MEIDEN & LATER Een onderzoek in opdracht van Delta Lloyd Group naar de financiële toekomstvisie van meiden van 13 t/m 17 jaar.
1
Inhoud
1. Inleiding 2. Conclusie 3. Resultaten Financiële rolpatronen Financieel bewustzijn Financieel maatschappelijke thema’s Eigen omgang met geld
4. Bijlagen Doelgroepkenmerken Onderzoeksverantwoording
2
Inleiding
3
Vier thema’s als onderwerp van onderzoek. Derde onderzoek naar thema “Later”. Achtergrond In dit onderzoek staat het thema ‘later’ centraal. Binnen dit thema wordt ingezoomd op meisjes van 13 t/m 17 jaar: hoe willen zij later de taken in huis gaan verdelen; streven ze naar financiële zelfstandigheid? Zijn zij financieel bewust, hoe gaan ze nu om met geld? En hoe staan ze in maatschappelijke financiële vraagstukken? Om dat goed in beeld te brengen, vergelijken we de uitspraken van meisjes met die van jongens van dezelfde leeftijd en kijken we naar verschillende achtergrondkenmerken.
4
Conclusies
5
Samenvatting van de conclusies (1) De financiële toekomstvisie van meiden in een notendop: Meisjes van 13 tot en met 17 jaar zien de taakverdeling later evenwichtiger voor zich dan in hun thuissituatie. Hoewel ze huishoudelijke bezigheden meer naar zich toe trekken dan jongens, willen ze taken vooral eerlijk verdelen met hun partner. Met name qua buitenshuis gaan werken zijn ze redelijk ambitieus: driekwart wil later evenveel gaan werken als haar partner. Dat betekent minstens evenveel werken als moeder en vaak ook evenveel als hun vader (en vooral ook willen ze meer gaan verdienen dan hun ouders!). 72% wil later (het grootste deel van) haar eigen geld gaan verdienen. Dat is een behoorlijk percentage maar staat in contrast met 96% van de jongens die op dit vlak zijn verantwoordelijkheid neemt. Als die ambities standhouden zullen de vrouwen van de toekomst meer uren werkzaam zijn dan de vrouwen van nu (28 uur per week, CBS 2011). Het is echter de vraag of hun ambities in de toekomst in die mate stand zullen houden, want het anderhalf-verdienersmodel blijkt ook onder meisjes stevig in het zadel te zitten. Ze hechten veel waarde aan parttime werken voor de kinderen. Meisjes zijn erg positief over hun toekomst. Ze denken later bijna evenveel te gaan verdienen als jongens: zo’n 3000 euro netto per maand. De helft denkt, ondanks de financiële crisis waarin zij opgroeien en die ze ook nog wel even zien duren, binnen drie maanden aan het werk te zijn na afstuderen. Een behoorlijk optimistisch scenario als we kijken naar de huidige statistieken. Het valt daarbij op dat toch een behoorlijke groep meiden deze zaken nog niet concreet kan maken. Meiden blijken al behoorlijk realistisch en goed financieel bewust. Hun huidige financiële gedrag is vrij verantwoord: ze sparen, lenen weinig (maar zijn wel sterk geneigd tot lenen voor huis of studie) en staan nauwelijks rood. Als het om de toekomst gaat, zien ze in dat de AOW te zijner tijd niet meer zal zijn wat het geweest is en voelen de noodzaak om bij te gaan sparen. Hun pensioenleeftijd (69+) en die van hun ouders (67) weten ze in te schatten. Het grootste deel van de meisjes begrijpt wat inflatie is, maar kan zich het daadwerkelijke effect hiervan op de prijzen nog niet goed voorstellen. Een aanbeveling voor financiële educatie: het financieel bewustzijn in grote lijnen is er wel onder jonge meiden, maar er is behoefte aan concretiseren van moeilijke concepten als inflatie. Wat betékent dat in de praktijk? 6
Samenvatting van de conclusies (2) De financiële ongelijkheid van tussen mannen en vrouwen is nog niet goed doorgedrongen: slechts 11% wist dit juist in te schatten. De oorzaak daarvan beschouwen jongeren als tweeledig: aan de ene kant is het een erfenis uit het verleden en is de emancipatie nog niet voldoende doorgedrongen, aan de andere kans is het feit dat vrouwen minder verdienen ook een logisch gevolg van keuzes die vrouwen zelf maken, zoals minder werken vanwege de zorg voor de kinderen. Als het aankomt op het bekostigen van sociale zekerheid uit de schatkist, dan zien we dat het recht op uitkering bij ziekte (WIA) nauwelijks betwist is, voor WW-uitkeringen gaan de handen al minder op elkaar en bijstand vinden meiden (en jongens) van nu zeker niet vanzelfsprekend, vooral niet als niet werken een keuze is. Ook ontwikkelingshulp uit de schatkist is (nog) niet iets waarover meiden bij meerderheid politiek correct denken te moeten doen: 3 op de 10 is hiervoor.
7
Resultaten: Financiële rolpatronen
8
Vaders werken het meest buitenshuis, moeders zijn grotendeels verantwoordelijk voor het huishouden. De administratieve taken worden door hun ouders meestal verdeeld, volgens tieners. Hoofdverantwoordelijke voor taken in het huishouden Totaal (n=897) de was doen
86%
schoonmaken
4%8%1%
78% 71%
10% 19%
boodschappen doen
69%
9%
opruimen
67% 38%
werken (buitenshuis) 6% 0%
6% 42%
62% 20%
40%
84%
5% 17%1%
eten koken
administratie
25%
69%
1%
65%
1%
34% 6%
100% 0%
43%
40%
60%
78%
4% 17%
68%
11% 21%
10% 20% 1%
69%
9%
22%
69%
6%
25%
26% 2% 18% 5% 34%
2%
80%
100%
(stief)moeder/verzorgster (stief)vader/verzorger allebei ongeveer even vaak dat weet ik niet
A2a. Wie doet bij jou thuis (de plek waar je de meeste dagen van de week woont) de onderstaande dingen het vaakst?
3% 7%1%
9% 17% 1%
7%
57% 20%
88%
5% 16%2%
73%
16% 4%
80%
5%10%2%
77%
21% 1%
31% 60%
Jongen (n=370)
Meisje (n=527)
42% 6% 0%
41% 67%
20%
40%
15% 2% 27% 1%
60%
80%
100%
Meisjes lijken meer geneigd om te zeggen dat hun ouders in gelijke mate buitenshuis werken. Selectie: woont in een twee-oudergezin
9
Jongens en meisjes verdelen veel taken. Vooral meiden willen evenveel werken, maar trekken toch ook vaker huishoudelijke taken naar zich toe. Wassen en schoonmaken laten jongens liever aan hun partner over, de administratie vinden jongens én meiden geen Taakverdeling bij samenwonen in de vrouwentaak. toekomst
Totaal (n=999) de was doen
24%
boodschappen doen
23%
13%
58%
eten koken
21%
18%
55%
schoonmaken opruimen
34%
17%
29%
14% 17%
administratie
26%
werken (buitenshuis)
20%
47%
40% 64%
40%
60%
7%
47%
6%
65%
21% 8% 0%
34%
25%
Jongen (n=409)
Meisje (n=590)
80%
ikzelf
6%
38%
3%
6%
32%
7%
32%
5%
21% 8%
9%
10%
6%
4%15%
100% 0% mijn partner
43% 56%
6% 8%
10%
30%
56%
4%
2%
50%
43% 76% 60%
allebei even vaak
A4. Stel dat jij later samenwoont met een partner, hoe zou je de taken in huis dan het liefst willen verdelen? Wat ga jij zelf het vaakst doen en wat gaat jouw partner het vaakst doen?
3%
80%
26%
8% 24%
5%
68%
40%
2%
57%
39%
20%
63%
4%
59%
61%
41%
5%
39%
1%
20%
40%
0%
7%
37%
7%
100%
9%
52%
6% 26% 10%
11% 7%
37% 52% 60%
11%
11% 8%
80%
100%
dat weet ik niet
Basis: allen
10
8 van de 10 van de vaders verdienen het meest (terwijl 6 van de 10 vaders meer werkten). Nog geen tiende van de moeders is hoofdkostwinner in een twee-oudergezin. Hoofdkostwinner in het huishouden
100%
8%
9%
7% (stief )moeder/verzorgster
80% (stief )vader/verzorger
60% 79%
79%
78%
40%
allebei ongeveer evenveel
20% 0%
8% 5%
6% 6%
9% 5%
Totaal (n=897)
Meisje (n=527)
Jongen (n=370)
dat weet ik niet
Waar meisjes meer de neiging lijken te hebben om de mate van buitenshuis werken van hun ouders gelijk in te schatten, zien we dit niet terug in hun inschatting van de verdiensten van hun ouders. A2b. Wie verdient bij jou thuis (de plek waar je de meeste dagen van de week woont) het meeste geld?
Selectie: woont in een twee-oudergezin
11
7 op de 10 meiden gaat haar eigen geld verdienen later, maar 1 op de 7 verwacht financieel afhankelijk te worden van haar partner. Bij jongens komt deze gedachte nauwelijks op (3%). Inkomsten bij samenwonen in de toekomst
100% dat verdien ik zelf 80% dat verdient mijn partner
72%
60%
84% 96%
van mijn ouders
40% van de overheid (uitkering) 20%
17% 9% 3% 4%
3% 7%
Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
0% Anders: - ‘Dat weet ik nu echt nog niet. Ligt er aan hoe het dan loopt.’ - ‘Verdienen we samen.’
A3. Stel dat je later samenwoont met een partner. Waar komt dan het grootste deel van jouw geld vandaan?
3% 1% Jongen (n=409)
anders
Meisjes die op het VWO/HBO zitten (78%) in een eenoudergezin opgroeien (78%) en niet uit een rijk gezin komen (75%) lijken sterker geneigd om later voor hun eigen geld te gaan zorgen. Meiden die een MBO-opleiding doen (24%) en (een beetje) rijke ouders hebben (23%) zien vaker de partner als hun belangrijkste bron van inkomsten. Basis: allen
12
Meisjes (die vaker vinden dat hun ouders evenveel buitenshuis werken) willen later meestal evenveel werken als hun vader én/of moeder. Het deel dat minder wil werken dan moeder is nihil; als hun ambitie blijft zal er dus wel een verschuiving gaan plaatsvinden. Jongens gaan evenveel werken als vader en (dus) meer dan moeder. In de toekomst meer of minder werken dan ouders/verzorgers
(stief )moeder/verzorgster
56%
41%
3%
Totaal (n=999) (stief )vader/verzorger
12%
65%
(stief )moeder/verzorgster
23%
47%
50%
3%
Meisje (n=590) (stief )vader/verzorger
10%
55%
(stief )moeder/verzorgster
35%
66%
31%
3%
Jongen (n=409) (stief )vader/verzorger
14% 0%
76% 20%
ik ga meer werken
40%
10% 60%
ik ga ongeveer evenveel werken
80%
100%
ik ga minder werken
A5a. Ga jij later meer of minder werken dan jouw ouders/verzorgers (in het huis waar je de meeste dagen van de week woont)?
Verbijzondering naar werkzaamheid moeder: Meisjes van wie de moeder full-time werkt willen vooral evenveel werken als zij (78%), 10% wil minder werken. Als moeder deeltijd werkt (dit is in de meeste gevallen zo) zien hun dochters zichzelf later evenveel (54%) of meer (45%) werken. Als moeder niet werkt gaat dochter meestal (72%) meer (dus wél) werken. Zonen van part-time of niet-werkende moeders willen veelal meer gaan werken (resp. 73% en 81%) dan zij. Verbijzondering naar werkzaamheid vader: Dochters van full-time werkende vaders willen later zelf even veel (56%) of minder (41%) gaan werken. Als pa in deeltijd werkt vindt dochter dat zelf ook wel het maximum: maar 7% wil in dat geval meer werken. Jongens zijn niet van plan om minder te werken dan hun vaders, bij full-time werkende vaders gaat het om slechts 12% en een kwart wil zelfs meer werken dan zijn vader met voltijdbaan. Basis: allen
13
Meiden, maar vooral jongens zijn optimistisch over hun toekomstige inkomsten. Jongeren denken in veel sterkere mate meer te gaan verdienen dan hun moeder én vader dan je zou verwachten op basis van hun intentie om meer te gaan werken dan hun ouders! In de toekomst meer of minder verdienen dan ouders/verzorgers
(stief )moeder/verzorgster
70%
28%
2%
Totaal (n=999) (stief )vader/verzorger
39%
(stief )moeder/verzorgster
48%
61%
14%
36%
3%
Meisje (n=590) (stief )vader/verzorger
32%
49%
(stief )moeder/verzorgster
19%
79%
20%
1%
Jongen (n=409) (stief )vader/verzorger
46% 0%
ik ga meer verdienen
20%
46% 40%
8%
60%
ik ga ongeveer evenveel verdienen
80%
100%
ik ga minder verdienen
A5b. En ga jij later meer of minder verdienen dan jouw ouders/verzorgers (in het huis waar je de meeste dagen van de week woont)?
Verbijzondering naar werkzaamheid moeder: Van de meisjes met een full-time werkende moeder denkt 43% later meer te gaan verdienen en 46% even veel. Een ruime meerderheid (60%) gaat meer verdienen dan de part-time werkende moeder of niet-werkende moeder (74%). Jongens denken meer te gaan verdienen dan hun full-time werkende moeder (54%) maar zeker meer dan hun part-time (83%) of niet-werkende moeder (89%). Verbijzondering naar werkzaamheid vader: Dochters met een full-time of werkende vader denken later meestal hetzelfde te gaan verdienen als hij (52%), ruim een kwart denkt zelfs meer te verdienen. Ook bij part-time werkende vaders denken dochters meestal hetzelfde (54%) te gaan verdienen, 38% verwacht een hoger salaris. Jongens verwachten evenveel (48%) of meer (43%) te verdienen dan hun full-time werkende vader en zeker meer dan hun part-time werkende vader (71%). Basis: allen
14
Jongens en meisjes schatten hun toekomstige verdiensten grofweg gelijk in: gemiddeld zo’n 3.000 euro netto per maand. 4 op de 10 (meisjes meer dan jongens) weet de toekomstige verdiensten nog niet concreet te maken. Geschat maandsalaris op 35-jarige leeftijd Meisje (n=590)
Totaal (n=999) tot 1000 euro
2%
1000 tot 1500 euro
4%
1500 tot 2000 euro
11%
2000 tot 2500 euro
14%
Jongen (n=409)
0%
-0%
1%
-1%
1%
-1%
Gemiddelde: (voor berekening van het gemiddelde zijn bedragen hoger dan €10.000 afgerond op €10.000)
-3%
3%
Totaal: €3.073
2500 tot 3000 euro
7%
-1%
1%
Meisje: € 2.894
3000 tot 3500 euro
7%
-2%
2%
Jongen: € 3.220
3500 tot 4000 euro
2%
-1%
1%
4000 tot 5000 euro
3%
-1%
1%
5000 tot 6000 euro
4%
6000 tot 10000 euro
1%
3%
10000 euro of meer
4%
dat weet ik echt niet
39% 0%
10%
20%
30%
40%
A6. Hoeveel geld denk je dat je per maand verdient met werken (op je rekening krijgt) als je 35 jaar bent? Dat weet je natuurlijk nu nog niet, maar probeer het zo goed mogelijk te gokken.
-0%
0%
-1%
1%
6%
-6%
% verschil t.o.v. totaal
Basis: allen
15
Het anderhalf-verdienersmodel wordt ook onder jongeren breed gedragen. Meisjes zijn vrij ambitieus op het gebied van hun eigen financiële zelfstandigheid, waar jongens het vaak ook wel prima vinden als hun partner niet financieel zelfstandig zou zijn. Rolverdeling in werk en inkomen Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
4%5% 8%
67%
66%
68%
9% 6% 7%
60%
69%
50%
19%
23%
15%
15%
7%
23%
% (helemaal) mee eens het is voor kinderen beter als een moeder part time (deeltijd) werkt en niet voltijd (f ull time)
37%
vrouwen moeten ook als ze samenwonen of getrouwd zijn hun eigen geld verdienen
30%
in gezinnen met kinderen zouden mannen 4% bij voorkeur part time (deeltijd) moeten werken
30%
15%
mannen kunnen beter omgaan met geld 5% 10% dan vrouwen 0%
30%
26%
16%
20% 40% helemaal mee eens een beetje mee oneens dat weet ik niet
A7. Geef hieronder aan in hoeverre je het eens bent met de onderstaande uitspraken.
14%
31%
11%
14%
60% 80% 100% een beetje mee eens helemaal mee oneens
Basis: allen
16
Moeder is voor jongens en meiden de belangrijkste financiële opvoeder. Vader volgt, maar speelt bij meisjes minder vaak de belangrijkste rol dan bij jongens. Peers spelen een ondergeschikt rol. Belangrijkste persoon om mee over geld te praten Meisje (n=590)
Totaal (n=999) met mijn (stief)moeder/verzorgster
52% 1%
met mijn (stief)vader/verzorger
32%
met vrienden of vriendinnen
4%
1%
-1%
2%
0%
-0%
1%
0%
-0%
0%
-0%
1%
-1%
met andere familieleden (zoals tante of oma) iemand anders Anders: - ‘Mijn vader en moeder zijn even belangrijk.’ - ‘Niemand.’
-1%
-4%
7%
met mijn broer of zus met een leraar/lerares op school
Jongen (n=409)
6% 0%
20% 40% 60% 80% 100%
B1. Wie is voor jou de belangrijkste persoon met wie je over geld kunt praten?
% verschil t.o.v. totaal
Basis: allen
17
Conclusie – Financiële rolpatronen (1) Volgens jongeren doen hun moeders het meest in huis, hun vaders werken en verdienen meer. Zelf zien ze de ideale taakverdeling gelijkwaardiger voor zich, vooral meiden willen later evenveel werken als hun partner. De administratie vinden jongens en meisjes geen vrouwenwerk, terwijl bij hen thuis moeders die taak even vaak hebben als vader. Meisjes en jongens beschrijven de rolpatronen in hun eigen gezin ongeveer hetzelfde: moeders doen meer aan de huishoudelijke taken als wassen, schoonmaken, koken en opruimen. De administratieve taken liggen even vaak bij vader als bij moeder. (In Vrouwen & Geld zagen we dat vrouwen zelf het idee hebben de financiële taken te verdelen, terwijl mannen vaker zeggen dit vooral zelf op zich te nemen. Blijkbaar nemen kinderen hierin eerder de perceptie van hun moeder over.) Vader werkt meer buitenshuis en verdient (dus) ook meer, aldus de jongeren. Meisjes lijken meer geneigd om te zeggen dat hun ouders in gelijke mate buitenshuis werken (34% vs. 27%). Dat suggereert dat meisjes de lat op dat vlak lager leggen voor hun moeder. De eigen ideale taakverdeling in het huishouden van jongeren ziet er anders – evenwichtiger – uit. Zowel jongens als meiden willen meestal dat zijzelf en hun partner even vaak opruimen, boodschappen doen en koken. Ook het buitenshuis werken willen de meeste jongeren later gelijk gaan verdelen, al zijn meiden hier duidelijk uitgesprokener in dan jongens (76% vs. 52%). Bij meiden uit eenoudergezinnen ligt dit percentage zelfs op 91%; zij hebben de afhankelijkheid van hun moeders wellicht van dichtbij meegemaakt of zijn juist geïnspireerd door de (nieuwe) zelfstandigheid van hun moeders. Opvallend is dat zowel jongens als meiden lijken te vinden dat de administratie een mannentaak is: mannen laten het niet graag aan hun partner over (10%) en meisjes willen deze taak ook niet (alleen) op zich nemen (11%). In hun thuissituatie liggen de administratieve taken juist even vaak bij vader (42%) als bij moeder (38%). In dat opzicht lijken jongeren dus traditioneler te willen zijn dan het voorbeeld dat zij thuis krijgen. De jongere generatie vrouwen blijft huishoudelijke taken toch ook vaker naar zich toe trekken. Jongens schuiven ook wel graag af, vooral de was (63%). Verdelen van de schoonmaaktaken geeft het vaakst kans op ruzie: de helft van de jongens laat dat aan hun partner, maar meiden willen meestal liever samen poetsen (56%). 18
Conclusie – Financiële rolpatronen (2) Meisjes blijken nog niet zo heel geëmancipeerd: slechts 72% gaat later het grootste deel van haar geld zelf verdienen tegen 96% van de jongens. Wel willen jongens én meiden meestal evenveel werken als vader (meer dan moeder) en denken over 10 jaar maandelijks €3.000 netto te verdienen. 72% van de meiden wil later het grootste deel van haar geld zelf verdienen, maar toch een behoorlijke groep van 17% zegt dat haar partner later voor het grootste deel van haar geld zal zorgen. Bij jongens komt die gedachte nauwelijks op: 96% verdient later het grootste deel van zijn geld zelf. Jongens gaan evenveel werken als hun vader (76%) en dus meestal meer dan hun moeder (66%). Onder meisjes zijn er twee gelijke groepen die respectievelijk evenveel (50%) of meer (47%) willen gaan werken dan hun moeder, maar tegelijkertijd wil meer dan de helft evenveel gaan werken als vader (55%). Dat eerste wijst erop dat, als deze ambitie blijft, meiden netto meer zullen gaan werken dan hun moeders. Daarnaast bevestigt dit het idee dat meisjes vaker het idee hebben dan hun ouders evenveel werken. Mogelijk tellen zij ook vrijwilligerswerk of andere activiteiten van hun moeder mee als ‘werk’ waar jongens meer sec kijken naar betaald werk. Dit zien we ook terug in het volgende: jongens met een fulltime werkende vader en een parttime werkende moeder vinden in 22% van de gevallen toch dat de ouders ongeveer evenveel werken, maar bij meisjes ligt dit percentage zelfs op 36%. Vaders die (veel) werken zijn de standaard, voor moeder is dit een ‘extra prestatie’ zo lijkt het. Moeders zijn duidelijk de belangrijkste financiële opvoeder, vooral voor meiden, en voelen zich ook verantwoordelijker voor deze taak dan mannen (zo zagen we in Vrouwen & Geld). In die rol brengen ze mogelijk een bepaald beeld over van de ‘zwaarte’ hun eigen bezigheden en kleurt dit de visie van dochters. (Opvallend is het ook dat jongeren dus met moeder sparren over financiële zaken, maar gerelateerde taken tegelijkertijd geen vrouwenwerk vinden!) De werkzaamheid van vader lijkt de norm te stellen voor jongeren, want het merendeel van de meiden (55%) maar vooral jongens (76%) wil evenveel gaan werken als hun vader. Jongens en meiden denken dat ze later meer gaan verdienen dan hun moeder (resp. 79% en 61%) en, hoewel ze vaak even veel willen werken als vader denken ze toch ook vaak meer dan hem te kunnen verdienen (resp. 46% en 32%). De verwachting om meer te gaan verdienen dan hun ouders is dus duidelijk groter dan de intentie om meer tijd te besteden aan werken! Zowel jongens als meiden denken als ze een jaar of 35 zijn een mooie 3.000 euro netto per maand te verdienen. Een grote groep jongeren weet hun verdiensten over een jaar of tien echter nog helemaal niet concreet te maken. Een teken van onbewustzijn en naïviteit, of nuchtere realiteitszin...? 19
Conclusie – Financiële rolpatronen (3) Jongeren lijken net zo conservatief als hun ouders als het aankomt op werkzaamheid van vaders en moeders: ook zij zien nauwelijks noodzaak voor parttime werkende vaders, des te meer voor parttime werkende moeders. Qua financiële zelfstandigheid voor vrouwen zijn zij weer ambitieuzer dan volwassenen; dat duidt op een contradictie. Jongeren ervaren het blijkbaar niet als een groot probleem dat hun vaders veel werken, want zij zien – net als de generatie van hun ouders in Vrouwen & Geld – meestal geen noodzaak voor parttime werkende vaders (meisjes 23%, jongens 15% vs. vrouwen 18%, mannen 14%). (Dit kwam ook al naar voren uit het beeld dat jongeren veelal net zo veel willen werken als hun vader.) Moeders zien zij wel graag in deeltijd werken en daarin zijn zij significant uitgesprokener dan volwassenen (67% vs. 56%). Het anderhalfverdienersmodel wordt dus ook onder de nieuwe generatie breed gedragen. Tegelijkertijd vinden jongeren dan ook samenwonende en getrouwde vrouwen hun eigen geld moeten verdienen. Meisjes zijn hier, net als hun moeders, feller op dan jongens (69% vs. 50%). Jongeren zijn (nog?) ambitieuzer als het gaat om financiële zelfstandigheid voor gebonden vrouwen (volwassen vrouwen 62%, mannen 42%). Meisjes reageren eveneens fel als het gaat om de stelling ‘Mannen kunnen beter omgaan met geld dan vrouwen’: slechts 7% is het hiermee eens (bij hun moeders was dit slechts 4%). Onzekerheid over hun capaciteiten lijkt voor meisjes dus niet de achterliggende reden voor het afschuiven van administratieve taken! Bijna een kwart van de jongens is van mening dat zij zelf beter met geld om kunnen gaan dan vrouwen, en tonen zich daarmee wat minder genuanceerd dan volwassen mannen (15%). Jonge meiden hebben dus voldoende ambitie tot financiële zelfstandigheid en zijn ook toegerust: het opleidingsniveau per generatie stijgt immers nog steeds. De wil en de capaciteiten zijn er, maar als de omstandigheden veranderen (er komen kinderen in het spel), dan is de kans groot dat ze toch hun prioriteiten bijstellen, blijkens het belang dat ze nu al hechten aan parttime werken voor de kinderen, en minder zullen gaan werken. 20
Resultaten: Financieel bewustzijn
21
Jongeren zijn positief over hun baankansen na afstuderen, al lijken meisjes iets behoudender in hun inschatting. De helft denkt binnen 3 maanden aan het werk te zijn. 3 op de 10 heeft geen idee. Termijn van baan vinden na school of studie
100% 12% 80%
14%
60%
26%
9%
15%
13% 14% 28%
meteen binnen 1 maand na 1 tot 3 maanden
24% na 3 tot 6 maanden
40%
13%
16%
5% 1%
5% 1%
11% 4% 2%
29%
28%
30%
Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
20%
na 6 tot 12 maanden na een jaar of langer dat weet ik echt niet
0%
Vooral havisten (58%) en MBO’ers (61%) denken vaak dat ze binnen drie maanden na afstuderen al aan de slag kunnen.
Volgens onderzoek van Intermediair in 2011 deed 70% van de starters er 3 maanden of langer over om aan het werk te komen. In dat licht schatten jongeren hun baankansen dus zeer positief in!
C1. Als jij klaar bent met je school of studie, hoe snel denk je dat je dan een baan zult vinden?
Basis: allen
22
Over de economie zijn jongeren minder optimistisch: bijna de helft denkt dat de crisis nog wel even zal aanhouden. Bijna een kwart kan hier geen inschatting van maken. Inschatting hoe lang economische crisis nog zal duren
100% 80%
30%
28%
31% nee, ik denk dat het snel beter zal gaan met de economie in Nederland
60% 47%
47%
40%
46%
ja, ik denk dat de crisis nog heel lang duurt dat weet ik echt niet
20% 23%
24%
23%
Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
0%
Onder MBO’ers bestaat vaker het dat de crisis nog lang zal duren (56%). Hoger opgeleide jongeren lijken een wat positiever beeld te hebben. C2. Op dit moment is er in Nederland een economische crisis. Denk jij dat de crisis nog lang zal duren?
Basis: allen
23
Bijna twee derde van de jongeren kan de kapitaalgroei op een spaarrekening realistisch inschatten, maar een kwart denkt in 10 jaar zijn spaargeld te kunnen verdubbelen of zelfs te verviervoudigen. Inschatting kapitaalgroei op spaarrekening
100%
1% 2%
1% 2%
1% 2%
800 euro
80% 60%
1000 euro 63%
62%
64%
1300 euro 2000 euro
40%
20% 0%
*
4000 euro
17%
17%
7% 10%
7% 11%
6% 9%
Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
C3. Stel, je zet 1000 euro op een spaarrekening. De bank geeft jou ieder jaar een paar procent rente op je spaargeld. Je laat die 1000 euro 10 jaar op de spaarrekening staan. Hoeveel geld denk jij dat er na 10 jaar ongeveer op je spaarrekening staat (inclusief rente)?
18%
dat weet ik echt niet
*Uitgegaan van een reguliere spaarrente
van 2,5% per jaar inclusief rente op rente
16- en 17-jarigen en VWO’ers schatten de kapitaalgroei van hun spaargeld het vaakst goed in (70%). Jongeren die niet sparen slagen hier aanmerkelijk minder vaak in (44%). Basis: allen
24
Drie kwart van de jongeren begrijpt het principe van inflatie, al denkt tegelijkertijd bijna de helft dat de waarde van vastgoed sterker zal stijgen dan de inflatie. De jeugd van nu gelooft duidelijk minder in beleggen dan in sparen, meisjes nog sterker dan jongens. Waarde van kapitaal in de toekomst % (helemaal) mee eens van 100 euro kan ik over 30 jaar veel minder kopen dan nu
als je nu een huis koopt, kun je dat over 30 jaar voor meer geld (met winst) weer verkopen
46%
12%
als je je geld wilt laten ‘groeien’ kun je het beste gaan sparen
als je je geld wilt laten ‘groeien’ kun je het beste gaan beleggen (aandelen van bedrijven kopen)
30%
35%
45%
6%
24%
34%
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
76%
75%
77%
47%
45%
49%
7% 8%
85%
85%
84%
23%
43%
39%
47%
16%
28%
40%
37%
0% 20% helemaal waar
8%
Totaal (n=999)
40% 60% 80% 100% een beetje waar niet waar dat weet ik niet
Hoe ouder en hoe hoger opgeleid de jongeren zijn, hoe meer ze zien in beleggen om hun geld te laten groeien. C4. Vul in of onderstaande uitspraken volgens jou waar of niet waar zijn. Basis: allen
25
Jongeren schatten de pensioenleeftijd van hun ouders op 67 jaar, zelf denken ze gemiddeld zeker twee jaar langer te moeten doorwerken. De helft denkt pas met 70 jaar of later met pensioen te kunnen gaan. Geschatte pensioenleeftijd ouders/verzorgers
Gemiddelde: 100%
80%
Geschatte eigen pensioenleeftijd
66,7
66,7
66,8
6%
6%
5%
22%
21%
23%
4%
4% 38%
0%
69,2
5% 10% 1%
6% 9%
80%
5% 9% 1% 14%
16%
13%
60%
7% 4%
6% 5%
7% 2%
100%
42%
40%
20%
69,2
3%
60% 40%
69,2
40% 6% 1% 9% 2% 9%
8% 2% 10% 2% 8%
4% 1% 9% 2% 10%
Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
20% 0%
C6. Op welke leeftijd denk je dat jouw ouders/verzorgers kunnen stoppen met werken (met pensioen gaan)? Als je het niet precies weet, probeer het dan te schatten.
31%
30% 33%
jonger dan 65 jaar 65 jaar 66 jaar 67 jaar 68 jaar 69 jaar
20%
18%
16%
11%
9%
13%
Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
70 jaar ouder dan 70 jaar dat weet ik echt niet
Basis: allen
C7. En op welke leeftijd kun jij zelf later met pensioen gaan? 26
Een derde van de jongeren kan echt niet inschatten hoeveel een oudere momenteel aan AOW ontvangt. De rest schat gemiddeld zo’n 1000 euro per maand (bij benadering correct voor een alleenstaande). Inschatting hoogte AOW-uitkering
Gemiddelde in € 100%
80% 60%
40%
20%
997
971
1.019
10%
9%
11%
11%
13%
9%
13%
11%
15%
21%
20%
7% 5%
5% 4%
34%
38%
tot 500 euro 500 tot 750 euro 750 tot 1000 euro
22% 8% 5%
1000 tot 1500 euro 1500 tot 2000 euro 2000 euro of meer
30% dat weet ik echt niet
0% Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
C8. Op dit moment krijgen mensen die met pensioen gaan elke maand geld van de overheid, dat heet AOW. Hoeveel euro AOW denk jij dat gepensioneerden elke maand op hun rekening krijgen?
Jongen (n=409)
Basis: allen
27
Ruim de helft van de jongeren denkt te zijner tijd zelf minder of helemaal geen AOW meer te krijgen.
Inschatting eigen AOW bedrag in de toekomst
100%
80%
60%
12%
11%
12%
10%
11%
9%
47%
50%
45%
12%
10%
8%
21%
20%
22%
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
krijg ik helemaal geen geld (AOW) van de overheid dat weet ik echt niet
0% Totaal (n=999)
krijg ik per maand even veel geld (AOW) van de overheid als de mensen die nu met pensioen zijn krijg ik per maand minder geld (AOW) van de overheid dan de mensen die nu met pensioen zijn
40%
20%
krijg ik per maand meer geld (AOW) van de overheid dan de mensen die nu met pensioen zijn
C9. Als het voor jou later tijd is om met pensioen te gaan, dan: Basis: allen
28
Jongeren zien nu al in sterke mate de noodzaak van bijsparen (of -verzekeren) voor je pensioen, jongens nog wat sterker dan meisjes.
Zelf sparen voor aanvullend pensioen
100% 80%
1%
1%
31%
36%
1% 26%
dat is een beetje nodig, want anders heb je na je pensioen maar weinig geld te besteden
60% 40%
nee, dat is niet nodig want ik krijg genoeg geld (AOW) van de overheid
58%
53%
48%
15%
15%
14%
Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
dat is zeker nodig, want anders heb je na je pensioen niet genoeg geld om van te leven
20%
dat weet ik echt niet
0%
C10. Naast de AOW die de overheid elke maand geeft kun je ook zelf voor je pensioen sparen. Denk je dat het voor jongeren van jouw leeftijd nodig is om later extra geld te sparen voor als je met pensioen gaat?
Basis: allen
29
Conclusie – Financieel bewustzijn (1) Jongeren lijken te begrijpen wat inflatie is, maar onderschatten het effect ervan. Driekwart van de jongeren meent dat je over 30 jaar veel minder kunt kopen van je geld dan nu (door inflatie). Jongens zijn daarin stelliger (52% helemaal waar) dan meisjes (40% helemaal waar). Wel denken veel jongeren dat de waarde van vastgoed nog altijd sneller zal stijgen dan de inflatie: bijna de helft (47%) denkt dat je over 30 jaar je huis kunt verkopen met winst. Ook hier zijn jongens stelliger (15% helemaal waar) dan meisjes (10% helemaal waar). Hoe groot het effect van inflatie is, hoeveel minder ‘veel minder’ is, dat lijkt tot slechts een ruime kwart doorgedrongen. Deze groep meent voor hun 50 euro over 40 jaar (terecht) nog slechts een pizza te kunnen kopen. Een veel grotere groep (44%) denkt dat als je nu voor 50 euro een spijkerbroek kan kopen, dat dat in 2052 nog steeds kan. De generatie jongeren van nu gelooft vooral in sparen, veel minder in beleggen. Een kwart denkt zijn spaargeld in 10 jaar tijd minstens te verdubbelen. De huidige generatie jongeren, opgroeiend tijdens de financiële crisis, heeft maar weinig geloof in beleggen. Om hun geld te laten groeien zou 85% gaan sparen, 43% zou (daarnaast) eventueel gaan beleggen. Jongens lijken wel iets meer te hebben met beleggen dan meisjes (47% vs. 39%). (Deze voorzichtige houding komt mogelijk bij moeder (belangrijkste financiële opvoeder, vooral bij meisjes!) vandaan. In Vrouwen & Geld zagen we dat moeder relatief weinig kennis heeft over de beleggingsportefeuille (als die er is), wat wijst op weinig verstand van of ervaring met beleggen en mogelijk ook minder interesse in beleggen? Ook is uit ander onderzoek is bekend dat vrouwen minder (willen) beleggen.) De onderschatting van het effect van inflatie zien we ook hierin terug: er valt nauwelijks tegen inflatie op te sparen (zeker als er ook vermogensbelasting betaald moet worden) maar jongeren missen dit inzicht blijkbaar. Voor een deel van de jongeren geldt dat hun beeld van sparen ook is geflatteerd door hun perceptie van renteopbrengsten bij sparen. Een kwart van de jongens en meisjes denkt zijn spaargeld in 10 jaar tijd minstens te kunnen verdubbelen. 63% is wel realistisch over sparen en verwacht dat 1000 euro spaargeld op de bank in 10 jaar tijd groeit naar zo’n 1300 euro. Opvallend is dat jongeren die niet sparen aanmerkelijk minder vaak het juiste antwoord weten te geven (44%). 30
Conclusie – Financieel bewustzijn (2) De economische crisis houdt nog wel even aan volgens bijna de helft van de jongeren, maar er is desalniettemin optimisme over de eigen baankansen na afstuderen. Over de economie zijn zowel jongens als meisjes wat somber: 47% denkt dat de crisis nog wel even aan zal houden. Toch zijn jongeren positief over hun eigen kansen op een baan na afstuderen: ruim de helft denkt binnen drie maanden al aan de bak te kunnen. Dat is in de huidige economische omstandigheden vrij optimistisch. Meisjes lijken daarbij wel iets behoudender te zijn in het inschatten van hun baankansen: 9% denkt meteen aan het werk te kunnen, onder jongens is dit 15%. Een vrij grote groep van 3 op de 10 jongeren zegt echt geen inschatting te kunnen maken. Zijn deze jongeren onvoldoende met hun toekomst bezig of juist onzeker over de toekomst? Jongeren schatten de pensioenleeftijd van hun ouders op 67 jaar, die van zichzelf op ruim 69 jaar. Zij denken zelf minder AOW te krijgen dan ouderen van nu en zien de noodzaak van bijsparen al in. Zowel jongens als meisjes denken dat hun ouders op de leeftijd van 67 jaar met pensioen zullen gaan. Zelf denken ze gemiddeld zeker twee jaar langer te moeten doorwerken, de helft van de jongens en meisjes denkt pas met 70 jaar of nog later met pensioen te kunnen. Een AOW-uitkering schatten zij op zo’n 1.000 euro per maand per persoon, maar ze denken zelf te zijner tijd minder te krijgen (47%) of zelfs helemaal niets meer (jongens 12%, meisjes 8%). De noodzaak van bijsparen als aanvulling op de AOW is jongeren dan ook al goed duidelijk: 84% denkt dat dit een beetje of zeker nodig is. Bij jongens is dit besef iets sterker (58% zeker nodig) dan bij meisjes (48% zeker nodig).
31
Resultaten: Financieel maatschappelijke thema’s
32
Slechts 11% van de jongeren wist het inkomensverschil tussen mannen en vrouwen goed in te schatten. Bijna twee derde dacht dat dit verschil kleiner zou zijn.
Geschat verschil in inkomen tussen mannen en vrouwen
100%
7%
5%
8%
2%
80%
26%
30%
22%
5% 12%
60% 30%
29%
31% 18%
40%
20%
11%
11%
12%
9%
9%
10%
17%
16%
17%
Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
22% dat weet ik echt niet
0%
E1a. Vrouwen in Nederland verdienen minder dan mannen (als ze hetzelfde werk doen) en bouwen daardoor ook minder pensioen op. Hoeveel procent denk jij dat vrouwen gemiddeld minder verdienen dan mannen?
Basis: allen
33
Jongens en meisjes zoeken het inkomensverschil tussen mannen en vrouwen zowel in ‘discriminatie’ als het logische gevolg van eigen keuzes en aard van vrouwen. ♂
Jongens (n=409)
Redenen waarom vrouwen gemiddeld 18% minder verdienen
Discriminatie, emancipatie - ‘Omdat de emancipatie van de vrouwen nog in gang is. Het verschil zal steeds minder worden.’ - ‘Voor een deel komt het ook door sexuele discriminatie.’ - ‘Omdat het systeem krom is.’
Minder werken, minder hogerop komen - ‘Vrouwen zitten niet in de top van het bedrijfsleven, en hebben vaker een part-time baan.’ - ‘Vaker part-time baan, meer verzuim i.v.m. zwangerschappen e.d.’ - ‘Vrouwen zijn niet zo competitief als mannen en hoeven dus niet per sé een topbaan.’
Vrouwen onderhandelen minder - ‘Vrouwen gaan eerder akkoord met een lager salaris.’
Verschil in inzet en capaciteiten - ‘Ze werken minder hard dan mannen. En mannen hebben meer inzicht in de dingen dan vrouwen.’ E1b. Het antwoord op de vorige vraag was: vrouwen verdienen gemiddeld 18% minder dan mannen voor hetzelfde werk. Waarom denk jij dat dat is?
♀
Meisjes (n=590)
Discriminatie, emancipatie - ‘Glazen plafond, vrouwen krijgen de kans niet.’ - ‘Omdat mensen denken dat vrouwen minder (zwaar) werk kunnen.’ -‘Ouderwetse gedachte omdat de man een halve eeuw geleden kostwinner was, maar dat is zo achterhaald. Volkomen belachelijk!’ - ‘Ik denk dat vrouwen nog moeten laten zien dat ze evenveel kunnen als mannen.’ - ‘Dit komt omdat de emancipatie niet genoeg is doorgedrongen!’
Minder werken, minder hogerop komen - ‘Omdat werkgevers met vrouwen een grotere kans lopen dat zij zwanger worden en daardoor een aantal maanden niet aan het werk kunnen. Bovendien is er een grotere kans dat vrouwen parttime gaan werken voor de kinderen.’ - ‘Mannen zijn ambitieuzer.’ - ‘Minder uren, minder lange carrière’
Vrouwen onderhandelen minder - ‘Ze vragen minder snel om opslag, zijn bescheiden.’ Basis: allen
34
Jongeren zijn zeker niet unaniem vóór bijstand en WW uit de schatkist. Wel vindt 9 op de 10 dat er bij ziekte recht moet zijn op een WIA-uitkering. Nog geen 3 op de 10 (meisjes iets vaker dan jongens) is van mening dat ontwikkelingshulp uit de schatkist moet komen. Uitkeringen en ontwikkelingshulp betalen uit de schatkist Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
88%
88%
88%
8% 5%
62%
58%
67%
9% 4%
56%
54%
57%
27%
31%
23%
23%
22%
24%
% (helemaal) mee eens als ik later niet kan werken omdat ik ziek ben, dan vind ik dat ik recht heb op een uitkering (WIA) uit de schatkist
68%
als ik later een keer ontslagen word, dan vind ik dat ik recht heb op een uitkering uit de schatkist (WW)
28%
als ik later geen werk kan vinden, dan vind ik dat ik recht heb op een uitkering uit de schatkist uit de schatkist moeten we hulp aan arme landen betalen (ontwikkelingshulp) als ik later niet wil werken (bijvoorbeeld omdat ik voor de kinderen wil zorgen), dan vind ik dat ik recht heb op een uitkering (bijstand) uit de schatkist
8% 0%
helemaal mee eens
1% 1%
34%
22%
11%
20%
34%
15%
21%
15%
22%
20%
een beetje mee eens
40%
60%
een beetje mee oneens
25%
31% 80%
100%
helemaal mee oneens
Hogeropgeleide jongeren zijn vaker voor het betalen van ontwikkelingshulp en WIA-uitkeringen uit de schatkist. E2b. In Nederland betalen we van elke euro die we verdienen een deel belasting aan de staat. De belasting die wij betalen gaat naar de ‘schatkist’ en daarvan betaalt de overheid bijvoorbeeld de uitkeringen. Geef bij iedere uitspraak aan in hoeverre je het eens of oneens bent.
Basis: allen
35
Conclusie – Financieel maatschappelijke thema’s Slechts 11% van de jongeren wist in te schatten dat vrouwen in Nederland gemiddeld 18% minder verdienen dan mannen. 63% dacht dat dit percentage lager zou liggen. De achterliggende reden hiervan lijkt enerzijds te worden gezocht in discriminatie en – nog altijd – gebrek aan emancipatie. Toch zien jongeren ook in dat dit deels een logisch gevolg is van de keuzes die vrouwen zelf maken (bijvoorbeeld: part-time werken). Jongeren zijn zeker niet unaniem voor het recht op bijstandsuitkeringen en WW-uitkeringen uit de schatkist. Wel vindt 9 op de 10 dat er bij ziekte recht moet zijn op een WIA-uitkering. Nog geen 3 op de 10 is van mening dat uit de schatkist ontwikkelingshulp bekostigd moet worden. Jongens en meisjes staan sterk achter het recht op een WIA-uitkering bij ziekte (88%), maar zien veel minder de noodzaak van bijstandsuitkeringen. In het geval van geen werk kunnen vinden moet hier wel recht op bestaan volgens een meerderheid (56%). Niet willen werken daarentegen hoeft volgens de meeste jongeren niet door de belastingbetaler bekostigd te worden: nog geen kwart is hiervoor. Een uitkering uit de schatkist bij ontslag (WW) heeft voor jongens meer waarde (67%) dan voor meisjes (58%), mogelijk omdat jongens ook meer willen gaan werken later en, net als de generatie van hun vaders, de kost verdienen voor het huishouden als een belangrijke(re) verantwoordelijkheid zien (zo zagen we in Vrouwen & Geld). Ook opvallend: de nieuwe generatie vindt het bekostigen van ontwikkelingshulp uit de schatkist zeker niet vanzelfsprekend: ruim een kwart is hiervoor (meisjes en hoogopgeleiden iets vaker).
36
Resultaten: Eigen omgang met geld
37
De overgrote meerderheid van de jongeren geeft aan te sparen; 8% spaart niet. Ruim 40% spaart voor iets specifieks, de rest (de helft van alle jongeren) zet wel geld apart maar niet voor iets in het bijzonder. Sparen
100% 80%
43%
42%
44% ja, ik spaar voor iets, namelijk:
60% ik spaar wel, maar niet voor iets bijzonders 40% 49%
49%
49%
8%
9%
7%
Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
nee, ik spaar niet
20% 0%
D1. Spaar je ergens voor? Basis: allen
38
Een rijbewijs en/of auto zijn populaire spaardoelen onder jongeren. Ook sparen zij voor hun studie, voor een vakantie, een computer/laptop of gadgets.
Spaardoel(en)
D1. Spaar je ergens voor? Selectie: spaart voor iets specifieks (n=429)
39
Bijna alle jongeren hebben een mobiele telefoon en een ruime helft van hen betaalt zelf (mee aan) de kosten hiervan. Ca. 4 van de 10 jongeren hoeft helemaal niet mee te betalen aan hun telefoon. Betalen van mobiele telefoonkosten
100%
80%
36%
35%
37%
mijn ouders/verzorgers en ik betalen allebei een deel van de kosten
60% 21%
21%
20% mijn ouders/verzorgers betalen alle kosten van mijn mobiele telef oon
40%
20% 0%
ik betaal zelf alle kosten van mijn mobiele telef oon
42%
43%
40%
2% Totaal (n=999)
1% Meisje (n=590)
3% Jongen (n=409)
D2. Heb jij zelf een mobiele telefoon? Zo ja: wie betaalt de kosten daarvan (abonnement of beltegoed)?
ik heb zelf geen mobiele telef oon
Basis: allen
40
Bijna alle jongeren met een mobieltje zeggen op de hoogte te zijn van de kosten hiervan: gemiddeld zo’n 13 à 14 euro per maand.
Schatting maandelijkse telefoonkosten
Gemiddelde in €
13,40
13,50
26%
21%
13,40
100% 32%
80%
6 t/m 10 euro 11 t/m 15 euro
32%
60%
28%
40%
11%
12%
9%
13%
16%
4% 5% 6% 6%
4% 5% 5% 7%
10% 5% 6% 7% 6%
Totaal (n=982)
Meisje (n=586)
Jongen (n=396)
20%
0%
5 euro of minder
25%
D3. Weet jij wat elke maand ongeveer de kosten (abonnement of beltegoed) zijn van jouw mobiele telefoon?
16 t/m 20 euro 21 t/m 25 euro 26 t/m 30 euro meer dan 30 euro per maand nee, dat weet ik niet
Selectie: heeft een mobiele telefoon
41
1 op de 5 jongeren zegt wel eens geld tekort te komen, maar voor minder dan de helft van hen is dat aanleiding tot regelmatig lenen (8%) of vaak roodstaan (1%).
Tekort aan geld % (helemaal) mee eens ik kom regelmatig geld te kort
ik leen regelmatig geld van anderen
6% 13%
2%6%
13%
0%
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
19%
20%
19%
8%
10%
6%
1%
1%
2%
57%
13%
ik sta vaak rood (onder nul) 0% 1%4% op mijn bankrekening
Totaal (n=999)
71%
93%
20% 40% helemaal mee eens
60% 80% 100% een beetje mee eens
een beetje mee oneens
helemaal mee oneens
D4. In hoeverre ben je het eens met deze uitspraken?
Onder jongeren uit een (beetje) ‘arm’ gezin is het percentage dat geld tekort komt relatief hoog (45%), maar het percentage dat geld leent van anderen verhoudingsgewijs niet hoger dan gemiddeld (7%). Dat betekent dat deze jongeren ondanks hun regelmatige tekorten verstandig omgaan met geld!
Basis: allen
42
Het gros zou lenen voor een huis of studie, voor consumptieve leningen zijn jongeren terughoudender. Meisjes lijken iets makkelijker te lenen voor een studie, jongens zijn iets vaker dan meisjes bereid om een hypotheekschuld aan te gaan. Wel/geen geld lenen voor…
Meisje (n=590)
Totaal (n=999)
een huis (hypotheek)
89%
een studie of opleiding (studielening)
-3%
3% 3%
80%
een auto
Jongen (n=409)
0%
28%
-3% -0%
een televisie
4%
een vakantie
4%
1%
-1%
een smartphone (bijvoorbeeld een iPhone)
4%
1%
-1%
een bankstel
4%
2%
-2%
2%
-2%
geen van deze
7%
-0%
0%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
D5. Als je niet genoeg geld hebt om iets te kopen kun je daarvoor geld lenen, bijvoorbeeld bij een bank of bij je ouders. Zou jij later voor deze dingen geld lenen als je er niet genoeg spaargeld voor hebt?
Basis: allen
43
Conclusie – Eigen omgang met geld Jongeren lijken hun financiën aardig op orde te hebben: ze sparen veelvuldig en lenen beperkt. Bijna alle jongeren sparen, waarvan een krappe helft voor een speciaal doel. 8% van de jongeren spaart niet, maar onder jongeren die (een beetje) in armoede opgroeien is dit percentage dubbel zo hoog. 2 op de 10 zegt regelmatig geld tekort te komen. In ‘arme gezinnen’ is dit percentage veel hoger met 45% en ook bij niet-spaarders, eenoudergezinnen en MBO’ers komt dit vaker voor. Toch is de groep ‘leners’ veel kleiner: 8% leent regelmatig (meisjes (10%) vaker dan jongens 6%). Opvallend genoeg is het aandeel leners binnen ‘arme gezinnen’ niet hoger: deze groep laat zich ondanks financiële tekorten dus niet vaker verleiden tot lenen! Slechts een enkeling staat regelmatig rood (in contrast: van volwassenen staat de helft wel eens rood, volgens onderzoek van Intomart GfK/ SNS Bank (eind 2011)). Het gros van de jongeren zou lenen voor een huis of studie, eventueel voor een auto maar nauwelijks voor consumptieve zaken als een vakantie of een smartphone. Een zeer grote groep jongeren zou lenen voor de aankoop van een huis (89%, jongens iets vaker) of voor het bekostigen van een studie (80%, meisjes iets vaker). Voor consumptieve zaken zijn zij minder bereid om een lening aan te gaan: ruim een kwart overweegt dit voor een auto, maar slechts een fractie zou lenen voor een vakantie, bankstel, smartphone of tv. Meer dan de helft van de jongeren betaalt (mee) aan hun mobiel. Ruim 9 van de 10 ‘mobielbezitters’ zegt op de hoogte te zijn van hun belkosten. Bijna alle jongeren tussen de 13 en 17 jaar hebben een eigen mobiele telefoon die ze meestal (deels) zelf betalen. Het overgrote deel van de jongeren met een mobieltje zegt te weten wat hun mobieltje per maand kost (93%): 13 à 14 euro per maand. Jongeren die niet sparen, hebben vaker geen idee van de kosten van hun telefoon.
44
Bijlage
45
De meeste jongeren vinden het eigen gezin ‘niet rijk, maar ook niet arm’. 3 van de 10 voelt zich (een beetje) rijk, 6% zegt thuis (een beetje) in armoede te leven.
Inschatting levensstandaard van eigen huishouden
100%
80%
2%
29%
1%
29%
28%
27%
3%
29%
27%
heel rijk een beetje rijk
60%
niet rijk, maar ook niet arm een beetje arm
40%
60%
59%
60%
heel arm dat weet ik echt niet
20%
0%
6% 3% 3% Totaal (n=999)
dat wil ik niet zeggen 6%
6% 2% 2% Meisje (n=590)
7%
6% 3% 3% Jongen (n=409)
6%
Jongeren die in een eenoudergezin opgroeien hebben vaker het gevoel het (een beetje) arm te hebben thuis (27%). Ook onder niet-spaarders ligt dit percentage relatief wat hoger (13%). F1. Vind jij dat jullie thuis (in het gezin waar je de meeste dagen van de week woont) rijk of arm zijn?
Basis: allen
46
Ruim 80% van de respondenten woont bij beide ouders, zo’n 8% groeit op in een eenoudergezin.
Woont meeste dagen van de week bij...
100%
bij mijn vader en moeder (samen) helf t van tijd bij moeder, helf t vader (co-ouders) bij mijn moeder en haar partner
80% 60%
83%
84%
82% bij mijn vader en zijn partner
40%
20% 0%
alleen bij mijn moeder 4% 4% 1% 7% 1% Totaal (n=999)
2% 4% 1% 7% 1% Meisje (n=590)
5% 4% 1% 7% 1% Jongen (n=409)
alleen bij mijn vader bij anderen
A1. Bij wie woon je de meeste dagen van de week? Basis: allen
47
Van de groep respondenten waarvan de ouders een co-ouderschap hebben, woont de grootste groep weer (deels) in een twee-oudergezin om dat één of beide ouders een nieuwe partner hebben. Ouders wonen samen met nieuwe partner
100%
6% 23% 23%
80%
32%
13% 60%
23%
8%
34% 40%
20%
ja, allebei mijn ouders wonen samen met een nieuwe partner alleen mijn moeder woont samen met een nieuwe partner
40%
alleen mijn vader woont samen met een nieuwe partner
20%
nee, allebei mijn ouders wonen niet samen met een nieuwe partner
49% 30%
0% Totaal (n=36)
Meisje (n=17)
Jongen (n=19)
A1b. Wonen jouw ouders samen met een nieuwe partner? Selectie: heeft co-ouders
48
Klik om tekst toe te voegen Opleiding(en) respondent en ouders
Opleiding respondent VMBO (kader- en beroepsgerichte leerweg), VBO MAVO, VMBO (theoretische en gemengde leerweg) HAVO VWO MBO HBO/WO Anders Hoogste behaalde opleiding moeder/verzorgster Geen onderwijs/basisonderwijs LBO, VMBO (kader- en beroepsgerichte leerweg), VBO MAVO, eerste drie jaar HAVO/VWO, MULO, ULO, MBO HAVO/VWO (bovenbouw), WO- en HBO-propedeuse HBO, WO-bachelor/kandidaats WO-doctoraal/master Dat weet ik niet Hoogste behaalde opleiding vader/verzorger Geen onderwijs/basisonderwijs LBO, VMBO (kader- en beroepsgerichte leerweg), VBO MAVO, eerste drie jaar HAVO/VWO, MULO, ULO, MBO HAVO/VWO (bovenbouw), WO- en HBO-propedeuse HBO, WO-bachelor/kandidaats WO-doctoraal/master Dat weet ik niet
Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
32% 7% 18% 35% 6% 1% 0%
27% 7% 21% 37% 6% 2% 0%
37% 8% 15% 34% 6% 0% 0%
1% 7% 16% 26% 17% 17% 6% 10%
1% 7% 16% 26% 16% 18% 5% 11%
2% 6% 15% 26% 17% 16% 7% 10%
2% 11% 10% 24% 12% 20% 10% 11%
1% 12% 11% 25% 11% 18% 9% 13%
2% 9% 9% 24% 13% 22% 11% 10% 49
Klik om tekst toe te voegen Opleiding(en) respondent en betaald werk ouders
Opleiding respondent VMBO (kader- en beroepsgerichte leerweg), VBO MAVO, VMBO (theoretische en gemengde leerweg) HAVO VWO MBO HBO/WO anders Betaald werk moeder/verzorgster ja, voltijds (full time) ja, deeltijd (part time) nee, is huisman/huisvrouw nee, is werkloos nee, is arbeidsongeschikt of langdurig ziek nee, is gepensioneerd of met de VUT dat weet ik niet Betaald werk vader/verzorger ja, voltijds (full time) ja, deeltijd (part time) nee, is huisman/huisvrouw nee, is werkloos nee, is arbeidsongeschikt of langdurig ziek nee, is gepensioneerd of met de VUT dat weet ik niet
Totaal (n=999)
Meisje (n=590)
Jongen (n=409)
32% 7% 18% 35% 6% 1% 0%
27% 7% 21% 37% 6% 2% 0%
37% 8% 15% 34% 6% 0% 0%
18% 53% 20% 2% 4% 0% 3%
17% 55% 19% 2% 4% 0% 3%
19% 50% 22% 3% 5% 0% 2%
80% 8% 1% 3% 2% 1% 5%
78% 9% 1% 3% 3% 1% 5%
82% 7% 2% 2% 2% 1% 5%
50
Onderzoeksverantwoording Veldwerk: Veldwerkperiode: Doelgroep: Steekproef:
Online (CAWI) op deelnemers van het Intomart GfK Online panel dat bestaat uit ca. 127.000 personen 8 t/m 13 juni 2012 Nederlandse jongens en meisjes van 13 t/m 17 jaar. N=999, een respons van 41% onder een bruto steekproef van n=2440 panelleden. De netto steekproef (n=999) is gewogen naar de volgende kenmerken uit de Gouden Standaard: geslacht, leeftijd en opleiding. Daarmee kan deze steekproef als representatief worden beschouwd voor jongeren van 13 t/m 17 jaar.
Vragenlijst:
De vragenlijst is ca. 12 minuten lang en bestaat uit de volgende vraagblokken: 1. Financiële rolpatronen 2. Financieel bewustzijn 3. Invloeden 4. Eigen omgang met geld 5. Financieel maatschappelijke thema’s
Rapportage:
PowerPoint rapportage van de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek. Naast deze PowerPoint rapportage is er een uitgebreid tabellenboek en een SPSS-bestand beschikbaar.
Certificering
Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met het kwaliteitssysteem van Intomart GfK dat is gecertificeerd volgens de normen van NEN-EN-ISO 9001, ISO 20252 en ISO 26362. Intomart GfK onderschrijft de gedragsregels van E.S.O.M.A.R. (European Society for Opinion and Market Research) en is lid van de brancheorganisatie MOA (zie http://www.moaweb.nl). Het is toegestaan de uitkomsten van onderzoek extern te publiceren. Wel dient in dat geval bij de onderzoeksresultaten als bron "Intomart GfK
" te worden vermeld. Exclusiviteit van verzamelde gegevens is gebaseerd op de Gedragscode van de MOA, art. 9 (zie http://www.moaweb.nl) 51
52