Instituut voor de nationale rekeningen
ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2011 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN PRIJZENOBSERVATORIUM
Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Peter Van Herreweghe City Atrium Vooruitgangstraat 50 1210 Brussel Tel.: +32 2 277 83 96 E-mail:
[email protected]
Voorwoord Toen de inflatie in 2008 piekte (gemiddeld 4,5 %, met een maximum in juli 2008 van 5,9 %), besliste de toenmalige federale Regering een Observatorium van de prijzen te installeren, dat moest toezien op de verschillende componenten van de eindprijzen aan de consumenten1. Gelet op de grote ervaring en kennis over de prijzen van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR), werd het Observatorium binnen de schoot van deze instelling opgericht. Met de wet van 8 maart 2009 (Belgisch Staatsblad - 30 april 2009) werd de wet van 21 december 1994 houdende diverse en sociale bepalingen gewijzigd. Aan de opdrachten van het INR werd het luik prijsobservatie en prijsanalyse toegevoegd. De wet stipuleert dat het de FOD Economie is die deze taak in de praktijk zal uitvoeren. Binnen de FOD Economie werd de opdracht toevertrouwd aan de dienst Sector- en marktmonitoring, die ook het voorzitterschap waarneemt van het Wetenschappelijk Comité voor Analyse van de Prijzen, dat zich uitspreekt over de wetenschappelijke waarde en objectiviteit van de analyses en gebruikte methoden en over de resultaten van de werkzaamheden2. Het bestek dat, conform artikel 110 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, de modaliteiten bepaalt voor de uitvoering van de opdrachten van het Prijzenobservatorium voorziet dat de resultaten van het onderzoek van deze laatste worden gepubliceerd in kwartaalverslagen, jaarverslagen, gerichte analysen op vraag van de bevoegde ministers en via thematische rapporten die op eigen initiatief worden genomen. Dat bestek stelt verder dat analyses over de transmissie van de kosten en prijzen tussen de verschillende schakels van de productie- en distributieketen een bijzondere aandacht moeten krijgen. Meer bepaald wordt aangehaald dat onderzoek naar de structuur van de finale prijzen (aandeel grondstoffen, verwerkingskosten, distributiekosten groot- en kleinhandel en marges) van groot belang is en dat daarbij in de mate van het mogelijke een micro-economische aanpak moet worden gevolgd. Het bestek werd intussen aangepast (BS 7/4/2010 en BS 6/5/2011) waardoor het onderzoek naar de marges nog meer benadrukt wordt, de link met de mededingingsautoriteiten wordt beklemtoond en de toegang van de analisten tot de cijfergegevens van de directie Statistiek en Economische informatie wordt gefaciliteerd. Ongeveer drie jaar na zijn oprichting kan gesteld worden dat het Prijzenobservatorium heel wat heeft verwezenlijkt. Tegelijkertijd geldt de vaststelling dat het Observatorium meermaals in haar onderzoekswerkzaamheden wordt geremd door een gebrek aan gedetailleerde, cijfermatige informatie, vooral op het vlak van de intermediaire prijzen (afzetprijzen tussen leveranciers en distributie). In de kwartaal- en jaarverslagen wordt de nadruk gelegd op de recente evolutie van de Belgische inflatie en haar bestanddelen. Systematisch wordt een vergelijking gemaakt met het consumptieprijsverloop in Duitsland, Frankrijk en Nederland. Bij de voorbereiding van die rapporten worden de prijswijzigingen van alle 520 getuigen die deel uitmaken van de korf van goederen en diensten waarvan de prijzen gevolgd worden voor de berekening van de index der consumptieprijzen (en dus ook de HICP) systematisch gescreend. De producten en diensten waarvoor de recente prijsevoluties aanzienlijk (in positieve of negatieve) zijn en/of afwijken van hun normale tendens of in vergelijking met de ontwikkelingen in de drie buurlanden worden in de verslagen behandeld.
1
Cfr. Hoofdstuk drie van het Federale Regeerakkoord van 18 maart 2008.
2
Cfr. Wet van 8 maart 2009 tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen.
In de mate van het mogelijke wordt onderzocht in hoeverre de onder de aandacht gebrachte prijsaanpassingen kunnen worden verklaard. Dat gebeurt meestal aan de hand van een van de drie volgende invalshoeken: De transmissiebenadering, waarbij getracht wordt te berekenen in hoeverre de kostenevoluties van de verschillende bestanddelen van een finale consumptieprijs (de basisgrondstof, de verwerking, het transport, de distributie, …) stroken met de aanpassingen van de consumptieprijs. Het Observatorium heeft die benadering reeds toegepast voor de prijzen van melk, boter, varkensvlees, rundvlees, deegwaren, koffie, bakkerijproducten en chocolade. Een van de vrijwel steeds terugkerende conclusies is dat de consumptieprijzen t.a.v. de kostenevoluties een asymmetrisch verloop vertonen: terwijl de finale prijzen bij stijgende kosten meestal snel en evenredig worden verhoogd, is dat veel minder (of nauwelijks) het geval als de kosten dalen; De prijszetting per winkelketen of per merk. Op basis van de individuele prijsnoteringen kan er via micro-economisch onderzoek worden nagegaan in hoeverre prijsaanpassingen voor een bepaald product algemeen zijn of eerder kunnen worden toegeschreven aan een deel van de winkels of de merken. Dat soort analyse laat ook toe om verschillen in de prijszetting tussen soorten winkels (zoals grootdistributie en kruidenierszaken) of types van producten (A-merken, huismerken en eersteprijsproducten) te onderzoeken. Die benadering werd reeds toegepast voor koffie, maïsolie, braadmargarine, boter, chocolade, trappistenbier, witbier,centwafels, eieren, yoghurt, smeltkaas, halfafgeroomde melk, bruinbrood, rozijnenkoeken en broodjes, bloem, tomatensoep en witte bonen in tomatensaus; De wijze van prijsaanpassing, waarbij wordt onderzocht of een gemiddelde prijsverhoging of – verlaging veeleer het resultaat is van meerdere kleinere prijswijzigingen of veeleer van beperkte (of zelf eenmalige), maar vrij forse prijsveranderingen. In dat verband werden melk, kaas en eieren, boter, spaghetti, brood, oliën en vetten, suiker, jam, honing, chocolade en suikerwaren, koffie, thee en cacao en bieren onderzocht. Uit het voorgaande blijkt dat het Prijzenobservatorium sinds haar ontstaan heel wat aandacht heeft besteed aan de consumptieprijzen van levensmiddelen. Dat komt in de eerste plaats omdat het vooral in die categorie van goederen (samen met de categorie van de energieprijzen) is dat de consument de jongste jaren geconfronteerd werd met sterk schommelende prijzen. Gelet op het feit dat het Observatorium toegang heeft tot niet-publieke, individuele prijsnoteringen, wordt er trouwens terecht verwacht dat de instelling zeker in dit domein de ontwikkelingen op de voet volgt. Gezien de grote impact die de energieprijzen de laatste jaren op de inflatie hebben uitgeoefend, spreekt het voor zich dat ook zij systematisch in de verslagen aan bod kwamen. Vooral de gas- en elektriciteitsprijzen die de consument betaalt werden aandachtig gevolgd. In dat verband heeft het Observatorium trouwens recent een eigen indicator ontwikkeld, die toelaat om de gemiddelde prijs die de consument betaalt in detail uit te splitsen over de componenten energie, nettarieven, btw en taksen en heffingen (cfr. box in onderhavig verslag). Herhaaldelijk heeft het Prijzenobservatorium er op gewezen dat er een antwoord moet komen op de vraag of de tariefformules die de energieleveranciers hanteren bij de indexering van de prijzen aan de consument een goede afspiegeling zijn van het verloop van hun kosten. Op vraag van de regering voerde de CREG een onderzoek uit naar de prijzen voor gas en elektriciteit, de productiewijze van beide energiedragers en mogelijke maatregelen om het prijsverloop van beide wat te temperen. Maar ook voor andere specifieke producten en diensten heeft het Prijzenobservatorium diepgaand studiewerk afgeleverd. Dat was o.m. het geval voor een reeks industriële, niet-energetische goederen (kleding en schoeisel, drukwerk en schrijfwaren, speelgoed- en hobbyartikelen, …), die samen verantwoordelijk waren voor de tijdens de periode 2005-2010 vastgestelde snellere stijging in België dan gemiddeld in de buurlanden van de inflatie voor de productgroep niet-energetische industriële goederen. Daarbij bleek dat slechts een derde van het inflatieverschil met Duitsland kon worden verklaard door verschillen in consumptiepatroon of door methodologische verschillen (andere definities, andere opgevolgde producten, andere classificaties),
4
wat betekent dat meer fundamentele factoren, zoals de impact van de structuur van de distributie, de concurrentie of de evolutie van kosten en lonen. Specifiek onderzoek naar de recente sterke stijging van de waterprijzen heeft uitgewezen dat deze voor meer dan de helft het gevolg is van de forse toename van de waterzuiveringsheffing. Daarnaast werd tevens aandacht besteed aan een aantal methodologische aspecten, zoals de berekening van de energie-indices in de buurlanden, de impact van het gewijzigde gewichtenschema op de geharmoniseerde consumptieprijsindex, … Het Prijzenobservatorium beperkt haar interessesfeer niet tot de goederen en diensten die gevolgd worden in het kader van de index der consumptieprijzen. Zo werd in het jaarverslag van 2009 een hoofdstuk gewijd aan de immobiliënprijzen. Meer recent werd op verzoek van de vorige minister van Ondernemen een studie gemaakt over de billijkheid van de verhoging van de premies voor auto-omniumverzekeringen (de resultaten van dit onderzoek worden in onderhavig verslag samengevat). Ten slotte is het Prijzenobservatorium voortdurend op zoek naar internationaal vergelijkbare gegevens over prijsniveaus. Terwijl er met betrekking tot de inflatiemetingen (met andere woorden de procentuele jaar-opjaar evoluties in de consumptieprijzen) op Europees vlak veel inspanningen zijn geleverd om tot geharmoniseerde cijfers en methoden te komen, was dit tot voor kort immers minder het geval voor de prijsniveaus. Uit de partiële informatie die het Observatorium tot op heden heeft kunnen onderzoeken blijkt dat de prijsniveaus in ons land doorgaans gemiddeld hoger liggen dan in de drie buurlanden en dat het verschil de jongste jaren stilaan groter is geworden. Ook in dit jaarverslag wordt het thema van de prijsniveaus behandeld, dit keer op basis van gegevens die AC. Nielsen in opdracht van de FOD Economie heeft verzameld. Het Prijzenobservatorium is vastberaden zijn monitoringopdracht van de prijzen voort te zetten en zelfs uit te breiden. Zowel in de regeringsverklaring (Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, 1 december 2011) als in de beleidsnota van de Minister voor Economie wordt de rol van het Prijzenobservatorium als waakhond voor de consumptieprijzen bevestigd. Initiatieven zoals de aanpassing van het Koninklijk Besluit met betrekking tot kortetermijnstatistieken (waartoe de afzetprijzen van de verwerkende nijverheid en van de dienstensectoren behoren) zorgen ervoor dat het Prijzenobservatorium nog nadrukkelijker deze rol zal kunnen spelen. Om een grondig onderzoek uit te kunnen voeren naar de (bruto-) marges van de diverse schakels in een markt, is een goede kwaliteit van afzetprijsstatistieken een noodzakelijke voorwaarde.
5
Inhoudstafel Voorwoord ......................................................................................2 Inhoudstafel ....................................................................................6 Samenvatting .................................................................................8 I. Inflatie in 2011 ......................................................................... 10 I.1 Totale inflatie ............................................................................................................................... 10 I.1.1 Totale inflatie in België ......................................................................................................... 10 I.1.2 Totale inflatie in de voornaamste buurlanden ..................................................................... 13 I.2 Energie ........................................................................................................................................ 16 I.2.1 De inflatie voor energie in België ......................................................................................... 16 BOX: Uitwerking van een indicator voor de gemiddelde elektriciteits- en gasfactuur van de consument ........................................................................................................................................ 21 I.2.2 De inflatie voor energie in de voornaamste buurlanden ..................................................... 23 I.3 Bewerkte levensmiddelen........................................................................................................... 25 I.3.1 De inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België ........................................................... 25 I.3.2 De inflatie voor bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden ....................... 29 I.4 Niet-bewerkte levensmiddelen ................................................................................................... 30 I.4.1 De inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België .................................................... 30 I.4.2 De inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden ................ 32 I.5 Diensten ...................................................................................................................................... 33 I.5.1 De inflatie voor diensten in België ....................................................................................... 33 I.5.2 De inflatie voor diensten in de voornaamste buurlanden ................................................... 36 I.6 Niet-energetische industriële goederen ..................................................................................... 38 I.6.1 De inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België ...................................... 38 I.6.2 De inflatie voor niet-energetische industriële goederen in de voornaamste buurlanden .. 41
II. Micro-onderzoek voor bewerkte levensmiddelen ................... 44 II.1 Micro-onderzoek voor producten die substantieel bijdroegen tot de inflatie voor bewerkte levensmiddelen 2011 ....................................................................................................................... 44 II.2 Prijsverloop voor de verschillende types bewerkte levensmiddelen tussen 2007 en 2011 .... 49
III. Onderzoek naar de forse prijsstijgingen voor chocoladeproducten.................................................................... 52 III.1 Verloop van de consumptieprijs voor chocolade in België en in de buurlanden .................... 52 III.2 Enquête naar de aankoopprijzen voor chocolade van de Belgische grootdistributie ............. 53 III.3 Verloop van aankoop- en consumptieprijzen voor chocoladeproducten ................................ 54
6
IV. Vergelijking van het consumptieprijsniveau voor bewerkte levensmiddelen in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland .... 57 IV.1 Samenstelling van het onderzoeksstaal .................................................................................. 57 IV.2 De consument betaalt gemiddeld meer in België voor identieke bewerkte levensmiddelen dan in Duitsland, Frankrijk en Nederland ........................................................................................ 59 IV.3 Overzicht van variabelen die aan de basis kunnen liggen van een verschillend prijsniveau 61
V. Onderzoek naar de premiestijging voor de omniumverzekeringen auto in 2011 ........................................... 65 Lijst van afkortingen .................................................................... 70 Bijlagen........................................................................................ 72 Bijlage 1A: Overzicht van de producten en diensten waarvan de prijzen tussen het jaar 2010 en 2011 het sterkst zijn veranderd ....................................................................................................... 72 Bijlage 1B: Overzicht van de producten en diensten waarvan de prijzen in 2011 de grootste impact op de inflatie hebben ............................................................................................................ 78 Bijlage 2: Enquêteformulier melkchocolade .................................................................................... 80 Bijlage 3: Gedetailleerde prijsvergelijking België ten opzichte van Frankrijk, Nederland en Duitsland........................................................................................................................................... 82
7
Samenvatting 1. In 2011 kwam de totale inflatie in België uit op 3,5 %, gemeten aan de hand van de HICP, dat is 1,2 procentpunt meer dan het jaar ervoor. Net als in 2010 verklaarde de aanhoudende toename van de prijzen voor energiedragers in 2011 het grootste deel van de totale inflatie. De consumptieprijzen voor energie lagen in 2011 gemiddeld 17 % hoger dan in 2010 en droegen, 1,9 procentpunt bij tot de totale inflatie. 2. Ook voor bewerkte levensmiddelen, diensten en, zij het in mindere mate, niet-energetische industriële goederen werd de Belgische consument in 2011 geconfronteerd met gemiddeld hogere prijsstijgingen dan het jaar ervoor. De onderliggende inflatie is dan ook geklommen van 1,1 % in 2010 tot 1,9 % in 2011. Voor niet-bewerkte levensmiddelen bleven de prijzen gemiddeld vrijwel stabiel in vergelijking met 2010. 3. In de buurlanden versnelde de inflatie tijdens het verslagjaar ook, maar met gemiddeld 2,4 % bleef het prijsstijgingstempo er wel ruim onder dat van België. Bijna drie vierde van het inflatieverschil in 2011 is toe te schrijven aan de energieprijzen, die in de voornaamste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland) gemiddeld met 10,4 % zijn gestegen. Met uitzondering van de niet-bewerkte levensmiddelen stegen de consumptieprijzen van al de overige grote productgroepen in 2011 eveneens sneller in België dan gemiddeld in de drie buurlanden. 4. Zowel vloeibare brandstoffen (voor vervoer of voor verwarming), gas als elektriciteit waren in 2011 gemiddeld veel duurder dan het jaar ervoor. De prijs van huisbrandolie lag ruim een kwart hoger en voor motorbrandstoffen werd gemiddeld 15,6 % meer betaald. De prijzen voor gas en elektriciteit zijn toegenomen met gemiddeld respectievelijk 19,1 en 11,8 %. Het prijsverloop van de aardolienoteringen ligt aan de basis van de fors gestegen prijzen voor energiedragers: uitgedrukt in euro is de prijs van een vat ruwe olie tussen 2010 en 2011 gestegen met 33 %. Wat de gas- en elektriciteitsprijzen betreft, zijn bovendien ook de distributienettarieven aanzienlijk verhoogd. Vergeleken met de drie buurlanden lag het prijsstijgingstempo voor alle energiedragers in ons land hoger, maar de verschillen waren het grootst voor gas en elektriciteit. Er is in het verleden reeds herhaaldelijk gewezen op de vaststelling dat de Belgische gasen elektriciteitsprijzen veel sneller dan elders reageren op bewegingen in de internationale aardolieprijzen, wat te maken heeft met de maandelijkse indexeringsmechanismen die door energieleveranciers in ons land worden toegepast. Daarbij is het helemaal niet zeker of die indexeringsmechanismen een goede weerspiegeling garanderen van het verloop van de kosten van de energieleveranciers (of bijvoorbeeld de aardolieprijzen in 2011 nog een even belangrijke rol als vroeger spelen in de kosten van de energieleveranciers). Het voornemen van de Federale Regering om de CREG hierin klaarheid te laten scheppen, kan dan ook worden aangemoedigd. 5. Ook de prijsstijgingen voor bewerkte levensmiddelen baren zorgen: niet alleen lag de gemiddelde inflatie voor die categorie in 2011 veel hoger dan in 2010 (3,1 % tegen 1,0 %), het prijsstijgingstempo versnelde van kwartaal tot kwartaal. In het vierde kwartaal van het verslagjaar betaalde de consument in ons land gemiddeld 3,6 % meer dan in de overeenstemmende periode van 2010. Worden alcoholhoudende dranken en tabak buiten beschouwing gelaten dan was er zelfs sprake van een prijsstijging van meer dan 5 %. De internationale noteringen voor voedingsgrondstoffen zijn weliswaar sterk gestegen in de loop van 2010 en de eerste helft van 2011, maar in de tweede helft van het verslagjaar lagen ze al een stuk lager dan in de eerste zes maanden. Uit een gedetailleerde analyse van het prijsverloop van acht getuigen in de categorie van de bewerkte levensmiddelen waarvan de prijzen in 2011 fors zijn toegenomen (chocolade, bloem, broodje, Luikse wafel, spaghetti, cornflakes, viervruchtenjam en tomatensoep), is gebleken dat niet steeds hetzelfde type van product (A-merk, huismerk of eersteprijsproduct) verantwoordelijk was voor (het grootste deel van) de prijsverhoging. 6. Op langere termijn beschouwd moet worden vastgesteld dat het prijsverloop van de bewerkte levensmiddelen in België ongunstiger is geweest dan in de buurlanden: in vergelijking met de periode voorafgaand aan het begin van de grote schommelingen van de internationale noteringen (begin 2005 tot medio 2007) betaalde de consument in België in december 2011 gemiddeld 20 % meer, terwijl de prijsver-
8
hoging in de buurlanden gemiddeld slechts 13 % bedroeg. In 2011 was het vooral de productgroep Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk waarvoor de prijzen in België sterker stegen dan gemiddeld in de buurlanden (+6,1 % tegen +1,3 %). Vooral voor chocoladeproducten moest de consument in België meer betalen dan in 2010 (gemiddeld ruim 10 % meer). Micro-economisch onderzoek heeft uitgewezen dat vooral de A-merken duurder zijn geworden. Die verhoging had, zo bleek uit een specifieke enquête bij de grootdistributie, in de eerste plaats te maken met een nieuwe prijsstijging van de chocoladeproducenten: in het tweede kwartaal van 2011, toen de grondstoffennoteringen voor chocoladeproducten nochtans heel wat lager lagen dan een jaar ervoor, verhoogden de chocoladeproducenten van A-merken hun verkoopprijzen in nog vrij aanzienlijke mate. De distributie rekende die verhoging niet alleen door aan de consument maar maakte ook van de gelegenheid gebruik om de brutomarges, alvast tijdelijk, op te voeren. 7. Uit een analyse van het prijsverloop van een korf van 36 getuigenproducten uit de productgroep bewerkte levensmiddelen (goed voor ongeveer een derde van het totaal van deze productgroep) tussen begin 2007 en eind 2011, werd een gelijklopende dynamiek vastgesteld tussen de gewogen prijsbewegingen van A-merken, private labels en eersteprijsproducten bij grote winkelketens. Mochten echter de mogelijke substitutie-effecten (wanneer de consument bijvoorbeeld distributiemerken gaat aankopen in plaats van duurdere A-merken) als dusdanig in rekening worden gebracht bij de berekening van de consumptieprijsindex, dan zou dat gevolgen hebben voor het gemiddelde prijsniveau, en (bijgevolg) de inflatie. 8. Voor diensten betaalde de consument in België in 2011 gemiddeld 2,2 % meer dan in 2010, eveneens een versnelling van het inflatietempo (1,4 % in 2010). Voor alle subcategorieën van diensten lag het prijsstijgingstempo hoger dan tijdens het voorgaande jaar. Opvallend is ook dat er een eind is gekomen aan de jarenlange prijsdalingen voor communicatiediensten. Dat is trouwens een van de voornaamste redenen waarom de inflatie voor diensten in het verslagjaar in België hoger lag dan in de buurlanden (gemiddeld 1,5 %). Beschouwd over een langere periode van zes jaar lieten de diensten in België, Frankrijk en Nederland een vergelijkbaar prijsverloop optekenen. In Duitsland daarentegen stegen de dienstenprijzen veel minder snel. Dat is allicht te verklaren door de meer gematigde stijging van de loonkosten in dat land (het gewicht van de loonkosten in de diensten ligt immers vrij hoog). 9. Niet-energetische industriële producten werden in 2011 gemiddeld 1 % duurder (tegen 0,8 % in 2010). In de buurlanden was de gemiddelde prijsstijging iets lager (+0,7 %). Ook voor deze categorie van producten is het prijsverloop over de laatste jaren ongunstiger geweest in België dan in de buurlanden. 10. Op basis van gegevens over de prijsniveaus van ruim 23.000 bewerkte levensmiddelen die in België en minstens in een van de drie buurlanden aan de consument worden aangeboden (waarbij het gaat om telkens exact dezelfde producten, wat in de praktijk vooral neerkomt op zogeheten A-merken) raamt het Prijzenobservatorium dat de consument in 2010 in België gemiddeld 7 % meer betaalde dan in Duitsland, 9 % meer dan in Frankrijk en zelfs 12 % meer dan in Nederland. Deze resultaten sluiten aan bij de studie door de directie Mededinging van de FOD Economie, die voor een groter aantal productitems, iets minder uitgesproken verschillen naar voorbracht. 11. Hoewel auto-omniumverzekeringen geen deel uitmaken van de korf van producten waarvan de prijzen worden opgevolgd voor het opstellen van de index der consumptieprijzen heeft het Prijzenobservatorium aandacht besteed aan de aangekondigde verhoging van de tarieven. De jongste jaren was de rendabiliteit van dit soort verzekering fors achteruit gegaan en zelf negatief geworden. Dat was niet enkel het gevolg van meer schadegevallen (onder andere als gevolg van minder gunstige weersomstandigheden in de jaren 2008 tot 2010), maar ook van hogere kosten per schadegeval. Een verhoging van de tarieven lag dan ook in de lijn van de verwachtingen.
9
I. Inflatie in 20113 4 I.1 Totale inflatie I.1.1 Totale inflatie in België Het gemiddelde Belgische consumptieprijspeil steeg (afgezien van korte dipjes in de traditionele soldenmaanden januari en juli) onafgebroken sinds begin 2010 (na een nulinflatie in 2009). Aan het einde van het verslagjaar (in december 2011) was de geharmoniseerde index der consumptieprijzen in België (uitgedrukt in basisjaar 2005=100) zodoende opgeklommen tot een maximumwaarde van 116,8 punten. In 2011 kwam de totale inflatie gemiddeld uit op 3,5 %, tegen 2,3 % in 2010. Op kwartaalbasis werden al vanaf het vierde kwartaal 2010 inflatiecijfers van meer dan 3 % opgetekend. Grafiek 1A: Recent verloop van de HICP, de onderliggende inflatie en de prijzen voor energiedragers (Index 2005=100) 120
150 145
115
140 135
110
130 125
105
120 115
100
110 105
95
100 2007
2008 HICP (linkerschaal)
2009
2010
Onderliggende inflatie (linkerschaal)
2011 Energiedragers (rechterschaal)
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
3
De gemiddelde inflatie voor een kwartaal wordt berekend als de procentuele variatie van het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van het betrokken kwartaal ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar. 4
Omwille van de vergelijkbaarheid met de evoluties in andere Europese landen gebeurt de analyse op grond van de geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP). Waar nodig wordt voor de Belgische cijfers nog verder in detail getreden op basis van de gegevens afkomstig van de nationale consumptieprijsindex.
10
Grafiek 1B: Recent verloop van de HICP, de onderliggende inflatie en de prijzen voor energiedragers (Veranderingspercentage ten opzichte van de overeenstemmende maand van het voorgaande jaar) 7
35
6
30
5
25
4
20
3
15
2
10
1
5
0
0
-1
-5
-2
-10
-3
-15
-4
-20
-5
-25 2007
2008 HICP (linkerschaal)
2009
2010
Onderliggende inflatie (linkerschaal)
2011 Energiedragers (rechterschaal)
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
Zowel in 2010 als in 2011 verklaarde de aanhoudende toename van de prijzen voor energiedragers het grootste deel van de totale inflatie. De consumptieprijzen voor energie lagen in 2011 gemiddeld 17 % hoger dan in 2010. Terwijl de hoge inflatie voor energie in 2010 nog deels kon worden verklaard door een basiseffect (de energieprijzen hadden in 2009 immers erg lage niveaus bereikt), was dat in 2011 nauwelijks het geval. In de loop van 2011 is de consument zelfs meer gaan betalen voor energie dan in juli 2008, het vorige recordniveau, en in december 2011 kwam de factuur al 5,3 % hoger uit. Met uitzondering van de niet-bewerkte levensmiddelen lag het prijsstijgingstempo voor alle productgroepen in 2011 hoger dan in 2010. Ook voor wat betreft de onderliggende inflatie, die tijdens het verslagjaar uitkwam op gemiddeld 1,9 % (tegenover 1,1 % in 2010), is er dus sprake van een versnelling. Bij de verschillende componenten van de onderliggende inflatie (diensten, niet-energetische industriële goederen en bewerkte levensmiddelen) was de toename van het prijsstijgingstempo het grootst bij de bewerkte levensmiddelen (gemiddeld van 1,0 % in 2010 naar meer dan 3,1 % in 2011). Samen met de energiedragers zal deze productgroep in dit jaarverslag daarom meer in detail behandeld worden. Tabel 1: Geharmoniseerde consumptieprijsindex (Veranderingspercentage ten opzichte van de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) Totaal 2009 2010 2011 2010 2011
IV I II III IV 2011 - IV Okt Nov Dec Gewicht 2011 (in ‰)
0,0 2,3 3,5 3,2 3,5 3,3 3,6 3,4 3,4 3,7 3,2 1000,0
Energiedragers
Diensten
Bewerkte levensmiddelen
-14,0 10,0 17,0 15,3 17,4 16,5 18,0 16,3 17,4 17,9 13,5 110,2
2,6 1,4 2,2 1,7 2,5 2,3 2,0 2,1 2,0 2,1 2,2 385,8
1,7 1,0 3,1 1,7 2,3 3,0 3,5 3,6 3,4 3,6 3,8 135,6
Nietbewerkte levensmiddelena 0,4 3,5 0,2 4,8 0,7 -0,1 -0,4 0,4 -0,3 1,0 0,4 83,1
Nietenergetische industriële goederen 1,4 0,8 1,0 0,7 0,8 0,7 1,2 1,1 1,0 1,1 1,1 285,3
p.m. Onderliggende inflatieb 2,0 1,1 1,9 1,4 1,9 1,8 2,0 2,0 1,9 2,0 2,1 806,7
p.m. Gezondheidsindexc 0,6 1,7 3,1 2,5 2,8 3,0 3,1 3,2 3,1 3,4 3,2 924,8
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI a b Fruit, groenten, vlees en vis. Gemeten aan de hand van de HICP, zonder niet-bewerkte levensmiddelen en energiedragers. c Nationale consumptieprijsindex, zonder tabak, alcoholhoudende dranken, benzine en diesel.
11
Wat de vijf grote productgroepen5 betreft, kunnen de voornaamste prijsbewegingen tussen 2010 en 2011 als volgt worden samengevat: De consumptieprijzen voor energiedragers lagen in 2011 gemiddeld 17 % hoger dan in 2010. De inflatie voor energetische producten is vooral in de loop van 2010 versneld en heeft zich tijdens het verslagjaar min of meer gestabiliseerd op een heel hoog niveau. Ondanks een relatief beperkt gewicht in de consumptiekorf (11 %), verklaart deze productgroep meer dan de helft (1,9 procentpunt) van de algemene inflatie in België. De consument betaalde in 2011 gemiddeld 3,1 % meer voor bewerkte levensmiddelen dan in 2010. Op kwartaalbasis was er al voor de zevende opeenvolgende keer (vanaf het tweede kwartaal 2010) sprake van een toename van de inflatie en in december 2011 lagen de prijzen zelfs 3,8 % hoger dan een jaar ervoor. De bijdrage tot de algemene inflatie nam toe van 0,1 procentpunt in 2010 tot 0,4 procentpunt in 2011. De inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen (vlees, vis, fruit en groenten) is fors teruggelopen, van 3,5 % in 2010 tot 0,2 % in 2011. De impact van deze productgroep op de algemene inflatie was in 2011 dan ook verwaarloosbaar. In vergelijking met 2010 lagen de consumptieprijzen voor diensten tijdens het verslagjaar gemiddeld 2,2 % hoger. Omwille van het grote gewicht van deze categorie in de consumptiekorf (meer dan een derde), droegen ze 0,9 procentpunt bij tot de algemene inflatie in 2011. Voor de niet-energetische industriële goederen stegen de prijzen in het verslagjaar met gemiddeld 1 %. Deze productgroep leverde een bijdrage van 0,3 procentpunt tot de algemene inflatie, iets meer dan verleden jaar. De groeivoet van de gezondheidsindex, die onder meer gebruikt wordt voor de berekening van de indexering van de sociale uitkeringen en de overheidswedden, bedroeg in 2011 3,1 %. De spilindex werd eenmaal, in april 2011, overschreden.
5
Zoals toegelicht in het eerste kwartaalverslag 2011, werd het gewichtenschema van de geharmoniseerde consumptieprijsindex in 2011 slechts minimaal gewijzigd. Dat gebeurde aan de hand van de meest recente versie van de nationale rekeningen. Zo nam van 2010 naar 2011 het belang toe van de onbewerkte (van 7,8 % naar 8,3 %) en van de bewerkte levensmiddelen (van 13,1 % naar 13,6 %), net als het gewicht van de diensten (van 37,9 % naar 38,6 %). Voor zowel energiedragers (van 11,2 % naar 11,0 %) als de niet-energetische industriële goederen (van 30,0 % naar 28,5 %) daalde het gewicht.
12
Grafiek 2: Bijdrage tot de inflatie (In procentpunt, jaar- en kwartaalgemiddelden) 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2
20 08 20 09 20 10 20 11 K1 -0 8 K2 -0 8 K3 -0 8 K4 -0 8 K1 -0 9 K2 -0 9 K3 -0 9 K4 -0 9 K1 -1 0 K2 -1 0 K3 -1 0 K4 -1 0 K1 -1 1 K2 -1 1 K3 -1 1 K4 -1 1
-3
Energie Bewerkte levensmiddelen Niet-energetische industriële goederen
Niet-bewerkte levensmiddelen Diensten HICP
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
I.1.2 Totale inflatie in de voornaamste buurlanden Ook in onze voornaamste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland) versnelde de totale inflatie in 2011 tot gemiddeld 2,4 % (1,4 % in 2010). Toch lag de inflatie in België met 3,5 % nog altijd hoger. Het inflatieverschil tussen België en de buurlanden is zelfs een beetje groter geworden tegenover het jaar tevoren. In 2011 bedroeg het verschil 1,1 procentpunt6 (1,0 procentpunt in 2010). In de onderzochte landen kende Nederland de sterkste versnelling van de inflatie. Daar ging ze van 0,9 % in 2010 naar 2,5 % in 2011. In Duitsland liep de inflatie op van 1,2 % naar 2,5 % en in Frankrijk van 1,7 % naar 2,3 %7. Daarenboven zien we in het laatste kwartaal van 2011 (behalve in Frankrijk) een algemene lichte vertraging van de inflatie. Over een langere periode beschouwd moeten we vaststellen dat de evolutie van het gemiddelde niveau van de consumptieprijzen in België sinds het vierde kwartaal van 2007 duidelijk afwijkt van de indexcijfers in de buurlanden en dat die kloof sinds 2010 verder toenam. In vergelijking met de periode januari 2005 tot en met
6
Dat is minder dan in 2008, het vorige jaar waarin de inflatie flink versnelde. Toen bedroeg het inflatieverschil met de buurlanden 1,6 procentpunt. 7
Sinds januari 2011 is een nieuwe richtlijn in werking getreden in het kader van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen – HICP – voor de berekening van de indexcijfers voor de seizoensgebonden producten. Deze richtlijn wil de berekeningsmethodes van de indexcijfers voor de seizoensgebonden producten (vis, fruit, groenten, kleding en schoeisel) tot op zekere hoogte harmoniseren. Voor de Belgische HICP werd de richtlijn al toegepast sinds 1 januari 2010. In Nederland stemde de methodologie al overeen met de richtlijn. In Duitsland had de nieuwe berekeningsmethode in maart, april en mei een impact van +0,1 procentpunt op de totale inflatie en in december bedroeg de impact -0,1 procentpunt. In de andere maanden was de impact niet significant. In Frankrijk had de nieuwe methodologie een neerwaartse impact op de totale inflatie van 0,2 procentpunt in februari en juli en van 0,1 procentpunt in maart en augustus. Ook in Frankrijk was de impact in de andere maanden niet significant. Hoewel de gevolgen voor de totale inflatie onbeduidend blijken te zijn, is het niet uitgesloten dat de impact op de prijsevolutie van de deelcomponenten groter zou kunnen zijn.. Aangezien we echter niet over gegevens beschikken over de impact per categorie, kunnen we er in de volgende analyse geen rekening mee houden. Dat betreft voornamelijk de component “niet-energetische industriële producten” en dus ook de onderliggende inflatie, evenals de categorie “niet-bewerkte levensmiddelen”.
13
juni 2007 (de periode die voorafgaat aan de sterke prijsschommelingen voor grondstoffen op de wereldmarkt), betaalde de Belgische consument in december 2011 gemiddeld ongeveer 14% meer voor het geheel aan goederen en diensten in de consumptiekorf, terwijl de consument in de buurlanden, gemiddeld, slechts geconfronteerd werd met een prijsstijging van 10 %. Grafiek 3A: Kwartaalevolutie van de totale inflatie in België en de voornaamste buurlanden (Links: Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar - Rechts: Index “gemiddelde januari 2005 tot juni 2007”=100) 6,0
116
5,0
114 112
4,0
110
3,0
108 2,0 106 1,0
104
0,0
102
-1,0
100
-2,0
98 2007 België
2008 Duitsland
2009 Frankrijk
2010 Nederland
2011 Gemiddelde buurlanden
2006
2007
2008
2009
België
Duitsland
Frankrijk
Nederland
2010
2011
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie
Grafiek 3B: Kwartaalevolutie van de onderliggende inflatie in België en de voornaamste buurlanden (Links: Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar - Rechts: Index “gemiddelde januari 2005 tot juni 2007”=100) 3,0
112
2,5
110 108
2,0
106 1,5 104 1,0 102 0,5
100
0,0
98 2007 België
2008 Duitsland
2009 Frankrijk
2010 Nederland
2011
2006
Gemiddelde buurlanden
België
2007 Duitsland
2008
2009
Frankrijk
Nederland
2010
2011
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie
Net als de totale inflatie, lag de onderliggende inflatie in België (1,9 %) in 2011 hoger dan het gemiddelde van de drie buurlanden. Deze laatste is dit jaar nochtans eveneens sterk versneld tot 1,4 % (0,8 % in 2010). Per land afzonderlijk bekeken, kende Nederland een onderliggende inflatie van 1,8 % (0,8 % in 2010), dus ongeveer even hoog als België. Daarenboven was de onderliggende inflatie tijdens de laatste twee kwartalen van het jaar hoger in Nederland dan in België (in het derde en vierde kwartaal 2,2 % in Nederland, tegen 2,0 % in België). In Duitsland kwam de onderliggende inflatie uit op 1,5 % in 2011 (0,6 % in 2010) en in Frankrijk op 1,4 % (0,9 % in 2010). Over een langere periode beschouwd blijkt het Belgische indexcijfer van de onderliggende inflatie (januari 2005 tot juni 2007=100) sinds het tweede kwartaal van 2006 hoger te liggen dan de indexcijfers van de buurlanden en sinds het tweede kwartaal 2008 is er sprake van een duidelijke afwijking ten opzichte van het gemiddelde. De indexcijfers van de drie buurlanden daarentegen bleven in heel de beschouwde periode tamelijk gelijklopend. In vergelijking met het gemiddelde in de periode januari 2005 tot en met juni 2007, kwam de onderliggende inflatie in december 2011 11,7 % hoger uit in België, tegenover gemiddeld 8,9 % in de drie buurlanden. Zoals in hoofdstuk I.3 werd uitgelegd, is dat voornamelijk toe te schrijven aan de groep van de bewerkte levensmiddelen, waarvan de consumptieprijzen in België sneller evolueerden dan in de buurlanden.
14
Grafiek 4: Jaarlijkse bijdrage van elke component van de HICP aan het inflatieverschil tussen België en de voornaamste buurlanden (In procentpunt) 2,0
1,5
1,0
0,5
0,0
-0,5
-1,0 2007
2008
2009
Energie Bewerkte levensmiddelen Niet-energetische industriële goederen
2010
2011
Niet-bewerkte levensmiddelen Diensten Geheel HICP
Bronnen: EC, FOD Economie
Sinds 2008 zijn vooral de prijzen van energieproducten bepalend voor het jaarlijks inflatieverschil tussen België en de buurlanden, zowel ten voordele (in 2009) als ten nadele van ons land (in 2008, 2010 en 2011). In 2011 waren de energieproducten goed voor bijna ¾ (of 0,8 procentpunt) van het inflatieverschil tussen België en de buurlanden, dat is nog meer dan in 2010. De evolutie van de prijzen van de diensten heeft in 2011 voor 0,2 procentpunt bijgedragen tot het inflatieverschil ten nadele van België. Ook dat is meer dan in 2010. De niet-energetische industriële goederen en de bewerkte levensmiddelen hebben eveneens licht bijgedragen (elk 0,1 procentpunt) tot het inflatieverschil ten nadele van ons land in 2011. De bijdrage van nietbewerkte levensmiddelen aan het inflatieverschil in 2011 was dan weer licht in het voordeel van België (-0,1 procentpunt). Het dient dus onderstreept te worden dat behalve de niet-bewerkte levensmiddelen alle productgroepen in 2011 een positieve bijdrage leverden tot het inflatieverschil ten nadele van België. Tabel 2: HICP en voornaamste componenten in België en in de drie voornaamste buurlanden in 2011 (Veranderingspercentage ten opzichte van 2010, tenzij anders vermeld) België Onderliggende inflatie Bewerkte levensmiddelen Niet-energetische industriële goederen Diensten Energie Niet-bewerkte levensmiddelen HICP
1,9 3,1 1,0 2,2 17,0 0,2 3,5
Gemiddelde van de buurlanden 1,4 2,9 0,7 1,5 10,4 1,5 2,4
Duitsland 1,5 3,0 1,0 1,4 10,0 1,4 2,5
Bronnen: EC, FOD Economie
15
Frankrijk 1,3 2,9 0,5 1,6 12,0 1,4 2,3
Nederland 1,8 2,7 0,6 2,4 7,9 2,0 2,5
Gewicht in 2011 (in %) Gemiddelde België buurlanden 80,7 82,7 13,6 11,7 28,5 29,0 38,6 42,0 11,0 11,0 8,3 6,3 100,0 100,0
I.2 Energie I.2.1 De inflatie voor energie in België Na een gemiddelde stijging van 10 % in 2010, bleven de energieprijzen in 2011 verder stijgen. Zo moest de consument in 2011 gemiddeld 17 % meer uitgeven voor energiedragers dan het jaar voordien. In het vierde kwartaal van 2011 nam het groeitempo van de energieprijzen op jaarbasis echter lichtjes af: de gemiddelde inflatie kwam dan uit op 16,3 %. Afgelopen december bedroeg ze zelfs maar 13,5 %. Terwijl in 2010 nog de consumptieprijzen voor olieproducten (motorbrandstoffen en vloeibare brandstoffen) aanzienlijk sterker gestegen waren dan in 2009, waren het in 2011 vooral gas en elektriciteit (producten waarvan de prijzen iets later reageren op prijsschommelingen van de grondstoffen) die hun prijstoenames zagen versnellen ten opzichte van een jaar eerder, en zo een sterke inflatiedruk uitoefenden in de loop van het verslagjaar. De invloed van alle energiedragers op de totale inflatie kwam uit op 1,9 procentpunt in 2011 (waarvan 0,7 procentpunt voor rekening van gas en elektriciteit), waardoor ze meer dan de helft bijdragen tot de gemiddelde stijging van de consumptieprijzen. Tabel 3: Recent verloop van de prijzen voor energiedragers (Veranderingspercentage ten opzichte van de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) 2010
Brandstoffen voor wegvervoer Vloeibare brandstoffen Vaste brandstoffen Elektriciteit Gas Totaal energiedragers
2009
2010
2011
-15,7
14,9
-34,9 4,7 -3,8 -9,5 -14,0
2011
2011 - IV Okt
Nov
Dec
p.m. Gewicht in 2011 (in %)
IV
I
II
III
IV
15,6
14,5
17,7
15,3
15,7
14,0
16,2
15,9
10,0
41,4
28,0 0,9 4,1 -1,7
27,8 2,6 11,8 19,1
26,2 1,6 6,9 20,0
33,2 2,0 7,2 18,8
25,2 2,5 11,9 20,6
26,6 2,6 15,0 20,0
26,8 3,0 13,0 17,3
26,0 3,1 13,5 17,3
32,8 3,2 13,0 17,6
22,1 2,8 12,4 17,0
12,9 0,6 25,1 20,1
10,0
17,0
15,3
17,4
16,5
18,0
16,3
17,4
17,9
13 ,5
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
De evolutie van de olieprijzen op de internationale markten bepaalt grotendeels de variaties in de consumptieprijzen van de energiedragers. Van begin 2009 tot april 2011 kenden de olieprijzen een bijzonder sterke stijging (de prijs van een vat ging van $ 43,9 tot $ 123,6 tussen januari 2009 en april 2011, een stijging van 182 %), waardoor de consumptieprijzen van de verschillende energieproducten aanzienlijk stegen. Tussen mei en december 2011 gingen de prijzen vervolgens lichtjes naar beneden: de prijs van een vat daalde opnieuw tot $ 108,1, een daling van 13 %. Gemiddeld stegen de olieprijzen in 2011 daardoor tot $ 111, een stijging van 39,6 % ten opzichte van 2010. De waardestijging van de euro ten opzichte van de dollar (5 %) zorgde ervoor dat de gemiddelde prijsstijging van een vat Brentolie in euro in 2011 gemiddeld 33 % bedroeg. De scherpe stijging van de olieprijzen kan worden verklaard door een aanhoudende toename van de wereldwijde consumptie dankzij de vraag uit de opkomende landen. Bovendien hebben de politieke spanningen in het Midden-Oosten en in Noord-Afrika tijdens het eerste semester van 2011 de situatie verergerd, doordat ze onrust veroorzaakten over het olieaanbod. In het tweede semester werd de stijging van de olieprijzen echter afgeremd door de vertraging van de wereldwijde economische groei. Sinds november stijgen de olieprijzen opnieuw door de toenemende spanningen over het Iraanse nucleaire programma. De brandstoffen voor wegvervoer en de vloeibare brandstoffen, waarvan de prijzen vrijwel meteen reageren op de schommelingen in de noteringen voor aardolie, zijn in 2011 gemiddeld met respectievelijk 15,6 % en 27,8 % gestegen ten opzichte van het jaar voordien. De maximumprijs van diesel bedroeg gemiddeld 1,44 euro per liter in 2011 (inclusief btw), 24 eurocent meer dan een jaar voordien. In november bereikten de prijzen zelfs een recordpeil van 1,50 euro/liter (inclusief btw). Benzine (super 95) behaalde in 2011 een gemiddelde maximumprijs van 1,60 euro/liter (inclusief btw), een stijging van 15 eurocent in vergelijking met 2010. Een piek werd bereikt in april en mei, met een prijs van 1,65 euro/liter (inclusief btw).
16
Het positieve cliquetsysteem, dat vanaf 1 januari 2010 opnieuw werd ingevoerd, bleef ook in 2011 van toepassing. Dat systeem, dat uitsluitend voor diesel wordt toegepast, zorgt ervoor dat wanneer de officiële maximumprijs daalt, de accijnzen worden verhoogd met de helft van de prijsdaling zonder btw. Het systeem werd vijf keer toegepast in 20118, vooraleer in mei de voorziene maximumstijging van 4 eurocent/liter (exclusief btw) bereikt werd. Bovendien riep de vorige federale regering het omgekeerde cliquetsysteem9 terug in het leven om de prijsstijgingen van motorbrandstoffen te beperken. Dat systeem was van toepassing van 12 mei 2011 tot eind 2011 en voorzag een vermindering van de accijnzen met eenzelfde waarde als de toename van de btwontvangsten bij stijgende brandstofprijzen en dit van zodra de prijzen voor diesel boven de 1,5 euro/liter uitkomen en de prijzen voor loodvrije benzine boven de 1,7 euro/liter liggen. Het systeem werd in 2011 twee keer toegepast op diesel, waardoor die op 10 november met 0,24 eurocent/liter daalde en op 17 november met 0,28 eurocent/liter. Het mechanisme werd niet toegepast voor benzine, omdat de drempel van 1,70 euro/liter niet bereikt werd. Grafiek 5: Consumptieprijzen voor energie (Index 2005=100) 200
180
160
140
120
100
80
ja
n/ 0 ap 6 r/0 6 ju l/ 0 ok 6 t/0 ja 6 n/ 0 ap 7 r/0 7 ju l/ 0 ok 7 t/0 ja 7 n/ 0 ap 8 r/0 8 ju l/ 0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/ 0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0 ju l/ 1 ok 0 t/1 ja 0 n/ 1 ap 1 r/1 1 ju l/ 1 ok 1 t/1 1
60
Elektriciteit Motorbrandstoffen
Gas Totaal energiedragers
Vloeibare brandstoffen Brent (euro)
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
De consumptieprijzen voor gas en elektriciteit worden beïnvloed door de leveranciersprijzen voor energie (“energiecomponent”), die zich na enige tijd aan de prijsschommelingen voor ruwe olie aanpassen, door de prijzen van het distributienetwerk en het transport, en door verschillende belastingen en taksen10. Na de liberalisering van de energiemarkt, wordt de verkoopprijs van de component “energie” door de leveranciers vrij bepaald. Zij bepalen hun eigen tariefformules (gebaseerd op maandelijkse indexeringen of een vaste prijs 8
De vijf aanpassingen waren de volgende: 11,60 euro/1000 liter op 4 januari, 6,20 euro/1000 liter op 25 januari, 5,80 euro/1000 liter op 20 april, 14,10 euro/1000 liter op 6 mei, en 2,30 euro/1000 liter op 13 mei. 9
Het omgekeerde cliquetsysteem staat in de programmawet van 2004.
10
Het gewicht van de verschillende componenten kan sterk verschillen al naargelang het type klant (consumptieprofiel en spanningsniveau van de aansluitingen), de distributiezones, de regio‟s en de leveranciers.
17
voor een tot drie jaar), indexparameters en wegingscoëfficiënten. De nettarieven daarentegen worden sinds het exploitatiejaar 2009 goedgekeurd voor een periode van vier jaar door de CREG, maar worden tijdens de regulatoire periode van vier jaar wel geïndexeerd en kunnen in bepaalde gevallen worden aangepast11. De consumptieprijzen voor elektriciteit zijn in stijgende lijn sinds het derde kwartaal van 2009. Het prijsstijgingstempo op jaarbasis versnelde, en bereikte gemiddeld 11,8 % in 2011 tegenover 4,1 % in 2010. De consument betaalde in het derde kwartaal van 2011 zelfs 15 % meer dan een jaar voordien. In het laatste kwartaal van het jaar vertraagde de inflatie echter lichtjes (13 %). Om de evolutie van de verschillende componenten van de elektriciteitsprijs beter te kunnen evalueren, heeft het Prijzenobservatorium een eigen indicator uitgewerkt, die gebaseerd is op de tariefevolutie van de belangrijkste energieleveranciers. De toegepaste methodologie wordt voorgesteld in de box (blz. 20). De indicator "gemiddelde Belgische elektriciteitsfactuur" laat toe om vast te stellen dat de prijsstijging van elektriciteit in 2011 hoofdzakelijk het gevolg is van het maandelijkse indexatiesysteem van de energieprijzen (die 35 % van de prijsstijging verklaart) en van de verhoging van de nettarieven (die 45 % van de prijsstijging verklaart). Meer specifiek bedroeg het groeitempo van de energiecomponent op jaarbasis in 2011 gemiddeld 10,9 %, en dit ondanks een zekere vertraging in het laatste kwartaal (7,5 %) in vergelijking met de overeenkomstige periode in 2010. Deze component vertegenwoordigt in 2011 gemiddeld 40,2 % (9,25 eurocent/kWh) van de totale elektriciteitsfactuur. Al verschillende jaren gebruiken diverse leveranciers de parameter Nc voor de indexering van hun tarieven. Deze parameter houdt rekening met de evolutie van de prijs van brandstoffen voor de productie van elektriciteit op het Belgische netwerk. De Nc wordt echter berekend via een formule uitgewerkt op basis van het Belgische productiepark in 2002. Hij houdt dus geen rekening met recente evoluties op de elektriciteitsmarkt, zoals de aankoop van elektriciteit op de Belpex- en Endex-beurzen, de import van elektriciteit, de productie op basis van hernieuwbare energiebronnen, de afbouw van de elektriciteitsproductie op basis van steenkool, de stijging van de productie op basis van aardgas, …. Bovendien wordt de representativiteit van de parameter Nc nog verder verminderd door de evolutie van prijsbepalingsmechanismen en bevoorradingscontracten voor energie. Na een grondige studie naar de kwaliteit van deze parameter12, besloot de CREG dat de relevantie ervan niet langer gegarandeerd was. Sinds april 2011 heeft de CREG de beslissing genomen om de parameter niet langer te publiceren. Hoewel verschillende leveranciers hun tariefformules hebben aangepast, kan vastgesteld worden dat de historische operator zijn formules nog niet heeft veranderd (en daarvoor zelf de parameter Nc berekent). De prijsaanpassingen bij sommige leveranciers, die het resultaat zijn van een automatisch indexeringsmechanisme, weerspiegelen met andere woorden niet noodzakelijk de evolutie van hun kosten. De nettarieven gingen dit jaar sterk naar omhoog: hun groeitempo op jaarbasis lag zo op 14,8 %. De nettarieven zijn gemiddeld gestegen tot 9,10 eurocent/kWh, goed voor 39,6 % van de totaalfactuur in 2011. De toename van de nettarieven kan door verschillende factoren worden verklaard. In de eerste helft van 2011 werden de distributietarieven verhoogd door het indexatiemechanisme van die tarieven en door het feit dat sommige netbeheerders de kost voor de uitvoering van openbare dienstverplichtingen laattijdig ingevoerd hebben (+3,4 % tussen begin 2010 en begin 2011). De sterke stijging van de distributietarieven in 2011 wordt echter hoofdzakelijk verklaard door een stijging van de distributietarieven in het Vlaamse Gewest. De CREG keurde namelijk de tariefverhogingen goed van Eandis en Infrax (distributiebedrijven in het Vlaamse Gewest) als gevolg van het succes van de investeringen in zonnepanelen. Eandis en Infrax moesten immers 11
De netbeheerders kunnen immers hun tarieven aanpassen wanneer er wordt overgeschakeld naar nieuwe diensten en/of bestaande diensten worden aangepast. Ze kunnen eveneens hun tarieven herzien in uitzonderlijke omstandigheden die buiten de wil van de netbeheerder voorkomen. Bovendien evolueren de bestanddelen van het totale inkomen van de netbeheerder, die overeenkomen met de uitgaven die door de tarieven worden gedekt, tijdens de regulatoire periode op basis van een indexatiemechanisme zoals gedefinieerd in de koninklijke besluiten die daarop betrekking hebben. 12
CREG, “De kwaliteit van de Nc - parameter”, 9 september 2010.
18
meer betalen dan aanvankelijk voorzien voor groenestroomcertificaten van energieproducenten. Die tariefverhoging werd in de eerste helft van 2011 doorgevoerd (mei 2011 voor Eandis, juni 2011 voor Infrax)13. De stijging van de distributietarieven heeft een niet te verwaarlozen permanente impact op het prijsniveau, in tegenstelling tot een stijging van de energiecomponent, waarvan de evolutie normaal gezien symmetrisch aan de schommelingen van de energetische grondstoffen verloopt. De component “taksen en belastingen" oefende tot slot een beperkte invloed uit op de evolutie van de consumptieprijzen. Ondanks een stijging met 12,1 % verklaart ze 2,7 % van de prijsstijging. De belasting op de toegevoegde waarde (btw) tenslotte bepaalt 17,4% van de prijsstijging van elektriciteit tussen 2010 en 2011. Zo kostte de totale elektriciteitsfactuur voor een gezin met een verbruik van 3.500 kWh gemiddeld 804,9 euro in 2011, een stijging met 91,2 euro in vergelijking met 2010. Grafiek 6A: Indicator voor een gemiddelde elektriciteitsfactuur en zijn componenten (In eurocent/kWh) 25
20
15
10
5
0 K1/2010
K2/2010
K3/2010
Energieprijs
K4/2010
K1/2011
Nettarieven
K2/2011
K3/2011
Taksen en heffingen
K4/2011
2010
2011
Btw (21 %)
Bronnen: VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie, eigen berekeningen Opm. 1: Op de elektriciteitsfactuur dekken de nettarieven de kosten voor het gebruik van de distributienetwerken en voor het transport. Opm. 2: De hoeveelheid gratis elektriciteit die in het Vlaamse Gewest wordt toegekend, werd opgenomen in de energiecomponent.
De consumptieprijzen voor gas werden in 2011 voor de consument gemiddeld 19,1 % duurder dan het jaar voordien. Het prijsstijgingstempo vertraagde echter in de loop van het jaar en de inflatie kwam in het vierde kwartaal uit op 17,3 %. Om de evolutie van de verschillende componenten van de gasprijs op de voet te kunnen volgen, heeft het Prijzenobservatorium net als voor elektriciteit een eigen indicator uitgewerkt die gebaseerd is op de evolutie van de tarieven van de voornaamste gasleveranciers (de toegepaste methodologie wordt voorgesteld in de box op pagina 20). De indicator "gemiddelde Belgische gasfactuur" geeft aan dat de prijsstijging voor gas in 2011 hoofzakelijk te wijten is aan het effect van de maandelijkse indexaties van de parameters die gebruikt worden in de formules van de energieleveranciers (die 74,8 % van de prijsstijging voor gas in 2011 verklaart). Meer specifiek bedraagt het prijsstijgingstempo op jaarbasis van de energiecomponent gemiddeld 25,6 % in 2011. Zijn aan13
Zie ook de verslagen van het tweede en derde kwartaal 2011.
19
deel in de totale gasfactuur in 2011 bedraagt daarmee 61 % (4,15 eurocent /kWh). De belangrijkste energieleveranciers gebruiken voor de indexatie van hun tarieven de parameters HUB en GOL. HUB volgt, ter herinnering, de evolutie van de prijzen voor de forwardaardgascontracten in Zeebrugge, terwijl GOL de evolutie van de prijsnoteringen voor aardolie uitdrukt. De CREG publiceerde de waarde van die componenten tot mei 2011. Na analyse van de kwaliteit van de verschillende parameters voor het bepalen van de gasprijzen14, was de CREG van oordeel dat de formules van de leveranciers, die hoofdzakelijk op olieparameters gebaseerd zijn, momenteel voorbijgestreefd zijn aangezien de gasprijzen nu losgekoppeld zijn van de olieprijzen. Daarom nam de CREG de beslissing om de publicatie van een reeks parameters tegen te houden waarvan de gegrondheid niet meer kon worden gegarandeerd. Net zoals voor de elektriciteitsprijzen, kan vastgesteld worden dat de leveranciers hun indexeringsformules niet aangepast hebben (zij gebruiken nog steeds de parameters HUB en GOL). En net zoals voor de elektriciteitsprijzen, weerspiegelen de automatische prijsaanpassingen bij sommige leveranciers niet noodzakelijk de evolutie van hun kosten. De nettarieven werden in 2011 eveneens naar boven aangepast, het gaat om een stijging van bijna 6,2 % in vergelijking met een jaar voordien. Hun gemiddelde kostprijs is nu tot 1,3 eurocent/kWh gestegen, en daarmee staan ze in voor 19 % van de totale gasfactuur in 2011. De stijging van de distributietarieven verklaart 6,8% van de stijging van de gasfactuur. De component “taksen en belastingen” oefende tot slot een geringe invloed uit op de evolutie van de consumptieprijzen. Ondanks een stijging met 11,1 %, verklaart ze 1,3 % van de prijsstijging. De belasting op de toegevoegde waarde (btw) tenslotte verklaart 17,1% van de prijsstijging van aardgas. Grafiek 6B: Indicator voor een gemiddelde factuur voor aardgas en zijn componenten (In eurocent/kWh) 8 7 6 5 4 3 2 1 0 K1/2010
K2/2010
K3/2010
Energieprijs
K4/2010
K1/2011
Nettarieven
K2/2011
K3/2011
K4/2011
Taksen en heffingen
2010 Btw (21 %)
Bronnen: VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie, eigen berekeningen Opm.: Op de gasfactuur dekken de nettarieven de kosten voor het gebruik van de distributienetwerken.
14
CREG, “De kwaliteit van de parameters in de tarifering van aardgas”, 28 april 2011.
20
2011
Zo bedroeg de toename van de totale gasfactuur voor een gezin met een verbruik van 23.260 kWh 263,4 euro tussen 2010 en 2011, waardoor het totaalbedrag in het verslagjaar uitkomt op 1.580,7 euro. De nieuwe wet van 8 januari 2012 “tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen” (van kracht sinds 21 januari 2012), die als doel heeft het derde Europese Energiepakket15 om te zetten in binnenlands recht, zorgt voor een “vangnet”-reguleringsmechanisme op de Belgische energiemarkt en dit om de volatiliteit van de energieprijzen tegen te gaan. Het verplicht de energieleveranciers om alle wijzigingen in de prijsformules en alle aanpassingen van energieprijzen voorafgaand ter controle bij de CREG in te dienen en beperkt de indexering tot vier keer per jaar (voor huishoudens en kmo's) bij het begin van elk kwartaal. De nieuwe regering heeft echter de intentie om nog verder te gaan. Gezien de invloed van de gas- en elektriciteitsprijzen op de koopkracht van de consumenten en de inflatiedruk die daardoor ontstaat, hebben de Vicepremier en Minister van Economie Johan Vande Lanotte, en de Staatssecretaris voor Leefmilieu en Energie Melchior Wathelet, de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) de opdracht gegeven een rapport op te stellen over de energieprijzen en hun evolutie. Het voornemen van de Federale Regering om de CREG klaarheid te laten scheppen in de door de energieleveranciers toegepaste indexeringsformules, wordt positief onthaald. In afwachting daarvan de prijzen tijdelijk blokkeren kan aangewezen zijn, al moet met een dergelijke maatregel voorzichtig omgesprongen worden gelet op de grote volatiliteit die de energetische grondstoffenmarkten kenmerkt. In geval van verdere forse prijsstijgingen van de energetische grondstoffenprijzen kan prijsblokkering er immers, op termijn, toe leiden dat de marges van de leveranciers volledig worden geërodeerd en kan het aanbod in het gedrang komen; in geval van een daling van de grondstoffenprijzen is prijsblokkering in het nadeel van de consument.
BOX: Uitwerking van een indicator voor de gemiddelde elektriciteits- en gasfactuur van de consument Om de evolutie en invloed van de verschillende componenten van de elektriciteit- en gasprijzen te kunnen beoordelen, heeft het Prijzenobservatorium twee indicatoren uitgewerkt die gebaseerd zijn op de evolutie van de tarieven van de belangrijkste energieleveranciers en dit voor een welbepaald consumptieprofiel. Het Prijzenobservatorium heeft zich, net zoals de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie doet voor de berekening van de ICP, voor zijn berekeningsmethode gebaseerd op de “verwervingsbenadering”. Deze benadering houdt rekening met een geschatte prijs (op jaarbasis) bij de ondertekening van het contract. Het gaat met andere woorden om een anticipatief systeem (dat gebaseerd is op de kostprijs van de volgende 12 maanden): de geanticipeerde kostprijs is een schatting die gebaseerd is op de actuele waarde van de door de leverancier gehanteerde prijsbepalende parameters en op de actuele waarde van de nettarieven en heffingen. De geschatte aankoopprijs bij de ondertekening van het contract is zo gebaseerd op één enkele waarde (de actuele waarde) van de onderliggende parameters16. Hoewel de benadering identiek is, beschikt de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie over een totaalprijs van een jaarlijks contract voor levering van elektriciteit en gas per regio en per combinatie van leverancier17 (volgens type contract), netbeheerder en consumptieprofiel.
15
Het derde Energiepakket werd aanvaard op 13 juli 2009 en bundelt een aantal directieven en reglementen voor een betere werking van de gas- en elektriciteitsmarkt. 16
Indexcommissie, “Prijs van elektriciteit en aardgas”, nummer van het document IC-2009-01, Brussel, 23 februari 2009.
17
Alle leveranciers in het Vlaamse Gewest worden in rekening gebracht voor de indexberekening. Voor Brussel en Wallonië worden enkel de belangrijkste leveranciers weerhouden.
21
Het Prijzenobservatorium houdt slechts rekening met contracten die een marktaandeel hebben van meer dan 1 % en dat op basis van gevevens afkomstig van de regionale regulatoren voor de elektriciteits- en gasmarkt (BRUGEL, VREG, CWaPE). Die contracten omvatten zowel standaardcontracten18, vaste contracten (van een tot drie jaar) als contracten gebaseerd op maandelijkse indexeringen waarbij de energieprijs de schommelingen op de markt op de voet volgt. Alleen sociale contracten worden niet in aanmerking genomen19. Zo wordt ongeveer 90 % van de markt gedekt. Het Prijzenobservatorium gebruikt dan de beschikbare tariferingsfiches van de energieleveranciers om de kost te ramen van de verschillende componenten van de energieprijzen en dit voor al de verschillende contracten in de drie gewesten. De uitbaters van de distributienetwerken werden in aanmerking genomen voor elk contracttype en voor elk gewest. Elke distributeur krijgt een weging toegekend afhankelijk van zijn marktaandeel voor een specifiek contract. Elk contract krijgt dan een weging toegekend die overeenkomt met het marktaandeel. Daarna wordt er een gewogen gemiddelde berekend van alle leveranciers en netbeheerders voor het weerhouden consumptieprofiel. Het consumptieprofiel dat als referentie dient voor de elektriciteitsindicator komt overeen met het klantprofiel Dc1, met een verbruik van 3.500 kWh/jaar aan enkelvoudig tarief. Het gaat om het meest voorkomende profiel en het vertegenwoordigt een huishouden van drie personen, waaraan in Vlaanderen 400 kWh gratis elektriciteit toegekend wordt. Het gewicht in de ICP komt uit op 32 % van alle consumptieprofielen. Voor de gasindicator wordt klantprofiel D3 als referentie genomen, goed voor een verbruik van 23.260 kWh/jaar aan enkelvoudig tarief. Dat komt overeen met een doorsnee huishouden dat zich met gas verwarmt en ook gebruik maakt van gas in de keuken en voor warm water. Het gewicht in de ICP bedraagt 64 % van alle consumptieprofielen. In een laatste stap worden de indicatoren “gemiddelde Belgische elektriciteitsfactuur” en “gemiddelde Belgische gasfactuur” verkregen via het nationale gewogen gemiddelde van alle gewesten. De gegevens voor het Vlaamse en Waalse Gewest werden met een maand opgeschoven om overeen te komen met de berekeningen van de ICP20. Hoewel de methodologie enigszins vergelijkbaar is met die van de berekening van de ICP, vertonen deze indicatoren toch enkele verschillen. Het eerste verschil heeft te maken met de dekking van de markt: de ICP houdt rekening met alle bestaande contracten op de markt (tenminste toch in Vlaanderen), terwijl de indicatoren slechts gebaseerd zijn op contracten met een marktaandeel van minstens 1 %. Het tweede verschil heeft betrekking op de gehanteerde gebruikersprofielen. De indicator neemt slechts één gebruikersprofiel in rekening bij enkelvoudig tarief, terwijl de ICP rekening houdt met verschillende consumptieprofielen: zes voor elektriciteit en vier voor gas. Het kan daarbij zowel om een enkelvoudig als om een dubbel tarief gaan. Zo wordt de gemiddelde jaarprijs per verbruikersprofiel omgezet in een eenheidsprijs per kWh, volgens het aantal verbruikte kWh per jaar zoals vastgelegd in de verbruikersprofielen. Ten slotte houdt het ICP rekening met alle contracten, ook met sociale contracten, wat niet het geval is voor onze indicatoren. Die verschillen in de methodologie verklaren de waargenomen afwijkingen tussen de evolutie van de elektriciteits- en gasprijzen volgens het indexcijfer en volgens de nieuwe indicatoren. Toch blijkt uit een vergelijking tussen de evolutie van de elektriciteitsprijzen voor een consumptieprofiel Dc1 volgens het ICP enerzijds en de indicator van het Prijzenobservatorium anderzijds dat de afwijkingen minimaal zijn (respectievelijk +12 % voor het ICP en +12,8 % voor de indicator voor 2011). Voor de gasprijzen
18
De standaardcontracten komen overeen met het basisaanbod van elke energieleverancier, wanneer deze aangeduid wordt als leverancier bij default en er geen enkel specifiek aanbod werd ondertekend. 19
Het sociaal tarief wordt berekend door de CREG voor een periode van zes maanden, zoals bepaald in het Ministerieel Besluit van 30 maart 2007: van februari tot juli en van augustus tot januari van hetvolgende jaar. Dit tarief heeft een marktaandeel van 6 %. 20
De Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie ontvangt de gegevens van CWaPE en VREG met een maand vertraging. De indexen hebben dus betrekking op de voorgaande maand. Dat is echter niet het geval voor Brussel, waar de gegevens nog in dezelfde maand beschikbaar zijn.
22
zijn de verschillen tussen de evolutie van de nieuwe indicator en die van het ICP voor consumptieprofiel D3 eveneens bijzonder klein: +19,9 % voor het ICP en +20 % voor onze indicator in 2011. De indicatoren zullen de volgende maanden verfijnd worden om zo nog beter de realiteit van de markt te benaderen.
I.2.2 De inflatie voor energie in de voornaamste buurlanden Net als in België nam de inflatie voor energiedragers in 2011 ook in alle buurlanden toe, en wel tot gemiddeld 10,4 % (5,4 % in 2010). De inflatie voor deze categorie bleef in België dus duidelijk hoger (ter herinnering: 17,0 %) dan in de buurlanden en droeg daardoor voor 0,8 procentpunt bij tot het algemene inflatieverschil (of bijna ¾ van het inflatieverschil ten nadele van België). In Frankrijk bedroeg de inflatie voor energiedragers 12,0 % in 2011 (9,7 % in 2010), in Duitsland 10,0 % (3,9 % in 2010) en in Nederland 7,9 % (0,5 % in 2010, op jaarbasis de sterkste versnelling van alle beschouwde landen). Merk op dat in het laatste kwartaal van 2011 de inflatie voor deze productgroep bij al onze buren, net als bij ons, vertraagde. In 2011 werd voor energiedragers, de grootste bijdrage tot het inflatieverschil ten nadele van België geleverd door gas (⅓ van het inflatieverschil tussen België en de buurlanden, terwijl de bijdrage ervan in 2010 nagenoeg nul was), gevolgd door een ongeveer even grote bijdrage van vloeibare brandstoffen en van motorbrandstoffen en smeermiddelen en een iets zwakkere bijdrage van elektriciteit. De inflatie voor gas is in 2011 in alle beschouwde landen sterk gestegen (in de buurlanden gemiddeld met 6,7 % tegen -4,4 % in 2010) maar niet zo sterk als in België. De inflatie voor vloeibare brandstoffen is bij onze buren gemiddeld gestegen tot 24,1 % (22,7 % in 2010) maar blijft toch zwakker dan in België (waar ze min of meer stabiliseerde: 27,8 % in 2011 tegen 28,0 % in 2010). Voor motorbrandstoffen en smeermiddelen is de inflatie in België in het beschouwde jaar licht gestegen tot 15,6 % (14,9 % in 2010). In de buurlanden bleef ze echter gemiddeld stabiel op 12,0 %. De inflatie voor elektriciteit is in 2011 in alle beschouwde landen versneld, maar sterker in België (van 4,1 % in 2010 naar 11,8 % in 2011) dan gemiddeld in de buurlanden (van 2,2 % naar 6,7 % in dezelfde periode). Grafiek 7: Kwartaalevolutie van de inflatie voor energieproducten in België en de voornaamste buurlanden (Links: Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar - Rechts: Index “gemiddelde januari 2005 tot juni 2007”=100) 30
145
25
140
20
135
15
130
10
125
5
120
0
115
-5
110
-10
105
-15
100 95
-20 2007 België
2008 Duitsland
2009 Frankrijk
2010 Nederland
2006
2011
Gemiddelde buurlanden
België
2007 Duitsland
2008 Frankrijk
2009 Nederland
2010
2011
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie
De hogere inflatie voor gas en elektriciteit die men in België vaststelt, is vooral te wijten aan het feit dat de prijzen bij de Belgische energieleveranciers sneller inspelen op de prijsevolutie van de energiegrondstoffen. De Belgische gas- en elektriciteitsleveranciers gebruiken voor hun contracten met variabele prijzen een maandelijks indexeringsmechanisme dat steunt op parameters die de evolutie van de energiegrondstoffen weerspiegelen. Dat systematische indexeringsmechanisme is uniek in Europa21. Aangezien de wereldmarkt21
De symmetrie is nochtans niet volledig: aanpassingen van de tariefformules (zoals voor gas door de toenmalige operator in oktober 2007) en tariefwijzigingen bij de netwerkbeheerders (zoals voor elektriciteit in Vlaanderen in 2011) hebben een constante opwaartse impact op het prijsniveau (zie boven).
23
noteringen voor deze grondstoffen over het grootste gedeelte van het beschouwde jaar opwaarts gericht bleven, volgde hieruit in 2011 een grotere toename van de gas- en elektriciteitsprijzen in België dan in de buurlanden. Een vergelijking in de tijd van de prijsevolutie van gas en elektriciteit in de verschillende landen is moeilijk. Het moment van vergelijking is niet zonder belang aangezien de energieprijzen in ons land sterker reageren dan in onze buurlanden, zowel naar boven als naar benden (wat duidelijk blijkt uit grafiek 8). Ten opzichte van het gemiddelde van de periode van januari 2005 tot juni 2007 (de periode vóór de eerste sterke stijging van de prijzen van de energiegrondstoffen), zijn de energieprijzen gemiddeld met 41,4 % gestegen in België en met gemiddeld 27,2 % in de buurlanden. Voor elektriciteit (+39,0 % in België tegen gemiddeld +24,9 % in Duitsland, Frankrijk en Nederland) maar vooral voor gas (+52,4 % in België en gemiddeld +22,7 % in de buurlanden) was de prijsstijging in België veel groter dan in de buurlanden. In dezelfde periode kenden ook de prijzen van vloeibare brandstoffen en motorbrandstoffen een sterkere stijging in België (respectievelijk +59,4 % en +30,4 %) dan in de buurlanden (gemiddeld +50,7 % en +25,0 %). Grafiek 8: Kwartaalevolutie van de indexcijfers van de consumptieprijzen voor de verschillende energieproducten in België en in de voornaamste buurlanden (Index “gemiddelde januari 2005 tot juni 2007”=100) 170
160
160
150
150 140
140
130
130
120
120 110
110
100
100
90
90
80 70
80 2005
2006 2007 Elektriciteit België Gas België
2008
2005
2009 2010 2011 Elektriciteit Buurlanden Gas Buurlanden
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Vloeibare brandstoffen België Vloeibare brandstoffen Buurlanden Brandstoffen voor wegvervoer België Brandstoffen voor wegvervoer Buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie
Tabel 4: Consumptieprijzen voor energiedragers en de voornaamste componenten in België en de drie voornaamste buurlanden in 2011 (Veranderingspercentage ten opzichte van 2010, tenzij anders vermeld)
Brandstoffen voor wegvervoer Vloeibare brandstoffen Vaste brandstoffen Elektriciteit Gas Totaal energiedragers
Gewicht in 2011 (in ‰) Gemiddelde België buurlanden a
België
Gemiddelde van de buurlanden
Duitsland
Frankrijk
Nederland
15,6
12,0
10,9
13,9
10,1
45,7
45,2
27,8 2,6 11,8 19,1 17,0
24,1 5,0 6,7 6,7 10,4
24,6 6,4 7,3 4,7 10,0
23,1 2,4 6,5 9,3 12,0
: : 3,1 7,4 7,9
14,2 0,6 27,6 22,1 110,2
10,1 0,8 27,7 17,5 110,0
Bronnen: EC, FOD Economie a In de buurlanden heeft warmte-energie een gewicht van gemiddeld 8,7 ‰ in België is dat nihil.
24
I.3 Bewerkte levensmiddelen I.3.1 De inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België Onder impuls van de aanhoudend hoge internationale noteringen voor voedingsgrondstoffen bleven de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen tijdens het verslagjaar opwaarts gericht. In 2011 lagen de grondstoffennoteringen (een belangrijke determinant voor de prijzen van alle schakels van de productkolom van de bewerkte levensmiddelen) gemiddeld 21,2 % hoger dan in 2010. De scherpste toename vond echter plaats eind 2010 zodat de gemiddelde grondstoffenprijs in december 2011 „slechts‟ 4,2 % hoger lag dan een jaar voordien. Medio 2011 kwam er een einde aan de stijging van de grondstoffenprijzen sinds oktober 2009 (die zich toen op een dieptepunt bevonden): tijdens de zomermaanden daalden de noteringen enigszins, waarna ze zich op een zeer hoog niveau stabiliseerden. Anders dan voor de aardolienoteringen werden voor de internationale prijzen voor voedingsgrondstoffen (gewogen aan de hand van de consumptie in België) net geen nieuwe records opgetekend. In maart 2008 lagen de voedingsgrondstoffenprijzen gemiddeld immers nog iets hoger dan medio 2011. Aan de basis van beide waargenomen pieken liggen overigens prijsbewegingen van andere producten: in 2008 was de hausse vooral het gevolg van prijsstijgingen voor rogge, harde tarwe en melkpoeder; de hausse eind 2009 die aanhield tot begin 2011 kwam er vooral onder impuls van koffiebonen, cacao en granen (zowel brood als harde tarwe, maïs, gerst en rogge). De lichte afname die in de loop van 2011 (mei-augustus 2011) werd waargenomen, kan worden toegeschreven aan prijsdalingen voor haver, broodtarwe, rogge en gerst, voor oliën en voor koffiebonen. Grafiek 9: Prijsverloop in de voedingskolom (Index 2005=100) 145 140 135 130 125 120 115 110 105 100 95 jan/06
jan/07
jan/08
jan/09
jan/10
jan/11
Internationale noteringen voedingsgrondstoffen in euro, gewogen aan de hand van de consumptie in België (a) Afzetprijs van bewerkte levensmiddelen, gewogen aan de hand van de consumptie in België (b) Consumptieprijs bewerkte levensmiddelen Consumptieprijs bewerkte levensmiddelen, exclusief alcoholhoudende dranken en tabak
Bronnen: EC, ADSEI, NBB (a) Voor de grondstoffenprijzen werd op basis van de gegevens betreffende de Europese interne marktprijzen (granen, melk, eieren, vlees en vetten) en de grondstoffenprijzen van het IMF (suiker, cacao en koffie) een index samengesteld die het gemiddelde verloop van de voedingsgrondstoffennoteringen weergeeft. (b) Voor de berekening van de index betreffende de afzetprijzen werd een gewogen gemiddelde gemaakt van enerzijds de afzetprijzen voor de totale Belgische markt (voor de sectoren NACE 1040 Oliën en vetten, 1050 Zuivelproducten, 1060 Maalderijproducten, 1070 Bakkerijproducten, 1080 Andere voedingsmiddelen en 1100 Dranken) en anderzijds de (via Eurostat beschikbare) afzetprijzenstatistiek van dezelfde sectoren voor de eurozone (17 landen). De in de detailhandel verkochte goederen worden immers zowel in België als in het buitenland geproduceerd. Aan beide reeksen werd, op basis van de input-outputtabellen (het intermediair verbruik door de detailhandel van producten afkomstig uit de voedingsindustrie en de groothandel is voor ongeveer de helft afkomstig uit België en wordt voor de andere helft ingevoerd), een gewicht toegekend van 50 %. Voor het samenstellen van de index werden de gewichten van de betreffende sectoren binnen de nationale consumptieprijsindex gebruikt.
25
De afzetprijzen van de voedingsindustrie waren gedurende het ganse jaar 2011 opwaarts gericht, wat eveneens geldt voor de consumptieprijzen (zowel inclusief als exclusief Alcoholhoudende dranken en Tabak). In december 2011 lagen de afzetprijzen 3,4 % hoger dan in december 2010. Gedurende het verslagjaar namen de afzetprijzen van de producenten van bewerkte levensmiddelen gemiddeld met 4,7 % toe in vergelijking met 2010. De consument van zijn kant betaalde over het geheel van het verslagjaar gemiddeld 3,1 % meer voor de groep bewerkte levensmiddelen dan tijdens het voorgaande jaar. Terwijl het prijsstijgingstempo in het eerste kwartaal 2011 2,3 % bedroeg, nam het daarna elk kwartaal toe om in het vierde kwartaal 2011 uit te komen op 3,6 %, en in december 2011 zelfs op 3,8 %. Wanneer Alcoholhoudende dranken en Tabak buiten beschouwing worden gelaten22, kwam de inflatie voor deze productgroep in 2011 uit op gemiddeld 4,5 %, waarbij het prijsstijgingstempo gedurende het jaar toenam van 3,1 % in het eerste kwartaal tot 5,2 % in het laatste kwartaal, met als uitschieter de maand december (+5,4 %). Voor alle productgroepen, met uitzondering van Alcoholhoudende dranken en Tabak, nam de inflatie toe in 2011 (de grootste stijging deed zich voor bij de groep oliën en vetten, die 8,4 % duurder werden). Tabel 5: Recent verloop van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen (Veranderingspercentage ten opzichte van de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) 2010
Brood en granen Zuivelproducten Oliën en vetten Suiker, jam, honing, chocolade Andere voedingsmiddelen Alcoholvrije dranken Alcoholhoudende dranken Tabak Bewerkte levensmiddelen, exclusief alcoholhoudende dranken en tabak Totaal van de bewerkte levensmiddelen
2009
2010
2011
1,6 0,1 1,1 3,1 1,6 0,8 3,2 2,5
0,3 0,2 1,3 3,5 -0,5 1,0 0,4 3,5
1,3 1,7
2011
2011 - IV
IV
I
II
III
IV
Okt
Nov
Dec
4,5 2,7 8,4 6,1 3,1 4,8 -0,4 1,4
2,1 -0,7 3,3 5,7 1,2 2,3 -0,4 3,1
3,6 0,6 3,2 5,6 2,3 3,3 -0,5 1,9
4,9 2,1 7,0 5,6 4,2 4,7 -0,5 1,0
4,8 3,8 11,2 6,3 3,0 5,4 -0,4 1,2
4,6 4,2 12,0 6,7 3,0 5,9 -0,3 1,3
4,2 4,0 11,8 6,4 2,6 5,7 -0,6 1,3
4,5 4,4 12,2 6,9 2,9 6,1 -0,5 1,3
5,1 4,1 12,2 6,8 3,6 5,8 0,0 1,4
1,3
4,5
2,4
3,1
4,4
5,1
5,2
4,9
5,3
5,4
1,0
3,1
1,7
2,3
3,0
3,5
3,6
3,4
3,6
3,8
p.m. gewicht in de groep in 2011 (in %) 23,9 14,5 2,7 8,9 4,9 10,6 15,0 19,5 65,5 100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
Voor Brood en granen, de belangrijkste subcategorie binnen de bewerkte levensmiddelen (met een gewicht van 23,9 %), betaalde de consument in 2011 gemiddeld 4,5 % meer dan in 2010 (toen hun prijs nagenoeg stabiel bleef). Sinds het tweede kwartaal 2011 bedroeg de inflatie voor Brood en granen steevast meer dan 4,0 % en in december 2011 liep ze zelfs op tot 5,1 %. Het is in eerste instantie de prijs voor bloem die in 2011 spectaculair gestegen is (+26,0 %, tegenover +0,4 % in 2010). Ook voor andere bakkerijproducten moest de consument in 2011 beduidend meer betalen: cent wafers +9,7 %, Luikse wafels +8,9 %, koekjes (biscuits) +7,7 %, broodjes +5,9 % en speciaalbrood van 400 gram +5,2 %. Enkel rijst en pizza werden goedkoper (respectievelijk -3,8 % en -2,5 %). In het vierde kwartaal 2011 deden zich enkele opvallende prijsstijgingen voor bij de subcategorie Brood en granen: de prijs van speculaas verhoogde met 5,7 % ten opzichte van het voorgaande kwartaal, wat te wijten is aan een prijsverhoging door één dominant merk. Ook het prijsstijgingstempo voor spaghetti is aan het eind van 2011 sterk toegenomen: de laatste twee maanden van 2011 is de spaghettiprijs stevig in de hoogte gegaan, waardoor de prijs in december 2011 al 7,9 % hoger lag dan twee maanden voordien. Sinds het voorjaar van 2010 is de prijs voor harde tarwe aan een opmars bezig, waardoor deze in december 2011 78,0 % hoger genoteerd was dan in maart 2010. De consumentenprijs daarentegen is in die periode nagenoeg stabiel gebleven (met uitzondering van een prijsstijging van 7,4 % in het voorjaar van 2011).
22
Herweging op basis van het totaal van de bewerkte levensmiddelen mits uitsluiten van de categorieën “alcoholische dranken” en “tabak” (Bron: Eurostat).
26
Na twee jaar van nagenoeg stabiele gemiddelde prijzen (+0,1 % in 2009, +0,2 % in 2010) werden de zuivelproducten in 2011 2,7 % duurder. Terwijl het jaar-op-jaar prijsstijgingstempo in het eerste kwartaal 2011 0,6 % bedroeg, was het in het vierde kwartaal 2011 reeds opgelopen tot 4,2 %. Tijdens het verslagjaar werden vooral de van melk afgeleide producten (+3,8 %) en kaas (+3,5 %) duurder, terwijl de inflatie voor deze producten een jaar voordien respectievelijk 0,7 % en -1,0 % bedroeg. Voor smeltkaas (+7,1 %) en Camembert (+5,4 %) betaalde de consument fors meer in 2011, maar ook de prijzen voor volle natuuryoghurt (+4,7 %), geraspte Emmenthal (+4,0 %), harde kaas van het Gouda-type (+3,7 %) en magere yoghurt met fruit (+3,3 %) gingen stevig naar omhoog. Verse melk werd tussen 2010 en 2011 gemiddeld 1,0 % duurder, waarbij voornamelijk de prijs van halfvolle melk steeg (+1,8 %). Deze vrij gematigde inflatie voor halfvolle melk is te wijten aan de negatieve inflatie in het eerste kwartaal 2011 (-5,2 %) (twaalf maanden eerder, begin 2010, lag de melkprijs als uitloper van het melkakkoord tussen Fedis (nu Comeos), de Boerenbond en het ABS immers nog relatief hoog). In de daaropvolgende kwartalen steeg de inflatie voor halfvolle melk, tot 5,8 % in het laatste kwartaal van 2011. De jaar-op-jaar prijsstijging voor geconcentreerde melk bleef voor het geheel van het verslagjaar relatief beperkt (+1,2 % in 2011). Tussen het derde en het vierde kwartaal 2011 namen de prijzen wel met 4,3 % toe, zodat in het laatste kwartaal van 2011 10,1 % meer betaald werd dan een jaar voordien. Eieren werden daarentegen goedkoper (-6,1 %) in 2011, alhoewel de sterke prijsdalingen achter de rug lijken te zijn: terwijl de prijs in het eerste en tweede kwartaal nog respectievelijk 11,2 % en 9,8 % lager lag dan een jaar ervoor (een neerwaarts basiseffect ten gevolge van de hoge eierprijs medio 2010, te wijten aan een tijdelijk toegenomen vraag uit Duitsland), betaalde de consument in het derde en vierde kwartaal 2011 nog maar 1,7 % en 0,8 % minder dan in de overeenstemmende kwartalen in 2010. De categorie Oliën en vetten liet tussen 2010 en 2011 de grootste gemiddelde prijsstijging optekenen: in 2011 betaalde de consument 8,4 % meer dan een jaar voordien, terwijl de inflatie voor deze productgroep in 2009 en 2010 respectievelijk 1,1 % en 1,3 % bedroeg. Vooral sinds het tweede kwartaal van het verslagjaar versnelde het prijsstijgingstempo sterk, tot zelfs 12,0 % in het vierde kwartaal 2011. Op detailniveau kenden bijna alle producten een sterke prijstoename in 2011: gewone braadmargarine (+18,5 %), minarine (+11,1 %), boter (+7,7 %), maïsolie (+7,3 %) en margarine op basis van olijfolie (+5,1 %). Met uitzondering van boter, die het jaar voordien 11,7 % duurder was geworden, waren de prijzen voor al deze producten in 2010 gedaald of nagenoeg stabiel gebleven. De forse prijsstijgingen tijdens het verslagjaar kunnen allicht in verband worden gebracht met het recente verloop van de grondstoffennoteringen voor oliën op de internationale markt: de prijzen (uitgedrukt in euro) voor zonnebloemolie, sojaolie en palmolie namen in 2011 toe met respectievelijk 30,3 %, 25,3 % en 19,3 %. De prijs voor olijfolie daarentegen daalde met 7,6 % (eveneens uitgedrukt in euro). Tegen het einde van het jaar gingen de internationale noteringen zich veeleer stabiliseren of zelfs dalen, zodat kan worden verwacht dat de consumptieprijzen voor oliën en vetten in 2012 neerwaarts gaan gericht zijn. In december 2011 was palmolie immers reeds 17,0 % goedkoper dan een jaar voordien, was de prijs voor sojaolie met 8,4 % gezakt, en noteerde zonnebloemolie nog slechts 5,1 % hoger dan een jaar eerder (uitgedrukt in euro). In 2011 steeg de gemiddelde prijs voor de productgroep Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk met 6,1 % (tegenover +3,5 % in 2010). In het vierde kwartaal 2011 liep de inflatie voor deze producten zelfs op tot 6,7 %. Voornamelijk de prijzen voor chocolade en suikerwerk gingen fors de hoogte in: melkchocolade (+13,7 %), chocopasta (+12,4 %), pure chocolade (+9,3 %), toffees (+7,6 %) en pralines (+3,9 %). Alleen al de producten op basis van chocolade waren goed voor een bijdrage tot de totale inflatie van 0,07 procentpunt. De internationale noteringen (uitgedrukt in euro) voor cacao lagen in 2011 nochtans gemiddeld 9,5 % lager dan een jaar eerder (wat mogelijk samenhangt met de stabilisering van de politieke situatie in Ivoorkust) en in december 2011 lag de cacaoprijs zelfs 27,6 % lager dan een jaar voordien. De forse prijsstijgingen voor chocolade (ook in vergelijking met onze voornaamste buurlanden) werden reeds aangehaald in de vorige kwartaalverslagen van het Prijzenobservatorium. In een apart hoofdstuk zal hier verder worden op ingegaan. Naast voor chocoladeproducten diende de consument ook voor viervruchtenjam meer te betalen (+4%). Enkel candybars (-2,9 %) en ijshoorntjes (-2,7 %) werden goedkoper. Voor kristalsuiker werd een jaarinflatie genoteerd van 1,1 %. In het vierde kwartaal 2011 ging de prijs voor suiker echter pijlsnel de hoogte in (+7,0 % ten opzichte van het voorgaande kwartaal). Meerdere merken blijken sinds oktober 2011 duurder te zijn geworden, maar er kan wel worden aangestipt dat de prijzen voor de
27
eersteprijsproducten vooralsnog stabiel zijn gebleven. Het Prijzenobservatorium zal de evolutie van de suikerprijs in de volgende kwartaalverslagen nauwgezet opvolgen. De categorie Overige voedingsmiddelen werd in 2011 3,1 % duurder, na een prijsdaling met 0,5 % in 2010. Voor witte bonen in tomatensaus betaalde de consument veel meer (+10,3 %), evenals voor ananas in blik (+9,4 %), pindanootjes (+6,7 %) en gedroogde spliterwten (+5,1 %). Ook de prijs voor tomatensoep ging flink de hoogte in (+15,1 % in 2011). In december 2011 was tomatensoep zelfs 35,3 % duurder dan een jaar eerder. Voor chips daarentegen bedroeg de jaarinflatie in 2011 -3,4 %,maar sinds medio 2011 moet de consument er echter fors meer voor betalen (in december 2011 lag de prijs al 9,4 % hoger dan in juli 2011), wat te wijten is aan een dominant merk, dat de inhoud van zijn verpakkingen liet toenemen van 250 naar 300 gram maar tegelijk zijn prijzen meer dan evenredig liet stijgen. Voor Alcoholvrije dranken betaalde de consument in 2011 4,8 % meer dan een jaar voordien, opnieuw een versnelling ten opzichte van 2010 (+1,0 %). In het vierde kwartaal 2011 liep de inflatie voor deze productgroep op tot 5,9 %. De grootste prijsstijging werd opgetekend voor koffie (+19,3 % voor gemalen koffie of koffiebonen en +7,0 % voor koffiepads, tegenover respectievelijk +3,4 % en -1,0 % het jaar voordien). De internationale noteringen voor koffiebonen23 namen tussen 2010 en 2011 toe met gemiddeld 33,3 % (uitgedrukt in euro), hoewel er in de loop van het verslagjaar een kentering is opgetreden: de jaar-op-jaar stijgingspercentages bedroegen nog 79,5 % in januari 2011 en slechts 3,7 % in december 2011. Ook vruchtensap werd 6,1 % duurder in 2011 (en zelfs 8,1 % in het vierde kwartaal 2011) (tegenover een prijsdaling van 3,1 % in 2010). Recente berichtgevingen maken melding van recordprijzen voor sinaasappelsap sinds de aanvang van 2011, omwille van het koude weer in Florida. Het Prijzenobservatorium zal het prijsverloop van zowel koffie als fruitsappen in elk geval met veel aandacht opvolgen. Prijsstijgingen werden eveneens genoteerd voor instantcacaodrank (+3,9 %), cola (+3,3 %) en limonade (+2,4 %). Enkel thee werd goedkoper (-5,2 %). In het vierde kwartaal 2011 werd ook niet-gashoudend mineraalwater opvallend duurder in vergelijking met een jaar voordien (+5,1 %) en ook de prijs van cola light ging tussen het derde en vierde kwartaal 2011 sterk de hoogte in (+3,8 %). De enige categorie waarvoor in 2011 minder moest betaald worden dan in 2010 zijn de Alcoholhoudende dranken (-0,4 %). Ook voor tabak bleef de inflatie vrij beperkt (+1,4 %, tegenover +3,5 % in 2010). Op jaarbasis werden enkel Vermout (+3,2 %) en trappistenbier (+2,9 %) wat duurder, terwijl Beaujolais 3,2 % goedkoper werd. Voor 2012 kan verwacht worden dat voor bier flink meer zal moeten worden betaald: AB Inbev en Alken-Maes hebben immers (tegelijk) aangekondigd hun prijzen in het voorjaar van 2012 op te zullen trekken met gemiddeld zo‟n 6 %, omwille van de toegenomen grondstoffenprijzen. Over een periode van vijf jaar (van januari 2006 tot en met december 2011) zijn de Oliën en vetten het sterkst in prijs toegenomen, namelijk met 41,2 %. Ook de meeste andere categorieën van de bewerkte levensmiddelen werden tijdens de beschouwde periode minstens 20 % duurder. Zo steeg de prijs voor Brood en granen met 29,1 %, voor Zuivel met 26,4 %, voor Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk met 25,7 %, voor tabak met 25,5 %, voor andere voedingsmiddelen met 24,7 % en voor alcoholvrije dranken met 20,5 %. Enkel voor Alcoholhoudende dranken bleef de prijsstijging beperkt tot 7,8 %. Die productgroep kende eveneens een meer geleidelijke prijstoename, evenals de productgroep Alcoholvrije dranken, terwijl de prijs van de andere productgroepen meer in schokken toenam, vooral eind 2007-begin 2008 en vanaf medio 2010, toen de grondstoffennoteringen omhoog gericht waren. Voor de categorie Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk verliep de prijstoename eerder geleidelijk tot eind 2009, om vanaf begin 2010 en in de eerste helft van 2011 fors toe te nemen.
23
Berekend als 85 % other milds (arabica) en 15 % robusta.
28
Grafiek 10: Verloop van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen (Index 2005=100) 145 140 135 130 125 120 115 110 105 100
ja
n/ 0 ap 6 r/0 6 ju l/0 ok 6 t/0 ja 6 n/ 0 ap 7 r/0 7 ju l/0 ok 7 t/0 ja 7 n/ 0 ap 8 r/0 8 ju l/0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0 ju l/1 ok 0 t/1 ja 0 n/ 1 ap 1 r/1 1 ju l/1 ok 1 t/1 1
95
Brood en granen Oliën en vetten Voedingsmiddelen n.e.g. Alcholvrije dranken
Melk, kaas en eieren Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk Tabak Alcoholhoudende dranken
Bronnen: EC, FOD Economie
I.3.2 De inflatie voor bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden De opwaartse trend van de prijzen voor bewerkte levensmiddelen in 2011 heeft zich eveneens voorgedaan in alle buurlanden, gaande van gemiddeld 0,7 % in 2010 tot 2,9 % in 2011. De inflatie voor deze categorie bleef in België in 2011 hoger (ter herinnering: 3,1 %). In Duitsland steeg de prijs van de bewerkte levensmiddelen in 2011 met 3,0 % (0,8 % in 2010), in Frankrijk met 2,9 % (0,7 % in 2010) en in Nederland met 2,7 % (0,4 % in 2010). Grafiek 11: Kwartaalevolutie van de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België en de voornaamste buurlanden (Links: Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar - Rechts: Index “gemiddelde januari 2005 tot juni 2007”=100) 9
125
8 120
7 6
115
5 4
110
3 105
2 1
100
0 -1
95 2007 België
2008 Duitsland
2009 Frankrijk
2010 Nederland
2011
2006
Gemiddelde buurlanden
België
2007 Duitsland
2008
2009
Frankrijk
Nederland
2010
2011
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie
Het voor België licht ongunstige gemiddelde inflatieverschil voor bewerkte levensmiddelen in 2011 wordt verklaard door een hogere inflatie in België dan in de buurlanden voor Brood en granen (4,5 % in België tegen gemiddeld 2,6 % in de buurlanden) en voor de categorie Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwaren (6,1 % in België tegen gemiddeld 1,3 % in de buurlanden). Alle andere categorieën van de bewerkte levensmiddelen (behalve de Voedingsmiddelen n.e.g.) droegen in 2011 gemiddeld gunstig voor ons land bij tot het inflatieverschil.
29
Grafiek 11 toont aan dat de evolutie van de Belgische prijzen voor de bewerkte levensmiddelen sinds begin 2007 afweek van de gemiddelde trend. Die afwijking tussen de Belgische index en die in de buurlanden werd groter in 2008 en bleef sindsdien stabiel. Van het eerste kwartaal van 2007 tot het laatste kwartaal van 2011 stegen de prijzen voor bewerkte levensmiddelen in België met 18,2 %, tegen gemiddeld 12,9 % in de buurlanden (15,9 % in Nederland, 13,3 % in Frankrijk en 12,0 % in Duitsland). Tabel 6: Consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen en de voornaamste componenten in België en de drie voornaamste buurlanden in 2011 (Veranderingspercentage ten opzichte van 2010, tenzij anders vermeld) België Brood en granen Melk, kaas en eieren Oliën en vetten Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk Voedingsmiddelen n.e.g. Koffie, thee en cacao Mineraalwater, frisdranken en sappen Gedistilleerde dranken Wijnen Bieren Tabak Totaal van de bewerkte levensmiddelen
4,5 2,7 8,4 6,1 3,1 13,7 2,6 -1,2 -0,4 -0,2 1,4 3,1
Gemiddelde van de buurlanden 2,6 3,0 8,3 1,3 0,8 9,8 3,8 0,6 1,9 -0,1 3,3 2,9
Duitsland
Frankrijk
3,3 4,2 12,5 1,0 0,9 10,1 4,5 0,6 2,5 -0,1 1,6 3,0
2,0 2,3 4,8 1,8 0,6 8,0 2,8 0,7 1,4 0,2 5,9 2,9
Nederland 2,0 1,1 2,5 0,8 0,9 17,3 3,0 0,3 1,6 -0,5 5,3 2,7
Gewicht in 2011 (in ‰) Gemiddelde België buurlanden 32,4 21,5 19,6 19,7 3,7 3,4 12,1 9,9 6,6 6,0 2,9 4,4 11,4 10,2 1,8 3,7 11,9 8,0 6,7 6,2 26,5 24,3 135,6 117,2
Bronnen: EC, FOD Economie
I.4 Niet-bewerkte levensmiddelen I.4.1 De inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België Na een vrij forse prijsstijging van gemiddeld 3,5 % in 2010, viel de inflatie bij de groep van de niet-bewerkte levensmiddelen in 2011 nagenoeg stil (+0,2 %). De bijdrage van deze productengroep aan de algemene inflatie was bijgevolg verwaarloosbaar. De groep van de niet-bewerkte levensmiddelen is de enige productgroep die in twee kwartalen van het verslagjaar (het tweede en het derde kwartaal) een (weliswaar geringe) negatieve bijdrage leverde tot de inflatie. Kenmerkend voor het prijsverloop binnen deze groep in 2011 waren de tegengestelde bewegingen, die elkaar uiteindelijk in evenwicht hielden. Voor vlees en vis werden onafgebroken positieve inflatiecijfers gemeten, terwijl voor fruit en groeten nagenoeg voortdurend prijsdalingen werden genoteerd ten opzichte van de overeenstemmende periodes in 2010. Tabel 7: Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen (Veranderingspercentage ten opzichte van de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) 2011
Vlees Waarvan Rundvlees Varkensvlees Gevogelte Vleeswaren Vis Fruit Groenten Geheel van de niet-bewerkte levensmiddelen
2009
2010
2010
2,5 2,2 0,9 1,9 2,9 -3,2 -4,1 -0,2
1,0 1,4 0,4 -0,8 1,4 2,0 2,3 12,3
2,2 1,9 1,6 1,9 2,1 1,6 -1,0 -4,6
0,4
3,5
0,2
IV
2011 - IV
2011 I
II
III
IV
1,5 1,2 1,8 -0,1 1,8 1,6 4,5 17,5
1,7 1,2 1,0 1,2 2,0 1,3 -1,5 0,8
2,0 1,5 1,5 2,4 1,8 0,6 -1,2 -5,1
2,4 1,5 1,8 2,4 2,2 1,3 -0,5 -8,4
2,8 3,2 2,0 1,8 2,4 3,3 -1,0 -6,3
4,8
0,7
-0,1
-0,4
0,4
Okt
Nov
Dec
2,4 2,1 0,8 2,1 2,2 3,0 -3,7 -6,9
3,0 3,5 2,5 2,7 2,4 2,9 -0,3 -4,0
3,0 4,0 2,8 0,7 2,6 4,1 1,0 -8,0
-0,3
1,0
0,4
p.m. Gewicht in de groep in 2011 (in %) 52,7 6,2 3,1 17,5 34,9 11,7 13,9 21,7 100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
Vlees is tussen 2010 en 2011 gemiddeld 2,2 % duurder geworden. De scherpe prijsstijgingen voor ondermeer schaapsvlees, konijn (beiden +4,5 %) en een aantal bereide vleeswaren (hespenworst, pensen) springen daarbij in het oog. Enkel voor Frankfurterworstjes betaalde de consument 2,7 % minder dan in 2010.
30
Door het aanzienlijke gewicht van vlees in de korf niet-bewerkte levensmiddelen (meer dan de helft van het totaal) vertaalde zich dat in een bijdrage van 1 procentpunt aan de inflatie van de niet-bewerkte levensmiddelen. Ook voor vis werd in elk kwartaal van 2011 meer betaald dan in het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar. Gemiddeld steeg de prijs met 1,6 %. In het laatste kwartaal van 2011 liep de prijsstijging op tot 3,3 %, vooral onder invloed van fors duurder geworden mosselen, verse zalm, oesters, kabeljauw en forel. De substantiële prijsstijging voor mosselen (+9,5 % tussen 2010 en 2011) werd al waargenomen in het derde kwartaal van 2011, toen bleek dat de oogst van de Zeeuwse mossel tegenviel door ongunstige klimatologische omstandigheden. Voor verse zalm betaalde de consument in 2011 7,0 % meer dan het jaar ervoor. De forse prijsstijging van zalm is een constante sinds begin 2009 (zie het tweede kwartaalverslag 2011), met een bijkomende opwaartse druk op de prijzen in het tweede kwartaal 2011 tengevolge van een virale aandoening die de belangrijke Chileense zalmindustrie heeft parten gespeeld. De prijs voor verse zalm lag in het vierde kwartaal van 2011 wel 3,2 % lager dan in het derde kwartaal, zodat de opwaartse tendens lijkt te zijn doorbroken. Enkel voor grijze garnalen betaalde de consument in 2011 minder dan in 2010 (-1,4 %), dankzij een uitzonderlijk goede vangst. De prijsstijgingen voor vlees en vis staan in contrast met het prijsverloop van groenten en fruit. Groenten waren in het verslagjaar gemiddeld 4,6 % goedkoper dan in 2010 en voor fruit betaalde de consument 1,0 % minder. Dit is deels te verklaren door een basiseffect: de prijzen voor fruit en vooral groenten lagen in 2010 immers uitzonderlijk hoog. Maar ook de uitbraak van de EHEC bacterie tijdens het tweede kwartaal van 2011 speelde een rol. Vooral de gemiddelde jaarprijzen voor kropsla (-25,3 %), komkommers (-20,5 %) en tomaten (-18,8 %) zijn hierdoor gekelderd. Ook asperges en paprika‟s werden meer dan 10 % goedkoper. Ajuin en wortelen werden dan weer duurder, respectievelijk 12,4 % en 10,9 %. Behalve appelen, kiwi‟s en pompelmoezen is alle fruit gemiddeld goedkoper geworden in 2011. Vooral citroenen (-13,7 %), perziken (-10,3 %), nectarines (-8,9 %), meloenen (-6,0 %), abrikozen (-5,2 %) en sinaasappelen (-5,3 %) werden een stuk minder duur. De gunstige weersomstandigheden voor de inheemse telers in het voorjaar en een extra aanbod uit de Zuiderse landen vormen hiervoor de verklaring. Ook voor aardbeien betaalde de consument in 2011 gemiddeld minder dan in 2010 (-4,4 %), ondanks hogere prijzen aan het begin en het einde van het aardbeienseizoen. Bewaaraardappelen waren in het verslagjaar 5,8 % goedkoper dan het jaar ervoor (toen de prijzen uitzonderlijk hoog lagen), terwijl voor nieuwe aardappelen, door een tegenvallende oogst in 2011, bijna 8 % meer werd betaald. Beschouwd over een langere periode is het duidelijk dat het prijsverloop voor groenten en fruit, dat sterk wordt beïnvloed door klimatologische omstandigheden, veel volatieler is dan de prijsbewegingen voor vlees en vis. Sinds 2005 werden de laatste twee producten gemiddeld respectievelijk 15 % en 20 % duurder. De vleesprijs vertoonde daarbij een continu opwaartse gerichte tendens, terwijl dat voor vis minder het geval was. Tussen juni 2008 en mei 2009 daalde de prijs zelfs met 8 %. Vanaf de zomer van 2009 is de gemiddelde prijs voor vis opnieuw opwaarts gericht en eind 2011 bevond hij zich opnieuw op het niveau van drie jaar eerder. Voor groenten en fruit kan worden gesteld dat de prijsfluctuaties, zelfs op vrij korte termijn, zeer sterk kunnen zijn, en derhalve een vrij grote, tijdelijke impact kunnen uitoefenen op de inflatie (zowel in opwaartse als in neerwaartse zin). Maar op langere termijn is er weinig of geen sprake van een fundamenteel opwaarts gerichte prijstendens. Met andere woorden de prijzen die de consument de jongste jaren voor groenten en fruit moest betalen, hebben al met al een vrij neutrale impact gehad op de gecumuleerde inflatie sinds 2005.
31
Grafiek 12: Verloop van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen (Index 2005=100) 130
125
120
115
110
105
100
ja
n/ 0 ap 6 r/0 6 ju l/0 ok 6 t/0 ja 6 n/ 0 ap 7 r/0 7 ju l/0 ok 7 t/0 ja 7 n/ 0 ap 8 r/0 8 ju l/0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0 ju l/1 ok 0 t/1 ja 0 n/ 1 ap 1 r/1 1 ju l/1 ok 1 t/1 1
95
Vlees
Vis
Groenten
Fruit
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
I.4.2 De inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden In 2011 vertraagde de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen gemiddeld ook in de buurlanden maar minder dan in ons land (van gemiddeld 2,4 % in 2010 naar 1,5 % in 2011). Duitsland en Frankrijk zagen hun inflatie voor die producten vertragen tot gemiddeld 1,4 % (3,0 % in 2010 voor Duitsland24 en 2,2 % voor Frankrijk). In Nederland ging de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in dezelfde periode echter naar omhoog, tot 2,0 % (1,2 % in 2010). Alle categorieën van niet-bewerkte levensmiddelen hebben in het verslagjaar bijgedragen tot het inflatieverschil in het voordeel van België, maar de categorie fruit steekt er bovenuit. In ons land zijn de prijzen voor fruit gedaald met -1,0 % tussen 2010 en 2011, in de buurlanden daarentegen stegen ze in dezelfde periode met gemiddeld 3,4 %. Tabel 8: Consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen en de voornaamste componeneten in België en de drie voornaamste buurlanden in 2011 (Veranderingspercentage ten opzichte van 2010, tenzij anders vermeld)
2,2 1,6 -1,0 -4,6
Gemiddelde van de buurlanden 2,7 3,4 3,4 -3,9
0,2
1,5
België Vlees Vis Fruit Groenten Geheel van de niet-bewerkte levensmiddelen
Duitsland
Frankrijk
Nederland
2,9 4,1 4,5 -4,7
2,6 3,2 1,7 -3,6
2,4 2,8 4,2 -0,7
1,4
1,4
2,0
Gewicht in 2011 (in ‰) Gemiddelde België buurlanden 43,8 31,5 9,7 6,8 11,6 10,9 18,0 14,1 83,1
63,3
Bronnen: EC, FOD Economie
Geanalyseerd over een langere periode is het prijsverloop van de niet-bewerkte levensmiddelen erg gelijklopend in België en de drie buurlanden.
24
Waarvan 0,4 procentpunt ten gevolge van de nieuwe methodologie betreffende seizoensproducten.
32
Grafiek 13: Kwartaalevolutie van de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België en de voornaamste buurlanden (Links: Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar - Rechts: Index “gemiddelde januari 2005 tot juni 2007”=100) 6
116
5 4
112
3 2
108
1 0
104
-1 -2
100
-3 -4
96 2007 België
2008 Duitsland
2009 Frankrijk
2010 Nederland
2011
2006
Gemiddelde buurlanden
België
2007
2008
Duitsland
Frankrijk
2009 Nederland
2010
2011
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie
I.5 Diensten I.5.1 De inflatie voor diensten in België In 2011 bedroeg de inflatie voor diensten gemiddeld 2,2 %, tegenover 1,4 % in 2010. Die stijging van de inflatie tekende zich vooral af in het eerste kwartaal van dit jaar, toen hij 2,5 % bereikte. De productgroep diensten had sinds de zomer van 2009 niet meer zulke prijsstijging gekend. In de drie andere kwartalen van 2011 zwakte de inflatie voor diensten lichtjes af, maar bleef ze toch boven de 2 %. De prijzen voor diensten stegen voor alle subcategorieën gemiddeld aan een hoger tempo in 2011. Zo betaalde de consument 2,6 % (tegenover +2,4 % in 2010) meer dan vorig jaar voor Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging, dat bijna 30 % van de totale diensten uitmaakt. Met 0,7 procentpunt leverde deze groep de grootste bijdrage aan de inflatie voor diensten. In restaurants en cafés moest de consument gemiddeld zelfs 2,8 % meer betalen dan in 2010, toen de prijzen al met 2,4 % gestegen waren ten opzichte van het jaar daarvoor, ondanks het gunstigere btw-tarief sinds 1 januari 2010. Salade niçoise en sole meunière ondergingen de sterkste prijsstijgingen tussen 2010 en 2011 (respectievelijk 6,7 % en 5,5 %). In cafés gingen de prijzen voor alcoholische en niet-alcoholische dranken in 2011 omhoog met ongeveer 3 %. De prijzen van kapsalons en schoonheidsinstituten kenden een regelmatige groei van ongeveer 2,7 % sinds 2006. De inflatie voor culturele diensten vertraagde, zoals die van theaterabonnementen en inkomprijzen voor attractieparken (+3,4 % en +1,7 % in 2011 tegenover 5,4 % in 2010), theatertickets (+1,4 % tegenover 6,9 % in 2010) en digitale themakanalen (+0,5 % in 2011 tegenover 3,4 % in 2010). Door de aanhoudende stijging van de prijzen van tickets voor voetbalwedstrijden in eerste klasse (4,4 %) en abonnementen voor zwembaden (3,7 %), bedroeg de inflatie voor sport- en vrijetijdsdiensten in 2011 2,1 % (tegenover +1,5 % in 2010). Stomerijen, kledingreparaties en -verhuur kostten in 2011 aanzienlijk meer (+3,5 %). In 2011 bedroeg de prijsstijging voor Transportdiensten gemiddeld 3,2 % (tegenover 3,1 % in 2010). De categorie droeg 0,5 procentpunt bij tot de diensteninflatie. De inflatie voor „reparatie en onderhoud‟ vertraagde voor het tweede opeenvolgende jaar, van 5,3 % in 2009 naar 3,8 % in 2011. Die vertraging werd veroorzaakt door de minder uitgesproken stijging van de kostprijs voor een olieverversing dit jaar. Onder impuls van de verkeersbelasting, de prijzen voor het huren van bestelwagens en van garages zijn de prijzen voor de andere diensten voor privévoertuigen voor het tweede jaar op rij aanzienlijk gestegen. Die diensten kostten in 2011 4,0 % meer dan een jaar voordien. Ondanks een vertraging van de prijsstijging in de laatste twee jaren zijn vliegtuigtickets in 2011 nog 7,5 % duurder geworden. Vanaf het tweede kwartaal van 2011 remde de stabilisatie van de prijzen voor ruwe olie het duurder worden van vliegtuigtickets af. In 2011 zagen de gebruikers van openbaar vervoer hun ticketprijzen stijgen, vooral van tickets voor meerdere ritten (+4,7 %). Een dergelij-
33
ke prijsstijging vond sinds 2007 niet meer plaats, toen de prijsstijging 6,5 % bedroeg. De inflatie van de autoverzekering burgerlijke aansprakelijkheid is sinds 2008 bijzonder stabiel gebleven. Minstens twee maatschappijen kondigden evenwel al premiestijgingen aan voor 2012. De prijzen voor Huisvestingsdiensten droegen 0,4 procentpunt bij tot de diensteninflatie. Na een gematigde groei in 2010 steeg de inflatie voor huisvestingsdiensten in 2011 tot 2 %. Die stijging werd vooral veroorzaakt door de premies van brandverzekeringen, die in 2011 gemiddeld met 7,7 % stegen ten opzichte van 2010. De verzekeringsmaatschappijen weten de stijging van de verzekeringspremies aan de slechte weersomstandigheden in de voorgaande jaren en het hogere aantal schadeclaims als gevolg daarvan. Het duurder worden van de brandverzekeringspremie resulteert ook uit een stijging van de ABEX25. De huurprijzen, die 12,2 % van de diensten uitmaken, evolueerden tegen hetzelfde tempo in 2011 als in 2010, namelijk 1,1 %. In 2011 bleef de inflatie voor huishoudelijke diensten beperkt tot 1,2 %, tegenover 2,9 % in 2009 en 2,0 % in 2010. Die vertraging kan verklaard worden door de beperkte stijging voor schoonmaak- en stomerijkosten (respectievelijk +0,9 % en +0,5 %) in 2011, terwijl alleen onderhoud en installatie van centrale verwarming een hogere inflatie liet optekenen (+2,9 %). De prijzen voor diensten voor onderhoud van de woning zijn in 2011 lichtjes toegenomen (+1,8 %). In 2011 zijn de kosten voor huisvuilophaling gemiddeld 3,4 % gedaald in vergelijking met 2010 als gevolg van het afschaffen van de gemeentetaks voor huisvuilophaling, die sinds mei 2011 niet meer wordt geheven, en aan de gratis bedeling van vuilniszakken in bepaalde gemeentes. De inflatie voor „Diverse‟ diensten steeg in 2011 tot 1,9 %, tegenover 0,4 % in 2010. Die versnelling is te zien in alle componenten van de categorie „Diversen‟, behalve onderwijs en de tarieven voor (para)medische diensten, die zelfs dalen door de vermindering van het remgeld voor thuiszorg. De categorie „Diversen‟ droeg 0,3 procentpunt bij tot de inflatie van de diensten, waarvan de helft voortkomt uit de evolutie van de prijzen voor de sociale bescherming. Voor wat dat laatste betreft, zijn de prijzen voor rusthuizen en creches in 2011 met respectievelijk 3,6 % en 1,7 % toegenomen. De kostprijs voor de aanvullende ziekteverzekering is eveneens gestegen, met 4,2 %. Reizen droeg 0,2 procentpunt bij tot de diensteninflatie in 2011. Het prijsstijgingstempo voor reizen is in 2011 meer dan verdubbeld (+2,3 %) in vergelijking met 2010 (0,9 %). Voornamelijk buitenlandse reizen zijn duurder geworden: gemiddeld 3,9 % in vergelijking met 2010.
25
Die index, die de waarde van nieuwbouwwoningen meet, wordt twee keer per jaar gepubliceerd (in mei en november). In november 2011 lag die 2,2 % hoger dan in dezelfde maand een jaar eerder.
34
Tabel 9: Recente evolutie van de inflatie voor diensten
26
(Veranderingspercentage ten opzichte van de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld) 2010 2009
Vrijetijdsbesteding en Lichaamsverzorging Restaurants en cafés Culturele diensten Kapsalons en schoonheidsinstituten Recreatieve sportdiensten Kantines Droogkuis, verstelling en verhuur kledij Vervoerdiensten Onderhoud en herstellingen Andere diensten voor privévoertuigen Personenvervoer door de lucht Personenvernoer over de weg Gecombineerde biljetten Personenvervoer per spoor Andere vervoersdiensten Verzekeringen i.v.m. het vervoer Huisvestingsdiensten Verzekeringen Huur Huishoudelijke en andere diensten voor de woning Diensten onderhoud & herstelling woning And. diensten i.v.m. woning Herstelling huishoudapparaten Huisvuilophaling Diversen Sociale bescherming Bijdrage aanvullende verzekering Andere diensten, n.e.g. Ziekenhuizen Financiële diensten, n.e.g. Andere verzekeringen Geneesk.prestat.tandartsen Medische en paramedische diensten Onderwijs Reizen Pakketreizen Accommodatie Communicatie Posterijen Telefoon- en faxtoestellen en -diensten Totaal diensten
2010
Bijdrage tot de inflatie van de groep in 2011 (in procentpunt)
p.m. Gewicht in de groep in 2011 (in %)
2,5
0,74
28,2
2,9 2,8 2,5 2,4 2,5 2,6 1,9 0,9 1,7 1,5 1,5 1,9 2,9 2,7 2,4 2,5 2,4 2,4 2,5 2,1 2,5 2,5 2,6 2,5 2,2 2,3 2,7 2,7 2,7 2,7 3,4 3,9 3,4 3,5 3,4 3,3 3,4 2,9 2,3 2,6 2,2 2,2 4,0 3,8 3,2 3,4 3,2 3,1 4,3 4,2 2,2 4,0 1,4 1,2 9,1 5,6 4,5 5,2 2,9 5,3 3,7 3,6 3,4 3,7 3,3 3,2 4,7 4,7 4,7 4,7 4,7 4,7 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 2,1 2,2 1,5 1,9 1,3 1,2 0,9 -0,8 -0,4 -0,8 -0,1 -0,1 2,1 1,8 1,8 1,9 1,8 1,8 8,7 7,0 7,0 7,0 7,0 7,0 1,1 1,1 1,2 1,2 1,2 1,1
0,46 0,10 0,09 0,06 0,03 0,01 0,50 0,28 0,08 0,07 0,04 0,02 0,01 0,00 0,01 0,41 0,14 0,13
16,2 5,0 3,1 2,6 1,1 0,1 16,5 7,3 3,3 0,9 1,0 0,4 1,1 0,1 2,6 20,8 1,9 12,2
2011
2011 - VI
2011 IV
I
II
III
IV
Okt Nov Dec
2,7
2,4
2,4
2,3
3,5
2,4
2,6
2,4
2,8
3,6 4,0 2,7 2,1 5,8 4,1 3,1 5,3 1,4 9,2 0,9 2,8 5,4 2,0 -1,2 2,2 2,6 2,0
2,4 2,6 2,7 1,5 2,4 2,7 3,1 4,2 3,3 8,3 3,2 1,7 0,6 2,3 0,3 1,2 -0,7 1,1
2,8 2,0 2,7 2,1 2,3 3,5 3,2 3,8 4,0 7,5 3,5 4,3 0,6 2,0 0,4 2,0 7,7 1,1
2,7 1,6 2,9 1,4 2,2 3,3 4,1 4,3 4,9 13,0 3,6 1,6 0,2 2,8 2,2 1,3 1,5 1,0
2,8 3,5 3,0 1,4 2,2 3,4 4,1 4,4 5,6 11,5 3,2 3,3 0,5 2,4 2,0 2,2 8,0 1,0
2,9
2,0
1,2
1,8
1,7
1,3
1,0
2,5
1,5
1,8
1,6
1,7
1,6
4,1 1,9 2,4 2,6 2,9 6,3 1,2 2,8 2,0 2,5 4,3 2,2 2,4 2,9 3,7 1,8 -0,5 9,6 -0,9 2,6
1,9 1,5 3,4 0,4 1,4 3,5 -0,5 -2,8 -0,2 1,2 0,9 -0,4 3,2 0,9 1,0 0,6 -2,2 0,0 -2,3 1,4
2,5 1,8 -0,8 1,9 3,1 4,2 1,6 1,9 1,8 1,5 1,4 -0,3 0,4 2,3 2,9 1,5 0,5 3,4 0,4 2,2
2,7 1,6 3,6 0,5 1,6 3,6 -0,1 -2,9 -0,4 1,4 0,9 0,7 -0,5 -0,3 -0,2 -0,3 0,2 0,0 0,2 1,7
2,2 2,2 1,7 1,7 3,6 -0,8 1,5 1,6 2,4 2,5 4,4 4,2 1,6 1,6 1,0 2,5 1,5 1,9 1,4 1,5 1,4 1,4 -0,3 -0,3 -0,5 -0,5 1,8 1,9 2,4 1,9 0,4 1,8 1,8 1,4 3,4 3,4 1,7 1,3 2,5 2,3
2,3
0,7
0,7
0,7
0,7
0,03
3,0
1,8
1,9
2,0
1,9
1,9
0,02
0,9
2,7 2,0 -2,9 1,9 3,5 4,2 1,6 2,2 1,9 1,5 1,4 -0,3 -0,5 2,0 2,1 2,1 -0,2 3,4 -0,3 2,0
3,0 1,9 -2,9 2,4 3,9 4,2 1,7 2,0 1,9 1,6 1,4 -0,3 3,0 3,6 5,1 1,3 -1,1 3,4 -1,3 2,1
3,0 1,9 -2,9 2,4 3,9 4,2 1,7 2,0 1,9 1,6 1,4 -0,3 3,0 2,2 2,6 1,5 -0,8 3,4 -1,0 2,0
3,0 1,7 -2,9 2,4 3,9 4,2 1,7 2,0 1,9 1,6 1,4 -0,3 3,0 3,6 5,1 1,1 -0,9 3,4 -1,0 2,1
3,0 2,1 -2,9 2,4 3,9 4,2 1,8 2,0 1,9 1,6 1,4 -0,1 3,0 4,9 7,6 1,4 -1,6 3,4 -1,8 2,2
0,01 0,01 -0,01 0,31 0,15 0,05 0,04 0,03 0,03 0,01 0,00 -0,01 0,01 0,21 0,15 0,05 0,05 0,01 0,04 2,2
0,2 0,3 1,2 16,9 5,0 1,1 2,7 1,6 1,5 0,6 0,3 2,4 1,7 9,9 5,7 4,3 7,6 0,3 7,3 100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
Na enkele jaren op rij gedaald te zijn, stegen de kosten voor communicatie in 2011 lichtjes (+0,5 %) door de duurder geworden internetabonnementen (0,9 %) en postzegels (3,4 %), die alleen maar gecompenseerd werden - zij het in beperkte mate in vergelijking met de vorige jaren - door de lichtjes gedaalde kosten voor gsm-communicatie (-0,5 %). Een vergelijking van de prijzen voor diensten over een langere periode laat uiteenlopende evoluties zien voor de consumptieprijzen van de verschillende dienstencategorieën. Sinds 2005 stegen de prijzen voor Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging en voor Vervoerdiensten gestaag en vanaf midden 2007 weken ze aanzienlijk af van het gemiddelde traject van de diensten, om op zes jaar tijd een stijging van bijna 20 % te 26
Gezien het groot aantal getuigen in deze groep, worden enkel de voornaamste rubrieken (belangrijke bijdrage en/of uitgesproken prijsbeweging) opgenomen in de tabel. De ontbrekende getuigen vertegenwoordigen 13,4 % van het totale gewicht.
35
bereiken (tegenover +13 % voor het totaal van de diensten). De prijzen voor huisvestingsdiensten kenden een gelijkaardige evolutie als de gemiddelde prijzen voor diensten in de beschouwde periode. De prijzen voor reizen volgden dezelfde stijgende tendens, hoewel ze aan seizoensfluctuaties in vakantieperiodes onderhevig zijn. De prijzen voor communicatie namen met 10 % af sinds 2005. Die afname wordt vooral gekenmerkt door twee aanzienlijk dalende bewegingen in 2007 en eind 2009. Sindsdien zijn de prijzen voor communicatie zo goed als stabiel gebleven. Grafiek 14: Recente evolutie van de consumptieprijzen voor diensten (Index 2005=100)) 125 120 115 110 105 100 95 90
ja n m /06 rt/ m 06 ei / ju 06 se l/06 p no /06 v ja /06 n/ m 07 r m t/07 ei / ju 07 l / se 07 p no /07 v ja /07 n/ m 08 r m t/08 ei / ju 08 se l/08 p no /08 v ja /08 n/ m 09 r m t/09 ei / ju 09 se l/09 p no /09 v ja /09 n/ m 10 r m t/10 ei / ju 10 se l/10 p no /10 v ja /10 n/ m 11 r m t/11 ei / ju 11 se l/11 p no /11 v/ 11
85
Diensten Huisvestingdiensten Overige
Vervoer Vrije tijd en lichaamsverzorging
Communicatie Reizen
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
I.5.2 De inflatie voor diensten in de voornaamste buurlanden In 2011 droegen diensten 0,2 procentpunt bij tot het inflatieverschil tussen België en zijn voornaamste buurlanden (een verschil dat 1,1 procentpunt bedroeg in het nadeel van ons land). De inflatie voor diensten lag in 2011 in België hoger (2,2 %) dan in de buurlanden, waar het gemiddeld 1,5 % bedroeg. Land per land beschouwd kende Nederland gedurende het verslagjaar een sterke versnelling van de prijzen voor de categorie diensten, waardoor het een hoger inflatiepeil bereikte dan België: met name 2,4 %. In Frankrijk bedroeg de diensteninflatie 1,6 %, Duitsland liet een inflatie van 1,4 % optekenen. In het vierde kwartaal van 2011 zagen alle landen behalve België hun inflatie voor diensten minder snel stijgen. Restaurants en cafés en Telefoon- en faxtoestellen en diensten leverden in 2011 de grootste bijdragen tot het inflatieverschil op vlak van diensten ten nadele van België. De inflatie voor Restaurants en cafés bedroeg in 2011 in België 2,8 %, tegenover gemiddeld 1,7 % in de buurlanden. Voor Telefoon- en faxtoestellen en diensten betaalde de Belgische consument slechts 0,4 % minder tussen 2010 en 2011, terwijl de consumenten in de voornaamste buurlanden de prijzen gemiddeld met -2,4 % zagen dalen.
36
Tabel 10: Consumptieprijzen voor diensten en de voornaamste componenten in België en de drie voornaamste buurlanden in 2011 (Veranderingspercentage ten opzichte van 2010, tenzij anders vermeld) België Vrijetijdsbesteding en Lichaamsverzorging Restaurants en cafés Culturele diensten Kapsalons en schoonheidsinstituten Recreatieve sportdiensten Kantines Droogkuis, verstelling en verhuur kledij Vervoerdiensten Onderhoud en herstellingen Andere diensten voor privévoertuigen Personenvervoer door de lucht Personenvernoer over de weg Gecombineerde biljetten Personenvervoer per spoor Andere vervoersdiensten Verzekeringen i.v.m. het vervoer Huisvestingsdiensten Verzekeringen Huur Huishoudelijke en andere diensten voor de woning Diensten onderhoud & herstelling woning And. diensten i.v.m. woning Herstelling huishoudapparaten Huisvuilophaling Varia Sociale bescherming Bijdrage aanvullende verzekering Andere diensten, n.e.g. Ziekenhuizen Financiële diensten, n.e.g. Andere verzekeringen Geneesk.prestat.tandartsen Medische en paramedische diensten Onderwijs Reizen Pakketreizen Accommodatie Communicatie Posterijen Telefoon- en faxtoestellen en -diensten Totaal diensten
Gemiddelde van de buurlanden
Duitsland
Frankrijk
Nederland
Gewicht in 2011 (in ‰) Gemiddelde buurlanden
België
2,6
1,9
1,6
1,9
3,0
108,9
89,2
2,8 2,0 2,7 2,1 2,3 3,5 3,2 3,8 4,0 7,5 3,5 4,3 0,6 2,0 0,4 2,0 7,7 1,1
1,7 1,6 1,4 3,6 2,0 1,1 1,9 2,4 0,7 4,1 0,5 2,8 1,5 0,2 1,4 1,6 2,0 1,3
1,4 1,3 1,1 3,2 1,6 0,8 2,0 2,3 -0,4 13,4 0,8 2,8 0,9 1,2 1,4 1,3 -1,2 1,3
1,6 1,3 1,7 4,3 1,9 1,3 1,8 2,4 2,4 0,8 0,2 2,7 2,3 0,4 1,0 2,0 3,2 1,3
2,8 4,2 1,8 2,8 3,4 1,0 2,0 2,7 1,9 5,8 1,6 0,0 1,2 -1,3 3,5 1,7 3,2 1,7
62,4 19,2 12,0 10,2 4,2 0,6 63,7 28,0 12,6 3,5 3,8 1,5 4,2 0,3 9,9 80,3 7,5 47,1
41,9 16,2 9,9 10,9 7,4 1,3 66,4 22,2 11,3 5,9 3,6 6,3 6,7 0,7 9,1 126,6 3,8 87,1
1,2
2,8
0,2
4,4
2,8
11,6
5,1
1,8
2,8
3,7
2,4
-0,5
3,3
9,0
2,5 1,8 -0,8 1,9 3,1 4,2 1,6 1,9 1,8 1,5 1,4 -0,3 0,4 2,3 2,9 1,5 0,5 3,4 0,4 2,2
1,6 1,6 1,9 1,8 2,6 2,4 2,3 0,8 1,3 2,0 1,4 1,3 1,1 2,5 2,5 2,5 -2,1 1,0 -2,4 1,5
1,6 1,1 0,5 1,4 2,1 3,4 2,5 0,2 0,8 1,8 1,0 0,0 0,1 2,4 2,9 1,5 -2,7 -0,5 -2,9 1,4
1,6 2,7 5,7 1,9 2,9 1,0 2,4 2,2 1,4 0,0 1,7 1,2 2,6 3,4 1,6 3,6 -3,0 2,8 -3,4 1,6
1,7 2,3 0,0 3,5 3,7 6,3 2,0 0,0 2,4 4,4 2,5 9,0 2,6 0,9 0,9 0,7 2,2 4,0 2,1 2,4
0,9 1,1 4,8 65,2 19,4 4,3 10,3 6,3 5,7 2,4 1,1 9,4 6,4 38,4 21,9 16,5 29,3 1,1 28,1 385,8
6,2 0,6 6,3 73,1 12,5 10,1 10,5 4,3 6,5 2,5 6,5 11,2 8,9 33,3 19,2 14,0 31,0 2,2 28,9 419,6
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
Beschouwd over een langere periode zijn de prijsstijgingen voor diensten in ons land net iets hoger dan gemiddelde in de buurlanden. Terwijl de prijzen voor diensten in Frankrijk en Nederland een gelijkaardig verloop kenden zoals België (+13 à 14 %), was de prijstoename in Duitsland veel meer gematigd (+9 %). De tragere toename van de loonkost per eenheid product27 (+4 % tussen 2005 en 2010 in Duitsland) in vergelijking met de evolutie ervan in België, Frankrijk en Nederland (+12 à +14 % in dezelfde periode) speelt hier wellicht een rol in, gezien het belang van de loonkost in de kostenstructuur van ondernemingen uit de dienstensectoren.
27
Gemeten voor de totale economie, bron ECB.
37
Grafiek 15: Kwartaal evolutie van de inflatie voor diensten in België en de voornaamste buurlanden (Links: Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar - Rechts: Index “gemiddelde januari 2005 tot juni 2007”=100) 114
3,5
112
3,0
110 2,5
108 106
2,0
104
1,5
102 1,0
100
0,5
98 2007 België
2008 Duitsland
2009 Frankrijk
2010 Nederland
2011
Gemiddelde buurlanden
2006
2007
2008
België
Duitsland
Frankrijk
2009 Nederland
2010
2011
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
I.6 Niet-energetische industriële goederen I.6.1 De inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België De inflatie van de niet-energetische industriële goederen steeg in 2011 in België met 1,0 %, een lichte stijging ten opzichte van 2010 (0,8 %). De inflatieversnelling van die productgroep tekende zich vooral af in de loop van de tweede helft van 2011 en werd vooral veroorzaakt door minder uitgesproken zomersolden op kleding en schoeisel in 2011 in vergelijking met 2010 en door de prijsstijging voor niet-duurzame huishoudartikelen in het laatste kwartaal van 2011. De niet-energetische industriële goederen, die bijna 30 % van het totaal aan goederen en diensten uitmaken waarvan de prijzen gevolgd worden voor de berekening van de consumptieprijsindex, droegen in 2011 0,3 procentpunt bij aan de totale inflatie. De bijzonder heterogene groep van niet-energetische industriële goederen28 kunnen worden onderverdeeld in niet-duurzame goederen, zoals snijbloemen en planten of onderhouds- en herstellingsproducten voor de woning, halfduurzame goederen, zoals kleding en schoeisel, en duurzame goederen, zoals auto‟s en meubelen. Binnen deze subcategorieën kunnen er zich uiteenlopende prijsbewegingen voordoen, zowel dalend, zoals voor tarieven voor nieuwe technologieën, als stijgend, zoals voor gouden trouwringen. Zowel niet-duurzame als halfduurzame goederen hebben in 2011 0,5 procentpunt bijgedragen aan de inflatie van niet-energetische industriële goederen. De bijdrage van de duurzame goederen bedroeg in 2011 gemiddeld nul procent. De prijsstijgingen voor niet-duurzame goederen bedroeg in 2011 1,6 %, tegenover 1,8 % in 2010. Die lichte afname laat zich onder meer verklaren door de afname van de inflatie voor drukwerk, tuinbouwproducten en voeder voor huisdieren. De niet-duurzame huishoudartikelen zagen in de eerste helft van 2011 hun prijzen dalen. Daarna versnelde het groeitempo van de inflatie voor niet-duurzame huishoudartikelen aanzienlijk (om in het vierde kwartaal van 2011 3,8 % te bereiken, vooral onder invloed van de prijzen voor wasmiddel, vloeibaar of in poeder), net zoals die voor kranten, elektrische apparaten en producten voor lichaamsverzorging. Die laatste groep omvat producten zoals douche-gel, tandpasta of haarlak, waarvan de prijzen gestegen zijn29, maar eveneens goederen waarvan de prijzen gedaald zijn, zoals shampoo, tampons en wegwerpluiDe nomenclatuur van de HIPC onderscheidt drie grote subgroepen volgens de “levensduur” van de betreffende producten: niet-duurzame consumptiegoederen, gedefinieerd als goederen die normaal (mits ze een normale of gemiddelde fysieke slijtagegraad hebben) minder dan een jaar worden gebruikt, duurzame goederen, die herhaaldelijk of continu voor consumptiedoeleinden kunnen worden gebruikt gedurende een jaar of langer, en ten slotte halfduurzame goederen zoals kleren en schoenen. Zij staan respectievelijk voor 29,6 %, 31,5 % en 38,8 % van het aggregaat. 28
29
De inflatie van de prijzen voor douchegel, tandpasta en haarlak steeg van 2,5%, 1,4% en 2,6% in het eerste kwartaal van 2011 tot 8,0%, 5,8% en 4,9% in het laatste kwartaal van 2011.
38
erbroekjes. In 2011 kostte waterverbruik 3,8 % meer dan in 2010. Meerdere waterdistributiebedrijven kondigden al nieuwe prijsstijgingen aan voor 2012. Met een inflatie van 1,2 % in 2011 voor de halfduurzame producten onderging deze categorie een zeer lichte versnelling van de inflatie, door de prijzen van kleding (dat bijna de helft van de halfduurzame goederen uitmaakt), schoeisel en huishoudtextiel. De solden op kleding en schoeisel in januari en juli waren minder uitgesproken dan in 2010. Vooral de prijsstijgingen van herenjeans (+3,4 %), winterbloezen (+2,6 %) en dameslaarzen (+3,8 %) waren groter in 2011 in vergelijking met 2010. Ook voor huishoudtextiel namen de prijzen in 2011 aanzienlijk toe, vooral vanaf de tweede helft van het jaar. Handdoeken en gordijnstof werden bijvoobeeld meer dan 4 % duurder in vergelijking met de tweede helft van 2010. Omgekeerd namen de prijzen voor boeken in 2011 lichtjes af (-0,2 %), terwijl ze een jaar eerder nog een inflatie van 3 % lieten optekenen. Huis- en tuingereerschap (vooral batterijen en spaarlampen) en dragers voor het opnemen van beeld en geluid (bijvoorbeeld dvd‟s en geheugenkaarten) zagen hun prijzen in 2011 eveneens dalen ten opzichte van 2010. Terwijl de prijzen voor duurzame goederen voor het tweede jaar op rij gemiddeld stabiel bleven, kenden de verschillende componenten van die categorie sterk uiteenlopende prijsschommelingen. In 2011 betaalde de consument 15,9 % meer voor sierraden, klokken en horloges ten opzichte van 2010. Die stijging is voornamelijk te wijten aan de stijging van de goudprijs (+22,0 % in vergelijking met de gemiddelde prijs in 2010): de prijs van een gouden trouwring lag in 2011 meer dan 20 % hoger. De daling van de prijzen voor audiovisuele, foto- en filmapparatuur en voor informatieverwerkers zette zich verder. De prijzen van computers, kleurentelevisies, dvd-spelers, gps-toestellen en externe harde schijven zijn eveneens verder gedaald. Die producten waren gemiddeld 18,8 %, 9,8 %, 9,1 %, 7,3 % en 6,9 % goedkoper dan in 2010. Het prijsstijgingstempo voor auto‟s en meubelen ten slotte, die samen ⅔ van het gewicht van de duurzame goederen uitmaken, bleef beperkt (tot respectievelijk 0,8 % en 2,1 %), hoewel de inflatie iets meer uitgesproken was dan in 2010.
39
Tabel 11: Recente evolutie van de consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen (Veranderingspercentage ten opzichte van de overeenstemmende periode van het voorgaande jaar, tenzij ander vermeld) 2010 2009
Niet-duurzame goederen 3,2 Productenvoor onderhoud & 4,3 herstellingen woning Allerlei drukwerk, schrijfwaren 4,8 en tekenartikelen Waterverbruik 5,1 Kranten en tijdschriften 3,3 Toestellen en artikelen voor 4,5 lichaamsverzorging Tuinbouw 1,4 Niet-duurzame huishoudart. 4,1 Producten en diensten voor 6,3 huisdieren Geneesmiddelen -1,2 Half-duurzame goederen 1,0 Kleding 0,3 Schoeisel 2,0 Huishoudtextiel 2,1 Vaat-,glaswerk&huishoudart. 3,2 Spelen,speelgoed&hobby-art. 0,7 Delen en toebehoren 3,0 And. art. voor pers. gebruik 3,7 And. kleding art. & toebehoren 0,9 Medische producten en thera0,4 peutische toestellen Sport, kampeer & recreatie art. 0,1 Kledingstoffen 1,0 Boeken 1,7 Gereedschap voor huis & tuin 1,8 Dragers opname beeld & ge-5,1 luid Duurzame goederen 0,2 Sieraden,klokken & horloges 8,4 Meubelen en stoffering 2,1 Nieuwe auto's 0,5 Motorfietsen, fietsen, door 2,1 dieren getrokken voertuigen Grote goederen voor recreatie 1,5 Tapijten en vloerbekleding 1,3 Huishoudapparaten 0,6 Foto- en filmapparatuur -8,9 Audio- en videoapparatuur -11,4 Gegevensverwerk. apparatuur -11,6 Niet-energetische industriële 1,4 goederen
2010
2011
1,8
2011
2011 - IV
Bijdrage tot de inflatie van de groep (in procentpunt) 2011 0,49
p.m. Gewicht in de groep in 2011 (in %) 29,6
IV
I
II
III
IV
Okt
Nov
Dec
1,6
1,6
1,4
1,2
1,7
1,9
1,7
1,9
2,1
2,4
2,5
2,2
2,3
2,5
2,6
2,6
2,4
2,7
2,7
0,09
3,8
8,3
5,7
8,1
7,5
6,1
4,9
4,2
4,3
4,2
4,2
0,09
1,6
3,2 3,0
3,8 3,4
4,2 2,6
4,3 2,9
4,4 3,3
4,2 3,9
2,2 3,7
3,1 3,7
1,9 3,7
1,8 3,7
0,08 0,09
1,9 2,4
1,2
1,2
0,3
0,6
1,0
1,4
1,8
1,8
1,8
1,9
0,06
5,0
2,8 1,1
1,5 1,0
2,7 0,2
2,5 -0,3
-0,1 -0,3
3,0 0,9
0,4 3,8
-0,3 2,9
0,6 4,2
1,0 4,2
0,04 0,05
3,0 4,4
2,0
0,7
1,0
0,5
0,1
0,4
1,6
0,8
1,4
2,5
0,02
2,8
-1,0 1,1 1,1 1,4 2,0 3,0 0,7 0,4 2,0 2,0
-0,5 1,2 1,5 1,8 2,8 2,8 1,1 1,3 2,1 0,8
0,1 0,7 0,4 1,4 1,5 2,2 0,5 0,6 1,1 1,0
-0,3 1,0 1,4 1,6 1,0 2,4 0,8 0,9 1,2 0,0
-0,8 0,9 0,8 1,7 3,1 2,7 1,4 1,3 2,0 1,1
-0,3 1,7 2,3 2,2 3,1 2,8 1,1 1,3 2,4 0,8
-0,4 1,3 1,4 1,7 4,0 3,2 1,0 1,8 2,6 1,4
-0,4 1,2 1,3 1,7 3,6 3,0 1,1 1,5 2,4 1,5
-0,4 1,3 1,5 1,6 4,1 3,4 1,0 1,9 2,6 1,3
-0,4 1,4 1,5 1,7 4,1 3,3 0,9 1,9 2,7 1,5
-0,02 0,47 0,25 0,09 0,06 0,06 0,03 0,02 0,02 0,00
4,8 38,8 16,4 3,7 2,1 2,0 2,7 1,8 1,0 0,5
-0,2
0,1
-0,5
-0,3
0,1
0,4
0,4
0,5
0,3
0,4
0,00
2,3
-0,7 1,6 3,0 0,0
0,4 0,0 -0,2 -1,1
-0,4 0,6 1,8 -0,7
0,0 -0,9 -0,1 -1,3
0,6 0,2 -0,6 -1,3
0,6 -0,1 -0,1 -1,1
0,2 0,4 0,1 -0,7
0,5 0,4 0,0 -1,1
0,1 0,5 0,2 -0,6
0,0 0,3 0,0 -0,3
0,00 0,00 0,00 -0,02
0,3 0,1 2,4 1,9
-1,9
-2,6
-1,7
-2,4
-1,7
-2,6
-3,6
-3,7
-3,7
-3,5
-0,04
1,5
0,0 10,8 1,9 0,4
0,0 15,9 2,1 0,8
0,1 14,7 1,7 0,6
0,0 15,6 1,8 0,7
0,0 15,7 2,1 0,9
0,1 15,5 2,3 0,9
-0,1 16,6 2,2 0,5
0,2 16,4 2,2 1,1
-0,1 17,1 2,4 0,2
-0,3 16,2 2,0 0,1
0,00 0,17 0,14 0,10
31,5 1,1 6,4 13,4
2,7
2,4
2,6
2,5
2,4
2,5
2,0
2,1
2,0
1,9
0,04
1,5
1,4 1,3 0,5 -6,7 -8,1 -9,4
2,3 1,9 0,0 -7,0 -7,2 -13,5
2,5 1,8 0,0 -7,6 -7,4 -10,3
2,0 1,7 0,3 -7,8 -7,0 -12,7
2,4 1,9 -0,8 -7,6 -7,0 -13,3
2,6 1,6 0,3 -6,3 -7,0 -14,2
2,3 2,2 0,1 -6,4 -7,9 -13,7
2,5 1,9 0,2 -6,6 -7,9 -14,0
2,3 2,2 0,1 -6,4 -8,0 -13,7
2,1 2,4 0,1 -6,0 -7,8 -13,5
0,01 0,01 0,00 -0,05 -0,13 -0,28
0,4 0,4 3,7 0,7 1,8 2,0
0,8
1,0
0,7
0,8
0,7
1,2
1,0
1,0
1,1
1,1
1,0
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
Over een langere periode beschouwd blijkt dat de prijzen voor niet-duurzame goederen gemiddeld het meest gestegen zijn (met ongeveer 17 % sinds 2005, ofwel 9 procentpunt meer dan het totaal van de nietenergetische industriële producten). Terwijl de prijzen van duurzame goederen nagenoeg stabiel bleven sinds 2005, werden de prijzen van halfduurzame goederen regelmatig naar boven toe aangepast (zij het met duidelijke dalen in de koopjesperiode): het prijsniveau ervan ligt nu ongeveer 9 % hoger dan in 2005.
40
Grafiek 16: Recente evolutie van de consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen (Index 2005=100)) 120 115 110 105 100 95 90 85
ja
n/ 0 ap 6 r/0 6 ju l/0 ok 6 t/0 ja 6 n/ 0 ap 7 r/0 7 ju l/0 ok 7 t/0 ja 7 n/ 0 ap 8 r/0 8 ju l/0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0 ju l/1 ok 0 t/1 ja 0 n/ 1 ap 1 r/1 1 ju l/1 ok 1 t/1 1
80
Duurzaam
Half duurzaam
Niet duurzaam
Totaal
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
I.6.2 De inflatie voor niet-energetische industriële goederen in de voornaamste buurlanden De inflatie voor niet-energetische industriële goederen versnelde in 2011 eveneens in de buurlanden en bedroeg gemiddeld 0,7 % (0,3 % in 2010), iets minder dan in België (ter herinnering, 1,0 % in 2011). Terwijl Frankrijk met 0,5 % (0,2 % in 2010) en Nederland met 0,6 % (-0,2 % in 2010) een minder sterke inflatie lieten optekenen dan ons land, lag de inflatie voor deze categorie in Duitsland met 1,0 % (0,5 % in 2010) in 2011 gemiddeld even hoog als in België30. In totaal droegen de niet-energetische industriële goederen 0,1 procentpunt bij tot het inflatieverschil tussen België en de belangrijkste buurlanden. In het laatste kwartaal van 2011 versnelde de inflatie voor deze categorie in elk van de onderzochte buurlanden, terwijl ze in België vertraagde. Daardoor liet België in dat kwartaal (met 1,1 %) een inflatie optekenen die voor deze productgroep gelijk is aan het gemiddelde van de buurlanden. De categorie Kleding droeg in 2011 het meeste bij tot het inflatieverschil ten nadele van België voor de nietenergetische industriële goederen. De inflatie voor die categorie bedroeg 1,5 % in België en gemiddeld 1,0 % in de buurlanden. België kende daarentegen een gunstige prijsevolutie voor de categorie Onderdelen en accessoires voor auto‟s. De prijsstijging voor onderdelen bedroeg in 2011 in België 1,3 % en gemiddeld 2,7 % in onze buurlanden.
30
Ten gevolge van de introductie van een nieuwe methodologie in verband met seizoensgebonden producten is de inflatie voor de groep van niet-energetische industriële producten in Duitsland licht opwaarts aangepast, en in Frankrijk licht naar beneden bijgesteld.
41
Tabel 12: Consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen en de voornaamste componenten in België en de voornaamste buurlanden in 2011 (Veranderingspercentage ten opzichte van 2010, tenzij anders vermeld) België Niet-duurzame goederen Productenvoor onderhoud & herstellingen woning Allerlei drukwerk, schrijfwaren en tekenartikelen Waterverbruik Kranten en tijdschriften Toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging Tuinbouw Niet-duurzame huishoudart. Producten en diensten voor huisdieren Geneesmiddelen Half-duurzame goederen Kleding Schoeisel Huishoudtextiel Vaat-,glaswerk&huishoudart. Spelen,speelgoed&hobby-art. Delen en toebehoren And. art. voor pers. gebruik And. kleding art. & toebehoren Medische producten en therapeutische toestellen Sport, kampeer & recreatie art. Kledingstoffen Boeken Gereedschap voor huis & tuin Dragers opname beeld & geluid Duurzame goederen Sieraden,klokken & horloges Meubelen en stoffering Nieuwe auto's Motorfietsen, fietsen, door dieren getrokken voertuigen Grote goederen voor recreatie Tapijten en vloerbekleding Huishoudapparaten Foto- en filmapparatuur Audio- en videoapparatuur Gegevensverwerk. apparatuur Niet-energetische industriële goederen
1,6
Gemiddelde van de buurlanden 1,2
1,3
1,0
1,3
Gewicht in 2011 (in ‰) Gemiddelde buurlanden 91,2 86,3
Duitsland
Frankrijk
Nederland
België
2,5
2,3
2,0
2,0
3,4
10,8
6,5
5,7
1,3
1,1
1,5
0,8
4,4
4,1
3,8 3,4
1,5 2,4
1,3 3,4
2,5 0,9
1,1 3,8
5,4 7,0
8,7 8,9
1,2
0,5
0,0
0,9
0,2
14,2
16,9
1,5 1,0 0,7 -0,4 1,2 1,5 1,8 2,8 2,8 1,1 1,3 2,1 0,8
1,1 1,1 1,0 0,7 1,2 1,0 1,4 2,5 1,3 -0,4 2,7 1,9 0,8
1,5 0,2 0,8 1,3 1,5 2,0 1,9 1,9 1,1 0,6 4,0 0,9 1,7
0,9 1,8 1,3 0,1 0,9 -0,3 1,2 2,5 1,0 -1,5 2,2 2,4 0,6
0,1 0,3 0,7 1,3 1,4 0,9 1,2 4,8 3,0 -1,0 2,8 2,9 0,1
8,5 12,7 8,1 13,6 104,2 46,8 10,5 6,0 5,7 7,6 5,0 3,0 1,5
8,0 7,7 6,5 11,6 106,9 39,1 10,6 4,6 6,1 5,8 15,9 4,3 2,3
0,4 0,0 -0,2 -1,1 -2,6 0,0 15,9 2,1 0,8
0,6 4,4 0,5 1,2 -2,5 -0,3 10,4 0,8 0,8
0,1 : -1,6 1,1 -1,8 0,0 6,1 1,0 0,5
1,3 3,8 2,2 1,0 -2,9 -0,6 13,5 0,9 1,5
0,1 4,5 5,4 2,1 -3,5 -0,7 8,2 0,1 -0,7
1,0 0,4 6,9 5,4 4,4 89,9 3,2 18,3 38,3
3,6 0,1 6,0 5,3 3,3 96,7 5,5 20,9 39,2
2,4
1,8
2,2
0,2
3,7
4,3
3,5
2,3 1,9 0,0 -7,0 -7,2 -13,5 1,0
2,4 -0,8 -1,5 -11,6 -9,6 -9,2 0,7
2,9 -1,7 -1,0 -6,9 -5,1 -9,3 1,0
1,8 1,0 -2,2 -16,0 -12,7 -8,8 0,5
1,8 1,3 -0,4 -3,9 -7,8 -13,4 0,6
1,1 1,1 10,6 2,0 5,3 5,7 285,3
3,0 2,4 8,5 2,0 5,4 6,3 289,9
Bronnen: EC, FOD Economie, ADSEI
De index (januari 2005 tot juni 2007=100) met de Belgische prijzen voor niet-energetische industriële goederen is sinds eind 2007 uiteen beginnen lopen met de gemiddelde evolutie in de buurlanden. Die kloof is daarna verder gegroeid. Tussen het laatste kwartaal van 2007 en dat van 2011 zijn de prijzen voor deze categorie in België met 4,8 % gestegen, tegenover gemiddeld met 2,8 % in onze buurlanden.
42
Grafiek 17: Kwartaalevolutie van de inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België en in de voornaamste buurlanden (Links: Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar - Rechts: Index “gemiddelde januari 2005 tot juni 2007”=100) 2,0
108
1,5
106
1,0 104 0,5 102 0,0 100
-0,5 -1,0
98 2007 België
2008 Duitsland
2009 Frankrijk
2010 Nederland
2011
2006 België
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie
43
2007
2008
Duitsland
Frankrijk
2009 Nederland
2010
2011
Gemiddelde buurlanden
II. Micro-onderzoek voor bewerkte levensmiddelen Dit deel van het jaarverslag bestaat uit twee hoofdstukken. In een eerste hoofdstuk wordt de klemtoon gelegd op de significante prijstoenames in 2011 voor een aantal bewerkte levensmiddelen. Met dit onderzoek zal worden nagegaan of de prijsstijgingen voor de geanalyseerde producten een algemeen verschijnsel zijn of te wijten zijn aan de prijsbewegingen van enkele merken, of beide. Voor het dominante merk in de observaties zal de prijszetting bij de diverse afzetkanalen eveneens in kaart worden gebracht. Het tweede hoofdstuk van dit deel richt zich op de prijsbewegingen op langere termijn. Voor een ruime korf van bewerkte levensmiddelen wordt het prijsverloop per type product (A-merk, private labels van de reguliere winkelketens en discountproducten) onderzocht. Voor beide hoofdstukken wordt gebruikt gemaakt van de microgegevens uit de databank die de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie gebruikt om elke maand de consumptieprijsindex te berekenen. Daartoe nemen indexagenten maandelijks prijzen op in de gespecialiseerde voedingswinkels en de grootdistributie verspreid over het hele land. Per winkel worden het product, het merk, de verpakkingshoeveelheid en uiteraard de prijs genoteerd. De „tijdrovende‟ labeling (A-merk, huismerk, …) werd er speciaal voor deze analyse door de analisten aan toegevoegd. Per product worden gemiddeld meer dan 400 getuigen (zijnde een unieke combinatie van een bepaald product in een specifieke winkel) gevolgd. Alvorens de micro-analyse aan te vatten, werden deze ruwe basisdata “gezuiverd” voor een aantal elementen. Zo zijn enkel die getuigen weerhouden waarvoor gedurende de volledige beschouwde periode de prijzen geregistreerd werden en waarvoor ook steeds hetzelfde merk gevolgd werd. Kleine speciaalzaken die in de beschouwde periode de overstap maakten naar één van de grote winkelketens werden buiten beschouwing gelaten. De verschillende winkels zijn onderverdeeld in de volgende groepen: Aldi, Carrefour, Colruyt, Delhaize, en Lidl. Er zij aangestipt dat in het onderzoek de winkelketens die tot eenzelfde groep behoren als een geheel werden beschouwd. Dat geldt bijvoorbeeld voor de winkelketens Spar en Okay, die samen bij “Colruyt” worden ondergebracht. Kruidenierszaken werden in hoofdstuk II.1 in een aparte groep samengebracht, maar in deel II.2 buiten beschouwing gelaten.
II.1 Micro-onderzoek voor producten die substantieel bijdroegen tot de inflatie voor bewerkte levensmiddelen 2011 De selectie van de producten waarvan het prijsverloop in detail werd onderzocht, vond plaats in twee stappen. Aan de hand van de HICP-reeksen tot op het meest gedetailleerde niveau werd nagegaan welke van de elf onderliggende groepen van de bewerkte levensmiddelen een positieve bijdrage leverden tot het inflatieverschil tussen België en de buurlanden.
44
Grafiek 18: Bijdrage van elke onderliggende groep tot de inflatie voor bewerkte levensmiddelen (in procentpunt) 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 -0,5 -1,0 2006
2007
2008
2009
Brood en granen Oliën en vetten Voedingsmiddelen, n.e.g. Mineraalwater, frisdranken en sappen Wijnen Tabak
2010
2011
Melk, kaas en eieren Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk Koffie, thee en cacao Gedistilleerde dranken Bieren Bewerkte levensmiddelen, alcohol en tabak inclusief
Bronnen: EC, ADSEI, FOD Economie
In 2011 droegen de subgroepen Brood en granen (0,6 procentpunt), Suiker, jam, honing, jam, chocolade en suikerwerk (0,4 procentpunt) en de groep Andere voedingsmiddelen (0,1 procentpunt) bij tot het inflatieverschil met de buurlanden. De definitieve selectie kwam dan tot stand door bij elk van de drie voormelde productgroepen de individuele getuigen te weerhouden waarvoor de gemiddelde consumptieprijsstijging in 2011 hoger lag dan de gemiddelde inflatie voor bewerkte levensmiddelen (3,1 %). Binnen elke categorie van de productgroepen werd vervolgens enkel de getuigen met de grootste bijdrage tot de inflatie weerhouden. Bij de productgroep Brood en granen gaat het om volgende getuigen: bloem (voor de categorie meel en andere granen), broodje (categorie brood en broodjes), Luikse wafel (categorie andere bakkerijproducten), Spaghetti (deegwaren) en Cornflakes (andere producten op basis van granen). Voor Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk werden viervruchtenjam (siroop, honing en confituur) en melkchocolade (chocolade en suikerwerk) geselecteerd. Bij de categorieën suiker en room- en vruchtenijs stegen de prijzen niet meer dan gemiddeld voor de bewerkte levensmiddelen. Tomatensoep, tenslotte, is de enige getuige waarvoor bij de niet elders geklasseerde voedingsmiddelen de prijsstijging de gemiddelde inflatie overtrof. De analyse vond bijgevolg plaats voor acht producten met een totaal gewicht van 12,28 ‰ in de totale consumptiekorf (één tiende van het gewicht van de bewerkte levensmiddelen): bloem, broodje, Luikse wafel, spaghetti, cornflakes, viervruchtenjam, melkchocolade en tomatensoep. Zoals hoger gesteld werden onvolledige reeksen, (waarvan bijvoorbeeld niet gedurende alle 60 maanden van januari 2007 tot december 2011, een observatie beschikbaar was) uit de databank geweerd. Het gevolg daarvan is dat de gemiddelde prijsstijgingen in dit deel, licht afwijken van de uiteindelijke inflatiecijfers. De grootste afwijking deed zich voor bij cornflakes (+4,3 % in het onderzoeksstaal tegenover + 3,7 % volgens de consumptieprijsindex). Nadat de bloemprijs sinds de vorige hausse (tussen juli 2007 en juli 2008) vrijwel ongewijzigd gebleven was, ging hij tussen 2010 en 2011 gemiddeld met 26 % naar omhoog. De prijsstijging was veel meer uitgesproken bij de A-merken (+55 % en +23 %) en de huismerken (+37 %, +22 % en +19 %) dan bij de eersteprijsproducten (beiden +3 %). Eind 2011 volgde voor deze laatste echter een forse inhaalbeweging: in december lagen hun prijzen ruim 60 % hoger dan in oktober 2011
45
De prijs van een Luikse wafel is in 2011 gemiddeld met 9,4 % gestegen in vergelijking met het jaar ervoor. Forse prijsverhogingen voor enkele huismerken in maart 2011 en voor het dominante A-merk in de laatste drie maanden van 2011 lagen aan de basis ervan. Bij de hard discounters bleven de prijzen nagenoeg onveranderd. Zoals eerder aangehaald in dit verslag is de evolutie van de consumptieprijs voor spaghetti verbonden met de bewegingen in de noteringen van de voornaamste grondstof: harde tarwe. De prijsstijging vanaf de zomer 2007 en de prijsdaling vanaf juli 2009 volgden dan ook op een hausse en een baisse van de grondstofnotering. Daarbij viel het op dat de kruidenierszaken hun prijzen voor het dominante merk niet of nauwelijks hebben laten zakken. In 2011 ging de notering voor harde tarwe opnieuw naar omhoog met de waargenomen consumptieprijsstijging in 2011 als gevolg. In twee trapjes (maart en november/december ), vooral onder impuls van twee A-merken, werd spaghetti gemiddeld 3,6 % duurder in 2011. Voor het discountproduct dat deel uitmaakt van het onderzoeksstaal bleef de prijs in 2011 lange tijd stabiel; in augustus steeg de prijs echter met 10 % ten opzichte van een maand eerder. Cornflakes werden gemiddeld 4,3 % duurder in 2011, een toename die heel geleidelijk verliep. Geventileerd naar merken was de prijsstijging in 2011 gemiddeld het hoogst voor een eersteprijsproduct bij de reguliere winkelketens, omdat de prijs al in oktober 2010 opwaarts werd aangepast. Opvallend voor dit product zijn echter de uiteenlopende prijsbewegingen voor de verschillende merken in de databank. Voor een bepaald huismerk lag de gemiddelde prijs in 2011, door een grote prijsdaling in augustus, zelfs lager (-3,4 %) dan in 2010. Voor het dominante merk bevond de prijsstijging zich net boven het gemiddelde (+4,4 %). Voor viervruchtenjam lagen vooral huismerken en, in mindere mate, de producten van de hard discounters aan de basis van de gemiddelde prijsstijging ten belope van 3,3 % in 2011. Voor een bepaald huismerk vond de prijstoename plaats in maart en april 2011, voor alle andere merken waren de prijzen eerder vanaf medio 2011 opwaarts gericht: de gemiddelde prijs kende twee opwaartse knikken in 2011, een in juni (+1,2 %) en een in oktober (+2 %). Dat was ook het geval voor het dominante A-merk, waarvan de gemiddelde prijsstijging in 2011 echter beperkt bleef tot 1,6 %. De gemiddelde prijs van melkchocolade schoot in april 2011 naar omhoog (+7,6 % tegenover de vorige maand) en klom, (na een kortstondige en lichte daling) eind 2011 naar zijn hoogste niveau in de afgelopen vier jaar. Zodoend kwam de gemiddelde inflatie voor melkchocolade in 2011 uit op 14,5 %. Deze toename is vooral het gevolg van de prijsstijging bij het dominante A-merk. In tegenstelling tot het prijsverloop bij de grootdistributeurs stegen de prijzen voor melkchocolade bij kruidenierszaken geleidelijker, hoewel ook bij hen in het voorjaar van 2011 een duidelijk opwaartse knik kan worden waargenomen (zie ook deel III). Een blik tomatensoep is in 2011 gemiddeld 14,8 % duurder geworden . De consumptieprijzen voor dit product stegen meer voor het A-merk (+16 %) dan voor beide huismerken in het onderzoeksstaal (+10 % en +7 %). Vooral tussen april en juni 2011 nam de gemiddelde prijs sterk toe en de consumptieprijs voor het Amerk steeg toen zelfs met ruim 30 %. Tussen de huismerken onderling worden sterk uiteenlopende prijsontwikkelingen opgetekend: voor één ervan zijn de prijzen al twee jaar onafgebroken opwaarts gericht, met daarbovenop nog een versnelling tijdens de laatste maanden van 2011. De prijs voor het andere huismerk nam al eerder (tussen april 2009 en april 2010) sterk toe (maar was ook een tijdlang neerwaarts gericht). De drie grootdistributeurs verhoogden hun prijs voor het dominante A-merk tegelijk en in dezelfde mate. De kruidenierszaken volgden iets later en iets minder uitgesproken, maar lieten de prijzen in 2009 en 2010 ook niet dalen, in tegenstelling tot de grote winkelketens. Voor een broodje betaalde de consument in 2011 gemiddeld 5,7 % meer dan in 2010. Zoals vermeld in eerdere verslagen van het Prijzenobservatorium is de prijs van een broodje al jarenlang structureel opwaarts gericht (sinds januari 2007 werd een broodje liefst een derde duurder). De prijsstijging in 2011 is vooral toe te schrijven aan een winkelketen, waar de prijs voor een broodje in 2011 toenam met 12 %, nadat de prijzen in de loop van 2010 waren gedaald (bij de andere afzetkanalen waren de prijzen voortdurend opwaarts gericht).
46
A1
B1
C1
C2 C1
C3
C4
C3 Gemiddelde prijs
2,5
2,0
1,5
1,0
0,5
0,0
Gemiddelde prijs
7 7,5
6 7,0
5 6,5
4 6,0
3
5,5
2
5,0
1
4,5
Gemiddelde prijs
47 /0 se 7 p/ 07 ja n/ 0 m 8 ei /0 se 8 p/ 08 ja n/ 0 m 9 ei /0 se 9 p/ 09 ja n/ 1 m 0 ei /1 se 0 p/ 10 ja n/ 1 m 1 ei /1 se 1 p/ 11
C2 /0 se 7 p/ 07 ja n/ 0 m 8 ei /0 se 8 p/ 08 ja n/ 0 m 9 ei /0 se 9 p/ 09 ja n/ 1 m 0 ei /1 se 0 p/ 10 ja n/ 1 m 1 ei /1 se 1 p/ 11
ei
7
6,0 5,5 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0
/0 se 7 p/ 07 ja n/ 0 m 8 ei /0 se 8 p/ 08 ja n/ 0 m 9 ei /0 se 9 p/ 09 ja n/ 1 m 0 ei /1 se 0 p/ 10 ja n/ 1 m 1 ei /1 se 1 p/ 11
A2
C1 /0
/0 7 ei /0 se 7 p/ 07 ja n/ 0 m 8 ei /0 se 8 p/ 08 ja n/ 0 m 9 ei /0 se 9 p/ 09 ja n/ 1 m 0 ei /1 se 0 p/ 10 ja n/ 1 m 1 ei /1 se 1 p/ 11
ja n
m
0,2
ei
B5 C2
ja n
0,6
m
1,0
ei
A1
B4 C1
07
B3 B3
n/
B2 B2
ja
ja n/ ap 07 r/0 ju 7 l/ ok 07 t/ ja 07 n/ ap 08 r/0 ju 8 l/ ok 08 t/0 ja 8 n/ ap 09 r/0 ju 9 l/ ok 09 t/0 ja 9 n/ ap 10 r/1 ju 0 l/ ok 10 t/1 ja 0 n/ ap 11 r/1 ju 1 l/ ok 11 t/1 1
1,4
m
B1 B1
07
A1 A2
n/
ja n/ ap 07 r/0 ju 7 l/ ok 07 t/ ja 07 n/ ap 08 r/0 ju 8 l/ ok 08 t/0 ja 8 n/ ap 09 r/0 ju 9 l/ ok 09 t/0 ja 9 n/ ap 10 r/1 ju 0 l/ ok 10 t/1 ja 0 n/ ap 11 r/1 ju 1 l/ ok 11 t/1 1 1,8
m
ja n/ ap 07 r/0 ju 7 l/ ok 07 t/ ja 07 n/ ap 08 r/0 ju 8 l/ ok 08 t/0 ja 8 n/ ap 09 r/0 ju 9 l/ ok 09 t/0 ja 9 n/ ap 10 r/1 ju 0 l/ ok 10 t/1 ja 0 n/ ap 11 r/1 ju 1 l/ ok 11 t/1 1
A1
ja
ja n/ ap 07 r/0 ju 7 l/ ok 07 t/ ja 07 n/ ap 08 r/0 ju 8 l/ ok 08 t/0 ja 8 n/ ap 09 r/0 ju 9 l/ ok 09 t/0 ja 9 n/ ap 10 r/1 ju 0 l/ ok 10 t/1 ja 0 n/ ap 11 r/1 ju 1 l/ ok 11 t/1 1
Grafiek 19: Consumptieprijzen per merk en prijzen per winkel van het voornaamste merk (Links: Consumptieprijzen per merk) Bloem
(Rechts: Prijzen per winkel van het voornaamste merk)
1,4 Bloem
1,6
1,2 1,2
0,8 1,0
0,4 0,8
0,6
Gemiddelde prijs Winkelketen 1
Luikse wafel
Spaghetti
Winkelketen 1
Cornflakes Winkelketen 1
Winkelketen 1
Winkelketen 2
Winkelketen 2
Winkelketen 2
Winkelketen 2
Kruidenierszaken
7,0 Luikse wafel
6,6
6,2
5,8
5,4
5,0
4,6
4,2
3,8
Spaghetti
Winkelketen 3
Winkelketen 3
Winkelketen 3
Kruidenierszaken
2,8
2,6
2,4
2,2
2,0
1,8
1,6
1,4
1,2
1,0
Cornflakes Kruidenierszaken
Kruidenierszaken
Grafiek 19: Consumptieprijzen per merk en prijzen per winkel van het voornaamste merk (vervolg) (Links: Consumptieprijzen per merk)
(Rechts: Prijzen per winkel van het voornaamste merk) Viervruchtenjam 4,6
3,5
4,4
3,0
4,2
2,5
4,0
2,0
3,8
1,5
3,6
1,0
3,4
A1
A2
B1
B2
C1
C2
n/ 07 ja
m
ei
4,0
ja n/ ap 07 r/0 ju 7 l/ ok 07 t/ ja 07 n/ ap 08 r/0 ju 8 l/ ok 08 t/0 ja 8 n/ ap 09 r/0 ju 9 l/ ok 09 t/0 ja 9 n/ ap 10 r/1 ju 0 l/ ok 10 t/1 ja 0 n/ ap 11 r/1 ju 1 l/ ok 11 t/1 1
4,8
Gemiddelde prijs
/0 se 7 p/ 07 ja n/ 0 m 8 ei /0 se 8 p/ 08 ja n/ 0 m 9 ei /0 se 9 p/ 09 ja n/ 1 m 0 ei /1 se 0 p/ 10 ja n/ 1 m 1 ei /1 se 1 p/ 11
Viervruchtenjam 4,5
Winkelketen 1
Winkelketen 2
Melkchocolade
Winkelketen 3
Kruidenierszaken
Melkchocolade 15
12
14
11
13 12
10
11
9
10 9
8
8
7
7
A1
A2
07
ei
n/ ja
m
Gemiddelde prijs
/0 se 7 p/ 07 ja n/ 0 m 8 ei /0 se 8 p/ 08 ja n/ 0 m 9 ei /0 se 9 p/ 09 ja n/ 1 m 0 ei /1 se 0 p/ 10 ja n/ 1 m 1 ei /1 se 1 p/ 11
6
ja n/ ap 07 r/0 ju 7 l/ ok 07 t/ ja 07 n/ ap 08 r/0 ju 8 l/ ok 08 t/0 ja 8 n/ ap 09 r/0 ju 9 l/ ok 09 t/0 ja 9 n/ ap 10 r/1 ju 0 l/ ok 10 t/1 ja 0 n/ ap 11 r/1 ju 1 l/ ok 11 t/1 1
6
Winkelketen 1
Winkelketen 2
Tomatensoep
Winkelketen 3
Kruidenierszaken
Tomatensoep
A1
B1
B2
07
ei
n/
m
ja
Gemiddelde prijs
/0 se 7 p/ 07 ja n/ 0 m 8 ei /0 se 8 p/ 08 ja n/ 0 m 9 ei /0 se 9 p/ 09 ja n/ 1 m 0 ei /1 se 0 p/ 10 ja n/ 1 m 1 ei /1 se 1 p/ 11
4,0 3,8 3,6 3,4 3,2 3,0 2,8 2,6 2,4 2,2 2,0
ja n/ ap 07 r/0 ju 7 l/ ok 07 t/ ja 07 n/ ap 08 r/0 ju 8 l/ ok 08 t/0 ja 8 n/ ap 09 r/0 ju 9 l/ ok 09 t/0 ja 9 n/ ap 10 r/1 ju 0 l/ ok 10 t/1 ja 0 n/ ap 11 r/1 ju 1 l/ ok 11 t/1 1
3,5 3,3 3,1 2,9 2,7 2,5 2,3 2,1 1,9 1,7 1,5
Winkelketen 1
Winkelketen 2
Winkelketen 3
Kruidenierszaken
Broodje (pistolet) 9,0 8,5 8,0 7,5 7,0 6,5 6,0 5,5
07 n/
ei m
ja
/0 se 7 p/ 07 ja n/ 0 m 8 ei /0 se 8 p/ 08 ja n/ 0 m 9 ei /0 se 9 p/ 09 ja n/ 1 m 0 ei /1 se 0 p/ 10 ja n/ 1 m 1 ei /1 se 1 p/ 11
5,0
Winkelketen 1
Winkelketen 2
Kruidenierszaken
Bronnen: ADSEI, FOD Economie
Al met al kan worden vastgesteld dat de waargenomen prijsstijgingen niet uitsluitend kunnen worden toegewezen aan een bepaald type product. Soms lagen vooral A-merken aan de basis ervan (zoals voor melkchocolade, bloem en tomatensoep), in andere gevallen stegen de prijzen van huismerken (viervruchtenjam en Luikse wafels) of eersteprijsproducten feller (cornflakes). Opmerkelijk is eveneens het enorme prijsver-
48
schil voor gelijkaardige producten: in één geval, Luikse wafel, was het duurste A-merk in 2011 tot vier keer zo duur als het goedkoopste eersteprijsproduct.
II.2 Prijsverloop voor de verschillende types bewerkte levensmiddelen tussen 2007 en 2011 In het eerste hoofdstuk van dit deel en in andere verslagen van het Prijzenobservatorium werd al herhaaldelijk gewezen op het verschillende prijsverloop voor diverse types van producten: A-merken, huismerken en eersteprijsproducten. Die oefening vond telkens plaats voor individuele producten en specifieke merken afzonderlijk. Voor deze analyse, binnen het bestek van het jaarverslag 2011, zal het prijsverloop worden onderzocht voor een korf van levensmiddelen, waarvoor gegevens voor de diverse types beschikbaar zijn in de microgegevens van ADSEI. Voor nagenoeg alle groepen („vlees‟ uitgezonderd) die deel uitmaken van de productgroep Levensmiddelen in de consumptiekorf werden producten weerhouden waarvoor een onderscheid kon worden gemaakt naar de drie hoger vermelde types. Voor deze korf producten werden dan de prijsbewegingen op een grafiek uitgezet naar type product: A-merk, private labels en discountmerken. De volgende getuigenproducten werden opgenomen in de korf (gewicht tussen haakjes): Rijst: rijst in kookbuideltjes (0,38 ‰); Boord en granen: bloem (0,56 ‰), cent wafer (1,34 ‰), speculaas (1,34 ‰), Luikse wafel (2 ‰), pizza (1,77 ‰), spaghetti (1,77 ‰), cornflakes (1,21 ‰); Vis: fishsticks (0,61 ‰), gerookte zalm (0,72 ‰); Melk, kaas en eieren: volle melk (0,9 ‰), half afgeroomde melk (1,82 ‰), verse room (0,83 ‰), volle yoghurt (1,95 ‰), Camembert (1,17 ‰), smeltkaas (0,89 ‰); Oliën en vetten: melkerijboter (0,96 ‰), braadmargarine (0,67 ‰), maïsolie (0,64 ‰); Fruit: ananas (conserven)(0,44 ‰); Groenten: diepvriesfriet (0,66 ‰), witte bonen in tomatensaus (0,77 ‰), chips (1,46 ‰); Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk: viervruchtenjam (1,21 ‰), pure chocolade (1,67 ‰), boterhampasta (0,61 ‰), ijshoorntje (1,03 ‰); Andere voedingswaren: mosterd (0,39 ‰), mayonaise (2,95 ‰), tomatensoep (0,8 ‰); Alcoholvrije dranken: koffie (in bonen of gemalen)(2,15 ‰), instantcacaodrank (0,18 ‰), niet gashoudend water (2,74 ‰), colalimonade (2,18 ‰), vruchtensap (2,43 ‰); Alcoholhoudende dranken: pilsbier (bak)(1,15 ‰). Voor de opbouw van de index der consumptieprijzen selecteren de nationale statistiekinstellingen een set producten en diensten (zogenaamde getuigenproducten) die representatief zijn voor het binnenlandse consumptiepatroon. De prijsopnames gebeuren vervolgens in verschillende soorten distributiekanalen (o.a. buurtwinkels, hard discounters en grootwarenhuizen), waarbij voor de selectie van de winkels rekening gehouden wordt met de marktstructuur van de detailhandel in België. Voor elk getuigenproduct afzonderlijk bestaat het staal uit verschillende producttypes, waarbij voor de bewerkte levensmiddelen een onderscheid kan
49
gemaakt worden tussen A-merken, private labels31 van de reguliere winkelketens en eersteprijsproducten die verkocht worden door de hard discounters. Het is belangrijk dat de stalen regelmatig worden bijgewerkt al naargelang de structurele wijzigingen in het distributielandschap en de wisselende voorkeuren van de consument, zowel op het vlak van producten zelf als op het vlak van producttypes, en dit om de representativiteit en de betrouwbaarheid van het indexcijfer te garanderen. In België moet elke hervorming van de nationale consumptieprijsindex goedgekeurd worden door de zogenaamde Indexcommissie, die samengesteld is uit academici, vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en ambtenaren van de FOD Economie. Om de acht jaar wordt een volledige hervorming van de index uitgewerkt en om de twee jaar vindt ook een zogenoemde minihervorming plaats. De volgende grote hervorming staat overigens gepland voor 2014 en het lijkt evident dat, gezien de snelle evolutie in het Belgische distributielandschap, rekening zal moeten gehouden worden met het toenemende belang van eersteprijsproducten en huismerken, en de gewijzigde marktaandelen van de diverse winkelketens. In dit deel wordt specifiek voor een grote groep bewerkte levensmiddelen nagegaan of er een verschillend prijsverloop is per producttype (A-merk, private label van de reguliere winkelketens en eersteprijsproduct van de hard discounters). Voor deze analyse is een korf samengesteld van in totaal 36 producten, die samen meer dan een derde van het gewicht van de bewerkte levensmiddelen vertegenwoordigen en goed zijn voor een aandeel van 4,4 % in de totale consumptieprijsindex. De prijsopnames die in de analyse werden gebruikt zijn deze die zijn gebeurd in de drie grotere reguliere winkelketens (Carrefour, Colruyt en Delhaize) en de twee hard discounters (Aldi en Lidl). Met de prijsobservaties in kruidenierszaken, kleinere buurtwinkels en winkelketens met een minder groot marktaandeel werd geen rekening gehouden, ook al worden deze wel gebruikt voor de berekening van de index der consumptieprijzen. Bovendien bestaat de korf enkel uit waarnemingen waarvoor over de ganse beschouwde periode (januari 2007 tot en met december 2011) prijsopnames zijn gebeurd. Op die manier werden uiteindelijk 45 % van de waarnemingen die gebruikt worden voor de berekening van de consumptieprijsindex weerhouden in de analyse. Ongeveer 50 % van de waarnemingen kunnen worden ingedeeld als A-merk, terwijl de private labels en discountproducten beiden goed zijn voor ongeveer 25 % van de observaties. Voor elk producttype afzonderlijk is vervolgens een gewogen gemiddelde prijsevolutie berekend op basis van de gewichten in de index der consumptieprijzen voor de 36 producten. Ook de gemiddelde prijsevolutie van het ganse staal (A-merken, private labels en discountproducten) werd berekend. Uit de analyse blijkt dat de gewogen prijsevolutie voor de drie verschillende producttypes in 2007 en in 2008 grotendeels dezelfde was. Zowel de prijzen van A-merken, private labels als discount producten kenden een forse opwaartse knik tussen juli 2007 en juni 2008. Eind 2008 hadden de drie types ongeveer dezelfde gemiddelde prijsstijging gekend ten opzichte van begin 2007. In 2009 bleven de consumptieprijzen voor private labels gemiddeld ongeveer stabiel, terwijl er voor de prijzen van de twee andere types gemiddeld een prijsdaling optrad (meer uitgesproken voor de discount producten dan voor A-merken). Deze dalende trend zette zich zowel voor A-merken als discount producten verder in 2010, en was opnieuw meer opvallend voor de discount producten. In de periode van dalende consumentenprijzen, bleken dus voornamelijk discount producten een meer uitgesproken neerwaarts profiel te vertonen. Vanaf medio 2010 vertonen de consumptieprijzen voor private labels een opwaartse knik en die evolutie zet zich door tot eind 2011. De gemiddelde prijzen voor A-merken en discountproducten knoopten in de loop van 2011 aan met die stijgende tendens. Tabel 13 illustreert dat de inflatie per producttype van jaar tot jaar uiteenlopend kan zijn en het lijkt er ook op dat de prijsbewegingen voor de private labels minder uitgesproken zijn dan in het geval van de twee andere types. Maar over een langere periode beschouwd wijst de oefening niet op een systematische afwijking tussen de prijsevoluties van de drie producttypes. In december 2011 lagen de gemiddelde prijzen voor private labels ongeveer 23,5 % hoger dan in januari 2007, de A-merken kostten in diezelfde maand 21,4 % meer dan in het begin van de beschouwde periode en de gemiddelde prijs voor de discountproducten kwam ongeveer 18,5 % hoger uit. Voor het ganse staal betaalde de consument gemiddeld 21,1% meer dan in januari 2007. 31
De private labels bij de reguliere winkelketens bevatten zowel hun huismerken als hun eersteprijsproducten. In eerste instantie werd getracht om hun prijsverloop afzonderlijk in kaart te brengen maar de beschikbare data lieten deze ventilering niet toe.
50
Er zij overigens aangestipt dat als de onderzochte getuigenproducten afzonderlijk worden geanalyseerd het individuele prijsverloop per type niet altijd in dezelfde richting wijst en desgevallend afwijkt van de hierboven beschreven gewogen gemiddelde prijsevolutie per producttype. Tabel 13: Prijswijzigingen voor bewerkte levensmiddelen per producttype (Veranderingspercentages ten opzichte van het voorgaande jaar) A-merken 2008 2009 2010 2011
Private labels
10,9 -0,5 -1,7 5,3
Gemiddelde inflatiea voor het staal 10,2 -0,4 -1,4 5,1
Discount producten
8,3 1,5 1,4 4,6
10,6 -1,9 -3,3 5,3
Bronnen: ADSEI, berekeningen FOD Economie a Waarbij A-merken een aandeel hebben van 49,7 %, private labels een aandeel van 24,4 % en discount producten een aandeel van 25,9 %.
Grafiek 20: Prijsverloop per type product voor een korf levensmiddelen (Rechts: Index jan 2007=100)
(Links: Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar)
125
15
120 10
115 110
5
105 0 100 95
A-merk
Private label
Discount
ja
n/ 0 ap 8 r/0 8 ju l/0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0 ju l/1 ok 0 t/1 ja 0 n/ 1 ap 1 r/1 1 ju l/1 ok 1 t/1 1
ja n/ ap 07 r/0 ju 7 l/ ok 07 t/ ja 07 n/ ap 08 r/0 ju 8 l/ ok 08 t/0 ja 8 n/ ap 09 r/0 ju 9 l/ ok 09 t/0 ja 9 n/ ap 10 r/1 ju 0 l/ ok 10 t/1 ja 0 n/ ap 11 r/1 ju 1 l/ ok 11 t/1 1
-5
Gewogen gemiddelde
A-merk
Private label
Discount
Gewogen gemiddelde
Bronnen: ADSEI, berekeningen FOD Economie
Uit een analyse van het prijsverloop van een korf van 36 getuigenproducten uit de productgroep bewerkte levensmiddelen (goed voor ongeveer een derde van het totaal van deze productgroep) tussen begin 2007 en eind 2011, werd een geliklopende dynamiek vastgesteld tussen de prijsbewegingen van A-merken, private labels en eersteprijsproducten bij grote winkelketens. Mochten echter de mogelijke substitutie-effecten (wanneer de consument bijvoorbeeld distributiemerken gaat aankopen in plaats van duurdere A-merken) als dusdanig in rekening worden gebracht bij de berekening van de consumptieprijsindex, dan zou dat gevolgen hebben voor het gemiddelde prijsniveau, en (bijgevolg) de inflatie.
51
III. Onderzoek naar de forse prijsstijgingen voor chocoladeproducten III.1 Verloop van de consumptieprijs voor chocolade in België en in de buurlanden Zoals aangehaald in het derde kwartaalverslag 2011 van het Prijzenobservatorium werd de Belgische consument de jongste twee jaar geconfronteerd met forse prijsstijgingen voor chocoladeproducten. Een vergelijking met het prijsverloop in de buurlanden is enkel mogelijk voor het geheel van de producten Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk, het meest gedetailleerde niveau in de HICP-nomenclatuur. De consumptieprijzen voor deze productgroep zijn in België sinds januari 2006 opwaarts gericht (uitgezonderd tussen april 2009 en januari 2010, toen de prijzen gemiddeld met 1,8 % zakten). In december 2011 werd voor deze productgroep ruim een kwart meer betaald dan in januari 2006. In onze buurlanden bleef de stijging veel beperkter: +11,6 % in Duitsland, +7,9 % in Frankrijk en +6,1 % in Nederland. Grafiek 21: Verloop van de HICP en de inflatie voor de productgroep “Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk” (Links: HICP (Index 2005=100))
(Rechts: Veranderingspercentage ten opzichte van het voorgaande jaar)
120 115 110 105 100
België
Duitsland
Frankrijk
05 n/ ja
05 n/
ju
ja
l/0 5 ja n/ 06 ju l/0 6 ja n/ 07 ju l/0 7 ja n/ 08 ju l/0 8 ja n/ 09 ju l/0 9 ja n/ 10 ju l/1 0 ja n/ 11 ju l/1 1
95
ju
125
l/0 5 ja n/ 06 ju l/0 6 ja n/ 07 ju l/0 7 ja n/ 08 ju l/0 8 ja n/ 09 ju l/0 9 ja n/ 10 ju l/1 0 ja n/ 11 ju l/1 1
8 7 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 -3 -4
130
België
Nederland
Duitsland
Frankrijk
Nederland
Bronnen: EC, FOD Economie
Tussen begin 2005 en eind 2007 kwam de inflatie in België hoger uit dan in de buurlanden. Daarna lag de inflatie in België en de buurlanden in dezelfde lijn, maar in het eerste kwartaal 2010 versnelde de inflatie voor Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk in België heel scherp, wat niet het geval was in onze buurlanden (waar zelfs prijsdalingen voorkwamen). Vanaf begin 2011 werden ook in de buurlanden positieve inflatiecijfers voor deze productgroep waargenomen, maar de prijsstijgingen bleven er veel beperkter (+3,4 % gemiddeld in de buurlanden, tegenover +6,8 % in België in december 2011). De productgroep Suiker, jam, honing, chocolade en suikerwerk heeft in België een totaal gewicht van 11,3 promille in de consumptiekorf en bestaat uit vier grote componenten: suiker (0,61 ‰), jam (1,21 ‰), chocolade en suikerwerk (7,42 ‰) en room- en vruchtenijs (2,06 ‰). Zowel de grootste prijstoename sinds januari 2006 (+31,2 %) als het hoogste inflatiecijfer in 2011 (+8,6 %) zijn voor rekening van de chocoladeproducten (inclusief suikerwerk). In 2011 bedroeg de gemiddelde inflatie voor melkchocolade +13,7 %, voor pure chocolade +9,3 % en voor chocopasta +12,4 % (de prijzen van de andere getuigen, namelijk toffees, candybars en pralines stegen veel minder sterk). Samen droegen de chocoladeproducten (inclusief suikerwaren) 0,07 procentpunt bij tot de totale inflatie in 2011. Micro-onderzoek heeft uitgewezen dat de consumptieprijsstijging voor chocolade in 2011 vooral kan worden toegeschreven aan A-merken (tevens het merendeel van de observaties door de indexagenten). Voor de discount producten bleven de prijstoenames veeleer beperkt. Voor pure chocolade (+11,0 %) en melkchocolade (+14,4 %) werd voor een A-merk gemiddeld veel meer betaald in 2011 in vergelijking met een jaar eer-
52
der. Voor de discount producten bedroeg de inflatie respectievelijk -8,4 % en +2,6 %. Voor chocopasta daarentegen deed de prijsstijging zich voor bij alle drie de types merken (+12,0 % voor de A-merken, +16,3 % voor de huismerken en +9,2 % voor de discount producten). Zoals aangekondigd in haar derde kwartaalverslag heeft het Prijzenobservatorium in het kader van het jaarverslag 2011 een grondig onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de “chocoladekolom”, met als bedoeling om via een enquête na te gaan of de waargenomen consumptieprijsstijging het gevolg is van toegenomen aankoopprijzen van chocolade. De aankoopprijs van chocolade zou voor de distributie gemiddeld zowat ¾ van hun totale kosten vertegenwoordigen.
III.2 Enquête naar de aankoopprijzen voor chocolade van de Belgische grootdistributie Na de goedkeuring door de Raad van Bestuur van het INR van het derde kwartaalverslag 2011 vond er een eerste overleg plaats tussen het Prijzenobservatorium en Comeos. Daarbij werd de stijgende consumptieprijs voor chocoladeproducten toegelicht en werd het door het Observatorium opgestelde ontwerp van enquête een eerste keer getoetst aan zijn haalbaarheid (scope, formulieren, timing, …). Een maand later volgde een overleg met vertegenwoordigers van de grootste winkelketens. Daarbij werd de vraagstelling verder verfijnd (bepalen van de bevraagde periode, vastleggen van de lijst met referentiegetuigen, keuze voor tariefprijzen). Ook de timing (streefdatum antwoorden, bijeenkomst eerste bespreking resultaten) werd vastgelegd. De enquête omvat twee luiken (zie bijlage 2): een kwantitatief en een kwalitatief deel. Het kwantitatieve luik peilt naar het verloop van de aankoopprijzen van melkchocolade, pure chocolade en chocopasta door de grootdistributie in de periode 2008-2011 (telkens voor drie types producten: A-merken, distributiemerken en eersteprijsproducten). Aan de distributeurs werd gevraagd naar de prijzen die zij voor deze producten in de beschouwde periode betaalden aan hun leveranciers. Het kwalitatieve gedeelte peilde naar de mogelijke verklaringen voor enerzijds de recente prijsstijgingen van chocoladeproducten in ons land en anderzijds de mogelijke verklaringen voor de prijsverschillen voor deze producten in België en de ons omringende landen. Gefaciliteerd door Comeos, werd de enquête eind december 2011 verstuurd aan acht winkelketens, namelijk Delhaize, Carrefour, Colruyt, Aldi, Lidl, Match, Cora en Mestdagh. Medio januari 2012 waren alle antwoorden terugbezorgd aan het Prijzenobservatorium, wat de respons op 100 % bracht. Een week later werden de geaggregeerde cijfers en de eerste bevindingen, zoals eerder afgesproken, voorgesteld aan de vertegenwoordigers van Comeos en de distributeurs. De resultaten van de bevraging naar het verloop van de aankoopprijzen komen aan bod in hoofdstuk III.3. Uit het tweede luik van de enquête, het kwalitatieve deel, kwamen enkele interessante vaststellingen naar voor. Zo worden chocoladeproducten in hoofdzaak via kortlopende contracten (minder dan 1 jaar) aangekocht. Verder bevestigden zeven van de acht distributeurs dat de consumptieprijzen voor chocoladeproducten in de periode 2008-2011 fors zijn gestegen. Als voornaamste redenen voor deze stijging gaven ze volgende factoren aan: de toegenomen prijzen bij de leveranciers; de toegenomen energiekosten; de toegenomen personeelskosten.
53
Tenslotte bevestigden vijf winkelketens dat de consumptieprijzen voor chocoladeproducten in België hoger liggen dan in het buitenland. Als voornaamste redenen daarvoor gaven ze aan dat: de aankoopprijzen van de distributeurs bij chocoladeproducenten in België hoger liggen dan in het buitenland, omwille van het feit dat de kwaliteit van de chocolade beter is in België (gebruik van cacaobonen van de beste kwaliteit, 100 % cacaoboter, natuurlijke vanille in plaats van synthetische vanille, langer concheren32, hoger percentage hazelnoten in het geval van chocopasta, enz.); de personeelskosten in België hoger liggen dan in het buitenland; de btw-tarieven kunnen verschillen tussen de landen: België past één tarief toe, terwijl Frankrijk twee verschillende tarieven gebruikt voor pure en melkchocolade; België een tweetalig klein land is: de verpakkingen kosten bijgevolg meer, de rotaties zijn kleiner en de marketingkosten voor de leveranciers van nationale merken liggen hoger.
III.3 Verloop van aankoop- en consumptieprijzen voor chocoladeproducten Voor elk van de drie getuigenproducten (melkchocolade, pure chocolade en chocopasta) werden de aankoopprijzen van de distributeurs bij hun toeleveranciers opgevraagd. Enkele observaties werden uit de analyse geweerd (omdat ze niet volledig overeenstemden met het gevolgde product in de consumptiekorf), en finaal werden er voor melkchocolade 8 observaties (6 A-merken, 0 huismerken en 2 eersteprijsproducten) weerhouden, voor pure chocolade 23 (12 A-merken, 5 huismerken en 6 eersteprijsproducten) en voor chocopasta 21 (8 A-merken, 4 huismerken en 9 eersteprijsproducten). Op basis van de opgegeven periode (pro rata berekend per volledige of halve maand) en hoeveelheid werd per winkelketen het aangekochte volume voor elk merk bepaald. Om maandelijks aan elke aankoopprijs een gewicht toe te kennen werd het maandelijkse aankoopvolume vervolgens gecombineerd met het marktaandeel van elke distributieketen (volgens het Grocery Universe van Nielsen). In de onderstaande analyse wordt gefocust op de A-merken en de eersteprijsproducten, omdat het marktaandeel voor huismerken op basis van de aangekochte hoeveelheden vrij beperkt bleef (0 % voor melkchocolade, 4,8 % voor pure chocolade en 11,0 % voor chocopasta). Voor pure chocolade is de aankoopprijs over de beschouwde periode voor de A-merken (met een achttal kleine sprongetjes) geleidelijk aan gestegen, om in december 2011 18,6 % hoger uit te komen dan in januari 2008. Voor de eersteprijsproducten steeg de aankoopprijs fors bij aanvang van de beschouwde periode, om nadien iets af te nemen (de gecumuleerde toename in december 2011 bedroeg 4,2 %). Terwijl de producentenprijs voor de A-merken dus geleidelijk aan omhoog ging, bleef een reactie van de consumptieprijs uit tot in april 2010, waarna de prijzen in de detailhandel in vier maanden tijd met 14,8 % toenamen. In de daarop volgende maanden bleef de consumptieprijs nagenoeg stabiel, in april 2011 volgde opnieuw een forse verhoging. Uitgedrukt in eurocent nam de aankoopprijs per kilogram pure chocolade van januari 2008 tot maart 2010 toe met 37 cent terwijl de verkoopprijs nagenoeg gelijk bleef. In de vier daaropvolgende maanden zag de consument pure chocolade 1 euro per kilogram duurder worden, zodat het evenwicht tussen de toegenomen verkoop- en aankoopprijzen (die in de lente 2010 ook omhoog gingen) van de grootdistributie hersteld werd. Vanaf april tot eind 2011 bleef de gecumuleerde stijging van de aankoopprijs gemiddeld echter een dertigtal cent onder die van de consumptieprijs. Voor de eersteprijsproducten deed zich een compleet verschillende situatie voor: de gecumuleerde stijging van de aankoopprijs overtrof over het geheel van de periode die van de consumptieprijs. Eind 2011, na een forse daling medio 2011, lag de consumptieprijs zelfs lager dan in januari 2008 (-12,4 %), wat niet het geval was voor de aankoopprijs van de grootdistributie (+4,2 %).
32
Concheren is een van de laatste stappen in het productieproces en bepaalt de smaak en kwaliteit van het product.
54
De stijging van de aankoopprijs van melkchocolade door de distributieketens verliep eveneens trapsgewijs. In december 2011 lag de producentenprijs voor de A-merken 27,3 % hoger dan in januari 2008. Voor de eersteprijsproducten bleef de stijging beperkt tot 10,5 %. Net als voor pure chocolade duurde het bij de Amerken tot april 2010 voor de toegenomen aankoopprijs werd doorgerekend in de consumptieprijs voor melkchocolade, maar in juli 2010 lag die echter al 19,3 % hoger dan vier maanden eerder (in de buurt van de gecumuleerde stijging van de aankoopprijs). De volgende toename van de aankoopprijs werd echter onmiddellijk en zelfs meer dan proportioneel doorgerekend in de consumptieprijs: tussen maart en december 2011 stegen de consumptieprijzen van de A-merken meer dan de aankoopprijzen. Eind 2011 lag de consumptieprijs voor 1 kilogram melkchocolade van een A-merk dan ook 3,0 euro hoger in vergelijking met het begin van de beschouwde periode, terwijl de aankoopprijs gemiddeld met 2,2 euro per kilogram was toegenomen. Voor de eersteprijsproducten (die slechts heel beperkt worden aangeboden voor het gevolgde product in de consumptiekorf) bleef de procentuele gecumuleerde prijsstijging van de gemiddelde verkoopprijs van de grootdistributie, het laatste jaar uitgezonderd, net boven die van hun aankoopprijs. Zowel voor A-merken (+29,5 %) als voor eersteprijsproducten (+18 %) van chocopasta steeg de aankoopprijs voor de distributieketens erg sterk. Net zoals bij melk- en pure chocolade duurde het voor de A-merken even voor die prijsstijging werd doorgerekend aan de consument. Na een prijsstijging in het tweede kwartaal van 2008 bleven de consumptieprijzen immers lange tijd vrijwel stabiel, waarna ze in mei 2011 met een schok werden aangepast. In december 2011 betaalde de consument zowat 28,6 % meer voor chocopasta van een A-merk dan acht maanden eerder. De gecumuleerde toename van de consumptieprijs bleef voor chocopasta van een A-merk dan ook geruime tijd onder die van de aankoopprijs, pas aan het eind van de beschouwde periode was dat niet langer het geval. Voor de eersteprijsproducten bleef de stijging van de consumptieprijs, ondanks de initiële, erg snelle reactie op de eerste verhoging van de aankoopprijs, voor het vervolg van de analyseperiode onder de gecumuleerde toename van deze laatste. Samenvattend kan worden gesteld dat de aankoopprijzen van melkchocolade, pure chocolade en chocopasta door de grootdistributie tussen januari 2008 en december 2011 duidelijk opwaarts gericht zijn (enkel in het geval van eersteprijsproducten van pure chocolade betalen de grote winkelketens eind 2011 maar een fractie meer voor hun aankopen bij de chocolade-industrie dan in het begin van de onderzochte periode). De enquête wees eveneens uit dat de toename van de aankoopprijs van chocoladeproducten voor alle getuigenproducten overigens veel groter was bij de A-merken dan bij de goedkoopste producten. De consumptieprijzen van chocoladeproducten wijzigen uiteraard veel frequenter (ze worden vaak aangepast aan een gewijzigde lokale marktsituatie), maar het duurde even voor er grote opwaartse schokken werden waargenomen: ze deden zich vooral voor in de tweede kwartalen van 2010 en 2011. In een aantal gevallen, zoals de Amerken voor melk- en pure chocolade, leidde dat tot een grotere gecumuleerde verhoging van de verkoopprijzen dan van de aankoopprijzen, nadat de situatie lange tijd omgekeerd was. De vraag is in hoeverre de vastgestelde prijsstijgingen doorheen de chocoladekolom, zowel aan producentenzijde als voor de consument, het gevolg zijn van hogere kosten die de chocoladeproducenten ondervonden bij de aankoop van hun grondstoffen (die zij dan op hun beurt doorrekenen aan hun klanten, de detailhandel). Op basis van de structuurenquête voor ondernemingen kan worden geraamd hoe deze grondstoffenkosten evolueerden: de berekende grondstoffenprijs voor chocoladeproducten33 kende aanvankelijk een enorme stijging, met als hoogtepunt juni 2010, toen de grondstoffen gemiddeld 48,6 % hoger genoteerd stonden dan in januari 2008. In december 2011 bevonden de noteringen zich echter bijna terug op hetzelfde niveau als aan het begin van de onderzoeksperiode34. 33
Gebaseerd op de kostenstructuur van chocoladeproducenten (samengesteld uit 66,8 % cacao, 14,3 % melkpoeder en 19,0 % suiker), informatie uit de structuurenquête voor ondernemingen. Enkel de voornaamste categorieën werden in aanmerking genomen, de kleinere kostenposten werden buiten beschouwing gelaten. 34
Voor chocopasta speelt echter ook de toegenomen grondstoffenprijs voor hazelnoten een belangrijke rol. Een precieze notering hiervan is niet beschikbaar (en kon dus ook niet worden opgenomen in de gemiddelde grondstoffenprijs voor chocopasta), maar cijfers over de buitenlandse handel wijzen uit dat de importprijs per kilogram fors naar omhoog ging (+22,6 % in november 2011 ten opzichte van een jaar voordien, voor een kilo verse of gedroogde hazelnoten zonder dop).
55
Eind 2010 waren de gestegen verkoopprijzen van de chocolade-industrie vermoedelijk het gevolg van de toegenomen grondstoffennoteringen. In de meest recent beschikbare gegevens uit de jaarrekening (boekjaar 2010) bleven de bedrijfsmarges van de chocoladeproducenten dan ook nagenoeg ongewijzigd. Twaalf maanden later is de situatie, zoals hoger geschetst, echter helemaal anders en blijft een neerwaartse reactie van de verkoopprijzen van de chocoladeproducenten alsnog uit. Integendeel, in het tweede kwartaal van 2011, toen de grondstoffennoteringen voor chocoladeproducten reeds heel wat lager lagen dan een jaar ervoor, verhoogden de chocoladeproducenten van A-merken hun verkoopprijzen in nog vrij aanzienlijke mate. De distributie rekende die verhoging niet alleen door aan de consument maar maakte ook van de gelegenheid gebruik om de brutomarges op te voeren. Gezien het grote aandeel van de grondstoffenkosten in de kostenstructuur van de chocoladeproducenten zou er nochtans kunnen worden verwacht dat de verkoopprijzen van de chocolade-industrie, en daaropvolgend ook de consumptieprijzen van chocoladeproducten, de dalende trend van de grondstoffennoteringen op zijn minst gedeeltelijk gaan volgen. Het Prijzenobservatorium zal het prijsverloop in deze kolom van nabij opvolgen en indien nodig aanvullend onderzoek uitvoeren. Grafiek 22: Prijstransmissiemechanisme bij chocoladeproducten (Index januari 2008=100) Pure chocolade: A-merken
Pure chocolade: eerstprijsproducten 155
115
155
135
145
110
145
125
135
105
135
115
125
100
125
105
115
95
115
95
105
90
105
85
95
85
95
ja n/ 0 ap 8 r/0 8 ju l/0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0 ju l/1 ok 0 t/1 ja 0 n/ 1 ap 1 r/1 1 ju l/1 ok 1 t/1 1
ja n/ 0 ap 8 r/0 8 ju l/0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0 ju l/1 ok 0 t/1 ja 0 n/ 1 ap 1 r/1 1 ju l/1 ok 1 t/1 1
145
Aankoopprijs grootdistributie (linkerschaal) Consumptieprijs (linkerschaal) Grondstofnotering (rechterschaal)
Aankoopprijs grootdistributie (linkerschaal) Consumptieprijs (linkerschaal) Grondstofnotering (rechterschaal) Melkchocolade: A-merken
Melkchocolade: eersteprijsproducten 155
120
155
135
145
115
145
125
135
110
135
115
125
105
125
105
115
100
115
95
105
95
105
95
90
95
ja n/ 0 ap 8 r/0 8 ju l/ 0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/ 0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0 ju l/ 1 ok 0 t/1 ja 0 n/ 1 ap 1 r/1 1 ju l/ 1 ok 1 t/1 1
85
ja n/ 0 ap 8 r/0 8 ju l/ 0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/ 0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0 ju l/ 1 ok 0 t/1 ja 0 n/ 1 ap 1 r/1 1 ju l/ 1 ok 1 t/1 1
145
Aankoopprijs grootdistributie (linkerschaal) Consumptieprijs (linkerschaal) Grondstofnotering (rechterschaal)
Aankoopprijs grootdistributie (linkerschaal) Consumptieprijs (linkerschaal) Grondstofnotering (rechterschaal) Chocopasta: A-merken
Chocopasta: eersteprijsproducten
135
120
130
115
125 110
120 115
105
110
100
105 95
100 95
ja n/ 0 ap 8 r/0 8 ju l/0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0 ju l/1 0 ok t/1 0 ja n/ 1 ap 1 r/1 1 ju l/1 1 ok t/1 1
8 l/ 0 ok 8 t/0 ja 8 n/ 0 ap 9 r/0 9 ju l/ 0 ok 9 t/0 ja 9 n/ 1 ap 0 r/1 0 ju l/ 1 0 ok t/1 ja 0 n/ 1 ap 1 r/1 1 ju l/ 1 1 ok t/1 1
r/0
ju
ap
ja
n/
08
90
Aankoopprijs grootdistributie
Aankoopprijs grootdistributie
Consumptieprijs
Bronnen: EC, IMF, enquête Prijzenobservatorium, ADSEI
56
Consumptieprijs
IV. Vergelijking van het consumptieprijsniveau voor bewerkte levensmiddelen in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland IV.1 Samenstelling van het onderzoeksstaal In het jaarverslag 2010 van het Prijzenobservatorium werd reeds vastgesteld dat de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen in België in 2009 hoger lagen dan in onze voornaamste buurlanden. Deze vaststelling was echter gebaseerd op gegevens van Eurostat, de zogenaamde prijsniveau-indices. Daarbij worden, voor elk van de 27 EU-landen consumentenprijzen in kaart gebracht volgens de filosofie van de diverse nationale statistische instellingen (met focus op de representativiteit voor het nationale consumptiepatroon). De opgenomen productcategorieën zijn bijgevolg niet uniform samengesteld. De resultaten zijn daarom eerder indicatief en werden in het jaarverslag van vorig jaar niet in detail behandeld. In de meest recente versie van de Eurostatpublicatie worden de voor 2009 vastgestelde prijsverschillen in 2010 bevestigd; voor brood & granen, melk, kaas & eieren, oliën & vetten en niet-alcoholische dranken zijn ze zelfs nog meer uitgesproken geworden (“Significant differences in consumer prices across Europe”, statistics in focus, nr 28/2011). Om een meer precieze vergelijking te kunnen maken tussen de prijsniveaus in België en in de buurlanden heeft het Prijzenobservatorium een beroep gedaan op gegevens van het onderzoeksbureau Nielsen. De databank van Nielsen is gebaseerd op prijsopnames in winkels waarvan de oppervlakte groter is dan 400 m² en de verkoop van levensmiddelen minstens 40 % van de totale omzet vertegenwoordigt35. Hard discounters, winkels die deel uitmaken van een tankstation en winkels waar meer dan de helft van de omzet uit de verkoop van vlees komt, zijn niet opgenomen in de databank. Op vraag van de FOD Economie heeft deze firma een onderzoeksstaal samengesteld met gegevens (prijs36, verkocht volume, conditionering, brand owner, …) over identieke bewerkte levensmiddelen, verkocht in distributieketens in België en onze voornaamste buurlanden. Enkel producten die aangeboden worden in België en in minstens één van de drie voornaamste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland), werden opgenomen in de databank. De producten werden geïdentificeerd aan de hand van hun (unieke) EAN–code (European Article Numbering). Deze streepjes- of barcode wordt wereldwijd toegepast voor de codering van winkelartikels en bevat informatie over de producent en het artikel. Van de 225.000 in België verkochte producten konden er 37.628 worden opgenomen in de databank. Voor 16,7 % van alle producten gaat het dus om goederen die ook in één van de drie buurlanden worden verkocht en kunnen de prijzen derhalve worden vergeleken. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om merkproducten. Huismerken blijken immers veelal van land tot land te verschillen en vertegenwoordigen nog geen 1 % van het totale aantal producten in de databank.
35
Voor België gaat het om winkels van de volgende distributieketens: Alvo, Carrefour, Colruyt, Delhaize Group, Intermarché, Lambrechts, Louis Delhaize, Mestdagh en Spar. Voor Frankrijk zijn Auchan, Carrefour, Casino, E. Leclerc, Intermarché, Louis Delhaize, Monoprix en System U opgenomen in de databank, voor Duitsland Edeka, Markant, Rewe en Restliche, voor Nederland Ahold, Bijeen, Superunie en Detailconsult. 36
De gemiddelde consumentenprijs voor het jaar 2010 wordt berekend als de verhouding van de totale omzet per product tot zijn verkoopsvolume (zijnde het aantal verkochte eenheden). De gemiddelde prijs is inclusief btw en eventuele andere taksen (accijnzen, milieutaks, …). Ook promoties zitten vervat in de prijs, met uitzondering van de zogenaamde kortingsbonnen die afzonderlijk aan de kassa verrekend worden.
57
De nomenclatuur die Nielsen hanteert, laat een classificatie toe in 12 verschillende productgroepen. Voor dit jaarverslag zal worden gefocust op de zeven productgroepen die behoren tot de bewerkte levensmiddelen, met name: Droge voeding (zoals gedroogde of bereide groenten en fruit, kruiden, sauzen, cakes, pasta, …); Alcoholische dranken (waaronder wijn, schuimwijn, sterke drank, bier, …); Snoepgoed en koekjes (inclusief chocolade, chips, en popcorn); Aan bederf onderhevig voedsel (met daarin onder andere kaas, vers vlees, vis en desserts); Niet-alcoholische dranken (zoals vruchtensappen, thee, koffie, cola en andere dranken), Diepvrieswaren (ijsjes, diepgevroren vis, vlees, deegwaren en groenten); Babyvoeding. De andere vijf productgroepen (cosmetica & parfum, huishoudproducten, keukenproducten, lichaamsverzorging, huisdieren) kunnen in volgende verslagen van het Prijzenobservatorium aan bod komen. De Belgische supermarkten hebben, in het onderzoeksstaal, het meeste producten gemeenschappelijk met de Franse retailers (in totaal 15.277). Ten opzichte van Nederland en Duitsland gaat het om respectievelijk 7.774 en 4.825 producten. Meer specifiek komen de meeste overeenkomstige producten met Frankrijk voor in de categorieën Alcoholische dranken (4.623) en Droge voeding (4.175), terwijl voor zowel Duitsland en Nederland de meeste identieke producten zich bevinden in de categorieën Droge voeding en Snoepgoed en koekjes. Tabel 14: Overzicht van het aantal productitems per land in de productgroep “bewerkte levensmiddelen” België Droge voeding Alcoholische dranken Snoepgoed en koekjes Aan bederf onderhevig voedsel Niet-alcoholische dranken Diepvrieswaren Babyvoeding Totaal*
6.488 5.756 3.874 3.784 1.821 1.210 296 23.229
Frankrijk 4.175 4.623 1.747 2.951 968 704 109 15.277
Waarvan gemeenschappelijk met : Nederland 2.145 1.073 2.020 873 923 535 205 7.774
Duitsland 1.279 1.191 1.277 542 274 261 4.824
Bron: Nielsen *: Het totaal voor België is kleiner dan de som van de drie buurlanden omdat bepaalde producten immers gemeenschappelijk zijn voor drie, of zelfs vier landen.
58
IV.2 De consument betaalt gemiddeld meer in België voor identieke bewerkte levensmiddelen dan in Duitsland, Frankrijk en Nederland Om het gemiddelde prijsverschil tussen België en elk van de drie buurlanden te berekenen, moeten de prijsverschillen voor elk van de producten37 geaggregeerd worden. Het onderzoeksbureau Nielsen heeft hiervoor een methodologie uitgewerkt, waarbij een geometrisch gemiddelde van de afzonderlijke prijsverschillen berekend wordt. Het gewicht per afzonderlijk product wordt bepaald door zijn omzet in België. Sommige producten hebben echter een zeer groot gewicht in het totale staal (het meest verkochte product, behorend tot de alcoholische dranken, is bijvoorbeeld goed voor maar net iets minder dan 1 % van het totale gewicht). Gezien de aankopen voor een individueel product heel sterk kunnen variëren tussen landen onderling, zou een weging aan de hand van de werkelijke gezinsuitgaven in België een erg grote impact kunnen hebben op de bekomen resultaten. Een vaak verkocht, gemiddeld geprijsd, product in België zou in de buurlanden immers als luxeproduct (en dus duurder) verkocht kunnen worden. Om de impact van individuele producten af te zwakken, kreeg elk product binnen een kwartiel een gelijk gewicht: het prijsverschil voor de 25 % best verkochte producten werd vermenigvuldigd met een factor 4, de producten uit het tweede kwartiel met factor 3, …. De resultaten die bekomen worden op basis van deze methodologie wijken overigens nauwelijks af van andere mogelijke methodes. Daarnaast werd voor de verschillende productgroepen ook berekend hoeveel producten duurder zijn in België dan in het desbetreffende buurland. Vooraleer de resultaten te bespreken, is het belangrijk te onderstrepen dat de prijsvergelijking tussen België en zijn voornaamste buurlanden grotendeels gebaseerd is op identieke dezelfde producten. Aangezien huismerken verschillen van winkel tot winkel (en dus niet dezelfde EAN-code hebben), komen zij minder aan bod in het onderzoeksstaal (in de databank zijn huismerken goed voor 5 % van de productitems van alle voedingswaren, en 1 % van de totale Belgische omzet voor voedingsmiddelen)38. Voor het geheel van de bewerkte levensmiddelen betaalde de Belgische consument aanzienlijk meer dan in Nederland (gemiddeld +12 %). Maar ook ten aanzien van Frankrijk en Duitsland worden significante prijsverschillen opgetekend van respectievelijk +9 % en +7 %. Daarnaast wordt vastgesteld dat maar liefst 72 % van de producten duurder zijn in België dan in Nederland; ten opzichte van Frankrijk en Duitsland gaat het om respectievelijk 67 en 63 % van de producten. Meer in detail beschouwd (zie hiervoor ook bijlage 1) werden, met de drie buurlanden, forse prijsverschillen genoteerd voor de volgende onderliggende productgroepen: babyvoeding, diepvrieswaren en aan bederf onderhevig voedsel. Zo kostte babyvoeding in Belgische supermarkten gemiddeld 24 % meer dan in Nederland en 18 % meer dan in Frankrijk. (een prijsvergelijking tussen België en Duitsland is niet mogelijk, gezien het onderzoeksstaal geen gemeenschappelijke babyvoeding bevat). Voor diepvrieswaren liepen de verschillen op tot 25 % met Nederland (forse prijsverschillen voor diepgevroren desserts en vlees), 19 % met Duitsland (vooral voor diepvriesgroenten, roomijs & sorbets) en 16 % met Frankrijk (aardappelbereidingen, roomijs en diepgevroren desserts). Voor de productgroep aan bederf onderhevig voedsel was het prijsverschil met Nederland opnieuw het hoogst (gemiddeld +14 %) gevolgd door Frankrijk (+13 %), en Duitsland (+11 %). De consument betaalde zowel in Nederland als in Duitsland opmerkelijk minder voor identieke producten binnen de rubrieken fruit & noten, groenten & rauwkost. In vergelijking met Nederland lagen ook de Belgische prijzen voor boter en mar-
37
Het prijsverschil voor elk van de producten wordt berekend als de verhouding tussen de prijs voor het product in het buitenland en de prijs ervan in België. 38
Volgens de studie van de ECB hebben deze huismerken (met gemiddeld lagere prijzen dan de nationale merken) in België, Nederland en Duitsland een aandeel van meer dan 30 % in de verkoop van verpakte voedingswaren. In Frankrijk komt het aandeel lager uit, en ligt het tussen de 20 % en 25 %. De sterke aanwezigheid van hard discounters draagt mogelijk bij tot een neerwaarts effect op het prijspeil in Duitsland, maar in vergelijking met Nederland en zeker met Frankrijk hebben discountzaken een groter marktaandeel in België.
59
garine een stuk hoger. De prijzen voor verse salades, fruit & noten en verse desserts lagen gemiddeld 20 % hoger in België dan in Frankrijk. Voor de vier andere onderzochte productgroepen lagen de prijsverschillen met zowel Duitsland, Frankrijk en Nederland niet steevast hoger dan 10 %, hetgeen wel het geval was voor babyvoeding, diepvrieswaren en aan bederf onderhevig voedsel. Maar ook voor deze productgroepen kostten de items gemiddeld meer in België dan in de drie buurlanden. Voor droge voeding, bedroeg het gemiddelde prijsverschil met Frankrijk en Duitsland respectievelijk 5 en 7 %, maar was het opnieuw meer uitgesproken met Nederland (+15 %). Vooral ontbijtgranen, desserts, vlees en sauzen droegen daar toe bij. Wat de niet-alcoholische dranken betreft, lopen de prijsverschillen op tot +9,6 % met Frankrijk, +13,2 % met Nederland en +6,7 % met Duitsland. Voor water in Frankrijk, melkdranken in Nederland en frisdranken in Duitsland werd beduidend minder betaald dan in België. Mede door de hogere accijnzen in Nederland voor bepaalde alcoholische dranken, kost likeur en sterke drank minder in België, en ook champagne/ schuimwijn en bier zijn in Nederland duurder. Ten opzichte van Duitsland en Frankrijk betaalde de Belgische consument gemiddeld minder voor wijn en bier. Gemiddeld werden alcoholische dranken in België 11 % duurder betaald dan in Frankrijk; het prijsverschil met Duitsland was minder uitgesproken (+2 %) en de Nederlandse consument betaalde er zelfs meer voor dan de Belgische (-6 %). Ook voor snoepgoed en koekjes was de vergelijking niet onverdeeld in het nadeel van de Belgische consument. Deze producten kostten in ons land immers gemiddeld minder dan in Frankrijk (-4 %), maar zijn wel duurder dan in Nederland (+14 %) en Duitsland (+9 %). Weinig verrassend toont de analyse een soortgelijk beeld voor het aantal items dat duurder (of goedkoper) is in België: babyvoeding, diepvrieswaren en aan bederf onderhevig voedsel bevatten duidelijk meer producten die duurder zijn in België dan in het buitenland. Tabel 15: Prijsvergelijking België ten opzichte van Frankrijk, Nederland en Duitsland (In eenheden en in %) BE vs FR
4.175 4.623 1.747
+5 +11 -4
Duurdere producten (in %) 60 72 45
2.951
+13
968 704 109 15.277
Aantal producten Droge voeding Alcoholische dranken Snoepgoed en koekjes Aan bederf onderhevig voedsel Niet-alcoholische dranken Diepvrieswaren Babyvoeding Total Alimentaire
BE vs NL
BE vs DE
2.145 1.073 2.020
+15 -6 +14
Duurdere producten (in %) 77 41 77
76
873
+14
+10
67
923
+16 +18 +9
78 92 67
535 205 7.774
Verschil (in %)
Aantal producten
Verschil (in %)
Aantal producten
Verschil (in %)
Duurdere producten (in %) 62 53 67
1.279 1.191 1.277
+7 +2 +9
73
542
+11
68
+13
73
274
+7
65
+25 +24 +12
90 84 72
261 4.824
+19 +7
74 63
Bronnen: Nielsen, eigen berekeningen
Wat het prijsverschil voor de nationale merken en de huismerken betreft, is enkel een vergelijking tussen België en Frankrijk mogelijk, omdat het aantal waarnemingen met betrekking tot de huismerken alleen in deze twee landen voldoende is om een vergelijking te maken. In Frankrijk zijn de prijzen gemiddeld 9 % goedkoper voor de nationale merken en 8 % voor de huismerken, wat vrij gelijkaardig is. Er zijn echter significante verschillen tussen de productgroepen. De prijsverschillen voor de huismerken zijn veel kleiner dan voor de nationale merken voor de diepvrieswaren (+16 % voor de huismerken tegen +8 % voor de nationale merken), voor aan bederf onderhevig voedsel (respectievelijk +14 % en +9 %) en voor droge voeding (+6 % en +1 %). Voor alcoholische en niet-alcoholische dranken, snoepgoed en koekjes is het prijsverschil van de huismerken groter dan dat van de nationale merken.
60
IV.3 Overzicht van variabelen die aan de basis kunnen liggen van een verschillend prijsniveau Er bestaan in de economische literatuur heel wat verklaringen voor het verschil in prijzen (voor homogene producten) tussen landen. Via empirisch, econometrisch onderzoek heeft de Europese Centrale Bank de prijsverschillen tussen elf landen van het eurogebied proberen te verklaren39. Dat gebeurde op basis van zowel klassieke determinanten als aan de hand van variabelen die de structurele kenmerken van de distributiesector weergeven. In totaal werden de prijzen van 146 producten met elkaar vergeleken. Uit dat onderzoek komen een aantal interessante vaststellingen naar voren die ook het prijsverschil tussen België en zijn voornaamste buurlanden kunnen helpen verklaren. De resultaten worden in dit deel toegelicht en toegepast op de Belgische situatie. Bij de klassieke determinanten gaat het om variabelen zoals de btw–tarieven, het relatieve inkomensniveau, de bevolkingsdichtheid en de intensiteit van de uitgaven. Terwijl hogere btw-tarieven en een hogere levensstandaard een significant positieve impact uitoefenen op de consumptieprijzen, leidt een hogere bevolkingsdichtheid volgens het onderzoek tot meer efficiëntie in de markt, wat een neerwaartse druk op de prijzen met zich meebrengt. Eenzelfde negatief verband bestaat er met de intensiteit van de uitgaven. Wanneer een product een relatief hoger gewicht heeft in het huishoudbudget, zal de consument meer moeite doen om prijzen te vergelijken, wat dan weer een temperende invloed heeft op de prijsverschillen. Wat deze klassieke determinanten betreft, bevindt het Belgische (gereduceerde) btw-tarief (dat voor de meeste voedingsmiddelen en niet–alcoholische dranken geldt) zich min of meer op hetzelfde niveau als in de buurlanden. Het standaardtarief, dat bijvoorbeeld van toepassing is op alcoholische dranken, ligt wel boven de tarieven die in onze buurlanden gelden. Uit gegevens van Eurostat blijkt dat het inkomensniveau in België (volgens het BBP per capita) gemiddeld hoger ligt dan in Frankrijk, iets boven het niveau in Duitsland ligt, maar lager uitkomt dan in Nederland. Enkel Nederland kent een hogere bevolkingsdichtheid. Tabel 16: Belastingstarief op toegevoegde waarde in België en zijn voornaamste buurlanden Btw
België 40
Gereduceerd tarief Standaard tarief
Frankrijk
6% 21 %
5,5 % 19,6%
Nederland
Duitsland
6% 19 %
7% 19 %
Bron: ECB
De intensiteit van de uitgaven zou een negatieve invloed op de prijsverschillen uitoefenen, o.a. omdat dit aspect de graad van aandacht uitdrukt die de consumenten aan de prijs besteden. Het belang van dit aspect wordt gemeten door, voor elk product en elke productgroep, de correlatie tussen de prijsverschillen en de verschillen in verkochte volumes in België en in het buitenland te bereken. 41
Tabel 17: Correlatie prijsindex en volume-index Per product Per productgroep
Duitsland -0,31 -0,15
Frankrijk -0,18 -0,24
Nederland -0,24 -0,41
Bron: Nielsen, eigen berekeningen
39
Europese Centrale Bank (september 2011), “Structural features of distributive trades and their impact on prices in the euro area”, blz. 60 – 71. Zie ook Nationale Bank van België (december 2011), “De distributiesector en de impact ervan op de prijzen in het eurogebied” in het Economisch tijdschrift, blz. 52 – 54. 40
In Nederland en België vallen ook kauwgom en snoepgoed onder het verlaagde regime, terwijl in Frankrijk o.a. voor zoetigheden en chocoladekoeken het standaardtarief geldt. Duitsland daarentegen rekent voor niet-alcoholische dranken het standaardtarief aan. 41
Etant donné la présence des valeurs extrêmes, le coefficient de corrélation de Spearman est utilisé pour les deux variables considérées. Ce coefficient est significativement différent de zéro pour tous les cas présentés dans le tableau.
61
De negatieve correlatie tussen deze twee variabelen lijkt erop te wijzen dat de intensiteit van de uitgaven effectief een negatieve invloed uitoefent op het prijsverschil tussen België en de voornaamste buurlanden. De consumptie van bier, bijvoorbeeld, is volgens de gegevens van Nielsen proportioneel hoger in België dan in het buitenland. De Belgische consumptieprijzen zijn gemiddeld 17 % lager dan in Frankrijk, 3 % lager dan in Nederland en 13 % lager dan in Duitsland (zie hiervoor ook bijlage 3). Met een hoger verkoopvolume in België dan in Frankrijk en Duitsland zijn de prijzen van de diepvrieswaren op basis van meel (voornamelijk diepvriespizza‟s) gemiddeld 3 % lager in België dan in Frankrijk en 5 % hoger dan in Duitsland. Samenvattend wordt hieronder aangegeven of de klassieke determinanten al dan niet een verklaring zouden kunnen geven voor het verschil in prijspeil tussen België en zijn voornaamste buurlanden. Tabel 18: Samenvatting van de econometrische analyse van de ECB-verklarende variabelen voor de verschillen in prijspeil op basis van klassieke determinanten Klassieke determinanten Btw Inkomensniveaus Bevolkingsdichtheid Intensiteit van de uitgaven Bron: ECB
Verwachte impact op het prijsniveau positief positief negatief negatief
Verklaring voor prijsverschil: met Frankrijk met Duitsland met Nederland JA JA / NEE JA JA JA NEE NEE NEE JA JA JA JA
In zijn onderzoek haalt de ECB ook structurele kenmerken van de distributiesector aan als potentiële verklaring voor de prijsverschillen tussen lidstaten. Deze variabelen hebben betrekking op de concentratiegraad, de winstgevendheid en de reglementering in de sector. De structurele verschillen in het distributielandschap zijn het resultaat van een eigen marktlogica (langs vraag –en aanbodzijde),enerzijds, en een verschillend reglementaire kader42, anderzijds. Om de concentratiegraad in een land te meten werden twee parameters in het empirisch onderzoek gebruikt, zijnde de Herfindahl-Hirschman Index (HHI)43 en de concentratieratio voor de vijf grootste ondernemingen (CR5)44. Voor beide parameters geldt dat een hogere waarde overeenkomt met een hogere concentratiegraad in de distributiesector. De bevindingen lijken contradictorisch: uit het onderzoek van de ECB komt immers naar voor dat er een negatief verband zou bestaan tussen de HHI en het prijsniveau in de verschillende landen, terwijl er daarentegen een positief verband zou bestaan tussen de concentratieratio en het prijspeil. Een hogere concentratiegraad kan een indicatie zijn voor een minder concurrentieel gedrag van de voornaamste spelers, met dus een opwaarts effect op de prijzen, maar kan (omgekeerd) ook leiden tot schaalvoordelen en op die manier tot meer efficiëntie en mogelijkerwijs lagere prijzen. Op basis van zowel de HHI als de concentratieratio, blijkt dat het Belgische distributielandschap meer gefragmenteerd is dan in onze buurlanden. In België is er dus sprake van een iets minder geconcentreerde markt. Terwijl in België de vijf grootste distributiebedrijven een gecumuleerd marktaandeel hebben van ongeveer 50 %, bedraagt dat maar liefst 66,9 % in Duitsland, 58,5 % in Frankrijk en 56,4 % in Nederland. In lijn met de theoretische bevindingen, bestaat er volgens de ECB een positief verband tussen de winstgevendheid in de sector en het gemiddelde prijspeil in de winkel: hogere marges zouden leiden tot hogere prij-
42
Specifieke reglementering voor de distributiesector is terug te vinden in de vestigingswetgeving, de wet op de handelspraktijken en diverse sociale wetgeving o.a. over de openingsuren en de collectieve arbeidsovereenkomsten. 43
De HHI wordt hier berekend als de som van de kwadraten van de marktaandelen van de verschillende bedrijven, gedeeld door 100. Een waarde lager dan 10 wijst op een lage concentratiegraad, een waarde tussen 10 en 18 is indicatief voor een gematigde concentratiegraad en bij een waarde van meer dan 18 wordt gesproken van een zeer geconcentreerde sector. 44
Deze concentratieratio geeft dus het marktaandeel weer van de vijf grootste ondernemingen.
62
zen. De Belgische winstmarges45 zijn echter lager dan in het buitenland, zodat deze variabele evenmin, net zoals de lagere concentratiegraad, een verklaring biedt voor het hogere prijsniveau. Tabel 19: Indicatoren voor concentratie en winstgevendheid (gemiddelde 2004-2009 voor HHI en CR5, 2008 voor winstmarge in %) België Frankrijk Duitsland Nederland
HHI 5,9 8,6 10,2 11,6
CR5 50,2 58,5 66,9 56,4
Winstmarge 3,5 3,6 4,1 4,7
Bron: ECB
De studie vermeldt tenslotte ook dat de reglementering in de distributiesector een rol speelt als verklarende variabele voor consumptieprijsverschillen tussen lidstaten. Daarvoor werden de indicatoren van de OESOenquêtes “retail sector regulation” en “employment protection legislation” geïmplementeerd in het model. Specifieke wetgeving op het vlak van markttoetreding of de prijzen in de winkel kan, al naargelang het geval, een opwaartse impact hebben op de prijsniveaus dan wel een neerwaarts effect. De kwantificering van de reglementeringsgraad is een omslachtig en “ongoing” proces, zodat de resultaten met de nodige omzichtigheid dienen te worden behandeld. De Europese Centrale Bank geeft in zijn studie trouwens zelf aan dat op dit domein meer onderzoek vereist is, zodat ze hier niet worden behandeld. Tabel 20: Overzicht van de structurele kenmerken van de distributiesector als verklaring voor het prijspeil en hun verwachte impact Structureel kenmerk Concentratie Winstgevendheid Reglementering
Indicator Impact op de prijsverschillen in de eurozone volgens de studie van de ECB HHI Negatief CR5 Positief Marge Positief Al naargelang soort wetgeving positief dan wel negatief effect
Bron: ECB
Zowel klassieke determinanten als structurele kenmerken van de distributiesector helpen, volgens de (multivariatie) studie van de ECB, de verschillen in prijspeil tussen de eurolanden verklaren, al is een ander niet eenduidig in het geval van bijvoorbeeld de concentratiegraad van de markt. Maar bij meer specifieke univariate vergelijkingen tussen de prijsniveaus in ons land en in de buurlanden zijn de resultaten minder overtuigend. Er zijn nog andere specifieke variabelen die het verschil in prijsniveau met onze voornaamste buurlanden zouden kunnen verklaren maar die niet als dusdanig in het onderzoek van de ECB aan bod komen. Dat geldt onder meer voor een verschil in directe belastingen (o.a. vennootschapsbelasting) en indirecte belastingen (andere dan de belasting op de toegevoegde waarde, o.a. verpakkingsheffing), verschillende loonkosten (en de structuur ervan), en sterk uiteenlopende exploitatiekosten (vastgoed, logistiek en energie). Tenslotte zouden andere aankoopvoorwaarden46, ook een mogelijke verklaring kunnen bieden voor de verschillen in prijsniveaus. Het verkrijgen van gunstige aankoopvoorwaarden bij leveranciers zou immers kunnen afhangen van de grootte van de markt. Om de impact van deze variabelen op het prijsniveau te kunnen evalueren is echter heel wat bedrijfsspecifieke informatie vereist en zou ook gebruik gemaakt moeten worden van kwantitatieve multivariate modellen. Samenvattend kan worden gesteld dat er een substantieel prijsverschil bestaat met de buurlanden (voor identieke producten) maar dat de precieze oorzaken daarvan nog niet volledig gekend zijn. Gezien de omvang van het prijsverschil verdient dit soort onderzoek onze blijvende aandacht. Op basis van de beschikbare gegevens zal het Prijzenobservatorium de waargenomen prijsverschillen dan ook verder in kaart brengen. In de studie, die door de directie Mededinging van de FOD Economie werd gepubliceerd, met als titel „Prijs45
De indicator voor winstgevendheid houdt rekening met het impliciete arbeidsinkomen van zelfstandigen.
46
Uit de structuurenquête blijkt dat de kostenpost “aankoop handelsgoederen” instaat voor meer dan 75 % van de totale kosten in de niet-gespecialiseerde detailhandel (Nace 4711).
63
niveau in supermarkten‟ (waarbij het onderzoek betrekking heeft op alle productgroepen in de Nielsendatabank, dus met ruim 37.000 items) worden overigens ook een aantal verklarende elementen (de meesten werden hierboven vermeld) voor deze prijsverschillen onderzocht.
64
V. Onderzoek naar de premiestijging voor de omniumverzekeringen auto in 2011 Op vraag van de toenmalige Minister van Ondernemen heeft het Prijzenobservatorium begin 2011 een onderzoek uitgevoerd naar de gestegen premies voor auto-omniumverzekeringen en naar de rendabiliteit van dit type van verzekering. Het onderzoek kwam tot stand nadat de verzekeringssector eind 2010 had aangekondigd dat de premies voor het afsluiten van dit soort verzekeringen in 2011 zouden stijgen. Dat was volgens Assuralia, de beroepsvereniging voor verzekeringsondernemingen, noodzakelijk om de rendabiliteit ervan te vrijwaren. Die was, volgens de federatie, immers in het gedrang gekomen door stijgende schadelasten ten gevolge van de toename van het aantal schadegevallen en van de gemiddelde kost van de schadegevallen. In 2010 waren er in België 54 verzekeringsmaatschappijen47 die auto-omniumverzekeringen (ook wel voertuigencasco genoemd) mochten aanbieden. 33 van deze ondernemingen hadden hun maatschappelijke zetel in België, de overige 21 opereren in België via een bijkantoor en hebben hun zetel in een land dat deel uitmaakt van de Europees Economische Ruimte (EER). Grafiek 23 illustreert dat de top 10 van deze verzekeraars in 2010 een marktaandeel had van 92,6 %. Het gecumuleerde marktaandeel van de drie grootste spelers (AXA, Ethias en AG Insurance) bedroeg 56,9 %. Grafiek 23: Marktaandeel (op basis van verdiende premies) in België van de voornaamste verzekeringsmaatschappijen op het vlak van auto-omniumverzekeringen in 2010 (In %)
3,8
1,7
1,6
7,4
25,8
5,3 6,1
8,5
16,0
8,7 15,1 AXA KBC Dexia Insurance Belgium Generali
Ethias P&V Verzekeringen Allianz Andere
AG Insurance Mercator FEDERALE Verzekering
Bron: Assuralia
Om de rendabiliteit van de tak omniumverzekeringen in kaart te brengen, werd beroep gedaan op publiek beschikbare, geaggregeerde gegevens48, gepubliceerd door de Nationale Bank van België, sinds april 2011
47
Bron: www.assuralia.be, kerncijfers, aantal ondernemingen die de tak voertuigencasco beoefenen.
48
Bron: www.nbb.be/doc/cp/nl/vo/stat/pdf/III_1-107.xls.
65
toezichthouder van de verzekeringssector49. De cijfers inzake winstgevendheid van de (kleine en grote50) omniumverzekering zijn beschikbaar per waarborgtype (risico): materiële schade, diefstal en andere. Voor de analyse werd uitgegaan van het aggregaat van de cijfers van de verschillende waarborgtypes. De meest gehanteerde maatstaven van rendabiliteit voor de omniumverzekeringen zijn het bruto technischfinancieel saldo en het brutosaldo voor beleggingsopbrengsten. Dit laatste saldo wordt berekend door van de opbrengsten (voornamelijk de verdiende premies en de vergoedingen voor bijkomende kosten51) de kosten af te trekken. Worden daarnaast ook nog de netto beleggingsopbrengsten52 (oftewel de beleggingsopbrengsten minus de beleggingslasten) in rekening gebracht, dan wordt het bruto technisch-financieel saldo bekomen. Sinds 2008 is het bruto technisch-financieel saldo van de omniumverzekering sterk gedaald (zie tabel 21). Terwijl de rendabiliteit van dit verzekeringsproduct (uitgedrukt in % van de verdiende premies en bijkomende kosten) in de periode 2005 tot 2007 nog gemiddeld 15,3 % bedroeg, was die in 2008 teruggevallen tot 5,6 %. In 2009 en 2010 kleurde de winstgevendheid van de omniumverzekering zelfs rood, met negatieve returns van respectievelijk 2,8 en 5,2 %. Zoals tabel 21 illustreert, is de verzwakking van de rendabiliteit van de omniumverzekeringen het gevolg van het feit dat de kosten voor “Uitkeringen, terugwinning en schadebeheer” (veruit de voornaamste kostenrubriek), sneller zijn gestegen dan de premies. Uitgedrukt in procent van de verdiende premies en bijkomende kosten stegen de kosten voor uitkeringen, terugwinning en schadebeheer immers van 56,8 % in 2005 naar 74,4 % in 2010. Tabel 21: Voornaamste rubrieken van de resultatenrekening van de tak “Voertuigen toerisme en zaken of gemengd gebruik” (In % van de verdiende premies en bijkomende kosten) 2005 Verdiende premies en bijkomende kosten
2006
2007
2008
2009
2010
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
Uitkeringen, terugwinning en schadebeheer
56,8
56,8
59,4
63,9
73,1
74,4
Acquisitiekosten en commissielonen
20,5
20,7
21,3
21,4
21,4
20,8
Administratiekosten
7,9
8,0
7,8
7,8
7,3
7,7
Andere53
0,7
1,2
1,4
1,2
-2,7
-4,0
14,1
13,3
10,1
5,7
-4,5
-6,9
2,8
2,7
2,9
-0,1
1,7
1,7
16,9
16,0
13,0
5,6
-2,8
-5,2
Bruto saldo voor beleggingsopbrengsten Beleggingsopbrengsten minus beleggingslasten Bruto technisch-financieel saldo
Bron: NBB. Berekeningen: FOD Economie
In absolute cijfers (tabel 22) gingen de ”Uitkeringen, terugwinning en schadebeheer” tussen 2005 en 2010 omhoog van 470,9 miljoen euro naar 792,4 miljoen euro, een toename met 68,3 %. Daar staat tegenover dat de “Verdiende premies en bijkomende posten” met slechts 28,6 % naar boven gingen (van 828,5 miljoen eu49
De NBB deelt de activiteiten van de sector (leven en niet-leven) op in 29 takken. De omniumverzekering voor personenwagens valt onder tak 3 van deze indeling (“voertuigcasco met uitzondering van rollend spoorwegmaterieel”), en meer bepaald deeltak 3.I. (“voertuigen toerisme en zaken of gemengd gebruik”). 50
Onder kleine omnium valt de dekking voor brand, diefstal, glasbreuk, natuurelementen en aanrijding door dieren. Voor de grote omnium wordt de dekking uitgebreid met de waarborg materiële schade of eigen schade aan het voertuig. 51
De bijkomende kosten omvatten onder meer de kosten voor de opmaak van polissen en bijvoegsels.
52
Alle opbrengsten en uitgaven uit beleggingen van een verzekeringsmaatschappij worden conform een bepaalde verdeelsleutel toegewezen aan de verschillende verzekeringstakken van de maatschappij. 53
Onder de rubriek “Andere” vinden we onder meer de wijzigingen technische voorzieningen en terug te vorderen lasten, de overige technische lasten en opbrengsten en de winstdeling en ristorno‟s terug.
66
ro in 2005 naar 1.065,0 miljoen euro in 2010). De winst van de omniumverzekeringen viel dan ook terug van gemiddeld 133 miljoen euro in de periode 2005 tot 2007 naar 53,4 miljoen euro in 2008. In 2009 en 2010 werden verliezen geleden ten belope van respectievelijk 27,5 en 55,3 miljoen euro. Zonder de verrekening van de netto beleggingsopbrengsten zouden deze verliezen bovendien aanzienlijk hoger zijn uitgevallen (behalve in 2008 toen de netto beleggingsopbrengsten negatief waren). Geventileerd naar waarborgtype kunnen de recente negatieve resultaten van de omniumverzekeringen voor een groot deel worden toegeschreven aan het risico “Materiële schade” (verliezen ten belope van 154,0 en 185,1 miljoen euro in respectievelijk 2009 en 2010). De rendabiliteit van het risico “diefstal” is daarentegen continu gestegen in de periode 2005 tot 2010 (gemiddelde winst van 123,5 miljoen euro), terwijl de verliezen van het risico “Andere” een beperkt aandeel hebben in de globale negatieve resultaten van de omniumverzekering. 54
Tabel 22: Rendabiliteit (per waarborgtype ) van de tak “Voertuigen toerisme en zaken of gemengd gebruik” (In miljoenen euro, tenzij anders vermeld) Verdiende premies en bijkomende kosten
2005
2006
2007
2008
2009
2010
828,5
869,1
922,9
957,1
993,5
1.065,0
- materiële schade
542,9
571,2
619,3
649,3
673,4
724,1
- diefstal
207,7
217,2
226,0
231,5
240,8
253,8
- andere
77,9
80,7
77,6
76,3
79,4
87,2
470,9
493,4
548,4
611,3
726,5
792,4
386,1
411,1
463,9
523,3
622,8
681,1
- diefstal
47,4
43,5
46,4
46,1
46,4
48,7
- andere
37,3
38,8
38,1
41,9
57,3
62,6
116,9
115,5
93,5
54,7
-44,5
-74,0
Uitkeringen, terugwinning en schadebeheer - materiële schade
Bruto saldo voor beleggingsopbrengsten - materiële schade
-3,3
-15,5
-40,9
-80,0
-166,5
-199,0
- diefstal
108,2
113,8
116,6
122,9
126,8
128,6
- andere
12,1
17,2
17,7
11,9
-4,8
-3,6
23,0
23,5
26,7
-1,3
17,0
18,7
Beleggingsopbrengsten minus beleggingslasten - materiële schade
16,0
16,5
19,1
-1,7
12,5
13,9
- diefstal
5,5
5,4
6,0
0,1
3,4
3,5
- andere
1,5
1,5
1,6
0,2
1,1
1,3
139,9
139,0
120,2
53,4
-27,5
-55,3
12,7
1,0
-21,7
-81,7
-154,0
-185,1
- diefstal
113,7
119,3
122,6
123,0
130,3
132,1
- andere
13,6
18,7
19,3
12,1
-3,7
-2,3
Bruto technisch-financieel saldo - materiële schade
Bron: NBB. Berekeningen: FOD Economie
Op vraag van het Prijzenobservatorium heeft de NBB vervolgens onderzocht of de forse achteruitgang van de gemiddelde rendabiliteit van de tak omniumverzekeringen geen gevolg was van een scheeftrekking omwille van een verzwakte winstgevendheid van een of enkele (grote) spelers. Uit het onderzoek van de NBB, op basis van individuele rendabiliteitgegevens van 27 maatschappijen die omniumverzekeringen aanbieden, blijkt dat de daling van de rendabiliteit van de sector een vrij algemeen fenomeen is: slechts tien van de zevenentwintig verzekeringsmaatschappijen slaagden erin om het boekjaar 2010 met winst af te sluiten. Bovendien verslechterde de rendabiliteit in dat jaar (gemeten ten opzichte van 2008) voor vijfentwintig van de zevenentwintig maatschappijen.
54
Uit gesprekken met de toezichthouder (NBB) en Assuralia bleek dat niet elke verzekeringsmaatschappij een rigoureuze ventilering naar de drie waarborgtypes (materiële schade, diefstal, andere) toe te passen.
67
Grafiek 24: Evolutie van de verdiende premies en bijkomende kosten, de uitkeringen, terugwinning en schadebeheer en het bruto technisch-financieel saldo van de tak “Voertuigen toerisme en zaken of gemengd gebruik” (Linkerschaal: Index 2005=100, Rechterschaal: In % van de verdiende premies en bijkomende kosten) 180
20
160
15
140
10
120
5
100
0
80
-5 2005
2006
2007
2008
2009
2010
Bruto technisch-financieel saldo (rechterschaal) Uitkeringen, terugwinning en schadebeheer (linkerschaal) Verdiende premies en bijkomende kosten (linkerschaal)
Bron: NBB. Berekeningen: FOD Economie
De forse stijging van de kosten voor “Uitkeringen, terugwinning en schadebeheer” is in de eerste plaats het gevolg van de continue stijging van het aantal schadegevallen, dat (in eerste observatie55) tussen 2005 en 2010 is toegenomen van 368.453 tot 532.040, een stijging met 44,4 % of gemiddeld met 7,7 % jaarlijks. Uitschieter was 2009 toen het aantal schadegevallen met 13,2 % steeg. Ook de verlaging van het bedrag aan vrijstelling (“franchise”) die door sommige verzekeringsmaatschappijen werd doorgevoerd, de stijging van de prijs van wisselstukken en de stijging van het uurloon van garagisten56 hebben een impact gehad op de toename van deze kosten. De toename van het aantal schadegevallen bleef uiteraard niet zonder gevolgen voor de bedragen (in eerste observatie) aan bruto en netto schadelasten57 die de omniumverzekering diende te dragen. In de periode 2005 tot 2010 stegen deze lasten met ruim 64 %, tot respectievelijk 854,9 miljoen euro (bruto) en 786,1 miljoen euro (netto) in 2010. Uitschieter was wederom 2009 toen de bruto en netto schadelasten t.o.v. het jaar ervoor toenamen met respectievelijk 17,5 en 15,9 %. Een tweede, weliswaar enigszins minder belangrijke, verklaring is de vaststelling dat de gemiddelde schadelast per geval de laatste jaren eveneens is toegeno-
55
Het finaal aantal geregistreerde schadegevallen in een bepaald voorvalsjaar (jaar waarin een schadegeval plaatsvond) kan niet onmiddellijk bepaald worden. Bij een ongeval hebben partijen een zekere periode de tijd om aangifte te verrichten bij hun verzekeringsmaatschappij. Zo zal een ongeval dat bv. in december van jaar 1 heeft plaatsgevonden maar bv. slechts twee maanden later wordt aangegeven niet in de initiële cijfers van jaar 1 maar in deze van jaar 2 verschijnen. De finale (definitieve) cijfers van een bepaald voorvalsjaar zullen bijgevolg slechts enkele jaren later beschikbaar komen. De initiële cijfers van jaar 1 zijn in dit opzicht cijfers “in eerste observatie” in afwachting dat de finale cijfers beschikbaar komen. 56
Bron: Assuralia, Indicator evolutie kostprijs schadegevallen Burgerlijke Aansprakelijkheid motorrijtuigen (basis 2004).
57
De (bruto) schadelast staat voor het bedrag aan schade dat de verzekeringsmaatschappij aan de verzekerde dient uit te betalen om de geleden schade van deze laatste te vergoeden. Indien de verzekeringsmaatschappij een gedeelte van het uitbetaald schadebedrag kan “terugwinnen” (bv. door te pogen dit schadebedrag te recupereren bij de aansprakelijke derde) spreekt men van netto schadelast.
68
men. Tussen 2005 en 2010 steeg de gemiddelde bruto- en netto schadelast jaarlijks met respectievelijk 10,5 % en 10,6 %, terwijl de verdiende premies en bijkomende kosten jaarlijks met gemiddeld slechts 5,2 % toenamen. Tabel 23: Schadelasten in eerste observatie (in miljoen euro), aantal schadegevallen in eerste observatie en gemiddelde bruto en netto schadelast (in euro) voor de tak “Voertuigen toerisme en zaken of gemengd gebruik” Bruto schadelasten
2006
2007
2008
2009
521,0
541,3
604,4
673,3
790,9
3,9
11,7
11,4
17,5
8,1
494,8
549,1
631,2
731,7
786,1
Wijziging ten opzichte van vorig jaar (%) Netto schadelasten
477,8
Wijziging ten opzichte van vorig jaar (%) Aantal schadegevallen
201058
2005
3,6
11,0
15,0
Gemiddelde bruto schadelast
1.414
1.370
1.466
1.537
1.594
1.607
Gemiddelde netto schade-last
1.297
1.252
1.332
1.441
1.475
1.478
4,3
6,3
496.043
7,4
395.076 7,2
438.027
15,9
368.453
Wijziging ten opzichte van vorig jaar (%)
412.252
854,9
13,2
532.040 7,3
Bron: NBB. Berekeningen: FOD Economie
Mogelijke verklaringen voor de toename van het aantal schadegevallen kunnen onder meer te vinden zijn in de stijging van het aantal personenwagens59 (van 4.918.544 in 2005 naar 5.276.283 in 2010) en de toename van het gemiddeld aantal vorst- en winterdagen in de periode 2008-2010 ten opzichte van de periode 20052007 (zie tabel 24). 60
Tabel 24: Aantal vorst- en winterdagen in België Aantal vorstdagen (min. temp. < 0° C) Aantal winterdagen (max. temp. < 0° C) Aantal dagen met sneeuwval61
2005 64 14 44
2006 74 9 29
2007 43 3 15
2008 61 4 25
2009 67 14 32
2010 95 35 67
Gem. „05-„07 60 9 29
Gem. „08-„10 74 18 41
Bron: KMI. Berekeningen: FOD Economie
Hoewel auto-omniumverzekeringen geen deel uitmaken van de korf van producten waarvan de prijzen worden opgevolgd voor het opstellen van de index der consumptieprijzen heeft het Prijzenobservatorium aandacht besteed aan de aangekondigde verhoging van de tarieven. De jongste jaren was de rendabiliteit van dit soort verzekering fors achteruit gegaan en zelf negatief geworden. Dat was niet enkel het gevolg van meer schadegevallen (onder andere als gevolg van minder gunstige weersomstandigheden in de jaren 2008 tot 2010), maar ook van hogere kosten per schadegeval. Een verhoging van de tarieven lag dan ook in de lijn van de verwachtingen.
58
Voorlopige cijfers.
59
Bron: FOD Economie (ADSEI).
60
Opmeting door het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België, in negen meetstations, verspreid over gans België.
61
Aantal dagen met neerslag in de vorm van kristalstructuren: gewone sneeuw, sneeuw met regen, motsneeuw, korrelsneeuw.
69
Lijst van afkortingen ABEX
Associatie van Belgische Experten
ABS
Algemeen boerensyndicaat
ADSEI
Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie
BE
België
BS
Belgisch Staatsblad
BRUGEL
Brusselse regulator voor energie (BRUssel Gas ELektriciteit)
Btw
Belasting op toegevoegde waarde
CREG
Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas
CWaPE
Commission wallonne pour l'Energie
DE
Duitsland
EAN
European Article Numbering
EC
Europese Commissie
ECB
Europese Centrale Bank
EHEC
Enterohemorragische escherichia
EU
Europese Unie
Eurostat
Statistical Office of the European Commission
Fedis
Federatie distributeurs (het huidige Comeos)
FOD Economie
Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
FR
Frankrijk
HHI
Herfindahl-Hirschman Index
HICP
Geharmoniseerd consumptieprijsindex (Harmonised Index of Consumer Prices)
ICP
Indexcijfer der consumptieprijzen
IMF
Internationaal Monetair Fonds
INR
Instituut voor de nationale rekeningen
K1
Eerste kwartaal
K2
Tweede kwartaal
K3
Derde kwartaal
70
K4
Vierde kwartaal
KMI
Koninklijk Meteorologisch Instituut van België
Kmo
Kleine of middelgrote onderneming
kWh
Kilowattuur
NACE
Economische activiteitennomenclatuur in de Europese Gemeenschap
NBB
Nationale Bank van België
NL
Nederland
VREG
Vlaamse regulator van de elektriciteits- en gasmarkt
71
Bijlagen Bijlage 1A: Overzicht van de producten en diensten waarvan de prijzen tussen het jaar 2010 en 2011 het sterkst zijn veranderd (rangschikking in dalende volgorde van prijsstijging) Benaming Gasolie voor verwarming: levering van minstens 2000 l Gasolie voor verwarming: levering minder dan 2000 l Bloem Gouden trouwring Gasolie voor wegvervoer ("diesel") Aardgas: D3b (34890 kWh) Aardgas: D3 (23260 kWh)
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
3,92
28,3
0,17
Melkerijboter
0,96
7,7
0,01
5,88
27,4
0,24
Brandverzekering
6,34
7,7
0,05
Aardappelen (nieuwe oogst)
0,17
7,6
0,56
26,0
0,00
0,02
Toffees
2,63
7,6
1,54
0,02
21,3
0,06
Maïsolie
0,64
7,3
0,01
17,80
21,1
0,45
Smeltkaas (gruyère)
0,89
7,1
0,01
5,19
20,6
0,14
Vuurvaste schotel
0,59
7,1
0,00
0,29
Koffiepads
0,70
7,0
0,00
1,45
7,0
0,01
11,44
19,9
Benaming
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Koffie (in bonen of gemalen)
2,15
19,3
0,05
Zalm
Gewone braadmargarine
0,67
18,5
0,01
Huur van bestelwagen
1,33
6,8
0,01
0,01
Pindanootjes
0,75
6,7
0,01
1,91
6,5
0,01
Tomatensoep
0,80
15,1
Aardgas: D2 (4652 kWh)
0,89
14,1
0,01
Vliegtuigticket
Melkchocolade
1,50
13,7
0,02
Visitekaartjes
0,83
6,4
0,01
1,59
6,2
0,01
Elektriciteit: Dd (7500 kW)
8,33
13,2
0,12
Fluorescerende buislamp
Lpg
0,67
13,0
0,01
Schrift met losse bladen
1,89
6,2
0,01
0,01
Vruchtensap
2,43
6,1
0,02
7,42
6,0
0,05
Boterhampasta
0,61
12,4
Ajuin
0,48
12,4
0,01
Waterverbruik
Elektriciteit: Dc (3500 kW)
3,33
12,3
0,04
Broodje
3,23
5,9
0,02
0,01
Meerrittenkaart
0,58
5,7
0,00
0,56
5,5
0,00
Aardgas: D1 (2326 kWh)
0,36
12,1
Elektriciteit: Dc1(3500 kW)
8,89
12,0
0,12
Reisbijstandsverzekering
Minarine
0,48
11,1
0,01
Emailverf
3,09
5,5
0,02
Appelen: Granny
0,31
5,4
0,00
Camembert
1,17
5,4
0,01
Douchegel
0,74
5,4
0,00
Speciaalbrood (400 g)
0,73
5,2
0,00
Wortelen Ongelode benzine 95 RON ("eurosuper") Butaan Ongelode benzine 98 RON ("superplus") Oesters
0,64
10,9
0,01
13,91
10,7
0,17
0,34
10,6
0,00
5,81
10,5
0,07
Meerrittenkaart
0,26
5,2
0,00
0,03
10,4
0,00
0,06
5,1
0,00
Witte bonen in tomatensaus
0,77
10,3
0,01
0,48
5,1
0,00
Elektriciteit: Db (1200 kW)
3,89
10,2
0,04
Spliterwten Margarine op basis van olijfolie Festivals
1,88
5,1
0,01
Elektriciteit: De (20000kW)
2,78
10,1
0,03
Candybar (automaat)
1,60
5,0
0,01
Cent wafer
1,34
9,7
0,01
Tong
0,36
5,0
0,00
Mosselen
0,75
9,5
0,01
Meergranenbrood
1,78
4,9
0,01
Ananas
0,44
9,4
0,00
Biljet
0,23
4,8
0,00
Pure chocolade
1,50
9,3
0,01
Balpen
1,89
4,8
0,01
Luikse wafel
2,00
8,9
0,02
Erwtjes
0,77
4,7
0,00
Appelen: Jonagold
1,18
8,8
0,01
Volle yoghurt (natuur)
1,95
4,7
0,01
Kabeljauw
0,86
8,2
0,01
Potgrond
0,71
4,6
0,00
Elektriciteit: Da (600 kW)
0,56
7,9
0,00
Konijn
0,92
4,5
0,00
Propaan
0,49
7,9
0,00
Dagbladen
3,43
4,5
0,02
Biscuits
1,34
7,7
0,01
Lamsbout
1,19
4,5
0,01
72
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Rozijnenkoek (suissekoek)
2,00
4,4
0,01
Forel
0,36
4,4
0,00
Sponshanddoek Voetbalwedstrijd 1ste klasse (nationaal) Eclair Bijdrage aanvullende ziekteverzekering Pop
0,91
4,4
1,42
4,4
Benaming
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Jeansbroek
1,03
3,4
0,00
Gehakt
4,00
3,4
0,01
0,00
MP3/MP4-speler
0,58
3,4
0,00
0,01
Kalkoenborstfilet
1,15
3,4
0,00
Briefport
1,21
3,4
0,00
Bruinbrood (800 g)
3,22
3,4
0,01
Vasttapijt
0,54
3,4
0,00
Benaming
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
1,00
4,4
0,00
3,53
4,2
0,02
1,03
4,2
0,00
Schouwburgabonnement
3,77
3,4
0,01
Vloeibaar wasmiddel
2,68
4,2
0,01
Dekbedovertrek en slopen
0,62
3,4
0,00
Autokeuring Eénpersoonskamer (gewone rechthebbenden) Vervangen van remblokjes
0,89
4,1
0,00
Droogkuis van kostuum
0,47
3,4
0,00
2,18
3,3
0,01
2,13
4,1
0,01
Colalimonade
5,83
4,1
0,03
Yoghurt met fruit (mager)
1,95
3,3
0,01
0,38
3,3
0,00
Diepvriessoepgroenten
0,57
4,1
0,00
Toiletpapier
Viervruchtenjam
1,21
4,0
0,01
Taxi
0,35
3,3
0,00
0,00
Kiwi's
0,81
3,3
0,00
1,77
3,3
0,01
Tandpasta
0,74
4,0
Olie verversen
5,83
4,0
0,03
Spaghetti
Geraspte Emmenthal
2,00
4,0
0,01
Rozen
1,93
3,3
0,01
0,00
Stof voor overgordijnen
0,73
3,2
0,00
1,55
3,2
0,00
Hoeslaken
0,62
4,0
Speciaal bier
3,34
4,0
0,01
Gsm-toestel
Pralines
0,77
3,9
0,00
Rijsttaart
1,00
3,2
0,00
0,79
3,2
0,00
Wassen van hemd
0,24
3,9
0,00
Vermout
Zakje friet
1,60
3,9
0,01
Espressokoffie
0,55
3,2
0,00
0,06
Schuimrubberen matras
1,02
3,2
0,00
0,39
3,1
0,00
Buitenlandse reizen
14,81
3,9
Slip
0,66
3,9
0,00
Lelies
Instantcacaodrank
0,18
3,9
0,00
Stuk belegd stokbrood
1,60
3,1
0,01
0,00
Kalanchoe
0,54
3,1
0,00
0,89
3,1
0,00
Antraciet
0,51
3,9
Lederen laarzen
1,91
3,8
0,01
Mineraalwater
Speciaalbrood (800 g)
2,22
3,8
0,01
Huur van garage
2,70
3,1
0,01
5,07
3,0
0,02
Hometrainer
1,12
3,7
0,00
Sociale huur
Lattenbodem
2,03
3,7
0,01
Maandabonnement
0,68
3,0
0,00
0,01
Colalimonade
1,00
3,0
0,00
3,25
3,0
0,01
Zwembad
1,42
3,7
Harde kaas Gouda-type
2,00
3,7
0,01
Permanent
Pilsbier
5,11
3,6
0,02
Aperitief
0,22
3,0
0,00
0,00
Trappistenbier
1,15
2,9
0,00
1,16
2,9
0,00
Cornflakes
1,21
3,6
Uurtarief garagist
5,83
3,6
0,02
Dweil
Gordijnstof
0,73
3,6
0,00
3,09
2,9
0,01
Vleessnack
1,60
3,6
0,01
0,97
2,9
0,00
Rusthuizen
2,38
3,6
0,01
Acrylverf Onderhoud van centrale verwarming Diepvriessoep
0,80
2,9
0,00
Huur vakantiewoning
1,74
3,6
0,01
Fruittaartje
1,00
2,9
0,00
Begrafenisondernemingen
0,64
3,6
0,00
Watergolf
3,25
2,9
0,01
Salade Niçoise
5,08
3,5
0,02
Gerookt spek
1,44
2,8
0,00
Damesfiets
1,09
3,5
0,00
Uurtarief elektrotechnicus
0,77
2,8
0,00
Hespenworst
2,09
3,5
0,01
Kleine speelgoedauto
1,03
2,8
0,00
Kinderfiets
1,09
3,5
0,00
Strijkplank
1,12
2,8
0,00
Kramiek
0,47
3,5
0,00
Verse room
0,83
2,8
0,00
Appelen: Golden
0,25
3,5
0,00
Elektrisch scheerapparaat
0,63
2,8
0,00
Torische brilglazen
1,04
3,5
0,00
Kleuring
3,25
2,8
0,01
Reiskoffer
1,03
3,4
0,00
Kruippakje
0,66
2,8
0,00
73
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Crematie
0,32
2,8
0,00
Verzolen van schoenen
0,30
2,8
0,00
Vervanging uurwerkbatterij
0,36
2,2
0,00
Veearts: raadpleging
1,28
2,2
Haarlak
1,16
2,8
0,00
0,00
Weekend in de Ardennen
4,02
2,1
0,01
Karbonade
1,09
Vensterglas
3,09
2,8
0,00
Verse magere kaas
0,99
2,1
0,00
2,7
0,01
Chinese dagschotel
7,60
2,1
0,02
Gebakken tong of forel Kousenbroek
5,08
2,7
0,02
Groene bonen
0,23
2,1
0,00
0,92
2,7
0,00
Camping
0,69
2,1
0,00
Tijdschriften
5,02
2,7
0,01
Pizza
7,17
2,1
0,02
Ruitenwisser
1,36
2,7
0,00
Jaarlijks schoolabonnement
0,21
2,1
0,00
Mokkataartje
1,00
2,6
0,00
Draagbare spelconsole
1,03
2,1
0,00
Belgische halfharde kaas
2,00
2,6
0,01
Bustehouder
1,25
2,1
0,00
Toeristische reisgids
1,00
2,6
0,00
Jeansbroek
1,81
2,0
0,00
Hamburger (fastfood)
5,34
2,6
0,01
Gepelde tomaten
1,54
2,0
0,00
Kersen
0,15
2,6
0,00
Olijfolie
0,64
2,0
0,00
Varkensgebraad van de hesp Huishoudhandschoenen in rubber Blouse (winter) Abonnement autopechbestrijding Stripverhaal
1,07
2,6
0,00
Uurtarief elektricien
2,17
2,0
0,00
Droogkast
0,57
2,0
0,00
Frisdrank (automaat)
1,60
2,0
0,00
Verhuisdiensten
0,31
2,0
0,00
Autobatterij
1,36
2,0
0,00
Benaming
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
1,16
2,6
0,00
1,15
2,6
0,00
Benaming
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
0,92
2,6
0,00
1,00
2,6
0,00
Hamburger
1,02
2,0
0,00
Autorijschool
1,24
2,6
0,00
3,10
2,0
0,01
Balklamp halogeen
1,59
2,6
0,00
5,65
2,0
0,01
Cordon bleu
0,92
2,6
0,00
Gerookte zalm
0,72
2,6
0,00
Salami Notariskosten hypotheeklening Slaapkleed
0,74
1,9
0,00
Vleesbrochette
1,47
2,5
0,00
Polsuurwerk
0,78
1,9
0,00
Bottines
1,76
1,9
0,00
Stadsbroek
1,03
1,9
0,00
Toiletzeep
0,74
1,9
0,00
Slip
1,00
1,9
0,00
Weekend aan zee
5,10
1,9
0,01
Pleisters
0,39
1,9
0,00
Synthetisch dekbed
0,62
1,9
0,00
0,82
1,9
0,00
2,80
1,8
0,01
Schoorsteenvegen
0,94
2,5
0,00
Pensen
2,09
2,5
0,01
Mayonaise
2,95
2,5
0,01
Pepersteak
5,08
2,5
0,01
Boerenpastei
1,12
2,4
0,00
Limonade (orange of citroen)
1,78
2,4
0,00
Maandelijks stadsabonnement
0,41
2,4
0,00
Parka (zomer)
0,63
2,4
0,00
Haarsnit
1,76
2,4
0,00
Middagmaal op school
3,38
2,4
0,01
Rosbief Uurtarief reparatie verwarmingsinstallatie Vleessalade
0,79
1,8
0,00
Braadpan
0,41
2,4
0,00
Half afgeroomde melk
1,82
1,8
0,00
Filet américain
1,79
2,4
0,00
Eau de toilette voor dames
1,00
1,8
0,00
Huishoudvuilnisbak
1,12
2,3
0,00
Roséwijn: Côtes de Provence
2,26
1,8
0,00
Ficus
0,54
2,3
0,00
Tennisabonnement (winter)
0,71
1,8
0,00
Anorak (winter)
0,63
2,3
0,00
Deodorant
1,16
1,8
0,00
Aftershave
1,00
2,3
0,00
Pompelmoezen
0,34
1,8
0,00
Diepvriesfriet
0,66
2,3
0,00
Bankdiensten
2,63
1,8
0,00
Veldsla
0,07
2,3
0,00
Gashoudend water
1,20
1,8
0,00
Body
0,66
2,2
0,00
1,00
1,7
0,00
Veearts: ovariectomie kat
1,28
2,2
0,00
0,57
1,7
0,00
Verse worst
3,01
2,2
0,01
Verklarend woordenboek Zonnebankabonnement 10 beurten Eendagsattracties
1,84
1,7
0,00
Inox kookpot
0,41
2,2
0,00
1,7
0,00
1,34
2,2
0,00
Kattenvoeding (Alu-schaaltje)
1,64
2,2
0,00
Glasvezelbehang Gemeenschappelijke kamer (wigw met voorkeurregime)
3,09
Speculaas
0,71
1,7
0,00
74
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Regenmantel (zomer)
0,63
1,7
0,00
Kabeljauwfilet
0,61
1,7
0,00
Dunne lende
0,82
1,3
0,00
Abonn. teledistr. (+digit.tv)
6,79
1,3
Mengkraan
3,09
1,7
0,01
0,01
Pull-over (winter)
0,84
1,3
0,00
Peutertuinen
2,37
Tennisabonnement (zomer)
0,71
1,7
0,00
Colalimonade (light)
2,18
1,3
0,00
1,7
0,00
Geconcentreerde melk
0,28
1,2
0,00
Biefstuk Brie
2,73
1,7
0,00
Rauwe ham
1,36
1,2
0,00
1,17
1,6
0,00
Maaltijd restaurant
5,08
1,2
0,01
Verkeersbelasting
8,34
1,6
0,01
Waspoeder
2,63
1,2
0,00
Lage lederen schoenen
1,91
1,6
0,00
Rok (zomer)
0,81
1,2
0,00
Uurtarief loodgieter
2,17
1,6
0,00
Sferische brilglazen
1,04
1,2
0,00
Kostprijs internaat
0,35
1,6
0,00
Varkensrib spiering
0,67
1,1
0,00
Aluminiumfolie
1,16
1,6
0,00
Portefeuille
1,03
1,1
0,00
Uurtarief schilder
2,17
1,6
0,00
Houtskool
0,51
1,1
0,00
Snoeischaar
0,98
1,6
0,00
Gemengde sla
0,26
1,1
0,00
Lage lederen veterschoenen
1,59
1,6
0,00
Kristalsuiker
0,61
1,1
0,00
Kinderzitje
1,03
1,6
0,00
Spiegel
2,11
1,1
0,00
Naaigaren
0,84
1,6
0,00
Anorak (winter)
0,28
1,0
0,00
Korte sigaretten
2,39
1,5
0,00
Moderne slaapkamer
1,97
1,0
0,00
Lange sigaretten
5,59
1,5
0,01
Voetbalwedstrijd 1ste prov.
1,42
1,0
0,00
Sportvest Geneeskundige met aanvullende opleiding: raadpleging Hemdblouse
0,60
1,5
0,00
Trainingspak
0,67
1,0
0,00
Uurtarief schoonmaken
7,19
0,9
0,01
Pingpongtafel
1,12
0,9
0,00
Hotelkamer
4,56
0,9
0,00
Internetabonnement
5,09
0,9
0,00
Benaming
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
0,86
1,5
0,00
2,29
1,5
0,00
Niet-gashoudend water Individuele behandeling kinesitherapie Tulpenbollen
2,74
1,5
Benaming
0,00
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
2,63
1,5
0,00
Badpak
0,58
0,9
0,00
0,71
1,5
0,00
Scooter
3,89
0,9
0,00
Verticale diepvries
0,31
1,5
0,00
Niet-sociale huur
57,26
0,9
0,05
Consultatie tandarts
0,58
1,5
0,00
Kalfsgebraad
0,79
0,9
0,00
Ravioli (vers)
0,47
1,5
0,00
Hemd
1,87
0,9
0,00
Woordspel
1,03
1,5
0,00
Parka (zomer)
0,79
0,9
0,00
Bioscoop
2,67
1,4
0,00
Cyclamen
0,27
0,8
0,00
Keukentafel
4,19
1,4
0,01
Anorak (winter)
0,79
0,8
0,00
Nagellak
1,16
1,4
0,00
Maandtreinkaart 45 km
0,56
0,8
0,00
Braadkip
3,44
1,4
0,00
Eiken eetkamer
0,90
0,8
0,00
Puddingpoeder
1,21
1,4
0,00
Schoonheidscrème
1,16
0,8
0,00
Vullingen van caviteiten
0,58
1,4
0,00
Gekookte ham
5,85
0,8
0,00
Broek in ribfluweel (winter)
1,03
1,4
0,00
Sokken
0,74
0,8
0,00
Parka (zomer)
0,28
1,4
0,00
Biljet 90 km weekend
0,42
0,8
0,00
Stoomstrijkijzer Geneeskundige met aanvullende opleiding: huisbezoek Mantelpak (zomer) Gemeenschappelijke kamer (gewone rechthebbenden) Salon
0,35
1,4
0,00
Tabak
2,51
0,8
0,00
0,86
1,3
0,00
Zakdoek in katoen
1,45
0,8
0,00
0,36
1,3
0,00
Nieuwe wagens (biv incl.)
65,90
0,8
0,05
0,71
0,7
0,00
0,56
0,7
0,00
1,03
0,7
0,00
3,55
1,3
0,00
4,81
1,3
0,01
Specialist: raadpleging
2,28
1,3
0,00
Tennisballen Jaarlijkse schooltreinkaart 20 km Bouwdoos
Verse kaas met fijne kruiden
0,99
1,3
0,00
Kostuum in wol (winter)
0,83
0,7
0,00
0,00
Varkensrib van de filet
0,94
0,7
0,00
Mantel (winter) Hogeschool: Inschrijvingsgeld en examengeld
0,63
0,7
0,00
3,46
0,6
0,00
Mosterd
0,39
1,3
Houten tuintafel
1,42
1,3
0,00
Maandtreinkaart 20 km
0,56
1,3
0,00
75
Benaming
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Fitnessabonnement
1,41
0,6
0,00
Jurk (winter)
0,55
0,6
0,00
Biljet 20 km
0,42
0,0
0,00
Biljet 45 km
0,42
0,0
Sweater
0,69
0,6
0,00
0,00
Klinische biologie
0,87
0,0
0,00
Blazer
0,60
Elektrische koffiezet
0,39
0,6
0,00
Babysit dienst
0,57
0,0
0,00
0,6
0,00
Go Pass
0,42
0,0
0,00
Kop en schoteltje Lederen vest
0,42
0,6
0,00
Familiale verzekering BA
1,56
0,0
0,00
0,62
0,6
0,00
T-shirt
1,08
0,0
0,00
Pantalon (zomer)
0,91
0,5
0,00
Bermuda zomer)
0,91
0,0
0,00
Ab. digit. tv. (themaboek.)
1,00
0,5
0,00
Vlamspaarlamp
0,96
-0,1
0,00
Laminaat Kostuum in gemengd weefsel (zomer) Rok (winter)
0,54
0,5
0,00
Sportschoenen
1,76
-0,1
0,00
Pantalon (winter)
0,91
-0,1
0,00
Babyvoeding
1,43
-0,1
0,00
Citytrips
0,85
-0,1
0,00
Jeansbroek
2,46
-0,1
0,00
Elektrische gazonmaaier
0,40
-0,1
0,00
Pilsbier (blik)
1,15
-0,1
0,00
Voetbal
0,71
-0,2
0,00
Huur van een dvd
0,37
-0,3
0,00
Elektrische boormachine
1,43
-0,3
0,00
Roomijs
1,03
-0,3
0,00
Haargel
1,16
-0,3
0,00
0,83
0,5
0,00
0,81
0,5
0,00
Woordenboek NL/FR & FR/NL
1,00
0,5
0,00
Drank op basis van soja
1,24
0,5
0,00
Elektrische frituurketel
0,44
0,5
0,00
Wassalon
0,58
0,5
0,00
Bordeaux supérieur AC
2,26
0,5
0,00
Tennisschoenen
0,95
0,4
0,00
Rolmeter
0,50
0,4
0,00
Inktpatroon Autoverzekering Burgerlijke Aansprakelijkheid Schrijnwerker: plaatsing parket Zeekreeft
0,98
0,4
0,00
0,03
Tennisracket
0,71
Fotokopie
Benaming
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
9,26
0,4
0,00
Autoband
2,06
-0,4
0,00
0,10
0,4
0,00
Spathiphyllum
0,54
-0,4
0,00
0,4
0,00
Vloeibaar afwasmiddel
0,62
-0,4
0,00
0,4
0,00
Vitro-keramische kookplaat
0,75
-0,4
0,00
0,00
Koffiefilters
1,16
-0,4
0,00
17,75
-0,4
-0,01
0,80
0,4
Sledestofzuiger
0,59
0,4
0,00
Farmaceutische specialiteiten
Badmat
0,64
0,3
0,00
Wegwerpcontactlenzen
1,04
-0,5
0,00
0,84
-0,5
0,00
Mantelpak (winter)
0,36
0,3
0,00
Pullover (zomer)
Stof voor jurk
0,31
0,3
0,00
Alstroemeria
0,00
Gsm-gesprekken
Hondenvoeding (Brokken)
1,64
0,3
0,21
-0,5
0,00
11,73
-0,5
0,00
0,18
-0,6
0,00
T-shirt (zomer)
1,15
0,2
0,00
Steakmes
Limonade met thee-extracten
1,23
0,2
0,00
Kattenvoeding (Blik)
1,64
-0,7
0,00
0,00
Spruitjes
0,07
-0,7
0,00
Likeur
1,11
-0,7
0,00
Uitreikingskosten paspoort Bereide diepvriesmaaltijd op basis van vis Telefoongesprekken via abonneetoestel Tonijn in blik Wasmachine
1,97
0,2
1,86
0,1
0,00
T-shirt
2,13
-0,7
0,00
16,93
0,1
0,00
Hypericum
0,11
-0,7
0,00
0,70
0,1
0,00
Azalea
0,27
-0,7
0,00
1,38
0,1
0,00
Huisvuilophaling
3,91
-0,8
0,00
0,55
-0,8
0,00
Pullover (winter)
2,04
0,1
0,00
Jurk (zomer)
Cement
3,09
0,1
0,00
Hondenvoeding (Blik)
1,64
-0,8
0,00
Combi-koelkast
0,89
0,1
0,00
Jenever
0,34
-0,8
0,00
0,81
-0,8
0,00
Volle melk
0,90
0,1
0,00
Vaatwasser
Medische beeldvorming
0,87
0,1
0,00
Vloeibare meststof
0,71
-0,9
0,00
Chrysanten Universiteit: inschrijvingsgeld en examengeld Pullover (zomer)
0,77
0,1
0,00
Gerbera's
0,39
-0,9
0,00
2,30
0,0
0,00
Microgolfoven
0,51
-1,1
0,00
2,04
0,0
0,00
Shampoo
0,74
-1,1
0,00
Joggingschoenen
1,59
0,0
0,00
Educatieve CD-ROM
0,24
-1,1
0,00
Koffiepadmachine
0,49
-1,1
0,00
76
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Strijkijzer met stoomgener. Pilsbier (gewaarborgde verpakking) Solidago
0,87
-1,1
0,00 0,00
0,11
-1,1
0,00
Hifi-keten
0,36
-1,2
0,00
Benaming
1,15
-1,1
Riesling: Elzas
2,26
-1,2
0,00
Lege dvd-rw
0,31
-1,2
0,00
Mandarijnen
0,82
-1,3
0,00
Afdr. digit. foto's (fotogr.)
1,03
-1,4
0,00
Wegwerpluier
1,69
-1,5
0,00
Muziek-cd
1,32
-1,6
0,00
Lange broek
1,68
-1,7
0,00
Champagne
1,18
-1,8
0,00
Grijze garnalen
1,16
-1,8
0,00
Porto
0,79
-1,8
0,00
Gewicht 2011 (‰)
Inflatie (%)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
Afdr. digit. foto's(internet)
1,03
-4,6
0,00
Thee (builtjes)
0,43
-5,2
0,00
Abrikozen
0,06
-5,2
0,00
Sinaasappelen
2,08
-5,3
-0,01
Digitale camcorder
0,46
-5,3
0,00
Vloeibare allesreiniger
1,52
-5,4
-0,01
Multifunctionele printer
0,56
-5,7
0,00
Aardappelen
1,84
-5,8
-0,01
Geheugenkaart
0,82
-5,9
0,00
Meloenen
0,13
-6,0
0,00
Kippeneieren
1,00
-6,1
-0,01
Externe harde schijf
0,51
-6,9
0,00
Prei
0,38
-7,2
0,00
Gps
0,70
-7,3
0,00
Digitaal fototoestel
1,72
-7,6
-0,01
0,43
-7,7
0,00
2,63
-7,8
-0,01
0,32
-8,9
0,00
Benaming
Ronde peren
0,33
-2,1
0,00
Tabletten voor vaatwasser
0,58
-2,2
0,00
Whisky
0,69
-2,3
0,00
Elektrische radiator
1,51
-2,4
0,00
Bloemkolen Verpleegkundige verzorging: dagforfait Nectarines
Witbier (verloren verpakking)
1,15
-2,4
0,00
Dvd-speler
0,72
-9,1
0,00
Boeken
4,00
-2,5
-0,01
Kleurentelevisie
3,26
-9,8
-0,01
Pizza
1,77
-2,5
0,00
Paprika's
0,53
-10,3
0,00
IJshoorntje
1,03
-2,7
0,00
Perziken
0,19
-10,3
0,00
Videospel voor console
1,03
-2,7
0,00
Asperges
0,14
-12,6
0,00
Druiven
0,42
-2,7
0,00
Citroenen
0,28
-13,7
0,00
Frankfurter worstjes
0,59
-2,7
0,00
Broccoli
0,30
-15,0
0,00
Candybar
0,41
-2,9
0,00
Tomaten
1,91
-18,8
-0,04
Spelconsole
1,03
-3,0
0,00
Personal computer
4,43
-18,8
-0,04
Fishsticks
0,61
-3,0
0,00
Komkommers
0,09
-20,5
0,00
Elektronische bloeddrukmeter
1,58
-3,1
0,00
Kropsla
0,52
-25,3
-0,02
Peren: Conference
0,35
-3,1
0,00
Bronnen: ADSEI, Eigen berekeningen: FOD Economie.
Dvd (muziek of film)
2,48
-3,2
-0,01
Beaujolais
2,26
-3,2
-0,01
Champignons
0,76
-3,2
0,00
Chips
1,46
-3,4
0,00
Hygiënische tampon
0,87
-3,4
0,00
Draadloze telefoon
0,11
-3,6
0,00
Bananen
1,41
-3,7
0,00
Tweepersoonskamer
0,71
-3,7
0,00
Condooms
0,39
-3,7
0,00
Rijst in kookbuiltjes
0,38
-3,8
0,00
Wifimodem/router
0,23
-4,0
0,00
Dvd-recorder
0,49
-4,2
0,00
Witloof
1,05
-4,2
0,00
Droge batterij
1,04
-4,3
0,00
Pruimen
0,11
-4,4
0,00
Aardbeien
0,63
-4,4
0,00
Tulpen
0,39
-4,4
0,00
Spaarlamp
0,96
-4,4
0,00
77
Bijlage 1B: Overzicht van de producten en diensten waarvan de prijzen in 2011 de grootste impact op de inflatie hebben (rangschikking in dalende volgorde van bijdrage tot de inflatie) Benaming Gasolie voor wegvervoer ("diesel") Aardgas: D3 (23260 kWh) Gasolie voor verwarming: levering minder dan 2000 l Ongelode benzine 95 RON ("eurosuper") Gasolie voor verwarming: levering van minstens 2000 l Aardgas: D3b (34890 kWh)
Gewicht 2011 (‰) 17,80
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt) 0,45
Inflatie (%) 21,1
11,44
0,29
19,9
5,88
0,24
27,4
13,91
0,17
10,7
3,92
0,17
28,3
5,19
0,14
20,6
Elektriciteit: Dd (7500 kW)
8,33
0,12
13,2
Elektriciteit: Dc1(3500 kW) Ongelode benzine 98 RON ("superplus") Buitenlandse reizen
8,89
0,12
12,0
5,81
0,07
10,5
14,81
0,06
3,9
Benaming
Gewicht 2011 (‰)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt) 0,01
Inflatie (%)
Cent wafer
1,34
Tijdschriften
5,02
0,01
9,7 2,7
Pure chocolade
1,50
0,01
9,3
Pepersteak
5,08
0,01
2,5
Zalm
1,45
0,01
7,0
Gehakt
4,00
0,01
3,4
Schrift met losse bladen
1,89
0,01
6,2
Gewone braadmargarine
0,67
0,01
18,5
Lpg
0,67
0,01
13,0
Bruinbrood (800 g)
3,22
0,01
3,4
Fluorescerende buislamp
1,59
0,01
6,2
Verkeersbelasting
8,34
0,01
1,6
Vloeibaar wasmiddel
2,68
0,01
4,2
Gouden trouwring
1,54
0,06
21,3
Waterverbruik
7,42
0,05
6,0
Tomatensoep
0,80
0,01
15,1
Brandverzekering
6,34
0,05
7,7
Biscuits
1,34
0,01
7,7
Notariskosten hypotheeklening
5,65
0,01
2,0
Balpen
1,89
0,01
4,8
Vliegtuigticket
1,91
0,01
6,5
Niet-sociale huur Koffie (in bonen of gemalen)
57,26
0,05
0,9
2,15
0,05
19,3
Nieuwe wagens (biv incl.)
65,90
0,05
0,8
Elektriciteit: Dc (3500 kW)
3,33
0,04
12,3
Rozijnenkoek (suissekoek)
2,00
0,01
4,4
Elektriciteit: Db (1200 kW)
3,89
0,04
10,2
Vensterglas
3,09
0,01
2,7
Permanent
3,25
0,01
3,0
Elektriciteit: De (20000kW)
2,78
0,03
10,1
Olie verversen
5,83
0,03
4,0
Weekend aan zee
5,10
0,01
1,9
Vervangen van remblokjes
5,83
0,03
4,1
Watergolf
3,25
0,01
2,9
Lange sigaretten
5,59
0,01
1,5
Melkchocolade
1,50
0,02
13,7
Broodje
3,23
0,02
5,9
Festivals
1,88
0,01
5,1
Uurtarief garagist
5,83
0,02
3,6
Kleuring
3,25
0,01
2,8
Toffees
2,63
0,02
7,6
Witte bonen in tomatensaus
0,77
0,01
10,3
Pilsbier
5,11
0,02
3,6
Meergranenbrood
1,78
0,01
4,9
Acrylverf
3,09
0,01
2,9
Volle yoghurt (natuur) Eénpersoonskamer (gewone rechthebbenden) Huur van garage
1,95
0,01
4,7
2,13
0,01
4,1
2,70
0,01
3,1
Abonn. teledistr. (+digit.tv)
6,79
0,01
1,3
Salade Niçoise
5,08
0,02
3,5
Bloem
0,56
0,02
26,0
Emailverf
3,09
0,02
5,5
Luikse wafel
2,00
0,02
8,9
Sociale huur Bijdrage aanvullende ziekteverzekering Dagbladen
5,07
0,02
3,0
3,53
0,02
4,2
Speciaalbrood (800 g)
2,22
0,01
3,8
3,43
0,02
4,5
Weekend in de Ardennen
4,02
0,01
2,1
3,38
0,01
2,4
Chinese dagschotel
7,60
0,02
2,1
Middagmaal op school
Pizza
7,17
0,02
2,1
Candybar (automaat)
1,60
0,01
5,0
Gebakken tong of forel
5,08
0,02
2,7
Rusthuizen
2,38
0,01
3,6
0,96
0,01
7,7
Vruchtensap
2,43
0,02
6,1
Melkerijboter
Hamburger (fastfood)
5,34
0,01
2,6
Geraspte Emmenthal
2,00
0,01
4,0
Appelen: Jonagold
1,18
0,01
8,8
Aardgas: D2 (4652 kWh)
0,89
0,01
14,1
Schouwburgabonnement
3,77
0,01
3,4
Smeltkaas (gruyère)
0,89
0,01
7,1
Speciaal bier
3,34
0,01
4,0
Hespenworst
2,09
0,01
3,5
Benaming
Gewicht 2011 (‰)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt) 0,01
Inflatie (%)
Lederen laarzen
1,91
Harde kaas Gouda-type
2,00
0,01
3,7
Boterhampasta
0,61
0,01
12,4
Huur van bestelwagen
1,33
0,01
6,8
Mayonaise
2,95
0,01
2,5
Mosselen
0,75
0,01
9,5
Lattenbodem
2,03
0,01
3,7
Rozen
1,93
0,01
3,3
Wortelen
0,64
0,01
10,9
Uurtarief schoonmaken
7,19
0,01
0,9
Colalimonade
2,18
0,01
3,3
Kabeljauw
0,86
0,01
8,2
Zakje friet
1,60
0,01
3,9
Verse worst
3,01
0,01
2,2
Ajuin
0,48
0,01
12,4
Salami
3,10
0,01
2,0
Yoghurt met fruit (mager)
1,95
0,01
3,3
Maaltijd restaurant
5,08
0,01
1,2
Vleessnack
1,60
0,01
3,6
Camembert
1,17
0,01
5,4
Salon
4,81
0,01
1,3
Voetbalwedstrijd 1ste klasse
1,42
0,01
4,4
Keukentafel
4,19
0,01
1,4
Huur vakantiewoning
1,74
0,01
3,6
Spaghetti
1,77
0,01
3,3
Maïsolie
0,64
0,01
7,3
Belgische halfharde kaas
2,00
0,01
2,6
Pindanootjes
0,75
0,01
6,7
Zwembad
1,42
0,01
3,7
Pensen
2,09
0,01
2,5
Mengkraan
3,09
0,01
1,7
Visitekaartjes
0,83
0,01
6,4
Stuk belegd stokbrood
1,60
0,01
3,1
Minarine Uurtarief reparatie verwarmingsinstallatie Viervruchtenjam
0,48
0,01
11,1
2,80
0,01
1,8
1,21
0,01
4,0
Aardgas: D1 (2326 kWh)
0,36
0,01
12,1
Lamsbout
1,19
0,01
4,5
Dvd (muziek of film)
2,48
-0,01
-3,2
Digitaal fototoestel
1,72
-0,01
-7,6
Beaujolais
2,26
-0,01
-3,2
Farmaceutische specialiteiten
Benaming Verpleegkundige verzorging: dagforfait Kropsla
3,8
17,75
-0,01
-0,4
Vloeibare allesreiniger
1,52
-0,01
-5,4
Kippeneieren
1,00
-0,01
-6,1
Boeken
4,00
-0,01
-2,5
Kleurentelevisie
3,26
-0,01
-9,8
Sinaasappelen
2,08
-0,01
-5,3
Aardappelen
1,84
-0,01
-5,8
Gewicht 2011 (‰)
Bijdrage tot de inflatie (in procentpunt)
2,63
-0,01
-7,8
0,52
-0,02
-25,3
Tomaten
1,91
-0,04
-18,8
Personal computer
4,43
-0,04
-18,8
Bronnen: ADSEI, Eigen berekeningen: FOD Economie
79
Inflatie (%)
Bijlage 2: Enquêteformulier melkchocolade
80
Enquêteformulier detailhandel (bijkomende info) Deze vragenlijst is niet exhaustief. Indien u nog andere elementen wil toevoegen, of extra duiding wil geven kan u die meegeven in punt 4 van dit formulier. 1. Heeft uw onderneming langetermijncontracten (>1 jaar) afgesloten met haar (door u vernoemde) leveranciers wat betreft de prijzen van chocoladeproducten, of gaat het eerder om kortetermijncontracten (<1 jaar)? A-merken
Lange termijn Korte termijn Beide: % LT, contracten vervat zitten)
Distributiemerken
Premier prix
% KT (volumes die in de
2. Volgens het indexcijfer der consumptieprijzen vertoont de consumptieprijs van de meeste chocoladeproducten een duidelijk opwaartse tendens sinds het tweede kwartaal 2010. Bevestigt de ervaring in uw bedrijf dit? Ja Neen Zo ja, wat zijn volgens u de drie voornaamste verklaringen van deze prijsstijging? Toegenomen prijzen van de leverancier Toegenomen huurprijs Toegenomen energiekosten Toegenomen transportkosten Toegenomen kosten elektronisch bankieren Toegenomen personeelkosten (interim / vast) Toegenomen kosten opleiding personeel Toegenomen marketingkosten Toegenomen verpakkingskosten Toegenomen vraag van de consument Compensatie kosten winkelcriminaliteit Compensatie verlieslatende producten Kosten webwinkel Prijsverhoging door concurrenten Andere: 3. Er bestaan aanwijzingen dat de prijzen die de consument betaalt in België hoger liggen dan in onze buurlanden. Bevestigt de ervaring in uw bedrijf dit? Ja Neen Zo ja, wat zijn volgens u de drie voornaamste oorzaken van dit prijsverschil? Prijzen van de leverancier hoger dan in het buitenland Huurprijzen hoger dan in het buitenland Energiekosten hoger dan in het buitenland Transportkosten hoger dan in het buitenland Kosten elektronisch bankieren hoger dan in het buitenland Personeelkosten (interim / vast) hoger dan in het buitenland Kosten opleiding personeel hoger dan in het buitenland Marketingkosten hoger dan in het buitenland Verpakkingskosten hoger dan in het buitenland Compensatie van kosten winkelcriminaliteit hoger dan in het buitenland Compensatie verlieslatende producten hoger dan in het buitenland Kosten webwinkel hoger dan in het buitenland Betere kwaliteit van chocoladeproducten in België dan in het buitenland Andere: 4. Overige determinanten van het prijsverloop
81
Bijlage 3: Gedetailleerde prijsvergelijking62 België ten opzichte van Frankrijk, Nederland en Duitsland (In %, in eenheden) Frankrijk
Gespecialiseerd babyvoeding Babyvoeding Kindermelk Alcoholische dranken Gearomatiseerde alcoholische dranken Bier Likeur Sterke drank - internationaal1 Sterke drank - regionaal2 Champagne/ schuimwijn Gealcoholiseerde wijn3 Lichte wijn Niet-alcoholische dranken Cacao/ chocoladedrank Koffie Melkdrank4 Oplosdrank5 Frisdrank6 Fruitsap Sport -en energiedrank Thee Water Snoepgoed en koekjes Graan, fruit of muesli repen7 Chocoladefiguren8 Chocolade repen Chocoladesnoep9 Zoetigheden in geschenkverpakking Snacks10 Suikerspecialiteiten11 Suikerwaren12 Theekoekjes13 Gevulde koekjes14 Half gevulde koekjes Ongevulde koekjes Droge voeding Bakbenodigdheden15 Brood & specialiteiten Cake Ontbijtgranen Olie Couscous Melk, sojamelk, melkpoeder & room Dessertsauzen Desserts Sausen Beleg16 Zoet beleg17 Vis & schaaldieren Fruit en noten Specerijen Vlees18 Noodles Pasta Vleesvervanger Rijst Crackers Soep & bouillon Suiker en siroop Zoet gebak19
62
Nederland
% duurAantal % Aantal dere proproducten verschil producten ducten 109 17,5 91,7 205 91 20,0 9,9 171 18 100,0 55,6 34 4623 10,8 72,3 1073 21 8,9 52,4 36 192 -17,0 33,9 203 73 2,0 63,0 62 226 1,0 54,0 201 65 7,0 76,9 17 348 10,0 69,3 85 104 -8,0 45,2 48 3592 14,0 76,8 415 968 9,6 67,2 923 28 7,6 75,0 14 105 8,0 61,0 129 66 7,0 80,3 91 99 3,0 58,6 76 149 9,0 74,5 94 172 10,0 73,8 226 18 51 184 1,0 45,1 168 147 23,0 86,4 74 1747 -4,2 45,1 2020 31 13,1 90,3 46 199 -8,0 38,7 139 192 -22,0 23,4 226 244 -8,0 35,2 270 158 1,0 56,3 38 133 1,0 45,9 282 87 -16,0 37,9 141 213 -5,0 35,7 476 43 -2,8 44,2 12 93 -1,0 53,8 98 86 9,0 73,3 38 261 4,0 60,2 238 4175 5,2 59,9 2145 96 10,0 66,7 72 150 14,0 76,7 109 339 5,0 60,2 91 59 13,0 79,7 102 123 0,0 51,2 30 38 10,8 68,4 2 42 1,0 57,1 75 16 6 33 -3,3 57,6 27 495 -8,0 37,6 318 40 -6,9 47,5 23 216 2,0 63,4 120 125 11,0 71,2 42 251 5,0 64,5 106 491 8,0 69,2 147 272 11,0 68,4 47 23 -9,6 30,4 19 306 13,0 69,6 70 10 4 92 7,0 66,3 23 179 -1,0 50,3 161 98 5,0 53,1 119 34 3,1 55,9 44 64 13,0 81,3 57
% verschil 23,9 25,0 20,9 -5,5 2,7 -3,0 -14,0 -13,0 -9,0 -8,0 -6,0 2,0 13,2 6,0 22,0 7,0 11,0 16,0 17,5 15,0 4,0 13,8 13,1 9,0 13,0 10,0 17,0 20,0 13,0 16,0 12,0 10,0 10,0 14,6 14,0 14,0 11,0 22,0 15,0 17,1 17,0 9,3 11,0 5,0 16,0 16,0 17,0 7,0 10,0 20,0 13,0 13,9 11,0
Duitsland % duur% duurAantal % verdere prodere proproducten schil ducten ducten 83,9 n.a. n.a. n.a. 84,8 n.a. n.a. n.a. 79,4 n.a. n.a. n.a. 40,7 1191 2,1 53,3 72,2 10 31,5 35 -13,0 28,6 22,6 58 6,0 67,2 23,4 221 1,0 54,8 47,1 32 1,0 53,1 38,8 147 0,0 42,2 35,4 74 -14,0 28,4 54,9 614 6,0 57,8 72,8 274 6,7 64,6 3 69,0 73 -2,0 41,1 80,2 27 11,0 77,8 64,5 26 13,0 92,3 78,7 33 23,0 90,9 76,5 73 11,0 75,3 90,2 11 67,9 21 -13,0 33,3 60,8 7 76,6 1277 8,6 67,4 82,6 10 70,5 105 11,0 66,7 72,1 170 3,0 61,8 78,1 240 9,0 67,1 84,2 70 11,0 78,6 84,8 121 -6,0 43,0 75,9 93 10,0 63,4 77,1 220 17,0 78,2 20 12,7 75,0 67,3 77 9,0 72,7 78,9 25 13,0 88,0 73,5 115 4,0 64,3 76,6 1279 7,4 62,0 77,8 38 16,0 78,9 72,5 73 13,0 76,7 76,9 110 7,0 61,8 92,2 23 5,0 52,2 30 -22,0 26,7 3 72,0 24 5,0 66,7 2 63,0 9 0,0 66,7 78,0 205 5,0 57,6 56,5 22 9,1 68,2 80,8 30 11,0 73,3 61,9 25 0,0 52,0 84,9 58 12,0 75,9 82,3 43 1,0 55,8 80,9 49 10,0 71,4 8 68,6 148 15,0 73,0 0 82,6 40 2,0 47,5 78,3 77 -4,0 50,6 75,6 35 19,0 80,0 68,2 11 89,5 19 -
De berekeningen zijn enkel uitgevoerd voor de rubrieken die ten minste 20 observaties tellen.
82
Frankrijk
Groenten vermengd met vlees/ vis Groenten & rauwkost Diepvrieswaren Desserts Bereide deegwaren20 Vis & schaaldieren Fruit en noten Specerijen Roomijs & sorbets Vlees/ gevogelte/ wild Pasta Aardappelmaaltijd Hartige gerechten (o.a. quiche) Zoet gebak19 Diepvriesgroenten Aan bederf onderhevig voedsel Brood & specialiteiten Boter & margarine Kaas Desserts (met of zonder melk) Sausen Hartig beleg Vis Fruit en noten Vlees/ gevogelte/ wild Pasta Aardappelmaaltijd Vleesvervanger Rijst Salade Hartige gerechten (o.a. quiche) Soep & bouillon Groenten & rauwkost Totaal voedingsmiddelen
Nederland
% duurAantal % Aantal dere proproducten verschil producten ducten 45 8,4 66,7 2 509 2,0 50,9 319 704 15,7 78,0 535 77 18,0 68,8 22 38 -3,0 52,6 103 97 9,0 73,2 33 27 12,3 85,2 8 22 15,7 90,9 10 210 21,0 86,2 154 36 9,0 63,9 89 17 5 20 29,8 95,0 7 41 17,3 82,9 0 32 10,2 75,0 1 53 13,0 73,6 59 2951 13,3 75,6 873 83 17,0 86,7 31 45 13,9 71,1 24 651 13,0 72,4 222 357 20,0 89,9 143 51 10,0 80,4 12 50 2,6 58,0 22 386 7,0 59,3 47 24 19,9 79,2 44 700 14,0 79,3 63 65 10,0 75,4 27 26 8,2 73,1 10 6 47 40 9,0 75,0 9 148 21,0 88,5 19 37 17,4 83,8 3 66 0,9 56,1 1 105 9,0 73,3 104 15277 8,7 66,5 7774
% verschil 13,0 24,5 35,0 18,0 26,0 24,0 32,0 22,0 13,8 18,0 30,5 5,0 13,0 20,1 12,0 27,6 9,0 7,0 17,3 16,0 27,0 12,5
Duitsland % duurAantal % verdere proproducten schil ducten 1 72,7 189 6,0 89,9 261 19,0 77,3 11 84,5 40 5,0 97,0 18 12,0 2 1 86,4 95 19,0 95,5 14 2,0 4 4 6 4 93,2 49 23,0 73,0 542 11,3 90,3 5 87,5 5 56,8 228 8,0 68,5 67 16,0 5 90,9 7 74,5 19 15,0 84,1 20 27,2 60,3 106 8,0 66,7 28 12,0 0 95,7 6 1 89,5 2 0,0 1 0 87,5 36 20,0 71,9 4824 7,5
% duurdere producten 52,4 73,6 57,5 66,7 75,8 50,0 79,6 67,9 60,1 83,6 73,7 80,0 64,2 71,4 100,0 86,1 62,7
Bron: Nielsen. Berekeningen: FOD Economie 2 3 4 1 o.a. jenever, rum, vodka en whisky; o.a. calvados en pastis; o.a. porto, sherry en madeira; o.a. chocomelk en drinkyoghurt; 5 6 7 8 in poedervorm, siroop of geconcentreerd; o.a. cola en limonade; met of zonder chocolade; bv. Seizoenschocolade ; 9 10 11 12 bv. pralines en toffees; o.a. chips en popcorn, o.a. lollies, nougat -en marsepeinsnoepjes; o.a. kauwgom, (hoest)bonbons en 13 14 15 muntjes; met of zonder chocolade; eventueel bedekt met chocolade; o.a. in de vorm van poeder, griesmeel en korrels; 16 17 18 19 20 o.a. tapenade; o.a. chocopasta, hagelslag, honing en confituur; bv. droge worst; o.a. wafels en taart; o.a. loempia & pizza.
83