'Als je als leerling in de klas zit, kan het soms hartstikke moeilijk zijn. Maar voor een goede leraar is het dat ook.'
een portret van
Boudewijn Berenschot
leraar geschiedenis
Persoonlijk Personalia Het eind in zicht Van huis uit Hobby's
Personalia Ik ben Boudewijn Berenschot, ik woon in Alphen aan de Rijn, samen met mijn tweede vrouw, Ans. Ik heb drie zonen, van wie er één in Bangladesh woont en werkt, en één kleinzoon. Ik ben 61 jaar. Ik geef al sinds 1977 geschiedenis aan het Scala College, ook in Alphen aan de Rijn. Mijn eerste vrouw was lerares biologie. Ze heeft ook eerst, net als ik, een tijdje in het basisonderwijs gewerkt. Ze gaf les op dezelfde school als ik. Het eind in zicht Eerlijk gezegd zie ik ernaar uit om er op zeer afzienbare termijnmee te stoppen. Niet vanwege de leerlingen of het lesgeven, maar vanwege al die rompslomp eromheen. Ik vraag me echt af of al die organisatorische toestanden in en om school het onderwijs ten goede komen. Daar heb ik eigenlijk behoorlijk genoeg van. Maar toch, toen de voorzitter van de Centrale Directie mij voorstelde er wat eerder mee te stoppen, heb ik gezegd dat ik nog graag de laatste twee cursusjaren wilde benutten om mijn carrière netjes af te ronden. Ik ben in 1969 begonnen, lang geleden dus. En ik moet zeggen dat ik over het algemeen met veel voldoening gewerkt heb. Maar er zijn toch ook wel situaties geweest, die echt niet leuk waren. Daar schik je je dan in. De minder prettige kanten van het werk maken deel uit van je bestaan. Daar wil ik anderen wel voor waarschuwen. De kinderen zijn natuurlijk allemaal fantastisch. Daar is niks mis mee. En het is heerlijk om Frans, Duits of geschiedenis te geven, 1
het liefst in een eigen lokaal, want ik ben nog van die generatie die koning is in zijn eigen lokaal: je doet de deur dicht en jij bepaalt als leraar wat er gebeurt. Maar dat is zo langzamerhand wat uit de mode geraakt: de klassendeur moest steeds meer open, je moest steeds meer mensen toelaten, er kwamen steeds weer vergaderingen bij, die je verplicht moest bijwonen vanwege je zogenaamde taaklast. Door dat alles is het leraarschap voor mij eerlijk gezegd wel wat minder aantrekkelijk geworden. Maar zoals ik zei: ik heb besloten mijn loopbaan netjes af te sluiten. Van huis uit Van huis uit zijn we in mijn familie allemaal nogal geschiedenisminded, maar ik ben de enige die naar het onderwijs gegaan is. Mijn moeder wilde graag sportlerares worden, maar dat mocht niet: vrouwen van haar generatie en haar milieu mochten niet werken. Haar onderwijsambitie is dus nooit uitgekomen. Ze wordt nu tweeënnegentig en ze is nog vreselijk geïnteresseerd in het onderwijs. Uit mijn beroepskeuzetest op de middelbare school kwam naar voren dat ik goed was voor het onderwijs, de horeca en voor de boekhandel. Het is toen de kweekschool geworden, mede dankzij mijn moeder, denk ik. Mijn vader vond het allemaal best. Hij vond het onderwijs interessant en nuttig, maar niet direct van toepassing voor zijn kinderen. Maar hij heeft zich er niet tegen verzet dat ik, als enige, toch in dat onderwijs gestapt ben en erin ben gebleven, tot op de dag van vandaag. Hobby's Ik heb mijn werk altijd met veel plezier gecombineerd met allerlei hobby's en liefhebberijen: muziek, sport, film, literatuur, wijn. Daar ga ik met nóg meer plezier mee door, als ik eenmaal gepensioneerd ben. En dan ga ik ook eens wat meer werk maken van de autobiografie waar ik al een beetje mee bezig ben. Dat wordt geen groot, belangrijk werk voor de buitenwereld, maar ik vind het leuk over mijn leven en werk te reflecteren en te schrijven, en misschien is het interessant voor een kleine kring van vrienden en familieleden.
Opleiding & loopbaan Overzicht opleiding Overzicht loopbaan Traditionele loopbaan Lagere school Zaltbommel Mavo in Maarsen Scala College Bijscholing Terugblik
Overzicht opleiding . lagere school te Hengelo: van 1953 tot 1960 . ulo te Hengelo: van 1960 tot 1964 . rijkskweekschool te Hengelo: van 1964 tot 1969 . MO-A en MO-B geschiedenis te Utrecht: van 1970 tot 1981 Overzicht loopbaan . lagere school in Zaltbommel: 1969 tot 1972 . mavo in Maarsen: 1972 tot 1977 . Scala College in Alphen aan de Rijn: 1977 tot heden Traditionele loopbaan Mijn loopbaan is nogal gewoon, traditioneel verlopen. Ik ben maar een paar keer van school gewisseld en dat had voornamelijk te maken met verhuizingen en met de werkgelegenheid. Ik ben niet vanwege een enorm idealisme in het onderwijs beland. Het was min of meer toevallig. En ik ben in het onderwijs gebleven omdat ik het zinvol werk vond en er plezier aan beleefde, 2
hoewel ik ook wel mijn twijfelmomenten gekend heb. Lagere school Zaltbommel Ik ben opgegroeid in Hengelo en ik heb daar ook, min of meer toevallig, de kweekschool gedaan. Toen ik die afgerond had, wilde ik eigenlijk niets anders dan weggaan uit Hengelo. En zo werd ik onderwijzer op een lagere school in Zaltbommel. Niet bepaald de grote stad met het woeste leven van die roerige tijd, maar voor mij in ieder geval ver genoeg weg van Hengelo. Het was op die lagere school in Zaltbommel al vrij snel duidelijk dat ik geschiedenis het leukste vond en dat ik dus het beste kon overstappen naar het voortgezet onderwijs. In de avonduren heb ik toen de Mo-aktes geschiedenis behaald. Mavo in Maarsen Meteen daarna ben ik gaan werken op een mavo in Maarsen. Daar heb ik het vak van geschiedenisleraar geleerd. Mijn collega's waren bijna allemaal oude heren, ik was echt één van de jongsten. Niemand bemoeide zich met mij, ik moest alles zelf uitvinden op die mavo. Alleen de directeur was geïnteresseerd in waar ik mee bezig was. Hij moedigde me aan in mijn eentje door te gaan met pionieren. Dat deed ik, ik leerde er veel van, maar na vijf jaar ben ik toch maar overgestapt naar wat tegenwoordig het Scala College heet. Ik ben er gebleven tot op de dag van vandaag. Scala College Op het Scala College gaf ik voornamelijk les op de atheneumafdeling. Maar twee jaar geleden verhuisde die afdeling naar een ander gebouw. Dit was omdat de school zo explosief groeide. Ik gaf meteen te kennen dat ik me niet op mijn gemak voelde in dat gebouw. Het is in mijn ogen namelijk geen goed schoolgebouw. Het is een verbouwd kantoor, wat je overal aan kunt merken. Ik had absoluut geen zin daar te gaan werken. Dat is me zeer kwalijk genomen door het management, maar men is me uiteindelijk toch min of meer tegemoet gekomen: ik mocht naar een ander gebouw, met de havo- en vmbo-afdeling. Dat was na al die tijd wel weer een overgang: lesgeven op het vmbo. Maar ik had er zelf voor gekozen en ik dacht: Vroeger heb ik veel op de mavo gewerkt, dus dat komt mooi van pas. Dat klopte: qua leerstof was het allemaal geen probleem, ik weet alles wel. Maar je moet wel goed leren omgaan met de kinderen en met de methode. Je moet niet te lang blijven hangen bij een bepaald onderwerp en dan over de hoofden van de kinderen heen praten. Je moet heel concreet, heel schools, heel precies en afgebakend met die kinderen werken. Anekdotes en verhalen doen het erg goed. Persoonlijk op iemand in gaan, dat werkt ook heel goed. Allemaal heel ontspannen. De kinderen willen heus wel, ze willen ook wel presteren, maar ze denken wel erg zwart-wit, vind ik. Als je vmbo-leerlingen bijvoorbeeld een vier geeft, dan ligt dat niet aan hen, maar aan mij. Dat wordt mij dan kwalijk genomen. Dan zijn ze boos en gaan ze soms zelfs vreselijk tekeer. Daar moet je mee leren omgaan. Een atheneumleerling reageert anders op een vier. Natuurlijk is hij ook wel kwaad, maar op zichzelf, op het feit dat hij zélf allerlei tekortkomingen in zijn stof heeft. Bijscholing Omdat ik niet in mijn eentje wilde pionieren, ben ik al snel lid ge3
worden van de Vereniging van Geschiedenis Leraren. Ik ging geregeld naar bijeenkomsten van die organisatie. Ik was lid van de mavo-commissie, omdat ik naast mijn werk en mijn studie ook graag met geschiedeniscollega’s contact wilde, zodat je minder solistisch bezig bent. Maar in de laatste fase van mijn loopbaan is dat van minder belang geworden, vind ik. Ik heb mijn lidmaatschap dus per 1 januari 2008 opgezegd. Je kunt het zien als een vorm van afbouwen. Via mijn jongere collega's blijf ik toch wel op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op vakgebied. Terugblik Ik vind het wel leuk: mijn loopbaan loopt echt van lagere school naar mavo, van mavo naar havo en atheneum. Op het atheneum heb ik goede jaren maar ook mindere jaren gekend. Nu geef ik weer les op de havo en in het vmbo. Ik beschouw dat niet als een achteruitgang. Je kunt voor die vmbo-leerlingen heel veel betekenen. Vorig jaar had ik een volle bak met achtentwintig leerlingen, ik schrok ervan. Dan sta ik met het zweet op mijn rug voor al die kinderen. Maar het valt allemaal wel mee, ervaar ik dan. Ze zijn allemaal best wel prettig. Nu heb ik er slechts tweeëntwintig in vmbo4. Dat loopt ook allemaal prima. Dan heb ik nog twee havo5klassen. Drie examengroepen bij elkaar. Hoe ik het al die jaren volgehouden heb? Ik weet niets anders. Ik ben nog steeds erg nieuwsgierig en dus blijft het vak geschiedenis voor mij een belangrijke motivatie. Ook fysiek kon ik het blijkbaar altijd wel aan en heb ik altijd het geluk gehad heb vlakbij school te wonen. Ik zou er niet aan moeten denken om elke dag naar bijvoorbeeld Leiden te reizen. Dat zou me echt opbreken. Ook de relativering van mijn echtgenote heeft me er vaak doorheen geholpen. Ditzelfde geldt voor de vakanties. We genieten van de kleine vakanties. Dan gaan we lekker met zijn tweeën er een paar dagen tussenuit. En dan zijn er natuurlijk ook de leerlingen. Ieder jaar is de meerderheid van de leerlingen gewoon prettig. Er zijn natuurlijk raddraaiers en etters, maar dat is de minderheid, dat zijn incidenten.
Leraarschap Geen hallelujaverhalen Motto Toneelspelen Vakinhoudelijke bagage Méér dan vakinhoud De kunst afkijken Vragen stellen Pareltjes Leerlinggerichter Relativerender Collegiale samenwerking
Geen hallelujaverhalen Als iemand van zeventien of achttien zich oriënteert op een loopbaan in het onderwijs en mij advies vraagt, dan ben ik niet zo iemand die meteen enthousiast reageert: Moet je doen, hartstikke leuk. Daar weet ik namelijk teveel voor. Ik weet maar al te goed wat hun dan allemaal te wachten kan staan. We hebben bijvoorbeeld meegemaakt dat een stagiaire tot twee keer toe huilend in de docentenkamer stond. Na die tweede keer is ze vertrokken. Zo'n ervaring deel ik dan wel met iemand die richting het onderwijs denkt te gaan. Met hallelujaverhalen schiet zo iemand namelijk niks op, vind ik. Interesse voor het vak geschiedenis alleen is niet genoeg. Er komt nog veel meer bij kijken, als je het onderwijs instapt. Ik ken stu4
Contact met ouders Pedagogische taak
denten aan de universitaire geschiedenisopleiding die niet voor de klas durven te staan. Ik kan me het wel voorstellen want ik heb mensen om me heen gezien met heel veel bagage en die voor de klas toch afgingen als een gieter. Motto Het werk vóór de klas is net zo moeilijk, zo niet moeilijker, als ín de klas. Dat was en is mijn motto. Als je als leerling in de klas zit, kan het soms hartstikke moeilijk zijn. Maar voor een goede leraar is het dat ook. Je kunt natuurlijk zeggen: je kunt het je toch als leraar zo moeilijk of zo makkelijk maken als je zelf wilt. Maar dat is onzin, als je een goede leraar wilt zijn. Als je het jezelf dan makkelijk maakt, dan lijdt je onderwijs daaronder. Toneelspelen Als leraar moet je beschikken over toneeltalent. Je moet gekkigheid kunnen uithalen. Maar je moet ook kwaadheid kunnen spelen, als dat nodig is. De jonge leraar die ik nu begeleid, kan niet uit zichzelf treden en eens een keer flink uitvallen. Dat moet hij wel leren, vind ik. Er zitten vier jongens in zijn klas die het voor de rest van de groep zo verknallen, dat ik denk: Nu moet je toch echt eens een keer ingrijpen. Je moet er nu echt eens een keertje iemand uitsturen. Da’s natuurlijk voor niemand leuk, voor de leraar niet, voor die jongen niet en voor de klas niet, maar het is wel nodig. Dat soort dingen moet je echt leren. Dat zeg ik dus tegen leerlingen die het onderwijs in willen, havoleerlingen meestal. Hun lijkt zo'n lerarenopleiding met veel stages en zo machtig interessant. Dat mógen ze vinden van mij, maar ik onderstreep dan toch nog eens dat je van alles moet leren voor het leraarschap. Toneelspelen, bijvoorbeeld, maar nog veel meer dus. Vakinhoudelijke bagage Een stagiaire van me was via de mavo en de havo aan de lerarenopleiding begonnen. Ik merkte al vrij snel dat ze vakinhoudelijke zwak was. Dan kun je beter zeggen: Ga eerst aandacht besteden aan de theorie. De praktijk komt later wel. De toetsen in haar klas leverden goede cijfers op, geen zware onvoldoendes. Ze was qua persoon ook best gezien maar een beetje een goede inhoudelijke les over Nazi-Duitsland, dat moest je niet aan haar vragen. Daar bakte ze niets van. De kinderen zien de blunders niet, maar ik wel. Daar moest ik dan toch wel met haar over praten: dat zoiets echt niet kan. Méér dan vakinhoud De jongeman die ik nu begeleid, die staat vakinhoudelijk als een dijk: die weet een hoop, heeft zijn zaakjes goed voor elkaar en is toch niet eigenwijs. Maar hij heeft ordeproblemen en loopt tegen allerlei organisatorische dingen aan. Hij ziet er goed uit, hij is breed en groot, de meiden vinden het prachtig. Maar ze proberen hem wel uit de tent te lokken. Hij schrikt van botte opmerkingen. En wat moet je, als een leerling een boer door de klas knalt? Daar weet hij nog niet helemaal goed mee om te gaan. Qua vakinhoud zit het allemaal wel goed dus, maar hij moet zich niet laten afleiden en hij moet over een bepaalde schroom en verlegenheid heen. Een lesje dekolonisatie, Suriname en Indonesië, dat schudt 5
hij zo uit zijn mouw. Dat lukt allemaal foutloos. Maar hoe breng je het over, hoe vul je de dingen in, hoe stel je vragen? Hoe lok je de leerlingen met prikkelende informatie uit de tent? Hoe voorkom je dat een klassengesprekje uit de hand loopt in scheldpartijen? Dat soort dingen moet hij nog leren. Dat soort dingen moet een leraar namelijk ook kunnen. De kunst afkijken En het ís te leren. Door ervaring op te doen in verschillende klassen. Door veel naar anderen te kijken. Dat doet deze stagiaire gelukkig ook wel. Hij loopt geregeld een hele dag met een klas mee. Hij zit nu in het derde jaar, in het vierde jaar staat hij nog meer alleen in de klas dan nu. Nu ben ik er soms wel en soms niet bij. Als ik zie dat het goed gaat, loop ik weg. We bespreken de lessen ook grondig na, daar trekken we ruim tijd voor uit. Op die manier begeleid ik stagiaires, aankomende leraren. Op die manier confronteer ik hen met verschillende facetten van het leraarschap. Facetten die ik zelf in de loop van de lange jaren heb leren kennen. Hopelijk kunnen de aankomende leraren daardoor sneller leren dan ik heb kunnen doen. Vragen stellen Als een leerling alleen maar onvoldoendes haalt, speek ik hem daar niet keihard op aan. Ik ga hem niet vernederen maar ik stel hem vrágen: Hoe staat het met je samenvatting? Heb je mijn antwoorden goed op papier staan? Begrijp je alles, ook al die vreemde rare woorden? Waarom maak je voor de zoveelste keer van die slordige foutjes in je chronologie? Daar praat ik dan met zo’n knul of zo’n meisje over. Ik laat zo’n leerling ook het schrift van een andere leerling vergelijken met zijn eigen schrift: Zie je verschillen? Wat zijn de verschillen? Wat lijkt je beter of handiger? Op zo'n manier probeer ik leerlingen bij de les te houden en hun leerprestaties te verbeteren. Pareltjes Het mooie van het werken met leerlingen is dat je merkt dat ze iets snappen, dat er positieve reacties komen. Pareltjes noem ik dat altijd: van die onverwachte mooie momenten. Als er bijvoorbeeld zo’n jochie met wie elke college veel moeite heeft, op me af komt om me een high five te geven. Dat vind ik dan zo'n een pareltje. Maar ook het contact met oud-leerlingen vind ik prettig. Ik kan mijn kont niet keren in Alphen, of ik kom een oud-leerling tegen. Ik vind het dan heel fijn als mijn vrouw en ik netjes begroet worden en als we dan een praatje maken. Dat lijken van die trivialiteiten, maar daar ben ik toch wel gevoelig voor. Ik maak het de laatste tijd ook wel mee dat ik op school een jongen tegenkom met een achternaam die me bekend voorkomt. Zijn vader blijkt dan les van me te hebben gehad. Vind ik ook wel een speciale emotie. Een pareltje dus. Ook de diploma-uitreiking vind ik een hoogtepunt. Voor de leerlingen en de ouders is het de eerste keer. Voor ons is het minstens de vijfentwintigste keer, wij kennen de gang van zaken, maar het blijft een speciaal moment. Ik ga graag naar de open dag van de school. Ik ben dan meestal niet ingeroosterd, maar ik ontmoet dan altijd wel mensen van vroeger. Dan komen oud-leerlingen met hun twaalfjarige kinderen de school bezoeken. Ik verander kennelijk niet zo, want ik word snel herkend. En dan blijken die oud-leerlingen vaak even goede 6
herinneringen te hebben aan vroeger-op-school als ikzelf: pareltjes. Bij pareltjes gaat het mij niet om hele bijzondere dingen of om speciale hoogtepunten. Ook als dingen heel gewoon, heel ontspannen verlopen, dan kunnen ze toch voor mij pareltjes zijn. Een les van vijftig minuten duurt meestal best lang voor leerlingen, en voor mij trouwens ook. Als het programma goed lukt en de klas is echt vol aandacht en concentratie bezig, dan ben ik blij. Als de leerlingen hard aan het werk zijn, en als ze dan van mij mogen stoppen, en als ze dan verrast op de klok kijken: 'Hè, is het nu al weer tijd? Ja, zulke momenten zijn voor mij als leraar pareltjes. Die koester ik, die maken me blij en houden me overeind. Leerlinggerichter Ik had een vmbo3-klas met vooral jongens en maar een paar meisjes. Er zat een leerlinge in die klas en ik vind het zelf wel opmerkelijk hoe ik op haar reageerde. Vanaf de eerste les had ik het al door: dat wordt helemaal niets. En dus heb ik gezegd: 'Ga jij maar gewoon alle ellende van je af schrijven.' Dat deed ze. Ik heb het allemaal niet gelezen, ik hoef het ook niet te lezen. Naar verloop van tijd, na allerlei gesprekken met de ouders en met het RIAGG, is ze wel weer gewoon in het gareel gaan lopen. Totdat ze te maken kregen met criminaliteit. Het fijne weet ik er niet van, maar ik weet wel dat ze in een reboundsituatie zit. Binnen de rebound in Alphen worden de kinderen heel strak begeleid. Ze krijgen een hoop werk van school mee, dat ze daar moeten maken, maar ze zitten niet meer op school en niet meer in de klas. Ik ontdekte dat de vakinhoud natuurlijk wel belangrijk is in het schoolse leven, maar voor dat kind deed dat schoolse er op dat moment helemaal niet toe. Er was wat anders met dat meisje aan de hand wat veel en veel belangrijker is. Je kunt daar als leraar, als persoon wel iets aan doen. In plaats van haar vol te willen proppen met geschiedenis moet je op een andere manier met haar omgaan. Het meisje vertelde me op een keer dat ze het fijn gevonden had dat ze bij mij de dingen van zich af mocht schrijven. Bij andere vakken had ze die kans nooit gehad. Waarom ik dit vertel? Ik kreeg hierdoor in de gaten dat bepaalde collega's net zo op dat meisje reageerden als ik tien jaar daarvoor ook wel deed. Ze gaven af op het kind en deden erg negatief over haar situatie. Ze zetten straffen in en mopperden altijd over haar. Ik was intussen veranderd, merkte ik. Ik was minder vakgericht en meer kindgericht geworden, laat ik het zo maar zeggen. Relativerender Natuurlijk baal ik weleens flink van veranderingen die van bovenaf doorgevoerd worden. Ik kan dan best wel even met een chagrijnig gezicht rondlopen. Maar als er dan een zomervakantie aankomt, dan kun je even afstand nemen en dan kijk ik er vaak in het nieuwe schooljaar weer veel positiever tegen aan. Dat komt ook doordat mijn vrouw Ans dingen goed voor mij kan relativeren.Zij werkt buiten het onderwijs, in het bedrijfsleven, waar toch een hele andere mentaliteit heerst en waar mensen heel anders op elkaar reageren. Maar er zijn ook overeenkomsten. We wisselen regelmatig ervaringen uit. Dat is heel zinnig en relativerend. 7
Zo denk ik nu bijvoorbeeld steeds vaker: wat ze van míj niet leren, dat leren ze misschien wel van een ander. Waar ík niet aan toekom, dat wordt straks misschien wel door een ander gedaan. Dat is een schril contrast met de jaren dat ik veel te veel uren maakte, veel te hard werkte, me overal druk over maakte. Ik was toen heel ambitieus bezig van alles en nog wat in de leerlingen te pompen: op allerlei manieren, met allerlei trucs, met dia's, met video's, enzovoort. Dat is dus bij mij nu, aan het eind van mijn loopbaan, wat minder geworden. In dat opzicht vind ik mezelf relativerender geworden. Collegiale samenwerking Contacten met collega’s zijn voor een goed functionerende leraar heel belangrijk, vind ik. In ieder geval zijn ze dat voor míj, op dit moment. Ik ken beide kanten van de medaille, ik heb twee totaal verschillende 'modes' meegemaakt. Toen ik als leraar begon, was ik helemaal solo bezig: niemand bemoeide zich met mij en ik bemoeide me van de weeromstuit ook niet met de anderen. Zo ging dat toen op scholen. Dat was echt een andere tijd. Tegenwoordig is het anders: samenwerking met collega's is een vereiste op de hedendaagse school. Ik vind dat een goede ontwikkeling, hoewel ik ook vind dat men niet moet doorslaan. Ik zie weleens dat samenwerking een doel-op-zich aan het worden is. Dat is volgens mij ongewenst: een leraar moet vooral ook een zelfstandig opererende professional zijn. Doordat onze school steeds groter geworden is, heb ik momenteel zo'n twaalf collega’s geschiedenis. Daar ken ik er vijf heel goed van. Dat vind ik de echte collega's, met wie ik goed samenwerk. De anderen ken ik voornamelijk van vergaderingen Met hen heb ik in de dagelijkse praktijk minder te maken. Contact met ouders Ouders staan tegenwoordig wat verder van me af, moet ik eerlijk zeggen. Als we bijvoorbeeld spreekavond voor de ouders hebben, komen er zo'n vier ouders voor een gesprek met mij. Dat is weleens anders geweest. Die afstand komt door de hedendaagse structuur van onze school, denk ik. Als ouders me iets te melden hebben of iets over me te klagen hebben, bellen ze eerder de mentor of de teamleider dan dat ze direct naar mij komen. Ik krijg de opmerking of de klacht dan indirect te horen. Andersom bel ik zelf de ouders een enkel keertje, als ik dat heel erg nodig vind, maar meestal speel ik kwesties waar ouders bij betrokken moeten worden, ook door via de mentoren of teamleiders. Zo gaat dat nu eenmaal op een school als de onze. Pedagogische taak Natuurlijk heeft een leraar een pedagogische taak: onderwijs maakt deel uit van opvoeding. Maar ik voel me als leraar toch niet echt een uitgesproken opvoeder in moralistische zin. Ik ben van mening dat de waarden en normen die een kind van thuis meekrijgt, altijd veel beslissender en doorslaggevender zijn dan wat de school op dit vlak doorgeeft of zou willen leren. Ik ben dus ie8
mand die liever lesgeeft dan opvoed. Wat niet wil zeggen dat ik bijvoorbeeld niet pedagogisch ingrijp als dat nodig is. Als leerlingen zich grof of asociaal gedragen, maak ik daar heus wel een punt van. Maar anderzijds constateer ik voor mezelf dat ik de laatste jaren veel soepeler sta tegenover spontaan, speels gedrag van leerlingen. Vroeger zou ik daar veel negatiever over gedaan hebben en zou ik leerlingen veel eerder gecorrigeerd hebben. Ik vind de leerlingen van tegenwoordig resoluter, slagvaardiger, maar ook impulsiever dan zo'n dertig jaar geleden. Ze maken op mij de indruk een leraar minder nodig te hebben dan vroeger met het veel klassikalere onderwijs. Misschien dat de leraar zichzelf dat idee van 'overbodigheid' heeft laten aanleunen: hij moest toch in deze moderne tijd mínder leraar zijn en méér de begeleidende coach op de achtergrond? Of de leerlingen mij een strenge leraar vinden? Ja en nee, denk ik. Ik vind mezelf in ieder geval wel duidelijk. En de leerlingen weten over het algemeen heel precies waar mijn grenzen liggen.
De praktijk in de klas Gemiddelde les Verhalen Lesvoorbereiding Computers Lessentabel Studiehuis Gedrag van leerlingen Mentoraat
Gemiddelde les Hoe een geschiedenisles er bij mij gemiddeld uitziet? Niet zo opzienbarend, tamelijk traditioneel, denk ik. Ik begin altijd centraal, ik spreek dan zo'n tien à vijftien minuten de stof door. Ik leg dingen uit, ik stel vragen, ik geef ze bijpassende opdrachtjes. In de geschiedenismethoden is er tegenwoordig wat dat betreft genoeg te doen voor de leerlingen. Dit gebeurt allemaal centraal dus: ik sta niet voortdurend aan het bord, ik ben niet onafgebroken aan het woord, maar ik heb wel heel duidelijk de regie in handen. Daarna gaan de leerlingen zelfstandig aan het werk. Ze hebben een studieplanner die in werk voorziet voor z'n zes weken. Veel werk kunnen de leerlingen op de computer doen. Ik begeleid, ik beantwoord vragen, ik bied hulp en hou ze aan het werk. Op het eind van de les controleer ik het huiswerk. Af en toe haal ik de schriften of een paar schriften op, en bespreek ik de stand van zaken. Verhalen Geschiedenis was voor mij, zoals gezegd, een zeer bewuste keuze. Ik ben daar altijd geïnteresseerd in geweest. En verder heb ik dus de kweekschool gedaan en daar veel lol gekregen in, en veel geleerd over het vertellen van verhalen. Da's een mooie combinatie: geschiedenis en verhalen vertellen. Verhalen, anekdotes, mooie voorbeelden: ik heb het altijd graag gedaan en ik heb het idee dat leerlingen daar ook een hoop aan hadden. Maar tegenwoordig heb je natuurlijk niet zoveel tijd meer voor die verhalen: alles moet sneller, compacter, oppervlakkiger. Het past ook minder bij het zelfstandig leren. Lesvoorbereiding Ik bereid mijn lessen nog steeds goed voor. De stof die aan de orde komt, die ken ik natuurlijk wel, maar ik wil toch even heel precies op een rijtje zetten hoe het boek die stof aanpakt, wat ik daarvan belangrijk vind en wat ik wil overslaan, hoe ik het ga uitleggen, welke vraag ik moet stellen, enzovoort. 9
En wat daarbij vooral ook belangrijk is: de vraag hoe je elke les levendig kunt houden, zodat de leerlingen bij de les blijven en er een beetje lol aan beleven. De vraag dus: welke wissels moet ik in de les inbouwen? Soms is een wat uitgebreidere voorbereiding nodig. Zo is een van de twee eindexamenonderwerpen dit jaar: ten oorlog. Daar lees ik dan veel over, ik wil dat graag bijhouden. Niet dat ik nu weer allerlei cursussen ga volgen, dat heb ik vroeger wel gedaan, dat vind ik niet meer zo nodig. Dan moet je weer een hele zaterdag naar Leiden of Utrecht, ik doe nu liever wat anders in het weekend. Maar je vakliteratuur bijhouden en weten wat er op internet allemaal te vinden is, dat vind ik wel belangrijk in het kader van een goede voorbereiding. Computers De tweede fase is een middel geweest om ervoor te zorgen dat mijn generatie niet op een makkelijke manier naar het einde sukkelde. Als de tweede fase niet gekomen was, dan had ik gewoon op mijn routine kunnen blijven draaien. Dan was er niets veranderd. Maar het is anders gegaan: de maatschappij en het vervolgonderwijs vroegen om zo'n revolutie. Dat is voor heel wat leraren van mijn generatie erg moeilijk geweest. Ik heb er zelf ook wel wat rottigheid door ondervonden, maar tegelijkertijd kwam ook de ICT-golf de school in. En daar had ik geen moeite mee. ICT is in mijn ogen een enorme didactische verbetering geweest. Voor de mensen die net begonnen, voor de specialisten, maar ook voor de mensen die er maar een beetje in geïnteresseerd waren. Tot die laatste groep behoorde ik. Na een instructie gaan de leerlingen bij mij in de les aan het werk. Geregeld vragen ze dan of ze gebruik mogen maken van een PC. Dat vind ik prima. De faciliteiten zijn bij ons op school ook prima in orde. Tien jaar geleden had je gedacht: hoe haal je het in je hersens? Je blijft gewoon in het lokaal aan het werk. Maar het ICT-gebeuren is onomkeerbaar en er zijn leerlingen die er vlotter mee overweg kunnen dan ik. Ga ik dan zeggen: nee, dat mag niet? Nee, het is een algemene trend, bij alle schoolvakken. Ik vind het erg prettig. Je hebt dan wel weer van die bureaucratische schoolregels, bijvoorbeeld dat je de ICT-zaal moet reserveren. Het gebeurt me weleens dat een halve klas van me de ICT-zaal in komt, terwijl alles al bezet is. Dan had ik die dus moeten reserveren. Maar goed, ik ben wel blij met die ICT-ontwikkelingen. Ik heb wat interne cursussen gevolgd en er zijn altijd wel mensen die willen helpen, als ik ergens mee zit. Voor geschiedenis is er enorm veel materiaal op internet te vinden. We werken met NEMO en dan is er Checkpoint, dat werkt erg goed. Ik ben nog niet in de klas of de leerlingen vragen al of ze Checkpoint mogen doen. Ze zijn daar gek op. Gevolg is dan wel dat, als je niet uitkijkt, de halve klas achter de computer zit, terwijl ik net bedacht had dat we even iets met elkaar zouden doornemen. Gelukkig kan ik dit goed met mijn klassen bespreken. De leerlingen accepteren mijn plan en komen dan achter de computers vandaan. Ook hier zou een uitspraak van een leerling een mooie illustratie kunnen zijn. 10
Lessentabel Geschiedenis heeft te maken gekregen met een enorme vermindering van het aantal lesuren. Vroeger, in het tijdperk van de vakkenpakketten, had ik in havo4 en havo5 vier lesuren per week. Nu is dat nog maar drie uur in havo4 en twee uur in de examenklas. Van de andere kant heeft vmbo4 vier uur en dat is voor die groep net iets te veel, vind ik. Studiehuis Het studiehuis zorgt ervoor dat je als leraar niet indut. Ik besef ook wel dat zo’n opmerking me niet in dank wordt afgenomen door de collega’s. Het is bon ton om als oudere leraar het studiehuis tot op het bot af te kraken. Maar het is volgens mij alleen maar goed dat je je vakinhoudelijk weer goed moet bijscholen en dat je didactiek moest aanpassen. Natuurlijk hebben we heel wat gevloekt op die periodeplanners en studiewijzers, want die ontnamen je je vrijheid en je eigen initiatief. Je was de regie van je eigen lessen kwijt. Je moest ineens met twee of drie collega's een strak plan maken. Ik heb planners gezien, daar werd je koud van. Daar stond echt per lesuur, per minuut zelfs in wat de leerlingen allemaal moesten doen. Wij van geschiedenis, wij doen dat wat soepeler. Dat nemen de leerlingen ons bepaald niet kwalijk. Je ontkomt er niet aan: veel regie wordt je uit handen genomen. Je hebt steeds minder te zeggen over je onderwijs. Zo vond ik het heel prettig om kunstgeschiedenis te geven. Maar dat is CKV geworden en valt niet meer onder geschiedenis. Ze hebben míj niet gevraagd of ik dat een goed idee vond. Ze hebben het gewoon zo veranderd, van de ene dag op de andere. Ik heb me erbij neergelegd: collega's tekenen of beeldende vakken, die weten het vast beter dan ik, zeg ik dan maar. Ik kan heus nog wel vijftig minuten écht lesgeven, maar dat doe ik al jaren niet meer. Dat mag niet meer van de onderwijsvernieuwers. En je doet er trouwens ook de hedendaagse leerling geen plezier mee: tien minuten zich ergens op concentreren, dat is het maximum. Dus plan ik een snelle, flitsende uitleg van hooguit tien minuten en als ik daarmee klaar ben, dan geef ik de opdrachten uit het boek op. Na een tijdje leg ik de boel stil en vraag ik een leerling te vertellen wat hij bij een bepaalde opdracht gevonden heeft. Dan kunnen andere leerlingen reageren. Je moet heel veel wissels in een hedendaags lesuur van vijftig minuten inbouwen. Gedrag van leerlingen De leerlingen geloven over het algemeen alles wel wat je ze vertelt en als je verder een gezellige en leuke les hebt, is het wel in orde. Ze denken ook niet zo ver vooruit. Maar vanaf eind jaren negentig zijn er wel steeds meer kinderen in de puberleeftijd die hun eigen fouten niet willen accepteren en er ook niet van willen leren. Als ze een fout gemaakt hebben, willen ze mij erg graag overtuigen van hun eigen gelijk. Vooral als het erom gaat om van een 5,4 een 5,8 te maken. Vreselijk, dat sprokkelen van die punten. Mentoraat Ik ben nu geen mentor, maar ik ben wel mentor geweest van een 11
havo4 met vijfentwintig leerlingen. Als je het mentoraat goed wilt doen, is het echt een heleboel werk. Ik wil dan graag minstens twee keer per jaar alle leerlingen individueel goed hebben gesproken. Je moet de cijfers en de rapporten goed bijhouden, je moet informatie over de klas en over individuen bij collega’s opvragen en je moet de ouderspreekavonden twee keer per jaar goed voorbereiden. Bovendien moet je in de gaten houden hoe een leerling ervoor staat en of je zo rond april, mei aan ziet komen dat hij blijft zitten. De ouders en de leerling accepteren dat niet altijd. Het is niet eenvoudig om dat netjes af te werken. Als havo4 te hoog gegrepen blijkt, dan kan de leerling naar het mbo of hij doet havo4 nog een keer. Je hebt dan wel frictie met de ouders die dan per se niet willen dat het kind naar het mbo gaat. Dat soort situaties heb je als mentor. Je hebt er natuurlijk ook ouders bij die je verhaal wel accepteren. Met hen kun je dan samen met de decaan op zoek gaan naar andere mogelijkheden. Vorig jaar was ik ook nog mentor van twaalf leerlingen in havo5. Hoe ouder ze zijn en hoe verder ze in hun schoolloopbaan zijn, hoe makkelijker dat gaat. Ik was op het laatst vooral een administratieve mentor, die het papierwerk bijhield. Het laatste woord hebben die zeventien- of achttienjarigen dan zelf of hun ouders.
Op en rond de school Van school naar fabriek Status Salaris Begeleiding jonge leraren Buitenschools Ouders als argument Managers
Van school naar fabriek Bij ons op school bieden we tweetalig vwo aan. Ook zijn er speciale sportklassen. Uit de hele gemeente en uit allerlei dorpen eromheen komen er dus veel leerlingen op ons af. Hierdoor is onze school enorm gegroeid. En veel te snel: de overzichtelijkheid is helemaal weg. Ik heb nog de situatie gekend dat je met zo'n driehonderd leerlingen en met zo'n twintig docenten werkte. Dat is natuurlijk het andere uiterste, dat komt nooit meer terug. Onze school heeft eerst een hele snelle groei gehad en daarna zijn we wat doorgekabbeld in de jaren tachtig en negentig. Later zijn we gefuseerd met een voormalige huishoudschool. Toen heette dat lbo, later vbo, en nu dus vmbo. Toen is de groei helemaal doorgeschoten. We werken nu met 2200 leerlingen. Dat heb ik me nooit kunnen voorstellen dat dat ooit een keer mogelijk zou zijn. Dit jaar krijgen zo'n driehonderd leerlingen het diploma en ik geloof dat we zo'n zeshonderd inschrijvingen hebben voor zo'n drieëntwintig nieuwe brugklassen. Ik heb last van die enorme schaalvergroting. Ik kan nu niet meer dagelijks contact hebben met mijn geschiedeniscollega's, terwijl ik toch wel vaak iets te bespreken heb over het vak. Dat gewone, informele, dagelijkse contact is helemaal weg. Ik was gewend met vier of vijf collega’s het vak geschiedenis vorm te geven. Je kende elkaar vreselijk goed, ook privé. Door de nieuwe giga-structuur is dat oude sectiegevoel helemaal verdwenen. Toen ik van de mavo in Maarsen naar het Scala College in Alphen ging, viel het mij op dat heel veel leraren alles op een wat ironische manier bekeken. Er werd veel om dingen gelachen. Dat was eind jaren zeventig. Het was nog een kleine school met een prettige sfeer. Maar toen de school explodeerde en het een soort fa12
briek werd, werd de sfeer toch wel anders. Toen mochten er bijvoorbeeld geen grappen meer in de notulen van de vaksectievergadering. Humor is vreselijk belangrijk, of het nu scherpzinnig, ironisch of wat oubollig is. Ik vind dat er nu te weinig humor is in de school. Iedereen heeft wel wat maatjes met wie hij in de pauze wat grappen kan maken, maar verder is het allemaal zo professioneel, zo commercieel, zo serieus geworden in het onderwijs. Jammer, vind ik. Status In de hele maatschappij is het beroep van leraar nooit hoog aangeslagen geweest. Ik heb me nooit druk gemaakt of ik tot een bepaalde rangorde behoorde in de gemeenschap. Je behoort tot een bepaalde beroepsgroep. En dat heeft allemaal zijn voor- en zijn nadelen. Ik ben geen universitair geschoolde leraar, ik ben ook niet zo'n doctor die vindt dat hij een hoger aanzien verdient in de school. Ik werk op de havo, dan heb je toch niets aan je doctorstitel. Mijn havoklas heb ik overgenomen van zo'n doctor. Die collega was dan wel doctor, maar kon er niks van. De leerlingen waren helemaal gewend hun eigen gang te gaan. Toen ik kwam, werd dat een enorm gevecht met de klas. Ik heb geprobeerd om er voor iedereen een prettige situatie van te maken, zodat iedereen goed kon werken. Dat is gelukt, maar het heeft me veel moeite gekost. Ik word gewoon gerespecteerd en dat vind ik veel belangrijker dan of je wel of niet een bepaalde status hebt. Als je gaat werken, zei mijn moeder, zorg er dan voor dat je ook goed overweg kunt met schoolschoonmakers, conciërges en met administratief personeel. Dat heb ik goed voor ogen gehouden. Ik ben dan ook de beste maatjes met ze. Dat verhaal over statusverlies, waar het in de lerarenkamer vaak over gaat, dat vind ik ook wel een beetje een cliché. Volgens mij zit daar veel wrok, oudzeer en kinnesinne bij. Dat zijn dan vaak mensen die een broer hebben met een dikke BMW onder de kont. Nou ja, wat geeft dat? Op een gegeven moment is die BMW in de prut gedraaid en dan heeft die broer ook niets meer. Of docenten die het vreselijk vinden om met de fiets naar school te gaan. Wat is daar nou erg aan? Salaris Ik heb me ook nooit zo druk gemaakt over wat ik verdiende. Zeker in het begin had ik altijd op zaterdag en zondag nog correctiewerk. Ook ’s avonds trouwens en met de feestdagen. Mijn vrouw Ans zei dan: bij ons in het bedrijfsleven zijn de salarissen veel hoger en wordt overwerk extra betaald. Dat prikt wel een beetje, maar ik heb er nooit zo erg mee gezeten. Ik ben van vóór de HOS, dus mijn salaris is best wel redelijk, geloof ik. Al die stakingen en onderhandelingen leveren trouwens toch hooguit een paar tientjes op, daar ben ik niet van onder de indruk. En met wat we samen in mei aan vakantiegeld binnenkrijgen, daar kunnen we altijd een hele leuke vakantie van betalen in Frankrijk. 13
We zijn zelfs naar China en Canada geweest. Wat zou ik nog méér wensen? Begeleiden jonge leraren Het is toch altijd nog wel weer afwachten in hoeverre jongere collega’s ontvankelijk zijn voor wat je ze wilt en kunt meegeven. Ik neem de jonge leraren niet aan, want ik ben geen sectieleider. Het kan dus zomaar zijn dat er aan het begin van het schooljaar drie of vier nieuwe jonge leraren zijn. Over het algemeen kan ik het snel met ze vinden, maar ze moeten een boel leren. Echt, verschrikkelijk veel. En dan gaat het over organisatorische en didactische aspecten maar ook bijvoorbeeld over het omgaan met ouders. Dat moet je allemaal snel onder de knie krijgen. Je maakt als leraar plannen, projecten, lesschema’s en planners. Als er dan bijvoorbeeld een collega uitvalt, komt er van al die plannen niets terecht. Dat kan nieuwe leraren erg storen. Ook als je een les goed voorbereid hebt, kan het zomaar gebeuren dat bijvoorbeeld de boeken er opeens niet zijn. Dan moet je niet in paniek raken. Dan moet je improviseren en natuurlijk ook de stof zo goed kennen, dat je er niet per se het boek voor nodig hebt. Da’s natuurlijk een kwestie van routine en flexibiliteit. Da's dus een kwestie van léren. Buitenschools Gisteren was ik met Ans, mijn vrouw, bij een voorstelling in het Castellum hier in Alphen. In een ander deel van dat Castellum was er iets te doen voor schooljeugd. Ik zag een collega die met haar klas naar een voorstelling ging. Ze had veel moeite met de kinderen, die op alle mogelijke manieren rotzooi maakten tijdens de voorstelling. En dan denk ik bij mezelf: dat had ik vroeger ook. Het is natuurlijk ongelooflijk irritant, want je bent toch een avondje uit, ook al is het iets met school. En dan moet je verdorie nog orde gaan houden ook. We hebben hier in Alphen ook het Archeon, dat is voor een vak als geschiedenis natuurlijk gunstig. Vroeger ging ik daar vaak naartoe. Negen van de tien keer ging dat uitstekend, maar de tiende keer ging alles fout wat er maar fout kon gaan: gedoe hier op school, ruzie, gedoe met Archeon. Dan ga je enorm balen. Het heeft je veel energie gekost. En dan denk je: volgend jaar niet meer. Dan heb je ook nog de werkweken. Bij ons worden die werkweken meestal in mei georganiseerd. Ik heb me daar jaar in jaar uit aan onttrokken. Ik heb me er nooit voor opgegeven, omdat daar teveel dingen gebeuren waar ik de verantwoordelijkheid niet van wil dragen. Daar ben ik zo huiverig voor dat ik me daar altijd van heb gedistantieerd. Van collega's hoor ik weleens over de stress van zo'n werkwerk. Ze hebben dagen nodig om weer helemaal bij te komen. Het is loodzwaar. Op de mavo in Maarsen ben ik nog weleens mee gegaan, een paar dagen zeilen op het IJsselmeer, vlak na het examen. Dat waren maar drie dagen, dat was overzichtelijk. Je sliep niet, maar dat sliep je later wel weer bij. Ik was toen zesentwintig, dus dat was heel anders. 14
Tegelijkertijd met de werkweken zijn er examens. Er zijn dan altijd mensen nodig voor de surveillance. Dus geef ik me daarvoor maar op. Dan hoef ik me niet zo schuldig te voelen dat ik met de buitenschoolse activiteiten niet meedoe. Ouders als argument Veel onderwijsvernieuwingen zijn ons van bovenaf opgelegd met als argument: dat willen de ouders. Nou, dan word ik wel een beetje giftig, want ik wil dan graag weten om welke ouders het dan gaat. Zijn dat echt de ouders van de leerlingen die bij ons op school zitten? Je wordt om je oren geslagen met het argument dat de ouders dat ook zo willen. Maar die ouders zelf, die krijgen we nooit te horen. Als iets moeilijk loopt, dan hoor je wel dat er commentaar van de ouders was. Als dat dan met geschiedenis of met mij te maken heeft, dan wil ik graag de namen van die ouders weten, zodat ik zelf contact met ze op kan nemen. Die namen krijg ik dan nooit en dat vind ik behoorlijk verdacht. Je gaat dan denken: een moeilijke maatregel wordt erdoor gedrukt door de teamleider of door de directie, zogenaamd omdat de ouders het willen. Naast ouders worden ook anderen gebruikt om bepaalde ideeën van het management door te voeren. Zo wordt leden van de medezeggenschapsraad vaak iets voorgehouden dat allang helemaal doorgepraat is met de centrale directie. Het wordt gepresenteerd alsof het een fait accompli is, waar niks meer aan te doen is. Of ze worden écht voor voldongen feiten geplaatst: ze horen een beslissing pas twee dagen nadat die genomen is. Ik heb mezelf nooit verkiesbaar gesteld voor de medezeggenschapsraad, maar ik heb wel heel erg veel respect voor die mensen die daar actief in zijn. Er gaat verschrikkelijk veel tijd in zitten en je moet vaak opboksen tegen het bestuur. Managers Ik wil nóg wel iets kwijt over de leidinggevenden in het onderwijs. Je hebt er in de top mensen bij die nauwelijks enige affiniteit met onderwijs hebben. In het middenmanagement moeten ze tenminste nog wel acht uur lesgeven. Die staan nog wel een beetje met hun poten op de werkvloer, zoals dat heet. Het probleem van die middenmanagers is wel dat ze niet willen rouleren. Sommigen hebben al meer dan vijftien jaar dezelfde taken, bijvoorbeeld de onderwijskwaliteitscontrole of iets dergelijks. Ik weet van andere scholen dat je daar teamleider voor een periode van vier jaar bent. Dat zou bij ons ook zo moeten zijn, vind ik. Maar als je dat voorstelt, hoor je altijd en eeuwig dezelfde drogreden: dat kan niet. De werkelijke reden is een andere. Begin jaren tachtig wilde ik zelf conrector onderbouw worden. Dat ging niet door en daar ben ik niet rouwig om. In die tijd was het belangrijk dat er een vrouw in de schoolleiding kwam. Er is dus een vrouw voor die baan gezocht en gevonden. Ik kon goed met haar overweg, ik had er totaal geen problemen mee. Ik voelde me niet gepasseerd. Later heb ik nooit meer een managementfunctie geambieerd. Ik heb gezien dat hele goede leraren zich gingen verschuilen ach15
ter een pc en een managementfunctie. Ik heb nooit zo goed begrepen waarom zo'n kantoorbaantje zo aantrekkelijk was. In al die jaren is er slechts één persoon geweest die na zijn managementfunctie weer leraar geworden is. Maar de anderen blijven veel te lang zitten. De salariëring speelt daar natuurlijk ook een rol bij, ben ik bang.
16