Amsterdam in 1811: vochtig en zeer ongezond Door Anja Krabben
ThemaTijdschrift
vochtige uitwasemingen van de ‘Demoerassige grond en van de grote
6
Wat voor stad was Amsterdam toen Napoleon en Marie Louise het in 1811 bezochten? Het klimaat was verwoestend voor de luchtwegen, ’s avonds was het levensgevaarlijk met al dat water dat in het donker niet zichtbaar was, maar de meisjes van plezier waren er niet ongezonder dan elders en bijna iedereen verstond Frans.
schrijft: ‘Het Hollandsche klimaat wordt een van de vochtigste en veranderlijkste hoeveelheid water, waardoor Amstergenoemd, dat men zich kan bedenken, een dam overvloedig overspoeld wordt, gevolg van de nabijheid van de zee, rivieren maakt dat de dampkring gedurende drie en meren en van de afwisselende wind. kwart van het jaar nevelachtig en dik is. Hierdoor worden de ademhalingsorganen En ofschoon de dikheid van de lucht sterk aangedaan.’ Ook reumatische aandoevoor vreemdelingen, die deze voor de ningen en ‘catarrhale koortsen’ (die ontstaan eerste maal inademen, nadelig en schadoor slijmvliesontsteking) komen veel voor. delijk is, is zij dat echter voor hen die er Hij kon er over meepraten, want kort nadat aan gewend zijn niet, mits men gebruik D’Alphonse in Nederland aankwam kreeg hij maakt van de nodige voorzorgen, waaraanvallen van jicht. En ook graaf de Celles van in het vervolg nader gesproken zal (1799-1841), Belg van geboorte en in 1810 worden.’ aangesteld door Napoleon tot prefect van het Blijkbaar is het klimaat in Amsterdam Departement van de Zuiderzee met standsinds 1811 sterk veranderd, als we de plaats Amsterdam, was nog geen twee weken heer L.A.C. Hesse mogen geloven, die in Amsterdam of hij werd slachtoffer van de bovenstaande schreef in het boek Het jicht. tegenwoordig Amsterdam uit 1809 De maatregelen die men kon treffen tegen (en wat onder andere als basis dient ‘de dikheid van de lucht’ zijn volgens voor dit artikel. De ciaten van Hesse Hesse: 1. je op zo’n manier kleden, zelfs in zijn overigens omgezet in hedendaags de zomer, dat je een koele namiddag kan Nederlands.) De moerassen die er rond doorstaan en 2. matigheid op het gebied van Amsterdam waren zijn nu grotendeels drank, voedsel en zeden. ‘In de voormiddag verdwenen. In de vroege Middeleeuwen is een klein glaasje morgendrank of likeur, en bijvoorbeeld lagen er rond de stad nog ’s avonds een glas punch, voor de maaltijd uitgestrekte moerasbossen van elzen en gedronken, volstrekt onschadelijk, vooral rietland. Wat daar nog aan herinnert zijn wanneer de lucht vochtig en nevelachtig is. gebiedsnamen die eindigen op -broek, Ook is het tabak roken een behoedmiddel -woud en -veen. Tot in het begin van de tegen zinkings (aandoeningen, AK), hof en 20ste eeuw lagen er ook aan de oostkant tandpijnen en andere ongemakken, waaraan van Amsterdam, vooral rond Diemen, men hier ter stede veelal is bloot gesteld. nog allerlei veenterreintjes. […] De voorzichtigheid gebiedt tevens een Baron F.J.B. d’Alphonse (1756-1821), ingetogen en matige levenswijze, ter bewaintendant van Binnenlandse Zaken, ring van de gezondheid en de natuurlijke en die in 1811 een uitgebreide inspectiezedelijke vermogens; de gezondheid van de reis door Holland maakte, en hiervan meisjes van plezier is in Amsterdam niet minverslag deed in Aperçu sur la Hollande, der verdacht als op elke andere plaats.’
195.000 zielen Amsterdam telt in 1811 circa 195.000 inwoners, nu zijn het er bijna 770.000. Men spreekt in die tijd van ‘zielen’ in plaats van inwoners. Ter vergelijking, Parijs had in die tijd circa 650.000 zielen. In Amsterdam is de Franse taal ‘bijna algemeen’. En ook al spreekt niet iedereen het, ‘men zal weinig personen aantreffen, van welke klasse dan ook, die de taal niet minstens enigszins verstaan en zich daarin weten uit te drukken.’ Wel wil Hesse even duidelijk gezegd hebben dat ‘de Hollandse taal volstrekt geen bastaard is van de Hoogduitse taal’, zoals sommige reizigers beweren. ‘Hadden zij de moeite willen nemen om zich een weinig te oefenen in onze taal, zij zouden dan zeker hebben opgemerkt welk een onderscheid er is tussen de Hoogduitse en Hollandse talen.’ In de Franse tijd liep het inwonertal in Amsterdam sterk terug. In 1780 waren er nog meer dan 240.000 zielen. In 1795, toen men ‘een algemene optelling van het Bataafsche volk’ deed, was dit al gedaald tot 217.024 en in 1811 tot 195.000. Hesse rekent heel precies voor dat van de 217.024 inwoners in 1795 er 196.689 christenen waren en 20.335 Joden (blijkbaar leefden er noch atheïsten noch aanhangers van een ander geloof in Amsterdam). En hij is nog specifieker. De 196.689 christenen hadden 49.905 ‘huisgezinnen’ en de Joden 4708. Hesse klinkt als een echt ‘kind van de verlichting’ als hij schrijft: ‘Thans let men niet zo nauw op wat men gelooft, men beschouwt dit als een privézaak waarvoor men alleen aan de Hemel rekenschap ver-
De Jan Rodenpoortstoren, vanuit de Oude Leliestraat gezien. Op de voorgrond de Torensluis met Singel 153-173. Een ets uit 1804 van Willem Writs, de oprichter van Felix Meritis (zie p. 39-40). Collectie: Stadsarchief Amsterdam
Kaart uit het boek Het tegenwoordig Amsterdam uit 1809. Het eerste wat opvalt aan deze kaart is dat het IJ (het noorden) onder ligt. Het tweede dat opvalt is dat Amsterdam in 1809 veel kleiner was dan nu en geheel omgeven met water: het IJ en de Singelgracht. Ook nu nog is de Singelgracht een Amsterdamse gracht die langs de Nassaukade, Stadhouderskade en Mauritskade stroomt en het Centrum van Amsterdam omringt. Langs de Singelgracht liepen de stadswallen, met poorten en bolwerken waarop molens waren geplaatst. Van de molens op de bolwerken is er nog één overgebleven; Molen De Gooyer bij de Zeeburgerstraat in Amsterdam Oost. Evenwijdig aan de Singelgracht, aan de binnenzijde van de wallen lag de Lijnbaansgracht, genoemd naar de lijnbanen die daar lagen. Pas in het laatste kwart van de 19e eeuw breidde de stad zich uit buiten de Singelgracht. De wallen werden geslecht; hier kwamen Marnixstraat, Weteringschans en Sarphatistraat te liggen.
Napoleon in Nederland , no. 1 jrg. 1, 2011
schuldigd is, en men heeft hierin volkomen gelijk. De burgerlijke samenleving heeft er veel bij gewonnen, men is minder van elkander verwijderd, en de geschillen over godgeleerde onderwerpen zijn onder particulieren zeer zeldzaam geworden. Men vraagt elkaar niet meer welke godsdienst men belijdt; om door protestanten en katholieken goed behandeld te worden, behoeft men slechts een braaf en goed mens te zijn; ieder leeft zoals het hem bevalt en volgens de regel die hem
7
door zijn geloofsbelijdenis wordt voorgeschreven.’
ThemaTijdschrift
Torens en poorten Volgens een telling uit 1795 stonden er 25244 huizen in de stad en nog eens 1156 in de voorsteden, samen 26400 huizen. De meeste huizen zijn gebouwd van ‘tigchelsteenen’ (bakstenen). De deur is klein, in tegenstelling tot de vensters, ‘die vrij groot zijn’. De muren zijn ‘zeer dun’, dikwijls maar één steen dik ‘en laten slechts een geringe ruimte tussen de vensters, wat een Franse schrijver niet onaardig doet zeggen dat de huizen in Holland allen van glas, door bakstenen ondersteund, gebouwd zijn.’ Hesse: ‘Wanneer men in aanmerking neemt dat men in Amsterdam circa
8
27.000 huizen telt, zonder de openbare gebouwen daaronder te rekenen, en dat op een uitgestrektheid van 996 morgen land, waarvan nog een derde deel voor het water van de grachten moet worden afgetrokken, begrijpt men enigszins dat er geen ruime pleinen gevonden kunnen worden.’ (Een morgen is een oud-Nederlandse oppervlaktemaat, waarmee een gebied wordt aangeduid dat in één ochtend kon worden geploegd. Een morgen was ongeveer een hectare groot.) Amsterdam telde 290 bruggen, zowel
De Leidsepoort op het Leidseplein op een foto van A.T. Rooswinkel uit 1862, het jaar waarin de poort is afgebroken. Rechts de houten Stadsschouwburg. De huidige schouwburg dateert uit 1894. Collectie: Stadsarchief Amsterdam
De Haringpakkerstoren gezien vanaf het IJ, afgebroken in 1829. Schilderij van Jan de Beijer uit 1765-1770. Stadsherstel Amsterdam had hem graag willen laten herbouwen, de gemeente Amsterdam sloeg dit aanbod onlangs af. Collectie: AHM
Twee ervan zijn er niet meer: de Jan Rodenpoortstoren, die stond op de Singel tegenover de torensteeg, en de Haringpakkerstoren, op de hoek van het Singel en de huidige Prins Hendrikkade. De Haringpakkerstoren werd in de Middeleeuwen gebouwd als vestingwerk op de noordwestelijke hoek van de stadsomwalling. De Jan RodenPoortstoren was een middeleeuwse verdedigingstoren. In 1829 werden beide torens afgebroken. Dit was een bezuinigingsoperatie omdat de verarmde stad het onderhoud van de verwaarloosde bouwwerken te duur vond. Voor de sloop werden beide torens nauwkeurig opgetekend, zodat herbouw aan de hand van deze tekeningen mogelijk is. Ter gelegenheid van het 50-jarige bestaan van Stadsherstel Amsterdam in 2006 bood deze instelling de stad na bijna twee eeuwen de herbouw van de Haringpakkerstoren aan. De gemeente heeft er lang over moeten nadenken, maar liet op 12 april 2010 weten dat daar zij daar vanaf ziet. De reden is bizar. Namelijk: Uit vrees dat de authenticiteit van de binnenstad aangetast zou worden en de
De Muiderpoort en omgeving in 1823. Naast de Muiderpoort is de Oranje Nassau Kazerne zichtbaar en de korenmolens De Gooyer (de verste) en De Ruiter. J. van Leeuwen (tekenaar), collectie: Stadsarchief Amsterdam
Er waren ook 8 torens: die van de Oude kerk, de Zuiderkerk en de Westerkerk, verder de Regulierstoren of Munttoren, de Jan Rodenpoortstoren of Jan Rompertstoren, de Haringpakkerstoren, de Schreijerstoren en de Montelbaanstoren.
daaruit voortvloeiende mogelijkheid een eventuele plaatsing van de grachtengordel op de werelderfgoedlijst van UNESCO mis te lopen. De diverse openbare wagen – die gezien moeten worden als tolhuizen, waar na
weging en nadat de belasting is voldaan de goederen over gingen van verkopers naar kopers – waren te vinden op de Dam, de Westermarkt, de Nieuwmarkt, en de Botermarkt (nu Rembrandtsplein). Ook was er één waterwaag, in het IJ voor het pakhuis van de Westindische koloniën (bij het huidige Rapenburg). Drenkelingen Begin 19e eeuw ging Amsterdam ’s nachts nog echt op slot. Er waren 21 ‘boomen’ (slagbomen), die de stad aan de waterzijde konden afsluiten. Deze slagbomen werden ’s nachts door zogenaamde Waalredders bewaakt. Hesse: ‘Hun wachthuizen stonden op enige afstand van elkaar, langs de palissaden geplaatst; de schildwachten luiden om het half uur een klokje. Overdag houden de Commissen in hun huisjes een wakend oog op de uitgaande en binnenkomende schepen, om de lading te onderzoeken, de papieren te controleren enz.’ De poorten en slagbomen van de stad gingen ’s avonds om half 11 dicht. Een half uur voordat de poorten ’s ochtends open gingen en ’s avonds weer sloten werden de klokken op de Oude Kerk, de Westerkerk en de Zuiderkerk een kwartier geluid. Zolang de poorten dicht waren mocht niemand zware goederen vervoeren, met beladen wagens of sleden rijden of met schuiten door de grachten varen, zonder daartoe een bijzonder verlof van de hoofdofficier te hebben gekregen. Een uitzondering werd gemaakt tijdens de dagen dat Napoleon in Amsterdam verbleef. De slagbomen en andere barrières op de door Napoleon en zijn gevolg te passeren wegen, moesten ’s nachts open blijven. De tolgaarders moesten ook ’s nachts op hun plek blijven om alle oponthoud te voorkomen. Bovendien mochten ze geen tol vorderen van alle personen die tot het gevolg van Napoleon en Marie Louise behoorden. Gedurende de nacht werd de stad verlicht door ruim 3000 lantaarns die op houten palen stonden, behalve bij volle maan. Enkele belangrijke gebouwen, zoals het Paleis op de Dam en het stadhuis werden door grotere lantaarns verlicht. Ondanks die lantaarns was de stad na zonsondergang aardig donker. Met al
Napoleon in Nederland , no. 1 jrg. 1, 2011
van hout als van steen. Tegenwoordig zijn het er 1539, waarvan 252 in de binnenstad. De stad was veel kleiner dan nu. In het noorden was het IJ de natuurlijke grens, deze liep vanuit het noordwesten verder langs wat nu achtereenvolgens de Nassaukade, Stadhouderskade en Mauritskade heet. Tussen Muiderpoort en Haarlemmerpoort lag langs het water van deze huidige kades een stadswal. In de wal zaten in totaal 8 poorten: de Haarlemmerpoort (een andere dan nu, de huidige poort is in 1837 gebouwd), de Zaagmolenspoort (een eenvoudige doorgang onder de wal), de Raampoort (de naam leeft nu nog voort, onder andere in ‘politiebureau Raampoort’), de Leidsche poort (afgebroken in 1862), de Weteringspoort (ook een eenvoudige doorgang onder de wal), de Utrechtsepoort (stond aan het einde van de Utrechtsestraat, afgebroken rond 1850), de Weesperpoort en de Muiderpoort ook wel Koninklijke poort genoemd (met uitzicht op de Diemermeer), de enige poort die er nu nog is en waardoor Napoleon op 9 oktober de stad binnentrok (zie p. 12 e.v.).
9
ThemaTijdschrift
10
dat water was men beducht op drenkelingen. Al in 1767 was in Amsterdam de Maatschappij tot redding van Drenkelingen opgericht. Amsterdammers die aan de grachten woonden waren verplicht bij dichte mist of andere bijzondere duisternis lijnen langs de bomen te spannen en licht voor de ramen te plaatsen. Het water uit de Amstel, het IJ of de grachten was ook in 1811 niet drinkbaar. Zoet water werd met schuiten uit de rivier de Vecht bij Weesp gehaald. Maar, schrijft Hesse: ‘Men drinkt gewoonlijk regenwater, die door loden pijpen van de daken tot in de regenbakken wordt geleid.’ (Over loodvergiftiging wist men nog niets.) En: ‘Het water drinken is voor een ieder, en vooral voor vreemdelingen, gedurende de eerste weken van hun verblijf, allernadeligst.’ Er wordt dus aangeraden zuiver en ‘onvervalschte’ wijn te drinken en deze eventueel te vermengen met minerale wateren, ‘of met het uitmuntend Utrechtsch bronwater’. Het halen van Vechtwater was kostbaar en in strenge winters niet altijd mogelijk. Tijdens Napoleons aanwezigheid in Amsterdam vaardigde hij een decreet uit waarin hij bepaalde dat het Vechtwater via metalen pijpen naar Amsterdam zou moeten worden geleid. De minister van Binnenlandse Zaken werd opgedragen voor maart 1812 hierover een plan in te dienen. Dit leidde uiteindelijk tot niets (pas in 1851 zou de Amsterdamse Duinwater-Maatschappij worden opgericht die zorgde voor goed drinkwater voor Amsterdam), maar Napoleon was wel de eerste die het idee opperde.
Drie tekeningen van R. Vinkeles (tekenaar) uit 1769 van achtereenvolgens: de Raampoort, afgebroken in 1844, gezien vanuit de stad, op de voorgrond de Lijnbaansgracht; de Utrechtsepoort, deze stond aan het einde van de Utrechtsestraat en is afgebroken rond 1850; de Zaagmolenpoort, ter hoogte van de Lijnbaansgracht nummer 54-55. Op alle tekeningen is te zien dat de poorten aan de singelgracht lagen en dat over het water een brug liep met twee ophaalbruggen. Collectie: Stadsarchief Amsterdam
Feest en dood Het feest van het jaar was de grote jaarmarkt of kermis, die op 1 september begon en drie weken duurde. De kermis lokte ‘ook veel buitenlieden’ naar de stad. ‘Dit is een tijd van vreugde en algemeen vermaak. De Botermarkt staat vol tenten met wilde dieren, marionetten, reuzen en dwergen, goochelaars, koorddansers. Hier ziet men figuren van was verbeeldende potentaten en vermaarde struikrovers, beroemde schrijvers en kreupele bedelaars, grote politici en augurkjes-verkopers, vorstinnen en lichte vrouwlieden.’ In kramen is van alles te koop, de kooplui komen zo ver als van Parijs en Duitsland. Verder waren er het hele jaar door gespecialiseerde markten op vaste dagen in de week. Zoals: boter, eieren en gevogelte op de botermarkt op maandag; varkens, ook op maandag, bij de Utrechtse poort; elke dag zeevis tussen de Vijgendam en Warmoestraat; en dagelijks, wanneer het de tijd is, garnalen op de Singel bij de Doelen. De markt van de ‘gedrukte katoenen’ (stoffen) op de Noordermarkt, is er nu nog steeds.
Dagelijks werd het straatvuilnis ‘en andere onreinigheden door karlieden weggehaald’. Op zondag waren de winkels gesloten. Overleden eenvoudige Amsterdammers werden begraven op een van de vijf kerkhoven: het Sint-Antonys kerkhof, het Leidse kerkhof, het Westerkerkhof, het Karthuizerskerkhof of het Noorderkerkhof. Rijke burgers werden in de kerk begraven. In 1804 verbood Napoleon het begraven in kerken. In 1813, na het vertrek van de Fransen, werd dit verbod weer ongedaan gemaakt, om pas in 1829 opnieuw, ditmaal door Willem I, te worden afgekondigd. In 1811 was er maar nog één nieuwe begraafplaats buiten de stad, ‘een uur gaans van de stad, bij de Diemerbrug’, Rusthof geheten. De Joden begroeven hun doden op eigen begraafplaatsen, bij Zeeburg (nu gesloten, maar nog wel aanwezig), Muiderberg en Ouderkerk. Amsterdam was in 1811 in veel opzichten dus heel anders dan nu: klein, nevelachtig en ommuurd. Maar veel straten en pleinen waar Napoleon gelopen heeft, grachten waardoor hij gevaren heeft en gebouwen die hij bezocht, zijn er nog steeds. Die plekken brengen de man nog steeds heel dichtbij. n