 0 n/ au 10 g/ 1 ok 0 t/1 de 0 c/ 1 fe 0 b/ 11
70
Grondstoffenprijs broodtarwe Consumptieprijs bloem
Producentenprijs tarwemeelproducenten Consumptieprijs "brood en broodjes"
Bron: ADSEI, berekeningen INR
Zoals toegelicht in het jaarverslag 2010 van het Prijzenobservatorium volgt de afzetprijs van de tarwebloemproducenten enigszins het verloop van de broodtarwenotering. Hetzelfde geldt voor de consumptieprijs van bloem. De reactie laat echter veel langer op zich wachten en is veel beperkter in periodes van dalende grondstoffenprijzen dan in periodes van stijgende grondstoffenprijzen. De consumptieprijs voor broodproducten gaat over de beschouwde periode voortdurend in stijgende lijn, ondanks de dalende grondstoffen- en afzetprijzen. Zowel voor de afzetprijzen als de consumptieprijzen wordt een asymmetrisch prijsverloop waargenomen. De vorige piek van de broodtarwenotering dateert van maart 2008; drie jaar later werd dat niveau net niet bereikt (2 % lager in februari 2011). De prijzen verderop in de keten bevinden zich wel op hetzelfde of op een hoger niveau. Na een periode van fluctuerende grondstoffenprijzen steeg de broodtarweprijs sinds maart 2010 immers opnieuw sterk: in maart 2011 lag deze meer dan twee maal zo hoog als een jaar eerder. De reactie van de verkoopprijs van de tarwemeelproducenten bleef uit tot juli 2010, maar steeg sindsdien (in februari 2011) met 19,1 %. De consumptieprijs voor bloem was vanaf mei 2010 opwaarts gericht, en ging de afgelopen vier maanden, zoals hiervoor vastgesteld, zelfs met bijna een kwart naar omhoog. De prijs voor broodproducten verhoogt meer geleidelijk, sinds begin 2007 bedroeg de stijging al ruim 20 %. De consument betaalde in het eerste kwartaal 2011 gemiddeld 5,6 % meer voor suiker, jam, honing en chocolade dan een jaar eerder. Het prijsstijgingstempo voor deze productgroep is wel aan het vertragen, namelijk van 6,1 % in januari tot 4,8 % in maart 2011. Melk- en pure chocolade kostten in het eerste kwartaal 2011
18
respectievelijk 18,3 % en 8,8 % meer (wat overeenkomt met de inflatie voor die getuigen in het laatste kwartaal van 2010) en ook voor toffees diende 6,3 % meer te worden betaald. Dit hangt vermoedelijk samen met de cacaoprijzen op de internationale markt, die al sinds mei 2009 in stijgende lijn gaan. Na een afkoelingsperiode in de lente en zomer van 2010 namen de noteringen (uitgedrukt in euro) tussen oktober 2010 en februari 2011 weer met 20,7 % toe. Oliën en vetten kostten tijdens het eerste kwartaal 2011 gemiddeld 3,2 % meer dan een jaar voordien. In maart versnelde het inflatietempo tot 4,3 %. Boter werd 7,7 % duurder in het eerste kwartaal 2011, een vertraging ten opzichte van het gemiddeld prijsstijgingstempo in 2010 (+11,7 %). De consumptieprijs voor gewone braadmargarine werd zelfs 14,6 % duurder. De hogere prijzen houden verband met de internationale noteringen: de gemiddelde Europese marktprijs voor boter steeg tussen het eerste kwartaal 2010 en 2011 met 20,5 %. De consumptieprijs voor margarine op basis van olijfolie daalde daarentegen met 4,9 %. In het derde en vierde kwartaal 2010 (waarbij de prijzen voor de melkproducten werden vergeleken met de prijzen in de tweede helft van 2009 toen het melkakkoord van kracht was) was de inflatie voor zuivelproducten negatief, maar in het eerste kwartaal 2011 was dat niet langer het geval (0,6 %). Voor kaas en andere melkproducten diende de verbruiker aanzienlijk meer te betalen. Onder meer Gruyère smeltkaas (+5,2 %), harde kaas van het Gouda-type (+3,7 %), Camembert (+3,3 %) en volle natuuryoghurt (+3,7 %) werden flink duurder. Volle (-5,7 %) en halfvolle (-5,2 %) melk18 werden wel nog goedkoper en ook voor eieren diende minder te worden betaald (-11,2 %) dan een jaar ervoor. Desondanks lag de prijs voor eieren in maart 2011 nog steeds 2,8 % hoger dan in november 2009, toen de eierprijs aan zijn steile opwaartse klim begon. De noteringen op de markt van Kruishoutem bevonden zich in maart nochtans 46,8 % onder het peil van november 2009 (4,77 eurocent half maart 2011 voor een bruin scharrelei van mediumgrootte ten opzichte van 8,96 eurocent half november 2009). De prijzen van andere voedingsmiddelen en van tabak gingen met respectievelijk 2,3 % en 1,9 % omhoog in vergelijking met het eerste kwartaal 2010. Het prijsstijgingstempo van de categorie “andere voedingsmiddelen” is sinds het derde kwartaal 2010 aan het versnellen, een tendens die zich in de loop van het eerste kwartaal heeft voortgezet (de consument betaalde in maart 2011 2,6 % meer dan een jaar eerder). Vooral mayonaise werd duurder (+5,3 %). De prijzen van alcoholvrije dranken stegen in het eerste kwartaal van 2011 met 3,3 %, een versnelling in vergelijking met het voorgaande kwartaal (+2,3 %). Ook voor deze groep lijkt het prijsstijgingstempo enigszins te temperen (januari +3,8 %, februari +3,3 %, maart +2,9 %). Voor koffie (+11,3 %) diende de consument heel wat meer te betalen dan in de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar. De internationale prijs van koffiebonen19 noteerde in februari 2011 83 % hoger dan een jaar voordien. Ook cola werd het afgelopen jaar flink duurder (+3,9 %). De prijzen voor alcoholische dranken tenslotte zakten gemiddeld met 0,5 %.
I.5 DIENSTEN In 2010 bedroeg de diensteninflatie gemiddeld 1,4 %. Naar het einde van het jaar toe was het prijsstijgingstempo de hoogte ingegaan (1,7 % in het vierde kwartaal) en in het eerste kwartaal 2011 versnelde de diensteninflatie verder tot gemiddeld 2,5 %. In maart lagen de consumptieprijzen voor diensten zelfs 2,7 % hoger dan een jaar er voor. Vanwege hun belangrijk gewicht in de HICP (38,6 %) leverden de diensten, na de energieprijzen, de belangrijkste bijdrage aan de totale inflatie (0,9 procentpunt).
18
De prijs voor melk van het type “premier prix” daalde in het eerste kwartaal 2011 met gemiddeld 3,4 % (d.i. 1,8 eurocent per liter) voor halfvolle melk. 19
Berekend als 85 % other milds (arabica) en 15 % robusta.
19
Grafiek 8: Recent verloop van de consumptieprijzen voor diensten 114
4
112
3,5 3
110 2,5 108 2 106 1,5 104 1 102
0,5 0
100 2007
2008
2009
Index 2005=100 (linkerschaal)
2010
2011
Inflatie (in %) (rechterschaal)
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
De prijzen voor vervoersdiensten bleven in het eerste kwartaal 2011 aan eenzelfde stevig tempo stijgen (+4,1 %) Voor alle andere grote dienstencategorieën werd tijdens de eerste drie maanden van 2011 een inflatieversnelling genoteerd. De categorie vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging leverde de grootste bijdrage (0.8 procentpunt) tot de diensteninflatie. Gezien het aanzienlijke gewicht ervan wogen de duurdere restaurantprijzen (+2,8 %) in deze categorie flink door. De btw-verlaging in restaurants (op 1 januari 2010 werd het tarief verlaagd van 21 % naar 12 %) vertaalde zich niet in lagere prijzen voor de consument, integendeel. Ook voor een cafébezoek gingen de prijzen omhoog, met bijna 4 %. De culturele diensten zijn eveneens duurder geworden (+3,5 %). Vooral voor schouwburgabonnementen en festivaltickets werd meer betaald. Een bezoek aan een kapsalon of een schoonheidsinstituut kostte 3 % meer. De inflatie bij de huisvestingsdiensten bedroeg in het eerste kwartaal 2011 2,2 %. Vooral de stijging van de premies voor brandverzekering (+8 %) ligt hieraan ten grondslag. Sinds maart 2007 zijn de verzekeraars verplicht om een luik ‘natuurrampen’ toe te voegen aan de verplichte brandverzekering. Volgens de federatie van verzekeringsondernemingen Assuralia is de schadelast voor de verzekeraars sterk opgelopen door de zware stormen in 2007 en 2009 en de overstromingen van 2010, wat er toe leidde dat deze laatste de premies voor brandverzekeringen verhoogden20 . Reizen is gemiddeld 1,8 % duurder geworden. Daarbij valt op dat, in tegenstelling tot februari, er zich in de maanden januari en maart 2011 prijsstijgingen voordeden van respectievelijk 2,7 % en 3,4 %. De verklaring is te vinden bij het tijdstip van de schoolvakanties: de kerstvakantie viel laat (nog negen dagen in januari 2011, vorig jaar waren dat er amper drie) en de krokusvakantie 2011 viel in maart in plaats van in februari. De doorgaans relatief goedkope reismaanden januari en maart vielen daardoor duurder uit in 2011. Bij de communicatiediensten, waarvan de prijzen eveneens met 1,8 % stegen, werd het effect van de goedkoper geworden gsm-tarieven (-0,5 % ten opzichte van het jaar voordien) volledig teniet gedaan door duur-
20
Assuralia (2011), “Balans en vooruitzichten 2010-2011”, pagina’s 30 en 31.
20
dere internetabonnementen en de jaarlijkse, geïndexeerde tariefverhoging bij bpost (+3,4 %, een gewone postzegel kost 2 eurocent meer). In de categorie overige diensten zijn het vooral de kosten voor sociale bescherming die bijdragen aan de inflatie. Per 1 januari 2011 zijn kinderdagverblijven, maar vooral rusthuizen duurder geworden (respectievelijk 0,7 % en 3,0 % ten opzichte van het eerste kwartaal 2010). De bijdrage voor de aanvullende ziekteverzekering is 4 % duurder geworden. De subcategorieën ‘diensten van artsen en tandartsen’ en ‘onderwijs’ zijn de enige die een negatieve inflatie lieten optekenen. In het eerste geval is het dagforfait voor geneeskundige verzorging met 8 % gedaald ten gevolge van een vermindering van het remgeld voor thuiszorg. In het onderwijs zijn de inschrijvings- en examengelden lichtjes gedaald. De vervoersdiensten leverden, met een inflatie van 4,1 %, een grote bijdrage (0,6 procentpunt van 2,5 %) aan de diensteninflatie. Vooral de ‘onderhoud- en reparatiekosten‘ (+4,4 %) en ‘andere diensten voor privé voertuigen’ (+5,6 %), met onder andere prijsstijgingen bij de autorijscholen en de garagehuur, en duurdere vliegtuigtickets (+11,5 %) zijn hier de boosdoeners. De prijsstijging van de vliegtuigtickets houdt verband met de fors gestegen kerosineprijs. De prijs van kerosine wordt in grote mate bepaald door de prijs van ruwe olie die, vergeleken met het eerste kwartaal van vorig jaar, maar liefst de helft duurder is geworden. Tabel 5: Recent verloop van de consumptieprijzen voor diensten (Wijzigingen in % t.o.v. de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar) 2010
Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging Sport Cultuur Restaurants en cafés Kantines Kapsalons en schoonheidsinstituten Vervoer Onderhoud en herstellingen And.dienst.privé-voertuigen Personenvervoer over de weg Luchtvervoer Verzekeringen i.v.m. vervoer Huisvestingdiensten Huur Huisvuilophaling Huishoudelijke diensten Verzekeringen Overige Medische en paramedische diensten Ziekenhuisdiensten Onderwijs Sociale bescherming Bijdrage aanvullende ziekteverzekering Financiële diensten niet elders gemeld Andere diensten niet elders gemeld Reizen Pakketreizen Accommodatie Communicatie Postdiensten Telefoon- en telefaxdiensten en uitrusting Totaal van de diensten
2009
2010
3,5 2,1 4,0 3,6 5,8
2011
2011
Bijdrage tot de diensteninflatie K1 2011 (in procentpunt)
p.m. Gewicht 2011 (in %)
I
II
III
IV
I
Jan
Feb
Maa
2,4
2,4
2,5
2,3
2,4
2,8
2,7
2,9
2,8
0,8
28,2
1,5 2,6 2,4 2,4
1,7 2,8 2,4 2,5
1,5 3,7 2,2 2,5
1,6 2,3 2,3 2,4
1,4 1,6 2,7 2,2
1,4 3,5 2,8 2,2
1,5 3,1 2,7 2,2
1,6 3,6 2,9 2,2
1,2 3,6 2,9 2,2
0,0 0,2 0,5 0,0
2,6 5,0 16,2 1,1
2,7
2,7
2,5
2,7
2,7
2,9
3,0
3,2
3,1
2,7
0,1
3,1
3,1 5,3 1,4
3,1 4,2 3,3
2,5 4,4 2,0
2,8 4,0 2,9
3,2 4,0 3,4
4,1 4,3 4,9
4,1 4,4 5,6
4,2 4,4 5,8
4,1 4,4 5,5
4,0 4,3 5,4
0,6 0,3 0,1
16,5 7,3 3,3
0,9
3,2
2,4
3,4
3,3
3,6
3,2
3,8
2,4
3,6
0,0
1,0
9,2 -1,2 2,2 2,0 2,4 2,9 2,6 2,6
8,3 0,3 1,2 1,1 3,4 2,0 -0,7 0,4
5,2 -1,5 1,1 1,4 3,1 2,1 -3,2 0,3
7,2 -0,3 1,0 1,1 3,4 2,1 -2,6 0,2
7,7 0,8 1,3 0,9 3,6 2,1 1,5 0,7
13,0 2,2 1,3 1,0 3,6 1,8 1,5 0,5
11,5 2,0 2,2 1,0 3,6 1,7 8,0 1,5
12,2 1,8 2,0 0,9 3,6 1,8 6,2 1,1
11,9 2,1 2,4 1,0 3,6 1,9 9,0 1,7
10,5 2,1 2,3 1,0 3,6 1,4 9,0 1,6
0,1 0,1 0,5 0,1 0,0 0,1 0,2 0,2
0,9 2,6 20,8 12,2 1,2 3,0 1,9 16,9
2,2
-0,4
-1,4
-1,4
0,7
0,7
-0,3
-0,3
-0,3
-0,3
-0,0
2,4
2,8 2,4 2,9
-2,8 3,2 1,4
-2,0 4,5 1,5
-3,2 4,5 1,9
-3,0 4,5 0,5
-2,9 -0,5 1,6
1,0 -0,5 2,4
-1,9 -0,5 2,4
2,4 -0,5 2,4
2,5 -0,5 2,4
0,0 -0,0 0,1
1,6 1,7 5,0
6,3
3,5
3,5
3,6
3,6
3,6
4,4
4,1
4,7
4,4
0,1
1,1
2,0
-0,2
0,4
-0,4
-0,4
-0,4
1,5
0,8
1,9
1,9
0,0
1,5
1,2
-0,5
-0,9
-0,8
-0,1
-0,1
1,6
1,6
1,7
1,6
0,0
2,7
2,9 3,7 1,8 -0,5 9,6
0,9 1,0 0,6 -2,2 0,0
1,7 1,4 2,4 -3,3 0,0
1,7 1,7 1,6 -3,5 0,0
0,4 1,1 -1,0 -2,4 0,0
-0,3 -0,2 -0,3 0,2 0,0
1,8 2,4 0,4 1,8 3,4
2,7 3,5 1,2 2,3 3,4
-0,7 -0,2 -1,9 1,5 3,4
3,4 4,1 2,0 1,5 3,4
0,2 0,1 0,0 0,1 0,0
9,9 5,7 4,3 7,6 0,3
-0,9
-2,3
-3,4
-3,6
-2,5
0,2
1,7
2,2
1,4
1,5
0,2
7,3
2,6
1,4
1,4
1,3
1,2
1,7
2,5
2,5
2,3
2,7
2,5
100,0
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI.
21
BOX: INDEXERING VAN DE PRIJZEN VAN EEN AANTAL DIENSTEN: ENKELE BEVINDINGEN Voor een aantal diensten uit de index der consumptieprijzen, worden de prijzen deels beïnvloed door een expliciete koppeling aan een referentie-index. Dat is het geval voor bijna een derde van alle diensten uit de consumptiekorf. Samen hebben zij een gewicht van 12,1 % in de globale consumptiekorf. 21 De prijzen voor deze diensten worden geïndexeerd aan de hand van het verloop van hetzij het globale indexcijfer der consumptieprijzen, hetzij de gezondheidsindex, ofwel een andere index (zoals de ABEX-index). Dit zogenaamde tweederonde-effect (waarbij eerdere, meer autonome prijsbewegingen een impact hebben op het prijsverloop van andere producten en of diensten) is echter in vrijwel geen enkel geval een automatische koppeling. Het gaat zo goed als altijd over een voorwaardelijke koppeling (bijvoorbeeld de zogenaamde stiptheidsvoorwaarde voor de vervoersdiensten van de NMBS) of over een maximale prijsstijging (bijvoorbeeld de niet-sociale huurcontracten). De verkeersbelasting wordt bijvoorbeeld elk jaar op 1 juli aangepast op grond van de wijziging van het algemene indexcijfer der consumptieprijzen tussen mei van het voorgaande jaar en mei van het lopende jaar. Tussen mei 2009 en mei 2010 verhoogde de CPI bijvoorbeeld met 2,3 %, en dus ook de verkeersbelasting in juli 2010. De weerhouden getuigeproducten (zie tabel 6) waarvan de prijzen op een of andere wijze gekoppeld zijn aan een referentie-index, zijn zowel diensten die (deels) publiek worden georganiseerd (zoals onderwijs, openbaar vervoer, medische diensten, sociale huur, …) als diensten die door de privésector (verzekeringen, huur) worden aangeboden. De vraag kan worden gesteld of een indexkoppeling van de prijzen voor deze diensten op zijn plaats is. Een dergelijke indexering is immers niet noodzakelijk in overeenstemming met het onderliggende kostenverloop. Bovendien lijken de ondernemingen die deze diensten aanbieden hun prijs toch te verhogen (los van de indexkoppeling) wanneer ze geconfronteerd worden met hogere kosten (zoals de verhoging van de brandverzekeringspremies in 2010 na de overstromingen en de daarbij geleden waterschade). Tabel 6: Diensten gekoppeld aan een index Omschrijving Niet-sociale huur Sociale huur Geneeskundige prestaties Paramedische diensten Verpleging in ziekenhuis Autokeuring Verkeersbelasting Personenvervoer per spoor Personenvervoer over de weg Personenvervoer: gecombineerde biljetten Briefport Onderwijsdiensten (universiteit + hogeschool) Rusthuizen Brandverzekering Bijdrage aanvullende ziekteverzekering Notariskosten hypotheeklening Totaal
Gewicht in de CPI (in promille) 57,26 5,07 5,16 7,00 7,10 0,89 8,34 3,36 1,38 0,99 1,21 5,76 2,38 6,34 3,53 5,65 121
Referentie-index Gezondheidsindex Gezondheidsindex / CPI Gezondheidsindex Gezondheidsindex CPI Gezondheidsindex CPI Gezondheidsindex CPI CPI Gezondheidsindex / CPI Gezondheidsindex / CPI CPI ABEX-index / CPI Contractueel vastgelgd ABEX-index Gezondheidsindex / CPI/ ABEX-index
Bron: FOD Economie
21
Bijlage 2: Prijsverloop van diensten gekoppeld aan een referentie-index
22
In wat volgt, wordt een overzicht gegeven van de diensten die gekoppeld zijn aan een index. Voor de niet-sociale huur kan de verhuurder de jaarlijkse indexering toepassen en de huurprijs herzien tijdens het lopende contract22 . De aanpassing vindt één keer per jaar plaats, op de verjaardatum van de inwerkingtreding van het contract. De referentie-index is de gezondheidsindex. De sociale huur wordt op reglementaire en niet-contractuele basis opgesteld. Hij wordt berekend in functie van een basishuurprijs, die overeenkomt met de theoretische huurwaarde van elke woning, en van een inkomenscoëfficiënt (inkomen van het huishouden/referentie-inkomen23 ). In Vlaanderen en Brussel wordt de theoretische huurwaarde jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex. In Wallonië wordt de geactualiseerde kostprijs berekend op basis van een actualiseringcoëfficiënt24 die gekoppeld is aan het algemene huurindexcijfer, d.w.z. de subindex “werkelijke woninghuur” die wordt gebruikt bij het berekenen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Wat betreft de gezondheidsuitgaven kunnen de honoraria van geneesheren, tandartsen, kinesitherapeuten en verpleegkundigen, evenals de uitgaven voor klinische biologie en medische beeldvorming, jaarlijks worden geïndexeerd op basis van de evolutie van de gemiddelde gezondheidsindex van de periode maart, april, mei en juni van het voorafgaande jaar ten opzichte van dezelfde periode van het jaar voordien (bepaald in het Nationaal Akkoord Geneesheren-Ziekenfondsen). De aanpassing gebeurt jaarlijks op 1 januari. De Overeenkomsten- en akkoordencommissies hebben evenwel de bevoegdheid om de indexmassa van de sector geheel of gedeeltelijk te reserveren voor de financiering van specifieke maatregelen. Deze beslissing wordt dan geregistreerd in de betreffende overeenkomst of akkoord25 . De tarieven voor de verblijfssectoren, waar ook de verpleegdagprijs toe behoort, volgen de evolutie van de index der consumptieprijzen en worden de eerstvolgende maand die volgt op de maand dat de spilindex wordt overschreden, aangepast. Voor de autokeuring mag de jaarlijkse prijsstijging niet hoger liggen dan de evolutie van de gezondheidsindex tussen de maanden november van het vorige en het daaraan voorafgaande jaar. Deze formule zal voor de eerste keer in 2012 worden toegepast en vanaf dan om de twee jaar op 1 januari. Het basisindexcijfer is dat van de maand november 2009.
22
Voor contracten die werden afgesloten of hernieuwd vanaf 31 mei 1997 kan de verhuurder de huurprijs indexeren op voorwaarde dat die indexering schriftelijk in het contract vastgelegd werd. Bij een mondelinge overeenkomst is er dus geen indexering mogelijk. De volgende regel is van toepassing voor de indexering: (basishuurprijs x nieuwe index) / aanvangsindex, waarbij: de basishuurprijs de huurprijs is die overeengekomen werd tussen de verhuurder en de huurder bij het afsluiten van het huurcontract (behalve maandelijkse kosten), de nieuwe index de index is van de maand die voorafgaat aan de verjaardatum van de inwerkingtreding van het huurcontract, en de aanvangsindex de index is van de maand die voorafgaat aan de datum waarop het huurcontract werd afgesloten.
23
Het referentie-inkomen is een “fictief” bedrag dat werd vastgelegd in het Besluit van de Regering van 14.11.1996. Het referentie-inkomen en het inkomen van het huishouden worden elk jaar geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex.
24
De geactualiseerde kostprijs wordt verkregen door de boekhoudkundige kostprijs van de woning te vermenigvuldigen met een actualiseringscoëfficient. Als gevolg van wijzigingen die werden ingevoerd door het Besluit van de Waalse Regering van 17 juli 1997 werden de coëfficiënten vastgelegd in een basistabel, verbonden aan het algemene huurindexcijfer van mei en worden op 1 januari van elk jaar aangepast in functie van het algemene huurindexcijfer van de maand mei die voorafgaat aan de aanpassing. 25
De indexmassa 2011 van de klinische biologie, de speciale verstrekkingen en de heelkunde werd bijvoorbeeld tijdelijk gereserveerd tot 1 mei 2011, als bewarende maatregel in afwachting van de uitwerking van een reeks structurele besparingsmaatregelen.
23
De prijsaanpassingen van sommige diensten met betrekking tot transport26 en communicatie zijn bepaald in een beheerscontract tussen de betreffende maatschappij en de bevoegde overheid. Dat is het geval voor de NMBS (waarbij de koppeling jaarlijks gebeurt in februari, op basis van de gezondheidsindex van juni van het voorgaande jaar, evenals op basis van doelstellingen inzake stiptheid en regelmaat), De Lijn (jaarlijks, bij voorkeur op 1 februari, waarbij de gemiddelde prijsverhoging maximaal gelijk mag zijn aan de stijging van het gewone indexcijfer van de consumptieprijzen), de TEC (jaarlijks in februari, waarbij de prijsverhoging maximaal gelijk mag zijn aan de stijging van het gewone indexcijfer van de consumptieprijzen), de MIVB (jaarlijks op 1 februari, rekening houdend met de jaarlijkse indexaanpassing van de consumptieprijzen, vermeerderd met 2 %, met een maximumplafond van 6 % ten opzichte van de inflatie over de gehele periode 2007-2011) en De Post (de evolutie van de tarieven mag niet sneller stijgen dan de verhoging van de gezondheidsindex27 ; tariefaanpassingen kunnen vanaf 1 januari van elk jaar worden toegepast maar hoeven niet terzelfder tijd te worden toegepast en mogen over het jaar worden gespreid). (Hoger) onderwijs is een gemeenschapsmaterie. In de Vlaamse Gemeenschap bepaalt het Flexibiliseringsdecreet van 30 april 2004 dat het studiegeld jaarlijks aangepast wordt aan de evolutie van de gezondheidsindex. In de Franse Gemeenschap worden de bedragen van het inschrijvingsrecht voor het hoger onderwijs (inschrijvingsgeld en studiekosten28 ) jaarlijks geïndexeerd volgens het indexcijfer van de consumptieprijzen. Die werden vastgelegd in de wet van 27 juli 1971 voor de universitaire instellingen en in de wet van 29 mei 1959 voor het niet-universitair hoger onderwijs van het lange en korte type. Op te merken valt dat het parlement van de Franse Gemeenschap een decreet over de kosteloosheid en democratisering van het hoger onderwijs in juli 2010 goedkeurde. Het decreet is van toepassing op alle studenten die in het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap zijn ingeschreven en legt onder andere vast dat het inschrijvingsgeld gedurende 5 jaar niet wordt geïndexeerd. Die maatregel legt het inschrijvingsgeld zo vast op het maximumbedrag voor het academiejaar 2010-2011 en dat minstens tot het academiejaar 2014-2015. Wat betreft de rusthuizen bepaalt het Ministerieel besluit van 12 augustus 2005 dat een vereenvoudigde procedure voor de aanvraag van een prijsverhoging voor de huisvesting van toepassing is. Zo kunnen de instellingen die dat wensen de prijsverhoging eenvoudigweg meedelen aan de Prijzendienst van de FOD Economie, op voorwaarde dat de prijswijziging zich beperkt tot een wijziging volgens de consumptieprijsindex over maximaal 36 maanden tussen de laatste aanvraag tot verhoging en de nieuwe aanvraag. De brandverzekering is een zaakverzekeringsovereenkomst en, krachtens artikel 54 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, kunnen partijen bepalen dat de verzekerde som van rechtswege wordt aangepast volgens eigen vastgelegde maatstaven. In de meeste brandverzekeringsovereenkomsten worden zowel de verzekerde bedragen voor de woning als voor de inboedel aangepast aan de evolutie van het ABEX-index. Sommige verzekeringsondernemingen koppelen evenwel de verzekerde bedragen op de inhoud aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen.
26
De sector van het taxivervoer is volledig geregionaliseerd, met uitzondering van de prijzen, die onder de bevoegdheid van de federale overheid vallen. Voor de tarieven van de Brusselse taxi’s werd recent vastgelegd dat deze voortaan jaarlijks geïndexeerd zullen worden. Deze indexaanpassing mag niet meer bedragen dan de verhoging van de index van de consumptieprijzen, vermeerderd met 1 %. Het betreft hier enkel de Brusselse taxi’s en het gaat dus niet om federale reglementering. 27
a) De gewogen tariefverhoging voor het “kleingebruikerpakket” is lager dan of gelijk aan de verhoging van het gezondheidsindexcijfer tussen de maand augustus van het voorlaatste jaar n-2 en de maand augustus van het jaar dat voorafgaat aan de toepassing van de tariefverhoging, vermeerderd met een kwaliteitsbonus die over dezelfde periode berekend is . b) De tarieven voor de diensten (artikel 144octies, § 1 van de wet van 21 maart 1991, met uitzondering van de binnenkomende grensoverschrijdende post en van de in a) vermelde diensten) mogen verhoogd worden binnen de grens van de stijging van het indexcijfer van de consumptieprijzen tussen de maand augustus van het voorlaatste jaar en de maand augustus van het jaar dat voorafgaat aan de toepassing van de tariefverhoging vermeerderd met 2,5 %. 28
De studiekosten omvatten de inschrijvingen voor cursussen en examens en de kosten voor diensten en goederen die aan de student worden geleverd.
24
Bij gebreke aan een uitdrukkelijke bepaling wordt inzake de gezondheidsverzekering die niet gebonden is aan een beroepsactiviteit (bijdrage aanvullende ziekteverzekering) de referentie-index vrij door de verzekeraar gekozen binnen de mogelijkheden van artikel 138bis-4 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. De wet bepaalt wel dat de aanpassing van de premie slechts mag gebeuren op de jaarlijkse premievervaldag. Voor de verzekeringssector stipuleert artikel 57 van de wet van 30 maart 1976 betreffende de economische herstelmaatregelen, dat elke koppeling van industriële of commerciële prijzen, vermeld in de contracten, aan de evolutie van de consumptieprijsindex verboden is. Wat betreft de andere verzekeringen die in de consumptiekorf opgenomen zijn, namelijk de autoverzekering Burgerlijke Aansprakelijkheid, de familiale verzekering Burgerlijke Aansprakelijkheid en de reisbijstandsverzekering, geldt dus dat een expliciete indexering van de premie niet is toegestaan. Bij het aangaan van een hypotheeklening moet men twee soorten kosten in aanmerking nemen: de kosten aan de bankinstelling en de kosten die de notaris aanrekent. Deze laatste kosten zijn wettelijk vastgelegd en bestaan enerzijds uit belastingen (registratierechten, hypotheekrechten, recht op geschriften) en anderzijds uit de eigenlijke notariskosten. Die laatste kosten omvatten zowel de onkosten die de notaris tijdens zijn opzoekingwerk heeft moeten maken bij allerhande officiële instanties als het honorarium van de notaris. Dit ereloon is wettelijk vastgesteld en varieert degressief per schijf naargelang het leningsbedrag 29 . Aangezien, voor de berekening van het indexcijfer der consumptieprijzen, het oorspronkelijke leningsbedrag (bepaald in het basisjaar 2004) elk semester geïndexeerd wordt aan de hand van het ABEX-index, wordt de evolutie van het honorarium dus bepaald door de evolutie van het ABEX-index. De degressieve percentages die gekoppeld zijn aan de schijven (4,56 % voor een aankoopprijs tot 7.500 euro, 2,85 % voor een aankoopprijs vanaf 7.500 euro tot 17.500 euro, enz.) zijn echter al vele jaren ongewijzigd gebleven. Grafiek 9: Prijsverloop van diensten gekoppeld aan een index (Index januari 2004=100) 116 114 112 110 108 106 104 102
ja n
/0 m 4 ei /0 se 4 p/ 04 ja n/ 0 m 5 ei /0 se 5 p/ 05 ja n/ 0 m 6 ei /0 se 6 p/ 06 ja n/ 0 m 7 ei /0 se 7 p/ 07 ja n/ 0 m 8 ei /0 se 8 p/ 08 ja n/ 0 m 9 ei /0 se 9 p/ 09 ja n/ 1 m 0 ei /1 se 0 p/ 10 ja n/ 11
100
Gewogen gemiddelde index van diensten gebonden aan de CPI, gezondheidsindex of de ABEX-index Gewogen gemiddelde index van diensten gebonden aan de CPI, gezondheidsindex of de ABEX-index (zonder verkeersbelasting) Gewogen gemiddelde index van de CPI, gezondheidsindex of de ABEX-index (1 jaar vooruit)
Bron: FOD Economie, ADSEI
De afgelopen zeven jaar is de gemiddelde prijs van de diensten die gekoppeld zijn aan een referentie-index minder snel gestegen (+13,3 %) dan het gewogen gemiddelde van de consumptieprijsindex, de gezond29
http://www.notaris.be
25
heidsindex en de ABEX-index (1 jaar verschoven, +15,9 %). Ook indien geen rekening gehouden wordt met de verkeersbelasting was dit het geval (+14,7 %). De verkeersbelasting, die in 2010 goed was voor 6,9 % van het gewicht van de aan een index gekoppelde diensten in de Belgische consumptiekorf, vertekent het resultaat enigszins. Tussen 1 januari 2005 en 1 januari 2008 werd de 'accijnscompenserende belasting' op dieselvoertuigen immers geleidelijk afgebouwd tot 0 euro, wat telkens in januari gebeurde. Tot eind 2008 lopen de curven voor de diensten gekoppeld aan een referentie-index en het gemiddelde van de consumptieprijsindex, de gezondheidsindex en de ABEX-index quasi gelijk. In 2009 was de toename van deze gemiddelde referentie-index echter meer uitgesproken dan de prijsstijgingen van de diensten gekoppeld aan een referentie-index (4,3 % tegenover 2,4 %). Vanaf medio 2010 overtrof het gemiddelde jaarlijkse prijsstijgingstempo van de prijzen van de diensten, dat van de referentie-indices. In januari 2006, januari 2009 en januari 2011 steeg de prijs voor diensten gekoppeld aan een index opvallend. Dit was in januari 2006 voornamelijk te wijten aan een toename van de prijs voor geneeskundige prestaties, de brandverzekering, de notariskosten voor een hypotheeklening, de bijdrage voor een aanvullende ziekteverzekering en de niet-sociale huur. In januari 2009 bleek de prijs voor geneeskundige prestaties, evenals de bijdrage voor een aanvullende ziekteverzekering opnieuw sterk te stijgen. De toename van de tarieven voor briefport hadden anderzijds een nog grotere invloed op het totaal van de geïndexeerde diensten. Ook de prijzen voor paramedische diensten en verpleging in een ziekenhuis kenden een forse toename. In januari 2011 namen de prijzen voor briefport wederom toe, alsook de bijdrage voor een aanvullende ziekteverzekering en de premie voor een brandverzekering. Het geheel van de aan een index gekoppelde diensten droeg in het eerste kwartaal 2011 0,19 procentpunt bij aan de totale inflatie. Als algemene conclusie kan worden gesteld dat de consumptieprijzen van de getuigediensten die op een of andere wijze aan een referentie-index gekoppeld zijn, over het geheel van de beschouwde periode (van begin 2004 tot op heden) gemiddeld iets minder snel zijn gestegen dan die referentie-indexen zelf. Dat lijkt logisch aangezien in meerdere gevallen de evolutie van de referentie-index als een maximumplafond geldt. Maar dat betekent nog niet dat de consumptieprijsevolutie in overeenstemming is met het verloop van de kosten voor het aanbieden van deze diensten. Gelet op de vaak heel specifieke kenmerken van de verschillende dienstenaanbieders (bijvoorbeeld NMBS, De Lijn, notariskosten, …) is het in de praktijk voor het Prijzenobservatorium niet haalbaar om dat kostenverloop in kaart te brengen. Er kan enkel maar worden op gerekend dat de in verschillende (beheers)contracten, overeenkomsten en wetten of decreten opgenomen koppelingen aan de referentie-indexen gebaseerd zijn op voorafgaand onderzoek waaruit is gebleken dat het verloop van die indexen een goede graadmeter is voor het verloop van de kosten.
I.6 NIET-ENERGETISCHE INDUSTRIËLE GOEDEREN Behalve tijdens de soldenmaanden (januari en juli) gaat de inflatie van niet-energetische industriële goederen sinds augustus 2009 (toen ze piekte op 1,7%) in dalende lijn. Ze bedroeg gemiddeld 0,9% in het eerste kwartaal 2011. De vertraging van de prijsstijgingen in de loop van het kwartaal kan grotendeels worden verklaard door de duidelijke vermindering vanaf februari van de bijdrage van kleding en, in mindere mate, van schoeisel, tot de inflatie in deze categorie van producten. In januari leverden die twee producten nog een aanzienlijke bijdrage van 0,9 procentpunt tot de totale inflatie (tegenover slechts 0,1% in respectievelijk februari en maart). De wintersolden op kleding waren minder uitgesproken dan in 2010.
26
Grafiek 10: Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen 108
3,0
2,5
106
2,0 104 1,5 102 1,0 100 0,5 98
0,0
96
-0,5 2007
2008
2009
Index 2005=100 (linkerschaal)
2010
2011
Inflatie (in %) (rechterschaal)
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI.
Als bijzonder heterogene productgroep werden de componenten van de niet-energetische industriële producten op jaarbasis onderworpen aan sterke prijsschommelingen. De daling van consumptieprijzen voor gegevensverwerkende apparatuur versnelde in het eerste kwartaal van 2011 (-12,7% tegenover gemiddeld -9,4% in 2010), terwijl onder invloed van de fel gestegen goudwaarde de prijzen voor juwelen, klokken en horloges gemiddeld met 15,6% naar omhoog klommen. De prijzen voor gouden trouwringen stegen zelfs met meer dan 20% in de loop van het eerste kwartaal van 2011. Kledij en auto’s nemen het grootste deel van het gewicht van niet-energetische industriële goederen in, respectievelijk 16,4% en 13,4% in 2011. De stijging van kledingprijzen (1,4%) is in de eerste drie maanden van 2011 verminderd. De sterke prijsstijging voor katoen lijkt momenteel geen weerslag te hebben op de kledingprijzen. Met een inflatie van 0,7% evolueren de autoprijzen op een gelijkaardig tempo als in de laatste jaren (een lichte daling tijdens de eerste maanden van 2010 buiten beschouwing gelaten). De prijzen voor meubelen zijn op hun beurt voor het derde kwartaal op rij eveneens licht gestegen (1,8%). De consumenten moesten ook meer betalen voor de watervoorziening (+4,3% in het eerste kwartaal van 2011). De prijzen van drukwerk gingen in het eerste kwartaal van 2011 met 7,5% naar omhoog. Voor de prijzen van kranten bleef het inflatiecijfer rond ongeveer 3%, en dat sinds 2006. Vergeleken met vorig jaar zijn de prijzen voor boeken en tijdschriften gedaald (-0,1%). Hoewel de prijzen voor reisgidsen en stripverhalen een gelijkmatige stijging vertoonden (meer dan 3%), werden boeken iets goedkoper (-3,0%). De inflatie van speelgoed en producten voor lichaamsverzorging kende een bijzonder beperkte stijging. De inflatie van elektrische scheerapparaten bereikte een gelijkaardig niveau (3,3%), terwijl de prijzen voor het merendeel van de producten voor lichaamsverzorging, met uitzondering van toiletpapier (+5,7%), verder gedaald zijn (shampoo (-3,8%) en tampons (-5,6%)) of sinds 2010 minder sterk gestegen zijn (nagellak (1,6%), schoonheidscrèmes (1%) na hun forse stijging in 2009. Sinds begin dit jaar betalen consumenten iets minder voor medicatie dan een jaar voordien (-0,3%), toen de prijzen al gedaald waren.
27
In het eerste kwartaal van 2011 konden liefhebbers van audiovisuele, foto- en filmapparatuur en van informatieverwerkers profiteren van een prijsdaling die nog meer uitgesproken was dan in 2009 en 2010 (soms meer dan 10%). Pc's (-16,8%) lieten de grootste prijsdaling in de categorie optekenen, net als dvd-spelers (-9,2%), tv-toestellen (-8,5%) en digitale fototoestellen (-8,2%). Tabel 7: Recent verloop van de consumptieprijzen voor de voornaamste soorten niet-energetische industriële goederen (Wijzigingen in % t.o.v. de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar)
0,3
1,1
2,2
0,3
1,9
0,4
1,4
4,8
0,1
0,3
Bijdrage tot de inflatie van deze categorie K1 2011 (in procentpunt) 0,25
8,4
10,8
8,4
9,1
10,9
14,7
15,6
15,2
16,3
15,3
0,16
1,1
2,1
1,9
2,1
2,0
1,8
1,7
1,8
1,8
1,7
1,8
0,13
6,4
4,8
8,3
7,2
8,8
9,0
8,1
7,5
7,5
7,6
7,3
0,11
1,6
0,5 2,0 5,1 3,3
0,4 1,4 3,2 3,0
0,0 2,4 3,3 3,7
0,3 1,4 2,5 3,1
0,6 0,7 2,6 2,6
0,6 1,4 4,2 2,6
0,7 1,6 4,3 2,9
0,7 1,7 3,9 2,6
0,7 1,4 4,5 3,0
0,9 1,7 4,4 3,0
0,10 0,10 0,10 0,07
13,4 3,7 1,9 2,4
4,5
1,2
3,0
1,2
0,3
0,3
0,6
0,4
0,5
0,8
0,03
5,0
0,7
0,7
1,0
0,9
0,3
0,5
0,8
0,3
1,0
1,1
0,02
2,7
3,7
2,0
3,3
2,2
1,4
1,1
1,2
1,2
1,1
1,4
0,01
1,0
1,7
3,0
3,9
3,2
3,0
1,8
-0,1
0,3
-0,3
-0,3
0,00
2,4
0,4
-0,2
0,2
-0,1
-0,4
-0,5
-0,3
-0,4
-0,1
-0,3
-0,01
2,3
-1,2
-1,0
-2,3
-1,5
-0,1
0,1
-0,3
-0,2
-0,3
-0,5
-0,01
4,8
1,8
0,0
1,0
0,2
-0,3
-0,7
-1,3
-1,1
-1,3
-1,3
-0,03
1,9
2010 2009
Kleding Sieraden, klokken en horloges Meubelen en stoffering Drukwerk, schrijfwaren en tekenartikelen Nieuwe auto's Schoeisel Waterverbruik Kranten en tijdschriften Toestellen, artikelen en producten voor lichaamsverzorging Speelgoed en hobbyartikelen Andere artikelen voor persoonlijk gebruik Boeken Andere medische producten, therapeutische apparaten en toestellen Geneesmiddelen Gereedschap voor huis en tuin Dragers opname beeld en geluid Foto- en filmapparatuur Audio- en videoapparatuur Gegevensverwerking apparatuur Totaal niet-energetische industriële goederen
2010
I
II
2011 III
IV
I
2011 Jan
Feb
Maa
p.m. Gewicht 2011 (in %) 16,4
-5,1
-1,9
-1,8
-3,2
-0,8
-1,7
-2,4
-3,0
-2,8
-1,2
-0,04
1,5
-8,9 -11,4
-6,7 -8,1
-5,1 -8,2
-6,7 -8,8
-7,3 -8,1
-7,6 -7,4
-7,8 -7,0
-8,3 -8,0
-7,5 -6,4
-7,6 -6,6
-0,06 -0,13
0,7 1,8
-11,6
-9,4
-8,6
-9,0
-9,7
-10,3
-12,7
-12,7
-12,9
-12,6
-0,28
2,0
1,4
0,8
1,1
0,8
0,5
0,7
0,9
1,3
0,7
0,6
0,80
100,0
Bron: EC, FOD Economie, ADSEI
28
II. VERGELIJKING VAN DE INFLATIE TIJDENS HET EERSTE KWARTAAL 2011 IN BELGIË EN IN DE VOORNAAMSTE BUURLANDEN In het eerste kwartaal van 2011 bleek de totale inflatie in België opnieuw hoger te liggen (3,6 % tegenover 3,2 % in het vorige kwartaal) dan in onze voornaamste buurlanden (gemiddeld 2,1 % tegenover 1,7 % in het vorige kwartaal). Het inflatieverschil tussen België en zijn voornaamste buurlanden bleef met 1,5 procentpunt in het eerste kwartaal van 2011 stabiel in vergelijking met het laatste kwartaal van 2010. In elk van onze drie voornaamste buurlanden nam de totale inflatie dit kwartaal toe. In Duitsland bedroeg het 2,2 % (tegenover 1,6 % in het vorige kwartaal), in Nederland 2,0 % (tegenover 1,5 % in het vorige kwartaal) en in Frankrijk eveneens 2,0 % (tegenover 1,9 % in het vorige kwartaal)30 . Grafiek 11: Verloop van de HICP in België en de voornaamste buurlanden (Wijziging in % t.o.v. de overeenstemmende periodes van het voorgaande jaar) 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 K107
K207
K307
K407
België
K108
K208
Frankrijk
K308
K408
K109
Duitsland
K209
Nederland
K309
K409
K110
K210
K310
K410
K111
Gemiddelde drie buurlanden
Bron: EC, FOD Economie
Het inflatieverschil tussen België en zijn voornaamste buurlanden is het resultaat van een hogere onderliggende inflatie (en van al haar componenten) in België, en van een aanzienlijkere prijsstijging voor energieproducten. De inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen steeg in België echter minder sterk dan in zijn voornaamste buurlanden. In het eerste kwartaal van 2011 waren de energieproducten meer bepaald verantwoordelijk voor de helft van het inflatieverschil tussen België en zijn voornaamste buurlanden (0,8 procentpunt). Diensten droegen met 30
Sinds januari 2011 is in het kader van de geharmoniseerde index voor consumptieprijzen – HICP – een nieuwe richtlijn in voege betreffende de berekening van de indices voor seizoensgebonden producten. Deze richtlijn beoogt een zekere mate van harmonisering van de berekeningswijzen van indices voor seizoensgebonden producten (vis, fruit, groenten, kleding en schoeisel). In het geval van de Belgische HICP werd de richtlijn al toegepast sinds 1 januari 2010. In Nederland was de methodologie reeds conform aan de richtlijn. Voor Duitsland en Frankrijk was de impact van de nieuwe methodologie in de eerste 2 maanden niet significatief. In maart was dat voor Frankrijk opnieuw het geval, voor Duitsland daarentegen had de nieuwe berekeningswijze een opwaartse impact van 0,1 procentpunt voor de totale inflatie.
29
0,4 procentpunt bij tot het inflatieverschil ten nadele van België. De bewerkte levensmiddelen en de nietenergetische industriële goederen leverden elk een gelijke bijdrage van 0,2 procentpunt aan het inflatieverschil. De bijdrage van bewerkte levensmiddelen was op haar beurt licht in het voordeel van België (-0,1 procentpunt). Grafiek 12: Bijdrage van elke component van het HICP tot het inflatieverschil tussen België en de voornaamste buurlanden (In procentpunt) 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 -0,5 -1,0 -1,5 K107
K2- K3- K4- K1- K207 07 07 08 08 Energie Bewerkte levensmiddelen Diensten
K308
K408
K109
K2- K3- K4- K1- K2- K3- K409 09 09 10 10 10 10 Niet-bewerkte levensmiddelen Niet-energetische industriële goederen Geheel HICP
K111
Source : CE, SPF Economie
De onderliggende inflatie in België lag in het eerste kwartaal van 2011 aanzienlijk hoger dan het gemiddelde van de voornaamste buurlanden (1,9 % in België tegenover gemiddeld 1,0 % in de voornaamste buurlanden). Het verschil in onderliggende inflatie tussen België en zijn voornaamste buurlanden is sterk toegenomen tussen het laatste kwartaal van 2010 en het eerste kwartaal van 2011 (+0,4 procentpunt). De onderliggende inflatie is in België in het eerste kwartaal van 2011 inderdaad sterker toegenomen dan in de voornaamste buurlanden (+0,6 procentpunt in België in vergelijking met het vorige kwartaal tegenover gemiddeld +0,2 procentpunt voor de voornaamste buurlanden in dezelfde periode). De onderliggende inflatie nam toe in Duitsland (1,0 % tegenover 0,7 % in het vorige kwartaal) en in Nederland (1,3 % tegenover 0,9 % in het vorige kwartaal). In Frankrijk nam de onderliggende inflatie in het eerste kwartaal van 2011 echter licht af (0,9 % tegenover 1,0 % in het vorige kwartaal). Zowel bij de niet-energetische industriële producten als bij de diensten en bewerkte levensmiddelen lag de inflatie in het eerste kwartaal van 2011 hoger in België dan het gemiddelde in de drie voornaamste buurlanden.
30
Grafiek 13: Verloop van de onderliggende inflatie en haar componenten in België en de voornaamste buurlanden (Wijziging in % t.o.v. de overeenstemmende periodes van het voorgaande jaar) Onderliggende inflatie
Niet-energetische industriële goederen
3,5
2,0
3,0
1,5
2,5
1,0
2,0 0,5 1,5 0,0
1,0
-0,5
0,5
Frankrijk
Duitsland
Nederland
België
Gemiddelde drie buurlanden
Frankrijk
Diensten
Duitsland
Nederland
K1-11
K4-10
K3-10
K2-10
K1-10
K4-09
K3-09
K2-09
K1-09
K4-08
K3-08
K2-08
K1-08
K4-07
K3-07
K1-07
K1-11
K4-10
K3-10
K2-10
K1-10
K4-09
K3-09
K2-09
K1-09
K4-08
K3-08
K2-08
K1-08
K4-07
K3-07
K2-07
K1-07
België
K2-07
-1,0
0,0
Gemiddelde drie buurlanden
Bewerkte levensmiddelen 9
3,5
8
3,0
7
2,5
6
2,0
5 4
1,5
3
1,0
2 1
0,5
0
België
Frankrijk
Duitsland
Nederland
Gemiddelde drie buurlanden
België
Frankrijk
Duitsland
Nederland
K1-11
K4-10
K3-10
K2-10
K1-10
K4-09
K3-09
K2-09
K1-09
K4-08
K3-08
K2-08
K1-08
K4-07
K3-07
K2-07
K1-07
K1-11
K4-10
K3-10
K2-10
K1-10
K4-09
K3-09
K2-09
K1-09
K4-08
K3-08
K2-08
K1-08
K4-07
K3-07
K2-07
-1 K1-07
0,0
Gemiddelde drie buurlanden
Bron: EC, FOD Economie
In het beschouwde kwartaal bedroeg de inflatie van niet-energetische industriële goederen in België 0,9 %, tegenover gemiddeld 0,4 % in de voornaamste buurlanden. De inflatie voor die categorie goederen versnelde in België (+0,2 procentpunt ten opzichte van het laatste kwartaal van 2010) maar vertraagde gemiddeld in de voornaamste buurlanden (-0,1 procentpunt). In Frankrijk bedroeg de inflatie voor die categorie 0,0 % tegenover 0,3 % in het vorige kwartaal. In Duitsland bleef ze stabiel (0,7 %). In Nederland versnelde ze in het eerste kwartaal van 2011, waardoor ze licht positief werd (0,1 % tegenover -0,2 % in het vorige kwartaal). Ter herinnering: de inflatie van niet-energetische industriële goederen in België is sinds het vierde kwartaal van 2007 hoger dan die in de voornaamste buurlanden. Het is voornamelijk de categorie “Kleding” die in het eerste kwartaal van 2011 grotendeels heeft bijgedragen aan het inflatieverschil ten nadele van België. In het eerste kwartaal van 2011 stegen de prijzen voor kleding gemiddeld met 1,4 % in België, tegenover een daling van gemiddeld -0,6 % in de voornaamste buurlanden (0,5 % in Duitsland, 0,2 % voor Nederland en 2,2 % voor Frankrijk). De inflatie voor diensten kende in België een grote stijging, van 1,7 % in het vierde kwartaal van 2010 tot 2,5 % in het eerste kwartaal van 2011. In de voornaamste buurlanden bleef de stijging over het algemeen beperkt (van 1,1 % tot 1,3 %). Sinds het derde kwartaal van 2007 ligt de inflatie voor diensten in België hoger dan het gemiddelde in de voornaamste buurlanden. Nederland en Duitsland kenden eveneens een versnelling van de inflatie voor diensten in het eerste kwartaal van 2011: van 1,8 % naar 2,2 % tussen het laatste kwartaal van 2010 en het eerste kwartaal van 2011 in Nederland, en van 0,7 % naar 1,0 % in Duitsland. In Frankrijk bleef de inflatie voor die categorie in dezelfde periode stabiel (1,5 %). Een opsplitsing toont dat “Restaurants en cafés” en “Telefoon- en faxtoestellen en -diensten” in het eerste kwartaal van 2011 de grootste bijdragen leverden tot het inflatieverschil op vlak van diensten ten nadele van België. De inflatie voor "Restaurants en cafés" bedroeg in het eerste kwartaal van 2011 2,8 % in België tegenover gemiddeld 1,3 % in de voornaamste buurlanden (2,6 % voor Nederland, 1,2 % voor Frankrijk en 1,1 % voor Duitsland). Voor “Telefoon- en faxtoestellen en –diensten” liet België in de eerste drie maanden van 2011 een inflatie van
31
1,7 % optekenen terwijl de voornaamste buurlanden hun prijzen zagen dalen met gemiddeld 1,6 % (3,6 % in Nederland, -1,4 % in Frankrijk en -2,8 % in Duitsland). In het eerste kwartaal van 2011 versnelde de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in alle onderzochte landen. In België ging ze van 1,7 % in het laatste kwartaal van 2010 naar 2,3 % in het eerste kwartaal van 2011 en van 0,8 % naar gemiddeld 1,2 % in de voornaamste buurlanden. In Duitsland bedroeg de inflatie voor die categorie in het eerste kwartaal van 2011 1,5 % (tegenover 0,9 % in het vorige kwartaal), in Frankrijk bedroeg ze 1,0 % (tegenover 0,7 % in het vorige kwartaal) en in Nederland 0,9 % (tegenover 0,5 % in het vorige kwartaal). Op te merken valt dat sinds het begin van de onderzochte periode, het eerste kwartaal van 2007, de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België steeds hoger lag dan het gemiddelde van de voornaamste buurlanden, behalve in het eerste semester van 2010. Een opsplitsing toont dat vooral de categorieën “Brood en granen” en “Suiker, jam, honing, stroop, chocolade en suikerwaren” in het eerste kwartaal van 2011 bijdroegen tot het verschil. In dat kwartaal liet de categorie "Brood en granen" een inflatie van 3,6 % optekenen, tegenover gemiddeld 1,1 % in de voornaamste buurlanden (1,9 % in Duitsland, 0,9 % in Nederland en 0,1 % in Frankrijk). De categorie “Suiker, jam, honing, stroop, chocolade en suikerwaren” was op haar beurt goed voor een inflatie van 5,6 % in België, terwijl ze in de voornaamste buurlanden lichtjes negatief was: gemiddeld -0,3 % (-0,1 % voor Duitsland, -0,5 % voor Frankrijk en -0,6 % voor Nederland). Meer gedetailleerde statistieken, in verband met specifieke producten, zijn op het Europese, geharmoniseerde niveau niet beschikbaar. In de nationale productkorven van onze voornaamste buurlanden vinden we niettemin gelijkaardige producten. Dat is bijvoorbeeld het geval voor bloem. In België steeg de prijs van bloem tussen het eerste kwartaal van 2010 en dat van 2011 met 22,3 % terwijl ze in Duitsland en Nederland stabiel bleef (in Frankrijk zijn er geen gegevens beschikbaar voor dit product). Als we kijken naar de evolutie van de prijzen van bakkerijproducten is het verschil tussen België en zijn voornaamste buurlanden minder uitgesproken: in België bedroeg de inflatie voor een ‘Speciaal Brood 800g ‘ 3,3 % terwijl in Duitsland de prijsstijging voor een ‘Roggen- oder Mischbrot‘ 3,5 % bedroeg. In Frankrijk is ‘Brood’ 1,7% duurder geworden en in Nederland betaalt de consument 2,5 % meer voor ‘Brood en Koeken’. Voor chocolade is het inflatieverschil significant gebleven tijdens het eerste kwartaal van 2011: pure chocolade en melkchocolade zijn in België respectievelijk 8,8 % en 18,3 % duurder geworden in vergelijking met vorig jaar. In onze voornaamste buurlanden daarentegen is de chocoladeprijs zo goed als onveranderd gebleven (in Duitsland tekende een ‘chocoladetablet‘ een prijsstijging op van 0,1 %, in Frankrijk daalde de prijs voor ‘producten op basis van chocolade’ met 0,8 % en in Nederland bedroeg de inflatie voor ‘Chocolade’ 0,1 %.. Grafiek 14: Verloop van de inflatie voor de categorieën “brood en granen” en “suiker, jam, honing, chocolade en suikerwaren” in België en de voornaamste buurlanden (Wijziging in % t.o.v. de overeenstemmende periodes van het voorgaande jaar)
België
Frankrijk
Duitsland
Nederland
Gemiddelde drie buurlanden
België
Frankrijk
Duitsland
Nederland
K1-11
K4-10
K3-10
K2-10
K1-10
K4-09
K3-09
K2-09
K1-11
K4-10
K3-10
K2-10
K1-10
K4-09
K3-09
K2-09
K1-09
K4-08
K3-08
K2-08
K1-08
K4-07
K3-07
K2-07
-2
K1-07
0
-2
K1-09
2
0
K4-08
4
2
K3-08
6
4
K2-08
6
K1-08
8
K4-07
10
8
K3-07
10
K2-07
Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwaren 12
K1-07
Brood en granen 12
Gemiddelde drie buurlanden
Bron: EC, FOD Economie
In het eerste kwartaal van 2011 was de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België lager dan het gemiddelde van de voornaamste buurlanden (2,5 %). In 2010 was de situatie nog omgekeerd (op jaarbasis 3,5 % voor België en 2,5 % voor de voornaamste buurlanden). De inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen bedroeg in het eerste kwartaal van 2011 3,8 % in Duitsland, 3,2 % in Nederland (meer dan in België) en 0,8 % in Frankrijk (minder dan in België). België liet in het eerste kwartaal van 2011 hoofdzakelijk in de cate-
32
gorie “Fruit” een inflatieverschil in zijn voordeel optekenen (in België bedroeg de inflatie voor fruit -1,5 % in het eerste kwartaal van 2011 tegenover gemiddeld 8,1 % in de voornaamste buurlanden). Grafiek 15: Verloop van de index voor niet-bewerkte levensmiddelen en energiedragers in België en de voornaamste buurlanden (Index 2005=100) Niet-bewerkte levensmiddelen
Energiedragers
6
België
Frankrijk
Duitsland
Nederland
België
Gemiddelde drie buurlanden
Frankrijk
Duitsland
Nederland
K1-11
K4-10
K3-10
K2-10
K1-10
K4-09
K3-09
K1-07
K1-11
K4-10
K3-10
K2-10
K1-10
K4-09
K3-09
K2-09
K1-09
K4-08
K3-08
K2-08
K1-08
K4-07
K3-07
K2-07
K1-07
-4
K2-09
-3
K1-09
-2
K4-08
0 -1
K3-08
1
K2-08
2
K1-08
3
K4-07
4
K3-07
5
K2-07
35 30 25 20 15 10 5 0 -5 -10 -15 -20 -25
Gemiddelde drie buurlanden
Bron: EC, FOD Economie
Over het algemeen versnelde de inflatie voor energieproducten in het eerste kwartaal van 2011 verder in alle onderzochte landen. Met 17,4 % zijn de energieprijzen in België veel sterker gestegen dan in de buurlanden (gemiddeld 11,2 %). Daarmee levert energie opnieuw een belangrijke positieve bijdrage (0,8 procentpunt) aan het inflatieverschil tussen België en zijn voornaamste buurlanden. De inflatie van energieproducten bedroeg in Frankrijk 14,1 % (tegenover 10,9 % in het vorige kwartaal), in Duitsland 9,7 % (tegenover 6,0 % in het vorige kwartaal) en in Nederland 7,2 % (tegenover 5,7 % in het vorige kwartaal). Een opsplitsing toont dat "Motorbrandstoffen en smeermiddelen", "Vloeibare brandstoffen" en "Gas" de belangrijkste bijdragen leverden tot het inflatieverschil in het eerste kwartaal van 2011. Terwijl de inflatie voor motorbrandstoffen en vloeibare brandstoffen in België voordien relatief gelijkaardig tot zelfs lager was dan het gemiddelde van de voornaamste buurlanden, begon ze vanaf 2010 in België sterker te groeien dan in de andere landen. De inflatie van “Vloeibare brandstoffen” bedroeg in het eerste kwartaal van 2011 in België 33,2 % tegenover gemiddeld 25,5 % in de voornaamste buurlanden (30,1 % in Duitsland en 28,2 % in Frankrijk)31 . De inflatie van “Motorbrandstoffen en smeermiddelen” bedroeg 17,7 % in België tegenover gemiddeld 13,0 % in de voornaamste buurlanden (16,3 % in Frankrijk, 10,8 % in Duitsland en 11,0 % in Nederland). De inflatie van gas in het eerste kwartaal van 2011 bedroeg in België 18,8 % tegenover gemiddeld 8,3 % in de voornaamste buurlanden (14,6 % in Frankrijk, 5,2 % in Nederland en 3,5 % in Duitsland). De bijdrage van elektriciteit tot het inflatieverschil voor energieproducten was in het onderzochte kwartaal echter bijzonder minimaal. De inflatie voor elektriciteit bedroeg 7,2 % in België tegenover gemiddeld 6,6 % in de buurlanden (7,4 % in Duitsland, 6,4 % in Frankrijk en 1,8 % in Nederland).
31
Voor Nederland zijn er voor deze categorie geen cijfergegevens beschikbaar.
33
Tabel 8: Inflatie en K1 2011 en zijn voornaamste componenten in België en de drie voornaamste buurlanden (In % of in procentpunt) België
Gemiddelde voornaamste Duitsland buurlanden
Frankrijk
Nederland
A. Veranderingspercentage ten opzichte van het eerste kwartaal 2010 Energie
17,4
11,2
9,7
14,1
7,2
Niet-bewerkte levensmiddelen
1,0
2,5
3,8
0,8
3,2
Bewerkte levensmiddelen
2,3
1,2
1,5
1,0
0,9
Niet-energetische industriële goederen
0,9
0,4
0,7
0,0
0,1
Diensten
2,5
1,3
1,0
1,5
2,2
Onderliggende inflatie
1,9
1,0
1,0
0,9
1,3
HICP
3,6
2,1
2,2
2,0
2,0
Energie
2,0
1,2
1,2
1,2
0,8
Niet-bewerkte levensmiddelen
0,1
0,1
0,2
0,1
0,2
Bewerkte levensmiddelen
0,3
0,1
0,2
0,1
0,107
Niet-energetische industriële goederen
0,3
0,1
0,2
0,0
0,044
Diensten
0,9
0,6
0,4
0,6
0,931
Onderliggende inflatie
1,5
0,8
0,8
0,7
1,082
HICP
3,6
2,1
2,2
2,0
2,015
B. Bijdrage tot de inflatie in het eerste kwartaal 2011
Bron: EC, FOD Economie
34
LIJST VAN AFKORTINGEN ABEX
Associatie van Belgische Experten
ADSEI
Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie
Btw
Belasting over de toegevoegde waarde
CREG
Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas
EC
Europese Commissie
FOD Economie
Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
HICP
Geharmoniseerd consumptieprijsindex (Harmonised Index of Consumer Prices)
INR
Instituut voor de nationale rekeningen
ICP
Indexcijfer der consumptieprijzen
K1
Eerste kwartaal
K2
Tweede kwartaal
K3
Derde kwartaal
K4
Vierde kwartaal
35
BIJLAGEN BIJLAGE 1A Overzicht van de producten en diensten waarvan de prijzen tussen het eerste kwartaal van 2010 en 2011 het sterkst zijn veranderd (rangschikking in dalende volgorde van prijsstijging) Benaming Gasolie voor verwarming: levering van minstens 2000 l Gasolie voor verwarming: levering minder dan 2000 l Ajuinen Aardappelen Gasolie voor wegvervoer ("diesel") Bloem
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
3,92
33,9
0,18
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Elektriciteit: Dc (3500 kW)
3,33
7,1
0,03
Elektriciteit: Dc1(3500 kW)
8,89
7,1
0,07
Benaming
5,88
32,8
0,26
Peren: conference
0,62
7,0
0,00
0,44
32,5
0,01
Festivals
1,88
6,9
0,01
2,01
28,1
0,05
Balpen
1,89
6,9
0,01
17,80
25,3
0,50
Koffiepads
0,70
6,5
0,00
7,42
6,5
0,06
2,63
6,3
0,02
0,56
22,3
0,02
Waterverbruik
Gouden trouwring
1,54
21,6
0,05
Toffees
Aardgas: D3b (34890 kWh)
5,19
20,2
0,12
Diepvriessoepgroenten
0,57
6,1
0,00
0,77
6,1
0,01
Aardgas: D3 (23260 kWh) Melkchocolade Lpg
11,44
19,5
0,26
Erwtjes
1,50
18,3
0,03
Elektriciteit: Db (1200 kW)
3,89
6,1
0,03
0,02
Pompelmoezen
0,40
6,0
0,00
1,59
5,9
0,01
0,67
18,3
Gewone braadmargarine
0,67
14,6
0,01
Fluorescerende buislamp
Zalm
1,32
14,0
0,02
Appelen: granny
0,32
5,9
0,00
0,01
Visitekaartjes
0,83
5,8
0,00
0,38
5,7
0,00
Wortelen
0,69
14,0
Aardgas: D2 (4652 kWh)
0,89
13,6
0,01
Toiletpapier
Autokeuring
0,89
13,5
0,01
Ananas
0,44
5,5
0,00
2,00
5,5
0,01 0,00
Koffie (in bonen of gemalen)
2,15
12,7
0,03
Luikse wafel
Butaan
0,34
12,1
0,00
Tong
0,38
5,3
0,00
Olie verversen
5,83
5,3
0,04
Candybar (automaat)
1,60
5,3
0,01
Mayonaise
2,95
5,3
0,02
Smeltkaas (gruyère)
0,89
5,2
0,01
0,56
5,1
0,00
Aardgas: D1 (2326 kWh) Vliegtuigticket Ongelode benzine 95 RON ("eurosuper") Ongelode benzine 98 RON ("superplus") Ronde peren
0,36
11,5
1,91
11,1
0,02
13,91
10,9
0,17
5,81
10,5
0,07
Reisbijstandsverzekering
0,34
9,7
0,00
Dweil
1,16
5,1
0,01
0,01
Vervangen van remblokjes
5,83
5,1
0,03 0,02
Kabeljauw
1,01
9,5
Witte bonen in tomatensaus
0,77
9,0
0,01
Broodje
3,23
5,1
Propaan
0,49
9,0
0,01
Meergranenbrood
1,78
5,0
0,01
0,73
4,9
0,00
Pure chocolade
1,50
8,8
0,01
Speciaalbrood (400 g)
Kiwi's
0,80
8,7
0,01
Appelen: golden
0,28
4,8
0,00
Paprika's
0,57
8,7
0,00
Emailverf
3,09
4,8
0,02
0,23
4,8
0,00
Schrift met losse bladen
1,89
8,7
0,02
Biljet
Elektriciteit: De (20000kW)
2,78
8,6
0,03
Elektriciteit: Da (600 kW)
0,56
4,8
0,00
1,55
4,7
0,00
Huur van bestelwagen
1,33
8,2
0,01
Gsm-toestel
Brandverzekering
6,34
8,0
0,05
Vuurvaste schotel
0,59
4,6
0,00
Cent wafer
1,34
7,8
0,01
0,06
4,6
0,00
Veldsla
0,20
7,8
0,00
3,53
4,4
0,02
Melkerijboter
0,96
7,7
0,01
Spliterwten Bijdrage aanvullende ziekteverzekering Rozijnenkoek (suissekoek)
2,00
4,3
0,01
Elektriciteit: Dd (7500 kW)
8,33
7,6
0,07
Speciaal bier
3,34
4,2
0,02
Appelen: jonagold
1,45
7,1
0,01
36
Benaming Eénpersoonskamer (gewone rechthebbenden) Buitenlandse reizen
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
2,13
4,2
0,01
14,81
4,2
0,07
Sociale huur
5,07
4,1
0,02
Ravioli (vers)
0,47
4,1
0,00
Torische brilglazen
1,04
4,1
0,00
11,73
4,1
0,03
0,39
4,1
0,00
Meerrittenkaart
0,58
4,0
0,00
Dagbladen
3,43
4,0
0,01
Strijkplank
1,12
4,0
0,00
Digitale camcorder
0,46
-4,1
0,00
Dvd-recorder
0,49
-4,3
0,00
Maïsolie
0,64
-4,5
0,00
Wifi modem/router
0,23
-4,7
0,00
Multifunctionele printer
0,56
-4,8
0,00
Elektronische bloeddrukmeter
1,58
-4,8
-0,01
Condooms
0,39
-4,8
0,00
Droge batterij Margarine op basis van olijfolie Half afgeroomde melk
1,04
-4,9
-0,01
0,48
-4,9
0,00
1,82
-5,2
-0,01
Vloeibaar afwasmiddel
0,62
-5,2
0,00
Spaarlamp
0,96
-5,2
0,00
Candybar
0,41
-5,5
0,00
Hygiënische tampon
0,87
-5,6
0,00
Vloeibare allesreiniger
1,52
-5,6
-0,01
Gsm-gesprekken Lelies
Tomatensoep
0,80
-5,7
0,00
Volle melk
0,90
-5,7
-0,01
Geconcentreerde melk
0,28
-5,8
0,00
Whisky
0,69
-6,0
0,00
Chips
1,46
-6,1
-0,01
Sinaasappelen
2,78
-6,6
-0,02
Externe harde schijf
0,51
-6,6
0,00
Geheugenkaart
0,82
-6,9
0,00
Champignons Verpleegkundige verzorging: dagforfait Gps
0,80
-7,8
-0,01
2,63
-7,8
-0,01
0,70
-8,2
0,00
Digitaal fototoestel
1,72
-8,2
-0,01
Kleurentelevisie
3,26
-8,6
-0,01
Mosselen
0,95
-8,9
-0,01
Dvd-speler
0,72
-9,4
0,00
Prei
0,43
-10,9
-0,01
Kippeneieren
1,00
-11,2
-0,02
Broccoli
0,34
-12,1
0,00
Witloof
1,39
-13,1
-0,01
Mandarijnen
1,27
-14,3
-0,02
Tweepersoonskamer
0,71
-16,1
-0,01
Personal computer
4,43
-16,8
-0,04
Benaming
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Kropsla
0,56
-18,2
-0,02
Bloemkolen
0,38
-23,9
-0,02
Bron: ADSEI, Eigen berekeningen: FOD Economie.
37
BIJLAGE 1B Overzicht van de producten en diensten waarvan de prijzen in het eerste kwartaal van 2011 de grootste impact op de inflatie hebben (rangschikking in dalende volgorde van bijdrage tot de inflatie) Benaming Gasolie voor wegvervoer ("diesel") Aardgas: D3 (23260 kWh) Gasolie voor verwarming: levering minder dan 2000 l Gasolie voor verwarming: levering van minstens 2000 l Ongelode benzine 95 RON ("eurosuper") Aardgas: D3b (34890 kWh)
Gewicht 2011 (‰) 17,80
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt) 0,50
Inflatie (%) 25,32
11,44
0,26
19,47
5,88
0,26
32,78
3,92
0,18
33,87
13,91
0,17
10,90
5,19
0,12
20,19
8,33
0,07
7,59
Benaming
Gewicht 2011 (‰)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt) 0,01
Inflatie (%)
Balpen
1,89
Dagbladen
3,43
0,01
6,90
Gehakt
4,00
0,01
3,64
Aardgas: D2 (4652 kWh) Abonnement teledistributie (+digitale tv) Uurtarief schoonmaken
0,89
0,01
13,60
6,79
0,01
1,94
7,19
0,01
1,78
Schouwburgabonnement
3,77
0,01
3,01
Huisvuilophaling
3,91
0,01
3,58
Festivals
1,88
0,01
6,92
Ajuinen
0,44
0,01
32,49
Chinese dagschotel
7,60
0,01
1,69
Pepersteak
5,08
0,01
2,20
Pure chocolade
1,50
0,01
8,76
Lange sigaretten
5,59
0,01
1,90
Bruinbrood (800 g)
3,22
0,01
3,44
Luikse wafel
2,00
0,01
5,48
4,03
Elektriciteit: Dd (7500 kW) Ongelode benzine 98 RON ("superplus") Elektriciteit: Dc1(3500 kW)
5,81
0,07
10,53
8,89
0,07
7,05
Buitenlandse reizen
14,81
0,07
4,19
Waterverbruik
7,42
0,06
6,46
Gouden trouwring
1,54
0,05
21,62
Brandverzekering
6,34
0,05
8,03
Aardappelen Nieuwe wagens (biv inbegrepen) Niet-sociale huur
2,01
0,06
28,05
Cent wafer
1,34
0,01
7,81
65,90
0,05
0,75
Internetabonnement
5,09
0,01
2,55
57,26
0,04
0,66
Tijdschriften
5,02
0,01
2,05
Olie verversen
5,83
0,04
5,28
Maaltijd restaurant
5,08
0,01
2,07
Autokeuring
0,89
0,01
13,54
Fluorescerende buislamp Notariskosten hypotheeklening Kleuring
1,59
0,01
5,93
5,65
0,01
1,91
3,25
0,01
2,95
Permanent
3,25
0,01
2,98
Huur van garage
2,70
0,01
3,37
Rozijnenkoek (suissekoek)
2,00
0,01
4,27
Watergolf
3,25
0,01
2,85
Meergranenbrood
1,78
0,01
5,02
Vensterglas
3,09
0,01
2,60
Gewone braadmargarine
0,67
0,01
14,56
Pizza Eénpersoonskamer (gewone rechthebbenden) Wortelen
7,17
0,01
1,24
2,13
0,01
4,21
0,69
0,01
13,97
Huur van bestelwagen
1,33
0,01
8,21
Kabeljauw
1,01
0,01
9,54
Rozen
1,93
0,01
3,61
Candybar (automaat)
1,60
0,01
5,27
Tomaten
1,67
-0,01
-3,75
Vervangen van remblokjes
5,83
0,04
5,08
Koffie (in bonen of gemalen)
2,15
0,03
12,65
Melkchocolade
1,50
0,03
18,35
Elektriciteit: De (20000kW)
2,78
0,03
8,63
Elektriciteit: Db (1200 kW)
3,89
0,03
6,12
Gsm-gesprekken
11,73
0,03
4,06
Elektriciteit: Dc (3500 kW)
3,33
0,03
7,09
Zalm
1,32
0,02
14,02
Sociale huur
5,07
0,02
4,11
Pilsbier
5,11
0,02
3,95
Broodje
3,23
0,02
5,05
Uurtarief garagist
5,83
0,02
3,10
Salade niçoise Autoverzekering Burgerlijke Aansprakelijkheid Toffees
5,08
0,02
3,41
9,26
0,02
2,02
2,63
0,02
6,27
Gebakken tong of forel
5,08
0,02
3,13
Schrift met losse bladen Bijdrage aanvullende ziekteverzekering Vliegtuigticket
1,89
0,02
8,65
3,53
0,02
4,41
1,91
0,02
11,07
Hamburger (fastfood)
5,34
0,02
2,94
Bloem Emailverf
0,56
0,02
22,27
3,09
0,02
4,78
Lpg
0,67
0,02
18,30
Mayonaise
2,95
0,02
5,27
Speciaal bier
3,34
0,02
4,24
Verkeersbelasting
8,34
0,02
2,27
Chips
1,46
-0,01
-6,06
Mosselen
0,95
-0,01
-8,88
Kleurentelevisie
3,26
-0,01
-8,56
Half afgeroomde melk
1,82
-0,01
-5,16
Boeken Verpleegkundige verzorging: dagforfait Witloof
4,00
-0,01
-3,00
2,63
-0,01
-7,81
1,39
-0,01
-13,05
Benaming
Gewicht 2011 (‰)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt) -0,02
Inflatie (%)
Bloemkolen
0,38
Kippeneieren
1,00
-0,02
-23,87 -11,22
Kropsla
0,56
-0,02
-18,15
Sinaasappelen
2,78
-0,02
-6,59
Mandarijnen
1,27
-0,02
-14,28
Personal computer
4,43
-0,04
-16,78
Bron: ADSEI, Eigen berekeningen: FOD Economie
39
BIJLAGE 2 Grafiek: Prijsverloop van diensten gekoppeld aan een referentie-index (Index januari 2004=100) 135 130 125 120 115 110 105 100 95 90
Niet-sociale huur Paramedische diensten Verkeersbelasting Gecombineerde biljetten Rusthuizen Notariskost.hypotheeklening
Sociale huur Verpleging in ziekenhuis Personenvervoer per spoor Briefport Brandverzekering
Bron: FOD Economie, ADSEI
40
Geneeskundige prestaties Autokeuring Vervoer per bus Hoger onderwijs Bijdr.aanvull.ziekteverzek.
jan/11
okt/10
jul/10
apr/10
jan/10
okt/09
jul/09
apr/09
jan/09
okt/08
jul/08
apr/08
jan/08
okt/07
jul/07
apr/07
jan/07
okt/06
jul/06
apr/06
jan/06
okt/05
jul/05
apr/05
jan/05
okt/04
jul/04
apr/04
jan/04
85