Amsterdams onderwijs in beeld
Studiewijzer Pabo Voltijd
Periode 1.1 2012-2013
1
Inhoud DIT IS AMSTERDAM! - AMSTERDAMS ONDERWIJS IN BEELD ................................................................................. 3 HOE VER BEN JE MET DE OPLEIDING? ..................................................................................................................................3 HET ONDERWIJSPROGRAMMA VAN DE PABO ........................................................................................................................4 TAALNIVEAU ..................................................................................................................................................................6 1. THEMA ONDERWIJS – DE HOOR- EN WERKCOLLEGES ........................................................................................ 7 2. DE BEROEPSOPDRACHT – AMSTERDAMSE KINDEREN EN LERAREN IN BEELD ................................................. 10 RELATIE MET DE PRAKTIJK ...............................................................................................................................................10 DE BEROEPSOPDRACHT ..................................................................................................................................................12 3. KENNIS EN VAARDIGHEDEN - DE VAKCOLLEGES ............................................................................................... 14 NEDERLANDS 1A - LEZEN OP DE BASISSCHOOL ....................................................................................................................14 REKENEN - WISKUNDE 1A - REKENEN EN WISKUNDE IN DE BOVENBOUW. ................................................................................16 MENS EN WERELD 1A - NATUUR & TECHNIEK I: BASISDIDACTIEK BIOLOGIE.............................................................................19 MENS EN WERELD 1A - GESCHIEDENIS I: BASISDIDACTIEK I ..................................................................................................21 MENS EN WERELD 1A - AARDRIJKSKUNDE I: INTRODUCTIE EN BASIS(VAK)DIDACTIEK .................................................................23 KUNSTZINNIGE ORIËNTATIE 1A - MUZIEK I.........................................................................................................................25 KUNSTZINNIGE ORIËNTATIE 1A - BEELDENDE VORMING I .....................................................................................................27 LOGOPEDIE I: STEMGEBRUIK ...........................................................................................................................................29 ONTWIKKELINGEN OP HET GEBIED VAN ICT ........................................................................................................................30 BORDSCHRIJVEN ...........................................................................................................................................................31 EV NEDERLANDS - EIGEN VAARDIGHEDEN - NEDERLANDS .....................................................................................................32 GEÏNTEGREERDE VAKOPDRACHT 1.1 .................................................................................................................................33 4. DE PRAKTIJK ..................................................................................................................................................... 37 5. STUDIELOOPBAANBEGELEIDING ...................................................................................................................... 38 BIJLAGE II. BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT 1.1................................................................................. 40 BIJLAGE III. VOORBEELD TOETSVRAGEN .............................................................................................................. 41 THEMATOETS ...............................................................................................................................................................41 NEDERLANDS ...............................................................................................................................................................42 REKENEN-WISKUNDE .....................................................................................................................................................43 BIJLAGE IV. HET MAKEN VAN EEN BOEKVERSLAG ................................................................................................ 44 BIJLAGE V. BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 1.1 AMSTERDAMS ONDERWIJS IN BEELD. .............................. 46 BIJLAGE VI. DE TAALNORM VAN DE PABO HVA ................................................................................................... 48
2
Dit is Amsterdam! - Amsterdams onderwijs in beeld Welkom in Amsterdam. Dit is de stad waar je wordt opgeleid tot leraar basisonderwijs. Niet alleen in het Kohnstammhuis van de HvA, maar vooral ook in al die Amsterdamse basisscholen. In deze scholen wordt de basis gelegd voor de toekomst van een nieuwe generatie Amsterdammers. Meesters en juffen zijn daarin onmisbaar. Zij dragen bij aan de ontwikkeling van kinderen door hen kennis, vaardigheden en een goede houding te laten verwerven. Zij spreken kinderen aan op hun talenten en mogelijkheden en laten kinderen dingen leren die zij zelf niet voor mogelijk hadden gehouden. Zij hebben oog voor alle kinderen in de klas en steken hun nek uit voor kinderen die extra steun in de rug nodig hebben. Deze meesters en juffen creëren zo’n sfeer in de klas dat kinderen met plezier naar school komen en zin hebben om te leren. Zo’n meester of juf word jij ook. De komende vier jaar werk je samen met medestudenten, docenten en leraren in de Amsterdamse basisscholen om dat te bereiken. De lat ligt hoog. De Amsterdamse kinderen verdienen de beste leerkrachten . Maar wat weet jij eigenlijk al van het Amsterdamse basisonderwijs en van die duizenden Amsterdamse kinderen? Meestal heb je nog een redelijk goed beeld van je eigen basisschool. Van de vakken die je leuk vond, of juist niet. Van de leraren waarover je enthousiast was, of juist niet. Maar heb je ook een goed beeld van hoe het er op andere basisscholen aan toe ging? Op welke manier het onderwijs daar werd vormgegeven? In deze periode maak je kennis met de diversiteit van het Amsterdamse basisonderwijs. Je maakt kennis met de diversiteit aan kinderen, hun sociaal-culturele achtergronden en het ontwikkelingsniveau van de kinderen. Ook ga je jezelf verdiepen in de verschillende rollen van de leraar. Als leraar geef je niet alleen les, maar je bent bijvoorbeeld ook medeopvoeder van de kinderen in jouw klas, je ontwerpt eigen onderwijs, je maakt onderdeel uit van een team van leraren.
Hoe ver ben je met de opleiding? Je bent natuurlijk net begonnen aan deze opleiding. Alles is nog nieuw. Bekijk hier het grotere plaatje van jouw opleiding met alle periodethema’s op een rij, zodat je weet wat je de komende vier jaar ongeveer kunt verwachten. Kennismaken met onderwijs en met de stad Amsterdam
Kind in de grote stad / Leerkracht in de grote stad
1
1.1 Amsterdams onderwijs in beeld
1.2 Lesgeven over Amsterdam
1.3 Leren door te spelen
1.4 Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs
Praktijk
Bovenbouw
Bovenbouw
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
Differentiatie in opvoeden en onderwijzen
Kinderen leren op verschillende manieren
2
2.1 Leren en ontwikkelen stimuleren
2.2 Diversiteit: contact en communicatie
2.3 De wereld verkennen: kinderen leren verschillend
2.4 Leren in en met de groep
Praktijk
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Bovenbouw
Bovenbouw
3
3.1 Hanteren van verschillen tussen kinderen in de groep, in onder- c.q. bovenbouw
3.2 Omgaan met verschillen: Samenwerken met ouders en deskundigen in en buiten de school
Praktijk
Onderbouw/bovenbouw
Onderbouw/bovenbouw
Hanteren van verschillen tussen kinderen in onder-/ bovenbouw
Verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep
4
4.1 Eigen (LiO)-groep: verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep
4.2 (Eigen) onderwijs ontwikkelen en verantwoorden
Praktijk
Lint LIO, bouw specialisatie
Lint LIO, bouw specialisatie
3
Minor
Voorbereiden overgang naar het werkveld 4.3 Voorbereiden overgang naar het 4.4 Voorbereiden overgang naar het werkveld werkveld _ Lint LIO, bouw specialisatie
Lint LIO, bouw specialisatie
Het onderwijsprogramma van de Pabo Iedere lesperiode wordt het onderwijs op de Pabo verzorgd rondom het thema van die periode. Voor de komende periode is dat: Amsterdams onderwijs in beeld. Het themaonderwijs bestaat uit hoorcolleges, werkcolleges en practica, waarvan de kennis halverwege de periode worden getoetst in de thematoets (hoofdstuk 1). Daarnaast werk je de gehele periode aan een beroepsopdracht. Deze opdracht vormt de schakel tussen de kennis en vaardigheden die je tijdens de colleges opdoet en het beroep van leerkracht basisonderwijs. Het beroepsproduct dat je aan het eind van de periode oplevert heeft altijd een directe link met het werken in de klas en in de school. (hoofdstuk 2). De vakinhoudelijke kennis en vaardigheden staan ook in het teken van het periodethema. Je volgt vakcolleges en oefent jouw vaardigheden in de verschillende vakdomeinen. Informatie daarover vind je in hoofdstuk 3. Natuurlijk loop je deze eerste periode ook echt mee in de praktijk van het basisonderwijs, te weten in de bovenbouw. Hoewel alle informatie daarover in de praktijkgids vermeld staat, worden de belangrijkste zaken voor de komende periode nog even voor je op een rijtje gezet (hoofdstuk 4). Tot slot word je tijdens de studieloopbaanbegeleiding begeleid door jouw kerndocent. Deze ondersteunt je bij het uitvoeren van de beroepsopdracht, ziet toe op jouw studievoortgang en koppelt jouw stage-ervaringen aan de opleiding (hoofdstuk 5). Het onderwijsprogramma voor periode 1.1 ziet er als volgt uit: Thema: Amsterdams onderwijs in beeld
Thematoets
3
Kennis en Vaardigheden
Vaktoets NE Vaktoets RW Vakopdracht HS, NE, MU, BV, LOG EV toets NE
2 2 2
Beroepsopdracht
Beroepsopdracht
2
Praktijk
Praktijktoets
3
1
Studieloopbaanbegeleiding Je krijgt aan het eind van dit semester 1 studiepunt ter afronding van de SLB
Literatuur die deze periode wordt gebruikt: Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum B.V. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardijkskunde. Amsterdam: Meulenhof Educatief De Hamer A., Bakker A., van Heck M. & Broere H. (2007). Aardrijkskunde geven: Praktische didactiek voor het basisonderwijs. Assen: Van Gorcum B.V. De Vaan E. & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Bussum: Coutinho Hooijmaaijers, T., Stokhof, T. & Verhulst, F. (2012). Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs. Assen: Van Gorcum Kallenberg, T., Koster, B., Onstenk, J. & Scheepsma, W. (2011). Ontwikkeling door onderzoek, een handreiking voor leraren. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff Keulen, M & Eerd-Smetsers, C. van (2007). Van kleutertekening tot schrijven. Groningen: Noordhoff Uitgevers Kooij van der, C. & Groot-Reuvenkamp, M. (2009). Geschiedenis en samenleving. Kennisbasis inhoud en didactiek. Groningen: Noordhoff
4
Lei, R. van de, & Haverkort, F. (2010). Muziek Meester. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff Lei, R. van de, Haverkort, F. & Noordam, L. (2009). Eigen-wijs, Liedbundel voor het basisonderwijs. Born: SMV Onna, J. van & Jacobse, A. (2008). Laat maar zien, een didactische handleiding voor beeldend onderwijs. Groningen: Noordhoff Paus, H. (Red.) (2010). Portaal, praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Bussum: Coutinho Van Eijkeren, M. (2005). Werken in het basisonderwijs. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff Van Eijkeren, M. (2009). Pedagogisch-didactisch begeleiden. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff Van Zanten, M. et al. (2009). Voetstuk van de Pabo, Kennisbasis rekenen-wiskunde voor de pabo. Den Haag: HBO-raad Weerdt, H. de (2008). De Taaltoets-pabo haal je zo. Bussum: Coutinho
Belangrijke internetsites: http://rooster.hva.nl. Hier vind je het meest actuele rooster van jouw klas. https://intra.doo.hva.nl/content/pabo/opleidingen/vt-da/. Hier staat alle actuele informatie van de opleiding en de verschillende vakken. https://sis.hva.nl. Bekijk hier jouw studievoortgang. https://bscw.hva.nl. Studenten en docenten kunnen gebruik maken van bscw om groepen te maken en kennis te delen. https://dlwo.hva.nl. De nieuwe digitale leer- en werkomgeving van de HvA. Belangrijke documenten (downloaden via intranet): De competentiematrix “Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)” De praktijkgids De BAS-norm: Bij onvoldoende studievoortgang na jaar 1 kan de opleiding een bindend afwijzend studieadvies (BAS) afgeven. In dat geval zul je de opleiding helaas vroegtijdig moeten afbreken. Hieronder staat de norm waaraan je moet voldoen om zo’n BAS te voorkomen:
5
De eigen vaardigheid toets Nederlands is behaald. De eigen vaardigheid toets rekenen/wiskunde is behaald. Je bent na het eerste jaar in het bezit van minimaal 50 studiepunten. Je hebt een voldoende stagebeoordeling voor de periodes 1.2 en 1.3.
Taalniveau Voor een student aan de lerarenopleiding basisonderwijs is het van belang een goede beheersing van het Nederlands te hebben voor alle taalvaardigheden (spreken, gesprekken voeren, luisteren, lezen en schrijven). Van alle studenten wordt verwacht dat zij het Nederlands beheersen op B2-niveau aan het einde van de propedeuse en op C1-niveau aan het einde van de hoofdfase. Een beschrijving van deze taalniveaus vind je op http://www.erk.nl/docent/niveaubeschrijvingen/ .
Vereist niveau einde propedeuse (taalniveau B2) Aan het eind van de propedeuse moet je het B2-niveau aantonen op de volgende taalaspecten: 1. Spreken (presenteren) 2. Gesprekken voeren 3. Schrijven 4. Lezen 5. Luisteren Je toont aan het eind van het eerste jaar, in periode 1.4, je B2-niveau aan in spreken, gesprekken voeren en schrijven tijdens de volgende daartoe aangewezen opdrachten:
Schrijven: vakopdracht Nederlands, beoordeling door docent Nederlands. Spreken (presenteren): presentatie beroepsopdracht, beoordeling door de kerndocent. Gesprekken voeren: functioneringsgesprek, beoordeling door de kerndocent.
Deze opdrachten staan inhoudelijk beschreven in de Studiewijzers per periode. De opdrachten worden beoordeeld met beoordelingsformulieren voor schrijven, spreken en gesprekken voeren op B2-niveau. De beoordeling op taalniveau B-2 staat los van de inhoud van de opdracht. Deze wordt apart beoordeeld. Je krijgt de mogelijkheid gedurende het eerste jaar je taalniveau (zonodig) te ontwikkelen tot het vereiste B2 niveau. Tijdens periode 1 en 2 (het eerste semester) krijg je van de docenten bij diverse beoordelingen ontwikkelingsgerichte feedback op de drie genoemde taalaspecten. In periode 1 en 2, semester 1, van de propedeuse worden – als onderdeel van het vereiste B2-niveau - alle schrijfproducten van studenten taalontwikkelingsgericht nagekeken met behulp van de Taalnorm Pabo HvA (deze vind je in een van de bijlagen bij deze Studiewijzer). Gedurende deze periode kunnen de schrijfproducten nog niet op taal worden afgekeurd. De student moet wel zijn groei kunnen aantonen op dit gebied. Vanaf semester 2 van de propedeuse (en in de hoofdfase) worden alle schrijfproducten met deze taalnorm nagekeken en bij te veel fouten wordt het schrijfproduct met een onvoldoende beoordeling teruggegeven aan de student. Dit is dan ook gelijk de eerste beoordeling en je moet in dat geval het verslag in zijn geheel herkansen. Daarnaast zal er in het schriftelijk en mondeling contact met alle docenten aandacht zijn voor de kwaliteit van het taalgebruik. Met behulp van al deze feedback kun je gericht toewerken naar het gewenste taalniveau. B2-niveau in luisteren en lezen wordt indirect aangetoond, namelijk via het volgen van (hoor)colleges en het lezen van studiestof. Je toont het B2-niveau luisteren en lezen aan door het behalen van de eerstejaarstoetsen. Bij deze taalonderdelen worden geen aparte beoordelingsformulieren voor ‘taalgebruik’ gehanteerd.
6
1. Thema onderwijs – De hoor- en werkcolleges In deze periode maak je kennis met de diversiteit van het Amsterdamse basisonderwijs. Je ontdekt dat er grote verschillen tussen kinderen zijn, waaronder verschillen op het gebied van sociaal-culturele achtergronden en ontwikkelingsniveau. Ook ga je jezelf verdiepen in de verschillende rollen van de leerkracht. Als leerkracht geef je niet alleen les, maar ben je bijvoorbeeld ook medeopvoeder van de kinderen in de klas, ontwerp je onderwijs en maak je onderdeel uit van een team van leraren. Daarvoor heb je uiteraard kennis nodig over ontwikkelingspsychologie, de leefwereld van de kinderen en de leerlijnen en kerndoelen van het basisonderwijs. In deze periode beginnen we daarmee. Leerdoelen Je herkent de vier beroepsrollen van een leerkracht in de praktijk van de basisschool. Je herkent ontwikkelingspsychologische aspecten van kinderen in de basisschool leeftijd. Je kunt kenmerken van ontwikkelingstheorieën benoemen en deze herkennen in de praktijk. Je kunt voorbeelden geven van de verschillende leef- en belevingswerelden van kinderen in Amsterdam en de invloed hiervan op het onderwijs. Je kunt definiëren wat de drie psychologische basisbehoeften relatie, competentie en autonomie inhouden. Je kent de onderlinge relatie tussen lesdoelen, leerlijnen, tussendoelen en kerndoelen.
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
Hoorcollege 1: Kennismaken met het Amsterdamse basisonderwijs Het Amsterdamse basisonderwijs is divers. Scholen hebben uiteenlopende visies op onderwijs en staan in buurten die verschillend van bevolkingssamenstelling zijn. We gaan daar in dit college nader naar kijken, kortom je krijgt een overzicht van het Amsterdamse basisonderwijs.
Je bestudeert: Van Eijckeren (2005). Werken in het basisonderwijs. Hoofdstuk 1.1 t/m 1.4.
Hoorcollege 2: De beroepsrollen van de leraar Als leerkracht basisonderwijs is het niet alleen belangrijk om goed les te kunnen geven. Leerkrachten doen zoveel meer. In dit college worden de verschillende rollen van de leraar behandeld en de visies die er bestaan op de invulling daarvan.
Je bestudeert: Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 1.
Werkcollege 2: De beroepsrollen van de leerkracht In dit werkcollege word je je bewust van de verschillende aspecten van opvoeden. Wat betekent opvoeden voor jou? We spreken over verschillende opvoedmiddelen; wat kan je inzetten en wat werkt goed? Vervolgens is er een werkvorm waarin je leert welke medewerkers je zoal op school kunt tegenkomen.
Je bestudeert: Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 1.
Hoorcollege 3: Ontwikkelingspsychologie Kinderen ontwikkelen zich op verschillende aspecten en kinderen verschillen in de manier waarop zij zich ontwikkelen. In dit college worden enkele begrippen uit de ontwikkelingspsychologie behandeld en gaan we in op verschillende ontwikkelingstheorieën.
Je bestudeert: Hooijmaaijers, Stokhof & Verhulst (2012). Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs. Hoofdstuk 2.3 en 2.4.
Werkcollege 3: Leren kijken naar kinderen in hun ontwikkeling In dit werkcollege leren we kijken naar kinderen in hun ontwikkeling. Je toont aan de hand van filmpjes en/of casuïstiek aan dat je een praktijksituatie kunt plaatsen in één van de ontwikkelingstheorieën.
Van Eijkeren (2005). Werken in het basisonderwijs. Hoofdstuk 1.5.
Van Eijkeren (2005). Werken in het basisonderwijs. Hoofdstuk 1.5.
Na bestudering van hoofdstuk 2.3 en 2.4 schrijf je in het kader van de levenslooppsychologie twee gebeurtenissen op die volgens jou de meeste impact hebben gehad op jouw ontwikkeling. Je neemt dit mee naar het college. Je bestudeert: Hooijmaaijers, Stokhof & Verhulst (2012). Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs. Hoofdstuk 2.3 en 2.4. Je zoekt op leraar 24 (of elders) naar een filmpje dat past bij een ontwikkelingstheorie. Je schrijft een kort stukje over welke kenmerken van de theorie je terugziet in het filmpje. Je neemt een laptop mee naar de les.
7
Hoorcollege 4: De verschillende leef- en belevingswerelden van kinderen en de invloed daarvan op het onderwijs De feitelijke omgeving waarin Amsterdamse kinderen opgroeien verschilt, sommigen stellen zelfs dat de postcode van een kind een voorspellende waarde heeft voor de kansen van een kind in de samenleving. In dit college gaan we in op de begrippen leefwerelden belevingswereld en kijken we wat de invloed daarvan isop het onderwijs.
Je bestudeert: Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 2.2.
Werkcollege 4: De verschillende leef- en belevingswerelden van kinderen en de invloed daarvan op het onderwijs Aan de hand van filmpjes waarin kinderen hun verhaal doen of getypeerd worden, noteren we wat ons opvalt aan de leef- en belevingswereld. Vervolgens formuleren we criteria voor leerkrachtgedrag om aan de leef- en belevingswereld tegemoet te komen.
Je bestudeert: Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 2.2.
Hoorcollege 5: Het pedagogisch klimaat in de klas De sfeer in een klas en op school heeft grote invloed op de manier waarop kinderen zich ontwikkelen. In dit college worden de uitgangspunten van een goed pedagogisch klimaat in de groep behandeld en gaan we in op drie psychologische basisbehoeften: relatie, competentie en autonomie. Werkcollege 5: Het pedagogisch klimaat in de klas In dit werkcollege ga je aan het werk met de uitgangspunten van een pedagogische klimaat en de drie psychologische basisbehoeften. Je maakt een vertaalslag naar het werken in de klas.
Hoorcollege 6: Doorgaande lijn in de ontwikkeling van kinderen, leerlijnen en kerndoelen Scholen hebben de wettelijke taak om te zorgen voor een doorgaande lijn in de ontwikkeling van kinderen. De overheid heeft daartoe kerndoelen vastgelegd die aan het einde van de basisschool moeten zijn behaald. Ook zijn er voor alle vakgebieden tussendoelen en leerlijnen opgesteld. In dit college bespreken we het ontstaan van de kerndoelen en leggen we het verband met de verschillende vakgebieden van de basisschool. Werkcollege 6: Doorgaande lijn in de ontwikkeling van kinderen, leerlijnen en kerndoelen Je gaat aan het werk met de ontwikkeling van kinderen, de leerlijnen en de kerndoelen. Je analyseert in een groep een aantal lesvoorbereidingen, waarbij je nagaat hoe de doelen van de lessen zich verhouden tot de kerndoelen. Je formuleert gezamenlijk verschillen en overeenkomsten. Je legt relaties tussen lesdoelen, kerndoelen en de leerlijnen van het leergebied.
Van Eijkeren (2009). Pedagogisch-didactisch begeleiden. Hoofdstuk 3. Beschrijf in ongeveer vijf zinnen de voornaamste aspecten van jouw leef- en belevingswereld toen je op de basisschool zat.
Van Eijkeren (2009). Pedagogisch-didactisch begeleiden. Hoofdstuk 3. Je formuleert vijf punten die je belangrijk vindt voor jouw rol als leerkracht, om beter aan te sluiten bij de leef- en belevingswereld van de kinderen. Je bestudeert: Van Eijkeren (2009). Pedagogisch-didactisch begeleiden. Hoofdstuk 4 t/m 7.
Je bestudeert: Van Eijkeren (2009). Pedagogisch-didactisch begeleiden.. Hoofdstuk 4 t/m 7. Bekijk een aspect van het pedagogisch klimaat in je stageschool/filmpje op internet (deze opdracht wordt in de les toegelicht in HC 4). Je bestudeert: Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 4.1 t/m 4.4. Van Eijkeren (2009). Pedagogisch-didactisch begeleiden.. Hoofdstuk 9.1 en 9.2. Je bekijkt de kerndoelen op www.slo.nl en www.tule.slo.nl. Je neemt je laptop mee of een print van de kerndoelen. Je bestudeert: Van Eijkeren (2009). Pedagogisch-didactisch begeleiden.. Hoofdstuk 9.1-2. Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 4.1 t/m 4.4. Zoek in de bibliotheek of je stageschool twee voorbeelden van lessen met uitgeschreven lesdoelen op, en neem deze mee naar het werkcollege. Laptop met internet per tweetal.
Toetsing De leerdoelen die bij het thema onderwijs horen, worden getoetst in de thematoets (raadpleeg je rooster). Het betreft een schriftelijk tentamen, die zal bestaan uit ongeveer 40 meerkeuzevragen. In bijlage II vind je enkele voorbeeldvragen bij deze toets. De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 65% goede antwoorden voor een voldoende. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 65% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
8
Toetsstof Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum B.V.
Hoofdstuk 1: De pedagogische opdracht van het onderwijs. Hoofdstuk 2.2: De beginsituatie van kinderen Hoofdstuk 4: Leerinhouden en leerplan
Hooijmaaijers, T., Stokhof, T. & Verhulst, F. (2012). Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs. Assen: Van Gorcum.
Hoofdstuk 2.3 Begrippen uit de ontwikkelingspsychologie Hoofdstuk 2.4 Ontwikkelingstheorieën in het kort
Eijkeren, M. van (2005). Werken in het basisonderwijs. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
Hoofdstuk 1: Leerkracht in het basisonderwijs
Eijkeren, M. van (2009). Pedagogisch-didactisch begeleiden. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
9
Hoofdstuk 1: Observeren Hoofdstuk 3: Sociaal-culturele achtergrond Hoofdstuk 4: Pedagogisch klimaat: in de groep Hoofdstuk 5: Kinderen begeleiden: relatie Hoofdstuk 6: Kinderen begeleiden: autonomie en competentie Hoofdstuk 7: Kinderen begeleiden: sociale competentie Hoofdstuk 9: Doelgericht leren (t/m 9.2)
2. De beroepsopdracht – Amsterdamse kinderen en leraren in beeld Over enkele weken sta je voor een klas met kinderen, op een voor jou onbekende Amsterdamse basisschool. Hoe ga je dat aanpakken? Je hebt geen idee wat voor school dit is en welke kinderen er in de klas zitten. Ongetwijfeld vraag je jezelf af: Wie zijn deze kinderen en wat is hun achtergrond? Hoe zien zij de wereld en hoe kan ik hen helpen zich te ontwikkelen? Maar ook: Wat wordt er nu precies van mij als leerkracht verwacht? Welke lessen ga ik geven? Hoe moet ik met de ouders omgaan? Alle antwoorden op deze vragen zullen van student tot student verschillen. Dat heeft natuurlijk te maken met jouw eigen achtergrond en de ervaring die je al hebt opgedaan in het onderwijs. Het heeft ook zeker te maken met de achtergrond van de kinderen in jouw stageklas en de visie van de school en jouw mentor op wat de taak is van het basisonderwijs. Je gaat beginnen aan jouw opleiding, in vier jaar tijd ontwikkel je jezelf met behulp en onder begeleiding van anderen tot leerkracht basisonderwijs.
Alle kinderen op Nederlandse basisscholen moeten aan het einde van de basisschool ongeveer hetzelfde hebben geleerd, dit is vastgelegd in de kerndoelen voor het basisonderwijs. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat er een doorgaande lijn is van de basisschool naar het voortgezet onderwijs. De manier waarop scholen en leraren invulling geven aan het onderwijs om de kerndoelen te bereiken kan verschillen. Gedurende jouw vierjarige opleiding werk je samen met ten minste zes ervaren leraren basisonderwijs en ben je zelf de leraar van ten minste zes groepen kinderen van verschillende leeftijden. Deze leerkrachten en deze kinderen lijken op het eerste gezicht misschien veel op elkaar. Toch zijn zij onderling ook zeer verschillend. Op veel verschillende manieren. Zowel de leraren als de kinderen hebben eigen ideeën over wat goed onderwijs is en wat daarin mag worden verwacht van de leraar en de kinderen. In deze beroepsopdracht ga jij op onderzoek uit. Wat zijn de verschillende rollen en taken van de leraar en wat is de visie van jouw mentor daarop? Op welke manier verschillen de kinderen in jouw stageklas van elkaar? In hun sociaal-culturele achtergrond en in hun ontwikkelingsniveau. Leerdoelen Je kan tenminste drie aspecten van de diversiteit van het (Amsterdamse) basisonderwijs benoemen. Je kan het beroep van leerkracht basisonderwijs duiden aan de hand van beroepsrollen. Je kan de leef- en belevingswereld van kinderen beschrijven en analyseren. Je kan systematisch informatie verzamelen over onderwijs en leerlingen met behulp van observaties en interviewtechnieken.
Relatie met de praktijk Als leerkracht krijg je te maken met verschillende kinderen, collega’s en scholen. Zicht krijgen op de verschillen tussen kinderen, leerkrachten en scholen is van groot belang om goed beeld te krijgen van wat er van jou als leraar wordt verwacht, waarmee je in het onderwijs aan kinderen met heel diverse achtergronden rekening moet houden. Op deze manier leer je ook over de verschillende rollen die de leraar heeft en begin je met het bepalen van jouw opvattingen over goed onderwijs.
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
Week 1: Bijeenkomst 1 We blikken terug op jouw eigen basisschooltijd en gaan op zoek naar informatie die op internet over jouw basisschool te vinden is. Komt de informatie overeen met jouw herinneringen aan de school? Elke school heeft een schoolgids waarin zij een beschrijving geven van het onderwijs. Je krijgt een toelichting op de inhoud en structuur van een schoolplan. We maken verder een overzicht van wat wij reeds over de leef- en belevingswereld van kinderen weten.
Breng je laptop mee naar de bijeenkomst.
10
Lees de studiewijzer van periode 1.1 nauwkeurig door. Noteer de vragen die je hebt zodat je deze kunt bespreken met je kerndocent.
Week 2: Bijeenkomst 2 Deze bijeenkomst richten we ons op de grote stad Amsterdam. Er worden vragen geformuleerd over het basisonderwijs in een grote stad als Amsterdam. We stellen de onderwerpen en criteria vast die we nodig hebben om scholen te kunnen vergelijken. Je krijgt een toelichting op deelproduct 1. Week 3: Bijeenkomst 3 (1 lesuur) We wisselen de keuze voor de twee basisscholen uit. Ieder benoemt de zaken die zijn opgevallen in de schoolgidsen. Daarna stellen we de criteria vast die worden gebruikt om de portretten van leraren op duizendjaarvoordeklas.nl te analyseren. Hierbij wordt de relatie gelegd met de verschillende rollen die de leraar in het basisonderwijs heeft. We gebruiken hierbij de kennis die je in hoorcollege 2 hebt opgedaan over de verschillende beroepsrollen. Week 4: Bijeenkomst 4 Deelproduct 1 van de beroepsopdracht wordt besproken. Je krijgt peerfeedback van je medestudenten. Voordat we elkaar feedback geven, bespreken we eerst de principes van het geven en ontvangen van feedback. Daarna blikken we vooruit naar deelproduct 2. Voor het interviewen van jouw mentor en het observeren van twee kinderen uit jouw stageklas krijg je een interviewleidraad en een observatieinstrument aangereikt. Op basis van wat je al weet over jouw stageschool kijk je hoe je goed kunt werken met deze instrumenten in jouw specifieke situatie. We bespreken en oefenen met het systematisch opzetten en uitvoeren van observaties en interviews in het kader van praktijkonderzoek. Week 5: Bijeenkomst 5 (1 lesuur) We bespreken de voortgang van het werken aan de beroepsopdracht, vragen van studenten staan hierbij centraal. Als daar tijd voor is krijg je meer informatie over het voorbereiden van lessen in de bovenbouw en het gebruik van het lesvoorbereidingsformulier. Week 6: Bijeenkomst 6 Deelproduct 2 is afgerond en zal worden voorzien van peerfeedback. Op basis daarvan maak je jouw interviewleidraad en het observatieinstrument definitief. We oefenen met beide instrumenten. Tot slot krijg je aanvullende informatie over het lesvoorbereidingsformulier en het gebruik ervan in de aankomende stageweek.
Analyseer de schoolgids van jouw oude basisschool en breng de resultaten mee naar de bijeenkomst. Voor de analyse gebruik je de criteria die in de eerste bijeenkomst zijn besproken. Tijdens de bijeenkomst vergelijken we de resultaten van jouw analyse van een schoolgids. De verschillen tussen scholen worden hierdoor zichtbaar. Je bestudeert de schoolgidsen van de twee door jou gekozen Amsterdamse scholen zodat je eventuele vragen kunt stellen over de inhoud hiervan aan je kerndocent. Je maakt een overzicht van de verschillende rollen van de leraar en de manieren waarop leraren deze verschillende rollen kunnen invullen. Het vormt de basis van de criteria die we gaan gebruiken voor het vergelijken van de portretten. Je bestudeert: Kallenberg, Koster, Onstenk & Scheepsma (2011). Ontwikkeling door onderzoek. Pagina’s 90-95, 109 en 141-152. Deelproduct 1 is afgerond: je brengt het werk mee naar de bijeenkomst zodat medestudenten feedback kunnen geven. Je hebt de informatie over (peer)feedback geven en ontvangen gelezen. Je hebt de schoolgids gelezen van jouw stageschool. Je formuleert de vragen die je met de kerndocent wilt bespreken over de beroepsopdracht. Je brengt het lesvoorbereidingsformulier mee dat je hebt gebruikt voor het uitvoeren van jouw kennismakingsactiviteit in je stageklas. Je hebt de reflectie op deze activiteit al beschreven in het formulier. Je rondt deelproduct 2 af en je neemt het mee naar de bijeenkomst. Je maakt een afspraak met je mentor over de dag en tijd dat je het interview gaat uitvoeren (bij voorkeur in de stageweek) Je bespreekt met je mentor welke twee kinderen je gaat observeren
Week 9: Bijeenkomst 7 Het concept eindproduct is klaar. Je presenteert het portret van je mentor en de twee kinderen uit je stageklas en geeft een korte mondelinge toelichting. Van medestudenten krijg je feedback op jouw concept eindproduct. Daarna maken we kleine groepen om de portretten onderling te vergelijken en samen overeenkomsten en verschillen te benoemen en waar mogelijk te verklaren. Het tweede deel van de bijeenkomst staat in het teken van een terugblik op de eerste stageweek. We bespreken de ervaringen en gaan in gesprek over de vragen die je hebt en zaken die je zijn opgevallen.
Je zorgt ervoor dat je eindproduct in concept klaar is, je neemt het mee naar de bijeenkomst.
Week 10: Bijeenkomst 8 (1 lesuur) Tijdens deze laatste bijeenkomst lever je het eindproduct van de beroepsopdracht in bij je kerndocent. We blikken terug op deze periode en evalueren het werken aan de beroepsopdracht.
Je rondt het eindproduct af en je levert dit aan het begin van de bijeenkomst in bij je kerndocent.
11
Breng het portret van je mentor en het portret van de twee kinderen uit je stageklas mee naar de bijeenkomst en bereid een korte toelichting op jouw werk voor.
Behalve de begeleiding die je ontvangt van je kerndocent volg je tevens drie practica in het kader van deze beroepsopdracht. Dit zijn specifieke trainingen waar je vaardigheden leert, die jou direct ondersteunen bij het uitvoeren van de beroepsopdracht. Daarnaast heb je deze vaardigheden nodig in de praktijk van het basisonderwijs, dus voor je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs. 1: Basiscommunicatie I Relaties spelen een grote rol bij hoe een kind de school beleeft. In de hoorcolleges heb je geleerd dat de behoefte aan veiligheid en relatie, een basisbehoefte is van leerlingen. Kinderen kunnen pas leren als er een veilige leeromgeving is. Hoe kom je als leerkracht aan die behoefte tegemoet? Daarvoor moet je onder andere goed contact kunnen maken en kunnen communiceren met kinderen. Voor de beroepsopdracht van dit semester voer je gesprekken met leerlingen. Daarbij gebruik je de technieken die je in dit practicum gaat oefenen.
Je bestudeert: Van Eijkeren (2009). Pedagogisch-didactisch begeleiden.. Hoofdstuk 5.2 t/m 5.4.
2: Presenteren Hoe bereid je een presentatie voor? Hoe leer je jouw kwaliteiten en aandachtspunten in presentaties te herkennen? De bewustwording van zichtbare factoren, hoorbare factoren en ademhaling kunnen jou helpen je presentatievaardigheden verder te ontwikkelen. In dit practicum verken je jouw beginsituatie en leer je hoe je een presentatie goed kunt voorbereiden.
Je bestudeert de websites http://www.taalwinkel.nl en http://www.taalwinkel.nl
3: Groepsdynamica basisschool Kinderen hebben verschillende basisbehoeften (Maslow, Stevens), waaronder behoefte aan veiligheid en sociaal contact. Om hieraan tegemoet te komen is het belangrijk dat er een positieve sfeer heerst in de basisschool groep. In dit practicum nemen we kennis van de verschillende processen die een rol spelen bij groepsvorming, de rollen die er zijn in een groep, en de invloed van de leerkracht op de groepsvorming en groepssfeer.
Niet van toepassing
De beroepsopdracht Deelproduct 1 Je maakt een vergelijking tussen twee Amsterdamse basisscholen op de richting en inrichting van het onderwijs. Daarnaast maak je een analyse van twee portretten van leraren van www.duizendjaarvoordeklas.nl, aan de hand van de beroepsrollen die in de lessen aan bod zullen komen. Wat valt je op? Op basis van beide analyses beschrijf je ten slotte in je conclusie minstens vijf aspecten van onderwijs waarop scholen en leerkrachten van elkaar kunnen verschillen. Deelproduct 2 Ter voorbereiding op het maken van het eindproduct maak je een opzet, die je gebruikt voor het interviewen van jouw mentor. Je gebruikt hiervoor eerst een standaard interviewleidraad, deze pas je vervolgens zodanig dat het goed aansluit op jouw individuele situatie en onderwijspraktijk. Daarnaast stel je een observatie-instrument samen die je op een later moment gaat gebruiken om leerlingen uit jouw klas te observeren. Hiervoor maak je gebruik van bestaande instrumenten. Het doel van deze observaties is van twee kinderen hun leef- en belevingswereld in kaart te brengen.
12
Eindproduct Je maakt een portret (in de vorm van een poster op A3-formaat) van jouw mentor en besteedt hierbij tenminste aandacht aan de verschillende beroepsrollen van de leraar basisonderwijs. Dit portret maak je op basis van het interview dat je met je stagementor hebt gehouden. Daarnaast maak je een portret van twee kinderen uit jouw stageklas (in de vorm van een poster op A3-formaat) en besteedt hierbij aandacht aan hun leef- en belevingswereld. Dit portret maak je op basis van de observaties die je hebt verricht en eventuele gesprekken die je met de kinderen hebt gevoerd. In week 9 geef je met een korte posterpresentatie (van maximaal drie minuten), op ten minste een toelichting op jouw school, de beroepsrollen van jouw stagementor en de leef- en belevingswereld van jouw gekozen kinderen. Na de presentaties bespreek je in een kleine groep de diversiteit van het Amsterdamse onderwijs die zichtbaar werd in de presentaties. Tot slot maak je een korte schriftelijke analyse (van ten hoogste één A4) van de verschillen tussen de portretten die jij en medestudenten hebben gemaakt. De diversiteit tussen leerkrachten en kinderen maak je hierbij duidelijk. Beoordelingscriteria De kwaliteit van het eindproduct wordt beoordeeld op basis van de volgende criteria (zie bijlage 1):
De student benoemt tenminste drie aspecten van de diversiteit van het (Amsterdamse) basisonderwijs. De student duidt het beroep van leerkracht basisonderwijs aan de hand van beroepsrollen. De student beschrijft en analyseert de leef- en belevingswereld van kinderen. De student verzamelt op systematische wijze informatie over onderwijs en leerlingen met behulp van observaties en interviewtechnieken.
Let op: Voldoende beoordeelde producten worden opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester.
13
3. Kennis en vaardigheden - de vakcolleges Nederlands 1A - Lezen op de basisschool Lezen en begrijpen wat je leest zijn onmisbare vaardigheden om mee te kunnen doen in de maatschappij. Het is daarom belangrijk dat kinderen goede en zelfstandige lezers worden. Nederlands begint met het vak ‘Lezen op de basisschool’, van aanvankelijk lezen in groep 3, voortgezet technisch lezen, op AVI-niveau lezen, begrijpend lezen (en de bijbehorende leesproblematiek) tot jeugdliteratuur, boekpromotie en leesplezier. Alles op het gebied van lezen waar Amsterdamse basisschoolkinderen mee te maken krijgen, komt in grote lijnen aan bod. In week 6 worden onderdelen van Lezen uit de Kennisbasis Nederlandse taal voor de pabo in een vaktoets getoetst. Studenten gaan kinderboeken lezen uit een opgestelde leeslijst met klassiekers en leggen een eigen leeslijst voor hun ‘Verzamelmap Cultuurdragerschap’ aan. Leerdoelen Je hebt kennis van het leesonderwijs op de Amsterdamse basisschool. Je kent de uitgangspunten van de didactiek en de methodiek die horen bij het aanvankelijk, het voortgezet technisch en het begrijpend lezen. Je kunt de verschillende genres van jeugdliteratuur noemen en je kunt het belang van dit vak benoemen. Je kent de eisen die er aan een schrijfproduct in het hbo worden gesteld en je kunt een analyse maken van jouw eigen schrijfvaardigheid. Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Kennismaking met het vak Nederlands op de pabo We beginnen met een globaal overzicht van taalonderwijs op de Pabo. Op grond van eigen ervaringen inventariseren we het nut van leesonderwijs op de basisschool.
Je bestudeert: Paus et al. (2010). Portaal. Hoofdstuk 1.1 & 5.1.
2: Aanvankelijk lezen De meeste kinderen leren in groep 3 lezen. Hoe dit proces verloopt, ervaar je in dit college.
Je bestudeert: Paus et al. (2010). Portaal. Hoofdstuk 5.2.2 & 5.3.2.2.
3: Voortgezet technisch lezen en AVI-lezen Goed lezen betekent veel lezen, kilometers maken dus. Dat gebeurt op allerlei manieren: AVI-lezen is de meest bekende.
Je bestudeert: Paus et al. (2010). Portaal. Hoofdstuk 5.2.3, 5.3.2.2 & 5.3.2.3. Je bestudeert kerndoel 4a
4: Functies van jeugdliteratuur, literaire genres, leesplezier: kerndoel 9 Kinderen lezen allerlei soorten boeken. Hoe kunnen deze in jouw klas gebruikt worden? Daarop krijg je in deze les antwoord.
Je bestudeert: Paus et al. (2010). Portaal. Hoofdstuk 8.1 t/m 8.3.
5: Begrijpend lezen en de methodiek van Nieuwsbegrip "Snapt iedereen de tekst?" is in het onderwijs een veelgehoorde vraag. Hoe ontstaat tekstbegrip en waarom is Nieuwsbegrip zo'n succes?
Je bestudeert: Paus et al. (2010). Portaal. Hoofdstuk 5.2.3 , 5.3.2.2 & 5.3.2.
6: Bespreking vaktoets. Observaties en leestoetsen. Omgaan met verschillen bij Lezen In deze les bespreken we de vaktoets. Daarnaast bekijken we instrumenten die leesontwikkeling van kinderen meet.
Je bestudeert: Paus et al. (2010). Portaal. Hoofdstuk 5.3.4 & 5.4.
14
Je bestudeert kerndoel 9. Je neemt jouw mooiste kinderboek mee naar de les.
Je bestudeert de handleiding van Nieuwsbegrip.
7: Verplichte schrijfopdracht als afronding van de gecombineerde vakopdracht Tijdens deze les maak je een schrijfopdracht op hbo-niveau. Deze wordt nagekeken door de vaksectie en je krijgt schrijfadviezen, die je kunt gebruiken bij de uitwerking van andere opdrachten.
Toetsing Deze collegereeks maakt deel uit van Nederlands 1A. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van deze periode. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende/onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 65% goede antwoorden voor een voldoende. Literatuur / toetsstof Paus, H. (Red.) (2010). Portaal, praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Bussum: Coutinho Hoofdstuk 1.1: Taal en taalonderwijs - Achtergrondkennis: wat is taal? Hoofdstuk 5.1: Geletterdheid: lezen - Achtergrondkennis Hoofdstuk 5.2.2: Beginnende geletterdheid in groep 1, 2 en 3 Hoofdstuk 5.2.3: Gevorderde geletterdheid in groep 4-8 Hoofdstuk 5.3.2: Didactiek van lezen – Aanpak door de leraar Hoofdstuk 5.3.4: Evaluatie en omgaan met verschillen Hoofdstuk 5.4: Geletterdheid: lezen – Keuzes maken Hoofdstuk 8.1: Jeugdliteratuur – Achtergrondkennis Hoofdstuk 8.2: Ontwikkelingslijnen van jeugdliteratuur Hoofdstuk 8.3: Didactiek van jeugdliteratuur Kerndoel 4a en kerndoel 9. De artikelen en hand-outs die tijdens de bijeenkomsten zijn uitgedeeld.
15
Rekenen - wiskunde 1A - Rekenen en wiskunde in de bovenbouw. Tijdens deze reeks vakcolleges maak je kennis met de rekendidactiek van de bovenbouw van de basisschool in Amsterdam. In de vijf colleges worden alle domeinen van het rekenonderwijs, te weten getallen, verhoudingen, meten, meetkunde en verbanden behandeld. Door middel van artikelen uit tijdschriften, filmpjes uit groep 7/8 en methodenstudie krijg je een beeld van het rekenonderwijs in de bovenbouw. Per college wordt literatuur opgegeven. Het geven van rekenlessen vereist dat je eigenvaardigheid minimaal op het niveau van jaar 1 havo/vwo is. De eigenvaardigheid komt in deze lessen wel aan bod, maar is niet het doel van de collegereeks. Het is wel een randvoorwaarde om de lessen goed te kunnen volgen. De tijdens de colleges behandelde kennis is direct toe te passen tijdens je stage. De colleges bieden je handvatten bij het voorbereiden van rekenlessen in de bovenbouw. Leerdoelen Je kent de wiskundige domeinen van het curriculum van de bovenbouw. Je weet bij een gegeven rekenles welke kennis en vaardigheden kinderen moeten hebben om het doel te kunnen halen. Je kunt leerkracht- en leerlinggedrag in verband met rekenonderwijs herkennen. Je kunt de didactische opbouw van een rekenles herkennen en aanpassen. Je kunt een handleiding van een rekenmethode gebruiken. Je kunt een (leer)lijn aanbrengen in een aantal gegeven sommen of leeractiviteiten. Je weet hoe interactie in rekenonderwijs moet plaatsvinden en kent de karakteristieken van een interactieve rekenles. Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Rekenles in groep 7/8 Met voorbeelden wordt gedemonstreerd hoe een les in de bovenbouw verloopt. Er wordt besproken welke domeinen aan bod komen en hoe de rol van de leerkracht in de bovenbouw anders is dan bij voorbeeld in groep 3.
Je bestudeert: Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. p. 42-50.
2: Hele getallen We verkennen wat er in groep 8 met hele getallen gebeurt. Hierbij speelt ook de rekenmachine een belangrijke rol.
Treffers, De Moor en Feijs (1989). Proeve van een nationaalprogramma voor het reken-wiskundeonderwijs op de basisschool. Deel I Overzicht einddoelen. Inleiding. p. 23-26 Proeve van een nationaalprogramma voor het rekenwiskundeonderwijs op de basisschool. Hoofdstuk 1.1 t/m 1.4 ( p. 26 39). Je bestudeert: Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. p. 50-66. Treffers, De Moor en Feijs (1989). Proeve van een nationaalprogramma voor het reken-wiskundeonderwijs op de basisschool. Deel I Overzicht einddoelen. Inleiding: Domeinen, doelstellingen en didactiek. p. 9-22 Negen artikelen uit: Volgens Bartjens (2009). 29:4 - Beschikbaar gesteld op intranet. Zeven artikelen uit: Volgens Bartjens (2009). 29:2 - Beschikbaar gesteld op intranet. Treffers, De Moor en Feijs (1989). Proeve van een nationaalprogramma voor het reken-wiskundeonderwijs op de basisschool. Deel I Overzicht einddoelen. 2. Concrete leerdoelen (22.1-2.2) p. 40 - 57 Je neemt een rekenmachine mee naar de les.
16
3: Breuken, kommagetallen, procenten en verhoudingen Door middel van opgaven wordt het rekenen met breuken in de bovenbouw verkend. Welke contexten en modellen spelen een rol hoe kun je leerlingen helpen. De relatie met de basisvaardigheden komt weer aan de orde.
4: Meten en meetkunde De definities van meten en meetkunde worden besproken. Daarna wordt gekeken wat voor opgaven kinderen in groep 8 moeten kunnen en wat leerkrachten moeten kunnen om dat goed te begeleiden.
5: Verbanden Rekenen leren is goed voor de ontwikkeling van het denken van leerlingen. Daarnaast is er ook een belangrijke component die gaat om het kunnen toepassen in werkelijke situaties. Je rekenvaardigheid kun je in de maatschappij gebruiken. De cito-toets sluit hierop aan.
6: Voorbereiden van een rekenles volgens de methode Aan de hand van een les uit de methode wordt in groepjes nagedacht over hoe de lesvoorbereiding er uit zou zien. Daarna wordt hij ook in grote lijnen gemaakt. 7: Voorbereiden van een zelf ontworpen rekenles We ontwikkelen samen een les, die daarna echt gegeven kan worden.
Je bestudeert: Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. p. 67-86. Treffers, De Moor en Feijs (1989). Proeve van een nationaalprogramma voor het reken-wiskundeonderwijs op de basisschool. Hoofdstuk 2.3 en 2.4. Je leest een methode handleiding en methode van leerlingen boeken uit je stageklas op het gebied van breuken. Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. pp. 87-99. Je leest een methode van leerlingen boeken uit je stageklas op het gebied van meten en meetkunde. Treffers, De Moor en Feijs (1989). Proeve van een nationaalprogramma voor het reken-wiskundeonderwijs op de basisschool. Hoofdstuk 2.3 en 2.4. Je bestudeert: Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. pp. 101-106. Verschoor, M. (2010). Het kanaal nummer 127. Uit: Rekenwiskundeonderwijs: onderzoek, ontwikkeling, praktijk. 29:2 p. 29-33. Treffers, De Moor en Feijs (1989). Proeve van een nationaalprogramma voor het reken-wiskundeonderwijs op de basisschool. Deel II Honderd opgaven. P. 101-128. Verzamel in methode en handleiding ideeën en opdrachten voor de groep waar je stage loopt. Je brengt één methode les mee.
Verzamel ideeën op basis van de behoeften en interesses van de groep waar je stage loopt. Neem materiaal mee dat kan worden gebruikt voor het ontwerpen van een meet- of meetkundeles.
Toetsing Deze collegereeks maakt deel uit van Rekenen - wiskunde 1A. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van deze periode. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 65% goede antwoorden voor een voldoende. Literatuur / toetsstof Van Zanten, M. et al. (2009). Voetstuk van de Pabo, Kennisbasis rekenen-wiskunde voor de pabo. Den Haag: HBOraad.
17
Hoofdstuk 1: Globale theorie (p. 42-50) Hoofdstuk 2: Hele getallen (p. 50-66) Hoofdstuk 3: Verhoudingen, procenten breuken en kommagetallen (p. 67-86) Hoofdstuk 4: Meten (p. 87-92) Hoofdstuk 5: Meetkunde (p. 93-99)
Hoofdstuk 6: Verbanden
Treffers, De Moor en Feijs (1989). Proeve van een nationaalprogramma voor het reken-wiskundeonderwijs op de basisschool. Tilburg: Zwijssen.
Inleiding: Domeinen, doelstellingen en didactiek. (p. 9-22) Deel I Overzicht einddoelen. Inleiding. (p. 23-26) Deel I Overzicht einddoelen. I. Algemene doelen (schooldoelen en leerdoelen). (p. 26 -39) Deel I Overzicht einddoelen. 2.1 Concrete leerdoelen basisvaardigheden. (p. 40 – 48) Deel I Overzicht einddoelen. 2.2 Concrete leerdoelen basisvaardigheden. (p. 49 – 47) Deel I Overzicht einddoelen. 2.3 Concrete leerdoelen verhoudingen en procenten. (p. 58-66) Deel I Overzicht einddoelen. 2.4 Concrete leerdoelen breuken en kommagetallen. (p. 67-74) Deel I Overzicht einddoelen. 2.5 Concrete leerdoelen meten. (p. 75-85). Deel I Overzicht einddoelen. 2.6 Concrete leerdoelen meetkunde. (p. 86-96) Deel II Honderd opgaven. (p. 101-28).
Verschoor, M. (2010). Het kanaal nummer 127. Uit: Reken-wiskundeonderwijs: onderzoek, ontwikkeling, praktijk. 29:2 p. 29-33 (via intranet). Volgens Bartjens (2009). Themanummer Doorgaande leerlijnen jr 29/04 (via intranet). Volgens Bartjens (2009). Themanummer Doorgaande leerlijnen jr 29/04 (via intranet).
18
Mens en Wereld 1A - Natuur & Techniek I: Basisdidactiek Biologie Bij dit vak maken we een start met het aanleren van de basisvaardigheden die benodigd zijn voor het kunnen voorbereiden en uitvoeren van praktische werkvormen in de klas. Deze basisvaardigheden zijn essentieel voor het geven van lessen biologie, maar ze zijn ook relevant voor natuurkunde en techniek. Er is dit semester gekozen voor biologie, omdat dit vak goed aansluit bij het thema omgevingsonderwijs. De aangeboden werkvormen zullen direct inzetbaar zijn bij het werkplekleren. We gaan er van uit dat je qua vakkennis al over de benodigde Eigen Vaardigheid voor het vak biologie beschikt, welke getoetst zal worden in de Toets Eigen Vaardigheid Mens en Wereld. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van jouw rooster, het onderwijsaanbod in de eerste of de tweede periode van dit semester volgt. Leerdoelen Je kunt de levende natuur in de schoolomgeving inzetten bij biologielessen. Je oefent met praktische werkvormen voor biologie, kunt uitleggen welke werkvormen geschikt zijn voor het behalen van de gewenste leerdoelen en kunt deze werkvormen toepassen in de praktijk. Je kent de natuurwetenschappelijke onderzoeksmethode en past deze toe door het uitvoeren van biologisch onderzoek. Je begrijpt de didactiek van onderzoekend leren en kunt de achterliggende theorie uitleggen. Je begrijpt de didactiek van natuurbeleving en kunt de achterliggende theorie uitleggen. Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Veldwerk In deze les staat het doen van veldwerk centraal. We doen een klein vegetatie-onderzoek en zullen vervolgens de bijbehorende didactiek doornemen.
Je bestudeert: De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Inleiding & Hoofdstuk 1 t/m 3 De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
2: Praktische werkvormen in de klas. Tijdens deze les worden enkele basale werkvormen bij biologiepraktica geoefend. Ook wordt er kennisgemaakt met het toepassen van de natuurwetenschappelijke onderzoeksmethode in de praktijk.
Je bestudeert: De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Hoofdstuk 5
3: Onderzoekend leren. Tijdens deze les zal de didactiek van onderzoekend leren toegepast worden. Er zal met name aandacht worden besteed aan de fasen ‘rapportage en communicatie’ en ‘verbreding en verdieping’.
Je bestudeert: De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Hoofdstuk 6
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Hoofdstuk 10
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Hoofdstuk 9 4: Ervaringsgericht leren. Deze les zal vrijwel volledig worden gewijd aan de didactische dimensie ‘attitude’. De gekozen werkvorm is de zogenaamde Aardewandeling. Hierna zullen we kijken naar de voorwaarden voor een geslaagde natuurbelevingactiviteit.
Je bestudeert: De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Hoofdstuk 8
5: Spelenderwijs leren. In deze les wordt vooral ervaren hoe spelactiviteiten ingezet kunnen worden bij het ‘ecologisch denken’. Ook kan er tijdens deze les aandacht besteed worden aan de vaktoets.
Niet van toepassing.
19
6: Buitenschools leren. In deze laatste les zullen we de eerder opgedane organisatorischdidactische competenties versterken door het doen van een veldwerk-opdracht, waar onderzoekend leren een belangrijke rol speelt.
Niet van toepassing
Toetsing Deze collegereeks maakt deel uit van Mens en Wereld 1A. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van periode 1.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 65% goede antwoorden voor een voldoende. Literatuur / toetsstof De Vaan E. & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Bussum: Coutinho
20
Hoofdstuk 1: Waarover gaat natuuronderwijs? Hoofdstuk 2: Doen en denken Hoofdstuk 3: Waarnemen Hoofdstuk 5: Onderwijsleerstijlen bij natuuronderwijs Hoofdstuk 6: Onderzoekend en ontdekkend leren Hoofdstuk 8: Natuurbeleving Hoofdstuk 9: Stap voor stap: structuur in de les Hoofdstuk 10: Werkvormen met ‘echt’ materiaal
Mens en Wereld 1A - Geschiedenis I: Basisdidactiek I In deze reeks vakcolleges krijg je voor het eerst te maken met het vak geschiedenis op de Pabo. Hierin zal eerst kennis gemaakt worden met de functies en ontwikkeling van geschiedenisonderwijs op de basisschool, waarbij eveneens aandacht zal worden besteed aan de kerndoelen. Vervolgens staat de vakdidactiek centraal, waarbij gewerkt zal worden met verschillende beeldvormers, zoals de naaste (school)omgeving (erfgoededucatie), stilstaande en bewegende beelden, en ten slotte geschreven bronnen. Daarna zal er stil worden gestaan bij het toetsen van de betrouwbaarheid van bronnen. Hierbij wordt nadruk gelegd op historische vaardigheden zoals een kritische en onderzoekende houding, welke vervolgens overgebracht dienen te worden naar de basisschoolleerling. In het laatste college staat de verwerking van historische kennis centraal. Hoe te ontdekken of een leerling de stof wel heeft begrepen? Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van jouw rooster, het onderwijsaanbod in de eerste of de tweede periode van dit semester volgt. Leerdoelen Je kunt vakinhoudelijke uitgangspunten en vakinhoudelijke doelstellingen van het vak geschiedenis in het basisonderwijs noemen en verklaren. Je kunt verwoorden wat de vakdidactische principes en uitgangspunten zijn voor het vak geschiedenis in het basisonderwijs, met als uitgangspunt: wat je moet onderwijzen, hoe je moet onderwijzen, wat en hoe je aan wie moet onderwijzen Je kunt historische kennis voor kinderen op het basisschool concretiseren door gebruik te maken van verschillende beeldvormers als bewegende/stilstaande beelden. Je kunt verschillende werkvormen, die historisch denken en redeneren bevorderen, ontwikkelen en de theoretische gedachte daarachter uitleggen Je kunt stappenplannen m.b.t. het analyseren van historische bronnen gebruiken als basis voor opdrachten aan leerlingen waarin verschillende cognitieve niveaus aan de orde komen. Je kunt de mogelijkheden van de omgeving van de school en erfgoededucatie voor het onderwijzen van het vak geschiedenis benoemen. Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Introductie vak geschiedenis: nut en doelstellingen. In dit college staat de functie en ontwikkeling van geschiedenisonderwijs op de basisschool centraal.
Je bestudeert: Van der Kooij & Groot-Reuvenkamp (2009). Geschiedenis en samenleving. p. 239-248. Wagenaar & Van Schoot (2000). Balans van de historische beeldvorming aan het einde van de basisschool. p. 8-12. Pols & Pols (2004). Wordt geschiedenis ooit geschiedenis?. p. 8-11.
2: Werken met beeldvormers I: omgevingsonderwijs en erfgoededucatie. De schoolomgeving vormt het uitgangspunt voor een geschiedenisles. Aandacht wordt besteed aan erfgoededucatie.
Je bestudeert: Van der Kooij & Groot-Reuvenkamp (2009). Geschiedenis en samenleving. pp. 276-284. Van Boxtel, De Bruijn, Grever, Klein & Savenije (2010). Dicht bij het verleden. p. 18-21.
3: Werken met beeldvormers II: stilstaand beeld. Het stilstaande beeld, waaronder afbeeldingen, prenten, en de bijbehorende didactiek staat in deze les centraal.
21
Je bestudeert: Van der Kooij & Groot-Reuvenkamp (2009). Geschiedenis en samenleving. p. 284-300.
4: Werken met beeldvormers III: bewegend beeld. Het bewegende beeld, waaronder films en documentaires, en de bijbehorende didactiek staat in deze les centraal.
Je bestudeert: Van der Kooij & Groot-Reuvenkamp (2009). Geschiedenis en samenleving. p. 284-300.
5: Werken met beeldvormers IV: betrouwbaarheid (on)geschreven bronnen. In deze bijeenkomst zal worden stilgestaan bij het toetsen van de betrouwbaarheid van bronnen, waarbij de nadruk wordt gelegd op vaardigheden als een kritische en onderzoekende houding.
Je bestudeert: Van der Kooij & Groot-Reuvenkamp (2009). Geschiedenis en samenleving. p. 306-311.
6: Historische kennisverwerking. Hoe verwerken leerlingen historische kennis en in hoeverre hebben ze de stof begrepen?
Je bestudeert: Wilschut, Van Straaten & Van Riessen (2004). Geschiedenisdidactiek. p. 303-315.
Toetsing Deze collegereeks maakt deel uit van Mens en Wereld 1A. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van periode 1.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende/onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 65% goede antwoorden voor een voldoende. Literatuur / toetsstof Pols, H. & Pols, W. (2004). Wordt geschiedenis ooit geschiedenis? Geschiedenis op de basisschool en daarna. Kleio, nr 7, jrg 2004, p. 8-11. Boxtel, C. van, Bruijn, P. de, Grever, M., Klein, S. & Savenije, G. (2010). Dicht bij het verleden. Wat kunnen erfgoedlessen bijdragen aan het leren van geschiedenis? Kleio, november, nr 3, jrg. 2010, p. 18-21. Kooij van der, C. & Groot-Reuvenkamp, M. (2009). Geschiedenis en samenleving. Kennisbasis inhoud en didactiek. Groningen: Noordhoff
Hoofdstuk 12: Waarover gaat Geschiedenis en Samenleving in de basisschool? (p. 239-248) Paragraaf 14.3: Beeldvorming door middel van de werkelijkheid (p. 276-284) Paragraaf 14.4: Beeldvorming door middel van afbeeldingen (p. 284-300) Paragraaf 14.6: Beeldvorming door middel van geschreven/gedrukte woord. (p. 306-311)
Wagenaar, H. & Schoot, F. van der, (2000). Balans van de historische beeldvorming aan het einde van de basisschool. Uitkomsten van het peilingsonderzoek in 2000. Arnhem: Citogroep
p. 8-12
Wildschut, A., Straaten, D. van, & Riessen, van M. (2004). Geschiedenisdidactiek. Handboek voor de vakdocent. Bussum: Coutinho
p. 303-315
De PowerPoint presentaties van de bijeenkomsten.
22
Mens en Wereld 1A - Aardrijkskunde I: Introductie en Basis(vak)didactiek In deze collegereeks wordt het leergebied Aardrijkskunde geïntroduceerd. Naast het ‘denken met aardrijkskunde’, wordt aandacht besteed aan de vakdidactische principes van een aardrijkskundeles. Hierbij wordt de link gelegd met omgevingsonderwijs. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van jouw rooster, het onderwijsaanbod in de eerste of de tweede periode van dit semester volgt. Leerdoelen Je kunt vakinhoudelijke uitgangspunten en de vakinhoudelijke doelstellingen van het vak aardrijkskunde in het basisonderwijs noemen en verklaren. Je kunt geografische vragen- en geografische werkwijzen noemen, verklaren en gebruiken als structurering van leerstof. Je kunt verwoorden wat de vakdidactische principes en uitgangspunten zijn voor het vak aardrijkskunde in het basisonderwijs, te weten: wat je moet onderwijzen, hoe je moet onderwijzen, wat en hoe je aan wie moet onderwijzen. Je kunt een leerstofordening in feiten, begrippen en regels gebruiken bij het ontwikkelen en geven van lessen en de theoretische achtergronden daarvan verwoorden. Je kunt de stappen voor het voorbereiden van een aardrijkskundeles doorlopen om zo te komen tot een goede les voor kinderen in het basisonderwijs. Je kunt lessen ontwikkelen met kaarten en/of de atlas waarbij kinderen zich een mental map kunnen vormen en kaartvaardigheden (kaartlezen, kaartanalyse, kaartinterpretatie) kunnen gebruiken. Je kunt de mogelijkheden van de omgeving van de school voor het onderwijzen van het vak benoemen. Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Wat is aardrijkskundedidactiek? Aardrijkskunde, wat is dat voor vak? In deze bijeenkomst wordt duidelijk gemaakt wat het vak aardrijkskunde precies inhoudt en worden de vakinhoudelijke doelstellingen toegelicht en verklaard.
Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 1.1.
2: Kaartvaardigheid. In deze les leer je lesgeven met de kaart, de atlas, Google Earth, etc.
Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 3.1.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 2.1; 2.3.1 t/m 2.3.4.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 7.4.3.
3: Geografisch besef. In deze les leer je geografische vragen te stellen en geografische werkwijzen te hanteren. Het doel is uiteindelijk om basisschoolkinderen een wereldbeeld te laten vormen.
Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 4.1 & 9.1.
4: Aspecten van een goede Aardrijkskunde les I. De aspecten van een goede aardrijkskunde les worden behandeld. Daarbij staan leerstofanalyse en voorbereiding op de lesstof centraal.
Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 2.1 & 8.1.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 3.1 & 3.3.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 5.1; 5.3 t/m 5.4.4.3.
23
5: Aspecten van een goede Aardrijkskunde les II. Deze les is een vervolg op de vorige bijeenkomst. Ditmaal gaat het vooral om het specifiek uitwerken van de aardrijkskunde les.
Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 5.1. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 5.4.5 t/m 5.4.6.
6: Aardrijkskundig veldwerk en -onderzoek. In deze les wordt je geleerd om veldwerk en -onderzoek uit te voeren. De omgeving van de school is het uitgangspunt.
Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 7.1 & 7.2. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 8.1; 8.3 t/m 8.4.6.
Toetsing Deze collegereeks maakt deel uit van Mens en Wereld 1A. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van periode 1.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 65% goede antwoorden voor een voldoende. Literatuur / toetsstof Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardijkskunde. Amsterdam: Meulenhof Educatief
Hoofdstuk 2.1: Aardrijkskunde, wat is dat voor vak? - Inleiding Hoofdstuk 2.3. Schoolaardrijkskunde, wat is dat eigenlijk? Hoofdstuk 3.1: Hoe geef je aardrijkskundeles? - Inleiding Hoofdstuk 3.3: Wat is vakdidactiek Hoofdstuk 5.1: Een aardrijkskundeles ontwikkelen - Inleiding Hoofdstuk 5.3: Aspecten van een goede les Hoofdstuk 5.4: Het ontwikkelen van een goede les Hoofdstuk 7.4.3: Kaart en atlas in de klas Hoofdstuk 8.1: De eigen omgeving en veldwerk - Inleiding Hoofdstuk 8.3: De omgeving in het aardrijkskundeonderwijs Hoofdstuk 8.4: Veldwerk
De Hamer A., Bakker A., van Heck M. & Broere H. (2007). Aardrijkskunde geven: Praktische didactiek voor het basisonderwijs. Assen: Van Gorcum B.V.
24
Hoofdstuk 1.1: Wat is aardrijkskunde? Hoofdstuk 2.1: Aardrijkskundedoelen Hoofdstuk 3.1: Lesgeven met de kaart Hoofdstuk 4.1: Leren waarderen Hoofdstuk 5.1: Lessen maken Hoofdstuk 7.1: Op onderzoek uit Hoofdstuk 7.2: Aardrijkskunde in je omgeving Hoofdstuk 8.1: Leerlijnen Hoofdstuk 9.1: Aardrijkskunde en het nieuwe zaakvakkenonderwijs
Kunstzinnige oriëntatie 1A - Muziek I Muziek is in de huidige maatschappij een niet weg te denken verschijnsel. Muziek klinkt overal, is zelfs op elk moment beschikbaar voor volwassenen en voor kinderen en is een universele taal die grenzen overschrijdt. Dankzij internet en de ontwikkeling van de elektronische media kan bijna iedereen voortdurend beschikken over welke muziek dan ook. Los van de ontwikkelingen op het terrein van de muziek en de plaats van muziek in de samenleving moeten muzikale vraagstukken ook geplaatst worden in het perspectief van de (muzikale) cultuur waarin kinderen opgroeien en de (muzikale) ontwikkelingsfasen die kinderen doorlopen. Om de waarde van het vak muziek te kunnen bepalen wordt onderscheid gemaakt in de meer intrinsieke en de meer instrumentele effecten. Bij de instrumentele effecten kan worden gedacht aan de effecten op het sociaal klimaat, op het leren samenwerken, op de leerprestaties. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van jouw rooster, het onderwijsaanbod in de eerste of de tweede periode van dit semester volgt. Leerdoelen Je kunt verschillende functies en betekenissen van muziek in de samenleving benoemen en kan dit aantonen met voorbeelden. Je kunt de kern van het muziekonderwijs herkennen en benoemen aan de hand van de vijf domeinen van muziek en het Klank-Vorm- Betekenis-model. Je beschikt over kennis van de basale didactische vaardigheden voor het vak muziek. Je kunt beargumenteren dat muzikale ontwikkeling van leerlingen bijdraagt aan zowel creatieve ontwikkeling als psychomotorische, zintuiglijke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Muziekonderwijs ervaren. Wat weet jij nog van muziek op school? Welke liedjes ken je nog? Welke functies kunnen een lied hebben?
Je bestudeert: Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 1.
2: De rol van de leerkracht. Zingen met een groep is een activiteit waarbij je veel leiding moet geven. Jij als leerkracht bepaalt het liedrepertoire, het startmoment, de toonhoogte en het tempo. Het doel is de leerlingen zelfstandig te leren zingen. Hoe bereid je je hier op voor?
3: Instructie bij zingen. Voor het aanleren van een lied moet de les ook goed voorbereid worden. De organisatie van de les is belangrijk voor een goede didactische uitvoering van de les. Hoe maak je een lesvoorbereiding die ervoor zorgt dat de doelen behaald kunnen worden?
4: Luisterdidactiek. Muziek neemt in het leven van kinderen in de bovenbouw vaak al een belangrijke plaats in. Zij luisteren naar muziek en hebben ook al een duidelijke voorkeur. In luisterlessen leren kinderen klankaspecten en vormaspecten te herkennen en te benoemen. Hierdoor ervaren zij welke betekenis muziek kan geven.
25
Bestudeer de assessmenttool op de site http://www.muziekmeester.nl en maak voor jezelf een muzikaal ontwikkelingsplan. Je bestudeert: Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. pp. 33-39. Van de Lei, Haverkor & Noorddam (2009). Eigen-wijs. De inleiding.. Bestudeer in de assessmenttool op de site http://www.muziekmeester.nl: zingen in de bovenbouw en vul de vragen in. Maak een repertoirelijst van de liedjes die jij kent voor de onderbouw, middenbouw en bovenbouw. Gebruik hiervoor de liedbundel Eigenwijs. Je bestudeert: Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 2.3.2 t/m 2.3.3. Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. pp. 45-60. Kies een lied uit de liedbundel Eigenwijs en maak een lesopzet van een liedaanbieding. Je bestudeert: Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. pp. 61-71. Bestudeer in de assessmenttool op de site http://www.muziekmeester.nl luisteren in de bovenbouw en vul de vragen in. Zoek drie muziekfragmenten waar jij graag naar luistert en vermeld bij elk nummer drie klankaspecten, één vormaspect en één betekenisaspect. Neem de bevindingen en de fragmenten mee naar
de les (achtergrondinfo klank-vorm-betekenis: blz 1- t/m 22 Muziek Meester).
5: Muziekonderwijs en opvoeding. Muziekonderwijs op de basisschool biedt veel mogelijkheden om een bijdrage te leveren aan de muzikale ontwikkeling van kinderen. Ook levert muziek een bijdrage aan niet-muzikale ontwikkelingsgebieden.
6: Muziek totaal. Muziek totaal gaat over de vijf domeinen( luisteren, zingen, maken, noteren, bewegen ) in relatie tot klank, vorm en betekenis. Wat weet je, wat kan jij zelf, wat kan jij overdragen?
Je bestudeert: Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. pp. 204-218. We kunnen het vak muziek bekijken vanuit de volgende perspectieven: Het ontwikkelingsperspectief Het cultureel perspectief Het sociaal-maatschappelijk perspectief Geef bij elke perspectief een voorbeeld van een activiteit voor de bovenbouw en neem deze mee naar de les. Je bestudeert: Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 4.1 & 4.2.1. Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. pp. 108-118. Neem je ontworpen muziekles mee (liedaanbieding of luisterles).
Toetsing Deze collegereeks maakt deel uit van Kunstzinnige oriëntatie 1A. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van periode 1.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 65% goede antwoorden voor een voldoende. Literatuur / toetsstof Lei, R. van de, & Haverkort, F. (2010). Muziek Meester. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff
Hoofdstuk 1: Muziek op de basisschool Hoofdstuk 2: Zingen: pagina 33 tot en met 39; pagina 45 tot en met 60 Hoofdstuk 3: Luisteren: pagina 61 tot en met 71 Hoofdstuk 4: Muziek maken: pagina 85 tot en met 88; pagina 107 tot en met 118 Hoofdstuk 9: Muziekonderwijs en opvoeding: Pagina 204 tot en met 218
Lei, R. van de, Haverkort, F. & Noordam, L. (2009). Eigen-wijs, Liedbundel voor het basisonderwijs. Born: SMV
26
De inleiding.
Kunstzinnige oriëntatie 1A - Beeldende Vorming I Je maakt kennis met het vak beeldende vorming en de kerndoelen. Door onderwijs ben je in staat de zeggingskracht van beelden die overal om ons heen te zien zijn, te ervaren voor wat betreft functie en betekenis. Je bespreekt de beeldende middelen (beeldende aspecten en materialen/ technieken) die daarvoor gebruikt zijn. Je maakt kennis met de kerndoelen en het belang van een doorgaande leerlijn. De ontwikkelingsfasen met betrekking tot het beeldend werk van kinderen en de manier waarop beeldende vorming een bijdrage levert aan de totale ontwikkeling van het kind, staan centraal in dit programma. Door middel van het zelf maken en bespreken van beeldend werk en het koppelen daarvan aan de onderwijspraktijk met kinderen, wordt een basis gelegd om zelf les te kunnen geven. Basale didactische vaardigheden en de basis van klassenmanagement komen aan het bod. Door het observeren van kinderen die beeldend bezig zijn, ervaart de student de verschillen tussen kinderen. Het bovenbouwkind krijgt extra aandacht in dit programma. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van jouw rooster, het onderwijsaanbod in de eerste of de tweede periode van dit semester volgt. Leerdoelen De student kent de verschillende functies en betekenissen die beelden kunnen hebben en kan dit aantonen met voorbeelden. De student weet welke bijdrage beeldende onderwijs aan de ontwikkeling van het kind levert; De student kent het cirkelmodel met de kern van het beeldend onderwijs in drie gebieden (vormgeving, materiaal en betekenis). Je hebt basiskennis over de materialen/ technieken, de beeldaspecten en beeldfuncties in relatie met de inhoud voor de vier domeinen. Je kunt kinderwerkstukken zoeken en deze koppelen aan de fase van beeldende ontwikkeling en kan dit beargumenteren. Je kan dit koppelen aan de algemene ontwikkelingsaspecten van leerlingen van 4 tot 12 jaar; Je kan beelden selecteren aan de hand van beeldaspecten en beeldfuncties. Je kan deze uitleggen door middel van tekst en beeld. De bent in staat de beeldende opdrachten volgens de gegeven criteria uit te voeren, waarbij je beeldend onderzoek doet. Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Beelden en vormgeven, kerndoelen. In deze eerste bijeenkomst beeldende vorming word je je ervan bewust hoe kinderen opgroeien in een wereld van beelden en wat de functie en betekenis van die beelden kunnen zijn. Je gaat in op vormgeving, materiaal en werkproces. Verder maak je kennis met de kerndoelen voor dit vakgebied.
Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 1 Beelden en vormgeven p. 11 t/m 38.
2: Sporen van ontwikkeling, verschillen tussen kinderen. Bijdragen van beeldende vorming aan de ontwikkeling. Je maakt kennis met de beeldende ontwikkelingsfasen van kinderen en de verschillen tussen kinderen, zodat je straks weet wat voor opdrachten je kunt geven. Je begrijpt en leert uit te leggen waarom beeldend werken belangrijk voor de ontwikkeling van een kind is.
Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 10, blz. 245 t/m 294.
3: Beeldaspecten. Je leert wat beeldaspecten zijn en dat deze een deel van de leerstof voor kinderen vormen. Ruimte, kleur, vorm, textuur en compositie bestaan ieder uit een reeks aan te leren begrippen.
Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 11, blz. 295 t/m 325..
27
Bestudeer de website http://tule.slo.nl/ KunstzinnigeOrientatie (beeldende vorming)
4: Beeldend onderwijs, visie en didactiek, doelen. In deze bijeenkomst maak je kennis met verschillende visies op het beeldend onderwijs na 1945 en de invloed van de overheid. De essentie van het vak en de benodigde procesgerichte didactiek daarbij is van groot belang om het vak volwaardig te kunnen aanbieden.
Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 2 Beeldend onderwijs 39 t/m 74.
5: Didactische vaardigheden en klassenmanagement; beeldend onderwijs in de groep: voorbereiding en oriëntatie. Je leert hier over het basisplan voor beeldende vorming en het belang van de juiste doelen hierbij binnen een geschikte context. De leerkracht houdt rekening met de condities, zoals de beschikbaarheid van het materiaal, de ruimte, de tijd, de inrichting van het lokaal, de kennis en vaardigheden, en de interesses van de kinderen.
Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2008) Laat maar zien. hoofdstuk 3 Beeldend onderwijs in de groep: voorbereiding , p. 75 t/m 104 en hoofdstuk 4 Beeldend onderwijs in de groep: oriëntatie, p. 105 t/m 136.
6: Demonstratie PowerPoint. In deze bijeenkomst leer je van anderen die net als jij een PowerPoint over de beeldaspecten hebben gemaakt.
PowerPoint op USB stick meenemen plus bijbehorende paper.
Je hebt een concept PowerPoint een concept paper over beeldaspecten gemaakt.
TIP: Raadpleeg Bert Boermans, Beeldende Begrippen. Lambo, ISBN 978-90-77318-96-6
Toetsing Deze collegereeks maakt deel uit van Kunstzinnige oriëntatie 1A. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van periode 1.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 65% goede antwoorden voor een voldoende. Literatuur / toetsstof Onna, J. van & Jacobse, A. (2008). Laat maar zien, een didactische handleiding voor beeldend onderwijs. Groningen: Noordhoff.
Hoofdstuk 1, Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 11
Laat maar zien. Beelden en vormgeven p. 11 t/m 38 Laat maar zien. Beeldend onderwijs p. 39 t/m 74 Laat maar zien. Beeldend onderwijs in de groep: voorbereiding p. 75 t/m 104 Laat maar zien. Beeldend onderwijs in de groep: oriëntatie p. 105 t/m 136 Laat maar zien. Sporen van ontwikkeling p. 245 t/m 294 Laat maar zien. Beeldaspecten p. 295 t/m 326
Aanbevolen: Boermans (2004), Beeldende Begrippen. Uitgeverij Lambo
28
Logopedie I: Stemgebruik In deze periode krijg je twee colleges waarbij we ons richten op je eigen stemgebruik als leerkracht basisonderwijs Daarnaast worden alle studenten van het eerste jaar in groepjes van zes gescreend op logopedische kwaliteiten. Hiervoor komt er in de tweede contactweek een digitale inschrijflijst. Elke student geeft een presentatie van één minuut voor de videocamera. Deze presentaties worden daarna in het groepje besproken, gelet wordt op stemgebruik, articulatie, intonatie en nonverbaal gedrag. Elke screening duurt vijftig minuten. Bij ernstige logopedische problemen wordt er doorverwezen naar een kno-arts en externe logopedie, bij minder ernstige problemen bestaat de mogelijkheid om gericht advies te krijgen van logopedie docent Ton Hoebe. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van jouw rooster, het onderwijsaanbod in de eerste of de tweede periode van dit semester volgt. Leerdoelen Je kent het belang van een juiste houding, zittend en staand. Je begrijpt het verband tussen spierspanning en ademhaling en de juiste ademhaling bij het spreken. Je weet hoe je stem zou moeten klinken bij een juist gebruik. Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Logopedische oefeningen voor houding, adem en stemgeving Je wordt je door middel van klassikale oefeningen bewust van de samenhang tussen houding, adem en stemgeving. Je leert welke houding, ademhaling en stemgeving het meest effectief zijn.
Niet van toepassing.
2: Stemgebruik, articulatie en intonatie Je leert foutieve vormen van articulatie herkennen. Vijf factoren die invloed hebben op de intonatie komen aan bod. Je wordt je verder bewust van de invloed van non-verbaal gedrag: houding, gebaren, mimiek en oogcontact.
Na dit college maak je een video-opname van een deel van een van jouw lessen (duur: één minuut). Deze video-opname is input voor de screening in groepjes van zes studenten. Deze presentaties worden door de logopediedocent in het groepje besproken. Daarbij wordt gelet op stemgebruik, articulatie, intonatie en non-verbaal gedrag. Elke screening (bijeenkomst in groepje van zes studenten) duurt vijftig minuten.
Toetsing In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester.
29
Ontwikkelingen op het gebied van ICT Op de hoogte blijven van wat je vrienden doen, je rooster bekijken, geld overmaken voor de vakantie of je medestudenten een groepsbericht sturen dat het lokaal is gewijzigd. ICT is in het dagelijks leven een gewoon gebruiksmiddel geworden. Voor kinderen op de basisschool is dat niet anders. Zij zoeken informatie voor een werkstuk op internet, maken foto’s van hun knutselwerk en rekenen de oppervlakte van een vorm uit op een touchscreen. Het lijkt vaak alsof kinderen deze vaardigheden vanzelf ontwikkelen. Toch moeten zij ook hierbij worden geholpen door de leerkracht. Dat betekent dat de leerkracht zich daar bewust van moet zijn en ICT inzet als middel in het onderwijs. Om dat goed te kunnen doen ontwikkel je eigen vaardigheid op het technische vlak, en kennis van de didactische toepassingen. We gaan in op de stand van zaken in het onderwijs op het gebied van ICT, de snelle ontwikkelingen, en welke materialen er regelmatig gebruikt worden om het onderwijs te verrijken. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van jouw rooster, het onderwijsaanbod in de eerste of de tweede periode van dit semester volgt. Leerdoelen Je bent op de hoogte van ontwikkelingen op het gebied van ICT en onderwijs; Je maakt gebruik van diverse vindplaatsen van digitaal leermateriaal en arrangeert hieruit zijn eigen (digitale, interactieve) leereenheid; Je hebt een open houding naar ontwikkelingen op het gebied van ICT in het onderwijs en wil deze inzetten in de les. Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: ICT, een globaal overzicht. Aan de hand van voorbeelden kijken we naar de kansen die de inzet van ICT bij de didactiek van een les biedt. Ook beredeneren we waarom deze kansen zo vaak onbenut blijven. Door het bedenken en met elkaar bespreken van toepassingen van ICT in de les wordt een open houding ontwikkeld naar innovatie van het onderwijs met inzet van ICT.
Bestudeer de huidige stand van zaken met betrekking tot gebruik van ICT door jongeren en basisscholen. De cijfers worden gekoppeld aan didactiek in de klas.
2: ICT in de vingers. We behandelen de visie op onderwijs volgens TPACK, waarbij de technische, inhoudelijke en didactische principes in samenhang zijn om de les te ontwerpen. Deze principes vertalen we naar de eigen vaardigheden en mogelijkheden van zowel het kind als de leerkracht.
Je bestudeert de websites:
Je bestudeert verder de websites: onderzoek.kennisnet.nl/vierinbalansmonitor dossiers.kennisnet.nl/dossiers/mediawijsheid
http://www.tpack.nl/ http://dossiers.kennisnet.nl/dossiers/elektronische-leeromgevingelo/vraag-en-antwoord/welke-ontwikkelingen-zijn-er-op-het-gebiedvan-elos/
Toetsing In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester.
30
Bordschrijven Het kind kan zich pas cultureel ontwikkelen als het een goede beheersing heeft van het schrift van de samenleving waarin hij opgroeit. Basisschoolkinderen besteden 30 tot 60 procent van hun schooltijd aan fijne motorische taken, voornamelijk het schrijven. Je maakt kennis met het vak schrijven, de schrijfvoorwaarden en het schrijfproces. Je neemt kennis van de leerlijnen voor de groepen 1 t/m 8. Om aan kinderen schrijfonderwijs te kunnen geven, is het noodzakelijk dat jij eerst zelf technisch leert schrijven in methode- en blokschrift. Daarnaast dien je als leerkracht op het bord duidelijk en leesbaar te kunnen schrijven en je zowel het methodeschrift als het vlottere docentenhandschrift naderhand eigen te kunnen maken. In deze twee vakcolleges leer je jouw eerste verbonden en onverbonden schrift op het bord kritisch te bekijken en te beoordelen vanuit de regels van het technisch schrijven, waarbij het streven naar leesbaarheid op afstand en regelmaat het belangrijkst zijn (instaptoets). Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van jouw rooster, het onderwijsaanbod in de eerste of de tweede periode van dit semester volgt. Leerdoelen Je kunt leesbaar op bord en papier schrijven in verbonden en onverbonden schrift; Je kunt het nut van schrijven en de bijdrage van schrijven aan de ontwikkeling van het kind uitleggen en je hebt kennis genomen van de kerndoelen; Je kunt leesbaar schrijven op zowel het bord als op het papier in verbonden en onverbonden schrift en je kunt je handschrift bekijken op basis van de belangrijkste regels van het technisch schrijven; Je bent je bewust van de noodzaak van de eigen vaardigheid voor alle overdracht op school- en digibord vanuit je docentfunctie (presentatievaardigheden) en je bijbehorende voorbeeldfunctie; Je kunt belemmeringen voor het schrijven beïnvloeden of voorkomen (onder andere de pengreep en materiaalhantering, schrijfhouding en voorkeurshand). Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Kennismaking met het vak. In deze bijeenkomst leer je over de doelen, het materiaal, de diverse borden en presentatiemogelijkheden. Je ervaart bordoefeningen met betrekking tot je voorkeurshand en schrijfpatronen.
Je print de Schrijfwijzer van Intranet t/m pagina 105 en neemt dit mee naar de les.
2: Bordoefeningen. Je test verbonden en onverbonden schrift op leesbaarheid, rust en technisch schrijven criteria. Je leert over de geschiedenis van het schrift.
Je bestudeert: Keulen & Eerd-Smetsers (2007). Van kleutertekening tot schrijven. Hoofdstuk 5. Je maakt uit de schrijfwijzer alles t/m p. 25. Je neemt een fotocamera mee naar de les.
Toetsing In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester. Literatuur Keulen, M & Eerd-Smetsers, C. van (2007). Van kleutertekening tot schrijven. Groningen: Noordhoff Uitgevers
31
Hoofdstuk 5: Geschiedenis van het schrift
EV Nederlands - Eigen vaardigheden - Nederlands Elke leerkracht moet correct kunnen spellen en vaardigheid bezitten in het redekundig en taalkundig ontleden van zinnen. Je moet boven de stof staan om het aan kinderen te kunnen uitleggen. Daarnaast wordt er van je verwacht dat je de verslagen en lesvoorbereidingen in correct Nederlands inlevert. Ook zul je in correct Nederlands moeten kunnen e-mailen. In het eerste jaar moet je daarom een toets over spelling, schriftelijk formuleren, interpunctie en grammatica afleggen. Tijdens de vakcolleges maak je oefeningen ter voorbereiding op de toets. De docent bespreekt deze oefeningen en geeft uitleg over de spelling- en grammaticaregels die van toepassing zijn. Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Spelling niet-werkwoorden (onveranderlijke vormen) Deze bijeenkomst wordt uitgelegd wat de eisen van de pabo zijn ten aanzien van je taalniveau. Het tweede deel van deze bijeenkomst behandelen we de belangrijkste spellingsregels van onveranderlijke vormen.
Je bestudeert: De Weerdt (2008). De Taaltoets-pabo haal je zo. P.31 t/m 36.
2: Werkwoordspelling We bespreken de regels van de tegenwoordige en de verleden tijd, we behandelen het voltooid deelwoord en het werkwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Je bestudeert: De Weerdt (2008). De Taaltoets-pabo haal je zo. P.29 &30.
Je maakt de oefeningen op pagina 81-87.
Je maakt de oefeningen op p. 75 t/m 81. Je maakt tevens oefeningen via: http://www.cambiumned.nl http://www.beterspellen.nl http://www.jufmelis.nl
3: Interpunctie en formuleren Om een zin begrijpelijk te maken, is interpunctie nodig. We behandelen de plaatsing van verschillende leestekens in een zin. Het tweede deel van deze les staat in het teken van formuleren. We bespreken de onderdelen contaminaties en foutieve woordkeuze.
(Dit geldt ter voorbereiding voor ieder college) Je bestudeert: De Weerdt (2008). De Taaltoets-pabo haal je zo. p. 52 t/m 54 & p.44. Je maakt de oefeningen op pagina 94 t/m 97 en pagina 88 t/m 93.
4: Formuleren Tijdens deze bijeenkomst besteden we aandacht aan foutieve woordkeuze, foutieve samentrekking en verschil in getal (incongruentie).
Je bestudeert: De Weerdt (2008). De Taaltoets-pabo haal je zo. p. 44 & 45.
5: Taalkundig ontleden (woordbenoemen) We behandelen de basisbegrippen die je bij taalkundig ontleden moet kunnen herkennen en benoemen.
Je bestudeert: De Weerdt (2008). De Taaltoets-pabo haal je zo. p. 58 t/m 61.
Je maakt de oefeningen op pagina 88 t/m 93.
Je maakt de oefeningen op pagina 98 t/m 103. 6: Redekundig ontleden (zinsontleden) We behandelen de belangrijkste zinsdelen die je moet kunnen herkennen en benoemen in een hoofdzin.
Je bestudeert: De Weerdt (2008). De Taaltoets-pabo haal je zo. p. 65 t/m 68. Je maakt de oefeningen op pagina 104 t/m 109.
Toetsing Deze toets is ontwikkeld in opdracht van de overheid en betreft een digitale multiplechoicetoets. De BAS-norm is 113 vragen correct beantwoord (= cijfer 5.5). De HvA-norm is 128 correcte antwoorden (= cijfer 8). Voor meer informatie over de taaltoets: www.cito.nl/onderwijs/hoger%20onderwijs/ho_toetsen_pabo/taaltoets_pabo.aspx. Literatuur / toetsstof Weerdt, H. de (2008). De Taaltoets-pabo haal je zo. Bussum: Coutinho
32
Geïntegreerde vakopdracht 1.1 Je hebt al een hele onderwijscarrière achter de rug, en hebt ook daarbuiten heel wat geleerd. In deze onderwijseenheid kijk je terug op je eigen leerervaringen op het terrein van jeugdliteratuur, beeldende vorming, muziek, handschrift en logopedie. Deze leerervaringen zijn per slot van rekening de basis van datgene wat jij kunt en van de manier waarop jij je onderwijs inhoud geeft. Aan deze onderwijseenheid zijn geen colleges of practica gekoppeld. Tijdens de lessen muziek, Nederlands, beeldende vorming, logopedie en handschrift kan er wel aandacht aan besteed worden. Een docent Nederlands zal de opdracht nakijken aan de hand van de toetscriteria die in deze handleiding zijn opgenomen. De vakopdracht bestaat uit diverse onderdelen die alle voldoende moeten zijn. Zorg ervoor dat je tijdig een planning maakt waarbinnen je er zeker van bent dat je deze vakopdracht in de laatste week van de periode kunt inleveren. Leerdoelen Je kunt uitleggen op welke wijze jij zelf hebt leren schrijven, lezen, spreken. Je toont aan dat je beschikt over voldoende eigen vaardigheid op het terrein van muziek en beeldende vorming als basis voor de opleiding tot leerkracht basisonderwijs. Je toont in foutloos Nederlands aan dat je op basis van een gefundeerde keuze een aantal kinder- en prentenboeken voor verschillende leeftijdsgroepen hebt gelezen Je kunt evenementen en projecten op het terrein van cultuureducatie beoordelen op hun bruikbaarheid voor leerlingen in het basisonderwijs. Je kunt je eigen beeldend werk en muzikale vaardigheden vergelijken met die van kinderen in de basisschoolleeftijd anno nu. Relatie met de praktijk Leerkrachten die werken aan de leesvaardigheid, schrijfvaardigheid, de muzikale en beeldende vorming hebben een eigen referentiekader nodig waarbinnen ze hun didactische activiteiten kunnen plaatsen. Enerzijds is dit hun persoonlijk referentiekader dat gevormd is vanuit hun eigen school- en stage-ervaring, anderzijds is dat de vakdidactische theorie en de verscheidenheid aan uitingsvormen en visies daarbinnen. In deze opdracht leer je beide elementen met elkaar te verbinden, op verschillende niveaus. De opdracht Deze vakopdracht bevat vijf onderdelen die inhoudelijk los staan van elkaar, maar elk een relatie hebben met de competenties voor leerkrachten basisonderwijs. A. B. C. D. E.
33
Muziek Beeldende vorming Handschrift Logopedie – stemgebruik Jeugdliteratuur
Opdracht A Muziek (12 uur) Beantwoord in ongeveer drie A4-tjes de volgende vragen: A.1 Bekijk de site http://muziektelt.nl/zinges en beschrijf in je eigen woorden wat er in Nederland en ook in Amsterdam wordt georganiseerd om kinderen tot zingen te laten komen. Bekijk hiervoor ook http://www.muziekmeester.nl : thema B muziek in midden en bovenbouw. Welke van deze elementen vind je het meest uitdagend voor kinderen van 9-12? Waarom? A.2 Bekijk de site http://muziektelt.nl/projecten/zingzo en maak een overzicht van de projecten om het muziekonderwijs aan kinderen te stimuleren. Beschrijf welk project jou het meeste aanspreekt en geef aan waarom. A.3 Bekijk de site http://cultuurplein.nl/muziekeducatie Op welke wijze wordt er in Nederland een bijdrage geleverd aan muziekeducatie? Welk van de genoemde bijdragen vond jij het meest verrassend? Waarom? A.4 Lees hoofdstuk 2.5 en 2.6 uit Muziek Meester Lei, Haverkort, Noordam derde druk, eerste oplage, ISBN 9789006951486 : Deze hoofdstukken gaan over stemgebruik en ademhaling in relatie tot het zingen met kinderen. Voer vervolgens de meesterwerkopdracht uit die beschreven staat op pagina 60. Geef aan op welke wijze jij jouw stem verder wilt ontwikkelen. Wat zet je hiervoor in? A.5 Lees de uitkomsten van het onderzoek http://muziekmaaktslim : Schrijf een betoog van ong. 400 woorden waarin jij in je eigen woorden beschrijft waarom muziek onmisbaar is in het onderwijs. Besteed hierbij aandacht aan de bijdrage die muziek levert aan de ontwikkeling van kinderen en het effect van muziekonderwijs op de groep en het kind zelf. A.6 Maak een lijst van 50 kinderliedjes die jij kunt zingen. Je kunt hiervoor gebruik maken van de liedlijst van meesters in muziek (Eigenwijs en Kleuterwijs): http://www.meestersinmuziek.nl/liedwinkel/eigenwijs , maar je kunt ook andere bundels of sites gebruiken. Zorg ervoor dat je minimaal 10 liedjes hebt voor groep 1-2, 10 voor groep 3-4, 10 voor groep 5-6 en 10 voor groep 7-8. Vraag vervolgens 2 leerlingen uit de genoemde groepen (dus 8 in totaal) wat hun favoriete lied is. Beschrijf wat je is opgevallen tijdens het uitvoeren van deze opdracht. In de laatste paragraaf van je opdracht beschrijf je op welke wijze deze opdracht heeft bijgedragen aan jouw kennis over de kunstvakken en welke ontwikkeling jij hierin zou willen maken.
Opdracht B. Beeldende Vorming (8 uur) B.1 Lees hoofdstuk 10 van het boek “laat maar zien” van Jos van Onna en Anky Jacobse. Zoek in je eigen materiaal een beeldend werk (tekening, schilderij, boetseerwerk of een textiel werkstuk) dat je gemaakt hebt in de volgende perioden: a) kleuters 4-6 jaar b) middenbouw 6-9 jaar c) bovenbouw 9-12 jaar. Maak een foto van het werkstuk, scan het en analyseer je eigen werk aan de hand van de criteria zoals die in het boek beschreven staan. Beschrijf welke ontwikkeling zichtbaar is in je eigen beeldend werk. Doe hetzelfde met het werk van drie kinderen uit je omgeving. Het kunnen leerlingen van je stageschool zijn, maar je mag ook het werk gebruiken van kinderen uit je buurt of je familie, mits ze in de genoemde leeftijdscategorieën geplaatst kunnen worden.
34
Als je uit een bepaalde periode geen eigen werk meer hebt of kunt vinden neem je in plaats daarvan twee werken van kinderen uit die periode. Het is van belang dat je kenmerkend werk verzamelt van diverse kinderen uit diverse leeftijdscategorieën en dit analyseert. Per werk gebruik je 1 A4 met het werk, de analyse en de beschrijving van de ontwikkeling. B.2. Beelden zijn overal. Zoek op internet naar 10 kunstwerken die jij mooi vindt. Probeer een zo breed mogelijke diversiteit aan werken, stijlen en perioden te verzamelen. Zorg dat je in elk geval 2 werken van de volgende soort selecteert: a) Schilderijen b) Beeldhouwkunst c) Architectuur d) Textiel werk Beschrijf per werk kort iets over de maker, de ontstaanstijd, de betekenis, de vorm en het materiaal (zie hoofdstuk 1 van Van Onna en Jacobse (2008). Laat maar zien. ). Geef ook een korte beschrijving waarom je het werk mooi vindt. Per werk gebruik je ongeveer een half A4. Beschrijf aan het eind van de opdracht in ong. 100 woorden wat het belangrijkste is wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Opdracht C. Handschrift (6 uur) C.1. Bekijk de volgende website: http://www.handschrift.eigenstart.nl/ en selecteer een viertal websites die voor jou als toekomstig leerkracht waardevolle informatie bevatten. Beschrijf in ong. 100 woorden per website welke nieuwe informatie je hier gevonden hebt en welke rol deze website voor jou in de toekomst zou kunnen spelen. C.2. Schrijf in je eigen handschrift op gelinieerd papier jouw eigen verhaal over de wijze waarop je hebt leren schrijven, en hoe je handschrift zich later heeft ontwikkeld. De helft van je verhaal mag geschreven zijn in je eigen handschrift, de andere helft schrijf je “volgens het boekje”. Scan je beschrijving en voeg deze toe aan de rest. C.3. Verzamel schrijfwerk uit je eigen schooltijd uit verschillende perioden, in zes ontwikkelingsstadia van kleutertijd tot nu. Scan het en voeg het materiaal in Word in het document. Als je eigen materiaal niet meer beschikbaar is kun je een familielid vragen deze materialen beschikbaar te stellen. Beschrijf in ong. 200 woorden wat je opvalt aan de ontwikkeling van je eigen handschrift (of van degene wiens werk je hebt geanalyseerd).
Opdracht D. Logopedie (6 uur) D.1. Lees de inleidende tekst en bekijk de twee video’s van Leraar24 over Stemgebruik en selecteer 1 van de video’s over lichaamshouding van de leerkracht: http://www.leraar24.nl/dossier/495 . Waar mogelijk probeer je zelf de oefeningen van de groep mee te doen. D.2. Beschrijf in ong. 100 woorden wat je is opgevallen aan de drie video’s. D.3. Selecteer vervolgens drie onderwerpen die voor jou van belang zijn waar het gaat om het stemgebruik van de leraar. Zoek op internet naar extra informatie over dit onderwerp. Beschrijf per onderwerp in ong. 300 woorden wat je over dit onderwerp aan nieuwe informatie hebt gevonden, wat je daar als toekomstig leerkracht mee kunt en wat je er - nu of in de toekomst – nog meer over zou willen leren.
35
Opdracht E. Jeugdliteratuur (24 uur) Op de basisschool leren kinderen lezen en het kinderboek is daar onlosmakelijk mee verbonden. Het doel van onderwijs in jeugdliteratuur is leerlingen in aanraking te brengen met verschillende literaire genres, hun literaire smaak te ontwikkelen, ze te motiveren om te lezen en leesplezier te laten beleven. De term ‘literaire’ moet ruim worden opgevat en omvat alle teksten die geschikt zijn voor leerlingen in het onderwijs. Aan de hand van vastgestelde criteria lees je vijf kinderboeken en leg je een leesdossier aan. Dit dossier vormt de basis voor een schriftelijk verslag dat beoordeeld wordt. Bij het maken van het leesdossier gelden de volgende regels: de besprekingen van de boeken moeten gemaakt worden volgens de regels van Het maken van een boekverslag (zie bijlage IV); de verslagen zijn meer zakelijk van aard en moeten ook zakelijk geschreven worden; je kiest twee klassiekers (zie leeslijst klassiekers); je kiest twee historische jeugdromans (zie leeslijst historische romans); je kiest één boek, dat een Gouden Griffel heeft gewonnen vanaf 1971 (zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Gouden_Griffel); neem niet alleen boeken die je vroeger hebt gelezen; in de inleiding moet je verantwoorden waarom je voor deze boeken hebt gekozen op je lijst. Kies dus niet alleen boeken die aanwezig waren in de bibliotheek: bedenk ook van te voren waarom je die boeken op de lijst zet.
Beoordelingscriteria geïntegreerde vakopdracht 1.1 1. De student heeft voldaan aan de inhoudelijke en formele criteria van alle vijf onderdelen van de vakopdracht 2. Het werkstuk bestaat uit minimaal 15 en maximaal 25 A4. 3. Het werkstuk is geschreven in goed Nederlands op minimaal B1-niveau 4. De student laat zien dat hij alle genoemde leerdoelen op voldoende niveau heeft behaald 5. De student toont aan dat hij in staat is op voldoende niveau te reflecteren op artikelen, video’s, werkstukken en jeugdboeken 6. De student toont aan dat hij beargumenteerde selecties kan maken uit bestaand materiaal ten behoeve van het gebruik door leerlingen of door hemzelf als aanstaande leerkracht Let op: Voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester.
36
4. De praktijk In de praktijk voer je activiteiten uit die bijdragen aan de ontwikkeling van jouw competenties. Deze ontwikkeling volg je gedurende de gehele stageperiode aan de hand van de competentiematrix “Lesgeven in de grote stad” van de Pabo HvA. Na een uitgebreide stagevoorbereiding op de opleiding, maak je deze periode kennis met de klas, waar je het komende semester stage zult lopen. Dit zal een groep zijn in de bovenbouw van een Amsterdamse basisschool. Een eerste vereiste als leerkracht basisonderwijs, is dat je in ieder geval contact kunt leggen met de kinderen die gaat ontmoeten. Je presenteert jezelf en maakt kennis met de groep en de mentor. Lees voordat je aan de stage begint de praktijkgids eerst nog eens grondig door. Stagedoelen Je kunt in overleg met jouw mentor een realistische planning maken voor jouw praktijkactiviteiten per periode en per dag. Je weet jezelf duidelijk te presenteren aan jouw stageklas en je maakt op een natuurlijke, informele wijze contact met de groep. Je kunt leerlingen individueel benaderen en leren kennen. Je bent vaardig in het observeren van de kinderen en het handelen van jouw mentor op basis van op de opleiding aangereikte observatie-instrumenten . Je bent in staat tot het formuleren van voorzichtige conclusies voor jouw toekomstig handelen. Je kunt de beginsituatie inschatten aan de hand van individuele gesprekken met kinderen en informatie van de mentor en op basis daarvan lesdoelen bepalen. Je kunt verwoorden waarom bepaalde leerstof en leermiddelen zijn gekozen bij jouw lesactiviteit. Je kunt de kinderen stimuleren bij hun leertaken. Stageactiviteiten Je maakt kennis met je mentor, school en klas. Je vult de competentiematrix "Lesgeven In de grote stad" van Pabo HvA/UPvA in en bespreekt deze met de mentor. Je stelt je voor/presenteert je aan jouw stageklas (op een originele en doordachte wijze). Je voert drie groepslessen uit, keuze/voorbereiding van de lessen onder intensieve begeleiding van de mentor. Je voert gerichte observaties van kinderen en de mentor uit aan de hand van observatie-instrumenten. Je voert vijf individuele instructies; keuze/voorbereiding van de lessen onder begeleiding van je mentor. Beoordelingsprocedure De beoordeling van periode 1 en 3 vindt plaats op basis van het advies van de mentor. Deze baseert zijn oordeel op de uitgevoerde activiteiten ( voldoende/ niet voldoende) en de zelfbeoordeling van de student ( wel/geen reëel zicht op beginsituatie en leerdoelen). De beoordeling van periode 2 en 4 is gebaseerd op twee lesbezoeken door een tweede begeleider (de opleider in de school of door de stagedocent van de opleiding), het advies van de mentor en een beoordelingsgesprek. Het advies van de mentor komt tot stand op basis van het beoordelingsformulier in bijlage IV.
37
5. Studieloopbaanbegeleiding Hoe ga jij deze opleiding tot leerkracht basisonderwijs aanpakken? Deze vier bijeenkomsten studieloopbaanbegeleiding zullen je daar ongetwijfeld bij gaan helpen. De komende tijd zal er veel op je afkomen. Het is daarom in de eerste plaats belangrijk dat je leert om prioriteiten te stellen en je tijd in te delen om alles behapbaar te maken. In de studieloopbaanbegeleiding wordt verder uitgebreid stilstaan bij wat er van je wordt verwacht gedurende deze vierjarige opleiding. En je eerste stage-ervaring gaan natuurlijk ook niet ongemerkt voorbij. Tot slot is het belangrijk dat je ook van jezelf weet hoe jij het beste leert en studeert. We grijpen terug op je NOA en onderzoeken jouw leerstijl, zodat je hier de rest van je loopbaan profijt van zult hebben. In deze periode staat tevens een individueel kennismakingsgesprek met jouw kerndocent gepland. Leerdoelen Je kunt, op basis van het tijdskwadrantendiagram van Covey, prioriteiten stellen bij het plannen van jouw studieactiviteiten. Je kunt, als start, op basis van de competentiematrix "Lesgeven in de grote stad", tien aspecten benoemen, die je zelf wilt gaan ontwikkelen om een goede leerkracht te worden. Je kunt de relatie beschrijven tussen jouw ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs en de eisen die worden gesteld aan het hbo-niveau. Je kunt, op basis van de leerstijlen van Kolb en de uitslag van jouw NOA, aangegeven hoe jij het beste kunt studeren en je maakt gebruik van deze kennis voor jouw studieloopbaan. Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Studievaardigheden: plannen en timemanagement Aan de hand van het tijdskwadrantendiagram van Covey en deze studiewijzer, ga je in deze bijeenkomst jouw tijd en prioriteiten concreet indelen. Aan het einde van deze bijeenkomst heb je een planning gemaakt.
Bestudeer deze studiewijzer grondig.
2: Denken in competenties en het hbo-niveau. Een leerkracht basisonderwijs moet heel wat kennen en kunnen en dat alles ook nog op hbo-niveau. In de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad’ staat beschreven wat van een leerkracht basisonderwijs wordt gevraagd en wat je dus moet gaan leren de komende jaren. We verdiepen ons in de competentiematrix en we relateren dat aan het hbo-niveau. 3: De eerste stage-ervaringen. In deze bijeenkomst deel je jouw stage-ervaringen met die van anderen. Je zult merken hoe groot de verschillen tussen scholen soms zijn. Daarnaast gaan we in deze bijeenkomst jouw leerstijl nader bekijken aan de hand van de NOA. Hoe leer jij het liefst? Ben je een denker, of een doener? Als je jouw voorkeuren kent, kun je daar tijdens het studeren rekening houden. Maar je kunt ook gericht werken aan de leerstijlen die jij van nature minder bezit.
Bestudeer de competentiematrix "Leren lesgeven in de grote stad".
Beschrijf op een half A4 wat jouw is opgevallen tijdens jouw eerste stagedagen. Neem de resultaten van jouw NOA mee naar de les.
Toetsing Aan het eind van dit semester heb je een functioneringsgesprek met je kerndocent. Je hebt voorafgaand aan het gesprek je portfolio geactualiseerd met de (ten minste voldoende beoordeelde) beroeps- en vakopdrachten. In het functioneringsgesprek reflecteer je op de eigen ontwikkeling en doet dit door de voorbereide input te koppelen aan de inhoud van het portfolio, de kennis en vaardigheden opgedaan in de colleges en de ervaringen in de praktijk. Aansluitend aan het gesprek schrijf je direct een kort verslag waarin je de kern van het gesprek weergeeft. De kerndocent geeft een beoordeling op basis van de kwaliteit van het gespreksverslag, jouw reflectieve vaardigheden tijdens het gesprek en je houding over de afgelopen periode. Jouw actieve deelname aan de studie, waaronder aanwezigheid in de colleges, kan nadrukkelijk aan de orde komen tijdens het gesprek en in de beoordeling. 38
Bijlage I. Beoordelingsformulier Beroepsopdracht 1.1 - Amsterdams onderwijs in beeld Pabo HvA 2012-2013
Student: Studentnummer: Klas: Kerndocent: Beoordelende docent:
Cijfer: Datum beoordeling
A1. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
1.
De student heeft deelgenomen aan de practica die horen bij deze beroepsopdracht.
O
O
2.
Het schriftelijk werk betreft twee posters en een schriftelijke analyse. De posters zien er professioneel, verzorgd en overzichtelijk uit.
O
O
3.
De student laat in twee posters zien dat er gebruik gemaakt is van interviews en observaties.
O
O
O
O
A2. Formatieve beoordeling taalaspect (in semester 1 nog geen voorwaarde voor voldoende) 4.
Het schriftelijk werk voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA (zie bijlage bij de studiewijzer).
B. Inhoudelijke criteria 5.Ten minste drie unieke aspecten van de onderzochte school, leerkracht en kinderen zijn in het eindproduct benoemd. 6. Het eindproduct bevat een analyse van de mentor aan de hand van de vier beroepsrollen. 7. Het eindproduct bevat een analyse van de leefen belevingswereld van kinderen. 8. Het eindproduct laat zien dat de data systematisch zijn verzameld
Onv.
Voldoende
Goed
In het schriftelijk werk benoemt de student ten minste drie aspecten, waarop de onderzochte school, leerkracht en leerlingen uniek zijn. De student komt in de conclusie tot de kern van zijn bevindingen.
+ de student relateert deze nadrukkelijk aan de kennis over de diversiteit van het Amsterdamse basisonderwijs zoals naar voren is gekomen in het onderwijsaanbod van deze periode.
In de poster van de leerkracht wordt de invulling van de mentor voor alle vier de beroepsrollen voldoende beschreven.
+ Naast de vier beroepsrollen, beschrijft de student in de poster nog drie andere relevante kenmerken van de leerkracht.
In de poster van de twee kinderen, worden ten minste vijf aspecten van de leef en belevingswereld beschreven.
+ De verschillen in de leef- en belevingswereld worden geïllustreerd aan de hand van casussen, die voortkomen uit de observaties.
Uit beide posters blijkt een analytische ordening (of een weloverwogen kader) van de diversiteit van leerkrachten en leerlingen. Het is duidelijk dat op basis van een duidelijke structuur de interviews zijn afgenomen en de observaties uitgevoerd.
+ Het gebruikte kader is verantwoord op basis van literatuur over diversiteit in het (Amsterdamse) basisonderwijs (minimaal twee referenties).
C. Eindbeoordeling / cijfer O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Zeer goed = 9
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en drie onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Goed = 8
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en twee onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en één onder B. genoemde onderdeel is als goed beoordeeld.
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent
39
Bijlage II. Beoordelingsformulier Vakopdracht 1.1 Pabo HvA 2012-2013
Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas: Kerndocent:
Cijfer: Datum beoordeling
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
1.
De opdracht bevat een schriftelijke uitwerking van de vijf deelopdrachten behorende bij deze vakopdracht.
O
O
2.
Het werkstuk bestaat uit minimaal 15 en maximaal 25 A4
O
O
3.
De student toont aan dat hij in staat is op voldoende niveau te reflecteren op artikelen, video’s, werkstukken en jeugdboeken
O
O
O
O
A2. Formatieve beoordeling taalaspect (in semester 1 nog geen voorwaarde voor voldoende) 4. De student laat in twee posters zien dat er gebruik gemaakt is van interviews en observaties. 4. Het schriftelijk werk voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA (zie bijlage bij de studiewijzer).
B. Inhoudelijke criteria
Voldoende
Goed
5.
Muziek
Onv.
De student heeft antwoord gegeven op alle onder A genoemde vragen.
+ De student komt tot een onderbouwing en/of een (stukje) eigen visie.
6.
Beeldende vorming
De student heeft eigen beelden verzameld volgens de genoemde criteria en is in staat deze te analyseren (op vorm, betekenis en inhoud).
7.
Handschrift
8.
Logopedie
9.
Jeugdliteratuur
De student heeft vier passende websites beschreven en een analyse gemaakt van handschriftontwikkeling. Zijn schoonschrift voldoet aan de eisen van het beroep van leerkracht. De student heeft stemoefeningen uitgevoerd en heeft bruikbare informatie over stemgebruik op internet gevonden. De student heeft vijf boeken gelezen en beschreven volgens de genoemde criteria van een boekverslag.
De student laat zien dat hij in staat is analyses te maken van beeldend werk uit zijn omgeving en maakt hierbij actief gebruik van de theorie uit het leerboek. Hij weet de consequenties van zijn analyses te verbinden aan zijn toekomstig beroep. De student laat zien dat hij beroepsrelevante informatie uit websites kan destilleren, en een adequate analyse kan beschrijven van handschriftontwikkeling
De student laat zien dat hij actuele en relevante informatie op internet kan vinden en analyseren op beroepsrelevantie. De student laat zien dat hij in staat is eigen materiaal te kiezen uit de beschikbare jeugdliteratuur, deze op zakelijke wijze te beschrijven en zijn keuzes te verantwoorden in het licht van zijn toekomstig beroep.
C. Eindbeoordeling / cijfer O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Tenminste één van de onder B. genoemde onderdelen wordt door de beoordelaar als excellent beschouwd, dit wordt door de docent onder D. verantwoord.
O
Zeer goed = 9
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Goed = 8
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, twee hiervan zijn tenminste als goed beoordeeld. Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, één hiervan is tenminste als goed beoordeeld.
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen van de docent Nederlands
40
Bijlage III. Voorbeeld toetsvragen Thematoets Voorbeeldvragen bij “Werken in het basisonderwijs”, p.1-100. 1.
Leerlingen moeten weten wat ze moeten doen, hoe en met welk doel ze dat moeten doen. Hierbij maak je als leerkracht op een consequente manier gebruik van concrete, functionele en door de kinderen gedragen procedures en afspraken. Van welke leerkrachtcompetentie is dit een voorbeeld? a. Interpersoonlijk competent b. Organisatorisch competent c. Pedagogisch competent d. Vakinhoudelijk en didactisch competent
2.
Wat is de essentie van het beleid Weer samen naar school dat in 1998 via de Wet op het primair onderwijs mogelijk werd gemaakt? a. Dat leerlingen kunnen worden doorverwezen naar het speciaal basisonderwijs zonder dat de ontwikkelingslijn van de leerling doorbroken hoeft te worden. b. Dat het speciaal onderwijs en het gewone onderwijs een gezamenlijk leerlingenbestand hebben. c. Dat leerlingen die extra zorg nodig hebben, deze nu ook op de gewone basisschool kunnen krijgen. d. Dat leerlingen met leer- en gedragsproblemen les kunnen krijgen van leerkrachten die specialist zijn op een bepaald gebied.
3.
In de klas van Meester Mark zijn veel stimulerende materialen aanwezig. Hij houdt goed in de gaten welke behoefte de leerlingen in zijn klas hebben, omdat hij hun “gevoelige” perioden wil gebruiken voor het aanleren van bepaalde kennis en vaardigheden. De leerlingen helpen hun omgeving op orde te houden en te verzorgen. Ze geven plantjes water, maken tafels school, en zetten alle materialen netjes terug op de vaste plek in de open kast op kindhoogte. Welke onderwijskundige visie volgt meester Mark? a. Dalton b. Freinet c. Jenaplan d. Montessori
4.
Welke rechten voor ouders zijn in de wet geregeld? (88) a. Informatie en inspraak b. Inspraak en privacy c. Inzage en betrokkenheid d. Privacy en informative
41
Nederlands 1.Binnen de elementaire leeshandeling worden vijf stappen onderscheiden. Wat is de juiste volgorde? a. b. c. d. e.
Weten dat het woord van links naar rechts gelezen moet worden Het uitspreken van het te lezen woord Het onderscheiden van grafemen Het onthouden van de fonemen in de correcte volgorde Het koppelen van de juiste fonemen aan de grafemen
Antwoorden: a. b. c. d.
1-3-5-4-2 3-4-5-2–1 1-2-3-4–5 1-4-5-2–3
2. Wat is geen ‘woordidentificatietechniek’?
a. b. c. d.
Spellingpatronen en klankclusters Elementaire leeshandeling Herkenning op grond van woordvorm Rijmen
3. Een kind kan op grond van het woorddeel /vriend/ het rijtje bevriend, vriendelijk, vriendschap en onvriendelijk vrijwel direct hardop verklanken. Welke woordidentificatietechniek gebruikt het kind?
a. b. c. d.
Elementaire spellinghandeling Morfologische structuur Semantische informatie Syntactische informatie
4. Strategisch lezen vindt plaats: a. b. c. d.
42
Zowel voor, tijdens en na het daadwerkelijke lezen van de tekst Voor en tijdens het daadwerkelijk lezen van de tekst Tijdens en na het daadwerkelijke lezen van de tekst Voor en na het daadwerkelijke lezen van de tekst
Rekenen-wiskunde 1.
Welke onderdelen uit het domein getallen komen in groep 8 aan de orde? (Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.) a. Tellen b. Hoeveelheidsbegrip c. Cijferen d. Tafels e. Kolomsgewijs rekenen
2.
Bij juf Laura zitten Ali en Bea aan de instructietafel. Ze begrijpen de som 2: volgt uit: 2 :
3 niet. Juf Laura legt de som als 4
3 8 3 8 2 = : = 8 : 3 = =2 4 4 4 3 3
Welke van onderstaande uitspraken is waar? a. Hier wordt niet de juiste regel gebruikt. b. Gelijknamig maken bij delen is niet wenselijk. c. Deze manier van uitleggen sluit aan bij de betekenis van een deelsom. d. Het is verstandiger om de breuk om te draaien want dan begrijp je het veel beter.
43
Bijlage IV. Het maken van een boekverslag Een boekverslag moet natuurlijk inhoudelijke informatie geven. Er zijn daarvoor vijf aandachtspunten die in ieder geval aan bod moeten komen. Deze punten helpen je om structuur in je bespreking aan te brengen. De vragen die bij onderdeel 2 en 3 zijn genoemd, hoef je niet allemaal te beantwoorden. Kies er een aantal. Ook moet je ervoor zorgen dat het een plezier is om je verslag te lezen. Daartoe zijn natuurlijk de lay-out, zinsbouw, woordkeus en spelling belangrijk. De gehele vakopdracht 1.1 wordt nagekeken door een docent Nederlands en je zit nu op een pabo: wees dus heel zorgvuldig en kijk je tekst goed na op spel- en taalfouten. Let erop dat je formeel schrijft en niet ‘schrijft alsof je aan het praten bent’. Verder kun je af en toe een pakkend citaat uit je boek overnemen, om de zaak wat te verlevendigen. Dit is het model:
1. Zakelijke gegevens Dit schrijf je op volgens APA-normen: Noem de auteur, jaar van uitgave tussen haakjes, de titel (altijd cursief drukken), eventueel de vertaler, de illustrator, Plaats van uitgave en dan dubbele punt: naam van de uitgever. Loon, Paul van (1994), Nooit de buren bijten. Illustrator: Camila Fialkowski. Amsterdam: Leopold BV Ook vermeld je hierbij de geadviseerde leeftijd, het genre en/of het thema.
2. Inhoud Geef een overzicht van de inhoud in fasen. Er is een beginsituatie, waarna er misschien gevaar opduikt. Er is een hoogtepunt in de problemen en er worden oplossingen aangedragen. Tot slot loopt het verhaal natuurlijk op een bepaalde manier af. Is er een open einde of is alles duidelijk geworden aan het eind van het verhaal? Vragen die je voor het maken van je verslag kunt gebruiken, zijn:
44
Welk genre verhaal is het? Wat is het thema van het verhaal? Wat is het vertelperspectief? Is het verhaal goed opgebouwd? (inleiding, kern, climax, slot)? Is er een climax? Zo ja, is deze goed opgebouwd? Is er een logisch verloop in het verhaal? Is het slot bevredigend? Is het verhaal pedagogisch verantwoord? Is het verhaal moraliserend? Is het verhaal humoristisch? Voldoet het verhaal aan de behoefte van veiligheid? Is er ruimte voor fantasie? Doet het verhaal een beroep op de emoties? Hoe? Ligt het verhaal in de belangstellingssfeer van het kind? Op welke leeftijd is het verhaal gericht? Is de inhoud aangepast aan die leeftijd? Op welke plaats en in welke tijd speelt het verhaal? Is dat reëel? In welk milieu speelt het verhaal? Zijn er identificatiemogelijkheden en met wie? Hoe liggen de verhoudingen binnen een eventueel gezin? (traditionele rolverdeling) Zijn er figuren/personages die weggelaten kunnen worden zonder dat de essentie van het verhaal verandert? Hoe is het tijdsverloop? Zijn er flashbacks in het verhaal?
3.
Leesplezier
Hoe staat het met spanningen en conflicten in het boek? Is het boek grappig geschreven; moet je erom lachen? Kan het kind zich ergens mee identificeren? Kun je iets opmerken over het taalgebruik? Op welke leeftijd is het boek gericht? Is de woordkeuze in overeen met het ontwikkelingsniveau? Geef voorbeelden van het taalgebruik. Is de tekst in overeenstemming met de illustraties?
4. Vormende waarde De ontwikkeling van een kind verloopt via confrontaties met de wereld om hem heen, die leiden tot bewustwording van zichzelf en van zijn omgeving. Hoe gebeurt dat in het boek dat je hebt gelezen?
5. Eigen mening en mogelijke lesideeën voor in de klas Probeer voor elk boek een lesidee te bedenken. Dit betekent niet dat je een hele lesvoorbereiding moet opschrijven. In een paar zinnen kun je al een lesidee verwoorden. Een lesidee is niet ‘voorlezen’ , ‘een mooie tekening maken over het onderwerp’ of ‘een kringgesprek houden over..’ Wees niet vaag maar concreet en bedenk bijvoorbeeld een aantal goede vragen voor een kringgesprek. Beschrijf daarbij in ieder geval een productdoel (wat wil je dat de kinderen aan het eind van de les kennen, kunnen etc.) en een procesdoel (met welk kerndoel ben je met deze ene les bezig?) Het kerndoel haal je van de website: http://tule.slo.nl/Nederlands/F-KDNederlands.html Aan de hand van vastgestelde criteria lees je acht kinderboeken en leg je een dossier aan. Dit dossier vormt de basis voor een schriftelijk verslag dat beoordeeld wordt.
45
Bijlage V. Beoordelingsformulier Praktijk 1.1 Amsterdams onderwijs in beeld. Pabo HvA 2012-2013
Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas: Kerndocent:
Cijfer: Datum beoordeling: Stageschool/groep: Mentor:
A. Voorwaardelijke onderdelen.
Ja
Nee
1.
De student heeft de minimale stageactiviteiten voor deze periode uitgevoerd.
O
O
2.
De stagemap van de student is op orde en up to date. Opgenomen zijn: een activiteitenkaart, lesvoorbereidingen
O
O
B. Inhoudelijke criteria. 4. De student heeft, in overleg met de mentor, een realistische planning per periode en per dag gemaakt.
5. De student weet zich goed te presenteren aan de stageklas en maakt op een natuurlijke, informele wijze contact met de groep. Hij kan leerlingen individueel benaderen en leren kennen. 6. De student is vaardig in het observeren van de kinderen en het handelen van de mentor in de klas en is in staat tot het formuleren van voorzichtige conclusies voor zijn toekomstig handelen. 7. De student kan de beginsituatie inschatten op basis van individuele gesprekken met kinderen en informatie die op basis daarvan lesdoelen bepalen. 8. De student kan verwoorden waarom bepaalde leerstof en leermiddelen zijn gekozen bij jouw lesactiviteit. 9. De student kan de kinderen stimuleren bij hun leertaken.
Voldoende De student heeft zicht op de minimale stageactiviteiten vanuit de opleiding en communiceert dat in het planningsgesprek. De student heeft tijdens het plannen interesse getoond in de mogelijkheden van de stage. De student heeft de gemaakte afspraken nauwkeurig opgeschreven. De student heeft zich gehouden aan de planning die in samenspraak is opgesteld. De student heeft de introductie zichtbaar voorbereid. Tijdens de introductie heeft de student contact gemaakt met de kinderen. De student heeft verschillende leerlingen actief benaderd voor een (onderwijsleer)gesprek.
46
De student heeft laten zien de in de opleiding aangereikte observatie-instrumenten te kunnen hanteren. De student heeft op basis van de observaties geregeld zinvolle vragen gesteld over het leren van kinderen en het lesgeven. In de gezamenlijke voorbespreking van de lessen heeft de student oog gehad voor, of in ieder geval gevraagd naar, de beginsituatie van leerlingen. De student heeft voor zijn/haar lessen passende lesdoelen geformuleerd. Voor en na de gegeven lessen, was een inhoudelijk gesprek over de (in samenspraak) gekozen leerstof en leermiddelen mogelijk met de student. De student heeft na de eerste vier weken zicht gekregen op de leerstof en leermiddelen in de klas. De student heeft leerlingen actief ondersteund tijdens periodes van zelfwerkzaamheid. De student heeft kinderen geregeld op weg geholpen bij het maken van opdrachten of het volgen van instructies.
O/V/G
D. Aanvullende feedback en opmerkingen mentor
Eindbeoordeling C. Eindbeoordeling / cijfer O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Zeer goed = 9
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en drie onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Goed = 8
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en twee onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld.
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdeel is als voldoende beoordeeld.
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en ten minste vier onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld.
Handtekening mentor Naam: Datum: Handtekening:
Handtekening opleider in de school Naam: Datum: Handtekening:
47
Bijlage VI. De Taalnorm van de Pabo HvA
48
49
50