Ambitie, beleid en consistentie: het ABC van 16% Duurzame Energie in 2020
Opgesteld met medewerking van Ecofys. Met dank aan ECN voor een kritische blik op de gehanteerde berekeningen en gebruikte data. Informatie:
[email protected] Telefoon: +31 (0)6 4618 8027 Januari 2013
Samenvatting Het doel van het kabinet om in het jaar 2020 16% van de Nederlandse energievraag duurzaam op te wekken is ambitieus en haalbaar; ook met enkel productie in Nederland. Het vereist bijna een verdubbeling van het aandeel duurzame energie vergeleken met wat op basis van bestaand beleid gerealiseerd zal worden. In combinatie met een ambitieus energiebesparingspad zal er een indrukwekkende 190 PJ aan duurzame energie moeten bijkomen. Dit betekent een enorme impuls voor de cleantech sector en voor de verduurzaming van de economie.
Er is niet één techniek geschikt om binnen de resterende acht jaar een groot deel van deze hoeveelheid productie te realiseren. Alleen een combinatie van het maximaal haalbare van alle technieken bij elkaar maakt het kabinetsdoel van 16% in 2020 mogelijk. Dit betekent maximale inzet van biomassa inclusief bij- en meestook, van 6000 MW wind op land en realisatie van alle vergunde windparken op zee. Ook voor Warmte Koude Opslag, vergisting (groen gas) en nu nog kleinere technieken zoals zon-PV en geothermie zal een aanzienlijke intensivering nodig zijn.
De 16% wordt echter alleen realiteit als bedrijven nu kunnen besluiten om voor een groot aantal projecten de tijdrovende en dure voorbereidende fases te starten en (al dan niet versneld) te doorlopen. Bedrijven kunnen aan de slag indien de overheid op korte termijn (het komende jaar) al duidelijkheid geeft over financiële kaders voor met name technieken met een langere doorlooptijd zoals wind op land en op zee. Aanvullend is het mogelijk om via kostprijsverlaging, een verbeterde CO2 prijs en een basisverplichting voor bij- en meestook kosten te besparen.
Inleiding Het Kabinet Rutte II heeft zich in het regeerakkoord ‘Bruggen Slaan’ als doel gesteld om 16% duurzame energie in 2020 te realiseren. Eneco draagt graag bij aan deze ambitie; het is een flinke stap in de goede richting van economische en maatschappelijke transitie naar een duurzame energie voorziening. Centraal staat schone, betaalbare en betrouwbare energie voor de burgers en bedrijven van Nederland en liefst ook nog de ontwikkeling van exportmogelijkheden en verduurzaming van de economie. Deze notitie geeft een beeld van wat mogelijk is en wat daarvoor nodig is. Het geeft een goede indicatie van wat per techniek nog realistisch mogelijk is.
De notitie verkent de oplossingen om via productie in Nederland de doelstelling voor duurzame energie te halen. De optie om administratief duurzame energieproductie in het buitenland te kopen is onrealistisch, zeer duur en draagt niet bij aan de achterliggende gedachte van een duurzame, zekere energievoorziening voor ons land met kansen voor onze economie. Defacto zou Nederland de buitenlandse economische en technische ontwikkeling subsidiëren. Andersom kunnen we bij 16% Nederlandse duurzame energie productie 2% aan het buitenland verkopen!
Waar staan we nu? Op dit moment wordt tussen de 4 en 5% van de Nederlandse energievraag duurzaam geproduceerd. ECN en PBL schatten in augustus 2012 dat bij ‘vastgesteld beleid’ voor 2020 8,4% duurzaam zal worden opgewekt (bandbreedte 7-10%). Het niet vastgestelde voorgenomen beleid zal leiden tot 10.8% met een marge van 9 tot maximaal 12%. Dit percentage is gebaseerd op een (beperkte) energiebesparing en een toename van de productie van duurzame energie. Of het ‘vastgestelde beleid’ dit aandeel van rond de 8% zal realiseren is allerminst zeker. Zo rekent de ECN-PBL-studie
Bruto eindverbruik in 2011 naar energiedrager
Bron: CBS, Bruto eindgebruik.
op realisatie van een forse groei voor wind op zee, ongeveer 1500 MW. Dit is veel meer dan wat nu middels subsidie financiële zekerheid heeft (958 MW). Zonder aanvullende financiële stimulering is meer capaciteit dan deze 958 MW echter niet te verwachten. De onderstaande taartdiagram geeft het bruto eindverbruik van energie in 2011 weer, met een uitsplitsing naar hernieuwbare energie.
Invulling van 16% Duurzame energie Van elk van de drie gebruikssectoren (vervoer, warmte en elektriciteit) kan een bijdrage worden verwacht aan de 16%-doelstelling in 2020.
tot 2020. Pas later, als tweede-generatie-brandstoffen ruim beschikbaar komen zou de bijmengverplichting kunnen toenemen.
Op het gebied van duurzame warmte steunt de SDE+ in 2012 een aantal projecten: uitkoppeling van warmte van AVI-centrales, geothermie voor de glastuinbouw en stadsverwarmingsprojecten. Met deze in 2012 beschikte projecten (in totaal ca. 15 PJ per jaar) zijn de mogelijkheden tot 2020 voor duurzame warmte echter voor een belangrijk deel benut.
Dat betekent dat de invulling van de rest van de 16% doelstelling grotendeels moet komen van de duurzame opwekking van gas en met name elektriciteit. Ofwel: in 2020 moet circa 40% van de in Nederland geproduceerde elektriciteit duurzaam opgewekt worden. Dat percentage is nu 10%.
Het duurzaam energieverbruik in de vervoerssector is onderwerp van Europees beleid. Er is een doelstelling van 10% duurzaam energieverbruik in 2020 (bijmengen van biobrandstoffen; ook elektrisch vervoer wordt meegerekend). Die ambitie is hoog en biedt geen extra ruimte in de periode
In dit document laten we zien dat na een forse energiebesparing, de grootste bijdragen hoe dan ook moeten komen van biomassa en wind. Alleen deze technieken kunnen boven het vaststaande beleid nog op grote schaal extra capaciteit realiseren. Maar ook de andere technieken moeten maximaal worden ingezet om de 16% doelstelling te halen.
Mogelijkheid om 16% Duurzame energie te realiseren (in PJ)
Bron: Bruto eindgebruik cijfers voor 2011vii , vastgesteld beleid 2020 iv Voor de invulling 16% DE in 2020, zie de toelichting per techniek, met bronnen. Zie bijlage I voor de tabel met de gebruikte cijfers in PJ.
Bijdragen van de verschillende technologieën Hieronder volgt een toelichting op de verschillende technieken, gebaseerd op recente studies die zijn uitgevoerd door onafhankelijke partijen, in opdracht van de Nederlandse overheid of in opdracht van Eneco. De cijfers in dit document zijn afkomstig van openbare bronnen, vanuit eigen bronnen (vooral wind) en zijn gevalideerd door Ecofys. De cijfers voor ‘gerealiseerd’ vermogen zijn van het CBS 2011vii; ‘verwacht voor 2020’ betreffen de door PBL en ECN berekende gevolgen van het vastgesteld beleid iv.
Besparing Verwacht voor 2020 op basis van beleid: -103PJ i Realistisch mogelijk voor 2020: -151 PJ De maatschappelijk goedkoopste manier om de energievoorziening te verduurzamen is door energie te besparen. Met een kleiner energieverbruik haalt hetzelfde duurzame opwekvermogen immers een groter aandeel. Vanaf 2004 bedroeg het besparingstempo ongeveer 1,1% per jaar. ECN/ PBL schat dat een besparing van 1,4% met voorgenomen beleid haalbaar is. Hierbij hoort een reductie van -121 PJ in 2020 ten opzichte van 20101. De recent aangenomen EU Besparingsrichtlijn verplicht de lidstaten meer energiebesparing te bewerkstelligen. In het licht van deze richtlijn lijkt een besparing van 1,5% per jaar haalbaar iii. Dit komt neer op een geschatte reductie van ongeveer -151 PJ in 2020 ten opzichte van 20102. Het bruto eindverbruik in 2020 zou daarmee op ongeveer 2150 PJ komen. We nemen in dit document aan dat Nederland met dit eindverbruik juist voldoet aan de Europese richtlijn.
Besparingspotentieel in 2020
Biobrandstoffen (Transport) Gerealiseerd: 13 PJ Verwacht voor 2020: 37 PJ iv Realistisch mogelijk voor 2020: 37 PJ iv Conform de Renewable Energy Directive zal de vervoersector (grofweg een kwart van de Nederlandse energievraag) voor 10% verduurzamen; grotendeels via biobrandstoffen, maar ook via elektrisch vervoer. Dit doel is ambitieus. Een hoger aandeel biobrandstoffen is redelijkerwijs voor 2020 niet te verwachten. 10 % verduurzaming komt overeen met 37 PJ in 2020.
Biomassa (bij- en meestook, BMS) Gerealiseerd: 12,4 PJ Verwacht voor 2020: 0 PJ iv Realistisch mogelijk voor 2020: 60 PJ (30% BMS) In de praktijk beperkt de mogelijkheid tot bij- en meestook (BMS) van biomassa zich tot vaste biomassa in kolencentrales waaruit elektriciteit en warmte worden geproduceerd. Het totale potentieel is echter technisch begrensd. Alle bestaande en in ontwikkeling zijnde kolencentrales (7500 MW) leveren straks samen bijna 10% van de totale energievraag (bruto eindgebruik). Er circuleren verschillende getallen voor de mogelijkheden van bij- en meestook van biomassa. In oude centrales kan het aandeel biomassa meer dan 30% bedragen; in nieuwe centrales blijft dat tot 2020 echter aanzienlijk minder. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) acht 10-20% BMS in bestaande centrales mogelijk en op termijn in nieuwe centrales 30%. PBL tekent hierbij de twijfel aan of er voldoende biomassa voorhanden is indien er striktere sociale en duurzaamheidscriteria gaan gelden, zoals vastgelegd in het regeerakkoord (“Het kan echter betekenen dat het aanbod van duurzame biomassa een beperkende factor wordt”)iv. Een onderzoek door ECN zegt dat bij bestaande kolencentrales tot 40% meestook op energiebasis ook mogelijk is. Bij meestookpercentages hoger dan 40% heb je aanpassingen/renovaties nodig. Bij nieuwe centrales is dit ook een aandachtspunt. Voorbehandeling van biomassa (zoals torrefactie) speelt hierin een belangrijke rol. We gaan om deze redenen uit van een maximaal realiseerbaar aandeel van gemiddeld 30% biomassa in 2020, wat overeenkomt met grofweg 60 PJ4.
1 In 2010 was het totaal energetisch eindverbruik 2304 PJ. In de ECN/PBL
3 Er geldt momenteel geen beleid voor bijstook van biomassa voor
actualisatie referentieraming, bij voorgenomen beleid daalt het verbruik naar 2183 PJ. 2 Op basis van berekeningen Ecofys.
biomassa in BMS, wel voor transportbrandstoffen. 4 Uitgaande van 7250 draaiuren per jaar.
Kolencentrales in Nederland Naam
MW
Amer-8
Energiebedrijf
locatie
645 1980 2021
RWE/Essent
Geertruidenberg
Gelderland-13
602 1981 2020
Electrabel
Nijmegen
Borssele-12
403 1987 2023
EPZ
Borssele
MV-2
520 1987 2022
E.On
Maasvlakte
MV-1
520 1988 2022
E.On
Maasvlakte
Amer-9
600 1993 2021
RWE/Essent
Geertruidenberg
Hemweg-8
630
1994
2034
Vattenfall (Nuon)
Amsterdam
Willem Alexander
240
1994
2034*
Vattenfall (Nuon)
Buggenum
MV-3
535 2013 2053
E.On
Maasvlakte
MV-4
535 2013 2053
E.On
Maasvlakte
Maasvlakte
724 2013 2053
Electrabel
Maasvlakte
EEMS-1
535 2014 2054
RWE/Essent
Eemshaven
EEMS-2
535 2014 2054
RWE/Essent
Eemshaven
EEMS-3
535 2014 2054
RWE/Essent
Eemshaven
7559
*
bouwjaar
MW
uit bedrijf
In December 2012 heeft NUON aangegeven de Willem Alexander centrale spoedig uit gebruik te nemen.
Bijstook onder de SDE+? BMS zal volgens het regeerakkoord mogelijk subsidie onder de SDE+ krijgen. Bij een subsidie die een onrendabele top van circa 3,5 ct. per kWh (op basis van de huidige houtpelletprijs) zou dekken, komt dit bij 30% neer op bijna 570 mln. Euro/jr. Dit zou een beslag kunnen leggen op het totale te beschikken SDE+ budget voor de komende drie jaar. Daarmee zou het de steun voor en realisatie van technieken die cruciaal zijn voor de energietransitie, zoals zon en wind, kunnen blokkeren. Een producentenverplichting heeft dit nadeel niet. Vaste biomassa en duurzaamheid Verreweg de meeste vaste biomassa voor Nederlandse centrales komt nu al van buiten ons land. De import zal bij toenemend gebruik alleen maar stijgen aangezien de Nederlandse productie beperkt is v. Veel biomassa kan duurzaam geproduceerd worden, met beperkte broeikasgas emissies en zonder negatieve lokale invloeden. Het betreft dan voornamelijk reststromen afkomstig uit productieprocessen van ander industrieën. Van een aantal primaire biomassastromen is de duurzaamheid echter twijfelachtig en verre van ‘klimaatneutraal’. De biomassabronnen leggen een groot beslag op de ruimte en water. Momenteel gelden er voor vaste biomassa geen regulatorisch verankerde criteria om ongewenste effecten van de productie van biomassa te voorkomen, zoals: klimaatemissies in productielanden door bijvoorbeeld ontbossing of verlies van bodem-koolstof, verlies aan biodiversiteit, zoet water, concurrentie met landbouwgronden en effecten op voedselprijzen. Certificering kan een goed middel zijn om duurzaamheid te waarborgen en de herkomst te garanderen (bijvoorbeeld via de NTA8080/8081). Kolencentrales met realistische bijstookpercentages hebben een hogere emissie vergeleken met fossiele gascentrales. Dat maakt de legitimiteit van subsidie van deze installaties twijfelachtig.
CO2 uitstoot in ton per MWh
Bron: SQ Consult, 20 juli 2012, Impact van de kolenbelasting.
100% biomassa-installaties: Afvalverbranding, vergisting (groen gas), biomassa centrales, kachels Gerealiseerd: 54,3 PJ vii Verwacht voor 2020: 73,3 PJ iv en Realistisch mogelijk voor 2020: 88,3 PJ iv Onder deze categorie vallen de specifieke 100% biomassainstallaties voor warmte en/of elektriciteit (biomassacentrales, vergisters, afvalverbranding, stookketels, houtkachels) of groen gas (vergisters). Het ‘vastgestelde beleid’ zal reeds leiden tot een forse groei in biomassa- en afvalinstallaties. Met name de ‘groen gas sector’ acht een forse extra groei mogelijk, van 9 PJ nu richting de 48 PJ (1,5 – 2 mrd m3 ‘ruw gas’) vi. Zonder aanvullend beleid wordt 15 PJ in 2020 verwacht (zowel bij voorgenomen als vaststaand beleid). Indicatief nemen we in dit document 30 PJ als mogelijkheid voor 2020. Substantiële extra groei boven de verwachte trend in de vaste biomassa en afvalverbranding lijkt lastig; een fors deel van de betreffende installaties (houtkachels, biomassa centrales, afvalverbranding) is afhankelijk van regionaal
aanwezige biomassa, en is afhankelijk van een lokale warmtevraag. Daarnaast concurreert bij- en meestook in kolencentrales en deels ook het beleid voor biobrandstoffen met de vraag naar biomassa. Ook hier geldt de kanttekening van PBL over de beschikbaarheid van duurzame biomassavii. De ECN ramingen voor de verschillende biomassa sectoren van 73,3 PJ plus 15 PJ extra voor vergisting voor 2020 is daarmee een realistische groeiprognose. De productie van biogas uit vergisters kan extra groei doormaken indien de knelpunten in het beleid worden aangepakt. Zo is er onduidelijkheid over de invoedspecificaties. De regionale netbeheerders nemen de inname van groen gas niet voor hun rekening indien de vraag naar gas relatief laag is en de druk in de leidingen te hoog voor een eenvoudige invoeding. Bovendien zou de landelijke gasnetbeheerder de taak moeten krijgen om te investeren in het landelijke net om extra groen gas in te kunnen nemen. Op die manier kan de huidige praktijk van voorrang voor grijs gas omgekeerd worden: voorrang voor groen gas.
Wind op land Gerealiseerd: 14,3 PJ/ 2088 MW vii Verwacht voor 2020: 28 PJ/ 3535 MW iv Realistisch mogelijk voor 2020: 52,5 PJ/ 6000 MW. Momenteel is 2088 MW (14,3 PJ per jaar) aan windturbines op land gerealiseerd; dit zijn bijna 2000 turbines. De beleidsdoelstelling is om in 2020 6000 MW windvermogen op land te hebben geplaatst; met de huidige windmolens betekent dit circa 2000 extra turbines. De laatste jaren worden echter gekenmerkt door een stagnering qua beschikkingen voor vergunningen én subsidies.
Warmte: Geothermie en warmte- en koudeopslag, inclusief warmtepompen (ook op buitenlucht) Gerealiseerd: 4,7 PJ Verwacht voor 2020: 21,4 PJ iv Realistisch mogelijk voor 2020: 35 PJ De interesse van de markt voor geothermie en bodemwarmte en buitenlucht toepassingen groeit momenteel hard. In 2011 was er 0,3 PJ geothermie, 2,1 PJ WKO en 2,3 PJ buitenluchtwarmtevii. Voor 2020 is een forse toename voorzien: ECN/PBL gaan bij vastgesteld beleid in 2020 uit van 7,2 PJ geothermie, 6,1 PJ WKO en 8,1 PJ buitenluchtwarmte. Samen is dit 21,4 PJ iv. Geothermie is een nieuwe techniek waarmee nog betrekkelijk weinig ervaring is opgedaan in Nederland. Het ministerie van Economische Zaken verwacht dat de snelle groei daarom getemperd zal worden. Veel van de meest aantrekkelijke toepassingen (qua geologische potentie en qua aanwezigheid van een omvangrijk warmtenet) zijn nu al gepland. De SDE+ heeft dit jaar voor 9 PJ/jaar aan geothermie projecten gehonoreerd, maar het is de vraag welk deel daarvan ook daadwerkelijk gefinancierd en gerealiseerd kan worden. Om recht te houden op SDE+ dienen projecten binnen 4 jaar gerealiseerd te worden en het is onzeker of de markt (vooral toeleveranciers en boorbedrijven/installaties) de toevloed aan projecten binnen deze beperkte periode aankan. Voor het jaar 2020 verwacht het Geothermie platformviii dat een versnelling tot 15 PJ bij stijgende gasprijzen en stimulerend overheidsbeleid mogelijk moet zijn. 15 PJ lijkt daarmee ambitieus maar realistisch. Warmte en Koude Opslag (WKO) kent lagere initiële investeringen, een breed scala aan toepassingen en groeit hard. Het heeft met name een groot potentieel in de glastuinbouw. Ook de aanscherping van de energie-eisen aan gebouwen (EU wetgeving) zal naar verwachting leiden tot verdere groei. Als de snelle groei van de afgelopen 5 jaar wordt doorzet tot 2020, dan kan 20 PJ worden gerealiseerd. Dit komt overeen met ongeveer een derde van het geschatte (technische) potentieel van 70 PJ xi in 2050. 5 Uitgaande van 2400 draaiuren per jaar. 6 Uitgaande van 4000 draaiuren per jaar.
In 2012 is er voor meer dan 200 MW (1,6 PJ per jaar) aan windprojecten ingediend voor de SDE+. Deze projecten zijn wel vergund, doch in 2012 niet beschikt vanwege – door verdringing – ontoereikende SDE +- middelen. Naast het financiële vraagstuk speelt bij windenergie het ruimtelijke vraagstuk. Rijk en provincies (in IPO-verband) zoeken nu ruimte voor in totaal 6000 MW. De Structuurvisie Wind op Land waarin dit beleid vastgelegd wordt, lijkt in de eerste helft van 2013 duidelijkheid te gaan verschaffen over de beschikbare ruimte. Er is discussie over de vraag of de provincies met voldoende ruimte over de brug komen. Het is tevens onzeker of de opgegeven 6000 MW-ruimte ook daadwerkelijk 6000 MW gaat opleveren, omdat op de opgegeven zoekgebieden mogelijk ook andere ruimteclaims rusten. Bij positief ruimtelijke en financieel beleid is 6000 MW wind op land in 2020 mogelijk; met een productie van 52,5 PJ5 . Realisatie nog voor het jaar 2020 van meer dan 6000 MW lijkt niet realistisch, maar voor verdere groei van het aandeel duurzame energie na 2020 is meer wind op land cruciaal. Voor verdere groei na 2020 moet de komende jaren het financiële en beleidsmatige perspectief gegeven worden.
Wind op zee Gerealiseerd: 2,7 PJ / 288 MW Vergund en via SDE+ beschikt: 958 MW Realistisch mogelijk voor 2020: realisatie van vergund vermogen 3488 MW/ 50 PJ6 Nederland komt niet in de buurt van de 16%-doelstelling voor 2020 indien wind op zee niet fors zal toenemen. Het technisch en economisch potentieel van Wind op Zee is enorm, maar de afgelopen jaren werden gekenmerkt door stilstand; onder Rutte I zijn geen nieuwe projecten beschikt.
De oorspronkelijke doelstelling van 6000 MW wind op zee raakt daardoor uit zicht7. Op dit moment is 228 MW (ronde 1) gerealiseerd. Van de financieel beschikte 958 MW (ronde 2) is het grootste project – Typhoon (2 x 300MW), ten noorden van de Wadden – nog steeds niet 100% zeker. Dan is er nog een potentieel aan wind op zee met vergunning (2530 MW) maar zonder financiële steun. Deze capaciteit zal in de periode tot 2020 zonder extra middelen niet gerealiseerd worden. Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving is realisatie van dit vergunde maar niet gefinancierde deel echter cruciaal voor het bereiken van het doel van 16% duurzame energie, en zijn er daarboven ook nog parken nodigix. Om ook na 2020 de capaciteit van duurzame energie verder te vergroten is wind op zee onontbeerlijk. Er zal in de zoekgebieden Hollandse Kust en Boven de Wadden de komende jaren ruimte aangewezen moeten worden om deze verdere groei na 2020 mogelijk te maken.
Wind op zee: aanwezig, beschikt en vergund Vermogen Naam
Status
108 MW 120 MW 130 MW 600 MW
Egmond Amalia Luchterduinen Typhoon
(gerealiseerd) (gerealiseerd) (bouw start in 2013) (nog niet zeker)
958 MW 2530 MW
Totaal
financieel beschikt
9 parken vergund maar niet beschikt
3488 MW Totaal vergund
Zonne-warmte Gerealiseerd: 1 PJ Verwacht voor 2020:1,3 PJ iv Realistisch mogelijk voor 2020: 7,4 PJ Energieopwekking via zonnewarmte (boilers) gebeurt momenteel op kleine schaal, en heeft de potentie om gestaag verder te groeien, vooral bij huishoudens. Het concurreert om dakoppervlak met zon-PV en met WKO als warmtetechniek. Dit tempert een sterke groei voorbij het niveau van huishoudensxi. Tot 2020 is een verdriedubbeling van het huidige aantal installaties tot 3,5 PJ mogelijk.
Zon-PV Gerealiseerd: 0,32 PJ Verwacht voor 2020: 4,7 PJ Realistisch mogelijk voor 2020: 12,3 PJ Het technisch potentieel van zon-PV in Nederland is enorm. Uitgaande van 136 kWh per jaar per m2 en 350 km2 aan geschikte daken en gevels (ECN ) zou zon-PV met 146 TWh / 167 PJ bijna de hele duurzame-energieopgave voor 2020 kunnen realiseren. Dit is uiteraard de theoretische potentie.
7 Balkenende IV
Uit uitvoerige verkenningen van vijftien bedrijven, lagere overheden en kennisinstellingen onder leiding van KEMA, blijkt dat het totaal geïnstalleerd vermogen aan zonnepanelen voor Nederlandse consumenten in 2020 40 keer (4000 Megawatt-piek) meer kan bedragen dan het huidige geïnstalleerd vermogen aan zonnepanelen (100 Megawatt)xii. Volgens het rapport is de gemiddelde Nederlandse consument, bij een gelijkblijvend elektriciteitsverbruik en bij de huidige prijzen, minder kwijt aan zijn elektriciteitsrekening mét zonnepanelen dan zonder zonnepanelen. Dit voordeel hangt samen met de sterke prijsdaling maar tegelijkertijd sterke kwaliteitsverbetering van zonnepanelen voor particulier gebruik. 4000 MWp komt ongeveer overeen met een duurzame energie productie van 12,3 PJ bij gemiddeld 850 vollasturen.
Financiële middelen voor duurzame energie Het huidige regeerakkoord stelt een forse uitbreiding van het SDE+ subsidiebudget in het vooruitzicht, maar wel pas na 2017 en vooral in 2020. Dat zet hoge spanning op vooral de eerstkomende jaren: er zullen nu al veel duurzame-energieprojecten moeten worden ontwikkeld en gerealiseerd, terwijl de middelen hiertoe voorlopig nog beperkt zijn. Richting 2020 zal het onmogelijk blijken om, zonder voorbereiding en financiële zekerheid in de komende jaren, de benodigde grootschalige projecten te realiseren in de jaren tussen 2017 en 2020 . Voorrang innovatieve projecten met lange realisatietijd Het beleid voor toekenning van de SDE+ subsidie is technologie neutraal en gericht op het honoreren van de goedkoopste projecten. Bij- en meestook van biomassa is technisch gesproken en qua voorbereiding goedkoop per energie eenheid. Echter, kijken we naar 2020 en het doel van 16%, dan moet de komende jaren juist de nadruk liggen op financiële zekerheid voor — qua realisatie — complexere en innovatievere projecten met een langere realisatietijd, zoals wind op land en wind op zee. Ook het PBL adviseert om niet alleen naar kosten maar ook innovatie te kijkenix. Om 16% duurzame energie in 2020 te realiseren is nu reeds een extreme inspanning nodig voor deze onontbeerlijke technieken, gemeten over de resterende acht jaar. Indien deze inspanning enkel op de laatste jaren van dit decennium zou neerkomen is de kans van slagen nihil. De windsector kan niet na jaren van bijna stilstand opeens duizenden megawatten windcapaciteit realiseren.
Duidelijkheid benodigde subsidie vereist Of de geplande middelen in de SDE+ voldoende zijn voor het doel van 16% duurzame energie valt nu alleen indicatief te bepalen. Wat nodig is een berekening over de verwachte kostprijs ontwikkeling per technologie (en dus de onrendabele top), en het benodigde subsidiebedrag. Dit beeld kan dan gekoppeld worden aan de in te zetten volumes per technologie om het totale subsidiebedrag en de meest optimale inzet te bepalen. We zien hier een noodzaak en taak voor het ministerie van EZ om een goed beeld te krijgen over de benodigde middelen voor de verschillende technieken tot 2020. Bij- en meestook nog niet onder de SDE+ Om juist in deze kabinetsperiode meer focus te leggen op aan complexere projecten met een langere doorlooptijd, moet bij- en meestook in ieder geval de komende jaren zo min mogelijk het SDE+ budget belasten. Dit kan bereikt worden met een producentenverplichting voor bij- en meestook. Indien een resterend deel van BMS wel in aanmerking komt voor SDE+ subsidie moet de uitvoering hiervan richting 2020 geschoven kunnen worden wanneer de financiële middelen toereikend zijn. Bijkomend voordeel is dat de markt voor hoogwaardige en gecertificeerde biomassa dan de tijd heeft om zich te ontwikkelen.
Snel helderheid voor complexere projecten Voor veel duurzame energie projecten is de vergunningverlening rond. Met spoedige helderheid over financiële steun via de SDE+ kan realisatie beginnen, hetgeen in ieder geval nog meerdere jaren voorbereiding en bouw zal vergen. Niet alleen de omvang van het SDE+ budget maar ook het verstrekken van duidelijkheid over de beschikbaarheid van SDE+ budget in elk jaar tot 2020 is cruciaal voor het stabiliseren van het investeringsklimaat.
Subsidie voor duurzame energie (in mln EUR, uitgaven)
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2020
Rutte I Rutte II
SDE+ 0 100 200 300 414 483 633 MEP en SDE 777 800 918 952 980 910 767 Extra (SDE+) 20 80 395 2.420
Totaal voor DE 777 900 1.118 1.272 1.474 1.788 3.820 Bron:
xiii xiv xv
Conclusies en aanbevelingen 1. Het doel van 16% duurzame energie in 2020, geproduceerd in ons land, is zeer ambitieus maar kan worden gerealiseerd. Hiervoor moet zowel op besparing, kleinschalige decentrale opwek, als op grootschalige duurzame energie projecten worden ingezet; voor alle technieken. 2. Naast subsidiering via de SDE+ kan het doel van 16% alleen gerealiseerd worden met ook fiscale stimuleringsmaatregelen (aftrek energiebelasting voor lokale opwek), middelen en verplichtingen voor besparing. 3. Acht jaar tussen het starten en realiseren van nieuwe projecten is zeer krap. Snelle duidelijkheid over stimuleringsmaatregelen is vereist opdat de sector voldoende projecten zal gaan voorbereiden. 4. Een hogere CO2 prijs zal helpen om de kosten voor duurzame energie te beperken. 5. Groen gas kan potentieel fors groeien. Daartoe moeten regionale netbeheerders verantwoordelijk worden voor het gegarandeerd innemen van groen gas in het gasnet.
6. De SDE+-regels moeten zo spoedig mogelijk verbeterd worden om de noodzakelijke capaciteit van innovatievere projecten met een langere aanlooptijd te realiseren: - Conform het advies van PBLix ook innovatie mee te laten wegen, niet alleen kosten. - Scherpere toetsing van projecten op realiseerbaar- heid. 7. Goedkoop op de korte termijn is duurkoop op de langere termijn. Indien goedkopere en snel realiseerbare technieken zoals bij- en meestook in de komende jaren beslag leggen op de SDE+ budgetten, dan wordt de cruciale ontwikkeling van wind op zee en land te lang geblokkeerd en wordt het 16% doel voor 2020 onhaalbaar. Bij- en meestook in kolencentrales moet daarom via een producentenplicht gerealiseerd worden. Indien voor een deel van de bij- en meestook (bijvoorbeeld boven 10%) het middel van de SDE+ gekozen wordt, moet deze pas tegen 2020 voor BMS gaan gelden. 8. Geen stelselwijziging naar een leveranciersverplichting voor 2020. Dit geeft teveel onrust in de sector over certificaatprijzen en rentabiliteit van investeringen.
Bijlage I: duurzame energie productie in PJ
Stand 2011
Vastgesteld beleid 2020
Besparing t.o.v. 2011 Waterkracht 0,4 Biobrandstof (bijmengen) 13 AVI’s, BEC’s, (hout)kachels 43 BMS (gem. 30%) 12 Geothermie & WKO 5 Wind op land 14 Wind op zee 3 Zon-PV 0,3 Zonne-warmte 1
Nodig & mogelijk Dus extra realiseren 2020 tot 2020
97 151 0,5 0,5 0,1 37 37 24 73 83 40 0 60 48 21 35 30 28 52 38 21 50 48 5 18 18 1 7 6
Totaal energieverbruik 2304 2207 2153 Waarvan duurzaam 91 186 342 251 Relatief 4% 8% 16% Bron: Bruto eindgebruik cijfers voor 2011vii , vastgesteld beleid 2020 iv. Voor de invulling 16% DE in 2020, zie de toelichting per techniek, met bronnen.
Bronnen i
Ecofys, 29 november 2012, Costs and risks of the import of RES statistics by the Dutch government.
iiii Directive 2012/27/EU on energy efficiency of 25 October 2012. iii Inschatting Ecofys. iv ECN, PBL, augustus 2012, Referentieraming energie en emissies, actualisatie 2012. v EIA august us 2012, Bioenergy task 40, Country report for the Netherlands. vi Green Deal Groen Gas amet de Rijksoverheid, 2011. vii CBS cijfers 2011. viii Geothermie platform http://geothermie.nl/geothermie/ de-bron-van-de-energie/potentieel-nl/2020-scenarios/ x Ecofys, 2007, Duurzame warmte en koude, 2008-2020: Potentiëlen, barriers en beleid xi eRISK, oktober 2012, Het technisch potentieel van lokale decentrale duurzame energie opwek oplossingen in 2020 xii Nationaal Actieplan Zonnestroom. KEMA 2011 http://www.kema.com/nl/Images/Nationaal%20Actie plan%20Zonnestroom.pdf xiii Wet Opslag Duurzame Energie; cijfers in de Nota n.a.v. Verslag (2012). xiv Regeerakkoord ‘Bruggen Bouwen’ 29 oktober 2012 xv Begroting EL&I (EZ) 2013
Met dank aan de feitelijke informatie en controle van: Rolf de Vos,Ecofys Thomas Winkel, Ecofys Wouter Wetzels, ECN