ALGEMENE CONCLUSIE In deze doctoraatsverhandeling stond de gespreksvoering door pastores centraal. Niet alleen wat daarover gepubliceerd is, maar vooral hoe pastorale gesprekken verlopen. De hele exploratie werd gedreven door één doel: dienst aan pastores, aan wat zij nodig hebben om vakkundige, dus ethisch correcte pastorale gesprekken te voeren. De opbouw ervan volgt een organisch patroon. Wat moeten we weten en hoe kunnen we dat te weten komen (deel I.)? Welke karakteristieken vinden we terug in de gesprekspraktijk (deel II.)? Wat is kenmerkend aan goede en mindere/minste gespreksvoering en waaraan ligt het als pastores geen goede gesprekken voeren (deel III.)? Ten slotte, wat is er nodig aan vorming om daartoe bekwaam te worden (deel IV.)? In het eerste deel stond ik stil bij de stand van zaken (H.I.), de filosofische fundamenten (H.II.), de onderliggende paradigma's (H.III.) en de onderzoeksmethodologie (H.IV.). Het eerste hoofdstuk hielp mij mezelf te positioneren binnen de pastoraaltheologie (§1.) en de ethiek (§3.). Ik koos radicaal voor een inductieve aanpak. Binnen het pastoraaltheologische veld werd dit vertaald in een heuristische benadering: ik zocht naar de werkzaamheid van Gods Geest in het actuele pastorale doen en laten. Door over en weer van empirie naar theologie en filosofie te reflecteren, heb ik een geïntegreerde, empirische ethiek ontwikkeld. Nu de verschillende puzzelstukjes in elkaar passen, komt er een helder beeld tevoorschijn. Moreel gedrag in pastorale gespreksvoering is niet alleen afhankelijk van de bewuste opvattingen en doelstellingen van de pastor. Het hangt ook samen met een open of defensieve attitude van de pastor, met de gespreksvaardigheden die hij/zij al dan niet heeft getraind en met de hoeveelheid onderbewuste 'ruis' die hij/zij al heeft opgeruimd. De stoorzenders bepalen immers of en wanneer een pastor van een open in een verdedigende attitude geraakt. Gedurende het onderzoek heb ik geprobeerd om zelf ook een open houding te bewaren. In die zin was mijn ethische opstelling als onderzoeker mijn meest belangrijke leidraad: ik wou ethisch correct zijn met alle betrokkenen bij dit onderzoek. Mijn doel was een visie te ontwikkelen inzake 'Op Goede Gegevens Gebaseerd Pastoraat'. Verder werd in dit eerste hoofdstuk de Nederlandstalige literatuur over het pastorale gesprek behandeld (§2.1.). Ik ging na in hoeverre de literatuur geschreven is vanuit de pastorale praktijk en of de auteur(s) helderheid verschaffen over het onderliggend paradigma waar ze van uitgaan. Missen auteurs de band met de praxis, dan klinkt wat ze schrijven snel ideologisch. Spreken ze zich niet helder uit over het gehanteerde paradigma, dan zijn er vragen te stellen bij de hiërarchie van waarden die ze nastreven. De visie op mens en wereld legitimeert immers de door de auteur aangeprezen handelwijze van de pastor. Naast de literatuur over het pastorale gesprek schetste ik ook het empirische onderzoek naar pastorale gespreksvoering en aanverwante domeinen (§2.2.). Uit dit overzicht komt naar voren dat als het er al is, onderzoek inzake pastorale gespreksvoering vooral is toegespitst op de gespreksinhoud, niet zozeer op het gespreksproces, en al helemaal niet op de ethiek daarvan. Elementen van dit laatste komen wel aan de orde in aanverwante domeinen. Deze verkenning in het eerste hoofdstuk resulteert in de vaststelling dat pastores zichzelf voorhanden moeten hebben om in het pastorale gesprek de gesprekspartner werkelijk centraal te kunnen stellen in de verkenning van zijn/haar zingeving, geloof en levensbeschouwing. Hun zelfbewustzijn en spiritualiteit, hun aanwezigheid en aanraakbaarheid,
Bijlagen
418
hun concentratie en volgehouden aandacht, het zijn allemaal elementen die van belang zijn voor ethisch correct gedrag gedurende pastorale gesprekken. Om pastoraal professioneel te functioneren, is het noodzakelijk qua geloofsontwikkeling twee stapjes voor te zijn op degene die men begeleidt. Een goede pastor heeft dus te investeren in zijn/haar eigen menswording. Het tweede hoofdstuk bracht de filosofen Levinas (§1.) en Buber (§2.) aan het woord. Van Levinas (§1.) neem ik mee dat een pastor, ongeacht of de gesprekspartner correct met hem/haar omgaat, ten allen tijde het welzijn van de gesprekspartner 'in zijn bestemming' moet laten primeren. Deze bestemming kan hij/zij op het spoor komen door vooral op het anders-zijn van de Ander te focussen. Om in staat te zijn om met mede-lijden de onmacht/pijn/het lijden van de gesprekspartner mee te dragen, hebben pastores voeling nodig met hun eigen pijn. Daarzonder blijven het toeschouwers, is God niet via hen bij het lijden van de gesprekspartner. Met Buber ging ik in op de verschillende dimensies van de ontmoeting (§2.). Het contact met de gesprekspartner geeft voor hem toegang tot de Eeuwige Jij. De transcendentie wordt in de ontmoeting meegegeven, ze licht op waar de pastor de gesprekspartner 'als van binnenuit tracht te verbeelden' en zijn/haar unieke zó-zijn in potentie en bestemming kan aanvoelen. De pastor kan zich de gesprekspartner niet toe-eigenen, beide staan 'onder het woord' dat tussen hen klinkt. Elkaar als dusdanig ontmoeten, kan slechts voor zover pastor en gesprekspartner zelfstandige personen geworden zijn. Het geheim van een ontmoeting is de gesprekspartner als een uniek iemand te benaderen en zich gevoelsmatig op hem/haar te betrekken, zonder zichzelf te verliezen. Gebrek daaraan maakt een dialoog tot een schijnvertoning waarin de ander geobjectiveerd wordt en de pastor buiten beeld blijft. Alleen mét de gesprekspartner praten, is voor Buber respectvol. Het meest opmerkelijk is dat zowel Levinas en Buber procesdenkers zijn. Voor hen telt niet de inhoud, de letter van de wet, wel de wijze waarop mensen voor elkaar bevorderlijk zijn. Deze nadruk op het proces leidt ons naar het volgende hoofdstuk. Theorieën die dichter bij het pastorale gesprek aansluiten, vertalen de filosofische fundamenten naar de praktijk in het derde hoofdstuk. Ik vat drie praktijktheorieën onder één relationeel constructionistisch paradigma (§3.): deze van Cuvelier (§1.), Bertau (§2.) en Narvaez (§4.) en voeg er een theologische positiebepaling aan toe (§5.). De bejegeningskringloop van Cuvelier brengt het gespreksproces in beeld (§1.). Hij legt het interactieproces tussen pastor en gesprekspartner uiteen in negen momenten, samengevat in het acrostichon METHODIEK. Het letterwoord staat voor: Mijn betrokkenheid op de gesprekspartner, eerst de zelfexpressie van de gesprekspartner Erkennen, Toegankelijk zijn voor zijn/haar invloed, in het Hart overwegen wat de gesprekspartner brengt, een Optie nemen met het oog op de zingeving en (geloofs)ontwikkeling door de gesprekspartner, hem/haar helder en Daadwerkelijk in de richting van zijn/haar bestemming beïnvloeden, de Interactie met de gesprekspartner wegen, vragen naar de evaluatie van het Effect ervan, en dan is het pas Klaar. De bejegeningskringloop maakt het mogelijk om hiaten of afwijkingen in een deugdelijk interactieproces op te sporen en te benoemen. 'Deugdelijk' of 'ethisch correct' duidt voor Cuvelier op 'het goede in stand houden' en 'de kwaliteit ervan vergroten'. Door de gesprekspartner te beïnvloeden op een ruimtescheppende wijze, kan hij/zij reageren zoals hij/zij zelf wil. Met Bertau (§2.) kwam ik tot het besef van de wijze waarop ons mens- en wereldbeeld geconstrueerd wordt. Zij legt de verschillende processen uiteen die nodig zijn om waarden en normen tussenmenselijk te construeren. Vooral het imiteren van toon en woorden blijkt in
Algemene conclusie
419
dit uitwisselingsproces van belang te zijn. Bertau doet ons ook stilstaan bij het feit dat betekenissen altijd hier-en-nu geconstrueerd worden, door verbindingen te leggen tussen het verleden en het heden. De verhalen die hier-nu aan de pastor worden verteld, zijn dus van betekenis voor wat hij/zij actueel meemaakt. Neem ik de volle consequentie van het feit dat onze waarden tussenmenselijk geconstrueerd worden, dan kom ik uit bij een relationeel constructionistisch mens- en wereldbeeld (§3.). De paradigmaverschuiving daar naartoe heeft minstens twee gevolgen. De stem van de betrokkenen moet altijd kunnen klinken én doorwegen. Dit houdt in dat er in iedere omstandigheid mét de persoon zelf gepraat wordt en wel over zaken die hem/haar aanbelangen. Zonder aanspraak kan er met hem/haar geen samen gedragen realiteit opgebouwd worden. Toekomstige dialogen worden nu voorbereid door relationele verbanden te creëren waarbinnen betekenissen sociaal geconstrueerd worden (Bouwen). Ter voorbereiding van het expertenseminarie After You dat in het kader van mijn onderzoek werd georganiseerd, kwam ik uit op de lichaamsgeformeerde ethiek van Darcia Narvaez (§4.). Dat we er, afhankelijk van onze lichaamsgesteldheid, andere ethische normen op na houden, was een eyeopener voor het begrijpen van het gedrag van pastores in lastig lopende pastorale gesprekken. Voelt een pastor zich aangevallen, dan hanteert hij/zij een verdedigingsethiek. Hij/zij gebruikt dan allerlei 'verantwoordingen' om aan te geven dat het noodzakelijk was zich in de gegeven omstandigheid te weren. Ook wanneer een pastor de indruk heeft dat 'zijn familie' in het gedrang komt, vertoont hij/zij beschermingsreacties. Het zijn wel reacties die de gesprekspartner als partner behoorlijk van tafel kunnen vegen. Alleen wanneer een pastor een open instelling kan bewaren, heeft hij/zij voldoende verbeeldingskracht om de gesprekspartner nabij te komen. Volgens Narvaez vereist ethische gespreksvoering dat de pastor zich veilig voelt. Aan de hand van de theologie van O'Murchu bracht ik mijn theologische premissen op tafel (§5.). De bevrijdingstheologie van O'Murchu sluit aan bij de in hoofdstuk II ontwikkelde relationele ethiek. Bovendien blijft zijn theologie overeind bij de meest actuele wetenschappelijke bevindingen. Pastores hebben er baat bij volwassen gelovigen te worden opdat ze gesprekspartners 'bekrachtigend kunnen begeleiden', ongeacht in welke levens- of geloofsovertuiging deze thuis zijn. Het laatste hoofdstuk in dit eerste deel (H.IV.) behandelt de onderzoeksmethodologie. Eerder heb ik al aangehaald dat het mij vooral te doen was om ethisch correct onderzoek op te zetten. Terwijl ik niemand wou schaden, wou ik wel aan het licht brengen wat voor de ethiek van het pastorale gesprek van belang is. Dankzij analytische inductie als onderzoeksmethode, werd ik alert op hetgeen van mijn hypothesen afwijkt. Ik werd uitgedaagd alles te onderzoeken wat niet overeenkomt met het gangbare. Het onderzoeksopzet maakte dit mogelijk. Met een digitaal recordertje namen negen pastores 10 pastorale gesprekken op. Die heb ik nageluisterd en op grond daarvan heb ik met deze pastores een interview gehad. Drie andere pastores werkten mee door het geven van een interview. Gedurende de interviews vroeg ik naar hun doelstelling in pastorale gesprekken en, indien ze gesprekken hadden opgenomen, naar wat zij hun beste en hun meest tegenvallende pastorale gesprek vonden. Beide gesprekken en het interview werden getranscribeerd. De combinatie van reële gesprekken en de reflecties daarop door de pastor, aangevuld met veelvuldige interacties tussen onderzoeker en pastor, bepalen in hoge mate de kwaliteit van de onderzoeksresultaten. Verder is er voldaan aan de eisen van een ethische commissie, 10% van de data zijn door H. Meulink-Korf gecodeerd waardoor de index van intercoderingbetrouwbaarheid kon berekend worden, en alle resultaten zijn zowel teruggekoppeld naar de
Algemene conclusie
420
deelnemers van het onderzoek als naar individuele lezers en drie leesgroepjes. De deelnemers kregen het laatste woord qua anonimisering. Kortom, het onderzoek is gevoerd volgens de gangbare wetenschappelijke methode. Deel II behandelt de eigenschappen die ik in de transcripten van de pastorale gesprekken heb gevonden. Zij zijn in te delen in eigenschappen qua inhoud (H.V.), qua ontwikkeling van de inhoud (H.VI.), qua posities die pastor en gesprekspartner ten aanzien van elkaar innemen (H.VII.), qua gespreksvaardigheden die de pastor toont (H.VIII.) en qua pastorale attitude die hij/zij demonstreert (H.IX.). Het eerste van deze hoofdstukken gaat in op de inhoud van pastorale gesprekken, de vier andere op het gespreksproces. Ieder hoofdstuk is gelijkaardig opgebouwd. De inleiding bevat een beschrijving van de categorie en de bronnen waaruit de eigenschappen zijn voortgekomen. Vervolgens bespreek ik iedere eigenschap apart. Ik geef een definitie, de mate waarin deze eigenschap in de (twee keer negen) transcripten voorkomt en een tekenend citaat uit een gesprekstranscript. Enkele concluderende overwegingen sluiten de categorie af. De inhoud van pastorale gesprekken (H.V.) is voor de ethiek van het pastorale gesprek slechts relevant voor zover het gesprek thematisch het zinzoeken, geloven en de levensbeschouwing van de gesprekspartner behandelt. Dan komt ter sprake waar het in pastorale gesprekken over gaat. Verder kan een gesprekspartner alle onderwerpen ter sprake brengen, het is aan een pastor om daar vanuit zijn/haar primaire referentiekader (de theologie) mee aan de slag te gaan. Voor mij was het verfrissend te ontdekken dat we een extern standpunt innemen wanneer we spreken over een christelijk mensbeeld. Wat vanuit een buitenperspectief fundamentele kenmerken van de persoon zijn (lichamelijkheid, historiciteit, relationaliteit, uniciteit, intersubjectiviteit, solidariteit), ziet er langs de binnenkant van de persoon uit als relaties waaruit hij/zij zin put. Om signalen van het zinzoeken van mensen op te vangen, kan een pastor luisteren naar de relaties waarin de persoon bestaat: de relatie met zichzelf, met zijn/haar partner, met ouders en/of kinderen, met de materiële wereld en alle relaties die hij/zij daarin onderhoudt, ook die met God of kosmos. Voorafgaand aan dit onderzoek was dit verschil in benadering tussen theologie (van buitenaf beschrijven van een bepaalde werkelijkheid) en pastoraat (in gesprek gaan met de persoon die zijn/haar werkelijkheid verhalend vertelt) niet opgevallen. Het onderscheid maakt er mij alert op dat er veel vertaalslagen nodig zijn om een goede pastor te worden/zijn. Het is niet evident om het gespreksproces uiteen te leggen in relevante categorieën en eigenschappen. Feitelijk werkte ik omgekeerd: ik ontdekte in de gesprekstranscripten opmerkelijke gedragingen van de pastor (gesprekseigenschappen) en vervolgens kon ik verschillende van deze handelingen onder één noemer brengen (categorieën). Meest ingewikkeld was de wijze waarop de pastor de gespreksinhoud ontwikkelt (H.VI.). Daar heb ik vijf categorieën voor gevonden. Een eerste komt voort uit de doelstelling de gesprekspartner te helpen exploreren waarover hij/zij wil praten (§1.). In pastorale gesprekken valt het op dat de pastor vaak behoorlijk wat eigen inbreng doet om het eigenlijke thema van de gesprekspartner samen met hem/haar in beeld te krijgen (§2.). In beide groepen eigenschappen (§1. - §2.) staat de inhoud van de gesprekspartner centraal. In andere pastorale gesprekken bemoeilijkt de pastor de exploratie van de gespreksinhoud door de gesprekspartner te beperken (§3.). Erger is het wanneer de rollen als het ware omkeren: wanneer tussen de gesprekspartner en de pastor een onuitgesproken strijd ontstaat over welk onderwerp kan gepraat worden (§4.) en wanneer de pastor het
Algemene conclusie
421
gespreksthema bepaalt waar de gesprekspartner vervolgens op ingaat (§5.). Aan het stellen van vragen heb ik een aparte paragraaf gewijd (§6.). Gesloten vragen heb ik wat meer geëxploreerd (6.7.). Die kunnen gesteld worden om verhaalfeiten te verzamelen, om te bevestigen, samen te vatten of te bekrachtigen of om af te leiden, richtlijnen voor te houden of betekenissen toe te voegen. Performatieve vragen kunnen functioneren zoals het bekrachtigen van een belofte. Vanaf dit zesde hoofdstuk bleek dat het ethisch criterium van Levinas, de gesprekspartner voorrang te verlenen, de leidraad werd in de ontleding van het pastorale gespreksproces. Na hoofdstuk VI blijven er per onderdeel slechts twee grote categorieën over. Uit de ene licht op dat de pastor voorrang geeft aan de gesprekspartner, uit de andere dat de pastor dit ethisch criterium niet nakomt. In het hoofdstuk over de positionering van pastor en gesprekspartner (H.VII.) heet de eerste categorie 'posities in een open verhouding' (§1.), de tweede 'posities in een moeilijke verhouding' (§2.). Met deze ruimtelijke positionering wordt een focus toegevoegd aan het ontwikkelen van de ethiek van het pastorale gespreksproces. De ruimtelijke en lijfelijke voorstelling tussen pastor en gesprekspartner verheldert hoe beide zich tot elkaar verhouden. Omdat we ruimtelijk niet in staat zijn tegelijkertijd twee verschillende posities in te nemen, ontstaat er een radicalisering in de benadering van het gespreksproces. De verhouding is open wanneer de gesprekspartner voorrang krijgt (§1.). Daarin zijn verschillende nuances te onderscheiden: de gesprekspartner écht voorrang geven, gezamenlijkheid opbouwen, achter hem/haar staan en hem/haar bekrachtigen. De verhouding wordt moeilijk wanneer de gesprekspartner beperkt wordt of geen voorrang krijgt (§2.). Ook hierin zijn gradaties te onderkennen, niet iedere opstelling is even schadelijk. De schade kan beperkt blijven tot hooguit een vervelend moment binnen een weldoende verhouding. Relationeel-ethisch is er een concreet criterium ontstaan: de voorrang die daadwerkelijk aan de gesprekspartner gegeven wordt. Hoofdstuk VIII bevat een lange lijst van pastorale gespreksvaardigheden, onderverdeeld in professionele (§1.), beperkende (§2.) en zogenaamd 'onbesliste' (§3.) gespreks'vaardigheden'. Professionele gespreksvaardigheden zijn overvloedig beschreven in de psychotherapeutische literatuur. Die benoemen en beschrijven is dus nog vrij eenvoudig. Ook de twee 'onbesliste' vaardigheden, verbaal volgen en één spoor aanhouden, zijn gekend. Voor beperkende 'vaardigheden' ligt dat anders. Die worden wel eens als valkuilen beschreven, maar de uitgebreide lijst die ik uit de transcripten heb gedistilleerd, is in de literatuur niet terug te vinden. Die is één van de vruchten van dit onderzoek. Uit de beschrijving van deze pastorale gespreksvaardigheden, lichten bovendien typisch pastorale kenmerken op. Pastorale gesprekken zijn niet probleemgericht, ze worden gevoerd naar aanleiding van belangrijke gebeurtenissen in het leven van de gesprekspartner. Naast de basisvaardigheden die pastores delen met andere hulpverleners, bestaan er specifiek pastorale gespreksvaardigheden die het proces van zinzoeken, exploreren van het geloof en de levensbeschouwing dienen. Uit de begeleidingsliteratuur neem ik mee: erkenning geven; humor gebruiken; interpreteren en toetsen; verbeeldingskracht inzetten; het tegendeel of ontbrekende deel naar voren brengen; wat de gesprekspartner inbrengt, aannemen en er iets aan toevoegen. Typisch religieuze gespreksvaardigheden zijn: op (relationeel) betekenisniveau brengen; religieus interpreteren; symboliseren, ritualiseren of voorgaan in gebed. Deze specifiek pastorale gespreksvaardigheden komen in de meeste transcripten
Algemene conclusie
422
voor. Daardoor is pastorale gespreksvoering qua gespreksvaardigheid aantoonbaar te onderscheiden van andere vormen van hulpverlening. Met de bespreking van de pastorale attitude die de pastor demonstreert (H.IX.) wordt de kern van het pastorale gespreksproces geraakt. Ook hier maak ik onderscheid tussen een open attitude die de zelfexploratie van de gesprekspartner dient (§1.) en een verdedigende attitude waarbij de pastor aan openheid inboet (§2.). De analyse van de open attitude (§1.) laat toe aan te wijzen waar en hoe pastores zich daadwerkelijk richten op de menswording van de gesprekspartners in hun context. Dat doen ze door de gesprekspartner veiligheid te bieden; hier-nu gericht te zijn; beschikbaar te zijn voor de gesprekspartner; de verantwoordelijkheid voor zijn/haar leven bij de gesprekspartner te laten; hoop, geloof en vertrouwen uit te spreken; niet te tillen aan wat er aan de gesprekspartner schort; bewustzijn te tonen van hun machtspositie en hun pastorale specificiteit; mededogen of geduld te tonen, geraakt te zijn; door waardering uit te spreken voor de gesprekspartner of derden. Kortom, door een verbindende attitude te tonen. Soms verliezen pastores hun open attitude en worden ze verdedigend of zelfbeschermend (§2.). Veelal verliezen ze dan contact met de gesprekspartner en tegelijkertijd valt hun empathie weg. Ze zoeken en tasten om de gesprekspartner te begrijpen, maar slagen daar niet in. Ze geraken teruggeworpen op zichzelf, overgeleverd aan hun eigen beperkingen. In die gesteltenis doen pastores uitspraken die de gesprekspartner bepalen, geloven ze de gesprekspartner niet, horen ze zijn/haar tegenstem niet, zijn ze met zichzelf bezig, hanteren ze hun taalmacht onzorgvuldig, komen hun vooroordelen aan het licht en/of zetten ze de gesprekspartner of anderen vast in een beeld. In christelijke termen uitgedrukt, laat de 'oude mens' zich weer gelden. Uit de analyse blijkt dat het nagenoeg alle pastores overkomt, in mindere of meerdere mate. De reacties van pastores in de interviews en op de annotaties geven aan dat niet alle pastores zich van de uitdrukking van hun verdedigende attitude bewust zijn. Dit onderzoek draagt er alleszins toe bij dat pastores deze beter onder ogen krijgen. Met deze vaststelling sluit ik het tweede deel af. Het derde deel zet de resultaten van het onderzoek in de kijker. Aan de hand van tabellen en grafieken wordt een beeld geschetst van de doelstellingen die deelnemende pastores in pastorale gesprekken nastreven (H.X.) en welke kenmerken de door hen gekozen beste en mindere gesprekken bevatten (H.XI. en H.XII.). In hoofdstuk XIII wordt aan de hand van de casus van Carolien gedetailleerd nagegaan hoe een pastor van een open in een verdedigende attitude schiet. Hier was de zoektocht naar de ethiek van het pastorale gespreksproces normaliter gestopt, ware het niet dat ik bleef zoeken naar een uitkomst. Hoe kan een pastor zich van een verdedigende attitude bekeren tot een open attitude? In hoofdstuk X ga ik uit van de interviews met twaalf deelnemende pastores. Elk van hen verwoordde een doelstelling voor hun gesprekken. Eerst worden de doelstellingen thematisch ontleed. Op basis daarvan formuleer ik een algemene pastorale doelstelling die vervolgens wordt uitgediept. Pastoraat is gegrond in 'de transcendentie', in het Mysterie dat wij als christenen Liefde noemen en pastoraat heeft tot doel de huidige levenssituatie te verbinden met de geleefde zinervaringen, geloof en levensbeschouwingen. Door het onderzoek besef ik des te meer hoe belangrijk dat Mysterie is voor onze persoonlijke ontwikkeling, onze bijdrage aan de wereld en aan ons gemeenschappelijk samenleven. Ik formuleer nogmaals de algemene doelstelling van pastorale gesprekken: 'Doel van pastorale gesprekken is gesprekspartners te helpen, vanuit hun eigen bron, vrede te vinden
Algemene conclusie
423
met zichzelf, anderen en hun levensgrond/God. Vanuit een open spiritualiteit willen pastores ertoe bijdragen bij gesprekspartners de verbindingen te actualiseren tussen hun huidige levenssituatie en hun geleefde zinrelaties, geloof en levensovertuigingen'. In functie daarvan investeren pastores in relatieopbouw en voeren ze het gesprek zodanig dat er verbindingslijnen oplichten tussen het levensverhaal van de gesprekspartner en de situatie waarin deze nu leeft. Zo worden zijn/haar zin, geloof en bewustzijn bekrachtigd. Deze doelstelling bevat wat pastores nastreven. In de twee volgende hoofstukken blijkt op welke wijze ze dit al dan niet realiseren. Hoofdstuk XI brengt de negen gesprekken samen die pastores kozen als het beste van hun tien opnames. Zeven van de negen gesprekken zijn effectief goed. Dat deze gesprekken meer eigenschappen vertonen die de gesprekspartner voorrang geven (ethisch correcte) dan die hem belemmeren (ethisch incorrecte) werd een objectiveerbaar gegeven. Deze zeven beste gesprekken werden gevoerd door getrainde pastores, pastores die gedurende verschillende weken een systematisch opgezette training in pastorale vorming volgden. In de bespreking valt op dat 'ethisch correct' een dubbele inhoud bevat. Enerzijds wijst het op de ondergrens: het ethische principe niet te schaden. Anderzijds markeert het wat er te doen is, dat wat bij de eigen pastorale taak en rol als pastor hoort: de zinzoekende, gelovige en levensbeschouwelijke ontwikkeling van de gesprekspartner begeleiden. In de beste pastorale gesprekken toonden de zeven pastores zich sterk bewust te zijn van hun specificiteit en te beseffen in welke machtspositie zij staan. De analyse van de transcripten van de opgenomen pastorale gesprekken toont dat getrainde pastores door vakkundige pastorale gespreksvoering kunnen waarmaken wat ze beloven: gedurende het gesprek de geleefde zin, geloof en levensbeschouwing verbinden met de situatie waarin de gesprekspartner hier-nu verkeert. Daartoe stellen zij zich met heel hun persoon beschikbaar. Vanuit een open attitude — met alle professionele gesprekskundigheid die ze in hun mars hebben — nemen ze de tweede plaats in, ten dienste van de ontwikkeling van de inhoud die de gesprekspartner inbrengt. Hoofdstuk XII behandelt meer delicaat materiaal, namelijk gesprekken waarvan pastores zelf vinden dat ze niet goed (genoeg) zijn. De grafieken tonen aan dat de elf gesprekken die initieel inadequaat gevoerd werden, verder in te delen zijn in effectief mindere en effectief minst goede gesprekken. Met 'effectief minder goede gesprekken' doel ik op (de vijf) pastorale gesprekken waarbij de pastor zich niet helemaal op de gesprekspartner en zijn/haar verhaal kan concentreren. In effectief mindere gesprekken zit de pastor zichzelf dus min of meer in de weg, echter zonder dat zijn focus op de gesprekspartner wegvalt. Met 'effectief minste gesprekken' doel ik op (de zes) pastorale gesprekken waarin de ethisch incorrecte eigenschappen overheersen en de ondergrens dus niet gehaald wordt. Uit de analyse blijkt dat de onderscheidende factor tussen een minder en een minst goed gesprek de open of verdedigende pastorale attitude van de pastor is. Binnen zijn/haar verdedigende gedrag kan nog een bijkomend onderscheid gemaakt worden. Het valt namelijk op dat één pastor (Carolien) geen bepalende uitspraken doet over de gesprekspartner. Haar pastor-zijn doet ertoe, ze heeft weinig vooroordelen en ze gelooft wat de gesprekspartner zegt. De vier andere pastores die de minste gesprekken voeren, doen wel bepalende uitspraken over de gesprekspartner. Ze doen dit vanuit hun machtspositie als pastor, wat uiteraard zwaar impact kan hebben op de gesprekspartner. Vanuit een machtspositie uitspraken doen die de ander bepalen, is ethisch gezien een grens-
Algemene conclusie
424
overschrijding. De verdedigende attitude van de pastor vormt bovendien een negatief kader voor die uitspraken. Het is problematisch dat de meeste pastores zich weinig bewust zijn van hun defensieve attitude. Uit de interviews blijkt dat ze de oorzaak van hun reactie grotendeels bij de gesprekspartner leggen. Die is dan op twee manieren 'de kop van jut': gedurende het gesprek ondergaat hij/zij het zogenaamd 'reactieve', 'verdedigende' gedrag van de pastor en achteraf wordt hij/zij er door de pastor ook nog verantwoordelijk voor gesteld. Hier raak ik aan een verborgen element van de dynamiek van machtsmisbruik. Deze wordt in het volgende hoofdstuk verder uitgediept (H.XIII.). Hoofdstuk XI en XII resulteren in een empirisch gefundeerd schema van ethisch correct versus incorrect pastoraal gedrag (figuur XIII.C). Een open pastorale attitude schraagt een harmonieus samenspel tussen gespreksvaardigheden, een verbindende wijze van omgaan met de gespreksinhoud van de gesprekspartner en een wederkerige positionering ten bate van de gesprekspartner. Het bouwwerk vanuit een verdedigende attitude biedt een minder stabiel beeld. Een verdedigende attitude gaat gepaard met beperkende gespreksvaardigheden, alsook het inhoudelijk beperken van de gesprekspartner. De wederzijdse positionering is weinig bevorderlijk: de wederkerige dans is weinig harmonieus. Het schema biedt de mogelijkheid om in één oogopslag ethisch correcte en incorrecte gespreksvoering te onderscheiden. Het valt op dat de pastorale attitude — die het meest beïnvloed wordt door onbewuste processen (H.XIII.) — de basis vormt voor (in)correct pastoraal gedrag. Vorming en training zal dus zowel doelbewust pastoraal gedrag moeten aanleren, als de onbewuste stoorzenders beïnvloeden (X.IV.). In het voorlaatste hoofdstuk (H.XIII.) ga ik, aan de hand van de uitgewerkte casus van Carolien, na hoe een pastor in een verdedigende attitude geraakt (§1. - §5.). Vervolgens beschrijf ik hoe hij/zij stappen kan ondernemen om het onheil te keren dat hij/zij vanuit een verdedigende houding aanricht (§6.). Om de overgang van een open naar een verdedigende attitude te analyseren, had ik vijf paragrafen nodig. Eerst schetste ik het profiel van pastor Carolien (§1.). Vervolgens bracht ik het transcript van het minst goede gesprek van haar (P03G2) in kaart, aangevuld met de annotaties die ik gedurende de codering had aangebracht en de passages uit het interview die over dit gesprek handelden (§2.). Aansluitend besprak ik achtereenvolgens het transcript (§3.), mijn interpretatie als onderzoeker die ik aan pastor Carolien heb voorgelegd (§4.) en opmerkelijke feiten die uit de combinatie tussen transcript en interview oplichten (§5.). Carolien verwoordt dat ze geschokt is te merken hoezeer haar herinnering fout zit, hoe ze een voor haar geschikte uitleg samenstelt om van de gesprekspartner een aanvaller te maken. Als onderzoeker deel ik in die ontsteltenis. Uit eigen ervaring en training herken ik hoezeer irritatie het verhaal dat over een gebeurtenis verteld wordt, kan vertekenen. Daarvan bewust worden is een belangrijk doel van pastorale training. Zwart op wit vaststellen hoezeer wij-mensen een verhaal componeren om ons gedrag voor onszelf aanvaardbaar te maken, vind ik onderzoeksmatig een geweldige vondst. Persoonlijk was ik onder de indruk van het impact ervan op de relatie tussen pastor en gesprekspartner. Wat mij het meeste intrigeerde was de onschuld van de gesprekspartner. In de casus van Carolien is de man benomen door zijn naderende dood, hij doet niets van wat Carolien hem ten laste legt. De relatieve onbetrouwbaarheid van ons geheugen heeft dus directe gevolgen voor het ethisch incorrecte gedrag van pastores ten aanzien van gesprekspartners. Religieus
Algemene conclusie
425
had ik de indruk de kern van de christelijke boodschap te raken: de aan het kruis genagelde is onschuldig. Dit besef deinde uit over heel het pastorale bezig zijn: wie uitgesloten wordt, met zonden beladen, weggepest en verraden, die is onschuldig. Hij/zij heeft pech gehad dat een machtsfiguur zich aan hem/haar ergerde, zijn/haar aanwezigheid niet verdroeg en van daaruit de machtsdynamiek in gang zette. Het spreekt vanzelf dat ik, op dit punt aanbeland, alles in het werk stelde om te zoeken naar wetenschappelijk inzicht en een verantwoorde wijze om pastores te helpen zich zo weinig mogelijk aan dergelijk gedrag te bezondigen. Daarbij mocht ik rekenen op de inzet van 'Carolien'. Ze was bereid alles wat haar met betrekking tot deze casus te binnen viel, neer te schrijven. Haar bewustwordingsproces verliep vrij snel. Carolien speurde in haar herinneringen (!) naar momenten waarop ze iets van de angst die ze in gesprek met G2 merkte, had meegemaakt. Ze kon niets vinden en bijgevolg bleef ze de 'aanval' aan G2 toeschrijven. Pas wanneer ik aan Carolien de vrij onbekende PMA-methode voorlegde, werd de beschuldiging van haar gesprekspartner afgenomen. Ik verdiepte mij in de literatuur terzake en volgde de opleiding. Ik was vooral benieuwd in hoeverre PMA toegang kan verlenen tot het actief onderbewuste dat Carolien van haar professionele koers afbrengt. En hoewel de omstandigheden niet optimaal waren, waagden Carolien en ik het experiment om via PMAcoaching te zoeken naar de oorsprong van haar incorrecte gedrag. Het doel was de oorsprong daarvan dusdanig te transformeren, dat Carolien van ganser harte in staat zou zijn tot rechtzetting. Aan het eind van het dertiende hoofdstuk kon ik niet alleen een gedetailleerde beschrijving geven van de machtsdynamiek in pastorale gesprekken. Dankzij Carolien heb ik ook een hersteldynamiek in vier stappen kunnen tekenen: bewustwording, acceptatie, transformatie en rechtzetting. Daarmee is de analyse van de ethiek van het pastorale gespreksproces afgerond. Restte mij in het laatste hoofdstuk (H.XIV.) een op empirisch materiaal gebaseerde vorming uiteen te zetten. Ik heb ervoor gekozen om deze vorming niet praktisch uit te werken, maar geef aan de hand van het gevoerde onderzoek alleen het theoretische raamwerk weer. Qua vorming onderscheid ik drie leerpakketten, twee die inwerken op het bewustzijn en één op het onderbewuste: het verwerven van inzicht, trainen van vaardigheden enerzijds en ontmijnen van storende overtuigingen en emoties anderzijds. Eerst heb ik de pastoraaltheoretische inzichten als achtergrondsinformatie van pastoraal correcte gespreksvoering geschetst (§1.). Aan de hand van een algemene doelstelling voor pastorale gesprekken heb ik opgebouwd welke theorieën voor pastores van praktisch belang zijn. Omwille van het voorrang geven aan de gesprekspartner, is het nodig dat pastores kunnen problematiseren, dat ze kunnen bevragen wat vanzelfsprekend lijkt (1.1.). Thuis zijn in een relationeel constructionistisch denkkader biedt aan een pastor een mens- en wereldvisie die coherent is met een relationele lezing van Schrift en Traditie, en met de joodschristelijke ethiek die daarin vervat zit (1.2.). Om signalen van (on)vrede op te pikken gedurende een gesprek heeft een pastor baat bij een relationeel-ethisch en een relationeelemotioneel denkkader (1.3.). Verder is het voor pastores van belang te weten hoe de ommekeer van spirituele nood naar spiritueel leven zich kan voltrekken. Weten hoe hun hersenen werken, hoort bij deze kennis (1.4.). Om een gesprek 'pastoraal' te noemen, heeft een pastor ook inzicht nodig in de religieuze en profane dimensies van het unieke hier-nu moment als kaïros: hier gebeurt God (of niet) (1.5.). Als aanvulling op de bejegeningskringloop van Cuvelier heb ik de vaardigheden geschetst die pastores moeten leren om ethisch correcte gesprekken te voeren (§2.1.). Daarvoor is
Algemene conclusie
426
training vereist in een beroepsgroep waarin zij kunnen socialiseren in ethisch correct gedrag. De training van pastores dient systematisch opgezet te worden, conform de leerdynamieken die op dit moment gekend zijn (onder andere de leerstijlen van Kolb en het BreinCentraal Leren-model) (§2.2.). Zodra de gespreksvoering van de pastor van binnenuit verstoord wordt, is een bijkomende strategie vereist. In hoofdstuk XIII heb ik beschreven hoe PMA de 'taalregels van het brein' volgt. Als zelfhulpmethode is PMA vrij eenvoudig aan te leren. Aansluitend op het systematisch trainen van pastorale gespreksvaardigheden kan de mogelijkheid van coaching voorzien worden om het integratieproces tussen bewustzijn en onderbewustzijn te bevorderen. Het spreekt vanzelf dat de veiligheid van de pastor met betrekking tot dergelijke coaching voor honderd procent moet gegarandeerd worden. Tussen coach en pastor moet 'biecht'geheim gelden. Terugblikkend heeft het onderzoek naar de ethiek van het pastorale gespreksproces een waaier aan onderzoeksresultaten opgeleverd. Wat pastoraalsupervisoren 50 jaar geleden 'overdracht' noemden, blijkt inderdaad de boosdoener te zijn in lastig lopende pastorale gesprekken. Deze vaststelling noopt ons tevens het begrip 'ethiek' uit te breiden. Ethiek is niet alleen bewust 'na'-'denken' 'over'. Ethisch correct gedrag vergt training, niet alleen van gespreksvaardigheden, ook om in het onderbewuste de eigen 'blinde vlekken' op te sporen en de werking ervan te inhiberen. Vanuit het onderbewuste worden de bewuste ethische processen immers verstoord. Het werk is geleverd, de twee initiële onderzoeksvragen zijn beantwoord. Ik heb getoond wat er gebeurt in goede en in minder goede pastorale gesprekken. Dat is samengevat in een schema (figuur XIII.C). Er is ook aan het licht gekomen wat een pastor te leren heeft om een kwalitatieve en bijgevolg een ethisch correcte relatie te faciliteren die hem/haar toelaat de gesprekspartner zijn/haar geleefde zingeving, geloof en levensbeschouwing te helpen integreren met zijn/haar huidige leefsituatie. Dat is beschreven in het laatste hoofdstuk. Of de criteria die uit dit empirisch onderzoek ontstaan zijn, ook kunnen veralgemeend worden, laat ik over aan het oordeel van de lezer. Mij lijkt het de moeite waard daarrond vervolgonderzoek op te zetten. Het onderzoek is afgerond, deze doctoraatsverhandeling voltooid. Ik ben dankbaar. Ik heb veel geluk gehad: tientallen mensen hebben direct en indirect aan dit onderzoek meegewerkt. Dankzij de inzet van ons allemaal — en het Mysterie als dragende grond — bogen we op een rijke oogst.
Algemene conclusie