algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014
Agenda voor de vergadering d.d. 12 februari 2014 van het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam
1.
Opening en mededelingen.
2.
Verslag van de vergadering van het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam op 11 december 2013. Gevraagde beslissing: 1. het verslag vast te stellen.
3.
Besluitenlijst Gevraagde beslissing: 1. Kennis te nemen van de besluitenlijst.
4.
Vragen halfuur (mondeling).
5.
Ingekomen en uitgegane stukken. Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van ingekomen en uitgegane stukken. Samenvatting: Ingekomen en uitgegane stukken, voor zover aanwezig, worden voor aanvang van de vergadering via een update van de vergaderset op website geplaatst. Een kennisgeving wordt per mail aan het bestuur verzonden.
6.
Metropoolregio Rotterdam - Den Haag / Vervoerautoriteit (mondeling). Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de stand van zaken Metropoolregio / Vervoerautoriteit (mondeling). Portefeuillehouder: Samenvatting: -
7.
Wijziging Verordening Bezwaarschriftencommissie Gevraagde beslissing: 1. De Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 conform het bijgevoegd ontwerp vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006; 2. Op grond van artikel 11, derde lid van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014, het uurtarief van de vergoeding vast te stellen op € 175,- voor de voorzitter en op € 150,- voor een extern lid.
AGAB 12 februari 2014 / BZC / CB / 11 februari 2014
Pagina 1
Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: De huidige Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006 is aan vervanging toe. Belangrijke aanleiding voor de wijziging van de verordening is de samenstelling van de commissie. In de huidige verordening is voorgeschreven dat sprake is van een onafhankelijk voorzitter maar dat de leden afkomstig zijn uit het algemeen bestuur van de stadsregio. Dit laatste vereiste zal in de praktijk tot problemen kunnen gaan leiden als de stadsregio wordt opgeheven. In de nieuwe verordening is daarom geregeld dat leden zowel bestuurders als niet bestuurders kunnen zijn. Hiermee komt de verordening van de stadsregio ook meer in lijn met de praktijk zoals die in gemeenten moet worden ingevoerd op basis van de aankomende wijziging in de Gemeentewet. In verband hiermee is ook de regeling voor de vergoedingen gewijzigd. Ook de stadsregio in liquidatie zal nog te maken krijgen met de afhandeling van bezwaarschriften. Het zal hierbij met name gaan om bezwaarschriften tegen subsidiebesluiten maar naar verwachting zullen er ook bezwaarschriften komen tegen personeelsbesluiten die worden genomen in het kader van de opheffing van de stadsregio. Met het oog op deze laatste categorie wordt in de verordening geborgd dat er specifieke deskundigheid aanwezig is bij de commissie op het gebied van ambtenarenrecht. Een derde inhoudelijke wijziging betreft de toekenning van verschillende bevoegdheden aan de voorzitter van de commissie in plaats van rechtstreeks aan de secretaris van de commissie. Het is wel mogelijk om bevoegdheden van de voorzitter te mandateren aan de secretaris. Bijlage(n): Ontwerp Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014. 8.
Benoeming leden Bezwarencommissie stadsregio Rotterdam Gevraagde beslissing: 1. Op grond van de ‘Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014’: 2. de heer T.P.J. Bruinsma te benoemen tot algemeen lid van de bezwaarschriftencommissie van de stadsregio Rotterdam overeenkomstig het overlegde ontwerpbesluit; 3. mevrouw A.C.B.W. Doup te benoemen tot algemeen lid van de bezwaarschriftencommissie, met specifieke deskundigheid op het gebied van het ambtenarenrecht, van de stadsregio Rotterdam overeenkomstig het overlegde ontwerpbesluit. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Op grond van artikel 40, eerste lid, van de gemeenschappelijke regeling Rotterdam jo artikel 3, tweede lid, van de ‘Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014’ is het algemeen bestuur bevoegd om leden van de bezwaarschriftencommissie te benoemen. Voorgesteld wordt om de heer T.P.J. Bruinsma te benoemen als algemeen lid van de bezwaarschriftencommissie. De heer Bruinsma is in de vergadering van het algemeen bestuur op 29 februari 2012 benoemd tot lid van de bezwarencommissie. De heer Bruinsma is niet langer lid van het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam en daarmee vervalt tevens zijn functie als lid van de bezwaarschriftencommissie op grond van de ‘Bezwaarschriftencommissie verordening 2006’. In de nieuwe ‘ Verordening bezwaarschriftencommissie 2014’ is de mogelijkheid gecreëerd om externen te benoemen als lid van de bezwarencommissie. De heer Bruinsma heeft aangegeven dat hij bereid is zijn lidmaatschap te continueren. Om die reden wordt voorgesteld de heer Bruinsma te benoemen als lid van de bezwaarschriftencommissie. In de nieuwe verordening is voorgeschreven, in artikel 3, vijfde lid, verordening bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014, dat minimaal een van de externe leden deskundig is op rechtspositioneel gebied. Voorgesteld wordt om
AGAB 12 februari 2014 / BZC / CB / 11 februari 2014
Pagina 2
mevrouw mr. A.C.B.W. Doup te benoemen als commissielid van de bezwaarschriftencommissie vanwege haar specifieke deskundigheid op het gebied van het ambtenarenrecht. Uit het CV van mevrouw Doup blijkt dat zij beschikt over voldoende kwaliteiten voor deze functie, gezien haar ruime ervaring in het ambtenarenrecht en bezwaarprocedures. Door de benoeming van mevrouw Doup als algemeen lid met specifieke deskundigheid is voldaan aan het vereiste van artikel 3, vijfde lid, verordening bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014. Bijlage(n): - Ontwerpbesluit; - CV mevrouw A.C.B.W. Doup (vertrouwelijk ter inzage bij de stadsregio). 9.
Liquidatieplan stadsregio Rotterdam Gevraagde beslissing: 1. vast te stellen de nota van beantwoording bij het ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam 2. kennis te nemen van de nota van wijziging bij het ontwerp liquidatieplan Rotterdam 3. kennis te nemen van het advies van de ondernemingsraad en de reactie van de secretaris – algemeen directeur 4. vast te stellen het liquidatieplan stadsregio Rotterdam; Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Het dagelijks bestuur heeft op 10 juli 2013 ingestemd met het ontwerp van het liquidatieplan en dit conform de door het algemeen bestuur vastgestelde procedure verstuurd aan de gemeenteraden met het verzoek om uiterlijk 14 oktober 2013 hier op te reageren. Van alle gemeenteraden is een reactie ontvangen. Alle stemmen in met het ontwerp liquidatieplan. Vrijwel alle gemeenten hebben daarbij aanvullende vragen gesteld, opmerkingen geplaatst en suggesties gedaan, die passen binnen de gekozen aanpak. In de bijgevoegde Nota van beantwoording is uitgebreid op de reacties van de gemeenten ingegaan. De Nota van beantwoording is toegezonden aan de portefeuillehoudersoverleggen in november 2013 en is gelijktijdig ter kennisname aan de gemeenten toegestuurd. Aan de hand van de Nota van beantwoording is het concept ontwerp liquidatieplan aangepast en een Nota van wijzigingen opgesteld. De reacties van de gemeenteraden geven geen aanleiding voor substantiële of principiële wijzigingen met financiële consequenties. Wel is op onderdelen tegemoet gekomen aan voorstellen van gemeenten en zijn er naar aanleiding van hun suggesties op veel plaatsen tekstuele aanpassingen doorgevoerd. Verder is het liquidatieplan geactualiseerd op basis van stukken die minister Plasterk van BZK in november naar de Tweede en Eerste Kamer heeft gestuurd met betrekking tot de visienota ‘Bestuur in samenhang’ en het wetsvoorstel ‘Wijziging wet gemeenschappelijke regelingen en andere wetten inzake afschaffing plusregio’s’. Tevens is aangesloten bij de laatste financiële inzichten zoals die zijn opgenomen in de begrotingswijzigingen die voortvloeien uit de tweede bestuursrapportage 2013, de eerste begrotingswijziging 2014 en de subsidieverlening investeringsreserve jaarschijf 2014.Uitvoeringskwesties zijn zoveel mogelijk achterwege gelaten; het liquidatieplan is immers kaderstellend voor de uitvoeringsregelingen. Inhoudelijke wijzigingen die niet al geadresseerd zijn in de ontwerpnota van beantwoording aan de gemeenten, zijn toegelicht in de ontwerpnota van wijzigingen. Dit liquidatieplan en bijbehorende stukken zijn opgesteld aan de hand van wat nu bekend is over het wetsvoorstel ‘Afschaffing plusregio’s’, de verwachte inwerkingtreding van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ en de Jeugdwet. Ook wordt in dit liquidatieplan van een aantal zaken uitgegaan, zoals de oprichting van een vervoerautoriteit per 1-1-2015.
AGAB 12 februari 2014 / BZC / CB / 11 februari 2014
Pagina 3
Wijzigingen in deze uitgangspunten kunnen aanleiding zijn het liquidatieplan bij te stellen. Wanneer de behandeling van het wetvoorstel door de Tweede Kamer, dat nu gepland is op 20 januari, aanleiding geeft tot aanpassing van de voorstellen of een nadere toelichting, dan zal dit via een afzonderlijk memo aan het algemeen bestuur worden voorgelegd. Hetzelfde geldt voor de behandeling van de Jeugdwet op 11 februari door de Eerste Kamer. Bijlage(n): - Ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam - Nota van beantwoording - Nota van wijzigingen - Advies van de ondernemingsraad - Reactie van de secretaris – algemeen directeur op het advies van de OR 10. Kadernota begroting 2015. Gevraagde beslissing: 1. de bijgevoegde concept Kadernota begroting 2015 vast te stellen. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Volgens de Financiële verordening 2012 stadsregio Rotterdam biedt het dagelijks bestuur uiterlijk in de maand januari voorafgaande aan het begrotingsjaar het algemeen bestuur een uitgangspuntennota aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar. Het algemeen bestuur dient de kadernota 2015 vast te stellen voordat de concept begroting 2015 voor reactie aan de gemeenten wordt aangeboden. De uiterste datum voor het aanleveren van de begroting 2015 aan de provincie Zuid-Holland is 15 juli 2014. Aangezien de stadsregio op 15 juli 2014 nog niet is opgeheven heeft zij op dat moment nog de verplichting om een door het algemeen bestuur vastgestelde begroting in te dienen. Als de Eerste Kamer voor 15 juli 2014 instemt met het wetsvoorstel tot intrekking van de Wgr-plus per 1-1-2015, dan zal gelijk aan het traject van opheffingsbesluiten van de stadsregio een liquidatiebegroting voor 2015 worden voorgelegd aan de gemeenten. Definitieve besluitvorming over de opheffing van de stadsregio door het algemeen bestuur zal na 15 juli 2014 plaatsvinden. Bijlage(n): concept Kadernota begroting 2015. 11. Intrekking subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 Gevraagde beslissing: 1. De Verordening tot intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 met terugwerkende kracht vast te stellen per 1 januari 2014. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Het algemeen bestuur heeft op 22 juni 2011 de (gewijzigde)Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 vastgesteld (hierna: Subsidieverordening), als juridische basis voor de instelling en verdeling van een investeringsreserve voor de periode van 2011 tot en met 2014. Op grond van de Subsidieverordening is het mogelijk om een subsidie aan te vragen met een van de volgende doelen:
AGAB 12 februari 2014 / BZC / CB / 11 februari 2014
Pagina 4
-economische herstructurering bedrijventerreinen; -het realiseren of verbeteren van de kwaliteit van een regionale groenblauwvoorziening; -revitalisering stedelijk gebied en ontwikkeling van woonmilieus. In de vergadering van 13 november 2013 heeft het DB voor de laatste keer ingestemd met het verdeelvoorstel van de investeringsreserve voor het uitvoeringsjaar 2014. Daarnaast heeft het DB in de vergadering van 11 december 2013 ten laste van de vrije ruimte in de investeringsreserve, aanvullend aan vier projecten subsidie verleend ( in de categorieën economische herstructurering en regionaal groenblauw). In 2014 kunnen geen nieuwe aanvragen meer worden ingediend op grond van de verordening. Omdat de Subsidieverordening voor onbepaalde tijd is vastgesteld, is het daarom noodzakelijk om de Subsidieverordening in te trekken per 1 januari 2014, onder vaststelling van een overgangsbepaling waarin geregeld wordt dat subsidieaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2014 worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen uit de verordening. Het gaat hierbij met name om ontheffingsverzoeken (artikel 19, eerste lid van de Verordening), om aanvragen tot vaststelling van de subsidie (artikel 23 en 24 van de Verordening) en aanvragen tot bevoorschotting. In het kader van het overgangsrecht is ervoor gekozen om de hele verordening in te trekken en één algemene bepaling op te nemen waarin is aangegeven dat de verordening van toepassing blijft op alle aanvragen die vóór 1 januari 2014 zijn ingediend. Door voor deze constructie te kiezen in plaats van voor een gedeeltelijke intrekking van de Subsidieverordening, is het niet meer nodig om op een later moment nog actie te ondernemen. Op het moment dat de laatste subsidie die op basis van de verordening is verleend, is vastgesteld, heeft de Subsidieverordening haar werking verloren. De intrekking van de Subsidieverordening laat onverlet dat het nog wel mogelijk blijft om een buitenwettelijke subsidie te verstrekken op basis van de begroting of in incidentele gevallen (artikel 4:23, lid 3 onder c en onder d Algemene wet bestuursrecht). Dit is opgenomen in het liquidatieplan van de stadsregio. Bijlage(n): - Verordening tot intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011; -
Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 (ter inzage bij der stadsregio).
12. Vaststellen verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 Gevraagde beslissing: 1. de bijgevoegde ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 en de bijgevoegde nota van beantwoording vast te stellen; 2. de bijgevoegde memorie van toelichting ter kennisname aan te nemen. Portefeuillehouder: Karssen Samenvatting: De ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 is in de vergadering van het dagelijks bestuur op 9 oktober 2013 voorlopig vastgesteld. Daarna is deze overeenkomstig het bepaalde in de gemeenschappelijke regeling en de Huisvestingswet ter consultatie toegezonden aan de gemeenteraden, Maaskoepel en de provincie Zuid-Holland. Alle reacties die binnen de gestelde termijn zijn binnengekomen, zijn verwerkt in de bijgevoegde nota van beantwoording. Op basis hiervan is nog een aantal grote en kleinere wijzigingen van de ontwerpverordening doorgevoerd.
AGAB 12 februari 2014 / BZC / CB / 11 februari 2014
Pagina 5
Waar mogelijk is tegemoet gekomen aan de verzoeken uit de zienswijzen. De paragrafen over passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling zijn herschreven. Daardoor is er voor lokaal maatwerk in het kader van sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving (leefbaarheidsvraagstukken) meer duidelijkheid en beleidsruimte gecreëerd. Waaraan niet kan worden voldaan zijn de verzoeken ten aanzien van zaken die strijdig zijn met de wet of nog niet eerder besproken zijn met de andere gemeenten. Ook heeft er nog aanvullend overleg plaatsgevonden met de provincie Zuid-Holland over haar zienswijze, die in strijd was met de bestuurlijke afspraken. Dit betrof de 15% lokaal maatwerk. Er is vastgehouden aan de bestuurlijke afspraken en een oplossing gevonden door niet de beoogde doelstelling aan te passen, maar door een alternatieve term te kiezen voor leefbaarheid (sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving) en een verduidelijking op te nemen in de memorie van toelichting. Bijlage(n): - nota van beantwoording ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014; -
ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014;
-
memorie van toelichting verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014;
-
zienswijze van de provincie Zuid-Holland d.d. 24 december 2013. Overige reacties op de ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 zijn niet bijgevoegd, maar liggen ter inzage bij de stadsregio.
13. Aanbieding overeenkomsten woningmarktafspraken(ter vergadering) Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de woningmarkt afspraken. Samenvatting: In 2013 is in de sub-regio’s van de stadsregio hard gewerkt aan de herijking van de regionale woningmarktafspraken. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de overeenkomsten, die het sluitstuk vormen van de herijking van het in oktober 2010 door het Algemeen Bestuur vastgestelde Verstedelijkingsscenario 2010-2020. Toen was deze herijking al aangekondigd, zij het voor het jaar 2014; gelet op de turbulente woningmarkt en de voorziene opheffing van de stadsregio is dit een jaar vervroegd. 14. Rondvraag en sluiting.
AGAB 12 februari 2014 / BZC / CB / 11 februari 2014
Pagina 6
1 algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014 Agendapunt 2 Verslag van de vergadering van het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam op 11 december 2013. Aanwezig volgens presentielijst: Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen
de voorzitter de secretaris
Naam - B.G. Euser - H.J. van der Graaff - J. van Belzen - B.J. Nootenboom - P.J. Bouvy-Koene - K.J. Schipper - G.W.M. van Viegen - J.F. Koen - N.H. van Buren - P.D. Hofman - E.H. Taal - J.H. Blankenberg - A. Prins - E.H. van Vliet - H.J.M. de Paepe - J.A. Karssen - J. Luijendijk - A. den Ouden - A. Attema - Baljeu - H. Karakus - A.J.A. Wijten - J.W. Mijnans - T.P.J. Bruinsma - J. Versluis - A. Aboutaleb - M.C. Jansen
AB verslag 11 december 2013 / TK / VB / 12 februari 2014
1
1.
Opening en mededelingen. De voorzitter, de heer Aboutaleb, opent te 15.00 uur de vergadering en heet een ieder van harte welkom. Hij deelt mede dat bericht van verhindering is ontvangen van de heer Van Sluis, die wordt vervangen door de heer Van Buren, en van de heer Lamers.
2.
Verslag van de vergadering d.d. 9 oktober 2013. Het verslag wordt ongewijzigd vastgesteld.
3.
Besluitenlijsten van de vergaderingen d.d. 9 en 13 november 2013 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam. Het algemeen bestuur neemt kennis van de besluitenlijsten van het dagelijks bestuur.
4.
Vragenhalfuur. Van het vragenhalfuur wordt geen gebruik gemaakt.
5.
Ingekomen en uitgegane stukken. Het algemeen bestuur stemt in met de voorgestelde wijze van afdoening.
5a.
Benoeming lid dagelijks bestuur. De heer Van Buren stelt namens Capelle aan den IJssel, ondersteunt door Krimpen aan den IJssel en Lansingerland, voor de vacature die is ontstaan door het vertrek van de heer Van Vliet, de heer Koen kandidaat. De voorzitter stelt voor de heer Koen bij acclamatie benoemd te verklaren. Het algemeen bestuur besluit de heer Koen te benoemen in het dagelijks bestuur.
6.
Stand van zaken Metropoolregio en Vervoersautoriteit. De heer Van Vliet licht toe dat de gemeenteraden zich momenteel buigen over het voorstel voor de gemeenschappelijke regeling MRDH. Uit het laatste overzicht dat hem ter hand is gesteld door de gemeentesecretarissen blijkt dat een ruime meerderheid zich inmiddels positief heeft uitgesproken. Enkele gemeenten hebben hun standpunt aangehouden in afwachting van extra informatie. Die informatie is inmiddels schriftelijk verstrekt. Inmiddels is ook duidelijk geworden dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel ‘Afschaffing plusregio’s’ in week 4 zal behandelen. Het algemeen bestuur neemt kennis van de stand van zaken.
7.
2e Bestuursrapportage 2013. Het algemeen bestuur besluit: 1. kennis te nemen van de 2e Bestuursrapportage 2013; 2. het bij de 1e Bestuursrapportage 2013 geraamde vrij besteedbare positieve resultaat voor 2013 op basis van het saldo van de 2e Bestuursrapportage 2013 opwaarts bij te stellen met € 940.297 en voorlopig vast te stellen op een bedrag van € 2.337.492, dat aan de reserve Weerstandsvermogen wordt toegevoegd; 3. de in de 2e bestuursrapportage 2013 opgenomen 3e begrotingswijziging 2013 vast te stellen.
8.
Eerste wijziging begroting 2014. De heer Bruinsma vraagt waarom dat de ontsluiting van Vijfsluizen niet is opgenomen. Namens de gemeente Vlaardingen dringt hij erop aan die ontsluiting alsnog op te nemen.
AB verslag 11 december 2013 / TK / VB / 12 februari 2014
2
De voorzitter zegt toe dit aan de portefeuillehouder te zullen voorleggen. Het algemeen bestuur besluit de eerste wijziging van de begroting 2014 vast te stellen.
9.
Juridische volmacht. Het algemeen bestuur besluit: 1. het hoofd Juridische Diensten van de Serviceorganisatie van de gemeente Rotterdam, alsmede zijn waarnemer, te machtigen om de stadsregio Rotterdam en haar bestuursorganen te vertegenwoordigen in juridische (voor)procedures; 2. het hoofd Juridische Diensten van de Serviceorganisatie van de gemeente Rotterdam en zijn waarnemer de bevoegdheid te geven zijn medewerkers, andere medewerkers van de gemeente Rotterdam of de stadsregio Rotterdam alsmede externe professionele rechtshulpverleners te machtigen als vertegenwoordiger op te treden; 3. de onder punt 1 en 2 genoemde bevoegdheden ook toe te kennen aan de bestuursjuridisch beleidsadviseur van de stadsregio Rotterdam; 4. ten aanzien van de portefeuille Jeugdzorg de onder ad.1 en 2 genoemde bevoegdheden ook toe te kennen aan de directeur Jeugd van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam.
10.
Verantwoording ISV 2 en 3. Het algemeen bestuur besluit de bijgevoegde brief aan de provincie Zuid-Holland, zijnde de tussentijdse verantwoording van ISV 2 en ISV 3, vast te stellen.
11.
Wijziging Subsidieverordening Verkeer en Vervoer en Uitvoeringsregeling BDU.
Het algemeen bestuur besluit: 1. de Subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2012 overeenkomstig het bijgevoegde ontwerp wijzigingsbesluit te wijzigen; 2. met ingang van 1 januari 2014 op grond van artikel 18, vijfde lid van de Subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2012 het subsidiepercentage voor het realiseren van fietsparkeervoorzieningen bij openbaar vervoerhaltes en -stations gedurende één jaar te verhogen naar 100% en zodoende de regeling met één jaar te verlengen; 3. kennis te nemen van de bijgevoegde Uitvoeringsregeling Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer 2014 die op 13 november 2013 door het dagelijks bestuur is vastgesteld. *
12.
Rondvraag en sluiting. Van de rondvraag wordt geen gebruik gemaakt.
Afscheid leden AB, DB en secretaris De voorzitter spreekt de heer Bruinsma (lid AB), de heer Van Vliet (lid AB en DB) en mevrouw Jansen (secretaris) toe ter gelegenheid van hun afscheid. Afscheidstoespraak Aboutaleb tegen Bruinsma Tjerk, je verliet in 2010 het dagelijks bestuur, met een beetje pijn in het hart, want je had je met heel veel energie en plezier als regionaal bestuurder en vice-voorzitter van de stadsregio Rotterdam ingezet. Gelukkig bleef er wel een band bestaan met de stadsregio via je lidmaatschap van het algemeen bestuur en als lid van de algemene commissie voor bezwaar en beroep, maar ook via tal van andere bestuurlijke nevenfuncties. Je verlaat niet alleen de stadsregio, maar neemt ook afscheid als burgemeester van de gemeente Vlaardingen. Gelukkig blijf je er wel wonen, zodat nog steeds een band met onze regio blijft. Jij gaat je storten op een nieuw gevormde gemeente; in Alphen aan den Rijn ga je nu je bestuurlijke kunsten tonen.
AB verslag 11 december 2013 / TK / VB / 12 februari 2014
3
Tjerk, we hebben je de afgelopen jaren leren kennen als een gedreven bestuurder, maar ook als een zogeheten mensen-mens. Dat zijn de kwaliteiten waarmee je in 2002 het burgemeestersreferendum in Vlaardingen won. Je bent er nog altijd trots op dat je de eerste gekozen burgemeester in Nederland werd. Als twee leden van dezelfde politieke familie weet ik niet of ik het met je eens ben dat een gekozen burgemeester onze bestuurlijke toekomst in de goede richting zal sturen. De geschiedenis zal het leren. De Vlaardingers hebben in ieder geval gezien dat je waarmaakte waar je voor stond. Toen ik staatssecretaris was, heb ik je een aantal keren meegemaakt op andere plekken. Zo heb ik je op Curaçao gezien, waar je als ware kenner van integriteitsvraagstukken geprobeerd hebt iets van die kunst daar achter te laten. In zweterige kamertjes heb je daar geprobeerd lokale bestuurders heel veel bij te brengen. Ik moet helaas vaststellen dat dat niet op alle fronten is beklijfd. Maar één ding weet ik zeker: het lag en het ligt niet aan jou. Veel van die kwaliteiten heb je altijd willen inzetten voor collega’s. Ik heb je ook meegemaakt als een wijs mens op het moment dat het ertoe doet. Interessant is dat, hoe woeliger de omgeving is, hoe stabieler Tjerk wordt. Je won ook altijd de harten van mensen met je gewone manier van doen: nooit uit de hoogte, nooit haantje de voorste. Je bent een degelijk bestuurder, ook qua volume goed zichtbaar aanwezig! Niemand kon en kan echt om je heen. Je beloofde een luisterend oor, een warm hart, en dat heb je ook geboden. Je politieke omgeving was niet altijd gemakkelijk, maar je hebt je er altijd op een goede en fascinerende manier doorheen geslagen. Je was niet alleen van je burgers in Vlaardingen, je was er ook echt voor de mensen in onze regio. Je hebt je ingezet voor de politie, in verschillende rollen heb je meegedacht en meegewerkt. Je hebt je ook ingezet in de kopgroep voor de Metropoolvorming. Je was natuurlijk niet voor niets gevraagd; het was ook een compliment in zichzelf dat je in die kopgroep gevraagd wordt de kar mee te trekken. Je hebt er de kracht voor, je hebt er de energie voor, maar je hebt er ook de wijsheid voor. Graag wil ik je ook voor dat proces hartelijk dank zeggen. Tjerk, het ga je goed als waarnemend burgemeester in je nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn, ook in je persoonlijke leven, waarbij we de hoop uitspreken dat het heel goed zal gaan en dat je erin zult slagen de kar daar goed op de rails te zetten. Ik denk dat ik namens alle collega’s spreek, als ik zeg: mocht je ons echt nog eens nodig hebben in de kwaliteiten zoals die hier om de tafel zitten: je hebt nog altijd onze telefoonnummers, en laat het ons asjeblieft weten. Het zal straks even wennen zijn om een oriëntatie te hebben op Leiden en op Gouda. Als je Rotterdam gewend bent, zijn dat andere verhoudingen, maar jou kennende, zal het je wel lukken. Dank. De heer Aboutaleb reikt de gouden regiospeld uit aan de heer Bruinsma.
Dankwoord Bruinsma De stadsregio is een heel belangrijk orgaan geweest gedurende de hele periode dat zij heeft bestaan. Ik heb er ook met heel veel plezier in gewerkt. Je kunt het natuurlijk nooit alleen als stad Vlaardingen in zo’n ingewikkelde regio en op het moment dat je dan een goed en stevig samenwerkingsverband hebt, heeft dat heel veel voordelen. Je moet natuurlijk altijd maar afwachten of jij degene bent die je gemeente mag vertegenwoordigen in dit prachtige orgaan, maar gelukkig is dat aardig gelukt. Ik weet ook nog dat ik heel graag in het DB wilde komen, want ik had al vrij snel door dat dat DB toch nog belangrijke zaken voor de regio werden gedaan, die daarna werden afgezegend in het AB. Het was een ragfijn samenspel waarbij zich soms krachten voordoen waarvan het lastig is die helemaal te doorgronden. Het had te maken met fracties,
AB verslag 11 december 2013 / TK / VB / 12 februari 2014
4
met politieke verdeling, met het kwadrant in de regio waar je vandaan kwam e.d., maar op een gegeven moment is het gelukt. Ik wilde heel graag de portefeuille ruimtelijke ordening, want ik had ook door dat dié helemaal van belang was. In het verleden had mijn voorganger, Bert Stam, dat ook met heel veel plezier en heel goed gedaan. Zó goed zelfs dat toen ik Ivo Opstelten, jouw voorganger, vroeg “mag ik ook in het DB?”, hij me liet weten dat er één voorwaarde aan vastzat, namelijk dat ik mijn stad niet zou vergeten. Dat zei hij omdat mijn voorganger zo verschrikkelijk veel activiteiten had verricht voor de stadsregio, dat hij bijna nooit meer in Vlaardingen was. Zo ongeveer is het aandeel geweest van Vlaardingen in die belangrijke portefeuille in het dagelijks bestuur. Ik had de hoop hetzelfde te kunnen doen, maar het werd bestuurlijke organisatie en communicatie. Ook dat heb ik met heel veel plezier gedaan. Vooral ten aanzien van de bestuurlijke organisatie vond ik het bijzonder dat ik heb mogen meewerken aan de structuur die we nu kennen. Daarvóór hadden we namelijk fracties en was het toch echt Corstiaan Kleijwegt die als fractievoorzitter van de PvdA besloot of ik wel of niet wat mocht zeggen. Vaak mocht ik niks zeggen en deed Corstiaan dat, en dat vond ik toch wel jammer. De stap die we nu hebben gezet naar de Metropoolregio is volgens mij een hele belangrijke. Ik weet dat onze achterbannen, de raden, niet allemaal overlopen van enthousiasme. Ik ben er toch van overtuigd dat het een goed antwoord is op de uitdagingen waarmee wij de komende jaren te gaan hebben. De regio waar ik naartoe ga – de voorzitter merkte het terecht op – kent een heel ander krachtenveld en ik zal absoluut proberen of wij iets kunnen leren van de ontwikkeling die jullie meemaken. Ik heb het met heel veel plezier gedaan. Dank voor deze mooie onderscheiding, die ik als vice-voorzitter zelf een paar maal heb mogen opspelden bij DB-leden die vertrokken. Het is een zeer waardevolle onderscheiding en ik ben erg blij dat ik dit heb meegemaakt. Dank voor de samenwerking, dank voor de inzet. Met elkaar hebben we absoluut een multiplier bereikt, en dat is heel goed voor dit gebied.
Afscheidstoespraak Aboutaleb tegen Van Vliet Ewald, van jou wordt gezegd: hij gaat als een speer, hij gaat scherp, hij gaat gedreven, hij gaat snel. Is dat altijd bij te houden? Er is een Afrikaans spreekwoord, dat zegt: als je heel snel wilt, ga je alleen, maar als je ver wilt komen, ga je samen. Dat spreekwoord is heel erg van toepassing op deze liberaal. Oprecht een liberaal in mijn ogen. Altijd collegiaal, je weet precies wat je aan hem hebt. Hij doet wat mijn vader mij geleerd heeft: een huis ga je via de voordeur naar binnen, nooit via het raam. Je wist precies wat je aan Ewald van Vliet had. In november 2009 werd je door het algemeen bestuur benoemd tot lid van het dagelijks bestuur als vervanger van Jon Hermans, om vervolgens in 2010 door te gaan op de portefeuille economie, middelen en bestuurlijke organisatie. Op elk van deze drie onderdelen van je portefeuille heb je je sterk gemanifesteerd, met een scherp oog voor kansen en bestuurlijke prioriteiten. Op het terrein van economie was je een sterke bondgenoot voor de gemeenten en een geducht gesprekspartner voor het provinciebestuur. De regionale belangen bij het ontwikkelen en herstructureren van bedrijfsterreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden wist je met verve en overtuiging te behartigen. Als het nodig was wist je ook van doorpakken, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard, dat van grote economische betekenis is voor de regio. Ik herinner mij nog een gesprek dat wij samen hebben gevoerd met de collega-bestuurders van de desbetreffende gemeenten, zo tegen de kerst. Een lastig moment. Ook daar was je beslissend en helder in wat je wilde. Het is knap hoe je vervolgens alle partijen, waarvan de standpunten soms, op z’n zachtst gezegd zeer uiteenliepen, toch weer aan één tafel wist te krijgen in een gezamenlijke regeling voor ontwikkeling van dit belangrijke gebied.
AB verslag 11 december 2013 / TK / VB / 12 februari 2014
5
Ook voor jou geldt: toen we je nodig hadden voor de Metropoolvorming, was je daar. Ik heb je heel graag erbij gehad de afgelopen tijd. Ik heb zelf als een van de trekkers van het hele proces ongelooflijk veel steun aan jou gehad in menig opzicht. Ewald is nooit te beroerd om een klus op te pakken. Of het nu rekenen is of tekenen, of een combinatie van rekenen en tekenen, hij was er altijd als het nodig was. Zijn kracht was: als de burgemeester van Rotterdam niet zelf wilde dat hij intervenieerde in de verhouding tussen collega’s, dan vraag je Ewald. Je slaagde erin op een fatsoenlijke manier bruggen te slaan tussen collega-burgemeesters in onze regio en de stad Rotterdam. Het is nog altijd een lastige verhouding, maar jij wist daar precies goed in te manoeuvreren en de juiste druk op de juiste plek te organiseren, of juist de balans te vinden tussen de verschillende grootheden. Ik heb je wel eens gevraagd: weet de VVD van jouw bestaan? Ik heb het ook meerdere malen tot de VVD-top gezegd: wij hebben een fascinerende burgemeester van jullie huize, kennen jullie die eigenlijk wel? Gelukkig weten velen van jouw bestaan, maar niet iedereen. Ik denk dat het daarom niet reëel is te verwachten dat Ewald van Vliet heel lang uit het politieke domein zal verdwijnen. Read my lips. We spreken elkaar nog! Je was een ambassadeur voor jouw gemeente en voor onze regio. Je sprak er met kracht en verve over en je was niet zelden overtuigend. Heel graag wil ik je namens de collega’s, namens de regio, bedanken voor alle inzet die je hebt geleverd in de afgelopen jaren. Ook jouw politieke omgeving, je eigen gemeente, was niet altijd gemakkelijk, maar burgemeesters zijn niet benoemd om te opereren in een gemakkelijke omgeving. Mensen die uiteindelijk tegen een stootje kunnen zijn degenen die wat ons betreft in de Rotterdamse regio actief zijn. Je gaat naar een terrein gaat dat mij zeer na aan het hart ligt, het onderwijs. Het onderwijs is zo belangrijk voor onze land, dat er heel veel zaken van af te leiden zijn, zelfs de veiligheid in onze eigen straten. Het vereist wat kronkels om die link te leggen, maar het is heel belangrijk en ik vind het fantastisch dat iemand met jouw achtergrond, met jouw kennis van zaken, zich op dat terrein gaat storten. Heel erg bedankt. Het ga je goed. De heer Aboutaleb reikt de gouden regiospeld uit aan de heer Van Vliet.
Dankwoord Van Vliet Als je terugkijkt, kun je vaststellen dat in een relatief korte periode heel veel is gebeurd in onze regio. De Rotterdamse regio is een onvoorstelbaar diverse, dynamische, maar ook sterke regio. Zelfs in de economische neergang die wij sinds 2008 meemaken, kunnen we toch constateren dat de economie in onze regio sterker is geworden. Met elkaar zijn wij erin geslaagd de regio door deze periode heen te krijgen en ik ben ervan overtuigd dat we er ook in de toekomst in zullen slagen om dat te blijven doen. Alle medebestuurders uit het algemeen bestuur, maar zeker ook uit het dagelijks bestuur, wil ik enorm bedanken voor hun inzet. Je ziet ook wel eens regio’s in den lande waar men puur vanuit het eigen gemeentelijk belang kijkt, maar in deze regio proef ik steeds meer dat iedereen beseft dat inwoners, bedrijven en organisaties al lang niet meer denken in gemeentegrenzen. Het zijn regiobewoners geworden, die wonen in de ene gemeente, werken in de andere gemeente in de regio, sporten in een andere gemeente en in weer een andere gemeente hun boodschappen doen. Wat dat betreft is het leven van tal van mensen veranderd en is het belangrijk dat wij daar als bestuur een antwoord op hebben en dat we met elkaar die uitdaging aangaan. Uitdagingen zijn er voldoende. De infrastructuur is versterkt en ik weet dat er zeer ambitieuze plannen liggen, zowel op het gebied van openbaar vervoer als op dat van infrastructuur, om dat verder uit te breiden. Op het gebied van wonen liggen er belangrijke
AB verslag 11 december 2013 / TK / VB / 12 februari 2014
6
uitdagingen, zeker nu de markt zo tegen zit. Ook daarvoor geldt: met elkaar weten we daar het antwoord op te vinden. Ooit, in 2009, ben ik begonnen met de portefeuille groen. Jan van Belzen heeft dat met verve overgenomen. Ook daarvoor geldt: het is geweldig te zien hoe ook die kwaliteit in onze regio, van Voorne-Putten tot aan de Rottemeren en van Hoek van Holland tot aan de oostflank, want ook gemeenten als Capelle en Vlaardingen zijn ongelooflijk goede gemeenten, is toegenomen. Daarmee zijn volgens mij heel veel krachten van deze regio in kaart gebracht. Ik heb er met heel veel plezier een bijdrage aan mogen leveren. Ik spreek de hoop uit dat de metropoolregio een waardige opvolger mag worden van deze stadsregio en dat we er ook daar weer met elkaar in zullen slagen, misschien nog wel meer dan we nu alleen al konden, een krachtige regio te ontwikkelen waarin de economie wordt verstrekt, op een financieel verantwoorde wijze, zodat we een lange en duurzame toekomst tegemoet gaan. Ik dank u voor de plezierige samenwerking en ik dank de ambtelijke ondersteuning voor de geweldige support die ik daarbij in de afgelopen jaren heb mogen ervaren. Hartelijk dank. Het ga u allen goed.
Afscheidstoespraak Aboutaleb tegen secretaris Jansen En dan nemen we afscheid van Marith Jansen. De stadsregio Rotterdam heeft heel veel aan jou te danken, Marith. Twintig jaar lang was je betrokken bij de vormgeving van de bestuurlijke samenwerking in onze regio, van 1993 tot 1999 als hoofd Bestuurlijke Zaken en daarna als secretaris/algemeen directeur. In de afgelopen twintig jaar is onder jouw leiding door de medewerkers van de stadsregio veel tot stand gebracht. Er zijn in de regio ruim 100.000 nieuwe woningen gebouwd, honderden kilometers fietspaden aangelegd, het metro- en tramnetwerk is flink uitgebreid en vernieuwd, het openbaar vervoer is aanbesteed en inbesteed, groen en milieu groeiden uit van een bijzaak tot een regionaal hoofdthema, dat door gemeenten nog steeds hoog wordt gewaardeerd. Hoewel je vond dat de stadsregio zich eigenlijk moest beperken tot de fysieke beleidsterreinen, heb je er wel voor gezorgd dat het financieel beheer van Jeugdzorg flink werd geprofessionaliseerd, waarna de overdracht van de uitvoerende jeugdzorgtaken naar de GGD-Rotterdam soepel kon plaatsvinden. Het feit dat wij hier zo snel besluiten kunnen nemen en dit ook altijd bijna vlekkeloos verloopt, getuigt van zeer grote en degelijke ambtelijke voorbereiding onder jouw leiding. Ik heb daar bewondering voor. Een goede leider in ambtelijke zin is niet degene die het allemaal zelf doet, maar iemand die hele goede mensen om zich heen verzamelt om het werk goed te doen verlopen. Het laatste is zeer zeker even goed een kwaliteit. Als secretaris heb je in de loop der jaren heel veel bestuurders langs zien komen. Je stak je eigen opvattingen niet onder stoelen of banken, maar respecteerde altijd de bestuurlijke keuzen, ook als die anders uitpakten dan jij wenselijk vond. Van één instrument heb ik als voorzitter, naast jou zittend, nooit gebruik hoeven te maken om een ambtenaar tot stilstand te krijgen, namelijk knijpen in de arm! Dat hoefde bij deze dame niet, want ze wist precies hoe ver ze kon gaan en wanneer ze wel en niet haar stem kon laten horen in het DB. Ik heb bewondering voor zo'n ambtenaar die op een geweldige manier politieke antennes heeft ontwikkeld en precies weet wat een ambtenaar wel en niet mag. Ook dat is een kwaliteit in jouw manier van begeleiden van de eigenzinnige bestuurders aan deze kant van de tafel om tot besluitvorming te komen. Maar je wist ook bestuurders scherp te houden op momenten dat het niet goed dreigt te gaan en die momenten hebben wij ook wel eens met elkaar meegemaakt. Als zij dan niet op maandag bij mij binnenkomt, maar op woensdag of donderdag, dan is er stront
AB verslag 11 december 2013 / TK / VB / 12 februari 2014
7
aan de knikker. In de jaren dat ik uw voorzitter mag zijn is dat eigenlijk twee keer gebeurd, maar ik ga u geen deelgenoot maken van wanneer dat was! Uitsluitend het eindresultaat onder de streep telt en die resultaten waren er. Je bent ook een realist. Regionale samenwerking vereist idealisme en solidariteit. Maar in jouw bijdragen aan onze discussies benadrukte je ook altijd dat met schaarse middelen goede keuzes moeten worden gemaakt. En dat is precies wat de afgelopen tijd met een afnemend middelenvolume tot stand is gebracht. Eén van de leden van dit algemeen bestuur onderstreepte dat in de vorige vergadering nog eens door erop te wijzen dat de nieuwe samenwerking in de metropoolregio staat of valt met de vervoersautoriteit met al haar bevoegdheden en geld. Als directeur heb je de organisatie zien groeien van een kleine Gideonsbende in de krochten van het nu gesloten stadskantoor tot een professionele organisatie van 60 mensen en een zelfde aantal externe professionals die frequent worden ingehuurd om regionale projecten van de grond te krijgen en gemeenten te ondersteunen. Wat betreft de professionaliteit van de organisatie neem je afscheid op een hoogtepunt. Dat is absoluut waar. Als het aan ons ligt, hopen we veel van deze professionals terug te zien bij de vervoersautoriteit, of bij de toekomstige samenwerkingsverbanden die we met elkaar aan het organiseren zijn. Je hebt je er bij het dagelijks bestuur hard voor gemaakt dat mensen van jouw organisatie al ver voor opheffing van de stadsregio gebruik kunnen maken van voorzieningen van het sociaal statuut. Dat zegt iets over jouw zorgzaamheid voor je mensen. Het doet me denken aan het reclamespotje van de ene manager die aan het plannen was dat al zijn mensen goed onderdak kregen en dat hij op enig moment alleen overbleef, zonder dat iemand zich afvroeg: en wat ga jij doen? Gelukkig was er iemand als Ewald van Vliet op tijd bij om ons als DB’ers mee te krijgen in een goed nadenken over wat er met jou kan gebeuren in jouw eigen toekomst. En zo is het maar net, want jij mag dan zorgzaam zijn voor je eigen mensen, wij wilden ook zorgzaam zijn voor jou. Ik hoop in ieder geval dat je dat gevoel hebt en dat het ook zo is overgekomen. Het ga je goed. We zullen je nog vaak tegenkomen, minstens in de tram of bij de ijsboer in Den Haag! De heer Aboutaleb reikt de gouden regiospeld uit aan mevrouw Jansen
Dankwoord Jansen Voorzitter, dames en heren. Allereerst bedankt voor alle mooie woorden. Het gras is mij inmiddels redelijk voor de voeten weggemaaid en daarom zal ik het kort houden. Alle zaken die bereikt zijn en zojuist door de voorzitter zijn opgesomd konden natuurlijk alleen maar bereikt worden door een groep bevlogen bestuurders, daarbij uiteraard ondersteund door een professioneel ambtelijk apparaat. Probeert u die bevlogenheid vast te houden, ook in nieuwe samenwerkingsvormen die aan de horizon verschijnen. De stadsregio staat aan de vooravond van haar opheffing. Er zijn meerdere redenen te bedenken waarom dat gebeurt, maar één daarvan is dat de stadsregio geframed is, en buitengewoon succesvol geframed, als bestuurlijke drukte. Zorgt u dat dat u nooit meer gebeurt, want dan ben je weg. Ik heb nog één verzoek aan u. De voorzitter heeft u zojuist deelgenoot gemaakt van mijn zorgen om het personeel. Wij hopen inderdaad dat een flink daarvan straks een nieuwe functie kan aanvaarden in met name de Vervoersautoriteit, maar misschien ook nog wel wat bij de metropoolregio. Denkt u toch alstublieft ook eens na wat in uw gemeenten kunt betekenen. Het zijn allemaal slimme, buitengewoon goed opgeleide mensen, die bovendien over procesvaardigheden beschikken die in gemeentelijke samenwerking heel belangrijk zijn en die ik bij gemeenteambtenaren nog niet altijd in die mate terugzie. U kunt met die mensen dus uw voordeel doen.
AB verslag 11 december 2013 / TK / VB / 12 februari 2014
8
Ik wil u bedanken. Mijn tijd bij de stadsregio was mij aangenaam. Het ga u goed. Ik zal op gepaste afstand volgen hoe het verder gaat met de Metropoolregio en de Vervoersautoriteit.
De voorzitter merkt in aansluiting op de woorden die mevrouw Jansen heeft gesproken over de medewerkers op dat hier 16 gemeenten zijn vertegenwoordigd met allemaal buitengewoon bekwame mensen. Als zij allen één regiomedewerker aanstellen, is het klaar! Sluiting De voorzitter besluit: het jaar 2013 wordt langzamerhand afgesloten. In het nieuwe jaar zijn er verkiezingen voor het Europees Parlement en voor de gemeenteraden. Het worden spannende tijden. Hij wenst iedereen een fantastische tijd en vooral ook een gezonde tijd. Hierna sluit hij de vergadering.
AB verslag 11 december 2013 / TK / VB / 12 februari 2014
9
algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014
Adviezen van de portefeuillehoudersoverleggen voor de vergadering van het algemeen bestuur op 12 februari 2014 Agendapunt 7 Wijziging verordening bezwaarschriftencommissie Het portefeuillehoudersoverleg BOCM heeft het AB op 29 januari 2014 conform de gevraagde beslissing geadviseerd. Agendapunt 9 Liquidatieplan stadsregio Rotterdam De portefeuillehoudersoverleg BOCM, Verkeer en Vervoer, GROM en Wonen hebben het AB conform de gevraagde beslissing geadviseerd. Agendapunt 10 Kadernota 2015 Het portefeuillehoudersoverleg BOCM heeft het AB op 29 januari 2014 conform de gevraagde beslissing geadviseerd. Agendapunt 11
Intrekking subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011
Het portefeuillehoudersoverleg BOCM heeft het AB op 29 januari 2014 conform de gevraagde beslissing geadviseerd.
Agendapunt 12 Vaststellen verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 Het portefeuillehoudersoverleg Wonen heeft het AB conform de gevraagde beslissing geadviseerd.
PHO - adviezen AB / 138594 / BZC / WN / 12 februari 2014
Pagina 1
Algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014 03 Besluitenlijst
Besluitenlijst van de vergadering d.d. 11 december 2013 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam
1.
Opening en mededelingen. Aanwezig: Aboutaleb, Baljeu, Jansen (secretaris), Karssen, Van Belzen, Van Vliet. Alsmede: Barre, Fix, Nettinga Afwezig: De Jonge, Mourik.
2.
Verslag van de vergadering d.d. 13 november 2013 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam. Het dagelijks bestuur besluit het verslag vast te stellen.
3.
Besluitenlijst van de vergadering d.d. 13 november 2013 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam. Het dagelijks bestuur besluit de besluitenlijst vast te stellen.
4.
Ingekomen en uitgegane stukken. Het dagelijks bestuur besluit in te stemmen met de afhandelingsvoorstellen op de lijst ingekomen en uitgegane stukken.
5.
Bestuurlijke contacten / afspraken zich aandienend overleg. Het dagelijks bestuur besluit kennis te nemen van het overzicht.
6.
Agendaplanning. Het dagelijks bestuur besluit kennis te nemen van de planning.
7.
Stand van Zaken Metropoolregio en Vervoerautoriteit Het dagelijks bestuur bespreekt de stand van zaken.
8.
Vacature DB-lid Het dagelijks bestuur besluit de voordracht voor de vacature in het dagelijks bestuur neutraal voor te leggen aan het algemeen bestuur.
9.
Juridische volmacht 2014 Het dagelijks bestuur besluit: Overeenkomstig bijgaande ontwerpvolmacht voor de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014: 1. het hoofd Juridische Diensten van de Serviceorganisatie van de gemeente Rotterdam, alsmede zijn waarnemer, te machtigen om de stadsregio Rotterdam en haar bestuursorganen te vertegenwoordigen in juridische (voor)procedures; 2. het hoofd Juridische Diensten van de Serviceorganisatie van de gemeente Rotterdam en zijn waarnemer de bevoegdheid te geven zijn medewerkers, andere medewerkers van de gemeente Rotterdam of de stadsregio Rotterdam alsmede
Besluitenlijst DB 11 december 2013 / 137523 / BZC / WN / 12 februari 2014
Pagina 1
3. 4. 5.
externe professionele rechtshulpverleners te machtigen als vertegenwoordiger op te treden; de onder punt 1 en 2 genoemde bevoegdheden ook toe te kennen aan de bestuursjuridisch beleidsadviseur van de stadsregio Rotterdam; ten aanzien van de portefeuille Jeugdzorg de onder ad. 1 en 2 genoemde bevoegdheden ook toe te kennen aan de directeur Jeugd van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam; het algemeen bestuur voor te stellen eveneens een nieuwe volmacht voor juridische vertegenwoordiging te verlenen.
10. Managementletter 2013 Het dagelijks bestuur besluit kennis te nemen van de Managementletter 2013. 11. Ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam Het dagelijks bestuur besluit: 1. in te stemmen met het bijgevoegde ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam en de bijgevoegde ontwerp nota van wijzigingen; 2. het onder beslispunt 1 bedoelde ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam, de ontwerpnota van wijzigingen en de ontwerpnota van beantwoording voor vaststelling aan te bieden aan het algemeen bestuur 3. het advies van de ondernemingsraad en de reactie van de secretaris-algemeen directeur aan het algemeen bestuur aan te bieden ter kennisname. 12. Investeringsreserve - subsidieaanvragen herstructurering bedrijventerreinen en regionaal groenblauw Het dagelijks bestuur besluit: 1 Op grond van artikel 8 lid 2 van de subsidieverordening Investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 en onder de ontbindende voorwaarde dat er in de eerste begrotingswijziging 2014 voldoende gelden ter beschikking worden gesteld, conform bijgaande concept-subsidiebeschikkingen subsidies te verlenen: A. aan de gemeente Rotterdam voor het project ‘Herstructurering Spaanse Polder’ voor maximaal € 585.261 voor het verbeteren van de veiligheid en doorstroming Matlingeweg ter plaatste van kruising Industrieweg Noord en realiseren ontsluiting Tollenslocatie conform het bij de aanvraag gevoegde projectplan; B. aan de gemeente Schiedam voor het project ‘Herstructurering NieuwMathenesse’ voor maximaal het tekort op de netto contante waarde tot een maximum van € 1.260.000 ten behoeve van het meerjarig programma ‘Versnelling tegen de stroom in’, bestaande uit 5 ha herontwikkeling van vastgoed, 2,9 ha herinrichting van de openbare ruimte en aanpassing infrastructuur; C. aan de gemeente Albrandswaard, onder de ontbindende voorwaarde dat de gemeente uiterlijk 31 juli 2014 de cofinanciering aantoont, voor het project ‘Blauwe Verbinding, deeltracé Rhoonse Baan’ voor maximaal € 1.900.000 voor de groene inrichting langs de Rhoonse Baan tussen de Koedood en de kern van Rhoon ter hoogte van de rotonde met de Nijverheidsweg, het ombouwen van 4 duikers en het realiseren van een aansluiting tussen de bestaande watergang langs de Rhoonse Baan en de waterbak in de tunnel van de Heulweg onder de infrabundel A15/Betuwelijn. D. aan de gemeente Lansingerland, onder de ontbindende voorwaarde dat de gemeente uiterlijk 31 juli 2014 de cofinanciering aantoont, voor het project ‘Triangelpark fase 2’ voor maximaal € 1.850.000 voor het aanleggen van een tunnel onder de N209 ter hoogte van de Duikertocht en de subsidieaanvraag voor € 50.000 af te wijzen vanwege het bereiken van het maximaal beschikbare budget; 13. Ontheffingsverzoeken Subsidieverordening Investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 Het dagelijks bestuur besluit:
Besluitenlijst DB 11 december 2013 / 137523 / BZC / WN / 12 februari 2014
Pagina 2
A. Op de volgende ontheffingsverzoeken van gemeenten op grond van artikel 19 van de Subsidieverordening Investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 en het Besluit nadere regels inzake artikel 19 van de subsidieverordening Investeringsreserve 2011, conform de bijgevoegde beschikkingen als volgt te besluiten: 1. RSG 78 (gemeente Rotterdam) – de gevraagde ontheffing te verlenen voor afwijking van zowel de geplande start als van de datum van oplevering. 2. RSG 25 (gemeente Westvoorne) – de gevraagde ontheffing verlenen voor afwijking van zowel de uitvoering, de geplande datum van oplevering, alsmede van de kostenopbouw. 3. RSG 44 (gemeente Maassluis) – de gevraagde ontheffing te verlenen voor afwijking van zowel de oorspronkelijke vormgeving als van de geplande datum van oplevering. Omdat duidelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie verleend is niet volgens het projectplan zullen worden uitgevoerd, wordt op grond van artikel 4: 48 Algemene wet bestuursrecht de subsidie ten nadele van de ontvanger gewijzigd. De subsidie wordt verlaagd van € 75.000,00 naar € 23.878,50, zijnde de actuele kosten van het project volgens de van gemeente Maassluis ontvangen nadere informatie. B. Op verzoek van de gemeente Hellevoetsluis (RSG 16) de termijn te verlengen waarbinnen men de vaststelling van de subsidie dient aan te vragen. Dit conform artikel 23 van de subsidieverordening Investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011. 14. Subsidies Polder Schieveen en Brielse Zoom Noord Het dagelijks bestuur besluit: Onder de ontbindende voorwaarde dat er in de eerste wijziging begroting 2014 voldoende gelden ter beschikking worden gesteld (artikel 4:34 Awb), de reserveringen voor projecten polder Schieveen en Brielse Zoom Noord toekennen door conform bijgaande concept-subsidiebeschikkingen subsidies op grond van artikel 4.23 lid 3 sub c Awb te verlenen: a aan de gemeente Rotterdam voor het project ‘Polder Schieveen’ voor maximaal € 5.000.000 voor de natuur– en recreatieontwikkeling conform het bij de aanvraag gevoegde natuur- en recreatieplan; b. aan de gemeente Brielle voor het project ‘Brielse Zoom Noord’ voor maximaal € 538.186 voor kreekontwikkeling conform het bij de aanvraag gevoegde projectplan. 15. Monitorrapportage 2013 Regionaal Groenblauw Structuurplan 3 Het dagelijks bestuur besluit: in te stemmen met de rapportage Monitoring RGSP3-2013 en deze ter vaststelling aan te bieden aan het algemeen bestuur. 16. Voortgang Noordas 2013 Het dagelijks bestuur besluit: kennis te nemen van het voortgangsbericht uitvoeringsagenda Noordas 2013. 17. Voortgangsrapportage 2012/2013 netwerk ondernemersloketten Het dagelijks bestuur besluit: kennis te nemen van de Voortgangsrapportage 2012/2013 netwerk ondernemersloketten. 18. Uitvoering detailhandelsbeleid - Voortgangsrapportage 2013 en Werkplan 2014. Het dagelijks bestuur besluit: Kennis te nemen van de voortgangsrapportage 2013 en instemmen met het werkplan 2014.
Besluitenlijst DB 11 december 2013 / 137523 / BZC / WN / 12 februari 2014
Pagina 3
19. Subsidies Luchtkwaliteit 2e tranche 2013 Het dagelijks bestuur besluit: Conform bijgevoegde conceptbeschikkingen: 1. Op grond van de subsidieaanvraag van de gemeente Barendrecht voor het project “pilot elektrische mobiliteit gemeente Barendrecht” en de subsidieverordening Verbetering Luchtkwaliteit een subsidie van maximaal € 10.120,-- te verlenen, onder de verplichting dat vóór 31 december 2014 een evaluatierapport wordt overlegd ten aanzien van de rijervaringen en de besparingen v.w.b. brandstofkosten en onderhoudskosten; 2. Op grond van de subsidieaanvraag van de gemeente Barendrecht voor het project “elektrische bestelwagen voor de gemeente Barendrecht” en de subsidieverordening Verbetering Luchtkwaliteit een subsidie van maximaal € 29.500,-- te verlenen, onder de verplichting dat vóór 31 december 2014 een evaluatierapport wordt overlegd ten aanzien van de rijervaringen en de besparingen v.w.b. brandstofkosten en onderhoudskosten; 3. op grond van artikel 3, eerste lid, van de Subsidieverordening Verbetering Luchtkwaliteit het subsidieplafond voor het jaar 2014 vast te stellen op € 500.000; 4. op grond van artikel 3, tweede lid van de Subsidieverordening Verbetering Luchtkwaliteit de tijdvakken voor het indienen van aanvragen in het jaar 2014 vast te stellen op de perioden 1 januari tot 1 april en 1 juli tot 1 oktober 2014. 20. Rivierzones: voortgang 2013 en vooruitblik 2014 Het dagelijks bestuur besluit: 1. Kennis te nemen van de “Voortgangsmelding en Evaluatie Rivierzones 2012-2013” van het programma Rivierzones 2. In te stemmen met “Koersvoorstel 2014” en de nieuwe koers van Rivierzones waarbij: a. De inhoudelijke focus komt te liggen op De Rivier in zijn geheel, als verbinding tussen het stedelijk gebied en de haven, en waar vervolgens naar concrete uitvoeringsprojecten wordt gezocht; b. De huidige programmastructuur wordt vervangen door een netwerkorganisatie met (wisselende) coalities. De stadsregio werkt dit de komende periode verder uit. De kern van de coalitie bestaat uit de huidige 8 gemeenten en het Havenbedrijf Rotterdam. Afhankelijk van de thema’s en de projecten wordt er samengewerkt met verschillende stakeholders. 21. Uitvoeringsagenda 2014 regionale duurzaamheidsagenda en klimaat adaptatiestrategie regio Rotterdam Het dagelijks bestuur besluit: 1. kennis te nemen van de uitvoeringsagenda 2014 van de regionale duurzaamheidsagenda 2013-2016. 2. kennis te nemen van de klimaat adaptatie strategie als onderdeel van de regionale duurzaamheidsagenda. 22. Monitor Regionaal Verkeers- en VervoersPlan (RVVP) 2013 Het dagelijks bestuur besluit: kennis te nemen van de Monitor RVVP 2013 23. Subsidievaststellingen projecten beheer en onderhoud railinfrastructuur. Het dagelijks bestuur besluit: op grond van artikel 23 van de Subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2012, de subsidie ten behoeve van RET N.V. voor de volgende vier projecten vast te stellen op: a. € 1.702.814,94 voor het project Abram v. Rijckevorselweg kruising Burgemeester Oudlaan (P.11.301); b. € 2.949.889,73 voor het project Zalmplaat Facelift (P.10.060); c. € 2.395.935,04 voor het project Wilhelminaplein: in combinatie met bogen Wilhelminaplein-Laan op Zuid (P.11.034); d. € 1.635.086,79 voor het project Rijnhaven Bogen (P.09.046).
Besluitenlijst DB 11 december 2013 / 137523 / BZC / WN / 12 februari 2014
Pagina 4
24. Exploitatiebijdragen OV 2014. Het dagelijks bestuur besluit: 1. de voorcalculatorische loon- en prijspeilaanpassing 2014 voor de twee subsidies behorende bij de concessie Bus Rotterdam e.o. vast te stellen op 2,35%.conform bijgevoegde ontwerpbeschikkingen: 2. op grond van de subsidieaanvraag en artikel 23 van de Subsidieverordening verkeer en vervoer 2012 een subsidie te verlenen aan RET Bus B.V. voor uitvoering van de concessie Bus Rotterdam e.o. in de periode 15 december 2013 tot en met 13 december 2014 voor een bedrag van maximaal € 28.784.513,(prijspeil 2014); 3. op grond van de subsidieaanvraag en artikel 30 lid 1 sub b van de Subsidieverordening verkeer en vervoer 2012 een subsidie te verlenen aan RET Bus B.V. voor het Uitvoeringsplan sociale veiligheid Bus in de periode 15 december 2013 tot en met 13 december 2014 voor een bedrag van maximaal € 996.828,- (prijspeil 2014); 4. op grond van de subsidieaanvraag en artikel 23 van de Subsidieverordening verkeer en vervoer 2012 een subsidie te verlenen aan Connexxion Openbaar Vervoer N.V. voor uitvoering van de concessie Voorne-Putten Rozenburg voor de periode 15 december 2013 tot en met 13 december 2014 voor een bedrag van maximaal € 8.924.576,- (prijspeil 2013); 5. op grond van de subsidieaanvraag en artikel 23 van de Subsidieverordening verkeer en vervoer 2012 een subsidie te verlenen aan Connexxion Openbaar Vervoer N.V. voor uitvoering van de concessie Parkshuttle Rivium voor de periode 15 december 2013 tot en met 13 december 2014 van maximaal € 563.365,(prijspeil 2013); 6. op grond van de subsidieaanvraag en artikel 8 en 23 van de Subsidieverordening verkeer en vervoer 2012 een subsidie te verlenen aan RET N.V. voor de reguliere exploitatie van de Fast Ferry in de periode 15 december 2013 tot en met 13 december 2014 voor een bedrag van maximaal € 851.000,- (prijspeil 2013); 7. de door RET aangevraagde bijdrage € 199.000,- voor extra maatregelen van de Fast Ferry in het kader van een veilige en bedrijfszekere exploitatie af te wijzen; 8. op grond van de subsidieaanvraag en artikel 23 van de Subsidieverordening verkeer en vervoer 2012 een subsidie te verlenen aan RET N.V. voor het uitvoeren van activiteiten op het gebied van Regie en Ontwikkeling voor het kalenderjaar 2014 voor een bedrag van maximaal € 293.608,- (prijspeil 2013); 9. op grond van de subsidieaanvraag en artikel 23 van de Subsidieverordening verkeer en vervoer 2012 een subsidie te verlenen aan NS Reizigers B.V. voor uitvoering van de concessie Hoekse Lijn voor de periode 15 december 2013 tot en met 13 december 2014 voor een bedrag van maximaal € 4.431.000,- (prijspeil 2011); 10. op grond van de subsidieaanvraag en artikel 23 van de Subsidieverordening verkeer en vervoer 2012 een subsidie te verlenen aan NS Reizigers B.V. als gebruiksvergoeding van de infrastructuur van de Hoekse lijn in de periode van 15 december 2013 tot en met 13 december 2014 voor een bedrag van maximaal € 1.704.000,- (prijspeil 2011); 11. op grond van de subsidieaanvraag en artikel 23 en artikel 30 lid 1 sub b van de Subsidieverordening verkeer en vervoer 2012 een subsidie te verlenen aan RET N.V. voor de uitvoering van de concessie Rail, het Uitvoeringsplan sociale veiligheid Rail, het Uitvoeringsplan Verkoop en Marketing en de operationele kosten voor EBS in de periode 15 december 2013 tot en met 13 december 2014 voor een bedrag van maximaal € 70.735.475,- (prijspeil 2013); 25. Ontheffing concessieplicht Shell Shuttles en EMO Shuttles. Het dagelijks bestuur besluit: 1. conform bijgevoegd ontwerpbesluit en de daarin opgenomen voorschriften de aan Vipre B.V. op basis van artikel 29 Wet Personenvervoer 2000 verleende ontheffing van de concessieplicht voor het exploiteren van Shell Shuttles lijn 1 tot en met 4 die rijden van Rockanje, Hellevoetsluis, Schiedam en Vlaardingen naar Vondelingenplaat en vice versa te verlengen tot en met 31 december 2016; 2. conform bijgevoegd ontwerpbesluit en de daarin opgenomen voorschriften aan Vipre B.V. op basis van artikel 29 Wet Personenvervoer 2000 ontheffing te verlenen voor het exploiteren van de EMO Shuttles lijn 1 tot en met 10 die rijden van Goedereede, Hellevoetsluis, Vierpolders, Spijkenisse, Rozenburg, Ridderkerk, Poortugaal en Rotterdam naar EMO B.V. aan de Maasvlakte en vice versa voor de Besluitenlijst DB 11 december 2013 / 137523 / BZC / WN / 12 februari 2014
Pagina 5
3.
periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2017 voor het deel van de lijnen dat valt in het concessiegebied van de stadsregio Rotterdam; Vipre B.V. toestemming te verlenen om het Vipre-vervoerbewijs op de Shuttles waarvoor de ontheffing verleend is te gebruiken.
26. Subsidievaststelling BOR-fonds project P+R Kralingse Zoom Het dagelijks bestuur besluit: Op basis van de vaststellingverzoeken, het feit dat de projecten conform de verlening zijn gerealiseerd en op grond van artikel 17 lid 1 van de Subsidieverordening Fonds inzake het Bereikbaarheidsoffensief Regio Rotterdam, de subsidie aan de gemeente Rotterdam conform de bijgevoegde vaststellingsbeschikkingen vast te stellen op: A. € 23.637.395,- voor het project P+R Kralingse Zoom; B. € 457.000,- voor het project Verbinding tussen P+R-garage en metrostation Kralingse Zoom. 27. Eindrapportage samenwerkingsprogramma Quick Wins Tweede Tranche. Het dagelijks bestuur besluit: 1. het gerealiseerde programma Quick Win Tweede tranche vast te stellen; 2. de financiële afwikkeling van het programma vast te stellen; 3. de bijgevoegde concept brieven vast te stellen en te verzenden naar de partners Stadsgewest Haaglanden, provincie Zuid-Holland en ministerie van Infrastructuur en Milieu. 28. Voortgang en vooruitblik Dynamisch verkeersmanagement Zuidvleugel Bereik 2014 Het dagelijks bestuur besluit: 1. kennis te nemen van de voortgang Dynamisch verkeersmanagement. 2. in te stemmen met het werkplan 2014 van Bereik! 29. Vaststellen exploitatiesubsidie NS 2012 en loon-en prijspeilaanpassing 2013. Het dagelijks bestuur besluit: Conform bijgevoegde beschikking in bijlage 2 vast te stellen: A. de loon-en prijspeilaanpassing 2012 conform de CPI voor de concessie Hoekse Lijn vast te stellen op 2,25 %; B. vervolgens op grond van artikel 23 van de Subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2012 voor de loon-en prijspeilaanpassing 2012 een aanvullende subsidie van € 92.369,- te verlenen voor de uitvoering van de concessie Hoekse Lijn; C. vervolgens de subsidies 2012 aan NS Reizigers B.V. op grond van de subsidieaanvraag en artikel 23 van de Subsidieverordening verkeer en vervoer 2012 vast te stellen op: € 4.449.008,- (prijspeil 2012) voor uitvoering van de concessie Hoekse Lijn voor de periode 11 december 2011 tot en met 8 december 2012; € 1.720.764,- (prijspeil 2012) als gebruiksvergoeding van de infrastructuur van de Hoekse lijn in de periode van 11 december 2011 tot en met 8 december 2012; D. de loon-en prijspeilaanpassing 2013 conform de CPI voor de concessie Hoekse Lijn vast te stellen op 2,75 %; E. vervolgens op grond van artikel 23 van de Subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2012 voor de loon- en prijspeilaanpassing 2013 een aanvullende subsidie te verlenen van € 231.885,- voor de uitvoering van de concessie Hoekse Lijn. 30. Beantwoording schriftelijke vragen van de heer de Kleijn (SP) over de tramsporen op het Marconiplein. Het dagelijks bestuur besluit: de schriftelijke vragen van de heer de Kleijn over de tramsporen op het Marconiplein beantwoorden conform de bijgevoegde conceptbrief.
Besluitenlijst DB 11 december 2013 / 137523 / BZC / WN / 12 februari 2014
Pagina 6
31. Rondvraag en sluiting.
Besluitenlijst DB 11 december 2013 / 137523 / BZC / WN / 12 februari 2014
Pagina 7
dagelijks bestuur vergadering 12 februari 2014 03 Besluitenlijst
Besluitenlijst van de vergadering d.d. 15 januari 2014 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam 1.
Opening en mededelingen. Aanwezig: Aboutaleb, Baljeu, Fix (secretaris), Karssen, Koen, Mourik, Van Belzen. Alsmede: Barre, Nettinga Afwezig: De Jonge.
2.
Verslag van de vergadering d.d. 11 december 2013 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam. Het dagelijks bestuur besluit het verslag vast te stellen.
3.
Besluitenlijst van de vergadering d.d. 11 december 2013 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam. Het dagelijks bestuur besluit de besluitenlijst vast te stellen.
4.
Ingekomen en uitgegane stukken. Het dagelijks bestuur besluit in te stemmen met de afhandelingsvoorstellen op de lijst ingekomen en uitgegane stukken.
5.
Bestuurlijke contacten / afspraken zich aandienend overleg. Het dagelijks bestuur besluit kennis te nemen van het overzicht.
6.
Agendaplanning. Het dagelijks bestuur besluit kennis te nemen van de planning.
7.
Stand van Zaken Metropoolregio en Vervoerautoriteit (mondeling Het dagelijks bestuur bespreekt de stand van zaken metropoolregio en vervoerautoriteit.
8.
Voorstel toewijzing portefeuille Het dagelijks bestuur besluit: 1. de portefeuille Bestuurlijke Organisatie, Communicatie, Middelen en Economie toe te wijzen aan de heer Koen; 2. de heer Van Belzen aan te wijzen als bestuurlijke trekker voor het programma Noordas.
9.
Wijziging verordening bezwaarschriftencommissie Het dagelijks bestuur besluit: 1. in te stemmen met de ontwerp Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 en het algemeen bestuur voor te stellen om deze conform bijgevoegd ontwerp vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006; 2. het algemeen bestuur voor te stellen op grond van artikel 11, derde lid van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014, het uurtarief
Besluitenlijst 15 januari / BZC / WN / 12 februari 2013
Pagina 1
3. 4.
van de vergoeding vast te stellen op € 175,- voor de voorzitter en op € 150,- voor een extern lid; de heer mr. T.P.J. Bruinsma bij het algemeen bestuur voor te dragen voor herbenoeming als algemeen lid van de commissie; mevrouw mr. A.C.B.W. Doup bij het algemeen bestuur voor te dragen voor benoeming als commissielid vanwege haar specifieke deskundigheid op het gebied van het ambtenarenrecht.
10. Kadernota begroting 2015. Het dagelijks bestuur besluit de bijgevoegde concept Kadernota begroting 2015 ter vaststelling aan te bieden aan het algemeen bestuur in zijn vergadering van 12 februari 2014. 11. intrekking subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 Het dagelijks bestuur besluit in te stemmen met de Verordening tot intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 en deze ter vaststelling voor te leggen aan het algemeen bestuur. 12. Samenwerkingsafspraken Woningmarkt 2014-2020 Het dagelijks bestuur besluit kennis te nemen van de Samenwerkingsafspraken Woningmarkt 2014-2020 13. Vaststellen Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 Het dagelijks bestuur besluit: 1. in te stemmen met het vervangen van het begrip ‘leefbaarheid’ door de begrippen ‘sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving’ in de verordening en de memorie van toelichting, onder handhaving van de met de gemeenten in de regio gemaakte afspraken over 15% lokaal maatwerk; 2. in te stemmen met de conform 1 aan te passen memorie van toelichting en deze ter kennisname aan te bieden aan het algemeen bestuur; 3. in te stemmen met de met de conform 1 aan te passen gewijzigde ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 en deze ter vaststelling voor te leggen aan het algemeen bestuur 4. de portefeuillehouden Wonen te machtigen de reactie op de zienswijze van de provincie in de nota van beantwoording aan te passen conform de gemaakte afspraken t.a.v. lokaal maatwerk in de stadsregio Rotterdam, en de aangepaste nota van beantwoording ter vaststelling voor te leggen aan het algemeen bestuur. 14. Reisproducten OV Zuidvleugel. Het dagelijks bestuur besluit: 1. Kennis te nemen van het advies van Panteia naar aanleiding van de studie “ Samen naar een samenhangend assortiment aan reisproducten”; 2. Kennis te nemen van het vervolgtraject en de planning. 15. Vormgeving introductie R-net. Het dagelijks bestuur besluit: 1. de vormgeving van de metrovoertuigen met R-netkenmerken vast te stellen; 2. de vormgeving van de elementen met R-netkenmerken in en bij metrostations vast te stellen; 3. voor de vormgeving uit beslispunt 2 een subsidie te verlenen van maximaal € 325.000,- (excl. BTW) op grond van artikel 7 lid 1 sub g van de subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2012; 4. bijgevoegde conceptbrief aan RET N.V. als subsidiebeschikking en ter bevestiging van bovenstaande besluiten vast te stellen; het recht voor te behouden dat als de bestuurders behorende tot OV-bureau Randstad, hetzij negatief besluiten over de ontworpen stadsregionale vormgeving, hetzij zich niet houden aan de Bestuursovereenkomst ‘Hoogwaardig OV in de Randstad’ (september 2012), van de introductie van R-net in de stadsregio Rotterdam af te zien. Besluitenlijst 15 januari / BZC / WN / 12 februari 2013
Pagina 2
16. Sturingsdocument concessie Rail 2016. Het dagelijks bestuur besluit: 1. bijgevoegd Sturingsdocument voor de concessie Rail 2016 vast te stellen; 2. te besluiten om binnen de kaders van dit Sturingsdocument alle benodigde voorbereidende handelingen voor de concessie Rail 2016 uit te voeren. 17. Verkeersonderneming Jaarplan 2014. Het dagelijks bestuur besluit in te stemmen met het jaarplan 2014 van De Verkeersonderneming. 18. Rondvraag en sluiting. -
Besluitenlijst 15 januari / BZC / WN / 12 februari 2013
Pagina 3
Lansingerland
GEMEENTE
Afdeling
Stadsregio Rotterdam T.a.v. het algemeen bestuur Postbus 21051 3001 AB ROTTERDAM
Bestuurszaken Postbus 1 2650 AA Berkel en Rodenrijs Nadere informatie Karin Koemans Telefoon 14 010 E-mail
[email protected]
Verzenddatum 4 februari 2014
Fax (010) 800 40 01
Ons kenmerk UI3.22997 Uw brief van
Onderwerp
Aanwijzing lid algemeen bestuur
Geacht bestuur,
Het vertrek van burgemeester E.H. van Vliet en de benoeming van waarnemend burgemeester J. Rijsdijk per 1 januari 2014 leidt tot een wijziging in de vertegenwoordiging in gemeenschappelijke regelingen. De raad heeft in haar vergadering van 29 januari 2014 ingestemd met de aanwijzing van waarnemend burgemeester J. Rijsdijk als lid van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Stadsregio Rotterdam. Indien u nog vragen heeft, kunt u contact opnemen met uw ambtelijk contactpersoon Karin Koemans.
Met een vriendelijke groet, burgemeester en wethouders van Lansingerland
drs. ing. Ad Eijkenaar Secretaris
J. Rijsdijk Waarnemend burgemeester
pagina 1/1
algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014 agendapunt 4
Onderwerp: Vragenhalfuur. (Mondeling)
Vragenhalfuur / 137520 / BZC / HEA / 15 januari 2014
Pagina 1
algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014 agendapunt 5
Onderwerp: Ingekomen en uitgegane stukken (ter vergadering). Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de ingekomen en uitgegane stukken. Samenvatting: Ingekomen en uitgegane stukken, voor zover aanwezig, worden voor aanvang van de vergadering via een update van de vergaderset op website geplaatst. Een kennisgeving wordt per mail aan het bestuur verzonden. Bijlage(n): -
Ingekomen en uitgegane stukken AB / 137524 / BZC / HEA / 12 februari 2014
Pagina 1
algemeen bestuur vergadering 15 januari 2014 agendapunt 6 12 april 2012 Onderwerp: Metropoolregio Rotterdam - Den Haag / Vervoerautoriteit (mondeling). Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de stand van zaken Metropoolregio / Vervoerautoriteit (mondeling). Portefeuillehouder: Samenvatting: Bijlagen: -
Metropoolregio Rotterdam - Den Haag/ Vervoerautoriteit / 137522 / BZC / HEA / 15 januari 2014
Pagina 1
algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014 agendapunt 07 10 februari 2012 Onderwerp: Wijziging Verordening Bezwaarschriftencommissie Gevraagde beslissing: 1. De Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 conform het bijgevoegd ontwerp vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006; 2. Op grond van artikel 11, derde lid van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014, het uurtarief van de vergoeding vast te stellen op € 175,voor de voorzitter en op € 150,- voor een extern lid. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: De huidige Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006 is aan vervanging toe. Belangrijke aanleiding voor de wijziging van de verordening is de samenstelling van de commissie. In de huidige verordening is voorgeschreven dat sprake is van een onafhankelijk voorzitter maar dat de leden afkomstig zijn uit het algemeen bestuur van de stadsregio. Dit laatste vereiste zal in de praktijk tot problemen kunnen gaan leiden als de stadsregio wordt opgeheven. In de nieuwe verordening is daarom geregeld dat leden zowel bestuurders als niet bestuurders kunnen zijn. Hiermee komt de verordening van de stadsregio ook meer in lijn met de praktijk zoals die in gemeenten moet worden ingevoerd op basis van de aankomende wijziging in de Gemeentewet. In verband hiermee is ook de regeling voor de vergoedingen gewijzigd. Ook de stadsregio in liquidatie zal nog te maken krijgen met de afhandeling van bezwaarschriften. Het zal hierbij met name gaan om bezwaarschriften tegen subsidiebesluiten maar naar verwachting zullen er ook bezwaarschriften komen tegen personeelsbesluiten die worden genomen in het kader van de opheffing van de stadsregio. Met het oog op deze laatste categorie wordt in de verordening geborgd dat er specifieke deskundigheid aanwezig is bij de commissie op het gebied van ambtenarenrecht. Een derde inhoudelijke wijziging betreft de toekenning van verschillende bevoegdheden aan de voorzitter van de commissie in plaats van rechtstreeks aan de secretaris van de commissie. Het is wel mogelijk om bevoegdheden van de voorzitter te mandateren aan de secretaris. Financiële consequenties: De kosten van ongeveer € 1900,- per zaak worden gedekt uit de huidige begroting voor bestuurskosten. Mocht in de loop van het jaar blijken dat de begroting niet toereikend is, dan zal een voorstel worden gedaan aan het algemeen bestuur om de begroting te wijzigen. Verdere procedure: Regiojournaal Awb-publicatie (lees: elektronische bekendmaking) Publicatie website Adviezen: ter vergadering.
Bijlage(n): 1. Ontwerp Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014. 2. Ontwerp Besluit Toelichting: De stadsregio in liquidatie zal nog steeds besluiten nemen waartegen bezwaar kan worden ingediend. Dit aantal besluiten neemt toe omdat na 1 januari 2015, door het inwerking treden van de Opheffingswet Wgr-plus, tegen een aantal besluiten in plaats van beroep, bezwaar moet worden ingesteld. Voor een groot deel zal het gaan om subsidiebesluiten (vaststellingsbesluiten). Daarnaast zullen er ook personeelsbesluiten genomen worden waartegen (oud) medewerkers bezwaar kunnen maken. De advisering inzake de afhandeling van bezwaarschriften ligt bij de bezwaarschriftencommissie. Het secretariaat van deze commissie wordt momenteel verzorgd door de gemeente Rotterdam. Aanleiding voor een wijziging van de verordening is met name de samenstelling van de commissie. In de huidige verordening is opgenomen dat de commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden. De voorzitter is onafhankelijk maar de leden van de bezwaarschriftencommissie komen uit het algemeen bestuur van de stadsregio. Op dit moment is het al lastig om leden te werven en dit zal naar verwachting nog moeilijker worden bij de opheffing van de stadsregio. Het probleem wordt voorkomen door in de verordening te bepalen dat leden zowel bestuurders als externen kunnen zijn. Hieraan gekoppeld is een wijziging in de systematiek van vergoeding van kosten. In de nieuwe verordening is opgenomen dat de voorzitter en externe leden een vergoeding krijgen op uurbasis en een vergoeding voor reiskosten. De uren worden berekend aan de hand van de duur van de hoorzitting, inclusief voor- en nabespreking. Daarnaast worden per zaak twee uur gerekend voor de voorbereiding. Ook wordt in de nieuwe verordening expliciet vermeld dat interne leden een reiskostenvergoeding krijgen. Ook op dit moment kunnen interne leden een vergoeding krijgen voor reiskosten maar van deze mogelijkheid wordt niet altijd gebruik gemaakt. Het algemeen bestuur bepaalt de hoogte van de toe te kennen vergoedingen. Door de wijze waarop de vergoeding in de nieuwe verordening geregeld is, zal sprake zijn van een toename in de kosten. Het is reëel om er vanuit te gaan dat een zaak gemiddeld 4 uur kost. Dit brengt de totale kosten per zaak op € 1900,- (een bedrag van € 700 voor de voorzitter en € 600,- voor een lid) exclusief reiskosten. De bezwaarschriftencommissie adviseert ook inzake personele besluiten maar de commissieleden hebben geen specifieke deskundigheid op dit gebied. Dit werd tot nu toe opgelost door bij personeelszaken een secretaris in te zetten met kennis van het ambtenarenrecht. Vanwege de verwachting dat meer rechtspositionele bezwaarschriften zullen worden ingediend, was het de vraag of deze oplossing volstaat. Om deze reden heeft overleg plaatsgevonden met de extern adviseur die de stadsregio begeleidt op het gebied van HRMvraagstukken. Deze heeft uitdrukkelijk aangegeven dat de tot nu toe gevolgde werkwijze onvoldoende waarborgen biedt en geadviseerd ervoor te zorgen dat ook de commissie zelf over de benodigde expertise beschikt. In de nieuwe verordening is dit opgelost doo voor te schrijven dat minimaal één van de externe leden deskundig is op rechtspositioneel gebied en dat deze ook zitting heeft indien een bezwaarschrift op dit terrein aan de orde is. De noodzakelijke wijziging van de verordening met het oog op de samenstelling van de commissie, is aangegrepen om ook een aantal andere bepalingen te wijzigen. Het gaat hierbij om bepalingen die juridisch niet meer helemaal correct zijn dan wel om andere reden bijstelling behoeven. Er is uitdrukkelijk voor gekozen om geen fundamentele wijzigingen aan te brengen in de werkwijze rondom de afhandeling van bezwaarschriften. De reden hiervoor is dat destijds aansluiting is gezocht bij de procedure van de gemeente Rotterdam omdat gebruik gemaakt werd van het secretariaat van de bezwaarschriftencommissie van Rotterdam. Nu hierin geen verandering is gekomen is het wenselijk dat er niet teveel verschillen zijn in werkwijze.
Hieronder worden de aangebrachte wijzigingen artikelsgewijs kort toegelicht: artikel 3 In de nieuwe verordening is geregeld dat de commissie tenminste uit drie leden bestaat (voorheen twee leden). De reden hiervoor is met name dat er een lid moet zijn met deskundigheid op het gebied van ambtenarenrecht. De voorzitter en leden worden benoemd door het algemeen bestuur. In de huidige verordening staat ten onrechte dat benoeming geschiedt door het dagelijks bestuur. In praktijk zijn de leden overigens wel altijd benoemd door het algemeen bestuur, conform artikel 40 van de Gemeenschappelijke Regeling. Het algemeen bestuur kan de bevoegdheid om commissieleden en een voorzitter te benoemen uiteraard wel delegeren aan het dagelijks bestuur. In de nieuwe verordening is opgenomen dat zowel sprake kan zijn van leden die afkomstig zijn uit een stadsregionaal bestuursorgaan of een bestuursorgaan van een van de deelnemers, als van externe leden. Opgenomen is dat tenminste één van de externe leden een juridische achtergrond heeft op het gebied van ambtenarenrecht. Dit lid heeft in ieder geval zitting indien een rechtspositioneel besluit aan de orde is. De benoemingsperiode van voorzitter en leden is gesteld op vier jaar, het is mogelijk deze periode te verlengen. Artikel 6 In het nieuwe artikel is geregeld dat de hier genoemde bevoegdheden bij de voorzitter liggen, die vervolgens de mogelijkheid heeft deze onder te mandateren aan de secretaris. In de huidige verordening worden de bevoegdheden rechtstreeks bij de secretaris gelegd. Artikel 9 Ook deze bevoegdheden zijn neergelegd bij de voorzitter in plaats van bij de secretaris. Artikel 10 Ten aanzien van de bevoegdheden geldt hetzelfde als vermeld bij artikel 9. Binnen drie werkdagen na dagtekening van een oproep voor een hoorzitting, kan schriftelijk een verzoek worden ingediend om het tijdstip te wijzigen. Op dit verzoek dient in de huidige verordening binnen twee weken vóór het tijdstip van de hoorzitting beslist te worden. Deze bepaling impliceert dat het bijna niet mogelijk is afwijzend te beslissen op het verzoek omdat als regel ook de eerste oproep voor de hoorzitting pas twee weken van te voren bekend wordt gemaakt. Omdat sprake is van een onlogische bepaling is in de nieuwe regeling bepaald dat uiterlijk binnen een week na het verzoek om uitstel een besluit wordt genomen. Artikel 11 In de nieuwe regeling is opgenomen dat voorzitter en externe leden een vergoeding krijgen op uur basis, alsmede een reiskostenvergoeding. Daarnaast is aangegeven hoe het aantal te vergoeden uren wordt berekend. In de huidige verordening is slechts opgenomen dat het dagelijks bestuur kan bepalen dat externe leden een vergoeding krijgen maar van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt omdat er op dit moment geen sprake is van externe leden . Om goede externe leden te kunnen benoemen is het noodzakelijk dat vastligt dat een reële vergoeding wordt verstrekt. Het algemeen bestuur bepaalt de hoogte van de vergoeding. In de huidige verordening staat ten onrechte dat het dagelijks bestuur de vergoeding bepaalt. Artikel 13 Het uitgangspunt dat de zitting van de commissie openbaar is blijft onveranderd. Toegevoegd is de bepaling dat openbaarheid niet geldt als sprake is van een zitting met betrekking tot een rechtspositioneel besluit. Dit is ter bescherming van het personeel. Artikel 15 In de nieuwe verordening is vastgelegd dat het verslag van de hoorzitting integraal onderdeel uitmaakt van het advies. Dit is conform de huidige werkwijze.
De term preadvies die in de huidige verordening wordt gebruikt is vervangen door de term advies. Een preadvies is een advies dat door de secretaris op wordt gesteld, voorafgaand aan de hoorzitting. In deze bepaling gaat het om het advies dat na de zitting door de commissie wordt uitgebracht. Hiervoor dient de term advies te worden gebruikt.
Artikel 16 De term preadvies is vervangen door advies. In de huidige verordening staat dat ingeval er na afloop van de zitting nadere informatie bekend wordt, verzocht kan worden een nieuwe hoorzitting te beleggen. Ook commissieleden kunnen dit verzoeken en de secretaris beslist hierover. Dit is een vreemde bepaling omdat de commissie zelf kan bepalen of een nieuwe hoorzitting gewenst is. De bepaling is aangepast in die zin dat er niet meer in staat dat commissieleden kunnen verzoeken om een nieuwe hoorzitting. Voorts is opgenomen dat de voorzitter beslist op een verzoek om een nieuwe zitting. Artikel 17 De term preadvies is vervangen door advies. Artikel 18 De term preadvies is vervangen door advies. Artikel 19 In de huidige verordening wordt alternatieve geschillenbeslechting alleen ingezet indien de indiener van het bezwaarschrift en het bestuursorgaan daartoe de wens te kennen geven. In de nieuwe verordening is voorgeschreven dat de secretaris bij binnenkomst van een bezwaarschrift de mogelijkheid onderzoekt om het conflict door middel van alternatieve geschillenbeslechting op te lossen. Hoewel een alternatieve (minder formele) vorm van geschillenbeslechting nog steeds alleen mogelijk is indien zowel bezwaarde als het bestuursorgaan daarvoor open staan, wordt het initiatief om de mogelijkheden te onderzoeken bij de secretaris gelegd.
ONTWERPBESLUIT
Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam, overwegende dat de huidige Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006 aan vervanging toe is, onder meer voor wat betreft de samenstelling van de commissie; gelet op artikel 11, vierde lid, van de Verordening Bezwaarschriftencommissie 2014; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. woensdag 29 januari 2014;
besluit: 1. De Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006; 2. Op grond van artikel 11, derde lid van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014, het uurtarief van de vergoeding vast te stellen op € 175,voor de voorzitter en op € 150,- voor een extern lid. Aldus besloten in de openbare vergadering van 12 februari 2014 van het algemeen bestuur. de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.
Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 Hoofdstuk I. Begripsbepalingen. Artikel 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. verwerend orgaan: het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen; b. commissie: de Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam; c. wet: de Algemene wet bestuursrecht; Hoofdstuk II. Paragraaf 1. De commissie. Artikel 2. Bevoegdheid commissie. 1. Er is een bezwaarschriftencommissie die belast is met de uitvoering van de in artikel 7:13 van de wet genoemde taken, voor zover het gaat om bezwaarschriften, ingediend ingevolge artikel 7:1 van de wet tegen een besluit van de algemeen bestuur, van het dagelijks bestuur of de voorzitter. 2. De commissie adviseert niet omtrent een verzoek om vergoeding van de kosten van bestuurlijke voorprocedures. Artikel 3. Samenstelling van de commissie. 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste drie leden. 2. De voorzitter en leden worden benoemd, geschorst en ontslagen door het algemeen bestuur. 3. De voorzitter kan geen deel uitmaken van, of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een stadsregionaal bestuursorgaan of een bestuursorgaan van een aan de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam deelnemende gemeente. 4. De leden kunnen wel deel uitmaken van een stadsregionaal bestuursorgaan of werken onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van een aan de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam deelnemende gemeente, met inachtneming van hetgeen bepaald is in lid 5. 5. Tenminste één van de leden heeft een juridische achtergrond op het gebied van ambtenarenrecht. Dit lid werkt niet bij de stadsregio en maakt geen deel uit van een stadsregionaal bestuursorgaan of een bestuursorgaan van een van de deelnemers aan de stadsregio. 6. Bij een zitting bestaat de commissie uit de (plaatsvervangend) voorzitter en maximaal twee leden. Indien een rechtspositioneel besluit aan de orde is heeft in ieder geval het commissielid dat is bedoeld in lid 5 zitting. 7. De commissie kiest uit haar midden een plaatsvervangend voorzitter. 8. Leden en voorzitter worden benoemd voor de duur van vier jaar. Deze periode kan verlengd worden. 9. De leden en voorzitter van de commissie kunnen te allen tijde om ontslag verzoeken; zij blijven hun functie waarnemen totdat in hun opvolging is voorzien.
Artikel 4. De secretaris. 1. Het dagelijks bestuur benoemt de secretaris van de commissie alsook zijn plaatsvervanger(s). 2. Het dagelijks bestuur kan de secretaris van de commissie mandateren personen aan te wijzen die fungeren als plaatsvervangend secretaris. Paragraaf 2. Procedure. Artikel 5. Inzenden bezwaarschrift. Het bezwaarschrift wordt gezonden aan het secretariaat van de commissie. Artikel 6. Vooronderzoek en toekenning van bevoegdheden. 1. De voorzitter draagt er zorg voor dat al het noodzakelijke wordt gedaan om de behandeling ervan genoegzaam voor te bereiden. 2. De bevoegdheden ingevolge de hierna genoemde artikelen van de wet liggen bij de voorzitter van de commissie. De voorzitter kan deze bevoegdheden ondermandateren aan de secretaris. Het gaat om de volgende bevoegdheden: a. artikel 2:1, tweede lid; b. artikel 6:6, voor wat betreft het de indiener stellen van een termijn waarbinnen het verzuim in de zin van het niet voldoen aan de vereisten als gesteld in artikel 6:5 kan worden hersteld; c. artikel 6:17, voor wat betreft de verzending van de stukken tijdens de behandeling door de commissie; d. de artikelen 7:4, tweede lid en 7:6, vierde lid. 3. De voorzitter is ten behoeve van de uitvoering van zijn taak bevoegd rechtstreeks alle gewenste inlichtingen in te (doen) winnen. Artikel 9. Hoorzitting. 1. De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting waarin de belanghebbenden en het verwerend orgaan in de gelegenheid worden gesteld zich door de commissie te doen horen. 2. De voorzitter beslist over de toepassing van artikel 7:3 van de wet. 3. Indien de voorzitter op grond van de in het tweede lid genoemde artikel besluit van het horen af te zien doet hij daarvan mededeling aan: a. de belanghebbenden en b. het verwerend orgaan. Artikel 10. Uitnodiging zitting. 1. De voorzitter deelt de belanghebbende of zijn gemachtigde en het verwerend orgaan ten minste twee weken voor de zitting schriftelijk mede dat zij in de gelegenheid worden gesteld zich te doen horen tijdens de zitting. 2. Binnen drie werkdagen na de dagtekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling kunnen de belanghebbenden of het verwerend orgaan, onder opgaaf van redenen, de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen. 3. De beslissing van de voorzitter op een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt uiterlijk binnen één week na de datum van het verzoek aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan medegedeeld. 4. De voorzitter is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken of afwijking toe te staan van de termijnen als genoemd in het eerste, tweede en derde lid. Artikel 11. Vergoedingen. 1. De voorzitter en externe commissieleden krijgen een vergoeding op uurbasis, alsmede een vergoeding voor reiskosten. 2. Het aantal te vergoeden uren bestaat uit de totale duur van de hoorzitting, inclusief de voorbespreking en de nabespreking. Daarnaast wordt rekening gehouden met twee uur voorbereidingstijd per zaak. 3. Overige leden ontvangen een vergoeding voor reiskosten. 4. Het algemeen bestuur bepaalt de hoogte van de vergoeding. Artikel 12. Niet deelneming aan de behandeling. De voorzitter en de leden van de commissie nemen niet deel aan de behandeling van een bezwaarschrift indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn. Artikel 13. Openbaarheid zitting.
1. De zitting van de commissie is openbaar, met uitzondering van een zitting met betrekking tot rechtspositionele besluiten. 2. Een voorstel tot behandeling met gesloten deuren kan worden gedaan door de voorzitter, een van de leden of door een belanghebbende of zijn gemachtigde. 3. Indien de commissie vervolgens beslist dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen openbaarheid van de zitting verzetten, vindt de zitting plaats met gesloten deuren. 4. Als gewichtige redenen worden in ieder geval persoonlijke zaken van familiaire, medische of financiële aard aangemerkt. Artikel 14. Handhaving orde. De voorzitter handhaaft de orde ter zitting. Hij is bevoegd wanneer de orde op enigerlei wijze wordt verstoord, de schuldige te doen verwijderen. Artikel 15. Schriftelijke verslaglegging. 1. Het verslag bedoeld in artikel 7:7 van de wet vermeldt de namen van de aanwezigen, met daarbij een vermelding van hun hoedanigheid. 2. Het verslag vermeldt in het kort hetgeen over en weer is gezegd en overigens ter zitting is voorgevallen. 3. Indien de zitting geheel of gedeeltelijk achter gesloten deuren plaatsvond, of indien belanghebbenden respectievelijk hun gemachtigden niet in elkaars tegenwoordigheid zijn gehoord, maakt het verslag hiervan melding. 4. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden. 5. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de commissie of hun vervangers. 6. Indien een advies wordt opgesteld wordt het verslag bijgevoegd en maakt het integraal onderdeel uit van het advies. Artikel 16. Nader onderzoek. 1. Indien na afloop van de zitting, maar voordat het advies is opgesteld, nader onderzoek wenselijk blijkt te zijn, kan de voorzitter uit eigen beweging of op verlangen van de commissie dit onderzoek doen verrichten. 2. De uit nader onderzoek verkregen informatie wordt in afschrift aan de leden van de commissie, het verwerend orgaan en de belanghebbenden toegezonden. 3. Het verwerend orgaan en de belanghebbenden kunnen binnen een week na verzending van de in het eerste lid bedoelde informatie aan de commissie een verzoek richten tot het beleggen van een nieuwe hoorzitting. De voorzitter beslist omtrent een dergelijk verzoek. 4. Op een nieuwe hoorzitting, als bedoeld in het derde lid, zijn de bepalingen van deze verordening die betrekking hebben op de hoorzitting zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing. Artikel 17. Raadkamer en advies. 1. De commissie beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over het door haar aan het bestuursorgaan uit te brengen advies. Het advies wordt door de (plv.) voorzitter en de (plv.) secretaris ondertekend. 2. Aan het advies wordt een ontwerpbesluit toegevoegd. 3. De adviezen worden vastgesteld bij meerderheid van stemmen. Artikel 18. Uitbrengen advies. Het advies wordt, samen met het verslag van de hoorzitting zo spoedig mogelijk uitgebracht aan het bestuursorgaan dat op het bezwaarschrift beslist. Artikel 19. Alternatieve geschillenbeslechting. De secretaris onderzoekt bij binnenkomst van een bezwaarschrift de mogelijkheid om het onderliggende conflict door middel van alternatieve geschillenbeslechting op te lossen. Daartoe neemt de secretaris contact op met het verantwoordelijk bestuursorgaan en de indiener van het bezwaarschrift. Indien gekozen wordt voor alternatieve geschillenbeslechting wordt de afhandeling van het bezwaarschrift opgeschort. Artikel 20. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag na de dag van bekendmaking.
Artikel 21. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014.
Aldus besloten door het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam in de openbare vergadering van 12 februari 2014.
de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.
algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014 agendapunt 8 10 februari 2012 Onderwerp: Benoeming leden Bezwarencommissie stadsregio Rotterdam Gevraagde beslissing: Op grond van de ‘Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014’: 1. de heer T.P.J. Bruinsma te benoemen tot algemeen lid van de bezwaarschriftencommissie van de stadsregio Rotterdam overeenkomstig het overlegde ontwerpbesluit; 2. mevrouw A.C.B.W. Doup te benoemen tot algemeen lid van de bezwaarschriftencommissie, met specifieke deskundigheid op het gebied van het ambtenarenrecht, van de stadsregio Rotterdam overeenkomstig het overlegde ontwerpbesluit. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Op grond van artikel 40, eerste lid, van de gemeenschappelijke regeling Rotterdam jo artikel 3, tweede lid, van de ‘Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014’ is het algemeen bestuur bevoegd om leden van de bezwaarschriftencommissie te benoemen. Voorgesteld wordt om de heer T.P.J. Bruinsma te benoemen als algemeen lid van de bezwaarschriftencommissie. De heer Bruinsma is in de vergadering van het algemeen bestuur op 29 februari 2012 benoemd tot lid van de bezwarencommissie. De heer Bruinsma is niet langer lid van het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam en daarmee vervalt tevens zijn functie als lid van de bezwaarschriftencommissie op grond van de ‘Bezwaarschriftencommissie verordening 2006’. In de nieuwe ‘ Verordening bezwaarschriftencommissie 2014’ is de mogelijkheid gecreëerd om externen te benoemen als lid van de bezwarencommissie. De heer Bruinsma heeft aangegeven dat hij bereid is zijn lidmaatschap te continueren. Om die reden wordt voorgesteld de heer Bruinsma te benoemen als lid van de bezwaarschriftencommissie. In de nieuwe verordening is voorgeschreven, in artikel 3, vijfde lid, verordening bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014, dat minimaal een van de externe leden deskundig is op rechtspositioneel gebied. Voorgesteld wordt om mevrouw mr. A.C.B.W. Doup te benoemen als commissielid van de bezwaarschriftencommissie vanwege haar specifieke deskundigheid op het gebied van het ambtenarenrecht. Uit het CV van mevrouw Doup blijkt dat zij beschikt over voldoende kwaliteiten voor deze functie, gezien haar ruime ervaring in het ambtenarenrecht en bezwaarprocedures. Door de benoeming van mevrouw Doup als algemeen lid met specifieke deskundigheid is voldaan aan het vereiste van artikel 3, vijfde lid, verordening bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014. Financiële consequenties: De leden van de commissie ontvangen een vergoeding van €150,- per uur conform het door het algemeen bestuur op grond van artikel 11, derde lid, van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 vastgestelde uurtarief alsmede een vergoeding voor de reiskosten. Daarbij geldt op grond van artikel 11, tweede lid, van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014 dat het aantal te vergoeden uren bestaat uit de totale duur van de hoorzitting, inclusief de voorbespreking en nabespreking, en twee uur voorbereidingstijd per zaak.
Verdere procedure/communicatie: - Benoeming kenbaar maken aan de heer Bruinsma en mevrouw Doup middels een brief; - AWB-publicatie; - Regiojournaal; - Plaatsing op de website. Adviezen: ter vergadering Bijlage(n): Ontwerpbesluit; CV mevrouw A.C.B.W. Doup (vertrouwelijk ter inzage bij de stadsregio. Toelichting: -
ONTWERPBESLUIT
Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam, gelet op artikel 7:5 en 7:14 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 84 van de gemeentewet en artikel 40 van de gemeenschappelijke regeling van de stadsregio Rotterdam; gelet op artikel 3, tweede en vijfde lid, van de Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. woensdag 15 januari 2014.
besluit: De heer T.P.J. Bruinsma en mevrouw A.C.B.W. Doup te benoemen als lid, respectievelijk lid met specifieke deskundigheid op het gebied van het ambtenarenrecht, voor de bezwaarschriftencommissie van de stadsregio Rotterdam. Aldus besloten in de openbare vergadering van 12 februari 2014 van het algemeen bestuur. de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.
algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014 agendapunt 9 10 februari 2012 Onderwerp: Liquidatieplan stadsregio Rotterdam Gevraagde beslissing: 1. vast te stellen de nota van beantwoording bij het ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam 2. kennis te nemen van de nota van wijziging bij het ontwerp liquidatieplan Rotterdam 3. kennis te nemen van het advies van de ondernemingsraad en de reactie van de secretaris – algemeen directeur 4. vast te stellen het liquidatieplan stadsregio Rotterdam; Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Het dagelijks bestuur heeft op 10 juli 2013 ingestemd met het ontwerp van het liquidatieplan en dit conform de door het algemeen bestuur vastgestelde procedure verstuurd aan de gemeenteraden met het verzoek om uiterlijk 14 oktober 2013 hier op te reageren. Van alle gemeenteraden is een reactie ontvangen. Alle stemmen in met het ontwerp liquidatieplan. Vrijwel alle gemeenten hebben daarbij aanvullende vragen gesteld, opmerkingen geplaatst en suggesties gedaan, die passen binnen de gekozen aanpak. In de bijgevoegde Nota van beantwoording is uitgebreid op de reacties van de gemeenten ingegaan. De Nota van beantwoording is toegezonden aan de portefeuillehoudersoverleggen in november 2013 en is gelijktijdig ter kennisname aan de gemeenten toegestuurd. Aan de hand van de Nota van beantwoording is het concept ontwerp liquidatieplan aangepast en een Nota van wijzigingen opgesteld. De reacties van de gemeenteraden geven geen aanleiding voor substantiële of principiële wijzigingen met financiële consequenties. Wel is op onderdelen tegemoet gekomen aan voorstellen van gemeenten en zijn er naar aanleiding van hun suggesties op veel plaatsen tekstuele aanpassingen doorgevoerd. Verder is het liquidatieplan geactualiseerd op basis van stukken die minister Plasterk van BZK in november naar de Tweede en Eerste Kamer heeft gestuurd met betrekking tot de visienota ‘Bestuur in samenhang’ en het wetsvoorstel ‘Wijziging wet gemeenschappelijke regelingen en andere wetten inzake afschaffing plusregio’s’. Tevens is aangesloten bij de laatste financiële inzichten zoals die zijn opgenomen in de begrotingswijzigingen die voortvloeien uit de tweede bestuursrapportage 2013, de eerste begrotingswijziging 2014 en de subsidieverlening investeringsreserve jaarschijf 2014. Uitvoeringskwesties zijn zoveel mogelijk achterwege gelaten; het liquidatieplan is immers kaderstellend voor de uitvoeringsregelingen. Inhoudelijke wijzigingen die niet al geadresseerd zijn in de ontwerpnota van beantwoording aan de gemeenten, zijn toegelicht in de ontwerpnota van wijzigingen. Dit liquidatieplan en bijbehorende stukken zijn opgesteld aan de hand van wat nu bekend is over het wetsvoorstel ‘Afschaffing plusregio’s’, de verwachte inwerkingtreding van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ en de Jeugdwet. Ook wordt in dit liquidatieplan van een aantal zaken uitgegaan, zoals de oprichting van een vervoerautoriteit per 1-1-2015. Wijzigingen in deze uitgangspunten kunnen aanleiding zijn het liquidatieplan bij te stellen. Liquidatieplan stadsregio Rotterdam / 137451 / BV-BZC / WN / 12 februari 2014
Pagina 1
Wanneer de behandeling van het wetvoorstel door de Tweede Kamer, dat nu gepland is op 20 januari, aanleiding geeft tot aanpassing van de voorstellen of een nadere toelichting, dan zal dit via een afzonderlijk memo aan het algemeen bestuur worden voorgelegd. Hetzelfde geldt voor de behandeling van de Jeugdwet op 11 februari door de Eerste Kamer. Financiële consequenties: In het liquidatieplan worden frictiekosten geraamd voor een bedrag van € 11,0 mln. welke gedekt kunnen worden uit de beschikbare middelen in de algemene reserve / reserve weerstandsvermogen (met een omvang van € 14 miljoen). Ten aanzien van de overige reserves en fondsen worden in het liquidatieplan voorstellen gedaan hoe hiermee om te gaan bij liquidatie. Verdere procedure: Zodra het wetsvoorstel ‘Afschaffing Wgr-plus’ door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen wordt het ontwerp besluit voor de opheffing van de stadsregio Rotterdam in procedure gebracht. Adviezen: 1. Advies portefeuillehoudersoverleg: ter vergadering Bijlage(n): 1. Ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam 2. Nota van beantwoording 3. Nota van wijzigingen 4. Advies van de ondernemingsraad 5. Reactie van de secretaris – algemeen directeur op het advies van de OR Toelichting: De wijzigingen die zijn doorgevoerd in het ontwerp liquidatieplan zijn toegelicht in de Nota van beantwoording en de Nota van wijzigingen.
Liquidatieplan stadsregio Rotterdam / 137451 / BV-BZC / WN / 12 februari 2014
Pagina 2
ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam Opheffing gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam
Status:
definitief ontwerp liquidatieplan, door DB voorlopig vastgesteld op 11 december 2013
Datum
11 december 2013
Documentnr.
134905
2
Inhoudsopgave 1.
Inleiding 1.1
De liquidatie
1.2
Het liquidatieplan
1.3
Mogelijke veranderingen
1.4 2.
3.
4.
5.
1.3.1
Tijdstip van opheffing
1.3.2
Vervoerautoriteit
1.3.3
Opheffing bij wet
1.3.4
Jeugdzorg
Leeswijzer
Proces van liquidatie 2.1
Procedure liquidatieplan
2.2
Procedure opheffingsbesluit
Waar gaan de taken naar toe 3.1
Waar gaan de taken heen?
3.2
Afwikkelen taken door stadsregio in liquidatie
Personeel 4.1
Formatie en frictiekosten personeel
4.2
Overige personele frictiekosten
4.3
Totale personele frictiekosten
Bezittingen en overeenkomsten 5.1
Bezittingen 5.1.1
Nog niet afgeschreven activa
5.1.2
Volledig afgeschreven activa
5.2
Contracten
5.3
Verordeningen
5.4
Overeenkomsten en convenanten
5.5
Samenwerkingsverbanden
5.6
Dossiers
3
6.
7.
Financiën 6.1
Aanpak financiële afwikkeling
6.2
Reserves 6.2.1
Bestemmingsreserves
6.2.2
Vrij besteedbare reserves
6.3
Langlopende schuld
6.4
Fondsen
6.5
Overige middelen
6.6
Samenvatting financiën
Afwijkingen van de GR 7.1
Afwijkingen
Bijlage 1
Liquidatiebegroting
Bijlage 2
Waar gaan taken naar toe
4
1.
Inleiding
Op 29 oktober 2012 presenteerden de Tweede Kamerfracties van VVD en PvdA hun regeerakkoord Bruggen slaan. Een van de voornemens uit dit regeerakkoord is: “het indienen van een wetsvoorstel samenwerkingsverbanden”.
tot
afschaffing
van
de
Wgr-plus
Voor de stadsregio Rotterdam betekent dit voornemen dat zij wordt opgeheven. Op 28 maart 2013 verschijnt de visienota op het binnenlands bestuur van de minister van Binnenlandse Zaken, waarin hij aankondigt dat de opheffing per 1 januari 2014 in werking treedt. Deze visienota laat nog steeds een aantal vragen onbeantwoord, zoals waar gaan de BDU-middelen heen en is 1 januari 2014 eigenlijk nog wel haalbaar? Deze vragen werden beantwoord op 17 juni 2013. Op dat moment de Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s (‘Wet afschaffing plusregio’s’). In het wetsvoorstel wordt een nieuwe opheffingsdatum genoemd, namelijk 1 januari 2015. De visienota van de minister en het wetsvoorstel is op 5 september besproken in de vaste kamercommisie voor binnenlandse zaken van de Tweede Kamer. In zijn brief van 14 november 2013 geeft minister Plasterk een nadere toelichting op zijn nota ‘Bestuur in samenhang’ naar aanleiding van de door de Eerste Kamer aangenomen motie Vliegenthart. Op 20 november publiceert de minister een nota van beantwoording (dagtekening 8 november 2013) naar aanleiding van vragen die de Tweede Kamer heeft gesteld over de ‘Wet afschaffing plusregio’s’. In beide nota’s bevestigt de minister de opheffingsdatum Wgr-plus per 1 januari 2015. Inhoudelijk zijn er geen principiële wijzigingen ten opzichte van het op 17 juni 2013 gepresenteerde wetsontwerp. Wel geeft de minister enkele verduidelijkingen die relevant zijn voor het liquidatieplan. -
-
-
-
De minister maakt duidelijk dat het kabinet geen koppeling wenst tussen de instelling van de noordvleugel provincie (1 januari 2016) en de intrekking van de Wgr-plus en evenmin een koppeling wenst met de inwerkingtreding van de Jeugdwet. Mocht dat laatste niet per 1 januari 2015 zijn gerealiseerd, wat het Kabinet niet verwacht, dan moeten de drie voormalige Randstedelijk plusregio’s als “gewone gemeenschappelijke regeling” worden voortgezet en de jeugdzorg blijven doen, totdat de Jeugdwet in werking is getreden.1 De verkeer en vervoertaken en de daarmee samenhangende BDU van de Randstedelijke plusregio’s gaan naar twee nieuwe vervoerregio’s in de Noord- en Zuidvleugel, waartoe gemeenten en provincie een gemeenschappelijke regeling moeten sluiten.2 Het Kabinet regelt dat in de nieuwe Huisvestingswet de mogelijkheid wordt opgenomen dat de provincie op verzoek van één of meer gemeenten, een woningmarkt regio aanwijst waar “uitsluitend met toepassing van de gewone Wgr een huisvestingsverordening tot stand kan worden gebracht. De rol van de provincie beperkt zich tot het al dan niet aanwijzen van een woningmarkt regio.”3 De vervallen ‘plustaken’ en de vrijwillige aan de plusregio’s overgedragen taken, mogen de gemeenten in de voormalige plusregio’s als gewone Wgr-regio voortzetten. Zij krijgen een jaar de tijd om de door hen vrijwillige gekozen samenwerking in overeenstemming te brengen met de nieuwe wetgeving.4
1
) Kamerstuk 33 659. Nota naar aanleiding van het verslag, pagina 14. ) Kamerstuk 33 659. Nota naar aanleiding van het verslag, pagina 15-20. 3 ) Kamerstuk 33 659. Nota naar aanleiding van het verslag, pagina 8 en 9. 4 ) Kamerstuk 33 659. Nota naar aanleiding van het verslag, pagina 14. 2
5
Alhoewel plenaire behandeling van de wettekst in de Tweede Kamer nog steeds kan leiden tot aanpassingen, wordt in dit ontwerp liquidatieplan uitgegaan van hetgeen in de huidige wettekst staat geschreven. Mocht de Tweede Kamer wel wijzigingen in het wetsvoorstel aanbrengen die van belang zijn voor het liquidatieplan, dan zal het plan daarop worden aangepast en zullen de gemeenten daarover worden geconsulteerd. Doordat het liquidatieplan de onderwerpen op hoofdlijnen regelt, zal een eventuele wijziging van de wettekst deze hoofdlijn naar verwachting niet fundamenteel aantasten. In de wettekst van de Wet afschaffing plusregio’s artikel X onder C is sprake van wijziging van artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000, waardoor het derde lid van dit artikel komt te luiden: “Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in bij die maatregel aan te wijzen gebieden, in afwijking van het tweede lid, het dagelijks bestuur van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam bevoegd is tot het verlenen, wijzigen of intrekken van de in het tweede lid bedoelde concessies in dat gebied.” Dit openbaar lichaam wordt door het Kabinet een Vervoerregio genoemd. De gemeenten in de metropoolregio Rotterdam Den Haag hebben voorgesteld dat de vervoerregio in dit gebied niet een apart openbaar lichaam is, maar als een bestuurscommissie is opgenomen in de gemeenschappelijke regeling MRDH. In dit liquidatieplan wordt de vervoerregio aangeduid als vervoerautoriteit en de gemeenschappelijke regeling als MRDH-VA. Dit liquidatieplan is opgesteld aan de hand van wat nu bekend is over het wetsvoorstel, de verwachte inwerkingtreding van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ en de Jeugdwet. Ook wordt er in dit liquidatieplan van een aantal zaken uitgegaan, zoals de oprichting van een vervoerautoriteit per 1-1-2015 en de wijze waarop het personeel kan worden begeleid van werk naar werk. Wijzigingen in deze uitgangspunten kunnen aanleiding zijn het liquidatieplan te wijzigen.
1.1
De liquidatie
Het opheffen van de stadsregio middels opheffingsbesluiten per 1 januari 2015 betekent dat de stadsregio vanaf die datum in liquidatie is. De stadsregio in liquidatie (SR-il) heeft weliswaar geen inhoudelijke taken en het heeft geen eigen ambtelijk apparaat (de medewerkers van de stadsregio zijn herplaatsingskandidaten), maar er moeten nog wel verplichtingen van de stadsregio worden afgerond. Zo moeten in voorgaande jaren verleende subsidies worden vastgesteld, lopende verplichtingen worden afgehandeld, moeten facturen worden betaald, jaarrekeningen opgesteld (te beginnen met die van 2014) en moeten de herplaatsingskandidaten bemiddeld en betaald worden. De stadsregio blijft net zolang in liquidatie tot de laatste verplichting volledig is afgerond en de laatste jaarrekening door het Algemeen Bestuur van de SR-il is vastgesteld. Dit zal naar verwachting enkele jaren duren. Het afwikkelen van de liquidatie wordt niet meer door een eigen ambtelijk apparaat uitgevoerd, dus zal er een organisatie gevonden moeten worden die dit namens de SR-il afwikkelt. In hoofdstuk 2 wordt hier nader op ingegaan. Daarnaast stelt artikel 54, lid 6 van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam (GR) het volgende: “de organen van de stadsregio blijven na het tijdstip van beëindiging in functie totdat de liquidatie is voltooid” Dit artikel zegt dat er gedurende de liquidatiefase nog steeds een algemeen bestuur en een dagelijks bestuur zal zijn om besluiten te nemen. In het liquidatieplan worden voor de toepassing van dit artikel voorstellen geformuleerd.
6
1.2
Het liquidatieplan
De verplichting tot het opstellen van een liquidatieplan is afkomstig uit de GR. In artikel 54 staat: Lid 3: in geval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt hij daarvoor de nodige regels. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling worden afgeweken. Lid 4: Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, na raadpleging van de raden van de deelnemers, vastgesteld. Lid 5: het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de beëindiging van de regeling op de wijze de volgens de regelen als in de Wet voorzien. Het algemeen bestuur stelt dus regels voor de liquidatie en doet dit in het liquidatieplan. Het liquidatieplan is vormvrij. Bij het opstellen van deze regels kan worden afgeweken van bepalingen van de GR. De GR zegt niet dat het algemeen bestuur de regeling mag aanpassen, terwijl de wet die ruimte wel biedt. Dit betekent dat afwijkingen van de regeling mogelijk zijn, maar dat dit niet mag leiden tot een volledige herschrijving van de GR. Het volledig herschrijven van de GR is voor de stadsregio geen optie omdat het besluitvormingstraject daaromtrent teveel tijd in beslag neemt. In hoofdstuk 7 worden de afwijkingen op de huidige GR benoemd en toegelicht.
1.3
Mogelijke veranderingen
De wetstekst is weliswaar ingediend en de bespreking in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede en de Eerste Kamer hebben het Kabinet geen aanleiding gegeven tot inhoudelijk wijziging van zijn voorstel, maar de Tweede Kamer kan bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel nog steeds wijzigingen aanbrengen. De volgende potentiële wijzigingen hebben gevolgen voor het voorlopig liquidatieplan.
1.3.1 Tijdstip van opheffing Wanneer de Wgr-plus later dan op 1 januari 2015 wordt afgeschaft, dan gaat de stadsregio ook later in liquidatie. De data in de hoofdstukken 3 tot en met 6 zullen met de vertraging meebewegen maar in principe blijft de aard van de voorstellen hetzelfde.
1.3.2 Vervoerautoriteit Indien de Kamer besluit dat de taken en middelen op het gebied van verkeer en vervoer niet naar de Vervoerautoriteit (VA) gaan, maar bijvoorbeeld naar de provincie, dan heeft dat relatief beperkte gevolgen voor dit liquidatieplan. Taken, bevoegdheden en middelen (in de breedste zin van het woord) gaan dan over naar de provincie. Grootste verandering voor het liquidatieplan is dat dan niet meer van Vervoerregio gesproken zal worden maar van provincie.
7
1.3.3 Opheffing bij wet De wettekst zegt dat de wetgever slechts de plus-taken aan de stadsregio ontneemt en dat de opheffing vervolgens bij besluit van alle betrokken bestuursorganen van alle deelnemers moet gebeuren. Artikel 54 van de GR zegt hierover: “onverminderd het bepaalde in artikel 110 van de Wet, de GR kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van alle deelnemers. Deze besluiten worden ter kennis gebracht van GS”. Dit betekent dat de regiogemeenten (naast de wet die de afschaffing van de Wgr-plus regelt) separaat besluiten moeten nemen om de GR definitief op te heffen.
1.3.4 Jeugdzorg Momenteel lopen de Jeugdzorg gelden via de stadsregio. De nieuwe Jeugdwet voorziet in decentralisatie van deze middelen naar de gemeenten per 1 januari 2015. De minister van BZK zegt hierover in zijn beantwoording van vragen uit de Tweede Kamer het volgende. “Het streven is om de decentralisatie van de jeugdzorg en de opheffing van de plusregio’s gelijktijdig plaats te laten vinden, te weten op 1 januari 2015. Voor het geval dat de decentralisatie van de jeugdzorg onverhoopt toch op een later moment plaatsvindt dan de afschaffing van de plusregio’s, is voorzien in een overgangsregeling in artikel XVIII en artikel XXIV. Deze overgangsregeling strekt ertoe dat de voormalige plusregio’s – dat wil zeggen de gemeenschappelijke regelingen in deze plusregio’s die als gevolg van het verlies van hun wettelijke taken hun plusstatus verliezen – als ‘gewone gemeenschappelijke regelingen doorgaan en de hen bij provinciaal besluit overgedragen taken ten aanzien van de jeugdzorg blijven uitvoeren tot het moment waarop de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten heeft plaatsgevonden.” 5 Ongeacht de mogelijke uitkomst van het wetgevingstraject, komt de ondersteuning van de jeugdzorg niet in gevaar. Ook in de huidige situatie laat de stadsregio de Jeugdzorgtaken, op basis van een bestuurlijke overeenkomst en een mandaat, uitvoeren door het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam. Hierin komt geen verandering wanneer de Jeugdwet onverhoopt nog niet in werking is getreden.
1.4
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van het liquidatieplan wordt de procedure beschreven die moet leiden tot een vastgesteld liquidatieplan en het opheffen van de GR. In hoofdstuk 3 wordt aangegeven waar de taken die de SR momenteel uitvoert na liquidatie naartoe gaan en hoe de taken van de stadsregio in liquidatie worden afgewikkeld. In bijlage 2 wordt dit uitgebreider beschreven en zijn de gemaakte keuzes nader toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt beschreven wat er met het personeel gebeurt. Hoofdstuk 5 is een verzameling van zaken ten aanzien van overeenkomsten en samenwerkingsverbanden die geregeld moeten worden en waartoe voorstellen worden gedaan. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe de financiën worden afgewikkeld. Aanvullend hierop wordt in bijlage 1 de concept-liquidatiebegroting 2015-2018 gepresenteerd. Tenslotte worden in hoofdstuk 5
) Kamerstuk 33 659. Nota naar aanleiding van het verslag, pagina 14.
8
7 voorstellen gedaan over de regels waaraan de SR-il zich bij opheffing zal houden en over de afwijkingen van de GR, zodat deze goeddeels van toepassing kan blijven op de SR-il.
9
2.
Proces van liquidatie
Op 22 mei 2013 heeft het algemeen bestuur de procedure en de data vastgesteld die moeten leiden tot een besluit over het liquidatieplan. Na het verschijnen van de wetstekst ‘Wet afschaffingplusregio’s’ bleek de eerder aangekondigde opheffingsdatum van 1 januari 2014 te zijn verschoven naar 1 januari 2015. Het dagelijks bestuur heeft op 10 juli het ontwerp liquidatieplan voorlopig vastgesteld en dit is vervolgens aan de gemeenten voorgelegd met het verzoek aan de raden om uiterlijk 14 oktober 2013 te reageren. Alle gemeenteraden hebben aan dit verzoek voldaan. Alle gemeenten stemmen in met het liquidatieplan. Vrijwel alle gemeenten hebben daarbij aanvullende vragen gesteld, opmerkingen geplaatst en suggesties gedaan, die passen binnen de gekozen aanpak. De vragen en opmerkingen van de gemeenteraden zijn behandeld in een nota van beantwoording. Het voorliggende ontwerp liquidatieplan is vervolgens aangepast naar aanleiding van actuele ontwikkelingen en opmerkingen vanuit de gemeenten. De inhoudelijke wijzigingen zijn toegelicht in een nota van wijzigingen.
2.1
Procedure liquidatieplan
Bij het algemeen bestuur liggen op 12 februari 2014 de volgende documenten voor: ter vaststelling -
het liquidatieplan stadsregio Rotterdam, de nota van beantwoording n.a.v. de reactie van de gemeenten op het ontwerp liquidatieplan, de nota van wijzigingen bij het liquidatieplan
ter kennisneming: -
2.2
het advies van de ondernemingsraad bij het ontwerp liquidatieplan, de reactie van de secretaris - algemeen directeur op het advies van de ondernemingsraad.
Procedure opheffingsbesluit
De wettekst heeft duidelijk gemaakt dat de bestuursorganen van de deelnemende regiogemeenten de gemeenschappelijke regeling zelf moeten opheffen. In artikel 54 van de GR staat beschreven welke procedure daarbij van toepassing is en deze wordt ook zo gevolgd. De opheffingsprocedure wordt gestart in 2014 en zal ertoe leiden dat de opheffing van de GR op 1 januari 2015 kan worden afgerond. Omdat op dit moment nog niet duidelijk is wanneer de kamers instemmen met de wijziging van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ wordt in dit liquidatieplan volstaan met een bschrijving van de dan te volgen procedure. 1. 2. 3.
Zodra de behandeling van het wetsvoorstel ‘Wet afschaffing plusregio’s’ in de Tweede en Eerst kamer is afgerond stelt het dagelijks bestuur het concept-ontwerpbesluit dat de opheffing regelt vast en zendt dit aan de gemeenteraden ter commentaar. De gemeenteraden hebben 3 maanden de tijd om hierop te reageren.
10
4. 5.
Na de ontvangen reacties maakt het dagelijks bestuur een nota van beantwoording en wijzigt indien noodzakelijk het concept-ontwerpbesluit Het algemeen bestuur stelt het ontwerpbesluit en de nota van beantwoording vast, waarna toezending van het verzoek tot opheffing (met ontwerpbesluit) aan alle bestuursorganen van alle deelnemers wordt verzonden met verzoek om binnen 6 weken een besluit te nemen.
Wanneer de behandeling van het wetsvoorstel in beide Kamers vertraagt, kan het nodig zijn om de reactietermijn voor de gemeenten te bekorten ten einde de beoogde opheffing per 1 januari 2015 te kunnen halen. Wanneer de Jeugdwet niet op 1 januari 2015 inwerking treedt, kan de stadsregio niet worden opgeheven.
11
3.
Waar gaan de taken naar toe
Op 1 januari 2015 vervallen alle ‘plustaken’. Dit betreft de uitoefening van activiteiten die hun grondslag vinden in de Wet personenvervoer 2000, de Wet Infrastructuurfonds en de Wet Brede Doeluitkeringen verkeer & vervoer. Deze taken, middelen en activiteiten met betrekking tot Verkeer en Vervoer worden per 1 januari 2015 overgedragen aan de Vervoerautoriteit. Andere ‘plustaken’ vervallen. Taken die niet op de Wgr-plus berusten, worden beëindigd. De ‘Wet afschaffing plusregio’s’ en de Wet gemeenschappelijke regelingen bieden gemeenten de mogelijkheid om op vrijwillige basis de samenwerking op de betreffende beleidsterreinen voort te zetten danwel onder te brengen bij de MRDH. De stadsregio kan de gemeenten hierbij op verzoek ondersteunen. Het initiatief en de verantwoordelijkheid hier berust volledige bij de gemeenten en niet bij het algemeen of dagelijks bestuur van de stadsregio. In hoofdstuk 3.1 worden de huidige taken van de SR schematisch weergegeven en wordt geduid waar deze zouden kunnen landen. In bijlage 2 wordt dit uitgebreider beschreven en zijn de gemaakte keuzes nader toegelicht.
Met uitzondering van de taken die naar de vervoerautoriteit gaan, zullen met de overige taken geen middelen meegaan. Het begrip ‘middelen’ moet hier worden beschouwd in de breedste zin van het woord (verordeningen, beschikkingen en budgetten). Indien er voor de betreffende taak in het verleden subsidiebeschikkingen zijn afgegeven die nog moeten worden afgerekend, dan gebeurt dat door de stadsregio in liquidatie. 3.1
Waar gaan de taken heen?
In Bijlage 2 wordt beschreven wat er gebeurt met de taken die de SR momenteel uitvoert. Daarbij is uitgegaan van het wetsvoorstel ‘Wet afschaffing plusregio’s’ en het concept van de gemeenschappelijke regeling voor de MRDH. De Jeugdzorgtaken zijn niet opgenomen, omdat de Jeugdwet erin voorziet dat deze taken op 1 januari 2015 door de gemeenten worden uitgevoerd. Dit betekent dat alle voor dit beleidsterrein beschikbare taken en middelen aan de gemeenten worden overgedragen. Voor de taken op het gebied van verkeer en vervoer geldt dat ze vanaf 2015 volledig overgaan naar de Vervoerautoriteit. Gemeenten zijn vrij om de samenwerking op vrijwillige basis voort te zetten. Wanneer het dagelijks bestuur van de stadsregio daartoe concrete verzoeken ontvangt, zal het deze initiatieven van gemeenten zo goed mogelijk faciliteren. Dat kan echter slechts tot aan de opheffing van de stadsregio per 1-1-2015. Wanneer gemeenten nadien herplaatsingskandidaten willen inhuren moeten zij zich na 1-1-2015 wenden tot de stadsregio in liquidatie..
3.2
Afwikkelen taken door stadsregio in liquidatie
De stadsregio in liquidatie heeft geen ontwikkeltaak meer. Dat wil zeggen: er wordt geen nieuw beleid gemaakt. De lopende verplichtingen worden beoordeeld en op basis van het bestaande beleid afgehandeld. Lopende zaken zullen met name in financieel opzicht moeten worden afgewikkeld. Te denken valt aan: het beoordelen, vaststellen en afrekenen van tot en met 2014 verleende subsidies ten laste van de verschillende fondsen (bijv. ISV-3) en reserves (bijv. investeringsreserve);
12
-
het uiteindelijk verantwoorden en afrekenen van fondsen (bijv. ISV-3) met de betreffende subsidieverstrekker; verwerken van facturen die in 2015 en later binnenkomen; het doen van salarisbetalingen aan herplaatsingskandidaten en later ook het betalen aan het UWV van WW en boven- en nawettelijke werkloosheidsuitkering; het opstellen van de jaarrekening 2014 ev en het jaarlijks opstellen van een begroting; het afrekenen van de uiteindelijk resterende middelen met de regiogemeenten; het afwikkelen van contracten die over de jaargrens heenlopen (bijv. leeg opleveren van de Meent 106); aanspreekpunt zijn voor- en begeleiden van de herplaatsingskandidaten tot iedereen een andere functie heeft / met pensioen is; het completeren van het archief met documenten nav bovenstaande activiteiten.
Deze beheersmatige taken moeten dus door de SR-il worden uitgevoerd. Pas nadat de laatste handeling in dit kader is verricht kan de SR-il definitief worden opgeheven. Alle medewerkers die nog geen andere functie hebben gevonden zijn herplaatsingskandidaat. Daarom is gezocht naar een organisatie die namens de SR-il al deze taken in samenhang kan uitvoeren. Dit zou de afdeling Voormalige Organisaties In Liquidatie (VOIL) van de gemeente Rotterdam kunnen zijn. Deze afdeling wikkelt gemeentelijke organisaties in liquidatie af en is bereid om ook de beheersmatige taken van de SR-il af te handelen. Dit gebeurt ten behoeve van het bestuur van de SR-il, niet ten behoeve van het gemeentebestuur van Rotterdam! Wanneer de jaarrekening 2014 van de SR-il moet worden vastgesteld, gebeurt dit niet door de gemeenteraad van Rotterdam maar door het algemeen bestuur van de SR-il. De bedoeling is dat voor de afwikkeling van SR-il activiteiten eerst gebruik wordt gemaakt van herplaatsingskandidaten van de SR-il. Het inzetten van een herplaatsingskandidaat is overigens wel aan beperkingen onderhevig. Het betekent niet dat deze in de SR-il op reguliere basis doorgaat met het werk van de SR. Zijn er geen herplaatsingskandidaten (meer) beschikbaar dan wordt een andere passende oplossing gezocht (inhuur of detachering). Voor de begeleiding van de herplaatsingskandidaten (o.a. bij de van werk naar werk trajecten) is het voornemen om gebruik te maken van het mobiliteitsbureau van de gemeente Rotterdam (CMC). Voor de beoogde werkzaamheden van VOIL en CMC wordt een overeenkomst tussen SR en de gemeente Rotterdam gesloten en voor deze dienstverlening zal de stadsregio een vergoeding betalen. Deze kosten worden gedekt uit de reserve weerstandsvermogen. In hoofdstuk 4 van het liquidatieplan zijn deze kosten geraamd. Over de rechtmatigheid van deze opdrachtverstrekking is advies ingewonnen bij een in aanbestedingsrecht gespecialiseerde advocaat. De opdracht aan VOIL heeft betrekking op zogenaamde A-diensten, waarvoor in beginsel een aanbestedingsplicht geldt. Meer in het bijzonder vallen de diensten onder de in Bijlage II A bij Richtlijn 2004/18/EG opgenomen categorie 9 (accountants en boekhouders).6 VOIL is een onderdeel van de gemeente Rotterdam en bezit zelf geen rechtspersoonlijkheid. Een opdracht van de gemeente aan VOIL (zuivere inbesteding) kwalificeert niet als overheidsopdracht in de zin van het aanbestedingsrecht, wat betekent dat terzake geen aanbestedingsplicht geldt. Aan de orde is voorts de vraag of het de stadsregio vrij staat de afwikkeling te laten uitvoeren door haar deelnemers, bijvoorbeeld VOIL van de gemeente Rotterdam, of dat dit moet worden aangemerkt als een overheidsopdracht van de stadsregio aan de 6 Meer in het bijzonder vallen de diensten onder de in Bijlage II A bij Richtlijn 2004/18/EG opgenomen categorie 9 (accountants en boekhouders).
13
gemeente. In dat laatste geval kan een beroep worden gedaan op de mogelijkheden voor publiek-publieke samenwerking die het Hof van Justitie van de EU heeft erkend in het zogenaamde Hamburg-arrest.7 De beoogde opdracht aan CMC heeft betrekking op zogenaamde B-diensten (categorie 22 van Bijlage IIB bij Richtlijn 2004/18/EG: Arbeidsbemiddeling).8 Voor deze diensten geldt in beginsel geen aanbestedingsplicht. Dit is slechts anders indien sprake is van een opdracht met een duidelijk grensoverschrijdend belang. De beoogde inzet VOIL en het CMC is uiteraard afhankelijk van overeenstemming over de nog te sluiten uitvoeringsovereenkomsten. Ook deze worden getoetst aan de aan(in)bestedingsrichtlijnen.
7 In de lijst met veel gestelde vragen over het liquidatieplan, gepubliceerd op de website van de stadsregio, wordt meer ingegaan op de juridisch-technische details. 8 categorie 22 van Bijlage IIB bij Richtlijn 2004/18/EG: Arbeidsbemiddeling.
14
4.
Personeel
De GR van de stadsregio Rotterdam bepaalt in artikel 42: 1
Op het personeel zijn van toepassing de huidige en toekomstige wettelijke regelingen die het gemeentebestuur van Rotterdam op grond van de Ambtenarenwet voor het personeel van de gemeente Rotterdam heeft vastgesteld en de beleidsregels die het gemeentebestuur van Rotterdam ter uitvoering van deze wettelijke regelingen heeft vastgesteld.
2
De bevoegdheden ten aanzien van het personeel worden uitgeoefend door het dagelijks bestuur van de stadsregio.
Hiermee is bepaald dat werknemers van de stadsregio een aanstelling hebben bij de stadsregio, maar dat op hen de Rotterdamse arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn. In de praktijk zijn alleen de reiskostenvergoeding en de telefoonkosten vergoeding van de stadsregio afwijkend van die van de gemeente Rotterdam. In het licht van de naderende liquidatie betekent dit artikel dat op medewerkers van de stadsregio ook het sociaal statuut 2013 van de gemeente Rotterdam van toepassing is. Eerder heeft de stadsregio nog gewerkt aan een eigen sociaal plan omdat het toen geldende sociaal statuut 2010 van de gemeente Rotterdam aan medewerkers een nimmer eindigende status van herplaatsingskandidaat gaf. Dit maakte ontslag onmogelijk, een situatie die voor een organisatie die wordt opgeheven ongewenst is. In het recent vastgestelde sociaal statuut 2013 is deze bepaling inmiddels vervangen door de bepaling dat een herplaatsingskandidaat na 2 jaar ontslagen kan worden. Daarmee is de noodzaak tot een eigen sociaal plan verdwenen. Aldus is ook met OR en vakbonden gecommuniceerd. De OR en de bonden hebben te kennen gegeven daar een andere mening op na te houden. In het kader van het sociaal statuut geldt dat medewerkers met een vast dienstverband eind 2014 het bericht krijgen dat ze per 1 januari 2015 herplaatsingskandidaat zijn. Ze zijn vanaf dat moment nog maximaal 2 jaar in dienst van de stadsregio in liquidatie. Gedurende deze periode wordt hun salaris doorbetaald en moeten ze actief op zoek naar ander werk. Deze periode duurt 24 maanden waarin het zogenoemde van werk naar werk (VWNW) traject wordt ingezet. In het sociaal statuut zijn verschillende financiële compensatiemaatregelen opgenomen welke de mogelijke negatieve financiële consequenties van het aanvaarden van een functie elders kunnen compenseren. De werkgever én de werknemer spelen beide in het VWNW traject een actieve rol. De inzet van herplaatsingskandidaten de stadsregio in liquidatie is aan beperkingen onderhevig. Herplaatsingskandidaten zitten namelijk in het VWNW-traject. Beoogd wordt de werkgeverstaken bij VOIL/CMC neer te leggen. VOIL/CMC kan zorgen voor de VWNW trajecten, volgt deze van nabij, is aanspreekpunt voor de medewerkers en zorgt dat salarisbetalingen en later de (aanvullende) werkloosheidsuitkeringen aan respectievelijk de medewerker en het UWV worden overgemaakt. Het CMC is gevraagd voorstellen te doen voor de begeleiding van herplaatsingskandidaten het zoeken naar een baan. Gedurende de periode van herplaatsingskandidaat kunnen medewerkers van de SR-il worden ingezet om periodiek werkzaamheden voor de SR-il uit te voeren. Na 24 maanden wordt de herplaatsingskandidaat in principe ontslagen. Het dagelijks bestuur besluit over aangelegenheden hieromtrent. Afhankelijk van leeftijd en arbeidsverleden krijgt betrokkene voor een bepaalde periode WW en aanvullend een bovenwettelijke- en nawettelijke werkloosheidsuitkering. VOIL regelt de uitbetaling hiervan. Voor personeel in tijdelijke dienst en waarvan de aanstelling op 1 januari 2015 afloopt, geldt dat het niet de status van herplaatsingskandidaat krijgt maar gelijk wordt
15
ontslagen. Daarnaast wordt, naast de uitkering zelf, geen bovenwettelijke- maar alleen een nawettelijke werkloosheidsuitkering uitgekeerd. De kosten van de werkloosheidsuitkering komen voor rekening van de SR-il. De stadsregio blijft zich maximaal inspannen om de medewerkers van werk naar werk te begeleiden. Daartoe worden de in het sociaal statuut genoemde faciliteiten al vanaf 2012, dus nog voordat de medewerkers daadwerkelijk herplaatsingskandidaat zijn, ingezet om de medewerkers te stimuleren en te ondersteunen bij het vinden en accepteren van een functie buiten de stadsregio. De stadsregio heeft echter geen formele rol bij het plaatsen van medewerkers bij de MRDH-vervoerautoriteit. Leidend voor de plaatsing van het personeel is het functiehuis en plaatsingsplan dat de kwartiermaker van de MRDH, respectievelijk de vervoerautoriteit in opdracht van de 24 gemeenten opstelt. Daarbij wordt gekeken naar de competenties voor de betreffende functies. In het inmiddels opgestelde globale organisatieplan voor het MRDH-VA wordt uitgegaan van 50 vaste formatieplaatsen en een flexibele schil van 24. Voor de MRDH in zijn geheel is de formatie nog niet duidelijk. In 2012 is in een ‘gentlemen’s agreement’ afgesproken dat de formatie voor de helft vanuit het Stadsgewest Haaglanden en voor de helft vanuit de stadsregio Rotterdam kan worden gevuld. Daarvan uitgaande zijn qua aantallen de medewerkers van de stadsregio die uit de BDU worden betaald onder te brengen bij de MRDH-VA. Dit is nadrukkelijk geen baangarantie, het is een aanname om tot een beargumentering van de frictiekosten te komen.
4.1
Formatie en frictiekosten personeel
De stadsregio kent een formatie van 59 fte. De bezetting is daar afgelopen jaren telkens net iets onder gebleven. Na de aankondiging van het kabinet Rutte in 2010 om de Wgrplus af te schaffen, heeft de stadsregio geen mensen meer voor onbepaalde tijd in vaste dienst genomen. Vanuit kostenperspectief is besloten om alleen nog met tijdelijke contracten of inhuur te werken. Van deze groep medewerkers is berekend wat de kosten zijn van de salarisdoorbetaling gedurende de eerste 24 maanden, daarna WW en de boven- en nawettelijke werkloosheidsuitkering. In totaal komt dit uit op € 15,6 miljoen. Dit is het meest sombere scenario voor de frictiekosten personeel. De kans dat dit meest sombere scenario werkelijkheid wordt is echter gering. In het liquidatieplan gaan we uit van een realistischer (midden) scenario. Voor de bepaling van de frictiekosten voor de berekening van de personele frictiekosten wordt in het liquidatieplan uitgegaan van aannames. AANNAMES Medewerkers in dienst van de stadsregio die nu op het taakveld Verkeer en Vervoer zitten (en uit de BDU worden betaald), treden in dienst van de VA. De kans dat 60plussers een andere functie vinden voordat ze met (keuze)pensioen gaan is gering. Voor deze groep mensen rekenen we met 90% van de maximale omvang van de berekende frictiekosten. Deze kosten bedragen € 1.799.943. Voor de overige medewerkers geldt de aanname dat 60% van de voor deze groep mensen berekende maximale frictiekosten daadwerkelijk uitgekeerd moet worden. We nemen aan dat een deel van deze groep zelfstandig een functie elders heeft gevonden voor eind 2014, anderen krijgen misschien een plek bij de MRDH-VA. Aan de andere kant zijn er wellicht ook mensen die geen andere baan meer vinden en waarvoor het maximum voor de voor hen berekende frictiekosten aangewend zal worden: 60% van de maximale kosten voor deze groep mensen betekent € 5.364.325.
16
In totaal gaat het liquidatieplan daarmee uit van € 7.164.268 aan frictiekosten personeel. Dit bedrag wordt gefinancierd uit de reserve weerstandsvermogen en zal in ieder geval beschikbaar moeten zijn voor de SR-il.9
4.2
Overige personele frictiekosten
Het doorbetalen van de salariskosten en het uitkeren van WW en een boven- en nawettelijke uitkering zijn niet de enige frictiekosten die de afschaffing van de Wgr-plus met zich mee brengt. Ook de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van de SRil en de begeleiding van herplaatsingskandidaten kost geldt. En er moet geld beschikbaar zijn om op basis van het sociaal statuut 2013 mensen financieel te compenseren die een andere baan hebben gevonden maar daar financieel nadeel van ondervinden. Ook deze uitgaven zijn op voorhand lastig te ramen omdat veel nog onduidelijk is. Daarom is de volgende (conservatieve) raming opgesteld. Naarmate meer herplaatsingskandidaten elders werk vinden, moet voor het afwikkelen van activiteiten van de SR-il steeds meer een beroep op externe inhuur worden gedaan, wat kostenverhogend werkt. Voor de uitvoering van werkzaamheden voor de SR0-il leidt een conservatieve raming tot frictiekosten van € 1.2 miljoen voor de gehele liquidatieperiode. De begeleiding van de herplaatsingskandidaten kost geldt. Daarnaast wordt voor iedere medewerker met de status van herplaatsingskandidaat een begeleidingstraject ingekocht dat bestaat uit het sollicitatievaardig maken en het invulling geven aan de van ‘werk naar werk’ trajecten. Deze begeleidingskosten bedragen € 7.000 per persoon. Een conservatieve raming leidt tot begrote frictiekosten € 600.000 voor de gehele liquidatieperiode.10 Ten slotte biedt het sociaal statuut medewerkers compensatie voor bijvoorbeeld het vinden van een baan met een lagere salariëring of een langere reistijd. Op al deze gevallen zullen de regels van het sociaal statuut 2013 worden toegepast. Geraamd wordt dat deze frictiekosten uitkomen op € 1.000.000 voor de gehele liquidatieperiode. 4.3
Totale personele frictiekosten
Het totaal van de hierboven geraamde personele frictiekosten bedraagt voor de gehele liquidatieperiode: Onderwerp
Kosten
Frictiekosten personeel
€ 7.164.268
Werkzaamheden SR-il
€ 1.200.000
Begeleiding herplaatsingskandidaten
€ 600.000
Compensatie sociaal statuut
€ 1.000.000 Totaal
€ 9.964.268
9
) Zie o.a. Brief VNG aan staatssecretaris Weekers 10 oktober 2013. ) De uiteindelijke kosten worden vastgesteld op basis van overeenstemming over een nog te sluiten uitvoeringsovereenkomst met de beoogde partners VOIL en CMC. 10
17
Deze kosten worden betaald uit de reserve weerstandsvermogen die mede met dit doel is opgebouwd en die daartoe ook voldoende ruimte biedt. In hoofdstuk 6 wordt nader op deze reserve ingegaan. In hoofdstuk 5.2 worden aanvullende, facilitair getinte frictiekosten beschreven. In het kader van de overzichtelijkheid wordt hier alvast gemeld dat deze facilitaire frictiekosten in totaal € 1.079.622 zullen bedragen waarmee het totaal aan verwachte frictiekosten op € 11.043.890 komt. De beschikbare dekking in algemene reserve en reserve weerstandsvermogen bedraagt ultimo 2014 naar verwachting € 13.961.045.
18
5.
Bezittingen en overeenkomsten
De stadsregio heeft in de loop der jaren vele overeenkomsten, convenanten, contracten en samenwerkingsverbanden gesloten en in het kader van de liquidatie is geïnventariseerd welke dat zijn, welke mee zouden moeten/kunnen naar een ontvangende partij en wat de gevolgen van het eventueel opzeggen is. In dit hoofdstuk wordt aangegeven wat er mee moet gebeuren. Eerst wordt echter gekeken naar de bezittingen van de stadsregio.
5.1
Bezittingen
De stadsregio heeft een beperkt aantal bezittingen. Veel van de productiemiddelen (activa) is gehuurd of geleased. De activa die eigendom zijn van de stadsregio, vertegenwoordigen een financiële waarde omdat ze verkocht kunnen worden. Bij de bepaling van de waarde is het relevant om na te gaan hoe het productiemiddel is gefinancierd: ofwel afschrijving ineens ten laste van het jaarbudget of activeren . Wanneer financiering via kapitaallasten plaats heeft gevonden en de activa nog niet geheel zijn afgeschreven resteert een boekwaarde, een schuld voor de organisatie. Deze schuld moet van de verkoopopbrengst worden afgetrokken om tot de netto opbrengst te komen.
5.1.1 Nog niet afgeschreven activa Uit de jaarrekening 2012 blijkt de boekwaarde van nog niet afgeschreven activa € 294.857 te bedragen. Het betreft investeringen in software welke in 5 jaar worden afgeschreven. De nog te realiseren kapitaallasten zijn bij het activeren van het productiemiddel geheel gedoteerd aan de reserve doorlopende activiteiten. Deze reserve biedt dus dekking voor de afschrijving ineens van deze boekwaarde eind 2014 en dat zal ook gebeuren. De betreffende activa betreffen software-licenties. Deze kunnen niet worden verkocht en vertegenwoordigen dus geen financiële waarde.
5.1.2 Volledig afgeschreven activa Er is geïnventariseerd wat de volledig afgeschreven bezittingen van de stadsregio zijn. Het betreft vooral kantoormeubilair en ICT-apparatuur met een door inkopers geschatte waarde van ongeveer € 17.500. De opbrengst van deze activa zijn niet begroot maar zullen aan de reserve weerstandsvermogen worden toegevoegd.
5.2
Contracten
Alle contracten met leveranciers zijn geïnventariseerd en worden voordat de stadsregio in liquidatie gaat, opgezegd. Inzet is om de e meeste contracten tijdig op te zeggen. Daarmee hebben de opzeggingen geen financiële consequenties. Voor een beperkt aantal contracten geldt dat niet.
19
Huurcontract Het huurcontract van de meent 106 loopt tot en met september 2016. De verhuurder heeft begrip voor de situatie van de stadsregio maar houdt de organisatie wel aan het huurcontract. Wanneer de MRDH-VA aan de Meent 106 wordt gehuisvest, zal de betaling van de huur door deze organisatie(s) worden voortgezet. Op dit moment is de huisvesting van MRDH-VA echter nog onduidelijk. In het liquidatieplan wordt daarom uitgegaan van leegstand per 1 januari 2015. De verschuldigde huur- en servicekosten voor de periode tot en met september 2016 bedragen € 569.622. Omdat het gebouw uiteindelijk in de oorspronkelijke staat moet worden opgeleverd rekenen we voor sloop en afbouw nog eens € 100.000. Ten slotte heeft de verhuurder aangegeven dat het gebouw (contractueel) niet leeg mag staan. Gebeurt dat toch dan wordt een schadevergoeding geëist. Deze wordt door de SR geraamd op € 350.000. Met de gemeente Rotterdam wordt overlegd om het gebouw in de periode 2015-2016 om-niet te gebruiken als vergaderlocatie. Hiermee wordt in ieder geval de schadevergoeding voorkomen. De maximale frictiekosten van de Meent 106 bedragen € 1.019.622. Deze worden in de liquidatiebegroting opgenomen en worden gedekt uit de reserve weerstandsvermogen.
ICT-contracten In 2012 is de SR ten aanzien van de automatisering overgegaan van ondersteuning door de gemeente Rotterdam naar ondersteuning door marktpartijen (Advo en Amsio). De kosten van deze partijen lagen op een lager niveau dan Rotterdam berekende, maar wanneer de dienstverlening niet minimaal drie jaar zou duren, konden de contracten slechts tegen de betaling van een boetebeding eerder worden beëindigd. De dienstverlening door alle externe partijen beloopt op 1 januari 2015 net geen drie jaar, waardoor opzeggen per 1 januari 2015 slechts mogelijk is tegen betaling van een boete bedrag. De boetes bedragen maximaal € 10.000. Deze frictiekosten worden betaald uit de reserve weerstandsvermogen. 5.3
Verordeningen
De verordeningen ten aanzien van verkeer en vervoer worden overgedragen aan de in de wet genoemde rechtsopvolger de op te richten vervoerregio die we in deze regio Vervoerautoriteit noemen. Het is aan de VA om deze verordeningen al dan niet aan te passen. Ook het vaststellen van eerder verleende subsidies gebeurt door de VA. De stadsregio kent daarnaast een aantal subsidieverordeningen welke ten grondslag liggen aan alle subsidieverstrekkingen op andere beleidsvelden. Deze verordeningen zullen door het AB worden ingetrokken, waarbij bij het intrekkingsbesluit een overgangsbepaling zal worden opgenomen, die globaal zal inhouden dat reeds verleende, maar nog niet vastgestelde subsidies nog volgens de regels van de bij dat besluit ingetrokken verordening zullen worden afgehandeld. De omslagverordening zal worden beëindigd door het AB met een regeling waarmee bepaald wordt dat nog geïnd kan worden tot en met het productiejaar 2012. Dit betekent dat in 2014 over productiejaar 2013 geen omslagbijdrage meer wordt geïnd door de SR.11
11
) Het omslagfonds als zodanig bestaat niet meer sinds ultimo 2010. Tussen 2006 en 2010 zijn de omslagbaten bij wijze van budgetfinanciering volgens een overeengekomen verdeling beschikbaar gesteld aan de beleidsvelden Groen en Verkeer & Vervoer. Ultimo 2010 was het omslagfonds uitgeput. Met ingang van
20
Een aantal interne verordeningen blijft nodig, echter deze zullen zo mogelijk vereenvoudigd worden. Hierbij valt te denken aan het verminderen van het aantal bestuursrapportages in de financiële verordening of het verlagen van de gestelde drie Verbijzonderde Interne Controles per jaar. Verordeningen die in stand moeten worden gehouden met een eventuele wijziging om de regeling “lichter” te maken, zijn: -
Controleverordening stadsregio Rotterdam 2005; Financiële verordening stadsregio Rotterdam 2005; Treasurystatuut stadsregio Rotterdam 2007.
De overige verordeningen zullen alle ingetrokken worden. Hieronder is ook begrepen Artikel 36, tweede lid van de GR betreffende de mogelijkheid om bij verordening een vergoeding van het dagelijks bestuur te regelen. De ter zake geldende verordening wordt ingetrokken.
Alle voorstellen ten aanzien van wijziging of intrekking van verordeningen zullen aan het AB ter besluitvorming aangeboden worden. Een aantal verordeningen blijft ook in stand, te weten: -
de verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2006, reglement van orde van het AB
5.4
Overeenkomsten en convenanten
Alle convenanten en overeenkomsten ten aanzien van Verkeer en vervoer zijn geïnventariseerd en zullen overgedragen worden aan rechtsopvolger MRDH-VA. Ook alle overige convenanten en overeenkomsten zijn geïnventariseerd. Lopende verplichtingen zullen worden afgehandeld. Vele overeenkomsten en convenanten hebben al een einddatum die de opheffingsdatum niet overschrijdt. In de resterende gevallen zal de stadsregio de overeenkomst tijdig ontbinden. Vooralsnog is ingeschat dat daar geen grote bedragen mee gemoeid zijn. Vrijwel alle overeenkomsten en convenanten kunnen worden ontbonden door het dagelijks bestuur. Dit zal in 2014 nog gebeuren.
5.5
Samenwerkingsverbanden
Samenwerkingsverbanden met betrekking tot Verkeer en Vervoer zullen worden overgedragen aan de VA. De stadsregio zal zich terugtrekken als partij bij de overige samenwerkingsverbanden. Er is één deelneming, de stichting Verkeersonderneming. In overleg met de bij de Verkeersonderneming betrokken partijen wordt besproken hoe de SR met deze deelneming zal omgaan.
5.6 Dossiers De dossiers van de stadsregio dienen te worden overgedragen aan een organisatie, daar de dossiers bepaalde (en sommige zelfs een onbepaalde) tijd raadpleegbaar moeten blijven. Hiervoor zijn gesprekken gevoerd met het Stadsarchief Rotterdam. Dit heeft geresulteerd in een overeenkomst. In 2014 zijn alle relevante dossiers van de SR digitaal opgeslagen in het E-depot van het Stadsarchief. Ook de dossiers die vanaf januari 2015 bouwproductiejaar 2010 zijn de omslagbaten toegevoegd aan de investeringsreserve, die verder is gevoed met vrijvallende BWS-middelen van € 39 miljoen.
21
gevormd worden, worden in dit E-depot opgeslagen. De kosten hiervan worden geraamd op maximaal € 50.000. Deze frictiekosten worden betaald uit de reserve weerstandsvermogen.
22
6.
Financiën
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe met de financiën wordt omgegaan bij de liquidatie. De volgende uitgangspunten liggen aan onderstaande voorstellen ten grondslag: -
geprobeerd wordt om financiële aangelegenheden zoveel mogelijk nog in 2013 en 2014 af te wikkelen
-
afrekenen van door de stadsregio verleende subsidies en lopende verplichtingen uit overeenkomsten gebeurt door SR-il. Dit met uitzondering van verkeer en vervoer, daar gebeurt de afwikkeling door de VA. Voor Jeugdzorgtaken wordt de afwikkeling vanaf 2015 verricht door het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam, dat ook nu reeds de jeugdzorgtaken van de stadsregio uitvoert op basis van een bestuurlijke overeenkomst en mandaat.
-
Indien er bij het liquidatieplan vrij besteedbare middelen overblijven, worden deze uitgekeerd aan de regiogemeenten. Het is aan de gemeenten hoe ze dit willen besteden, het geld is niet geoormerkt voor welk beleidsterrein dan ook.
-
Het is de verwachting dat de reserves van de SR-il voldoende zijn om alle (frictie)kosten te dekken. Mochten er echter toch tekorten optreden dan worden deze kosten over de regiogemeenten verdeeld op basis van de verdeelsleutel inwoneraantal. Dit conform artikel 10.2, lid 4 waarin staat dat: “voor de verdeling over de deelnemers van de in het derde lid bedoelde bijdrage wordt uitgegaan van het inwoneraantal op 1 januari van het jaar voorafgaande aan dat waarover de bijdrage is verschuldigd”
-
Mochten er in enig jaar middelen overblijven dan worden deze baten over de regiogemeenten verdeeld op basis van de verdeelsleutel inwoneraantal. Dit als afgeleide van artikel 10.2, lid 4.
-
Ook bij de liquidatie wordt een conservatief financieel beleid gevoerd. Dat betekent dat middelen teruggaan naar de gemeenten op het moment dat zeker is dat deze middelen niet voor frictiekosten of het afrekenen van subsidies behoeven te worden aangesproken. Er wordt naar gestreefd dat regiogemeenten tekorten niet hoeven aan te vullen.
-
De SR-il zal de financiële middelen zoveel mogelijk liquide (direct opvraagbaar) aanhouden.
6.1
Aanpak financiële afwikkeling
In onderstaande paragrafen wordt beschreven over welke middelen de stadsregio beschikt en wordt voorgesteld hoe hiermee om te gaan tijdens de liquidatie. Pas bij het opstellen van de jaarrekening 2014 zal duidelijk zijn welke bedragen precies beschikbaar zijn. In dit liquidatieplan wordt vooralsnog gebruik gemaakt van de informatie uit de jaarrekening 2012, de 2e bestuursrapportage 2013 en de eerste wijziging begroting 2014. Hoewel er in de periode tot 1 januari 2015 nog het een en ander kan gebeuren, wordt in dit liquidatieplan een inschatting gemaakt van de bedragen die ultimo 2014 resteren en wordt voorgesteld wat met deze bedragen te doen. Bij het opstellen van de jaarrekening 2014 blijkt welke bedragen er exact resteren. Ook dan pas zullen de bedragen aan de verschillende genoemde partijen worden overgedragen. De financiële afwikkeling gebeurt vanaf 1 januari 2015 door de SR-il. Pas als de allerlaatste factuur
23
van de stadsregio is betaald en de laatste jaarrekening is opgesteld, kan de SR-il worden opgeheven en pas dan zal de definitieve eindafrekening met de regiogemeenten plaatsvinden. De formele bevoegdheden die het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur op dit moment hebben t.a.v. de financiën en de P&C-producten gelden ook in de periode van liquidatie. In de onderstaande paragrafen worden de financiën van de stadsregio benoemd en wordt per financieringsbron aangegeven of er naar verwachting middelen overblijven en ten bate van wie die (kunnen) komen. Achtereenvolgens worden de reserves, de langlopende schuld, de fondsen en de overige middelen gepresenteerd. In bijlage 1 is een liquidatiebegroting toegevoegd waarin de omvang en het verloop van deze middelen is weergegeven.
6.2
Reserves
Reserves behoren tot de eigen middelen van de stadsregio. De organisatie heeft ze zelf gevormd en ze mogen voor alle beleidsterreinen gebruikt worden. Soms heeft het algemeen bestuur al een bestemming aan een reserve gegeven (bestemmingsreserve). In de nota reserves, voorzieningen en fondsen staat die bestemming dan beschreven. Het algemeen bestuur mag echter te allen tijde besluiten deze bestemming te veranderen. Daarnaast zijn er ook een aantal vrij besteedbare reserves (vrije reserves). Op deze reserves ligt nog geen bestemming.
6.2.1 Bestemmingsreserves Reserve verkeer en vervoer Deze reserve is tot en met 2010 gevoed met de overrente die op de nog niet bestede BDU is ontvangen. Deze overrente hoefde niet aan het fonds-BDU te worden toegerekend omdat het de renteontvangst betrof die de wél verplicht toe te rekenen refirente oversteeg. De bestemming conform nota reserves en fondsen) van deze reserve is het beleidsterrein Verkeer en vervoer en wordt daarom altijd als dekkingsmiddel meegenomen in de BDU-meerjarenreeksen. Het saldo medio 2013 bedraagt € 5 miljoen en is gebaseerd op een schatting van de refi-rente die voor 2013 en 2014 ‘uit eigen zak’ moet worden toegevoegd aan het fonds-BDU, en de verwachting destijds dat door het schatkistbankieren de rente-inkomsten vrijwel nihil zouden zijn. Inmiddels is er een wetswijziging in voorbereiding om de rente toerekening aan de BDU per 2014 te laten vervallen. Nu de reservering voor 2014 niet meer nodig is, wordt deze in de jaarrekening 2013 ingezet ten behoeve van het beleidsterrein verkeer en vervoer. Uiteraard heeft het bestuur de vrijheid om de bestemming van deze reserve af te halen en de middelen uit te keren aan de regiogemeenten dan wel voor andere beleidsterreinen aan te wenden.
Reserve duurzaamheid (voorheen klimaat) Deze reserve dient ter dekking van activiteiten zoals opgenomen in de regionale duurzaamheidsagenda 2013-2016. Begin 2013 bevatte de reserve € 91.885. Het eventuele restant van de reserve is bekend bij de jaarrekening 2014. Voorgesteld wordt dit restant dan te verdelen over de gemeenten. Het is overigens de verwachting dat de reserve in 2013 geheel wordt uitgeput.
24
Reserve doorlopende activiteiten Deze reserve is bedoeld voor de financiering van activiteiten die nog niet volledig zijn uitgevoerd en waarvan de realisatie doorloopt in volgende jaren. Het betreft betalingen in de vorm van kapitaalslasten en doorgeschoven gereserveerde exploitatiebudgetten. Begin 2013 bevatte de reserve € 626.406. De resterende boekwaarde van activa zal in de jaarrekening 2013 ineens worden afgeschreven en daarmee wordt het bedrag dat beschikbaar is voor dekking van kapitaalslasten in deze reserve volledig gerealiseerd. De doorgeschoven exploitatiebudgetten zullen naar verwachting op € 50.000 na ook volledig worden gerealiseerd in 2013. Indien bij het opstellen van de jaarrekening 2014 blijkt dat er inderdaad middelen over zijn, dan worden deze verdeeld over de regiogemeenten.
Investeringsreserve De investeringsreserve is voor de periode 2011-2014 beschikbaar om subsidies te verstrekken voor bedrijventerreinen, woonomgeving of groenblauw structuren. Begin 2013 bevatte de reserve € 48.470.889. Hiervan was € 21.881.747 nog niet beschikt en dus vrij besteedbaar. Naar verwachting wordt er in 2013 ongeveer € 5.650.000 gedoteerd aan de reserve (met name omslagbaten over 2012) is in november 2013 door het dagelijks bestuur de (laatste) tranche 2014 verleend voor afgerond € 10,7 miljoen. Dit bedrag is exclusief de opnieuw ingezette vrijval woonomgeving. Eind 2013 resteert er aldus ongeveer € 16,8 miljoen aan vrij besteedbare middelen in de reserve. In de eerste wijziging begroting 2014 worden, los van dit liquidatieplan, voorstellen gedaan aan het algemeen bestuur om van deze € 16,8 miljoen een deel in te zetten voor projecten op de beleidsterreinen economie en groenblauw structuren die een regionale werking hebben, waarbij de bijdrage van de SR van groot belang is en welke projecten belangrijk zijn om alsnog te realiseren. De voorstellen behelsden het volgende: Er zijn 2 bedrijventerreinen die voor de regio van evident belang zijn en waar binnen 2 á 3 jaar na 2014 nog substantiële ingrepen worden gedaan: Spaanse Polder in Rotterdam en Nieuw-Mathenesse in Schiedam. Het gaat om een subsidiebedrag van € 1.260.000 per bedrijventerreinen en aanvullend € 140.000 procesgeld voor de Spaanse Polder. De beschikbare middelen zijn onvoldoende om het uitvoeringsprogramma RGSP-3 volledig te realiseren. Dit gegeven maakt dat scherp is gekeken naar projecten waar een bijdrage van de SR daadwerkelijk het verschil kan maken en voorgesteld wordt om twee projecten te prioriteren die beide een ontbrekende schakel vormen in een regionale verbinding. Het betreft het project Fietstunnel onder de N209 voor € 1.850.000 en het project Blauwe verbinding (deelproject Langs de Rhoonse baan) voor een bedrag van € 1.900.000. Het dagelijks bestuur heeft op 11 december 2013, onder voorbehoud van het vaststellen door het algemeen bestuur van de eerste wijziging begroting 2014, een positief besluit genomen over de subsidieaanvragen. Deze worden bij de afrekening getoetst of aan de voorwaarden in de subsidieverordening en de beschikking is voldaan. Naar aanleiding van bovenstaande voorstellen (waar een besluit over wordt gevraagd aan het bestuur in de eerste wijziging begroting 2014) zal het algemeen bestuur gevraagd worden om in 2013 voor een bedrag van afgerond € 6,4 miljoen voor extra subsidies te bestemmen. Afgezet tegen de beschikbare € 16,7 miljoen vrij besteedbare middelen in de reserve, resteert uiteindelijk € 10,3 miljoen. in de reserve. Voorgesteld wordt dit vooralsnog niet te bestemmen en in de reserve te laten zitten. Alleen wanneer er zich uitgelezen mogelijkheden voordoen in 2014 om dit bedrag alsnog te besteden kan het geld voor deze doelen worden ingezet. Het dagelijks bestuur zal in die gevallen hiertoe voorstellen doen aan het algemeen bestuur. Blijken deze mogelijkheden zich in 2014 niet voor te doen, dan wordt voorgesteld de € 10,3 miljoen na het opstellen van de
25
jaarrekening 2014, te verdelen over de regiogemeenten. Tevens wordt voorgesteld (zie ook hoofdstuk 5, verordeningen) om over 2013 geen omslagbaten meer te heffen. Dit zou in 2014 moeten gebeuren, maar er wordt geen subsidies tranche 2015 meer verleend. Dit maakt heffing zinloos. Tenslotte wordt nog voorgesteld dat indien komende jaren verleende subsidies investeringsreserve uiteindelijk lager vastgesteld worden, de hierdoor overblijvende middelen over de regiogemeenten worden verdeeld.
6.2.2 Vrije reserves
Algemene reserve De algemene reserve is gereserveerd ter dekking van onverwachte tegenvallers en de risico’s uit de paragraaf weerstandsvermogen. Begin 2013 bevatte de reserve € 1.000.000. Het is de verwachting dat de reserve in 2013 en 2014 niet wordt aangesproken. Voorgesteld wordt deze reserve (samen met de reserve weerstandsvermogen) te gebruiken voor de dekking van de frictiekosten.
Reserve weerstandsvermogen De reserve weerstandsvermogen is oorspronkelijk bedoeld als dekking voor onverwachte tegenvallers en de risico’s uit de paragraaf weerstandsvermogen. De reserve is jaarlijks gevoed met het rekeningresultaat (met name bepaald door de renteopbrengsten). In 2013 en 2014 vinden er nog toevoegingen plaats vanwege het rekeningresultaat en onttrekkingen vanwege RAS Jeugdzorg en liquidatiekosten. Met liquidatiekosten 2014 is in de begroting 2014 nog geen rekening gehouden maar vooralsnog wordt voor 2014 uitgegaan van € 500.000. Ultimo 2014 bevat de reserve weerstandsvermogen naar verwachting een bedrag van € 12.961.045. Dit bedrag wordt gebruikt als dekking voor de frictiekosten. Samen met de algemene reserve is er ultimo 2014 dus een bedrag van € 13.961.045 beschikbaar. Dit is ruim voldoende om de conservatief geraamde frictiekosten van € 11.043.890 (zie onderstaande tabel) te dekken. Onderwerp frictiekosten personeel
Kostenraming € 7.164.268
Uitvoeringstaken SR-il
€ 1.200.000
Begeleiding herplaatsingskandidaten
€ 600.000
Kosten sociaal statuut
€ 1.000.000
Huurkosten
€ 1.019.622
afkoop overige contracten
€ 10.000
archiefkosten
€ 50.000
Totaal frictiekosten
€ 11.043.890
26
Voorgesteld wordt om de geraamde overmaat niet te verdelen over de regiogemeenten omdat met name de kostenramingen met onzekerheden omgeven zijn. Indien na definitieve opheffing van de SR nog middelen resteren in deze reserve, worden deze verdeeld over de regiogemeenten. Indien in de loop van de jaren er een tekort dreigt te ontstaan, zal dit conform artikel 10.2 van de GR worden verhaald op de regiogemeenten. Wel zal er gedurende de liquidatie jaarlijks een herijking van de geschatte frictiekosten plaatsvinden. Op het moment dat zeker is dat een risico zich niet meer zal manifesteren, zal dit verwerkt worden in de eerstvolgende herijking van de geschatte frictiekosten. Het Algemeen Bestuur van de SR-IL kan dan beslissen of de bijstelling van de frictiekosten aanleiding geeft om tot uitkering aan de gemeenten over te gaan.
6.3
Lang lopende schuld
Dit betreft de verplichtingen t/m 2020 ten behoeve van de realisatie van de laaghangend fruit projecten’’ en de 1e prioriteitsprojecten uit het RGSP-2. De hoogte van het bedrag is gebaseerd op een vastgesteld bestedingsplan. Het betreft de volgende bedragen, welke tot en met 2020 nog beschikbaar zijn.
Project PMR
Beschikbaar budget t/m 2020 € 12.145.279
Schieveen
€ 5.000.000
Oranjebuitenpolder / Bonnenpolder
€ 1.200.000
Brielsezoom Noord
€ 538.186
Beheerkosten – Oranjebuitenpolder
€ 404.352
Totale verplichtingen Beschikbaar budget Restant budget
€ 19.287.817 19.831.573 543.756
Het positieve restant budget is ontstaan vanwege de vervroegde aflossing van de PMR termijnen waardoor geen indexering hoeft te worden betaald. Voorgesteld wordt om in dat geval dit restant na vaststelling van de jaarrekening 2014 te verdelen over de regiogemeenten. Waarborghypotheken In 2001 (5 hypotheken) en 2002 (1 hypotheek) zijn hypotheken verstrekt aan jeugdzorginstellingen ten behoeve van de financiering van hun huisvesting. Deze hypotheken zijn verstrekt ten laste van de Rijksbijdrage Jeugdzorg. Het gaat om een bedrag van € 1.771.263. Wanneer de jeugdzorg in 2015 gedecentraliseerd wordt, zouden de waarborghypotheken naar het Rijk kunnen gaan. Bij aflossing van een hypotheek door een instelling, zullen deze middelen dan ook naar het Rijk gaan. Er zijn op dit moment gesprekken. Mocht blijken dat de eventueel resterende middelen niet hoeven te worden afgerekend met het
27
Rijk, zullen wij deze middelen beschikbaar stellen voor de nieuwe gemeenschappelijke regeling voor Jeugdzorg. Het is niet mogelijk de middelen rechtstreeks over te dragen aan de nieuwe regeling. Immers, niet de gemeenschappelijke regeling Jeugdzorg, maar de aan de stadsregio deelnemende gemeenten zijn voor dit onderdeel de rechtsopvolger van de stadsregio. Elk van de gemeenten moet dan de stadsregio verzoeken haar deel direct aan de nieuwe gemeenschappelijke regeling m.b.t. jeugdzorg over te maken. 6.4
Fondsen
Fondsen zijn middelen die door andere overheden als subsidie aan de stadsregio zijn overgedragen en welke door de stadsregio aan door deze subsidieverstrekker benoemde doelen moet worden besteed. De doelen zijn dus door derden bestemd en kunnen door de stadsregio niet worden veranderd. Middelen die niet besteed zijn moeten in principe terug maar de subsidieverstrekker en kunnen niet over de regiogemeenten worden verdeeld. Hieronder volgt een korte beschrijving van de fondsen.
Groene verbinding Betreft de van het ministerie van I&M verkregen middelen voor voorbereiding en aanleg van de Groene Verbinding. Naar verwachting zal na realisatie in 2014 ongeveer € 11,5 miljoen resteren. De uitwerkingsovereenkomst bepaalt dat dit bedrag wordt toegevoegd aan het projectbudget voor de aanleg van 750 hectare natuur- en recreatiegebied. Er wordt overleg gevoerd met de provincie om wanneer de SR op 1 januari 2015 ophoudt te bestaan, het project en de middelen over te dragen aan de gemeente Rotterdam. Dit kan in de loop van 2015 gebeuren nadat de SiSa-verklaring is opgesteld.
Luchtkwaliteit Betreft de via de provincie verkregen middelen van het ministerie van VROM ter verbetering van de luchtkwaliteit in de regio. Begin 2013 resteert er nog € 5,8 miljoen. Naar verwachting wordt in 2013 nog een fors bedrag verleend maar resteert op basis van de huidige subsidieplafonds en budget voor het uitvoeren van projecten, ultimo 2013 een bedrag van € 1,6 miljoen. Het programma loopt tot en met 31 december 2014 en gestreefd wordt naar een volledige uitputting van dit budget in 2014 middels het verlenen van subsidiebeschikkingen. In 2015/2016 vinden naar verwachting de laatste afrekeningen plaats. De middelen worden via SISA verantwoord en het niet bestede deel wordt uiteindelijk – naar verwachting in 2016 als de jaarrekening 2015 is opgemaakt verrekend met de provincie. De SR-il rekent de verleende subsidies af en stelt de jaarlijkse SISA verklaring op.
BDU – nog te verplichten / reeds verplicht BOR – nog te verplichten / reeds verplicht Fonds OV – chipkaart Fonds RIS – Schiedam Betreft fondsen die bestemd zijn voor taken op het gebied van verkeer en vervoer en in dat kader ook meegaan naar de VA. Is hiervoor geoormerkt geld.
28
Jeugdzorg Dit fonds betreft de nog niet bestede Rijksgelden uit de doeluitkering Jeugdzorg. Begin 2013 was hierin een bedrag van € 3,9 miljoen beschikbaar. In de begroting 2013 wordt naar verwachting € 2,1 miljoen aan het fonds onttrokken waarna eind 2013 naar verwachting € 1,8 miljoen resteert. Mutaties in 2014 zijn op dit moment nog niet te voorspellen. In 2015 dienen de subsidies 2014 nog te worden afgerekend. Evenals nu wordt het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam gevraagd dit voor haar rekening te nemen. Nog niet duidelijk is wat er moet gebeuren met een mogelijk restant van de middelen in dit fonds. Wellicht dat het Rijk eist dat de resterende middelen terug moeten naar het Ministerie. Op het moment zijn hier gesprekken over met het ministerie. Mocht blijken dat de eventueel resterende middelen niet hoeven te worden afgerekend met het Rijk, dan is het niet mogelijk de middelen rechtstreeks over te dragen aan een nieuwe regeling. Immers, niet de gemeenschappelijke regeling Jeugdzorg, maar de aan de stadsregio deelnemende gemeenten zijn voor dit onderdeel de rechtsopvolger van de stadsregio. Elk van de gemeenten moet dan de stadsregio verzoeken haar deel direct aan de nieuwe gemeenschappelijke regeling m.b.t. jeugdzorg over te maken. Dat betekent dus ofwel uitputting van de middelen in 2014 ofwel, indien teruggave aan het ministerie niet nodig blijkt, het verdelen van de middelen over de deelnemende regiogemeenten ultimo 2014 met als bestemming jeugdzorg.
BWS verplicht Het fonds bevat verplichtingen met betrekking tot sociale koop. Het gaat om 45 dossiers waarvoor maximaal tot 2014 nog een jaarlijkse bijdrage uit moet plaatsvinden. Eind 2014 is deze reserve dus afgewikkeld. Een eventueel restant wordt aan de deelnemende gemeenten uitgekeerd.
ISV3 Het fonds bevat de van de provincie ontvangen middelen in het kader van de Stedelijke Vernieuwing. De stadsregio heeft deze middelen in 2013 volledig via subsidies beschikt. De ISV-3 middelen liepen afgelopen jaren mee met de verdeling van de middelen uit de investeringsreserve. De SR-il rekent de beschikkingen af. Indien er subsidies lager worden vastgesteld, moet het geld terug naar de provincie. SLOK Deze middelen worden ingezet in het kader van de Duurzaamheidsagenda en zullen daarmee eind 2013 volledig zijn besteed.
29
6.5
Overige middelen
Ultimo 2014 bezit de stadsregio een obligatieportefeuille van nominaal (=aflossingswaarde) € 111,8 mln. Het betreft 16 fondsen, die in 2015 en 2016 worden afgelost. Deze aanname is gebaseerd op de aanwezige waarden per 18 november 2013, zoals gespecificeerd opgenomen in onderstaand overzicht. Jaar Tegenpartij
Rating
Nominaal
Koers
(laatste)
bedrag per
in
in
in
bedrag per
18-11-2013
aflossing
31-12-2011
2012/2013
2013
2014
31-12-2014
Rabobank Nederland
AA-
2014
ING Bank N.V. (staatsgarantie)
AAA
2014
Abbey National (covered)
AAA
2014
Cades
AA+
2014
Europese Unie
AAA
2014
Bank Nederlandse Gemeenten
AAA
2015
Nederlandse Waterschapsbank
AAA
2015
Kreditanstalt für Wiederaufbau
AAA
2015
Wereldbank
AAA
2015
RBS (covered)
AAA
2015
Crédit Foncier (covered)
AAA
2016
ING Bank N.V. (covered)
AAA
2016
Europese Unie
AAA
2016
Rabobank Nederland
AA-
2016
Vlaamse Gemeenschap
AA
2016
Europese Investeringsbank
AAA
2016
Swedbank Hypotek (covered)
AAA
2016
NIBC (staatsgarantie)
AAA
2014
Leaseplan (staatsgarantie)
AAA
2014
Leaseplan (staatsgarantie)
AAA
2014
Rabobank Nederland
AA-
2015
Cades
AA+
2015
Danske Bank (covered)
AAA
2015
Bank Nederlandse Gemeenten
AAA
2016
Nominaal
TOTAAL-GENERAAL
Aangekocht
Afgelost
Afgelost
5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.112.920 5.000.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 5.000.000 5.000.000 -
2.500.000 7.100.000 2.500.000 5.000.000 4.800.000 200.000 7.000.000 5.000.000 7.600.000 7.500.000
5.000.000 -
5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 4.800.000 200.000 -
97.612.920
49.200.000
5.000.000
30.000.000
Koers waarde 18-11-2013
(Dis)agio
Afschrijvingen
Afschrijvingen
per
en correcties
en correcties
per
2013
2014
31-12-2014
29-11-2013
-
-
93.254
87.953
5.301
0-
-
-
75.328
75.328
-
0-
-
-
8.600
5.749
2.851
-
-
146.853
80.847
66.006
-
-
90.424
48.824
41.600
41.060
20.117
20.117
0 0 0-
5.000.000
103,10
5.155.000
7.500.000
103,29
7.746.750
21.299
8.784
8.784
3.731
5.000.000
105,47
5.273.500
131.315
52.382
52.382
26.551
5.112.920
99,46
5.085.310
352.913-
118.831-
118.831-
115.251-
5.000.000
105,23
5.261.500
50.051
18.379
18.379
13.293
7.500.000
106,24
7.968.000
60.691
19.903
19.903
20.885
7.500.000
106,28
7.971.000
32.260
10.168
10.168
11.924
7.500.000
107,97
8.097.750
217.776
66.685
66.685
84.406
14.600.000
108,51
15.842.460
652.920
156.139
217.051
279.730
7.500.000
108,72
8.154.000
164.563
46.311
46.311
71.941
5.000.000
106,73
5.336.500
20.525
5.798
5.798
8.929
7.500.000
108,79
8.159.250
209.874
55.753
55.753
98.368
-
-
155.846
123.125
32.721
0
-
-
146.016
105.120
40.896
-
-
6.139
4.420
1.719
826
0-
7.000.000
103,16
7.221.200
115.579
54.294
54.294
6.991
5.000.000
104,80
5.240.000
190.428
82.256
82.256
25.916
7.600.000
105,29
8.002.040
269.000
99.766
98.305
70.929
7.500.000
104,57
7.842.750
45.328
12.421
12.421
20.486
118.357.010
2.592.215
1.121.691
840.870
629.654
111.812.920
Als gevolg van de voorgenomen invoering per 1 januari 2014 van het verplicht schatkistbankieren voor alle mede overheden mag sinds 4 juni 2012 niet meer worden belegd in middelen, die expireren (vrijkomen) na 31 december 2013. Wel mogen de obligaties, die voor die tijd zijn aangekocht hun looptijd uitdienen of binnen de kaders van het vigerende treasurystatuut 2012 worden geconverteerd naar andere fondsen, mits de oorspronkelijke looptijd daardoor niet wordt verlengd. De na invoering van het verplicht schatkistbankieren toegestane beleggingsinstrumenten leveren veel minder op dan tot nu toe mogelijk is. Het zo lang mogelijk aanhouden van de bestaande beleggingsportefeuille is dus lucratief. De rente die de obligaties jaarlijks genereren, komt (na aftrek van de aan de fondsen waarin rijksmiddelen worden beheerd verplicht toe te rekenen rente) ten goede aan het rekeningresultaat van dat jaar. Ultimo 2014 geldt de volgende verdeling van de waarde van de beleggingsportefeuille naar financieringsbron:
Financieringsbron
Aandeel
Eigen vermogen/Groenfonds
46,61%
€ 52.116.002
€ 55.166.202
Fondsen BDU
53,39%
€ 59.696.918
€ 63.190.808
€ 111.812.920
€ 118.357.010
100%
(Dis)agio
Nominale waarde
Koerswaarde 18 november 2013
Het algemeen bestuur bepaalt zelf de bestemming van de obligaties. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met het feit, dat de aan de BDU toe te rekenen obligatierente integraal is verwerkt in de actuele meerjarenraming voor de BDU.
30
Voorgesteld wordt dan ook om het daarmee corresponderende deel van de obligaties met een nominale waarde van € 59.696.918 per 1 januari 2015 over te dragen aan de MRDH-VA als beoogd rechtsopvolger voor de uitvoering van de BDU. Voor de stadsregio resteert alsdan een portefeuille met een nominale waarde van € 52.116.002. Deze kunnen ultimo 2014 of later worden verkocht dan wel (deels) aangehouden tot de finale aflossingsdatum. De te maken keuzes zijn afhankelijk van de volgende variabelen: 1. 2. 3. 4.
De dan geldende werkelijke koerswaarde. De feitelijke datum waarop de intrekking van de Wgr-plus van kracht wordt. De invoeringsdatum van het verplicht schatkistbankieren. De ontwikkeling van de marktrente tot 31 december 2014 en de dan geldende verwachtingen voor de resterende looptijd van de obligaties. 5. De resterende looptijd resp. financiering van de rechtstreeks hiermee samenhangende activiteiten (bv. het te verwachten liquiditeitsbeslag op de uitputting van investeringsreserve en weerstandsvermogen). Eind 2014 zal een voorstel aan het algemeen bestuur worden voorgelegd, waarin de voors en tegens van de mogelijke opties uitvoerig worden toegelicht.
31
6.6 Samenvatting financiën
In dit hoofdstuk worden bovenstaande voorstellen nogmaals kort gepresenteerd.
Financieringsbron
Resterend Bedrag
Bestemming
Reserve Verkeer & Vervoer
Nihil
VA
Reserve duurzaamheid
Nihil
Regiogemeenten
Reserve doorlopende activiteiten
€ 50.000
Regiogemeenten
Investeringsreserve
€ 10.276.160
In 2014 reserveren voor uitgelezen mogelijkheden, na vaststelling jaarrekening 2014 de vrije ruimte verdelen over regiogemeenten
Algemene reserve /
€ 13.961.045
Ter dekking van frictiekosten, die naar verwachting € 11.043.890 bedragen. Restant na liquidatie-fase uitkeren aan regiogemeenten
Lang lopende schuld
€ 543.756
Regiogemeenten
Waarborghypotheken
€ 1.771.263
Na aflossing naar de regiogemeenten met bestemming Jeugdzorg, indien hier overeenstemming is bereikt met het rijk. Anders moeten de middelen worden afgerekend met het rijk.
Groene verbinding
€ 11.511.040
Naar Rotterdam tbv PMR
Luchtkwaliteit
Nihil
Ministerie
Reserve weerstandsvermogen
VA
BDU – nog te verplichten / reeds verplicht BOR – nog te verplichten / reeds verplicht Fonds OV – chipkaart Fonds RIS – Schiedam Jeugdzorg algemeen
Nihil
Naar regiogemeenten met bestemming Jeugdzorg, indien hier overeenstemming is bereikt met het rijk. Anders moeten de middelen worden afgerekend met het rijk.
BWS verplicht
Nihil
Regiogemeenten
ISV3
Nihil
Provincie
SLOK
Nihil
Regiogemeenten
Obligaties
Onzeker
57,5% regiogemeenten 42,5% VA
32
7.
Afwijkingen van de GR
De huidige GR is niet geschikt voor de SR-il. De situatie is ná 1 januari 2015 dusdanig anders dat die vraagt om aanpassingen van de regeling. Voor zover mogelijk wordt voor de periode in liquidatie de GR van toepassing verklaard. De benodigde uitzonderingen daarop worden expliciet benoemd in paragraaf 7.1 van dit liquidatieplan.
7.1
Afwijkingen
De GR kent 12 hoofdstukken en per hoofdstuk wordt aangegeven of er afwijkingen van de bestaande tekst noodzakelijk is.
Hoofdstuk 1 algemene bepalingen Hieraan hoeft niets gewijzigd te worden.
Hoofdstuk 2 taken, belangen en bevoegdheden In dit hoofdstuk worden de taken, belangen en bevoegdheden van de SR benoemd. Op zichzelf kunnen deze blijven staan, maar toegevoegd wordt dat de taken en bevoegdheden niet meer voor nieuwe projecten of nieuw beleid worden ingezet, maar alleen voor het (financieel) afwikkelen van zaken die al bestuurlijk besloten waren voordat de stadsregio in liquidatie ging. Op het in artikel 4 genoemde beleidsterrein jeugdzorg heeft de SR-il vanaf 1 januari 2015 (onder voorbehoud van een afgerond wetgevingstraject) geen enkele taak of bevoegdheid meer omdat de jeugdzorg naar de gemeenten gaat.
Hoofdstuk 3 specifieke bevoegdheden In dit hoofdstuk worden de specifieke bevoegdheden van de stadsregio beschreven op de verschillende taakvelden. Deze komen voor een groot gedeelte van rechtswege te vervallen waardoor er alleen iets afgesproken hoeft te worden over wijze van beëindiging of overdracht werkzaamheden. Dat is gebeurd in hoofdstuk 3 van dit liquidatieplan. De artikelen die van rechtswege vervallen zijn 9 t/m 14, 16, 17 en 21. De overige blijven in stand met de volgende afwijkingen: -
Artikel 15: sociaal beleid
Het betreft een kan-bepaling en in hoofdstuk 3 is afgesproken dat deze taak niet door de SR-il wordt uitgevoerd. -
Artikel 18: milieuprogramma.
Het betreft een kan-bepaling en in hoofdstuk 3 is afgesproken dat deze taak komt te vervallen en dus niet door de SR-il wordt uitgevoerd -
Artikel 19: groen en water
Het AB zal geen aangepast of nieuw RGSP meer vaststellen
33
Hoofdstuk 4 bestuursorganen Dit hoofdstuk regelt de besturing van de stadsregio. De Wgr stelt in artikel 9, derde lid dat “het bij een regeling ingestelde openbaar lichaam na zijn ontbinding blijft voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is.” Aanvullend zegt artikel 54, 6e lid van onze eigen GR dat: “de organen van de stadsregio blijven, zo nodig, na het tijdstip van de beëindiging in functie totdat de liquidatie is voltooid.” De bestuursstructuur zoals de SR die kent en welke in hoofdstuk 4 van de GR is beschreven blijft dus in stand. Wel worden er gezien de nieuwe situatie enkele afwijkingen op de huidige artikelen voorgesteld. De artikelen 24 tot en met 32 regelen de werkwijze van het AB. Voorgesteld wordt deze te handhaven zodat iedere gemeente zelf kan blijven participeren in de besluitvorming. Wel wordt voorgesteld het minimum aantal bijeenkomsten zoals dat in artikel 30 is gesteld op “tenminste vier keer per jaar” te verlagen naar het wettelijk minimum van “tenminste twee keer per jaar”. Overigens kan, indien de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, vaker worden vergaderd. Ook kan tenminste éénvijfde van de AB-leden onder opgaaf van redenen verzoeken om vaker te vergaderen. De artikelen 33 tot en met 37 regelen de werkwijze van het dagelijks bestuur. Voorgesteld wordt deze tot 1 januari 2015 te handhaven, maar vanaf dat moment te werken met een kleiner dagelijks bestuur omdat de huidige portefeuilles, uitgezonderd de portefeuille middelen, na liquidatie geen inhoud meer hebben. Dit is een afwijking op het huidige artikel 33 van de GR. De Wgr eist dat een DB minimaal drie leden heeft: een voorzitter en twee andere leden. Voorgesteld wordt één van de extra leden in ieder geval te belasten met de portefeuille middelen, de voorzitter de burgemeester van Rotterdam is en de twee leden niet uit Rotterdam afkomstig zijn. Ook de verordening die betaling van leden van het dagelijks bestuur mogelijk maakt, wordt in getrokken. De financiële controle door gemeenten zal plaatsvinden via het algemeen bestuur van de SR-il, waaraan jaarrekening en begroting ter besluitvorming worden voorgelegd. Artikel 36, tweede lid betreft de mogelijkheid om bij verordening een vergoeding van het dagelijks bestuur te regelen. Dit lid was ooit in het leven geroepen voor het geval dat een gemeenteraadslid in het dagelijks bestuur plaats zou nemen. Collegeleden hoeven immers geen vergoeding te krijgen: zij worden al betaald door de gemeente. Dit lid kan komen te vervallen omdat er in de praktijk geen gebruik van wordt gemaakt. Een voorstel tot intrekking van de op dit artikel gebaseerde verordening zal aan het algemeen bestuur worden voorgelegd.
Hoofdstuk 5 Portefeuillehoudersoverleg en bezwaarschriftencommissie De portefeuillehoudersoverleggen zijn ingesteld ten aanzien van de taken en belangen zoals genoemd in artikel 4 van de GR. Omdat ten aanzien van dat artikel in dit hoofdstuk is gesteld dat de SR-il uitsluitend nog actief is voor het (financieel) afwikkelen van zaken die al bestuurlijk besloten zijn en geen nieuw beleid meer ontwikkelt, wordt voorgesteld om alleen het portefeuillehoudersoverleg Middelen te handhaven. De overige overleggen komen te vervallen.
Hoofdstuk 6 secretaris Hoewel de functie van secretaris niet expliciet voorkomt in de Wgr, komt deze wel expliciet voor in de Gemeentewet en is daar een verplicht orgaan. Deze kan dus niet in het liquidatieplan opgeheven worden. Het is wellicht ook niet handig om te doen, want
34
als gemandateerde van het dagelijks bestuur kan de secretaris veel handelingen uitvoeren waarover anders het dagelijks bestuur zou moeten besluiten in een vergadering. Het is belangrijk voor de SR-il dat de secretaris onafhankelijk is en daarom niet afkomstig is uit één van de regiogemeenten. Bij het opheffingsbesluit voor de stadsregio wordt tevens een voorstel voor de benoeming de secretaris van de SR-il gedaan.
Hoofdstuk 7 ambtelijk apparaat Ongeacht de organisatie waarbij de uitvoering van taken wordt uitbesteed, blijft het dagelijks bestuur bevoegd ten aanzien van de herplaatsingskandidaten en de ambtelijke organisatie.
Hoofdstuk 8 extern klachtrecht Hieraan hoeft niets te veranderen.
Hoofdstuk 9 archief Het archief van de stadsregio wordt overgedragen aan het Stadsarchief van de gemeente Rotterdam. In 2013 wordt deze aansluiting al geregeld. De SR-il zorgt dat nieuwe documenten vanaf 2015 bij het gemeentearchief worden aangeleverd voor vastlegging. Hoofdstuk 10 financiële bepalingen Vanaf 2015 wordt er geen inwonerbijdrage meer gevraagd aan de regiogemeenten. De frictiekosten worden gedragen uit de reserve weerstandsvermogen en deze is voldoende qua omvang. Daarnaast worden er alleen nog subsidies afgerekend en dat gebeurt uit beschikbare reserves en fondsen. De inwonersbijdrage is dus niet meer nodig.
Hoofdstuk 11 toetreding, uittreding, wijziging en opheffing Hieraan hoeft niets te veranderen.
Hoofdstuk 12 overgangs- en slotbepalingen Hieraan hoeft niets te veranderen. Dit hoofdstuk is niet meer relevant na de liquidatie
35
Bijlage 1
Liquidatiebegroting stadsregio Rotterdam 2015-2018
36
1.
Inleiding
Deze Liquidatiebegroting stadsregio Rotterdam 2015-2018 is een bijlage bij het Liquidatieplan stadsregio Rotterdam. Uitgaande van een opheffing van de stadsregio per 1 januari 2015, geeft de liquidatie begroting het verwachte verloop weer van de in de stadsregio Rotterdam in Liquidatie (SR-il) resterende middelen. Met inzet van deze middelen kan de SR-il voldoen aan de verplichtingen die tot en met 31 december 2014 zijn aangegaan. Dit omvat tevens de betalingsverplichtingen jegens het personeel. De middelen van de SR-il zijn in te delen in reserves, fondsen en een langlopende schuld. In het tweede hoofdstuk komt het verloop van de reserves aan de orde, in hoofdstuk 3 het verloop van de fondsen en in hoofdstuk 4 het verloop van de langlopende schuld. In hoofdstuk 5 wordt in tabelvorm het verloop van de genoemde middelen samengevat. De middelen die betrekking hebben op het beleidsveld Verkeer en Vervoer maken geen onderdeel uit van deze bijlage. Van deze middelen wordt verondersteld dat ze overgaan naar de rechtsopvolger in dit kader. De middelen voor Jeugdzorg komen ook niet terug in de liquidatiebegroting omdat deze op 1 januari 2015 overgaan naar de gemeenten. De bedragen in deze liquidatie begroting komen overeen met de bedragen in het liquidatieplan. Het is de bedoeling dat zolang de stadsregio in liquidatie verkeert er jaarlijks een begroting wordt opgesteld. Uiteraard volgt eind van het jaar een jaarrekening.
37
2.
Reserves
De SR-il kent de volgende reserves: 1. 2. 3. 4. 5.
Algemene reserve Investeringsreserve Bestemmingsreserve doorlopende activiteiten Bestemmingsreserve weerstandsvermogen Bestemmingsreserve duurzaamheid
1. Algemene reserve De algemene reserve is gereserveerd ter dekking van onverwachte tegenvallers en de risico’s uit de paragraaf weerstandsvermogen. Begin 2013 bevat de reserve € 1.000.000 en deze omvang zal het naar verwachting houden. Deze reserve moet in samenhang worden gezien met de reserve weerstandsvermogen. In principe wordt eerst de reserve weerstandsvermogen aangesproken bij de dekking van de frictiekosten gedurende de liquidatie. Indien deze reserve niet meer toereikend is wordt de algemene reserve aangesproken. Naar verwachting is de reserve weerstandsvermogen voldoende om alle frictiekosten te dekken, dit is echter geen garantie. Een eventueel overschot zal na opheffing van de liquidatiestatus worden uitgekeerd aan de regiogemeenten. Gesteld moet worden dat de raming van de frictiekosten met onzekerheden omgeven zijn. Indien in de loop van de jaren blijkt dat er een tekort ontstaat, zal dit conform artikel 10, tweede lid van de GR worden verhaald op de regiogemeenten. Zoals gezegd is dit niet wat op dit moment wordt verwacht.
2. Investeringsreserve De investeringsreserve is beschikbaar om subsidies te verstrekken voor herstructurering van bedrijventerreinen, ontwikkeling van woonmilieus of regionaal groenblauw. Begin 2013 bevatte de reserve € 48.470.889. Hiervan was € 21.881.747 nog niet beschikt en dus vrij besteedbaar. Naar verwachting wordt er in 2013 ongeveer € 5.650.000 gedoteerd aan de reserve (met name omslagbaten over 2012) en is in november 2013 door het DB de (laatste) tranche 2014 beschikt voor afgerond € 10,7 miljoen (exclusief opnieuw ingezette vrijval Wonen). Eind 2013 resteert er aldus ongeveer € 16,8 miljoen aan vrij besteedbare middelen in de reserve. Voor deze € 16,8 miljoen is in de eerste wijziging begroting 2014 voorgesteld om een deel in te zetten voor projecten op de beleidsterreinen herstructurering bedrijventerreinen en regionaal groenblauw. Het gaat om een totaalbedrag van € 6,4 miljoen. Na deze verlening resteert dan nog € 10,3 miljoen in de investeringsreserve. Voorgesteld wordt dit in 2014 vooralsnog in reserve te houden. Alleen wanneer er zich uitgelezen mogelijkheden voordoen in 2014 om dit bedrag alsnog te besteden kan het geld voor deze doelen worden ingezet. Het dagelijks bestuur zal in die gevallen hiertoe voorstellen doen aan het algemeen bestuur. Doen deze mogelijkheden zich niet voordan zal bij het opstellen van de jaarrekening 2014 dit bedrag over de regiogemeenten worden verdeeld naar rato van inwoneraantal. Tevens wordt voorgesteld (zie ook hoofdstuk 5, verordeningen) om in 2014 over uitvoeringsjaar 2013 geen omslagbaten meer te heffen omdat er in 2014 ten laste van de investeringsreserve ook geen subsidies meer worden verstrekt. Er volgt dus geen tranche 2015. Heffing van omslagbaten verliest daarmee zijn doel. Tenslotte wordt nog voorgesteld dat indien beschikte subsidies uiteindelijk lager dan verleend worden
38
vastgesteld, de hierdoor overblijvende middelen naar rato van inwoneraantal over de regiogemeenten worden verdeeld.
3. reserve doorlopende activiteiten Deze reserve is bedoeld voor de financiering van activiteiten die nog niet volledig zijn uitgevoerd en waarvan de realisatie doorloopt in volgende jaren. Het betreft betalingen in de vorm van kapitaalslasten en doorgeschoven gereserveerde exploitatiebudgetten. Begin 2013 bevatte de reserve € 626.406. De resterende boekwaarde van activa zal in de jaarrekening 2014 ineens worden afgeschreven en daarmee wordt het bedrag dat beschikbaar is voor dekking van kapitaalslasten volledig gerealiseerd. De doorgeschoven exploitatie-budgetten zullen naar verwachting op € 50.000 na ook volledig worden gerealiseerd in 2013. Voorgesteld wordt om het restant in 2015 te verdelen over de regiogemeenten naar rato van inwoneraantal.
4. Reserve weerstandsvermogen De reserve weerstandsvermogen is gereserveerd ter dekking van onverwachte tegenvallers en de risico’s uit de paragraaf weerstandsvermogen. De reserve wordt jaarlijks gevoed met het rekeningresultaat (met name bepaald door de renteopbrengsten) Begin 2013 bevatte de reserve € 12.817.226. Eind 2014 is dit toegenomen tot € 12.961.045. Van dit bedrag moeten gedurende de periode dat de stadsregio in liquidatie is, de volgende frictiekosten worden betaald:
Onderwerp frictiekosten personeel Uitvoeringskosten SR-il
Begeleiding herplaatsingskandidaten
Kostenraming € 7.164.268 € 1.200.000
€ 600.000
Kosten sociaal statuut
€ 1.000.000
Huurkosten
€ 1.019.622
afkoop overige contracten
€ 10.000
archiefkosten
€ 50.000
Totaal frictiekosten
€ 11.043.890
De dekking voor deze kosten behelst de reserve weerstandsvermogen en de algemene reserve die samen optellen tot € 14 miljoen. Dat is voldoende. De € 11,0 miljoen wordt gefaseerd onttrokken aan de reserve weerstandsvermogen, al naar gelang het verwachte realisatiemoment. Uiteraard kan dit in werkelijkheid afwijken van hetgeen nu wordt geprognosticeerd.
39
5. Bestemmingsreserve duurzaamheid Deze reserve dient ter dekking van activiteiten zoals opgenomen in de regionale duurzaamheidsagenda 2013-2016. Begin 2013 bevatte de reserve € 91.885. Het is de verwachting dat de reserve in 2013 geheel wordt uitgeput. Voorgesteld wordt indien er na vaststelling van de jaarrekening 2014 toch enige middelen overblijven deze in 2015 te verdelen over de regiogemeenten naar rato van inwoneraantal.
40
3.
Fondsen
De SR-il kent de volgende fondsen: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Groene Verbinding Luchtkwaliteit SLOK ISV3 Jeugdzorg BWS verplicht
Fondsen zijn middelen die door andere overheden als subsidie aan de stadsregio zijn overgedragen en welke door de stadsregio aan door deze subsidieverstrekker benoemde doelen moet worden uitgeven. De doelen zijn dus door derden bestemd en kunnen door de stadsregio niet worden veranderd. Middelen die niet besteed zijn moeten terug maar de subsidieverstrekker en kunnen niet over de regiogemeenten worden verdeeld. Hieronder volgt een korte beschrijving en een weergave van het verloop van de fondsen.
1. Groene verbinding Betreft de van het Ministerie van I&M verkregen middelen voor voorbereiding en aanleg van de Groene Verbinding. Voor regievoering, aanneemsom, ontsluiting Binnenland en afkoop beheer wordt in 2013 en 2014 respectievelijk € 6,5 en € 9,1 miljoen geraamd. Er wordt overleg gevoerd met de provincie om wanneer de SR op 1 januari 2015 ophoudt te bestaan, de regievoering en de middelen over te dragen aan de gemeente Rotterdam. Naar verwachting zal na realisatie in 2014 ongeveer € 11,5 miljoen resteren. De groene verbinding maakt onderdeel uit van het project 750 ha nieuw natuur- en recreatiegebied en de uitwerkingsovereenkomst bepaalt dat dit bedrag wordt toegevoegd aan het projectbudget voor de aanleg van 750 HA natuur- en recreatiegebied. Overdracht van middelen vindt naar verwachting in 2015 plaats nadat de realisatie is afgerond.
2. Luchtkwaliteit Betreft de via de provincie verkregen middelen van het Ministerie van VROM ter verbetering van de luchtkwaliteit in de regio. Begin 2013 resteert er nog € 5,8 miljoen. Naar verwachting wordt in 2013 nog een fors bedrag beschikt maar resteert op basis van de huidige subsidieplafonds en budget voor het uitvoeren van projecten, ultimo 2013 een bedrag van € 1,6 miljoen van het luchtkwaliteitsbudget. Het programma loopt tot en met 31 december 2014. Verwacht wordt dat in 2014 het gehele restant budget wordt beschikt. In 2015 vinden naar verwachting de laatste afrekeningen plaats. De middelen worden via SISA verantwoord en het niet bestede deel wordt uiteindelijk – naar verwachting in 2016 als de jaarrekening 2015 is opgemaakt - verrekend met de provincie. De SR-il rekent de verleende subsidies af stelt de jaarlijkse SISA verklaring op.
41
3. SLOK Deze middelen worden ingezet in het kader van de Duurzaamheidsagenda en zullen daarmee eind 2013 volledig zijn besteed.
4. ISV3 Het fonds bevat de van de Provincie ontvangen middelen in het kader van de Stedelijke Vernieuwing. De stadsregio heeft deze middelen in 2013 volledig via subsidies beschikt. De ISV-3 middelen liepen afgelopen jaren mee met de verdeling van de middelen uit de investeringsreserve. Volgens het geraamde kasritme vinden in 2016 de laatste betalingen plaats en resteren er eind 2016 geen middelen. De SR-il rekent de beschikkingen af. Indien er subsidies lager worden vastgesteld dan verleend, dient er verrekend te worden met de provincie.
5. Jeugdzorg algemeen Betreft de nog niet bestede Rijksgelden uit de doeluitkering Jeugdzorg. Begin 2013 was hierin een bedrag van € 3,9 miljoen beschikbaar. In de begroting 2013 wordt naar verwachting € 2,1 miljoen aan het fonds onttrokken waarna eind 2013 naar verwachting € 1,8 miljoen resteert. Mutaties in 2014 zijn op dit moment nog niet te voorspellen. Nog niet duidelijk is wat er moet gebeuren met een mogelijk restant van de middelen in dit fonds ultimo 2014. Wellicht dat het Rijk eist dat de resterende middelen terug moeten naar het Ministerie. Beleidslijn voor dit fonds is dat de middelen worden ingezet voor jeugdzorg in de Rotterdamse regio. Dat betekent dus uitputting van de middelen in 2014 of (indien teruggave aan het ministerie niet nodig blijkt) het verdelen van de middelen over de regiogemeenten met als bestemming jeugdzorg. In 2015 dienen de subsidies 2014 nog te worden afgerekend. Evenals nu wordt het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam gevraagd dit voor haar rekening te nemen.
6. BWS verplicht Het fonds bevat verplichtingen met betrekking tot sociale koop. Het gaat om 45 dossiers waarvoor maximaal tot 2014 nog een jaarlijkse bijdrage moet plaatsvinden. Een niet waarschijnlijk maar mogelijk restant zal worden verdeeld over de regiogemeenten naar rato van inwoneraantal daar het hier in tegenstelling tot de overige fondsen eigen middelen betreft.
42
4.
Langlopende schuld
Betreft de verplichtingen t/m 2020 ten behoeve van de realisatie van de ‘laaghangend fruit projecten’ en de 1e prioriteitsprojecten uit het RGSP-2. In het overzicht is rekening gehouden met vervroegde aflossing van de termijnen PMR en vrijval van het project Kreken Kweken Voorne Putten. De subsidieverlening aan Schieveen zal naar verwachting in 2013 plaatsvinden evenals de subsidieverlening voor de Brielsezoom.
Middelen PROJECT
PMR Schieveen Oranjebuitenpolder/ Bonnenpolder Brielsezoom Noord Beheerkosten - Oranjebuitenpolder Totaal
Verplichtingen
Stand jaarre- Vrijval Kreken 2013 kening 2012 Voorne Putten
2014
2015
12.145.279 4.000.000 960.000 538.186
2016
2017
1.000.000 240.000 404.352
20.481.573
-650.000 17.643.465
0
644.352
0 1.000.000
Totaal 2013-2017 Restant
12.145.279 5.000.000 1.200.000 538.186 404.352 19.287.817
543.756
Voorgesteld wordt om het restant als gevolg van vervroegde aflossing PMR en mogelijke lagere vaststelling van in de tussentijd reeds vastgestelde subsidies in 2015 te verdelen over de regiogemeenten naar rato van inwoneraantal.
43
5.
Verloop reserves, fondsen en langlopende schuld
2013 Omschrijving
Saldo
2014
Toevoegingen Onttrekkingen Overdracht
Geraamd
2015
Toevoegingen Onttrekkingen Overdracht
Geraamd
Toevoegingen Onttrekkingen Overdracht
Geraamd
31-12-2012
saldo
saldo
na
per
per
per
resultaatbestemming
31-12-2013
31-12-2014
31-12-2015
saldo
- Algemene reserve
1.000.000
- Investeringsreserve
48.470.889
5.650.000 13.634.964
40.485.925
12.431.419
28.054.506
626.406
180.635
445.771
395.771
50.000
2.423.485
12.731.233
2.703.486
12.961.045 0
0
2.933.298 15.530.676
0 42.065.551
0 15.036.559 10.326.160 16.702.832
9.100.000
11.511.040
1.419.000
903.527
- Bestemmingsreserve doorlopende activiteiten - Bestemmingsreserve weerstandsvermogen - Bestemmingsreserve Duurzaamheid
1.000.000
12.817.226
2.337.492
1.000.000
2.933.298
91.885
91.885
Subtotaal reserves
63.006.406
7.987.492 16.330.969
- Groene Verbinding
27.044.154
77.886
6.511.000
20.611.040
5.818.614
2.313
3.500.000
2.320.927
- SLOK
17.846
-
17.846
0
- ISV3
5.032.621
2.017.739
3.647.910
3.402.450
- Jeugdzorg
3.877.918
2.062.350
1.815.568
30.329
14.734
14.734
0
28.164.719
2.019.760 14.818.556
0 15.365.924
- Luchtkwaliteit
- BWS verplicht Subtotaal fondsen
- Langlopende schuld Groenprojecten Totaal reserves, fondsen en langlopende schuld
45.063
-
0 0
54.662.929
41.836.216
2.097.938 15.769.435
20.481.573
18.293.465
2.188.108
125.324.195 10.085.430 50.393.869
0 85.015.756
0
1.600
Geraamd
11.511.040
0
903.527
0
2.018.160
4.284.822
234.062
901.727
0
1.135.789 1.815.568
Geraamd
0
1.137.589 13.326.608
901.727
0 0
2.188.108 4.953.058 30.349.231
1.815.568
644.352
0 59.619.583
543.756
1.000.000
0 16.818.500 24.196.524 18.604.559
na 2017
Toevoegingen Onttrekkingen
Geraamd
Toevoegingen Onttrekkingen
Geraamd
saldo
saldo
per
per
per
vanaf
31-12-2015
31-12-2016
31-12-2017
31-12-2018
1.000.000 6.143.352
- Bestemmingsreserve Klimaat
0 9.559.480
saldo
- Investeringsreserve - Bestemmingsreserve weerstandsvermogen
3.401.565
saldo
- Algemene reserve - Bestemmingsreserve doorlopende activiteiten
6.143.352
50.000
2017
Toevoegingen Onttrekkingen Overdracht
10.276.160
0
2016 Omschrijving
1.000.000 11.634.994
1.000.000 1.074.197
1.000.000
5.069.155
0
2.867.178
0
9.559.480
3.360.191
2.041.067
4.158.222
4.908.245
7.360.199
0 0
4.434.388
0
0
2.241.067
1.917.155
4.443.044
2.917.155
0
0 0
0
Subtotaal reserves
16.702.832
- Groene Verbinding
0
0
0
0
- Luchtkwaliteit
0
0
0
0
- SLOK
0
0
0
0
- ISV3
901.727
0
0
0 0
901.727
12.268.444
2.201.977
0
6.199.289
0
1.000.000
2.201.977
- Jeugdzorg
0
0
0
- BWS verplicht
0
0
0
Subtotaal fondsen
901.727
- Langlopende schuld Groenprojecten
1.000.000
Totaal reserves, fondsen en langlopende schuld
18.604.559
0
901.727
0
0
0
1.000.000 0
5.336.115
0
13.268.444
0
0
0
1.000.000
0
5.908.245
7.360.199
0
0 0
0
0
0 0
4.443.044
2.917.155
44
Bijlage 2 Waar gaan taken naar toe
Algemeen/ Bovenregionale activiteiten -
Vertegenwoordiging stadsregio in directieraad Zuidvleugel Nu zijn stadsregio Rotterdam en stadsgewest Haaglanden ieder vertegenwoordigd in de directieraad Zuidvleugel. Voorstel: beëindigen; het is aan de MRDH om te bepalen of de MRDH vertegenwoordigd wordt in de directieraad Zuidvleugel;
-
Deelname aan platform marktsector Rotterdam: Is belangrijk onderdeel van het netwerk op het gebied van wonen: corporaties, projectontwikkelaars, bouwers, beleggers, makelaars, financiële dienstverleners. Ze zijn actief in de stad Rotterdam, maar veel deelnemers hebben ook belangen in diverse regiogemeenten. Stadsregio trekt de werkgroep Gebiedsontwikkeling. Voorstel: beëindiging; het is aan de MRDH om te bepalen of de netwerkactiviteiten op het gebied van Wonen worden voortgezet
-
Deelname aan rijkstrajecten als Rijksstructuurvisie Zuidvleugel en Gebiedsagenda Zuidvleugel Tot op heden worden deze activiteiten via de directieraad Zuidvleugel georganiseerd, op basis van gelijkwaardige personele inzet van de Zuidvleugelpartners. Gezien de beperkte personele capaciteit bij de stadsregio loopt de huidige inzet via inhuur van ambtelijke bijstand door de gemeente Rotterdam. Voorstel: beëindiging; het is aan de MRDH om te bepalen of de netwerkactiviteiten op het gebied van Wonen worden voortgezet
-
Voorbereiding bo MIRT voor wat betreft Verstedelijking en gebiedsagenda Wordt via directieraad Zuidvleugel georganiseerd. Voorstel: beëindiging; het is aan de MRDH om te bepalen of de netwerkactiviteiten op het gebied van Wonen worden voortgezet
-
Participatie in Stedenbaanplus Stedenbaanplus is een samenwerkingsverband tussen o.a. provincie, alle partners in de Zuidvleugel, Ministerie, NS en andere (semi) private partijen op het snijvlak van Ruimtelijke ontwikkeling en openbaar vervoer. Voorstel: participatie onderbrengen bij de Vervoersautoriteit
-
Participatie in Deltri Deltri is een samenwerkingsverband tussen 3 provincies, Drechtsteden, stadsregio Rotterdam, gemeente Rotterdam en het Havenbedrijf dat zich richt op de doorontwikkeling van en samenwerking tussen de haven- en maritieme complexen in zuidwestelijk Nederland. Voorstel: beëindigen
45
Ruimtelijke ordening - Beoordeling / advisering aan provincie bestemmingsplannen en structuurvisies van regiogemeenten Deze advisering maakt onderdeel uit van de samenwerking tussen provincie en regio en heeft tot doel om te toetsen of gewenste lokale ontwikkelingen passen in het regionale beleid. Voorstel: beëindiging, aangezien deze taak niet past bij de vorm van samenwerking (netwerkgericht) in de metropoolregio. En dus terugleggen bij provincie. -
Deelname aan expertgroep Stad en regio ihkv uitvoering Havenvisie Op verzoek van het Havenbedrijf neemt de stadsregio deel aan deze expertgroep. Voorstel: beëindiging; deze taak past niet bij de beoogde vormgeving van de MRDH.
-
Incidentele activiteiten Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden Nu wordt de stadsregio als vertegenwoordiging van de 14 gemeenten (exclusief Rotterdam) benaderd om inbreng te leveren en te reageren op voornemens en besluiten die in het kader van het Deltaprogramma voor het Rijnmondgebied worden voorbereid. Voorstel: beëindiging; deze activiteit past niet in het takenpakket van de MRDH.
-
Reactie en input herziening provinciale structuurvisie Deze advisering maakt onderdeel uit van de samenwerking tussen provincie en regio. De provincie oriënteert zich op nieuwe vormen van sturing, gegeven de gewijzigde economische en financiële omstandigheden. Provincie wil dit uitdrukkelijk samen met de bestuurlijke vertegenwoordigers van de regionale samenwerkingsverbanden vormgeven, waarbij de gedachte is om zoveel als mogelijk over te laten aan de regio’s. Voorstel: beëindiging; deze activiteit past niet in het takenpakket van de MRDH.
-
Gebiedsprogramma Noordas De gebiedsgerichte benadering heeft geleid tot afspraken tussen de betrokken gemeenten en de rijksoverheid over de inpassing van de A13/A16. Wat resteert is de coördinatie en uitvoering van diverse groenprojecten, die opgenomen zijn in het uitvoeringsprogramma RGSP3. Een integrale gebiedsgerichte benadering heeft voor dit gebied geen toegevoegde waarde meer. Voorstel: beëindiging. Het is aan de gemeenten of hier op één of andere manier een vervolg wordt gegeven
-
Gebiedsprogramma Rivierzones Binnen de stadsregio Rotterdam participeren acht gemeenten aan de Nieuwe Waterweg en het Havenbedrijf Rotterdam in het programma Rivierzones. In verschillende coalities werken de partijen aan gemeente-overstijgende opgaven om het woon-, werk- en leefklimaat aan de rivier te verbeteren. Het programma bestaat nu uit 4 projecten en een Community of Practice (kennisnetwerk). De stadsregio faciliteert de samenwerkingspartijen door aansturing van deze projecten. Voorstel: beëindiging. Het is aan de gemeenten of hier op één of andere manier een vervolg wordt gegeven
Economie - Regionaal Economisch Overleg (inclusief secretariaat) Het REO functioneert als het portefeuillehoudersoverleg Economie, waaraan ook de provincie en de Kamer van Koophandel deelnemen.
46
Voorstel: beëindiging; het is aan de MRDH om te bepalen of en hoe deze samenwerking wordt voortgezet en ingericht. -
Kantoren De afstemming van kantorenprogramma’s vindt plaats tussen Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Capelle aan den IJssel. Betrokken gemeenten vinden het waardevol om deze afstemming voort te zetten. Hoewel de aanpak van leegstand in kantoren primair een lokale aangelegenheid is, wordt op dit vlak tussen de 4 gemeenten kennis en ervaringen gedeeld. Voorstel: overdracht aan MRDH, omdat de strategie inzake knooppunten een belangrijk onderdeel is van de provinciale structuurvisie en beïnvloeding hiervan in het belang is van de betrokken gemeenten. De uitwisseling van kennis van leegstand heeft op de schaal van de metropoolregio een toegevoegde waarde.
-
Bedrijventerreinen De herstructurering van bedrijventerreinen (aanjagen en faciliteren gemeenten, programmeren, investeren, subsidies bij provincie loskrijgen) is de afgelopen jaren zeer succesvol geweest, mede door de cofinanciering uit de Investeringsreserve. Met het vervallen van de regionale investeringsmiddelen en de fors verminderde provinciale subsidies kan het herstructureringsprogramma niet worden doorgezet. Ook de inzet op de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen met een regionale functie had meerwaarde (Nieuw Reijerwaard), maar vergt inmiddels door de nadruk op herstructurering, verdichting op bestaande bedrijfsterreinen en de activiteiten in Deltri-verband geen extra regionale inspanningen meer. Voorstel A het Regionaal Herstructurering- en Ontwikkelingsbureau (RHOB) beëindigen; het is aan de MRDH om te bepalen of de activiteiten van de RHOB worden opgepakt.
B
afhandeling van de verleende subsidies voor herstructurering bedrijventerreinen beleggen bij de stadsregio in liquidatie;
-
Detailhandel: De regionale activiteiten richten zich op het formuleren van een regionale visie en strategie voor de detailhandelsstructuur, het overleg hierover met provincie, en de facilitering/procesondersteuning van gemeenten bij de aanpak van detailhandelsconcentratie(s). Dit wordt door gemeenten zeer gewaardeerd. Voorstel: voortzetten in MRDH verband.
-
Onderzoek (opdrachtgeversrol) Incidenteel wordt in opdracht van de stadsregio onderzoek verricht als wordt geconstateerd dat er een kennislacune is, terwijl die kennis relevant kan zijn voor regionaal beleid en / of maatregelen. Zo is recent de samenhang tussen mainport en greenport onderzocht door de Kennisalliantie. Voorstel: voortzetten in MRDH verband.
Wonen De activiteiten van de stadsregio richten zich op 2 hoofdonderwerpen: de woningmarkt en de woonruimteverdeling in de sociale sector. -
Woningmarkt Met betrekking tot de woningmarkt betreffen de activiteiten de herijking van het Verstedelijkingscenario 2010 – 2020 (tevens te gebruiken als regionale woonvisie), de afstemming en programmering op het sub-regionale schaalniveau, het maken van
47
afspraken over ontwikkeling woonmilieus en marktsegmenten (m.n. sociale voorraad-) met gemeenten, corporaties en marktpartijen, overleg met provincie over de regionale visie op wonen in het kader van de PSV, de uitvoering ISV3 voor de niet-rechtstreekse gemeenten (delegatie door provincie, lopend tot en met 2014) en de monitoring op het sub-regionale niveau van planaanbod, vraagontwikkeling huur en koop, marktopname huur en koop, etc. Ter ondersteuning en stimulering van de realisatie van kwalitatieve woonmilieus worden naast de ISV3 gelden, middelen uit de investeringsreserve ingezet. De laatste tranche voor 2014 wordt in november 2013 beschikt. Voorstel: A Sub-regionale afstemming: beëindiging; het is aan de betrokken gemeenten om te bepalen of de huidige sub-regionale afstemming wordt voortgezet. B Bestuursondersteuning, contact met de sub-regio’s, periodieke actualisatie van de regionale woonvisie en monitoring: beëindiging; dit betreffen bovenlokale activiteiten die in beginsel de provincie regarderen. Daarnaast is op dit moment ook niet duidelijk welke activiteiten worden gepositioneerd bij de MRDH, die passen bij het ambitieniveau van de MRDH. C Afronding en verantwoording ISV3: gebeurt door stadsregio in liquidatie. -
Woonruimteverdeling De belangrijkste activiteiten met betrekking tot de woonruimteverdeling betreffen de actualisatie van de huidige regionale huisvestingsverordening (nu nog een wettelijke taak), de monitoring van de toewijzing van huurwoningen in de sociale sector door de corporaties, het overleg met de Maaskoepel (hierbij zijn vrijwel alle corporaties in de regio aangesloten) en de provincie. Momenteel wordt in coproductie met de Maaskoepel het stelsel van de woonruimteverdeling herzien en vereenvoudigd, waarbij de consument centraal staat. Bedoeling is dit nog in 2013 vast te leggen in een Regionale huisvestingsverordening. De bestuurlijke wens is om op termijn van enkele jaren de huisvestingsverordeningen van de stadsregio Rotterdam en het stadsgewest Haaglanden te harmoniseren, vanuit het streven naar een zo open mogelijke woningmarkt. Ook de provincie wil het bestuurlijk contact en de afstemming op het regionale niveau handhaven, echter de formele bevoegdheid ligt bij de provincie. Voorstel De verordenende bevoegdheid komt na afschaffing van de WGR-plus te liggen bij de gemeente. De Rotterdamse regio wordt echter beschouwd als een gebied waarin specifieke doelgroepen ‘beschermd’ dienen te worden. Daarom krijgt de provincie de bevoegdheid om op verzoek van één of meerdere gemeenten bepaalde gemeenten op te leggen om te komen tot een op elkaar afgestemde huisvestingsverordening.
Groen Voor de activiteiten op het gebied van Groen is het Regionaal Groen Structuurplan3 (RGSP) leidend. Het RGSP3 geeft de ambities en concrete voornemens weer tot 2020. Echter, niet alle voornemens zijn financieel afgedekt. -
Structuurdiscussie met provincie Op verzoek van de regiogemeenten participeert de stadsregio in de discussie over een effectievere en efficiëntere organisatie van het beheer van groen. Leidend principe is om ontwikkeling en beheer (tactisch en uitvoerend niveau) op het schaalniveau van de regionale landschappen te organiseren. De opschaling van de recreatieschappen, de afschaffing van het Koepelschap, vermindering van het aantal beherende organisaties en een evenwichtiger verdeling van de beheerkosten zijn
48
daarbij aan de orde. De provincie is initiator van deze structuurwijziging en de verantwoordelijke overheid voor het bovenlokale groenbeheer én groenontwikkeling c.q. groenstructuur. Voorstel: beëindigen. Het is aan de provincie en de betrokken gemeenten om verder te spreken over hoe het groenbeheer en de groenontwikkeling wordt georganiseerd en gefinancierd.
-
Regionaal Groen Structuurplan 3 In 2012 is het Uitvoeringsprogramma RGSP3 vastgesteld. De stadsregio voert de regie over de vele projecten die in het uitvoeringsprogramma zijn opgenomen (bijvoorbeeld het programma Kreken kweken op Voorne Putten) en heeft daarvoor contact met de individuele gemeente over de voortgang. Tevens wordt het overleg met de provincie gevoerd, waarbij het organiseren van de cofinanciering uit de provinciale middelen voor de projecten uit het RGSP3 een belangrijke doelstelling is. Daarnaast is de stadsregio regievoerder en opdrachtgever voor de uitvoering van enkele PMR-projecten. Voorstel: A De regie over de uitvoering van RGSP3 projecten over te dragen aan de te vormen regionale landschappen (Voorne Putten, IJsselmonde, Hof van Delfland). In geval deze regionale landschappen nog niet zijn opgericht, wordt dit aan de provincie overgedragen. B Het contact met de regionale landschappen, de lange termijn strategie, kennisdeling en de ontwikkeling van nieuwe financieringsconstructies te beleggen bij de provincie. C De verantwoording over PMR-projecten over te dragen aan de stadsregio in liquidatie D De afhandeling van de verstrekte subsidies investeringsreserve over te dragen aan de stadsregio in liquidatie.
-
Participatie Hof van Delfland Op dit moment levert de stadsregio een inhoudelijke bijdrage (via het Jaarcontract met Stadsontwikkeling Rotterdam) en een financiële bijdrage aan de activiteiten in het programma Hof van Delfland. Deze bijdragen komen te vervallen met de opheffing van de stadsregio. De organisatie van de Hof van Delfland is onderwerp van gesprek, mede in relatie tot de organisatie van het beheer. Voorstel: Beëindiging van de participatie.
-
Participatie Deltapoort Op dit moment levert de stadsregio een inhoudelijke bijdrage (via het Jaarcontract met Stadsontwikkeling Rotterdam) en een financiële bijdrage aan de activiteiten in het programma Deltapoort. Deze bijdragen komen te vervallen met de opheffing van de stadsregio. De organisatie van Deltapoort is onderwerp van gesprek, mede in relatie tot de organisatie van het beheer, waarbij de inzet is om Deltapoort op te laten gaan in de organisatie van het regionale landschap IJsselmonde. Voorstel: Beëindiging van de participatie.
-
Stadslandbouw In het RGSP3 staat de ambitie om de mogelijkheden van stadslandbouw uit te dragen bij de regiogemeenten. Voorstel: Beëindiging.
49
Milieu / Duurzaamheid Duurzaamheid vormt een integraal onderdeel van het werk van de stadsregio, maar er zijn ook diverse (milieu)activiteiten die niet in andere programma’s zitten. -
Uitvoering Regionaal Actieprogramma Luchtkwaliteit (RAP) In nauwe samenwerking met gemeente Rotterdam over de Rotterdamse Aanpak Luchtkwaliteit (RAL) wordt het programma uitgevoerd, vindt subsidieverstrekking plaats en wordt verantwoording afgelegd. Voorstel: Afwikkelen door de stadsregio in liquidatie. Het betreft de afwikkeling en afronding van een programma.
-
Regionale duurzaamheidsagenda (voorheen klimaatagenda) De regionale duurzaamheidsagenda 2013 – 2016 is begin 2013 vastgesteld. Belangrijke doelstelling is de CO2-reductie, in aansluiting op het Rotterdams Climate Initiative (RCI). De projecten op deze agenda worden voornamelijk getrokken door wethouders uit de regiogemeenten, daartoe ondersteund door hun eigen apparaat. De stadsregio zorgt voor coördinatie, procesgeld, procesondersteuning en kennisdeling van de resultaten. Voorstel: beëindiging. Het is aan de gemeenten of hieraan op één of andere manier een vervolg wordt gegeven.
-
Duurzame mobiliteit In dit programma en in Schoon op Weg zijn onder andere de doelstellingen om het aantal geluidgehinderden te verminderen (30% minder in 2015 tov 2006) en reducering van de CO2 uitstoot opgenomen. Voorstel: beëindiging. De ontwikkelingen binnen de RET om naast tram en metro ook elektrische bussen te ontwikkelen/in te zetten kunnen de komende jaren vanuit de concessieverlener gestimuleerd worden.
50
Nota van beantwoording ontwerp liquidatieplan stadsregio Rotterdam 13 november 2013
1
Inleiding Het dagelijks bestuur heeft op 10 juli het ontwerp liquidatieplan voorlopig vastgesteld en dit is vervolgens aan de gemeenten voorgelegd met het verzoek aan de raden om uiterlijk 14 oktober 2013 te reageren. Alle gemeenteraden hebben aan dit verzoek voldaan. Wij zijn blij te kunnen constateren dat alle gemeenten instemmen met het liquidatieplan. Vrijwel alle gemeenten hebben daarbij aanvullende vragen gesteld, opmerkingen geplaatst en suggesties gedaan, die passen binnen de gekozen aanpak. Vragen die tijdens de consultatie zijn gesteld, hebben wij direct beantwoord en in overzicht met vragen en antwoorden gepubliceerd op de website. Vragen en opmerking die aanvullend door de gemeenteraden naar voren zijn gebracht in hun reactie op het liquidatieplan, behandelen wij in deze nota van antwoord. Wij zijn blij met deze vragen en suggesties omdat die bijdragen aan de versterking van het liquidatieplan. In deze nota van beantwoording geven wij aan waar wij het ontwerpliquidatieplan zullen aanpassen naar aanleiding van opmerkingen uit de gemeenteraden. Het bijgestelde ontwerp-liquidatieplan, inclusief een nota van wijzigingen, zullen wij medio december naar het algemeen bestuur sturen. In deze nota van beantwoording zullen wij om te beginnen de laatste stand van het wetgevingstraject melden. Vervolgens gaan wij in op opmerkingen en vragen met een algemene strekking. Vaak stellen gemeenten gelijksoortige vragen of maken overeenkomstige kanttekeningen. Wij behandelen de opmerkingen en vragen daarom gecombineerd per onderwerp. In bijlage B vindt u een matrix met een overzicht van alle gestelde vragen c.q. opmerkingen en de afzonderlijke brieven van de gemeenteraden.
Stand van het wetgevingstraject Op 11 september heeft de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer het verslag van haar beraad met de minister vastgesteld en geconstateerd dat het voorstel voor “Wijziging van de wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de opheffing van de plusregio’s” (‘Wet afschaffing plusregio’s’) klaar is voor behandeling door de Tweede Kamer wanneer de minister de gestelde vragen heeft beantwoord. Naar verwachting zal de minister dit in november doen en dan tevens het definitieve wetsvoorstel naar de Tweede Kamer sturen. Voorts stemde op 17 oktober 2013 een ruime meerderheid van de Tweede Kamer in met de nieuwe Jeugdwet. De Eerste Kamer heeft de behandeling van de wet weliswaar uitgesteld naar het eerste kwartaal van 2014, maar heeft wel de intentie om de behandeling af te ronden voor de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2014. Decentralisatie van de bevoegdheden en Rijksdoeluitkering Jeugdzorg naar de gemeenten per 1 januari 2015 is nog steeds haalbaar. Zekerheid daarover kan helaas niet worden geboden voor vaststelling van het ontwerp liquidatieplan door het Algemeen Bestuur in februari 2014. Dit betekent dat de parlementaire behandeling van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ het wetsvoorstel tot nu toe voor ons geen aanleiding is om het liquidatieplan bij te stellen. Naar verwachting zullen de Tweede en Eerste Kamer voor het zomerreces 2014 de
2
behandeling van het wetsvoorstel afhandelen. Mocht de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ‘Wet afschaffing plusregio’s’ of de Jeugdwet wel aanpassingen van het liquidatieplan noodzakelijk maken, dan zullen wij daarover in overleg treden met de gemeenten, conform het verzoek van verschillende gemeenteraden. Wanneer de parlementaire behandeling voor het zomerreces is afgerond, is het belangrijk zo snel mogelijk het concept-ontwerpbesluit dat de opheffing van de stadsregio regelt, aan de gemeenteraden voor te leggen teneinde de geplande ingangsdatum van 1 januari 2015 te halen. De periode van de zomervakantie kan daarbij helaas niet worden vermeden. Wel zullen wij de tijd voor consultatie zo ruim mogelijk nemen, zoals wij ook bij de consultatie van het ontwerp liquidatieplan hebben gedaan. Om de gemeenten hier zoveel mogelijk tijd voor te geven, stellen wij voor om niet te wachten met het starten van de behandeling van het opheffingsbesluit tot de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ in werking is getreden (pag. 10, punt 1 ontwerp Liquidatieplan), maar dit te doen zodra de parlementaire behandeling van de wet is afgerond.
Waar gaan de taken naar toe Wij constateren met genoegen dat de overdracht van de verkeer- en vervoertaken van de stadsregio naar de MRDH-vervoerautoriteit voor geen enkele gemeente een discussiepunt is. Het betreft hier immers ook geen taken en bevoegdheden van de gemeenten zelf, maar taken die de wetgever naar wij verwachten zal toekennen aan de vervoerautoriteit die de 24 gemeenten in metropoolverband instellen. Wij zijn blij dat alle gemeenten zich realiseren dat de overige ‘plustaken’ van de stadsregio bij de inwerkingtreding van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’ komen te vervallen en dat zij zelf aan zet zijn om deze taken opnieuw op (sub-) regionale schaal te organiseren wanneer zij die vrijwillige en op basis van eigen bevoegdheden gezamenlijk willen oppakken. Wij waarderen zeer het besluit van de Rotterdamse gemeenteraad om de jaarlijkse bijdrage voor regionale taken van circa € 1 miljoen, die nu aan de stadsregio wordt betaald, ook vanaf 2015 beschikbaar te houden voor het organiseren en uitvoeren van regionale taken.
Een aantal gemeenten heeft gevraagd of de stadsregio medewerkers beschikbaar wil stellen om hen te adviseren bij het opnieuw op (sub-)regionale schaal organiseren van taken op het gebied van duurzaamheid, groen, milieu en wonen. Wanneer wij daartoe concrete verzoeken ontvangen, zullen wij initiatieven van gemeenten zo goed mogelijk faciliteren. Dat kan echter slechts tot aan de opheffing van de stadsregio per 1-1-2015. Wanneer gemeenten nadien herplaatsingskandidaten willen inhuren moeten zij zich na 1-1-2015 wenden tot de stadsregio in liquidatie. Wij zullen hiervan melding maken in het ontwerp-liquidatieplan.
3
Verschillende gemeenten betreuren dat de taken op het gebied van duurzaamheid, groen, milieu en wonen niet bij de MRDH worden ondergebracht. Wij hebben daar begrip voor. Wij wijzen erop dat het vervallen van taken niet het besluit is van de stadsregio, maar voortvloeit uit het voorstel van het Kabinet, daarbij gesteund door vrijwel de gehele Tweede Kamer, voor afschaffing van de plusregio’s. Wij zullen de zorg van de gemeenteraden niettemin ter kennis brengen van het Bestuursforum, waar de 24 gemeenten gezamenlijk afspraken maken over de inrichting van de MRDH. Het is een besluit van de 24 deelnemende gemeenten om deze taken al dan niet onder de paraplu van de MRDH te organiseren. Het is niet aan de stadsregio om taken aan de MRDH over te dragen. Wij hebben daarom vanaf het begin een strikte scheiding gemaakt tussen taken verkeer en vervoer, die de MRDH-vervoerautoriteit overneemt, en de overige taken die voor de SR vervallen. Wij zijn blij met de steun van gemeenten voor deze keuze.
Met betrekking tot het taakveld groen merkt gemeente Vlaardingen op dat in bijlage 2 als voorstel is geformuleerd: "Beëindiging. Het is aan de provincie te bepalen hoe het groenbeheer en de groenontwikkeling te organiseren en te financieren." Vlaardingen pleit ervoor deze zinsnede als volgt te formuleren: "Voorstel: beëindiging. Het is aan de provincie en de betrokken gemeenten om verder te spreken over hoe het groenbeheer en de groenontwikkeling wordt georganiseerd en gefinancierd." Hoewel het primaat bij de provincie ligt is het niet zo dat de provincie beheer en financiering bepaalt. Wij nemen derhalve het voorstel van Vlaardingen over.
Personeel Veel gemeenten wijzen er terecht op dat er zorgvuldig moet worden omgesprongen met de belangen van het personeel. Wij onderschrijven dat, en zijn van mening dat het sociaal statuut van de gemeente Rotterdam, dat ook geldt voor de medewerkers van de stadsregio, daartoe een goed en evenwichtig kader biedt.
In het liquidatieplan stellen wij te verwachten dat met name het deel van het personeel dat verkeer- en vervoertaken uitvoert zal overgaan naar de vervoerautoriteit van de MRDH. De gemeente Capelle aan den IJssel stelt de vraag of dit realistisch is gelet op de beperkte omvang van de personele organisatie van de MRDH. De gemeente Vlaardingen heeft een principieel bezwaar tegen de zinsnede “alle medewerkers die nu op het taakveld verkeer en vervoer zitten (en uit de BDU worden betaald) gaan mee naar de vervoerregio”; Vlaardingen acht een en ander in strijd met het uitgangspunt van een slanke, smalle en efficiënte organisatie. Voor ons zijn deze opmerkingen aanleiding om op dit punt de tekst in het liquidatieplan aan te scherpen. Wij volgen daarbij de opmerkingen van de gemeente Vlaardingen.
4
Wij hebben onze aannames beschreven in het licht van de te ramen frictiekosten. Wij zijn daarbij tot de conclusie gekomen dat het redelijk is om te veronderstellen dat medewerkers die nu een verkeer- en vervoertaak hebben ook een plek zullen krijgen bij de MRDH-VA. Dat is echter geen baangarantie, het is nadrukkelijk een aanname om tot een beargumentering van de frictiekosten te komen. In het inmiddels opgestelde globale organisatieplan voor het MRDH-onderdeel vervoerautoriteit wordt uitgegaan van 50 vaste formatieplaatsen en een flexibele schil van 24. In 2012 is in een ‘gentlemen’s agreement’ neergelegd dat de formatie voor de helft vanuit het Stadsgewest Haaglanden en voor de helft vanuit de stadsregio Rotterdam kan worden gevuld. Leidend voor de plaatsing van het personeel is het functiehuis en plaatsingsplan dat de kwartiermaker van de MRDH, respectievelijk de vervoerautoriteit in opdracht van de 24 gemeenten opstelt. De stadsregio heeft hier geen bestuurlijke rol. Wij streven er wel naar dat zoveel mogelijk medewerkers, die op dit moment belast zijn met verkeer- en vervoertaken, hun nieuwe functie vinden bij de MRDH-VA. Medewerkers van de stadsregio (en Haaglanden) maken gelijke kansen op deze functies. Daarbij wordt gekeken naar de competenties voor de betreffende functies. Als er vanuit wordt gegaan dat de helft van deze formatie wordt ingenomen door medewerkers van de stadsregio Rotterdam, dan zijn qua aantallen de medewerkers van de stadsregio die uit de BDU worden betaald onder te brengen bij de MRDH-VA.
De gemeente Barendrecht geeft aan dat de opmerking in het liquidatieplan, dat 60plussers een geringe kans hebben op het vinden van een nieuwe baan, geen recht doet aan de groep 60-plussers. Wij hebben met de betreffende passage geenszins bedoeld om uitspraak te doen over de kwaliteiten van 60-plussers. Voor de berekening van de frictiekosten hebben wij aannames moeten maken die aansluiten bij de trends op de arbeidsmarkt in met name de publieke sector. Wij zijn daarvoor bijvoorbeeld te rade gegaan bij het RWI en UWV. In dit verband wijzen wij ook op een brief die de VNG op verzoek van gemeenten op 10 oktober jongstleden naar staatssecretaris Weekers heeft gestuurd. De VNG stelt daarin: “Voor zover deze ontslagen oudere medewerkers treffen met een vaak lange diensttijd, zullen de daaruit voortvloeiende ontslaglasten gezien hun geringe kansen op de arbeidsmarkt nog lang op de begrotingen drukken.” 1 Wij zien dit als een bevestiging dat onze aannames t.a.v. de personele frictiekosten realistisch zijn. Dat laat onverlet dat wij er alles aan doen om medewerkers, ongeacht hun leeftijd, te begeleiden van werk naar werk.
Financiën Saldo investeringsreserve Een aantal gemeenten (BAR-gemeenten) verzoekt om het restsaldo van de investeringsreserve in 2014 voor ‘uitgelezen mogelijkheden’ beschikbaar te houden.
1) Brief VNG aan staatssecretaris Weekers 10 oktober 2013. 5
Daarnaast verzoekt de gemeente Albrandswaard het algemeen bestuur om een extra aanvulling voor de jaarschijf 2014 om zoveel mogelijk huidige aanvragen voor de subsidiecategorie Revitalisering stedelijk gebied te kunnen honoreren. Andere gemeenten verzoeken juist om terughoudendheid bij het doen van een extra beroep op deze middelen in 2014. De gemeenten op Voorne Putten gaan niet akkoord met extra verruiming van de investeringsreserve in 2014, bovenop de reeds eerder besloten toevoeging. De gemeente Capelle aan den IJssel verwacht dat het restsaldo aan de regiogemeenten zal worden uitgekeerd. In de vergadering van het algemeen bestuur van 9 oktober 2013 heeft de vertegenwoordiger van Albrandswaard eveneens gevraagd naar verruiming van de investeringsmiddelen in 2014. Op aandringen van de overige leden hebben wij toen uitgesproken dat de ter vergadering voorliggende toevoeging aan de jaarschijf 2014 eenmalig is. Dit is onderdeel van de eerste wijziging begroting 2014 waarover in de vergadering van het algemeen bestuur van 11 december 2013 wordt besloten. Of er zich uitgelezen mogelijkheden voor gaan doen in 2014, die bijdragen aan regionale projecten, is nog niet bekend. Wanneer dit het geval blijkt te zijn, moet het algemeen bestuur hier over besluiten. Deze onzekerheid is voor ons reden om voor te stellen pas na vaststelling van de jaarrekening 2014 de vrije ruimte in de investeringsreserve over de deelnemende gemeenten te verdelen.
Enkele gemeenten maken bezwaar tegen het verdelen van het restant van de investeringsreserve over de regiogemeenten naar rato van inwoners. Lansingerland is van mening dat de terugbetaling moet plaatsvinden naar rato van de inleg in het omslagfonds. Het omslagfonds als zodanig bestaat niet meer sinds ultimo 2010. Tussen 2006 en 2010 zijn de omslagbaten bij wijze van budgetfinanciering volgens een overeengekomen verdeling beschikbaar gesteld aan de beleidsvelden Groen en Verkeer & Vervoer. Ultimo 2010 was het omslagfonds uitgeput. Met ingang van bouwproductiejaar 2010 zijn de omslagbaten toegevoegd aan de investeringsreserve, die verder is gevoed met vrijvallende BWS-middelen van € 39 miljoen.
Reserve weerstandsvermogen De gemeenten zijn positief over de toereikendheid van de reserve weerstandsvermogen en de systematiek om deze beschikbaar te houden voor de dekking van de liquidatiekosten. De gemeente Vlaardingen vraagt de stadsregio om uit te gaan van een 'verlicht conservatief beleid' en indien dat verantwoord is resterende middelen al in 2014 uit te keren aan de gemeenten. Ook de gemeente Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk achten het verantwoord het saldo van de algemene reserve van € 1 miljoen vooruitlopend op de afronding van de liquidatie uit te keren aan de regiogemeenten. De gemeenten op Voorne Putten vinden de berekende frictiekosten erg hoog en verzoeken deze voor een nadere analyse voor te leggen aan de kring van gemeentesecretarissen. De gemeente Rotterdam tekent aan dat alles op alles moet worden gezet om het beroep
6
op het frictiebudget zo klein mogelijk te houden en te streven naar het bepreken van de frictiekosten personeel tot maximaal € 3 miljoen. Bij het bepalen van de omvang van de frictiekosten zijn wij uitgegaan van een middenscenario. Vertrekpunt daarbij zijn onder meer de kosten die samenhangen met de uitvoering van het sociaal statuut, de afwikkeling van de verplichtingen en overeenkomsten van de stadsregio en de kosten die daarvoor gemaakt moeten worden. Het maken van schattingen en aannames is daarbij onvermijdelijk. Hoewel er sprake is van een conservatieve raming, kunnen wij niet 100% uitsluiten dat, ondanks alle inspanningen, het weerstandsvermogen niet voldoende is om de frictiekosten te dekken. Om te voorkomen dat tekorten tijdens de liquidatie moeten worden verhaald op de deelnemers, is in het liquidatieplan voorgesteld de geraamde overmaat nog niet te verdelen over de regiogemeenten. De kring van gemeentesecretarissen heeft geen adviserende rol voor het algemeen bestuur in het kader van de afbouw van de stadsregio. Wel is de kring informeel geïnformeerd over het afbouwproces. De gemeentesecretarissen organiseren in eigen huis de advisering van hun gemeentebestuur over het voorliggende liquidatieplan.
Jeugdzorg Een aantal gemeenten (Capelle aan den IJssel, Lansingerland, Vlaardingen) pleit voor het overhevelen van de eventueel resterende middelen jeugdzorg, waaronder ook de waarborghypotheken, naar de nog op te richten nieuwe gemeenschappelijke regeling voor de Jeugdzorg. De gemeenten op Voorne Putten gaan er vanuit dat eventuele frictiekosten als gevolg van de decentralisatie Jeugdzorg met ingang van 1 januari 2015 niet ten laste van de stadsregio komen. Wij houden in het ontwerp-liquidatieplan geen rekening met frictiekosten Jeugdzorg. In het 'Regionaal Transitiearrangement van de samenwerkende gemeenten jeugdhulp Rijnmond-gemeenten' zijn afspraken gemaakt met zorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg over de maatregelen om frictiekosten te beperken. Hierin geven de gemeenten aan wat zij verwachten van BJZ qua afbouw en ombouw van taken. Bureau Jeugdzorg zal zelf een plan aanleveren hoe om te gaan met het overtollige personeel weergegeven in fte's en in geld. Door tijdig op de veranderende rol van Bureau Jeugdzorg in te spelen, wordt gepoogd de frictiekosten te vermijden. Daarnaast bieden wij de instellingen en Bureau Jeugdzorg de mogelijkheid om een reserve te vormen voor frictiekosten. Daarom reserveren wij geen bedrag voor dit risico. De middelen voor Jeugdzorg zijn geen vrij besteedbare middelen. Het betreft hier een doeluitkering van het Rijk. Ook de waarborghypotheken zijn betaald uit deze doeluitkering. De wet vereist dat overblijvende middelen worden terugbetaald aan het rijk. Mocht blijken dat de eventueel resterende middelen niet hoeven te worden afgerekend met het Rijk, zullen wij deze middelen beschikbaar stellen voor de nieuwe gemeenschappelijke regeling voor Jeugdzorg. Het is niet mogelijk de middelen rechtstreeks over te dragen aan de nieuwe regeling. Immers, niet de gemeenschappelijke regeling Jeugdzorg, maar de daaraan deelnemende
7
gemeenten zijn de rechtsopvolger van de stadsregio. Elk van de gemeenten moet dan de stadsregio verzoeken haar deel direct aan de nieuwe gemeenschappelijke regeling m.b.t. jeugdzorg over te maken.
Reserve duurzaamheid De gemeente Rotterdam is van mening dat een eventueel restant van de reserve duurzaamheid bij de jaarrekening 2014 bekend zou moeten zijn en dat op dat moment de keuze moet worden gemaakt het restant uit te keren aan de gemeenten en niet pas in de loop der jaren. De gemeente heeft gelijk. De tekst zal als volgt worden aangepast: “Voorgesteld wordt een eventueel restant bij de jaarrekening 2014 te verdelen over de regiogemeenten”.
Afkoop verplichtingen De gemeenten op Voorne Putten zijn er voorstander van om de periode van afwikkeling zo kort mogelijk te laten zijn en de mogelijkheden van afkoop van verplichtingen nadrukkelijk mee te wegen. Het uitgangspunt bij de liquidatie is om zoveel mogelijk dossiers afgerond te hebben ultimo 2014. De mogelijkheden voor afkoop worden in alle gevallen bekeken. Binnen de langlopende schuld Groenprojecten zijn hiervoor mogelijkheden gebleken en is inmiddels de verplichting voor PMR afgekocht. Met betrekking tot de subsidieverleningen Investeringsreserve zijn er aan de subsidieverlening voorwaarden verbonden die veelal een meerjarig karakter hebben. Inmiddels is er al een aantal subsidies ingetrokken omdat niet aan de subsidievoorwaarden is voldaan. Om geen ongelijkheid te laten ontstaan dienen de nog lopende subsidies volgens de voorwaarden te worden gerealiseerd en dit kan betekenen dat er nog een aantal jaren na liquidatie subsidies zullen moeten worden afgerekend.
Uitputting fondsen eind 2013 De gemeenten op Voorne Putten zijn van mening dat de activiteiten welke worden gefinancierd uit fondsen die eind 2013 zijn uitgeput, in 2014 geen vervolg dienen te hebben. De stadsregionale fondsen bevatten middelen van derden: van het Rijk, de provincie of gemeenten. Aan deze middelen zit veelal een verantwoordingsplicht vast. Als fondsen zijn uitgeput dan betekent dit dat er geen nieuwe verplichtingen meer kunnen worden aangegaan. Wel kan het zo zijn dat er in het kader van de verantwoordingsplicht van de middelen nog werkzaamheden dienen te worden verricht.
8
Bezittingen en overeenkomsten CMC/VOIL De gemeente Capelle aan den IJssel merkt op dat in het liquidatieplan staat dat met VOIL is afgesproken dat voor SR-IL activiteiten “in eerste instantie ad hoc gebruik gemaakt zal worden van herplaatsingskandidaten van de SR-IL”. Capelle wijst erop dat niet is beschreven hoe 'in eerste instantie', en 'ad hoc' zullen worden ingevuld. Zij vraagt op welke juridische basis het personeel van de SR-IL bij VOIL te werk gesteld zal worden. Capelle verzoekt om – ter beperking van de kosten die voor de inzet van VOIL gemaakt moeten worden en vanuit de belangen van het personeel in kwestie - de inzet van herplaatsingskandidaten van de SR-IL meer verplichtend aan VOIL op te leggen en daarvoor een juridische structuur te ontwikkelen. Wij hebben in het ontwerp-liquidatieplan het voornemen uitgesproken de liquidatie te laten uitvoeren door VOIL en de herplaatsing van medewerkers in het van-werk-naarwerk-traject te laten begeleiden door CMC. De begeleiding gebeurt conform het sociaal statuut 2013 van de gemeente Rotterdam, omdat de stadsregio voor zijn medewerkers de rechtspositionele regelingen van Rotterdam volgt. Hoe de samenwerking tussen het bestuur van de SR-IL, VOIL en CMC vorm zal krijgen, is op dit moment onderwerp van voorbereidend overleg met VOIL en CMC. Uiteraard zullen de afspraken worden uitgewerkt in een overeenkomst, waarbij wij rekening houden met de opmerkingen die door verschillende gemeenten zijn gemaakt. Wanneer de uitwerking van de afspraken in december zover gereed is dat wij daarover meer kunnen melden, zullen wij dat doen bij de aanbieding van het ontwerpliquidatieplan. Wanneer gemeenten na inwerkingtreding van het opheffingsbesluit (1-1-2015) overgaan tot intergemeentelijke samenwerking, is het aan de gemeenten om te beslissen of zij daarvoor voormalig medewerkers van de stadsregio inhuren. De gemeenten kunnen daartoe contracten met CMC afsluiten. De opbrengsten daarvan drukken de frictiekosten, hetgeen ten goede komt aan alle gemeenten in de voormalige stadsregio.
Alle gemeenten stemmen ermee in dat wij een overeenkomst sluiten met de afdelingen CMC en VOIL van de gemeente Rotterdam voor respectievelijk de begeleiding van herplaatsingskandidaten en de afwikkeling van de liquidatie van de stadsregio. Wel is de vraag gesteld (Lansingerland) of deze overeenkomsten de toets van Europese regelgeving kunnen doorstaan. Wij hebben over dit onderwerp advies ingewonnen bij een in aanbestedingsrecht gespecialiseerd advocaat. Kort samengevat leidt dit tot het volgende oordeel. Wij zullen in het ontwerp-liquidatieplan aandacht besteden aan de rechtmatigheid van deze constructie. De opdracht aan VOIL heeft betrekking op zogenaamde A-diensten, waarvoor in beginsel een aanbestedingsplicht geldt. Meer in het bijzonder vallen de diensten onder
9
de in Bijlage II A bij Richtlijn 2004/18/EG opgenomen categorie 9 (accountants en boekhouders).2 VOIL is een onderdeel is van de gemeente Rotterdam en bezit zelf geen rechtspersoonlijkheid. Een opdracht van de gemeente aan VOIL (zuivere inbesteding) kwalificeert niet als overheidsopdracht in de zin van het aanbestedingsrecht, wat betekent dat terzake geen aanbestedingsplicht geldt. Rest de vraag of het de stadsregio vrij staat de afwikkeling te laten uitvoeren door haar grootste deelnemer, de gemeente Rotterdam, of dat dit moet worden aangemerkt als een overheidsopdracht van de stadsregio aan de gemeente. In dat geval kan een beroep worden gedaan op de mogelijkheden voor publiek-publieke samenwerking die het Hof van Justitie van de EU heeft erkend in het zogenaamde Hamburg-arrest.3 De opdracht aan CMC heeft betrekking op zogenaamde B-diensten (categorie 22 van Bijlage IIB bij Richtlijn 2004/18/EG: Arbeidsbemiddeling).4 Voor deze diensten geldt in beginsel geen aanbestedingsplicht. Dit is slechts anders indien sprake is van een opdracht met een duidelijk grensoverschrijdend belang. Dat ligt niet erg voor de hand, aangezien de opdracht betrekking heeft op het herplaatsen van personeel in de regio Rotterdam. Een dergelijke opdracht lijkt voor buitenlandse dienstenverrichters niet interessant.
Huurcontract De gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk zijn van mening dat zodra het leegstandsrisico is ondervangen het reserveringsbedrag kan vrijvallen. Gedurende de liquidatie zal jaarlijks een herijking van de geschatte frictiekosten plaatsvinden. Op het moment dat zeker is dat een risico zich niet meer zal manifesteren dan zal dit verwerkt worden in de eerstvolgende herijking van de geschatte frictiekosten. Het Algemeen Bestuur van de SR-IL kan dan beslissen of de bijstelling van de frictiekosten aanleiding geeft om tot uitkering aan de gemeenten over te gaan. Wij zullen hierover een passage opnemen bij de reserve weerstandsvermogen in het ontwerp-liquidatieplan.
2 Meer in het bijzonder vallen de diensten onder de in Bijlage II A bij Richtlijn 2004/18/EG opgenomen categorie 9 (accountants en boekhouders). 3
In de lijst met veel gestelde vragen over het liquidatieplan, gepubliceerd op de website van de stadsregio, wordt meer ingegaan op de juridisch-technische details.
4 categorie 22 van Bijlage IIB bij Richtlijn 2004/18/EG: Arbeidsbemiddeling.
10
Per 1 januari 2014 opgezegde contracten De gemeenten op Voorne Putten vinden dat de kosten voor jaarcontracten die per 1 januari 2014 opnieuw moeten worden aangegaan binnen de reguliere exploitatie van 2014 vallen. Alle voor 2014 voorziene kosten maken onderdeel uit van de eerste wijziging begroting 2014. Er worden geen aanvullende kosten verwacht.
Obligatieportefeuille Meerdere gemeenten geven aan meer informatie nodig te hebben om tot een oordeel te komen of het opportuun is om de obligaties te verkopen dan wel deze tot het einde van de looptijd aan te houden. De BAR-gemeenten vragen daarbij om rekenvoorbeelden. De gemeente Vlaardingen vraagt naar hoe de renteopbrengsten tot het einde van de looptijden zich verhouden tot de koerswinst die momenteel gerealiseerd kan worden. Vlaardingen heeft dat beeld nu niet omdat de gemeente geen inzicht heeft in de rentepercentages. De gemeente Rotterdam gaat akkoord met het gestelde wat betreft het BDU-aandeel. Voor een definitief oordeel over het tijdstip van de verkoop van de in bezit zijnde obligaties, verzoekt de gemeente het Algemeen Bestuur tijdig voor de definitieve besluitvorming tot liquidatie de consequenties van de verschillende mogelijkheden voor te leggen, dat wil zeggen een beeld van de koerswinst bij directe verkoop (zoals nu reeds opgenomen in het ontwerp liquidatieplan), afgezet tegen de nominale waarde en renteopbrengsten bij expiratie. Tevens dient daarbij in ogenschouw te worden genomen de mogelijke extra kosten voor een latere datum van liquidatie. De gemeente Rotterdam verzoekt om indien er redenen zijn eerder dan ultimo 2014 te besluiten over het aanhouden dan wel aflossen van de obligatieportefeuille hierover te worden geïnformeerd. De gemeente Capelle aan den IJssel kiest ervoor, gelet op de onderkende financiële risico’s (schatkistbankieren, onzekerheden bij verkoop) bij de obligaties, om de obligaties tot en met het einde van de looptijd aan te houden en de hieruit voortvloeiende renteopbrengsten, als aanvullende buffer, aan de reserve weerstandsvermogen toe te voegen. De gemeente wil daarnaast graag een toelichting op de onderkende financiële risico’s met betrekking tot de obligaties en welke maatregelen worden genomen om deze te beperken. Wij begrijpen de onzekerheid van de gemeenten met betrekking tot de obligatieportefeuille. Helaas is het uit de aard der zaak niet mogelijk om de vragen sluitend te beantwoorden en alle onzekerheid weg te nemen. Wel kunnen wij inzicht bieden in de huidige waarde van de portefeuille (zie bijlage A) Zoals in het ontwerp liquidatieplan al is aangegeven, daalt de marktwaarde van de obligaties bij een gelijkblijvende marktrente gedurende de looptijd. In de koers zit immers de contante waarde van de nog te ontvangen rentebedragen verwerkt. Ook fluctueert de marktrente voortdurend. Sinds het uitbreken van de kredietcrisis zijn er weliswaar vele voorspellingen gedaan over het toekomstige verloop, maar die zijn niet betrouwbaar gebleken. Verder is de
11
lange rente weliswaar per saldo licht gestegen sinds dit voorjaar, maar een substantiële nieuwe daling (die in principe leidt tot een koersstijging van het aanwezige obligatiepakket) ligt gezien het huidige toch al zeer lage niveau niet voor de hand. In het ontwerp liquidatieplan is dan ook duidelijk aangegeven, dat de in de tabel berekende boekwinst uitsluitend als rekenvoorbeeld is bedoeld. De in het plan genoemde keuze om ultimo 2014 te verkopen of aan te houden tot het einde van de looptijd wordt dan ook niet primair bepaald door de dan geldende koerswaarde, maar is vooral afhankelijk van de hierna genoemde variabelen: 1. De resterende looptijd van de rechtstreeks hiermee samenhangende activiteiten (bv. de verwachte jaarlijkse uitputting van de investeringsreserve en het weerstandsvermogen). N.B. de belegde middelen moeten natuurlijk binnen de stadsregio beschikbaar blijven voor zover dat noodzakelijk is voor de financiering daarvan. 2. De feitelijke invoeringsdatum van het verplicht schatkistbankieren. Vooralsnog wordt uitgegaan van 1 januari 2014. 3. De feitelijke ontwikkeling van de marktrente tot 31 december 2014 en de dan geldende verwachtingen op middellange termijn. 4. De datum waarop de intrekking van de Wgr-plus van kracht wordt. Uit het voorgaande wordt duidelijk dat een vergelijking van de actuele beurswaarde en de renteopbrengsten tot het einde van de looptijd op dit moment geen praktisch doel dient. In het treasurystatuut van de stadsregio wordt, conform de wettelijke voorschriften, beschreven op welke wijze de risico’s van de financiële posities van de stadsregio’s worden gemanaged. De financiële gevolgen van het verplicht schatkistbankieren en de wijze waarop de stadsregio daarop anticipeert, worden uitgebreid toegelicht in de paragraaf Financiering van de eerste begrotingswijziging 2014, die naar verwachting in december a.s. door het algemeen bestuur zal worden vastgesteld. Eind 2014 moeten de gemeenten besluiten of de obligatieportefeuille ultimo 2014 wordt aangehouden of verkocht. Wij zullen in het voorstel dat dan aan het algemeen bestuur wordt voorgelegd uitvoerig de voors en tegens van beide opties toelichten. Wanneer de gemeenten dan kiezen voor het aanhouden van de portefeuille, zal de de SR-IL in zijn jaarrekeningen steeds de actuele waarde van de obligatieportefeuille uitvoerig behandelen.
Afwijking gemeenschappelijke regeling Jeugdzorg De gemeente Capelle aan den IJssel constateert dat het liquidatieplan ervan uitgaat dat als de Jeugdwet niet per 1 januari 2015 in werking treedt, de stadsregio in liquidatie de
12
taken op het gebied van de jeugdzorg zal moeten blijven verrichten. Zij wijst erop dat de taken dan door VOIL moeten worden verricht. De ‘Wet afschaffing plusregio’s’ maakt opheffing per 1-1-2015 mogelijk. De gemeente Capelle aan den IJssel heeft gelijk, dat een organisatie in liquidatie geen andere taken behoort te hebben dan in verband met opheffing. De SR-IL mag geen beleidsbeslissingen nemen, tenzij in het kader van de opheffing. Het liquidatieplan zal op dit punt worden aangepast. Mocht de door Capelle aan de IJssel geschetste situatie zich voordoen, wat wij niet verwachten, dan kan de stadsregio Rotterdam niet worden opgeheven per 1-1-2015. De overige plustaken zijn dan echter wel vervallen. De ‘Wet afschaffing plusregio’s’ voorziet in de mogelijkheid van een overgangsjaar 2015-2016. Het ministerie van BZK gaat er vanuit dat de Wgr-plusregio’s dat jaar gebruiken om af te bouwen. In het liquidatieplan van de stadsregio wordt geen rekening gehouden met dit overgangsjaar. Als het door Capelle aan den IJssel gesignaleerde risico daadwerkelijk optreedt, zullen wij de gemeenten consulteren over de consequenties voor (de liquidatie van) de stadsregio. Overigens geeft de parlementaire behandeling van de Jeugdwet ons geen aanleiding om te veronderstellen dat inwerkingtreding van de wet per 1-1-2015 niet gehaald wordt. Immers na het verschijnen van het ontwerp liquidatieplan heeft een ruime meerderheid in de Tweede kamer ingestemd met de wet en behandelt de Eerste Kamer de wet in het eerste kwartaal van 2014. Ongeacht de mogelijke uitkomst van het wetgevingstraject, komt de ondersteuning van de jeugdzorg niet in gevaar. Ook in de huidige situatie laat de stadsregio de Jeugdzorgtaken, op basis van een bestuurlijke overeenkomst en een mandaat, uitvoeren door het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam. Hierin komt geen verandering wanneer de Jeugdwet onverhoopt nog niet in werking is getreden.
Tevens wordt het liquidatieplan voorgesteld voor de SR-IL, het aantal vergaderingen van het algemeen bestuur te verminderen van tenminste vier maal per jaar naar tenminste twee maal per jaar. Capelle aan den IJssel maakt zich zorgen of, uitgaande van de voornemens in het liquidatieplan en in afwachting van de inwerkingtreding van de Jeugdwet, de jeugdzorg op adequate wijze begeleid blijft worden en op de vraag of de democratische controle in dit kader gewaarborgd blijft. Capelle aan den IJssel stelt voor om af te zien van de versmalling van het dagelijks bestuur, gelet op de (financiële) belangen van de gemeenten bij de liquidatie van de stadsregio. Dit in combinatie met de vermindering van het aantal vergaderingen van het algemeen bestuur én het gegeven dat de stadsregio wellicht nog enige tijd verantwoordelijk is voor de jeugdzorg. De vergaderfrequentie van het algemeen bestuur wordt weliswaar verlaagd naar tweemaal per jaar, maar indien de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt kan vaker worden vergaderd. Ook kan tenminste éénvijfde van de AB-leden onder opgaaf van redenen verzoeken om vaker te vergaderen. Versmalling van het dagelijks bestuur is aan de orde omdat bij opheffing per 1-1-2015
13
geen nieuw beleid meer ontwikkeld wordt en het slechts gaat om afhandeling van verplichtingen op bestaande verordeningen, beschikkingen en overeenkomsten. Behalve voor de portefeuille middelen is er dus geen rol voor een inhoudelijke portefeuille. Het dagelijks bestuur zal bestaan uit een voorzitter, een portefeuillehouder middelen en nog een derde db-lid. De financiële controle door gemeenten zal plaatsvinden via het algemeen bestuur van de stadsregio in liquidatie, waaraan jaarrekening en begroting ter besluitvorming worden voorgelegd.
Beëindiging overeenkomsten De gemeente Vlaardingen verzoekt om nadere informatie over in hoeverre het opzeggen van contracten en het intrekken van verordeningen consequenties hebben voor de gemeenten. De vraag richt zich met name op onderdelen uit contracten die gemeenten geacht worden nu zelf te regelen. Ook wordt de vraag gesteld of gemeenten verordenende bevoegdheden terugkrijgen? In de loop van 2014 zullen wij zoveel mogelijke verordeningen en overeenkomsten intrekken en afronden. Waar dat consequenties heeft voor de gemeenten zullen wij dit uiteraard met hen afstemmen. Subsidieverordeningen gaan niet over naar gemeenten. Voor de regionale huisvestingsverordening zijn met de gemeenten en de provincie reeds afspraken gemaakt.
Verdere procedure De Nota van beantwoording op de reacties van de gemeenteraden op het ontwerp liquidatieplan wordt na bespreking in het dagelijks bestuur op 13 november 2013 toegezonden aan de gemeenten in de stadsregio en besproken in de portefeuillehoudersoverleggen. Het ontwerp liquidatieplan wordt in het licht van actuele ontwikkelingen en de reacties van de gemeenteraden geactualiseerd en behandeld door het dagelijks bestuur op 11 december 2013. Daarna wordt het ontwerp liquidatieplan met de Nota van beantwoording, Nota van wijzigingen en het advies van de ondernemingsraad en de reactie van de algemeen directeur van de stadsregio daarop, aangeboden aan het algemeen bestuur. In januari 2014 adviseren de portefeuillehoudersoverleggen over het ontwerp-liquidatieplan. Het algemeen bestuur stelt het liquidatieplan vast in zijn laatste vergadering voor de gemeenteraadsverkiezingen, op 12 februari 2014.
14
Bijlage A
Tegenpartij
Rating
Jaar
Nominaal
Aangekocht
Afgelost
Afgelost
Nominaal
Koers
Koers
(Dis)agio
Afschrijvingen
Afschrijvingen
(laatste)
bedrag per
in
in
in
bedrag per
2-7-2013
waarde
per
en correcties
en correcties
per
aflossing
31-12-2011
2012
2013
2014
31-12-2014
2013
2014
31-12-2014
Rabobank Nederland
AA-
2014
ING Bank N.V. (staatsgarantie)
AAA
2014
Abbey National (covered)
AAA
2014
Cades
AA+
2014
Europese Unie
AAA
2014
Bank Nederlandse Gemeenten
AAA
2015
Nederlandse Waterschapsbank
AAA
2015
Kreditanstalt für Wiederaufbau
AAA
2015
Wereldbank
AAA
2015
RBS (covered)
AAA
2015
Crédit Foncier (covered)
AAA
2016
ING Bank N.V. (covered)
AAA
2016
Europese Unie
AAA
2016
Rabobank Nederland
AA-
2016
Vlaamse Gemeenschap
AA
2016
Europese Investeringsbank
AAA
2016
Swedbank Hypotek (covered)
AAA
2016
NIBC (staatsgarantie)
AAA
2014
Leaseplan (staatsgarantie)
AAA
2014
Leaseplan (staatsgarantie)
AAA
2014
Rabobank Nederland
AA-
2015
Cades
AA+
2015
Europese Investeringsbank
AAA
2015
Europese Unie
AAA
2016
Bank Nederlandse Gemeenten
AAA
2016
TOTAAL-GENERAAL
5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.112.920 5.000.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 7.500.000 5.000.000 5.000.000 -
2.500.000 2.500.000 5.000.000 4.800.000 200.000 7.000.000 5.000.000 7.500.000 7.000.000 7.500.000
5.000.000 -
5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 4.800.000 200.000 -
97.612.920
49.000.000
5.000.000
30.000.000
31-12-2012
(Dis)agio
-
-
93.254
87.953
5.301
0-
-
-
75.328
75.328
-
0-
-
-
8.600
5.749
2.851
0
-
-
146.853
80.847
66.006
0
-
-
90.424
48.824
41.600
41.060
20.117
20.117
0-
5.000.000
103,84
5.192.000
826
7.500.000
103,74
7.780.500
21.299
8.784
8.784
3.731
5.000.000
106,30
5.315.000
131.315
52.382
52.382
26.551
5.112.920
98,78
5.050.542
352.913-
118.831-
118.831-
115.251-
5.000.000
105,61
5.280.500
50.051
18.379
18.379
13.293
7.500.000
106,38
7.978.500
60.691
19.903
19.903
20.885
7.500.000
106,45
7.983.750
32.260
10.168
10.168
11.924
7.500.000
108,49
8.136.750
217.776
66.685
66.685
84.406
7.500.000
109,09
8.181.750
239.961
71.733
71.733
96.495
7.500.000
109,03
8.177.250
164.563
46.311
46.311
71.941
5.000.000
106,77
5.338.500
20.525
5.798
5.798
8.929
7.500.000
108,85
8.163.750
209.874
55.753
55.753
98.368
-
-
155.846
123.125
32.721
0
-
-
146.016
105.120
40.896
-
-
6.139
4.420
1.719
0-
7.000.000
103,88
7.271.600
115.579
54.294
54.294
6.991
5.000.000
105,83
5.291.500
190.428
82.256
82.256
25.916
7.500.000
106,09
7.956.750
280.905
100.717
100.717
79.471
7.000.000
106,30
7.441.000
213.559
62.359
62.359
88.841
7.500.000
104,57
7.842.750
45.328
12.421
12.421
20.486
118.382.392
2.404.720
1.100.595
760.323
543.802
111.612.920
15
BIJLAGE B
Inleiding
Taken
Personeel
Albrandswaard
Bezittingen & Overeenkomsten Idem als Ridderkerk
Financiën
Afwijking GR
Idem als Ridderkerk Plus Voorstel algemene reserve aanwenden voor aanvulling investeringsreserve tot benodigd bedrag om alle ingediende projecten (A en B-lijst) te honoreren indien zij voldoen aan criteria..
Barendrecht
Ridderkerk
Opmerking over kansen 60+ op arbeidsmarkt doet geen recht aan deze groep.
Idem als Ridderkerk
Idem als Ridderkerk
Liquidatie obligatieportefeuille meer inzichtelijk maken voor gemeenten.
Restsaldo € 8,6 mln investeringsreserve in 2014 inzetten voor “uitgelezen mogelijkheden”.
Rersevering kantoorlocatie laten vrijvallen bij ver-vallen leegstandsrisico.
Saldo algemene reserve ad € 1 mln in 2015 uitkeren aan gemeenten.
Krimpen a.d. IJssel
16
Inleiding Capelle a. d. IJssel
Taken
Personeel Niet duidelijk is op welke juridische basis personeel van de SR-IL bij VOIL te werk gesteld zal worden. Onduidelijk is wat “ad hoc” en “in eerste instantie” in dit kader betekent. Verzoekt het DB de inzet van herplaatsingskandidaten van de SR meer verplichtend aan VOIL op te leggen en daarvoor een juridische structuur te ontwikkelen. Uitgangspunt van het liquidatieplan is dat het personeel op het gebied van het taakveld Verkeer & Vervoer dat uit de BDU wordt betaald geheel overgaat naar de VA. Van een deel van de andere mede-werkers wordt verwacht dat deze wellicht een taak zullen krijgen bij de VA dan wel de MRDH. Haaglanden heeft dezelfde verwachting. De vraag is of de MRDH en de VA alle genoemde
Bezittingen & Overeenkomsten Obligaties tot eind van de looptijd aanhouden en opbrengsten toevoegen aan reserve weerstands-vermogen. Risico’s beschrijven mbt obligatieportefeuille incl. risico-beperkende maatregelen.
Financiën
Afwijking GR
Saldo investeringsreserve €8,6 mln aan gemeenten uitkeren.
Onzekerheid over invoering wet JZ per 1-12015 maakt het onzeker of SR dan in liquidatie kan gaan. Verzoekt reactie DB.
Waarborghypotheek jzinstellingen en fonds JZ € 2.2 mln. Overhevelen naar GR JZ i.o.
Verzoekt DB SR-IL niet te versmallen gelet op de financiële belangen van de gemeenten, de vermindering van vergaderingen AB en mogelijk latere invoering van de Jeugdwet. Verzoekt visie DB op adequate begeleiding JZ en waarborging democratische controle ingeval SR in liquidatie is en de Jeugdwet nog niet in werking is getreden.
17
Inleiding
Taken
Personeel
Bezittingen & Overeenkomsten
Financiën
Vraag of inzet van VOIL en CMC gemeenteraad aan-bestedingsplichtig en zo ja of de EU-regels door de SR zijn gevolgd.
Akkoord met omvang reserve weerstandsvermogen; verwacht positief saldo.
Afwijking GR
personeelsleden van de beide plusregio's in dienst zullen nemen. Dit leidt tot de vraag of de frictiekosten voor het personeel wel realistisch berekend zijn. Het is verder ten zeerste aan te bevelen dat de SR zodra de mogelijk-heid daartoe bestaat hierover met de MRDH / VA overlegt. Vraagt visie DB op deze waarnemingen. Lansingerland
Steun voor strikte scheiding taken die MRDH overneemt en taken die voor de SR vervallen.
Terugbetaling saldo omslagfonds moet worden uitbetaald naar rato van inleg.
Rotterdam
Gemeenten beslissen hoe vervallen SR taken ruimte, wonen, groen, milieu en duurzaamheid (op (sub)regionaal niveau) worden opgepakt. Sommige taken kunnen door Rotterdam
Eens met systematiek reserve weerstandsvermogen en inzet CMC/VOIL. Frictie-koten personeel zouden beperkt moeten worden tot maximaal € 3 mln.
Tijdig informeren wijzigingen in obligatieportefeuille. (navragen Evert)
BDU-middelen voor jeugdzorg niet terug naar gemeenten maar naar GR Jeugdzorg i.o. Eens met overdracht resterende middelen duurzaamheid ultimo 2014 naar gemeenten. Moet geregeld zijn bij jaarrekening 2014.
18
Inleiding
Taken
Personeel
Bezittingen & Overeenkomsten
worden opgepakt, die daarvoor de extra regionale bijdrage beschikbaar houdt.
Vlaardingen
Maassluis
Afwijking GR
Terughoudendheid betrachten bij inzet investeringsreserve in 2014.
Gaat ervan uit dat alle taken op het gebied van verkeer en vervoer + middelen, subsidies, bestuurlijke toezeggingen overgaan naar MRDR Schiedam
Financiën
.
Geen opmerkingen, akkoord met het liquidatieplan Verzoekt actieve regie van de SR bij overdracht van vervallen taken naar gemeenten en het bevorderen van samenwerking.
Bepleit platform voor gemeenten om samenwerking vervallen taken ruimte, wonen en groen voort te zetten.
Principieel bezwaar tegen passage p.15 Dat alle medewerkers verkeer en vervoer meegaan naar de Vervoerregio. Plaatsing zou moeten gebeuren op basis van een formatieplan waarbij de huidige medewerkers van de SR en Haaglanden die aan de kwalificaties voldoen bij voorkeur worden geplaatst.
Eens met voorstellen voor bezittingen en overeenkomsten. Onduidelijk is of en hoe beëindiging van overeenkomsten gevolgen kunnen hebben voor gemeenten. Verzoek om nadere toelichting. Liquidatie obligatieportefeuille meer inzichtelijk maken voor gemeenten.
Onderzoeken over in 2014 aan gemeenten een voorschot kan worden betaald uit resterende middelen. Uiterste terughoudendheid bij inzet middelen uit investeringsreserve betrachten. Waarborghypotheek jzinstellingen en fonds JZ € 2.2 mln. Overhevelen naar GR JZ i.o.
Geen subsidies uit investeringsreserve naar projecten die ook na 2015 in uitvoering zijn. Saldo terug naar de
19
Spijkenisse
Inleiding
Taken
Personeel
Bezittingen & Overeenkomsten
Belang positie PZH bij VA.
Toedeling taken akkoord.
Bezien hoe (voormalige) medewerkers SR adviesrol kunnen spelen bij oppakken taken door gemeenten.
Inzet VOIL en CMC akkoord.
Bij wijziging wetsontwerp gemeenten informeren over consequenties liquidatieplan.
Afkoop verplichting moet optie zijn voor SRIL. Liquidatieplan noemt 11-13 als einddatum. Contracten 2014 moeten binnen begroting van dat jaar worden gedekt. Liquidatie obligatieportefeuille meer inzichtelijk maken voor gemeenten.
Financiën
Afwijking GR
gemeenten. Reserve voor frictiekosten is erg hoog. Verzoek analyse gemeente-secretarissen. Bij toevoeging aan reserve weerstandsvermogen gemeenten raadplegen. Frictiekosten Jeugd-zorg niet ten laste van SR of SR-IL. Akkoord met voor-stel investerings- reserve en resultaat van € 8,6 mln per 1-1-15. Niet akkoord met nieuwe voor-stellen t.l.v. resultaat. Activiteiten gefinancierd uit fondsen niet vervolgen in 2014.
Bernisse
Idem als Spijkenisse
Brielle
Idem als Spijkenisse
Hellevoetsluis
Idem als Spijkenisse
Westvoorne
Idem als Spijkenisse
20
21
NOTA VAN WIJZIGINGEN BIJ HET DEFINITIEVE ONTWERP LIQUIDATIEPLAN In deze nota van wijzigingen wordt een kort overzicht gegeven van de aard van deze wijzigingen die zijn doorgevoerd in het ontwerp liquidatieplan ten opzichte van het concept ontwerp dat in het najaar is behandeld door de gemeenten in de stadsregio Rotterdam. In deze nota wordt een kort overzicht gegeven van de aard van deze wijzigingen. Het betreft hier inhoudelijke wijzigingen. Redactionele aanpassingen worden niet nader toegelicht. Voorbehoud In de inleiding is een algemeen voorbehoud opgenomen. Het liquidatieplan is immers opgesteld aan de hand van wat nu bekend is over de toekomst. Wijzigingen in wetsvoorstellen, uitgangspunten en verwachtingen kunnen aanleiding zijn het liquidatieplan te wijzigen. Als dit aan de orde is wordt hierover overlegd met de gemeenten. Het voorbehoud betreft ook de beoogde rol van VOIL en CMC omdat met deze organisaties nog uitvoeringsovereenkomsten moeten worden gesloten. Opmerkingen en vragen van gemeenten In de nota van beantwoording naar aanleiding van vragen en opmerkingen van gemeenten over het concept ontwerp liquidatieplan is expliciet aangegeven in welke gevallen een vraag of bemerking aanleiding heeft gegeven tot een wijziging in het ontwerp-liquidatieplan. Deze wijzigingen zijn doorgevoerd in het definitieve ontwerp liquidatieplan. De wijzigingen worden niet nogmaals benoemd in deze nota van wijzigingen. Uitvoeringstechnische details Het detailniveau op de verschillende onderwerpen in het concept ontwerp liquidatieplan was erg verschillend. Het liquidatieplan heeft tot doel om de uitgangspunten en grote lijnen met betrekking tot de liquidatie uit ze zetten en vast te leggen. Uitvoeringstechnische details zijn daarom in het definitieve ontwerp liquidatieplan zoveel mogelijk achterwege gelaten. Wetgevingstraject Op 14 november is een brief van minister Plasterk gepubliceerd waarin hij een nadere toelichting op zijn nota ‘Bestuur in samenhang’ geeft naar aanleiding van de door de Eerste Kamer aangenomen motie Vliegenthart. Op 20 november publiceert de minister een nota van beantwoording naar aanleiding van vragen die de Tweede Kamer heeft gesteld over de ‘Wet afschaffing plusregio’s’. Tevens publiceert hij een nota van wijzigingen ten aanzien van het wetsontwerp. In beide nota’s bevestigt de minister de opheffingsdatum Wgr-plus per 1 januari 2015. Inhoudelijk zijn er geen principiële wijzigingen ten opzichte van het op 17 juni 2013 gepresenteerde wetsontwerp. De nota van wijzigingen van het wetsontwerp bevat slechts technische correcties. Inhoudelijk is er niets gewijzigd. Wel geeft de minister in zijn stukken wel verduidelijkingen die relevant zijn voor het liquidatieplan. Het definitieve ontwerp liquidatieplan is tekstueel afgestemd op de meest recente stukken die het Kabinet heeft gepubliceerd over de opheffing van de plusregio’s (peildatum 11 december 2013). Jeugdzorg In de nota van beantwoording aan de Tweede Kamer van minister Plasterk van 20 november 2013, maakt de minister duidelijk dat het kabinet geen koppeling wenst tussen de Jeugdwet en de intrekking van de ‘Wet afschaffing plusregio’s’. Wanneer de Jeugdwet niet per 1 januari 2015 in werking is getreden, wat het Kabinet niet verwacht, dan moeten de drie voormalige Randstedelijk plusregio’s als gewone gemeenschappelijke regeling worden voortgezet en de jeugdzorg blijven doen, totdat de Jeugdwet wel in werking is getreden. In het liquidatieplan is de tekst hierop aangepast.
Mocht dit zich voordoen dan zal hierover zo spoedig mogelijk in overleg getreden worden met de deelnemende gemeenten. Procedure Opheffingsbesluit In de procedure van het opheffingsbesluit bleek een inconsistentie te zitten. De procedure is zodanig aangepast, dat opheffing per 1-1-2015 mogelijk is. Dat kan betekenen dat de consultatietijd voor gemeenten bekort moet worden. Wanneer dit zich onverhoopt voordoet, wordt hiertoe eerst een voorstel aan de gemeenten voorgelegd. VOIL en CMC VOIL en CMC zijn de beoogde uitvoeringsorganisaties voor taken van de SR-il, respectievelijk de begeleiding van herplaatsingskandidaten. Met beide organisaties moeten uitvoerings-overeenkomsten worden gesloten. In het definitieve ontwerp liquidatieplan zijn de teksten in overeenstemming gebracht met deze beoogde rol. Verordeningen/ afwijking van de GR Artikel 36, tweede lid van de GR betreft de mogelijkheid om bij verordening een vergoeding van het dagelijks bestuur te regelen. Dit lid was ooit in het leven geroepen voor het geval dat een gemeenteraadslid in het dagelijks bestuur plaats zou nemen. Collegeleden hoeven immers geen vergoeding te krijgen, zij worden al betaald door de gemeente. Dit lid kan komen te vervallen omdat er in de praktijk geen gebruik van wordt gemaakt. De teksten in paragraaf 5.3 en 7.4 zijn hierop aangepast. Tevens is ter verduidelijking benadrukt, dat elke wijziging of intrekking van een verordening aan het AB ter besluitvorming zal worden voorgelegd. Actualisatie financiën In hoofdstuk 6 financiën en in bijlage 1 Liquidatiebegroting van het ontwerp liquidatieplan zijn de uitkomsten van de 2e bestuursrapportage 2013, de eerste wijziging begroting 2014 en de subsidieverlening investeringsreserve jaarschijf 2014 verwerkt. Het effect hiervan op de reserves, fondsen en langlopende schuld van de stadsregio, is als volgt: Het bedrag wat ultimo 2013 als onverplicht deel in de investeringsreserve resteert stijgt met € 1,7 miljoen van 8,6 miljoen tot 10,3 miljoen; Het geraamde saldo per 31-12-2014 van de reserve weerstandsvermogen stijgt met € 0,5 miljoen van € 12,5 miljoen tot € 13,0 miljoen; Er zullen in 2014 nog afschrijvingen op investeringen in software plaatsvinden ten laste van de reserve doorlopende activiteiten. Dit betreft een verschuiving van 2013 naar 2014 en heeft geen consequenties voor het geraamde saldo van deze reserve; Het restant in het fonds Groene Verbinding daalt met € 0,2 miljoen van € 11,7 miljoen naar € 11,5 miljoen; Binnen het fonds Luchtkwaliteit vindt een verschuiving plaats tussen 2013 en 2014 vanwege het eerder verantwoorden van de subsidieregeling verschoning binnenvaart. Dit heeft geen consequenties voor het geraamde saldo van het fonds; Het bedrag wat ultimo 2013 resteert in het fonds Jeugdzorg daalt met € 0,4 miljoen van € 2,2 miljoen tot € 1,8 miljoen. De tabel bij het onderdeel Langlopende schuld in hoofdstuk 6 is aangepast. De termijnen PMR zijn inmiddels afgekocht en de vrijval van het onderdeel Kreken Voorne Putten is vastgesteld door het algemeen bestuur. Waar in het concept ontwerp liquidatieplan nog werd gesproken van een mogelijke meevaller van € 540.000 is er nu daadwerkelijk sprake van een restant van die grootte. Daarnaast is er een aantal opmerkingen van de gemeenten verwerkt in het ontwerp liquidatieplan: - Een eventueel restant van de reserve duurzaamheid zal bij de jaarrekening 2014 worden verdeeld over de regiogemeenten.
-
Jaarlijkse herijking van de frictiekosten.
Investeringsreserve De passage over de investeringsreserve in hoofdstuk 6 (6.2.1) is aangepast. Het betreft de punten 1 en 4 die zijn komen te vervallen. Punt 1 betrof de verhoging van de jaarschijf 2014 op het terrein van economische herstructurering van bedrijventerreinen. Het algemeen bestuur heeft op 9 oktober 2013 ingestemd met dit voorstel. Met de verlening van de subsidies investeringsreserve jaarschijf 2014 is ook de verplichting zoals genoemd onder punt 4 inzake PMR komen te vervallen. De samenvattende tabel bij het hoofdstuk 6 Financiën is op basis van het voorgaande ook gewijzigd.
stadsregio Rotterdam t.a.v. mevr. mr. M.C. Jansen MPA Postbus 21051 3001 AB ROTTERDAM
Rotterdam, 11 oktober 2013 Onze referentie: 132358
Geaclite mevrouw Jansen, Op 11 juli 2013 heeft de ondernemingsraad van de stadsregio Rotterdam (hierna te noemen: OR) het ontwerp-liquidatieplan ter advisering ontvangen. U heeft de OR gevraagd advies uit te brengen over het ontwerp-liquidatieplan. Naar aanleiding van uw adviesaanvraag heeft de OR op 4 september 2013 per brief om aanvullende informatie gevraagd om met name de personele consequenties beter in beeld te krijgen. Op 12 september j l . hebben wij uw schriftelijke reactie daarop ontvangen. Samengevat hebben de volgende overwegingen een belangrijke rol gespeeld bij onderstaand advies: 1. 2. 3.
4.
5.
6. 7.
Het ontwerp-liquidatieplan loopt vooruit op het wetgevingsproces en op de oprichting van de metropoolregio; Het ontwerp-liquidatieplan is teveel gebaseerd op onzekere verwachtingen en aannames; De scheiding tussen het proces van liquidatie van de stadsregio en oprichting van de metropoolregio, waaronder de vervoersautoriteit, is onhoudbaar en getuigt zowel bestuurlijk als in de uitvoering van slecht werkgeverschap; Onze vragen over onduidelijkheden en gebreken in het voorgenomen besluit zijn niet afdoende beantwoord. Dat maakt het onmogelijk om een kwalitatief goed advies uit te brengen; Er is ten onrechte geen sociaal plan opgesteld voor de liquidatie van de stadsregio, waarin ten aanzien van personeelsleden een bestemmingsbeslissing is opgenomen. De relevante artikelen uit de in 2004 met de gemeente Rotterdam gesloten ontvlechtingsovereenkomst zijn onverkort van toepassing; De rol van het georganiseerd overleg is miskend; Het vigerende sociaal statuut Rotterdam 2013 is onvoldoende toegerust op dit liquidatieproces en doet afbreuk aan de positie van de medewerkers. Dientengevolge dient een aanvullend sociaal plan te worden opgesteld;
8.
De OR is niet of onvoldoende betrokken geweest bij de totstandkoming van het ontwerpliquidatieplan, onder meer waar het gaat om het adviesrecht m.b.t. het inschakelen van externe deskundigen en de klaarblijkelijk reeds gemaakte keuzes voor VOIL en CMC; 9. Er is tot nu toe geen inzicht gegeven in de concrete inrichting van het van werk naar werktraject van herplaatsingskandidaten en de faciliteiten in dit kader; 10. Het mens volgt taak-principe wordt door u op ontoelaatbare wijze uitgehold; 1 1 . De medezeggenschap moet na de beoogde liquidatiedatum blijven voortbestaan; 12. De medezeggenschapsrechten van de OR blijven onverkort van kracht. Onder meer dient elke wijziging van het voorgenomen besluit vooraf ex artikel 25 lid 1 WOR ter advies- dan wel instemmingsverlening aan de OR te worden voorgelegd. Ook in het kader van de oprichting van de metropoolregio, waaronder de vervoersautoriteit, komt de OR een rol toe.
De OR kan dan ook niet a n d e r s dan een negatief a d v i e s uitbrengen over het voorgelegde ontwerp-liquidatieplan. Ter verdere toelichting op dit advies treft u onderstaand ons gedetailleerd commentaar aan. Voorgenomen besluit prematuur, onvoldoende concreet en onvoldoende duideliik Uit artikel 25 lid 1 WOR en artikel 25 lid 3 WOR volgt dat een voorgenomen besluit voldoende concreet moet zijn en dat een overzicht moet worden verstrekt van de beweegredenen voor het besluit, alsmede de gevolgen die het besluit voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen. Aan deze vereisten voldoet het voorgenomen besluit niet. Wetgevingsproces Op basis van artikel 110 van de huidige Wet Gemeenschappelijke Regelingen, kan opheffing van de plusregio slechts bij wet gebeuren. Inmiddels is er een wetsvoorstel daartoe bij de Tweede Kamer ingediend. Het kabinet streeft er naar om de wet per 1 januari 2015 in werking te laten treden. Uiterlijk op 1 januari 2016 moeten, naar actuele verwachtingen, de plusregio's zijn opgeheven. Het besluitvormingstraject hiervoor in de Tweede en Eerste Kamer moet echter nog volledig worden doorlopen en zal op basis van de actuele verwachtingen eerst kort voor het zomerreces van de beide Kamers in 2014 zijn afgerond. De uitkomst daarvan is ongewis, mede gezien de ingewikkelde discussie rond de herijking van het binnenlands bestuur en het ontbreken van een positief advies vanuit de Raad van State. Het is nog volstrekt onduidelijk welke aanpassingen het wetsvoorstel zal ondervinden en of het wetsvoorstel überhaupt zal worden aangenomen. Het voorgenomen besluit loopt daarmee vooruit op het wetgevingsproces en de landelijke politieke besluitvorming. U geeft dan ook in uw voorgenomen besluit aan dat het ontwerp-liquidatieplan zal worden aangepast als er zich in het wetgevingsproces veranderingen voordoen die van belang voor het liquidatieplan. U geeft bovendien aan dat het voorlopige liquidatieplan de onderwerpen op fioofdiijnen regelt. Hiermee geeft u al aan dat het voorgenomen besluit onvoldoende is geconcretiseerd en ondeugdelijk is onderbouwd. In het voorliggende plan ontbreekt ook een goede onderbouwing van de beslissing om nu al (ruim een jaar vóór de voorgenomen liquidatiedatum) het bestuurlijke vaststellingstraject in te gaan. Het is immers op zijn minst opmerkelijk, dat het besluitvormingsproces ter zake binnen de stadsregio Rotterdam vooruitloopt op de landelijke politieke besluitvorming. De OR zet grote vraagtekens bij het nemen van het besluit voordat het wetgevingsproces is afgerond. Onder het personeel bestaat bovendien hierdoor veel (onnodige) onrust.
I^etropooivorming Daarnaast is nog maar zeer beperkt duidelijk of en zo j a , hoe en in welke mate en onder welke voorwaarden de overgang van de medewerkers naar de metropoolregio/vervoersautoriteit wordt ingevuld en welke werkzaamheden daadwerkelijk worden beëindigd dan wel worden overgenomen door de metropoolregio dan wel andere overheden. De wetgever heeft dan ook nog niet besloten welke wettelijke taken komen te vervallen en welke wettelijke taken worden herverdeeld. Het voorgenomen besluit maakt geen duidelijk onderscheid tussen de wettelijke en niet-wettelijke taken. Het is nog onbekend welke taken de gemeenten precies naar de metropoolregio willen overhevelen. Slechts ten aanzien van de vervoersautoriteit bestaat er enige mate van helderheid omtrent taken en personele bezetting. Maar ook hieromtrent is het proces nog in volle gang. Het is immers aan de gemeenten om (als de stadsregio bij wet is opgeheven) te bepalen op welke wijze zij vorm willen geven aan de uitvoering van taken. Bovendien geldt dat een dergelijke vervoersautoriteit nog geen enkele grondslag heeft. Immers, het wetsvoorstel geeft aan dat de verkeers- en vervoerstaken naar de provincies gaan. Voor de Vervoersautoriteit kan een uitzondering worden gemaakt via een Algemene Maatregel van Bestuur (hierna te noemen: AMvB). De wijziging van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen staat nog volop ter discussie, laat staan dat er op korte termijn een AMvB ontstaat. Desalniettemin gaat het voorgenomen besluit er vanuit dat een deel van het personeel van de stadsregio over zal gaan naar de vervoersautoriteit. Er wordt voor deze groep dan ook geen rekening gehouden met frictiekosten, die anders aanzienlijk hoger zullen zijn. Voorts buigen de gemeenten zich op dit moment nog over de oprichting van de metropoolregio. Een gemeenschappelijke regeling is nog niet tot stand gekomen. Sctieiding proces iiquidatie
stadsregio en oprichting
metropoolregio
onhoudbaar
De nadrukkelijke scheiding tussen liquidatie van de stadsregio Rotterdam en de inrichting van de metropoolregio/vervoersautoriteit wordt in de praktijk naar believen geïnterpreteerd en uitgevoerd. De processen kunnen dan ook niet los van elkaar worden gezien. Dit blijkt onder meer uit de volgende omstandigheden. De bestuurders van de stadsregio Rotterdam en stadsgewest Haaglanden hebben namens de stadsregio respectievelijk het stadsgewest op 6 april 2011 een intentieverklaring getekend tot oprichting van de vervoersautoriteit; De voorzitters van de stadsregio en het stadsgewest hebben (in die hoedanigheid) bij brief van 1 mei 2012 het zienswijzedocument Metropoolregio Rotterdam-Den Haag aan de gemeenten aangeboden; Inrichtingskosten van de vervoersautoriteit worden uit de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer bekostigd en mede als gevolg daarvan door de stadsregio Rotterdam en het stadsgewest Haaglanden gesanctioneerd (bv. de externe ondersteuning voor de inrichting van het functiegebouw en de financiële functie door resp. bureau Leeuwendaal en Ernst & Young); Twee afdelingshoofden van de stadsregio maken onderdeel uit van het kwartiermakerteam van de Vervoersautoriteit; Er is afgesproken dat een deel van het personeel van de stadsregio wordt geplaatst bij de vervoersautoriteit. Daarbij speelt het sociaal statuut Rotterdam een rol; De vervoersautoriteit wordt gepresenteerd als rechtsopvolger voor wat betreft de verkeeren vervoerstaken van de stadsregio en het stadsgewest. Conform het ingediende wetsontwerp geeft u dan ook in uw brief van 12 september 2013 aan dat "de vervoersautoriteit de taken, bevoegdheden en middelen overneemt"; De metropoolregio zal volgens uw e-mail van 17 juli 2013 in de plaats treden van de stadsregio's in het samenwerkingsverband Zuidvleugel, voor zover dat past binnen de nog vast te stellen taken van de metropoolregio;
Volgens uw e-mail van 27 februari 2013 is niet uitgesloten dat bestuurders en medewerkers van de stadsregio meewerken en -denken aan de opbouw van de Metropoolregio. "Wat daar wordt opgebouwd heeft immers consequenties voor onze afbouw"; In uw e-mail van 17 juli 2013 geeft u aan dat de MRDH/VA-organisatie uiterlijk 1 juli 2014 operationeel moet zijn. "Indien de afschaffingswet dan nog niet in werking is getreden, wordt begonnen met de MRDH/VA-organisatie onder de vigeur van de stadsregio's". De scheiding tussen de liquidatie van de stadsregio en de inrichting van de metropoolregio/vervoersautoriteit kan derhalve geen stand houden. De OR heeft u daar, onder meer bij brief van 24 september 2012, al op gewezen. De OR heeft toen aangegeven dat de activiteiten van de nieuw te vormen metropoolregio voor een groot deel zullen bestaan uit het samenvoegen van de werkzaamheden/activiteiten van de huidige stadsregio's. Daarmee is sprake van een reorganisatie c.q. fusie c.q. overdracht van activiteiten. Het baart ons zorgen dat het inzetten van menskracht vanuit de stadsregio bij de nieuw te vormen Metropoolregio voor een groot deel buiten beeld blijft. Dit terwijl de medewerkers van de stadregio's kennis en expertise hebben in regionale samenwerking. Gemeenten hebben daar herhaaldelijk hun tevredenheid over uitgesproken. De OR acht het daarom van groot belang dat er bij een nieuw te vormen metropoolregio maximaal ingezet wordt op overdracht van het personeel van de stadsregio naar de nieuw te vormen organisatie. Zeker nu het nota bene ook nog hun eigen werkzaamheden betreffen. U blijft daarentegen proberen de processen van de af- en opbouw nadrukkelijk te scheiden. Deze kunstmatige scheiding veroorzaakt hogere liquidatie- en opbouwkosten dan nodig. Immers, het ontslag van het personeel van de stadsregio leidt tot hoge frictiekosten die kunnen worden voorkomen door plaatsing in de metropoolregio en/of bij de onderliggende gemeenten. De kennis van het personeel van de stadsregio wordt voorts vooralsnog maar zeer beperkt en selectief ingezet ten behoeve van de oprichting van de metropoolregio. De OR constateert veel afbreukrisico's in het proces, er lijken geen terugvalopties te bestaan. Er wordt nu al sterk ingezet op liquidatie terwijl er nog geen nieuwe gemeenschappelijke regeling tot stand is gekomen. Bovendien brengt de nadrukkelijke scheiding veel onnodige onzekerheid met zich mee over de gevolgen voor het personeel van de stadsregio Rotterdam. Dat getuigt zowel bestuurlijk als in de uitvoering van slecht werkgeverschap dan wel slecht ondernemerschap. Daarenboven is de OR van mening dat het personeel zijn werk moet volgen. Dit is in de geest van zowel hetgeen gebruikelijk is in overheidsland alsook de doelstellingen van het sociaal flankerend beleid. Kortom, het voorgenomen besluit is gebaseerd op aannames, onduidelijkheden en een onhoudbare scheiding tussen de liquidatie van de stadsregio en de oprichting van de metropoolregio. In het liquidatieplan staat bv. dat het ontwerp-liquidatieplan "de onderwerpen regelt op hoofdlijnen". Dientengevolge zijn essentiële onderdelen daarin gebaseerd op aannames. Terecht wordt dan ook aangegeven, dat het plan waarschijnlijk nog zal worden aangepast. In uw brief van 12 september j l . geeft u zelf in uw reactie onder punt 2 een opsomming van een aantal onzekere factoren. Naar ons oordeel is het voorliggende ontwerp-liquidatieplan teveel gebaseerd op onzekere verwachtingen en aannames. De OR kan op basis van onzekerheden en onduidelijkheden onmogelijk tot een kwalitatief goed advies komen. Bovendien acht de OR de scheiding tussen de verschillende processen kunstmatig en niet houdbaar. Recht op informatie geschonden Uit de WOR volgt dat een voorgenomen besluit moet worden gemotiveerd en onderbouwd om de OR in staat te stellen het besluit te kunnen beoordelen en een advies te kunnen geven. Hiertoe dient de OR te beschikken over alle informatie die hij nodig acht. Ondanks hier herhaaldelijk om te hebben gevraagd, beschikt de OR op dit moment niet over alle benodigde informatie om een gedegen advies uit te brengen.
De OR verkeert in het ongewisse omtrent de volgende aspecten: U geeft aan dat de stadsregio voornemens is om binnen de geldende regelgeving faciliteiten aan te bieden. Het gaat dan om een praktische invulling van de maatregelen van artikel 25 lid 3 WOR. Het is de OR onbekend wat dit voornemen concreet inhoudt; Ondanks ons schriftelijk verzoek heeft de OR nog geen gedetailleerde uitwerking van de frictiekosten ontvangen, alsmede een duidelijke onderbouwing van de daarin gevolgde aannames en concrete berekeningen van realistische varianten (waarvan enkele concrete voorbeelden zijn gegeven). Deze informatie achten wij noodzakelijk om te komen tot een gedegen advies; Er is volgens u een afspraak dat de helft van de formatieplaatsen in de vervoersautoriteit en de metropoolregio in beginsel beschikbaar is voor het personeel van de stadsregio. Wij vragen ons nog steeds af tussen wie deze afspraak is gemaakt en hoe deze precies luidt. Bovendien, waarom kunnen afspraken worden gemaakt terwijl intussen wordt aangegeven dat het liquideren van de stadsregio en de oprichting van de metropoolregio gescheiden processen zijn? Hoe wordt het mens volgt taak-principe geborgd? De OR heeft geen informatie over VOIL en eventuele alternatieven ontvangen; De OR heeft geen informatie gekregen over werkafspraken met CMC en over de verplichting van medewerkers om tijdelijke klussen te aanvaarden. Wij vragen ons af of er overwogen is om anderen partijen dan CMC in te schakelen en waarom daar niet voor gekozen is. Verder is onduidelijk wat de werkwijze van CMC is, aan welke voorwaarden de herplaatsingskandidaten moeten voldoen en of CMC de belangen van de herplaatsingskandidaten van de stadsregio Rotterdam wel afdoende kan waarborgen? CMC moet namelijk gelijktijdig een groot aantal Rotterdamse herplaatsingskandidaten bedienen. Wij hebben tot nu toe geen andere informatie dan de uitvoeringsbepalingen in artikel 7.1 sub c van het SSR en de toelichting daarop, alsmede de wel zeer summiere gegevens op de door u aangehaalde eigen webpagina van CMC op het intranet Sjaan van de gemeente Rotterdam. Hoe dan ook is duidelijk, dat ondanks ons uitdrukkelijk verzoek daartoe tot op heden ons geen regeling is verschaft die duidelijk maakt aan welke concrete voorwaarden herplaatsingskandidaten (onder meer in geval van al dan niet tijdelijke detachering) moeten voldoen; Het is de OR onbekend welke gevolgen een informele ambtelijke start van de vervoersautoriteit heeft voor het personeel. In uw e-mail van 17 juli 2013 geeft u immers aan dat de MRDH/VA-organisatie uiterlijk 1 juli 2014 operationeel moet zijn. Indien de afschaffingswet dan nog niet in werking is getreden, wordt begonnen met de MRDH/VAorganisatie onder de vigeur van de stadsregio's. Wat betekent dit concreet? Welke personele gevolgen brengt dit met zich mee? Welke personele maatregelen zijn er getroffen? Kortom, de OR is in het ongewisse gelaten over wezenlijke zaken betreffende de voorgenomen liquidatie. De motivering van de adviesaanvraag, de onderbouwing van het voorgenomen besluit en het verduidelijken van de gevolgen van de liquidatie zijn te summier. Aan de in de WOR genoemde verplichtingen heeft u daarmee niet voldaan. Een OR die in het ongewisse wordt gelaten kan een positief advies niet richting zijn achterban verantwoorden. Personele gevolgen en -maatregelen onvoldoende Sociaal plan
vereist
Artikel 4.1 van de ontvlechtingsovereenkomst schrijft voor dat bij een ontbinding van de stadsregio een sociaal plan dient te worden opgesteld. "Hierin wordt ten aanzien van de personeelsleden een bestemmingsbeslissing opgenomen". In 2012 is met de vakbonden overeengekomen dat een eigenstandig sociaal plan voor de afbouw van de stadsregio zou worden opgesteld. Daartoe is een concept sociaal plan tot stand gekomen.
De preambule daarvan bevat onder meer de volgende passage: "Afbouw van een openbaar lichaam is een unieke gebeurtenis. Partijen hebben geconstateerd dat, hoewel krachtens artikel 42, eerste lid van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam op de medewerkers van de stadsregio Rotterdam de arbeidsvoorwaarden- en rechtspositieregelingen van de gemeente Rotterdam van toepassing zijn, het vigerende Sociaal Statuut Rotterdam 2010 niet voorziet in de gevolgen van de algehele afbouw van een organisatie (...). Voorts geeft de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam in artikel 54, derde lid aan het algemeen bestuur de ruimte om in geval van opheffing af te wijken van de bepalingen van de regeling. Partijen hebben besloten een eigenhandig sociaal plan afbouw stadsregio Rotterdam op te stellen dat regelingen bevat die passend zijn voor de afbouw van de Stadsregio". Het concept sociaal plan bevat onder meer de verplichting voor de stadsregio om met de werknemersdelegatie in het georganiseerd overleg (hierna te noemen: GO) over de personele gevolgen te overleggen, de verplichting voor de stadsregio om zich in te spannen de medewerker van werk naar werk te begeleiden, de verplichting voor de stadsregio om de status van de medewerker als interne sollicitant bij vacatures bij de deelnemende gemeenten te bevorderen, een regeling omtrent studiefaciliteiten ter bevordering van de mobiliteit, een tegemoetkoming in reiskosten en een vertrekpremie. Na inwerkingtreding van het Sociaal Statuut Rotterdam 2013 (hierna te noemen: SSR) gaf u plotseling, in afwijking van hetgeen overeengekomen, aan geen reden meer te zien om een sociaal plan op te stellen voor de liquidatie van de stadsregio. De vakbonden hebben zich op het standpunt gesteld dat een sociaal plan, althans een 'plus' op het huidige sociaal plan, vereist is. Wij delen dit standpunt. Het SSR is namelijk geschreven voor organisatiewijzigingen, maar ziet niet toe op liquidatie. De toelichting geeft dan ook aan dat bij ingrijpender besluiten (als voorbeeld wordt verzelfstandiging genoemd) aanvullende afspraken tussen partijen op zijn plaats zijn. Bovendien schrijft de ontvlechtingsovereenkomst voor dat een sociaal plan dient te worden opgesteld ingeval van liquidatie. Wij stellen vast dat u in uw brief van 23 september 2013 aan de vakbonden inhoudelijk niet ingaat op de argumentatie van de vakbonden betreffende de gevolgen van het vervallen artikel 108 van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen en de daaraan verbonden toepasselijkheid van relevante bepalingen in de ontvlechtingsovereenkomst met de gemeente Rotterdam. In dit kader wijst de OR er op dat bij u een discretionaire bevoegdheid ligt om af te wijken van het SSR. Immers, voordat het huidige SSR bestond, heeft u nog een concept sociaal plan opgesteld dat afweek van het toenmalige Sociaal Statuut Rotterdam 2010. Voorts komt het GO een rol toe bij het opstellen van een sociaal plan. Zowel op grond van het Ambtenarenreglement Rotterdam als de CAR-UWO dient overleg met het GO plaats te vinden over de liquidatie en de personele gevolgen daarvan en dient dit te resulteren in overeenstemming met het GO. In dit geval heeft er tot op heden geen vruchtbaar overleg met het GO op het niveau van de stadsregio plaatsgevonden. Reeds vanwege het feit dat u ten onrechte geen sociaal plan heeft opgesteld dat ziet op de liquidatie van de stadsregio, is de OR genoodzaakt negatief te adviseren. Sociaal statuut
voldoet
niet
U bent van mening dat het SSR voldoende is om de personele gevolgen van liquidatie van de stadsregio op te vangen. Samen met de vakbonden delen wij deze mening volstrekt niet. Uw reactie naar de vakbonden bij brief van 23 september j l . doet daaraan niets af. Het sociaal statuut is immers geschreven voor organisatiewijzigingen, niet voor opheffing van de stadsregio. In dit geval leidt toepassing van het sociaal statuut er nota bene toe dat de medewerkers van de stadsregio zelfs een ongunstiger positie hebben dan ingeval er slechts sprake zou zijn van een organisatiewijziging. Immers, enkele artikelen uit het sociaal plan kunnen geen doel treffen. Inmiddels is bijvoorbeeld duidelijk dat de artikelen 5 en 6 van het SSR in uw beleving bij liquidatie van de stadsregio Rotterdam nagenoeg geheel zonder betekenis zijn (zie uw brief van 12 september j l . bij punt 16). Volgens die bepalingen dient onder meer een plan van aanpak (in uw visie het liquidatieplan) en een plaatsingsplan te worden vastgesteld. De OR komt op grond van
(o.a.) het statuut adviesrecht toe. Zowel plaatsing als niet-plaatsing moeten met een plaatsingsplan worden ingevuld. Er moet een plaatsingsadviescommissie worden ingesteld. Ook moet er dan een adviescommissie bedenkingen zijn. In het plan van aanpak (zoals benoemd in het SSR) dient een overzicht van de mens volgt taak-functies, van eventuele nieuwe functies (bij zowel Metropoolregio/Vervoersautoriteit als gemeenten en provincie), de rechtspositionele aspecten bij overgang naar een nieuwe functie en de nieuwe organisatiestructuur te bevatten. Het ontwerp-liquidatieplan bevat deze informatie echter niet. In uw brief van 12 september 2013 betoogt u dat het maken van een plaatsingsplan, een plan van aanpak en het instellen van een plaatsings- en bedenkingencommissie geen doel treft. Daarmee geeft u feitelijk al aan dat het SSR niet passend is voor een liquidatie en dat een aanvullend sociaal plan noodzakelijk is. U bent echter niet bereid om het SSR van een "plus' te voorzien. Naar de mening van de OR laat u daardoor het personeel van de stadsregio in de kou staan en er wordt niet voldaan aan de eisen die aan een voorgenomen besluit mogen worden gesteld. VOIL en CMC Bovendien heeft u niet kenbaar gemaakt aan de OR waarom voor het VOIL en het CMC wordt gekozen en welke alternatieven er zijn. Het is de OR volstrekt onbekend welke afspraken met het VOIL en CMC worden/zijn gemaakt. Deze overeenkomsten worden vooraf ter advisering aan de OR voorgelegd, zo heeft u toegezegd in het voorgenomen besluit. Hoe de VOIL en CMC gaan werken en welke afspraken in dit kader worden/zijn gemaakt, is echter van zeer groot belang voor de invulling van het VWNW-traject. Deze informatie betreft de personele gevolgen en maatregelen van het voorgenomen besluit. Op basis van artikel 25 lid 3 WOR dient deze informatie in het kader van het onderhavige adviestraject aan de OR te worden verstrekt. U heeft geen reden gegeven waarom dit niet mogelijk zou zijn. Op onze vragen hierover, heeft u slechts een gedeeltelijke (en te summiere) beantwoording gegeven. Het voorgenomen besluit is derhalve onvoldoende onderbouwd en onvoldoende duidelijk. Bovendien constateert de OR dat er al voor het VOIL en het CMC lijkt te zijn gekozen. Het is voor de OR daarom niet mogelijk om nog wezenlijke invloed hierover uit te oefenen. De waarborg van artikel 25 lid 2 WOR is geschonden. Wij wijzen er op dat in dezen geen primaat van de politiek geldt daar dit de personele gevolgen en -maatregelen van het besluit betreft (artikel 46d WOR). Verhouding liquidatie
en opbouw
metropool/Vervoersautoriteit
Volgens het SSR is het principe mens volgt taak van toepassing. Tevens is in uw brief van 27 april 2012 aangegeven dat het mens volgt werk principe onverkort van toepassing is. Deze brief bevat de volgende passage: "U wijst terecht op het principe "mens volgt werk". Voor zover de taken van de stadsregio Rotterdam worden overgenomen door de toekomstige metropoolregio geldt deze afspraak inderdaad. Met daarbij wel de kanttekening dat met het stadsgewest Haaglanden de afspraak is gemaakt dat zij net zoveel personeel inbrengen bij een eventuele overlap in taken tussen de huidige regio's en de metropoolregio, als de stadsregio Rotterdam". In tegenstelling tot het voorgaande geeft u in het voorgenomen besluit en de brief van 12 september 2013 geeft u aan dat slechts voor het taakveld verkeer en vervoer het "mens volgt taak" principe in principe wordt gevolgd, voor zover dat binnen de bevoegdheid van de stadsregio Rotterdam ligt. Tegelijkertijd geeft u aan dat het aan de metropoolregio/vervoersautoriteit, gemeenten en provincie zelf is om te beslissen of en wie zij in dienst nemen. Dit ligt naar eigen zeggen niet in uw handen. Er bestaat voorts naar uw zeggen geen afspraak hierover, maar het is een aanname. Het op deze manier voorbij gaan aan het mens volgt taak-principe acht de OR een ontoelaatbare uitholling van het SSR. De OR is van mening dat het mens volgt taak-principe ruimhartig moet worden toegepast en dat vanuit het goed werkgeverschap wel degelijk inzet buiten uw formele bevoegdheid mag worden verwacht om de uitgangspositie van medewerkers van de stadsregio bij
de invulling van de metropoolorganisatie te versterken. Dit zal bovendien bijdragen aan het verlagen van de frictiekosten, welke doelstelling binnen uw bestuurlijke opdracht past. De OR heeft voorts vernomen dat over het mens volgt taak-principe voor wat betreft de vervoersautoriteit wel degelijk een afspraak is gemaakt. Het is ons nog steeds onduidelijk tussen wie deze afspraak is gemaakt, wat de inhoud en vooral de status van deze afspraak is. Bovendien constateren wij dat een deel van de formatie van de vervoersautoriteit wordt ingezet als flexibele schil. Wij vragen ons af welke gevolgen dit voor het personeel met zich meebrengt en hoe het mens volgt taak principe in dit opzicht wordt ingekleurd. Aangezien deze aangelegenheden consequenties hebben voor zowel het personeel als de omvang van de frictiekosten, is duidelijkheid nodig om tot een goed onderbouwd advies te komen. Bij dit alles mag niet worden vergeten dat bestuursleden van de stadsregio ook deelnemen aan de nieuw te vormen metropoolregio. De enkele opvatting dat hierop geen invloed kan worden uitgeoefend is dan ook onjuist. Daarbij komt dat ook niet is aangetoond dat überhaupt enige inspanningen zijn gedaan om dit wel te bereiken. Bij punt 12 van uw brief van 12 september 2013 wordt voorts gesteld, dat de invulling van die formatieplaatsen via een selectie- en plaatsingsproces plaats zal vinden. De OR is van mening dat het niet vanzelf spreekt dat de medewerkers van de stadsregio zouden moeten solliciteren op vacatures bij de metropoolregio of vervoersautoriteit. De plaatsingscriteria conform artikel 6.3. van het SSR dienen van toepassing te zijn. Alleen op leidinggevende functies moet worden gesolliciteerd overeenkomstig artikel 6.5 van het SSR. De OR is tevens van mening dat de medewerkers van de stadsregio een voorrangspositie behoren te krijgen bij de vervulling van vacatures van de deelnemende gemeenten (voor zover er al geen sprake is van plaatsing op basis van het mens volgt taak-principe). Overig Het is de OR onduidelijk wat er met het personeel gebeurt gedurende de herplaatsingsperiode. Zij worden volgens het voorgenomen besluit mogelijk ingezet bij de stadsregio om "de deur dicht te doen" of worden op een andere manier bij tijdelijke klussen ingezet. Het Is ons onbekend hoe dit zich verhoudt met het begrip "passende functie". Het is bovendien onbekend of en in hoeverre herplaatsingskandidaten hieraan moeten meewerken en onder welke voorwaarden de herplaatsingskandidaten in dat geval werken. In het voorgenomen ontwerp-liquidatieplan wordt voorts uitgegaan van ontslag na afloop van het Van werk naar werk-traject (hierna te noemen: VWNW) na twee jaar, terwijl in het geheel niet wordt ingegaan op de bepaling in artikel 7.1 sub d van het SSR dat "het college zich verbindt om de voormalige medewerker na ontslag intensief te blijven begeleiden bij het zoeken naar ander werk" (zoals het er staat dus voor onbepaalde tijd!!) en de mogelijkheden voor verlenging van het VWNW-traject. Ook constateren wij dat u in het voorgenomen besluit uitgaat van de aanname dat de kans gering is dat 60-plussers een andere functie vinden voordat ze met pensioen gaan. De OR acht het wenselijk dat voor deze groep een ruimhartige regeling wordt getroffen. Tenslotte hebt u aangegeven, dat de stadsregio Rotterdam voornemens is om binnen de geldende regelgeving faciliteiten aan te bieden. Het gaat dan om een praktische invulling van de maatregelen van artikel 25 lid 3 van de WOR. Het is ons onduidelijk wat dit voornemen inhoudt, aan welke faciliteiten wij moeten denken en waarom deze faciliteiten niet zijn opgenomen in het voorgenomen besluit. Deze horen namelijk onderdeel uit te maken van het onderhavige adviestraject.
Kortom, de personele gevolgen en de personele maatregelen zijn onvoldoende duidelijk en onvoldoende onderbouwd. Er wordt niet voldaan aan de vereisten van artikel 25 lid 1 en lid 3 en artikel 31 lid 1 WOR. De OR mist voorts een 'plus' op het huidige SSR. Wij denken in dit kader aan onder andere een pre-vertrekpremie voor medewerkers die zelf een baan vinden voordat zij boventallig zijn verklaard, een blijf-premie voor medewerkers die moeten blijven werken om zaken af te handelen, een voorrangspositie bij vacaturevervulling, het bieden van scholings- en opleidingsmogelijkheden voordat medewerkers herplaatsingskandidaat zijn, het begrip "diensttijd" ruimhartig toepassen, een ruimhartige seniorenregeling, het faciliteren van detacheringsmogelijkheden, het behoud van de OV-vergoeding en fietsenregeling voor de duur van het VWNW-traject en een passende invulling van het begrip terugkeergarantie. Positie OR Het voorgenomen besluit laat zich in het geheel niet uit over de medezeggenschap na liquidatie. Onze vraag daarover heeft u voor u uitgeschoven. De medezeggenschap is daarmee, als onderdeel van de personele gevolgen en -maatregelen, niet geregeld. Na liquidatie dient de medezeggenschap door te blijven gaan. Er bestaat immers nog steeds een onderneming, een ondernemer en (voor de herplaatsingskandidaten) een werkgever. Voorts stelt u zich op het standpunt dat alleen indien er een belangrijke wijziging van het voorliggende ontwerp-liquidatieplan plaatsvindt, aan de OR wederom advies zal worden gevraagd. Wat ons betreft laat dit teveel ruimte voor interpretatieverschillen. De OR dient tijdig en volledig te worden geïnformeerd over alle (voorgenomen) wijzigingen en daar advies over uit te brengen of daarmee in te stemmen. Elke wijziging van het voorgenomen besluit dient met de OR te worden afgestemd. Bovendien geldt dat de OR, zoals aangegeven, van mening is dat de processen van liquidatie en oprichting van de metropoolregio slechts kunstmatig gescheiden zijn. In praktijk blijkt dat u wel degelijk een (grote) vinger in de pap heeft t.a.v. de oprichting. De OR wijst u er op dat het vestigen van een onderneming, het aangaan van een duurzame samenwerking met een andere onderneming, het aangaan van een belangrijke financiële deelneming ten behoeve van een dergelijke onderneming, het verplaatsen van (een deel van) de werkzaamheden van de onderneming volgens artikel 25 lid 1 WOR adviesplichtig zijn. Ook een informele ambtelijke start valt in dit kader onder het adviesrecht van de OR. Geschonden
adviesrecht
Ingevolge artikel 25 lid 1 sub c en n van de WOR heeft de OR adviesrecht als het gaat om verstrekken en formuleren van adviesopdrachten aan deskundigen buiten de onderneming. In brief van 12 september j l . geeft u aan diverse externe deskundigen te hebben ingeschakeld bij opstellen van het liquidatieplan. De OR is hier echter ten onrechte niet bij betrokken, medezeggenschapsrechten in dezen zijn geschonden. Geschonden
het uw het de
instemmingsrecht
Het SSR is niet alleen een adviesplichtig besluit (artikel 25 lid 3 WOR), maar ook instemmingsplichtig ex artikel 27 lid 1 sub c WOR. Het ziet immers op het ontslagbeleid. Ten onrechte is het SSR niet tevens ter instemming aan de OR aangeboden.
Conclusie Op grond van het bovenstaande, alles op zichzelf beschouwd alsmede in onderling verband gezien moet de OR overgaan tot het uitbrengen van een negatief advies. De op de eerste en tweede pagina genoemde overwegingen spelen daarbij een belangrijke rol. In dit verband geldt voorts dat een OR die in het ongewisse wordt gelaten een positief advies niet richting zijn achterban kan verantwoorden. In het te nemen besluit zult u op alle aspecten die hierboven zijn gesteld gemotiveerd moeten afwijken. Daarnaast zult u de uitvoering van het besluit voor de duur van tenminste een maand op dienen te schorten. De OR verwacht dat u dit advies deelt met het dagelijks en algemeen bestuur. Wij vernemen graag schriftelijk het definitieve besluit waarin u aangeeft of en in hoeverre u het advies van de OR overneemt. Vanzelfsprekend blijft de OR beschikbaar voor het voeren van constructief overleg. Wij zullen dit schrijven dienovereenkomstig communiceren met de achterban. Uw reactie zien wij met belangstelling tegemoet.
Met vriendelijke groet, namens de OR van de stadsregio Rotterdam
]an den Toom, voorzitter
anda Weijdt, secretaris
10
10 februari 2012 Onderwerp:
Algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014 agendapunt 10
2 november 2010 Onderwerp: Kadernota begroting 2015. Gevraagde beslissing: 1. de bijgevoegde concept Kadernota begroting 2015 vast te stellen. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Volgens de Financiële verordening 2012 stadsregio Rotterdam biedt het dagelijks bestuur uiterlijk in de maand januari voorafgaande aan het begrotingsjaar het algemeen bestuur een uitgangspuntennota aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar. Het algemeen bestuur dient de kadernota 2015 vast te stellen voordat de concept begroting 2015 voor reactie aan de gemeenten wordt aangeboden. De uiterste datum voor het aanleveren van de begroting 2015 aan de provincie ZuidHolland is 15 juli 2014. Aangezien de stadsregio op 15 juli 2014 nog niet is opgeheven heeft zij op dat moment nog de verplichting om een door het algemeen bestuur vastgestelde begroting in te dienen. Als de Eerste Kamer voor 15 juli 2014 instemt met het wetsvoorstel tot intrekking van de Wgr-plus per 1-1-2015, dan zal gelijk aan het traject van opheffingsbesluiten van de stadsregio een liquidatiebegroting voor 2015 worden voorgelegd aan de gemeenten. Definitieve besluitvorming over de opheffing van de stadsregio door het algemeen bestuur zal na 15 juli 2014 plaatsvinden.
Financiële consequenties: De inwonerbijdrage zal in 2015 gelijk blijven ten opzichte van 2014 en zal € 5.653.133 bedragen. Uitgangspunt is een sluitende begroting. In de eerste wijziging begroting 2014 zijn voor de jaren 2015 t/m 2017 positieve begrotingssaldi gepresenteerd. Dat is ook het uitgangspunt voor de begroting 2015. Verdere procedure: publicatie Kadernota na vaststelling door AB. Terstond na besluitvorming door het dagelijks bestuur in de vergadering van 12 maart 2014 wordt de ontwerpbegroting 2015 voor commentaar toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten op grond van artikel 48 lid 2 van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam. De reactietermijn voor de gemeenteraden loopt tot en met 9 mei 2014. De ontwerpbegroting wordt in afschrift verstuurd aan de colleges van Burgemeester en Wethouders en de hoofden Financiën van de deelnemende gemeenten. Vergadering dagelijks bestuur 11 juni 2014: agendering reacties gemeenteraden op ontwerpbegroting 2015 en voorgestelde beantwoording; Portefeuillehoudersoverleggen BOC&M 25 juni 2014, GROM 26 juni 2014, Wonen 25 juni 2014 en Verkeer en Vervoer 2 juli 2014: agendering ontwerpbegroting 2015 en reacties van de deelnemende gemeenten ter advisering aan het algemeen bestuur; Vergadering algemeen bestuur 9 juli 2014: agendering ontwerpbegroting 2015 ter vaststelling; de reacties van de gemeenteraden worden bijgevoegd;
Kadernota begroting 2015 / 136879 / BV /EF / 12 februari 2014
Pagina 1
10 juli 2014: verzenden vastgestelde begroting 2015 naar Gedeputeerde Staten van Zuid Holland, deelnemende gemeenten en andere belanghebbenden; Awb-publicatie besluit tot vaststelling begroting 2015.
Adviezen: 1. Advies portefeuillehoudersoverleggen: ter vergadering. Bijlage: 1. concept Kadernota begroting 2015. Toelichting: Volgens de Financiële verordening 2012 stadsregio Rotterdam biedt het dagelijks bestuur uiterlijk in de maand januari voorafgaande aan het begrotingsjaar het algemeen bestuur een uitgangspuntennota aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar. Het algemeen bestuur dient deze uitgangspuntennota vast te stellen voordat de concept begroting voor reactie aan de gemeenten wordt aangeboden. In de Kadernota begroting 2015 zijn de volgende uitgangspunten benoemd: De noodzaak om tijdig een begroting 2015 op te stellen in relatie tot (het vooralsnog ontbreken van) de noodzakelijke politieke besluitvorming over de afschaffing van de Wgr-plusregio’s met het daarbij behorende tijdpad. De opzet van de begroting 2015 dient te voldoen aan het Besluit Begroting en Verantwoording en de verbijzonderingen daarop zoals neergelegd in de Financiële Verordening 2012 stadsregio Rotterdam. Uitgangspunt voor de begroting 2015 is, dat deze wordt opgesteld op basis van het in de Regionaal Strategische Agenda 2010-2014 (RSA) opgenomen beleid, waar nodig geactualiseerd mede in het licht van de afbouw. Naar aanleiding van de Wet Houdbare overheidsfinanciën (HOF), het BTWCompensatiefonds (BCF) en het “verplichte schatkistbankieren” en rente-toevoeging aan de BDU middelen wordt voor de begroting 2015 dezelfde lijn aangehouden als in de eerste wijziging begroting 2014. Voor de risico’s en de omvang van de reserve Weerstandsvermogen zal in de begroting 2015 een zo actueel mogelijke raming worden opgenomen. Afhankelijk van bestuurlijke besluitvorming in de Eerste Kamer januari/februari 2014 zal er wel of geen programma Jeugdzorg worden opgenomen in de begroting 2015. Er worden geen omslagbaten geraamd in de begroting 2015. De personeelsformatie voor de begroting 2015 wordt gelijk aan die in voorgaande jaren, nl. 59 fte. Voor de indexering van de gemeentelijke bijdragen (inwonerbijdrage) wordt normaliter aangesloten op het indexeringsvoorstel van de Financiële Werkgroep Sturing Gemeenschappelijke Regelingen. De door de werkgroep voorgestelde indexering voor 2014 bedraagt 0,5%. In de concept Kadernota begroting 2015 wordt voorgesteld om hiervan af te wijken en voor de begroting 2015 geen indexering door te voeren. Noodzakelijke indexering van de apparaatslasten kan worden gedekt uit de vrij aanwendbare rentebaten.
Kadernota begroting 2015 / 136879 / BV /EF / 12 februari 2014
Pagina 2
Kadernota begroting 2015 Deze kadernota bevat de uitgangspunten voor het opstellen van de begroting 2015 van de stadsregio Rotterdam. 1. Inleiding Volgens de Financiële verordening 2012 stadsregio Rotterdam biedt het dagelijks bestuur uiterlijk in de maand januari voorafgaande aan het begrotingsjaar het algemeen bestuur een uitgangspuntennota aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar. Het algemeen bestuur dient de kadernota 2015 vast te stellen voordat de concept begroting 2015 voor reactie aan de gemeenten wordt aangeboden. Het kabinet Rutte II heeft in het regeerakkoord het voornemen uitgesproken de Wgr-plusregio’s op te heffen. Omdat hiervoor een wetswijziging benodigd is en op dit moment de noodzakelijke politieke besluiten nog niet genomen zijn, moeten we rekening houden met de mogelijkheid dat de stadsregio op 1 januari 2015 nog steeds functioneert. In dat geval is er in 2015 nog steeds sprake van een gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam (SR) met een bestuur met taken en bevoegdheden, alsmede de middelen, die daartoe benodigd zijn. Deze dienen - evenals de beleidsvoornemens - in de vorm van een begroting door het Algemeen Bestuur te worden goedgekeurd. Daarom wordt thans wel een begroting 2015 opgesteld. Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) schrijft voor dat uiterlijk op 15 juli van het jaar t-1 de door het algemeen bestuur vastgestelde begroting van het jaar t moet zijn aangeleverd bij de provincie. Aangezien de stadsregio op 15 juli 2014 nog niet is opgeheven heeft zij op dat moment nog de verplichting om een door het algemeen bestuur vastgestelde begroting in te dienen. Als de Eerste Kamer voor 15 juli 2014 instemt met het wetsvoorstel tot intrekking van de Wgr-plus per 1-1-2015, dan zal gelijk aan het traject van opheffingsbesluiten van de stadsregio een liquidatiebegroting voor 2015 worden voorgelegd aan de gemeenten. Definitieve besluitvorming over de opheffing van de stadsregio door het algemeen bestuur zal na 15 juli 2014 plaatsvinden. 2. Opzet programmabegroting De opzet van de begroting 2015 dient te voldoen aan het BBV en de verbijzonderingen daarop zoals neergelegd in de Financiële verordening 2012 stadsregio Rotterdam. Autorisatie van de begroting vindt volgens het BBV formeel plaats op programmaniveau. De programmabegroting 2015 volgt qua beleid en financieel kader de 1e wijziging van de begroting 2014. De begroting 2015 is gebaseerd op de Regionaal Strategische Agenda 2010-2014 (RSA), zonodig geactualiseerd mede in het licht van de afbouw van de stadsregio. Gelijk aan de 1e wijziging van de begroting 2014 bevat de Programmabegroting 2015 zes programma's (waarvan programma 6 onder voorbehoud, zie verder onder punt 5): 1. Sturen op ruimtelijke samenhang 2. Economische structuurversterking 3. Bereikbaarheid en Mobiliteit 4. Wonen: duurzaam en marktgericht aanbod 5. Duurzame regio 6. Jeugdzorg 3. wet HOF, BTW-compensatiefonds en Schatkistbankieren. Evenals in de eerste wijziging begroting 2014 wordt voor de begroting 2015 geconcludeerd dat de Wet Houdbare overheidsfinanciën (HOF) de eerst komende jaren geen consequenties zal hebben voor de begroting van de stadsregio. De Wet HOF is op 15 december 2013 van kracht geworden. In het kort houdt deze wet in dat er in een boekjaar niet meer geld mag worden uitgegeven dan er wordt ontvangen, dat wil zeggen dat er geen negatief EMU-saldo mag ontstaan. Voor de stadsregio kan een probleem ontstaan indien in enig jaar relatief veel uitgaven ten laste van reserves worden gedaan. De Wet zoals goedgekeurd door de Eerste Kamer kent echter een aantal versoepelingen. Waar dit EMU-saldo in een eerder stadium nog op micro niveau (per individuele gemeente, provincie of gemeenschappelijke regeling) zou worden bepaald, is er nu sprake van een berekening op macro-niveau. Hierbij geldt tevens dat er tot 2017 geen sancties volgen indien de norm wordt overschreden. Gezien bovenstaande wordt in de begroting 2015 nog geen rekening gehouden met mogelijke consequenties van de wet HOF.
Kadernota begroting 2015
Pagina 1 van 3
Ook de aanpassingen in het BTW-Compensatiefonds (BCF) zullen evenals in de eerste wijziging begroting 2014 op langere termijn - en dus ook voor de begroting 2015 - geen consequenties hebben voor de stadsregio. Het BCF wordt namelijk niet afgeschaft. In ruil voor dit niet-afschaffen wordt er vanaf 2014 een uitname gedaan uit het gemeentefonds. Dit raakt de stadsregio niet. Voor wat betreft het zogenaamde “verplichte schatkistbankieren” is op 15 december 2013 de wetswijziging van de Wet financiering decentrale overheden van kracht geworden waarmee het verplichte schatkistbankieren per 1 januari 2014 in werking treedt. Naast het verplichte aanhouden van overtollige middelen bij de schatkist (tegen ongeveer 0%), mogen deze middelen ook bij andere overheden worden uitgezet. Daarnaast is een deel van de stadsregionale middelen op 1 januari 2015 nog belegd in obligaties en dat levert in 2015 nog rentebaten op. Deze rentebaten kunnen en zullen worden geraamd in de begroting 2015 en dienen wederom ter dekking van de exploitatielasten. Het verwachte exploitatieoverschot wordt aan de reserve Weerstandsvermogen toegevoegd. Evenals in de eerste wijziging begroting 2014 wordt er in de begroting 2015 geen “refirente” toegevoegd aan de BDU-middelen, vanwege het vervallen van deze verplichting vanuit het ministerie van I&M. 4. Weerstandsvermogen In de 1e wijziging van de begroting 2014 zijn de geraamde risico’s en de omvang van de reserve Weerstandsvermogen geactualiseerd. In de begroting 2015 zullen de risico’s wederom herijkt worden. Dit betekent dat ook in de begroting 2015 met een zo actueel mogelijke raming zal worden gewerkt. 5. Decentralisatie jeugdzorg In het regeerakkoord is de voorgenomen decentralisatie van de Jeugdzorg naar de gemeenten op 1 januari 2015 gezet. De eerste kamer behandelt het wetsvoorstel voor een nieuwe Jeugdwet op 28 januari 2014 (met uitloop naar 19 februari 2014). Na deze behandeling is de definitieve decentralisatiedatum bekend. Afhankelijk hiervan zal er wel of geen programma Jeugdzorg worden opgenomen in de begroting 2015. Eind oktober 2013 hebben de samenwerkende gemeenten hun Transitiearrangement aangeboden aan de Transitiecommissie Stelsel Jeugdzorg. Het beperken van de frictiekosten maakt onderdeel uit van dit arrangement. Daarnaast geeft de stadsregio de instellingen voor jeugd- en opvoedhulp en Bureau Jeugdzorg ruimte om een bestemmingsreserve in te richten van maximaal 10% van hun stadsregionale omzet om toekomstige frictiekosten te dekken. De combinatie van deze maatregelen stemt de stadsregio positief dat de transitie zonder problematische frictiekosten zal plaatsvinden. Het risico van frictiekosten zal wel genoemd worden in de begroting 2015 maar maakt geen deel uit van de paragraaf Weerstandsvermogen. 6. Omslagbaten voor de begroting 2015 wordt ervan uitgegaan dat het algemeen bestuur bij de vaststelling van het Liquidatieplan in februari 2014 zal besluiten vanaf 2014 geen omslag meer te heffen. Dit heeft als consequentie dat ook in de begroting 2015 geen omslagbaten en derhalve geen toevoegingen aan de Investeringsreserve meer plaats zullen vinden. Hiermee was in de eerste wijziging begroting 2014 meerjarig al rekening gehouden. Mocht het algemeen bestuur besluiten de omslagheffing niet af te schaffen dan zal dat in de eerste wijziging van de begroting 2015 weer worden aangepast. 7. Personeelsformatie De personeelsformatie voor de begroting 2015 wordt op gelijk niveau gehouden als in voorgaande jaren, namelijk 59 fte. De gemiddelde bezetting van personeel met een ambtelijke aanstelling ligt lager. Bij vertrek van een medewerker wordt telkens nagegaan of (gedeeltelijke) vervanging noodzakelijk is. 8. Indexering van gemeentelijke bijdragen (inwonerbijdrage) De indexeringssystematiek voor de begroting van de stadsregio sluit normaliter aan op het indexcijfer, dat jaarlijks door de Financiële Werkgroep Sturing Gemeenschappelijke Regelingen wordt opgesteld en door de betrokken gemeenten wordt vastgesteld. In deze werkgroep zijn alle regiogemeenten vertegenwoordigd. In de concept-indexeringsbrief van de werkgroep is het Indexeringspercentage gemeentelijke bijdragen voor 2015 berekend op 0,5%.
Kadernota begroting 2015
Pagina 2 van 3
De stadsregio zal echter geen indexering toepassen op de Inwonerbijdrage in de Programmabegroting 2015. Gezien de huidige beschikbare dekkingsmiddelen en in het licht van de afbouw is een indexering van de inwonerbijdrage niet nodig. De inwonerbijdrage zal dus in 2015 gelijk blijven aan de bijdrage in 2014 en zal € 5.653.133 bedragen. De bijdrage per individuele gemeente hangt af van het aantal inwoners zoals gemeten op 1 januari 2014. Voor de meerjarenbegroting 2016 – 2018 wordt de nullijn aangehouden ten opzichte van 2015. 9. Indexering van de begrote uitgaven Een aantal onderdelen van de apparaatslasten, waaronder huisvesting en salarislasten zal een autonome – d.w.z. niet door stadsregio Rotterdam te beïnvloeden - stijging kennen. De lastenstijging kan worden gedekt uit de vrij aanwendbare rentebaten.
Kadernota begroting 2015
Pagina 3 van 3
algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014 agendapunt 11 10 februari 2012 Onderwerp: Intrekking subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 Gevraagde beslissing: 1. De Verordening tot intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 met terugwerkende kracht vast te stellen per 1 januari 2014. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: Het algemeen bestuur heeft op 22 juni 2011 de (gewijzigde)Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 vastgesteld (hierna: Subsidieverordening), als juridische basis voor de instelling en verdeling van een investeringsreserve voor de periode van 2011 tot en met 2014. Op grond van de Subsidieverordening is het mogelijk om een subsidie aan te vragen met een van de volgende doelen: economische herstructurering bedrijventerreinen; het realiseren of verbeteren van de kwaliteit van een regionale groenblauwvoorziening; revitalisering stedelijk gebied en ontwikkeling van woonmilieus. In de vergadering van 13 november 2013 heeft het DB voor de laatste keer ingestemd met het verdeelvoorstel van de investeringsreserve voor het uitvoeringsjaar 2014. Daarnaast heeft het DB in de vergadering van 11 december 2013 ten laste van de vrije ruimte in de investeringsreserve, aanvullend aan vier projecten subsidie verleend ( in de categorieën economische herstructurering en regionaal groenblauw). In 2014 kunnen geen nieuwe aanvragen meer worden ingediend op grond van de verordening. Omdat de Subsidieverordening voor onbepaalde tijd is vastgesteld, is het daarom noodzakelijk om de Subsidieverordening in te trekken per 1 januari 2014, onder vaststelling van een overgangsbepaling waarin geregeld wordt dat subsidieaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2014 worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen uit de verordening. Het gaat hierbij met name om ontheffingsverzoeken (artikel 19, eerste lid van de Verordening), om aanvragen tot vaststelling van de subsidie (artikel 23 en 24 van de Verordening) en aanvragen tot bevoorschotting. In het kader van het overgangsrecht is ervoor gekozen om de hele verordening in te trekken en één algemene bepaling op te nemen waarin is aangegeven dat de verordening van toepassing blijft op alle aanvragen die vóór 1 januari 2014 zijn ingediend. Door voor deze constructie te kiezen in plaats van voor een gedeeltelijke intrekking van de Subsidieverordening, is het niet meer nodig om op een later moment nog actie te ondernemen. Op het moment dat de laatste subsidie die op basis van de verordening is verleend, is vastgesteld, heeft de Subsidieverordening haar werking verloren. De intrekking van de Subsidieverordening laat onverlet dat het nog wel mogelijk blijft om een buitenwettelijke subsidie te verstrekken op basis van de begroting of in incidentele gevallen (artikel 4:23, lid 3 onder c en onder d Algemene wet bestuursrecht). Dit is opgenomen in het liquidatieplan van de stadsregio.
Intrekking Verordening Investeringsreserve / 137484 / BZC / BL / 16 January 2014
Pagina 1
Financiële consequenties: geen Verdere procedure: Adviezen: ter vergadering Communicatie Regiojournaal Awb-publicatie (elektronische bekendmaking) Publicatie website Bijlage(n): 1. Verordening tot intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011; 2. Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 (ter inzage bij der stadsregio). Toelichting: De Subsidieverordening investeringsreserve 2011 is de juridische basis voor de verdeling van de investeringsreserve over de periode 2011 t/m 2014. Voor ieder jaar heeft het DB subsidieplafonds vastgesteld voor de beleidsterreinen economische herstructurering, regionaal groenblauw en revitalisering stedelijk gebied. Jaarlijks was er in het totaal € 10 mln. beschikbaar dat volgens een vaste verdeelsleutel is verdeeld over de drie beleidsterreinen. In 2013 was het voor het laatst mogelijk om subsidie aan te vragen op grond van de verordening. In het DB van 13 november en 11 december 2013 zijn de laatste subsidies verleend. De Subsidieverordening is voor onbepaalde tijd vastgesteld. Omdat het niet meer mogelijk is om in 2014 een nieuwe subsidieaanvraag te doen op grond van de verordening, dient de verordening te worden ingetrokken. Dit onder vaststelling van een overgangsbepaling die inhoudt dat op alle aanvragen die vóór 1 januari 2014 zijn ingediend, de verordening van toepassing blijft. In 2011 zijn er voor het eerst subsidies toegekend op grond van de Subsidieverordening. De laatste subsidietoekenningen dateren van 11 december 2013. De Subsidieverordening zal haar werking nog een aantal jaren behouden. Hieronder wordt dit verder toegelicht. Op basis van de Subsidieverordening moeten projecten in de categorie economische herstructurering bedrijventerreinen en de categorie revitalisering stedelijk gebied en ontwikkeling woonmilieus daadwerkelijk starten binnen 12 maanden nadat de subsidie is verleend ( artikel 12,onder h en artikel 18 onder i). Dit betekent dat een project waarvoor subsidie is verleend op 11 december 2013, uiterlijk 11 december 2014 moet starten. Op grond van artikel 19 van de Subsidieverordening kan echter ontheffing worden verleend van de uitvoering conform het projectplan. In het Besluit nadere regels inzake artikel 19 van de Subsidieverordening voor het beleidsveld revitalisering stedelijk gebied, is aangegeven in welke gevallen afwijking van het projectplan mogelijk is. Voor zover het gaat om een afwijking in de planning is als voorwaarde gesteld dat het project uiterlijk start op 1 april 2015. Daarnaast mag de oplevering niet meer dan zes maanden uitlopen ten opzichte van het oorspronkelijke projectplan. Voor de categorie regionaal groenblauw en de categorie economische herstructurering bedrijventerreinen zijn geen nadere regels gesteld met betrekking tot de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van het projectplan. Dit betekent dat het mogelijk is dat wordt geaccepteerd dat een project langer dan zes maanden vertraging oploopt. Met het oog op de liquidatie van de stadsregio is het wenselijk dat terughoudend wordt omgegaan met het verlenen van ontheffingen ten aanzien van de planning van een project. Intrekking Verordening Investeringsreserve / 137484 / BZC / BL / 16 January 2014
Pagina 2
Voor projecten in de categorie regionaal groenblauw is in de verordening bepaald dat het project moet zijn opgeleverd binnen 4 jaar nadat de subsidie is verleend, te weten uiterlijk 13 november 2017, respectievelijk 11 december 2017. Een aanvraag om subsidievaststelling dient op grond van artikel 23 Subsidieverordening binnen zes maanden na de afronding van het project te worden ingediend. Daarnaast kan een aanvullende termijn worden gegund van 2 maanden. Op de aanvraag tot vaststelling moet binnen 3 maanden worden beslist. Concreet betekent hetgeen hiervoor staat vermeld, het volgende voor de toepasselijkheid van de Subsidieverordening investeringsreserve 2011: Beleidsveld revitalisering stedelijk gebied/ontwikkeling woonmilieus: projecten die zijn gehonoreerd in de laatste tranche moeten als regel uiterlijk 13 november 2014 starten. Op grond van artikel 19 van de Subsidieverordening en de daarop gebaseerde nadere regels kan van de planning worden afgeweken maar het project dient uiterlijk 1 april 2015 te starten en mag niet meer dan een half jaar uitlopen. Alle projecten waarvoor het DB bij besluit van 13 november 2013 subsidie heeft verleend, zijn volgens planning afgerond in 2014 of 2015. Het laatste project uit deze categorie loopt tot september 2015. Indien voor dit project een ontheffing wordt verleend, dient het uiterlijk 1 april 2016 gereed te zijn. De aanvraag tot vaststelling moet uiterlijk 1 december 2016 (6 maanden + 2) worden ingediend en hierop moet uiterlijk 1 maart 2017 worden beslist. Beleidsveld economische herstructurering bedrijventerreinen: projecten die zijn gehonoreerd in de laatste tranche moeten als regel uiterlijk 13 november 2014, respectievelijk 11 december 2014, starten. Op grond van artikel 19 van de Subsidieverordening kan ontheffing worden verleend voor een afwijking in de planning van het projectplan. Aangezien voor deze categorie geen nadere regels zijn gesteld met betrekking tot de criteria waaraan een ontheffingsverzoek moet voldoen, kan in theorie worden goedgekeurd dat het project start ná 1 april 2015 en meer dan een half jaar uitloopt. Eén van de projecten waarvoor op 11 december 2013 subsidie is verleend, heeft een looptijd tot eind 2019. Rekening houdend met de mogelijkheid tot ontheffing, houdt de verordening in ieder geval werking tot 2020 en mogelijk tot 2021. Beleidsveld Regionaal Groenblauw: projecten die zijn gehonoreerd in de laatste tranches moeten uiterlijk 13 november 2017, respectievelijk 11 december 2017 zijn opgeleverd. Op grond van artikel 19 van de Subsidieverordening kan ontheffing worden verleend voor een afwijking in de planning van het projectplan. Aangezien voor deze categorie geen nadere regels zijn gesteld met betrekking tot de criteria waaraan een ontheffingsverzoek moet voldoen, kan in theorie worden goedgekeurd dat het project start ná 1 april 2015 en meer dan een half jaar uitloopt. Hierdoor is nu nog niet vast te stellen tot welke datum de verordening werking heeft. Een aantal artikelen uit de Subsidieverordening is niet meer van toepassing na intrekking van de verordening per 1 januari 2014. Het gaat om de volgende artikelen: artikel 6 (subsidieplafonds) artikel 8 (aanvraag subsidie) artikel 9 (rangschikking aanvragen) artikel 10 (beslistermijnen) artikel 20 (aanvullende weigeringsgrond) artikel 26 (overgangsbepaling) De overige bepalingen blijven van toepassing bij het toetsen en beoordelen van voortgangsrapportages, ontheffingsverzoeken, verzoeken tot bevoorschotting en aanvragen om vaststelling. In het kader van het overgangsrecht is ervoor gekozen om de hele verordening in te trekken en één algemene bepaling op te nemen waarin is aangegeven dat de verordening van toepassing blijft op alle aanvragen die vóór 1 januari 2014 zijn ingediend. Door voor deze constructie te kiezen in plaats van voor een gedeeltelijke intrekking van de Subsidieverordening, is het niet meer nodig om op een later moment nog actie te ondernemen. Op het moment dat de laatste subsidie die op basis van de verordening is verleend, is vastgesteld, heeft de Subsidieverordening haar werking verloren. De intrekking van de Subsidieverordening laat onverlet dat het nog wel mogelijk blijft om een buitenwettelijke subsidie te verstrekken op basis van de begroting of in incidentele Intrekking Verordening Investeringsreserve / 137484 / BZC / BL / 16 January 2014
Pagina 3
gevallen (artikel 4:23, lid 3 onder c en onder d Algemene wet bestuursrecht). Dit is opgenomen in het liquidatieplan van de stadsregio.
Intrekking Verordening Investeringsreserve / 137484 / BZC / BL / 16 January 2014
Pagina 4
BIJLAGE
ONTWERPBESLUIT Intrekking subsidieverordening investeringsreserve Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam, overwegende dat het algemeen bestuur op 14 december 2010 de notitie Invoering investeringsreserve stadsregio Rotterdam heeft vastgesteld, waarmee is ingestemd met het instellen van een investeringsreserve voor de periode van 2011 tot en met 2014; dat binnen het kader van deze notitie een subsidieverordening is vastgesteld waarin is vastgelegd in welke gevallen en op grond van welke criteria aanspraak kan worden gemaakt op een bijdrage uit het investeringsfonds; dat vanaf 1 januari 2014 geen aanvragen meer kunnen worden gedaan op grond van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011, zodat deze verordening dient te worden ingetrokken; gelet op de artikelen 4, 10, 14, 19 en 21 van de gemeenschappelijke regeling Stadsregio Rotterdam; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 15 januari 2014, inzake de intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011
besluit: 1.
Vast te stellen de volgende verordening:
Verordening tot intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011
Artikel 1
Intrekking
De Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011, gewijzigde versie zoals vastgesteld door het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam in de vergadering van 22 juni 2011, wordt ingetrokken.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2014.
Artikel 3
Overgangsbepaling
Op subsidieaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2014, blijft de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011 van toepassing.
Artikel 4
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening tot intrekking van de Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011’.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 12 februari 2014 van het algemeen bestuur. de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.
algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014 agendapunt 12 10 februari 2012 Onderwerp: Vaststellen verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 Gevraagde beslissing: de bijgevoegde ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 en de bijgevoegde nota van beantwoording vast te stellen; de bijgevoegde memorie van toelichting ter kennisname aan te nemen. Portefeuillehouder: Karssen Samenvatting: De ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 is in de vergadering van het dagelijks bestuur op 9 oktober 2013 voorlopig vastgesteld. Daarna is deze overeenkomstig het bepaalde in de gemeenschappelijke regeling en de Huisvestingswet ter consultatie toegezonden aan de gemeenteraden, Maaskoepel en de provincie Zuid-Holland. Alle reacties die binnen de gestelde termijn zijn binnengekomen, zijn verwerkt in de bijgevoegde nota van beantwoording. Op basis hiervan is nog een aantal grote en kleinere wijzigingen van de ontwerpverordening doorgevoerd. Waar mogelijk is tegemoet gekomen aan de verzoeken uit de zienswijzen. De paragrafen over passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling zijn herschreven. Daardoor is er voor lokaal maatwerk in het kader van sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving (leefbaarheidsvraagstukken) meer duidelijkheid en beleidsruimte gecreëerd. Waaraan niet kan worden voldaan zijn de verzoeken ten aanzien van zaken die strijdig zijn met de wet of nog niet eerder besproken zijn met de andere gemeenten. Ook heeft er nog aanvullend overleg plaatsgevonden met de provincie Zuid-Holland over haar zienswijze, die in strijd was met de bestuurlijke afspraken. Dit betrof de 15% lokaal maatwerk. Er is vastgehouden aan de bestuurlijke afspraken en een oplossing gevonden door niet de beoogde doelstelling aan te passen, maar door een alternatieve term te kiezen voor leefbaarheid (sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving) en een verduidelijking op te nemen in de memorie van toelichting. Financiële consequenties: Binnen de begroting van de stadsregio Rotterdam voor 2014 is budget beschikbaar gesteld voor het faciliteren van de gemeenten en corporaties (samen met Maaskoepel) van de implementatie van de verordening. Verdere procedure: Publicatie voorafgaand aan voorziene inwerkingtreding per 1 juli 2014. Adviezen: 1. Advies portefeuillehoudersoverleg Wonen 29 januari 2014: volgt ter vergadering Bijlage(n): 1. nota van beantwoording ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014; 2. ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014; 3. memorie van toelichting verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014; Verordening WRB SR 2014 / 136048 / Wonen / BVe / 15 januari 2015
Pagina 1
4. zienswijze van de provincie Zuid-Holland d.d. 24 december 2013; 5. overige reacties op de ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 zijn niet bijgevoegd, maar liggen ter inzage bij de stadsregio. Toelichting: De ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 is in de vergadering van het dagelijks bestuur op 9 oktober 2013 voorlopig vastgesteld. Daarna is deze overeenkomstig het bepaalde in Gemeenschappelijke Regeling en de Huisvestingswet ter consultatie toegezonden aan de gemeenteraden, Maaskoepel en de provincie Zuid-Holland. Alle geadresseerden hadden tot 28 december 2013 de mogelijkheid een reactie in te dienen. Er zijn 20 reacties binnengekomen. Alle gemeenten hebben gereageerd, waarvan 3 echter ambtelijk (Hellevoetsluis, Brielle en Bernisse), omdat er nog geen behandeling van de verordening door de gemeenteraad heeft plaatsgevonden. De overige reacties zijn ontvangen van de provincie Zuid-Holland, Maaskoepel, de SUWR (Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond), woningcorporatie Woonvisie, woningcorporatie SOR, woningbouwvereniging Hoek van Holland, woningcorporatie QuaWonen, Stichting huurdersbelangen Krimpen aan den IJssel en het Schiedams Overleg Bewoners Organisaties (SOBO). De reacties zijn niet bijgevoegd, maar ter inzage gelegd. De stadsregio is samen met Maaskoepel door bijna alle gemeenten, maar ook door een aantal corporaties en huurdersverenigingen, uitgenodigd om een nadere toelichting te geven op de voorgenomen wijziging van de Huisvestingsverordening. Door het geven van een presentatie en/of het beantwoorden van vragen zijn veel onduidelijkheden weggenomen. Ook is er een goede indruk ontstaan over waar nog aanscherping en verduidelijking van de ontwerpverordening noodzakelijk wordt geacht. Dit beeld wordt bevestigd door de ingestuurde reacties. Het algemene beeld is dat de ontwerpverordening als een positieve verandering wordt gezien. De implementatie van woonruimtebemiddeling door het introduceren van de woonruimtebemiddelingsmodellen en het centraal stellen van de woningzoekenden wordt algemeen als een verbetering van het woonruimteverdeelsysteem in onze regio ontvangen. Kritischer geluiden zijn echter te horen als het gaat over het maximale percentage van 15% voor lokaal maatwerk voor sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving (leefbaarheidsvraagstukken) én de beperkte mogelijkheden voor het kunnen toewijzen van woningen aan eigen inwoners, door inwoners van buiten een individuele gemeente uit te sluiten. Hoewel zowel de subregionale benadering, waarbij er sprake is van een samenhangende woningmarkt, alsmede de vestigingsvrijheid van woningzoekenden, als belangrijke waarden worden beschouwd, blijft de vraag om een zo groot mogelijke lokale beleidsvrijheid bestaan. Vanuit lokaal perspectief is dit begrijpelijk, maar vanuit bovenlokaal beleid niet maximaal verenigbaar. Ook stelt de provincie zich op het standpunt dat de Huisvestingwet geen ruimte biedt voor meer lokaal maatwerk. De grenzen zijn door de stadsregio al opgezocht. De belangrijkste reacties en wijzigingen: Lokaal Maatwerk Om toch zo veel als mogelijk aan de wens van de regiogemeenten en corporaties tegemoet te komen is er nogmaals naar de systematiek van passendheid en directe bemiddeling gekeken. Zo wordt nu in de gewijzigde ontwerpverordening, in tegenstelling tot eerder voorstel, de 15% lokaal maatwerk voor sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving (leefbaarheidsvraagstukken) ook ècht per individuele gemeente benaderd en niet per subregio. Wel wordt de mogelijkheid in stand gelaten om, indien dit door 2 of meer gemeenten gewenst is, een uitruil van dit percentage af te spreken. Daarnaast zijn passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling in geval van ‘schaarste’, ‘sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving’ en ‘in specifieke situaties of bij specifieke doelgroepen en woonruimten’ duidelijker onderscheiden in de gewijzigde verordening. Door alleen te definiëren wat niet mag bij lokaal maatwerk in het kader van sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving, is er een grotere ruimte ontstaan voor lokaal beleid. Op verzoek van de provincie is de term leefbaarheid vervangen door ‘sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving’. Dit wordt nader toegelicht onder de paragraaf ‘zienswijze van de provincie Zuid-Holland’ in deze agendapost.
Verordening WRB SR 2014 / 136048 / Wonen / BVe / 15 januari 2015
Pagina 2
Seniorenwoningen Op basis van diverse reacties, waaronder die van Maaskoepel en ouderenhuisvester SOR, is geconstateerd dat er onvoldoende mogelijkheden zijn om woonruimte specifiek voor senioren beschikbaar te houden. Hoewel er geen schaarste voor deze groep woningzoekenden in de regio is geconstateerd, zijn er wel veel woningen en voorzieningen speciaal voor deze groep gebouwd. Het percentage 15% lokaal maatwerk zou ook te zwaar belast worden als deze woningen daaronder zouden vallen. Het betreft in essentie ook geen leefbaarheidsvraagstuk. De wet sluit leeftijdsdiscriminatie uit, maar op basis van het argument dat er sprake is van kapitaalvernietiging als deze woningen niet voor de doelgroep kunnen worden bestemd, wordt het toewijzen voor deze leeftijdsgroep mogelijk gemaakt. Hardheidclausule De reacties roepen een discussie op over het toevoegen van een hardheidsclausule. Een hardheidsclausule is bestemd voor onvoorziene gevallen, waarbij toepassing van de verordening zou leiden tot een onbillijkheid. In de urgentieregeling is een hardheidsclausule daarom goed verdedigbaar. Wanneer er sprake is van schrijnende omstandigheden en een woningzoekende dreigt buiten de voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring te vallen, wordt de doelstelling van de urgentieverklaring voorbijgestreefd. Daarom is nu een hardheidsclausule in de urgentieregeling toegevoegd. Echter voor de overige onderdelen van de verordening is er niets gewijzigd en geen hardheidsclausule opgenomen. Als de woningzoekende niet kan voldoen aan de voorwaarden, is er wettelijk geen mogelijkheid om de woningzoekende alsnog in aanmerking te laten komen voor een woning op grond van deze verordening. Leesbaarheid, bureaucratie, formats en implementatie Een flink aantal reacties op de ontwerpverordening betrof de leesbaarheid. Hoewel het inherent is aan een verordening dat het taalgebruik juridisch is, zijn er met hulp van een professioneel tekstschrijver verbeteringen aangebracht. Ook is bij het formuleren van de wijzigingsvoorstellen veel aandacht uitgegaan naar verduidelijking in de verordening en het opstellen van een memorie van toelichting. Uit reacties over het meldings- en verantwoordingssysteem in de verordening blijkt dat er zorgen bestaan over de bureaucratie die deze systemen met zich meebrengen. Na het vaststellen van de verordening zal de stadsregio inzetten op het(samen met Maaskoepel) faciliteren van de implementatie bij de gemeenten en corporaties, waarvoor ook budget in de begroting beschikbaar is. Hierbij zal specifiek aandacht uitgaan naar het ontwikkelen van formats om schaarste aan te tonen en lokaal maatwerk te melden. Verder wordt aandacht besteed aan onder andere handboeken en voorlichtingsbijeenkomsten. Het borgen en goed overdragen van de taken van de stadsregio in het kader van deze verordening zijn hierbij uitgangspunt. Rol van gemeenten bij vaststellen van woonruimtebemiddelingsmodellen Er wordt een duidelijker rol voor de gemeenten gevraagd bij het bepalen welke woonruimtebemiddelingsmodellen worden toegepast in een gemeente. In principe bepalen de corporaties welke woonruimtebemiddelingsmodellen zij toepassen. In de ontwerpverordening is de verplichting opgenomen dat een corporatie rekening moet houden met het gemeentelijk woonbeleid en de mogelijkheid om overleg te voeren met de gemeente hierover. Op nadrukkelijk verzoek van Maaskoepel wordt gevraagd deze verantwoordelijkheid bij de corporaties te laten. Het verplicht stellen van het overleg met de gemeente over de keuze voor het woonruimtebemiddelingsmodel gaat hen te ver, omdat de corporaties het bedrijfsrisico lopen voor de verhuurbaarheid van een woning. Maar ook omdat de toepassing van een model geen uitsluiting van een woningzoekende tot gevolg kan hebben en de vrijheid van vestiging dus niet wordt geschaad. Op grond van deze motivatie is deze bepaling in de ontwerpverordening niet aangepast. Urgentieregeling Vanuit de uitvoeringspraktijk van de urgentieverlening is nog een aantal reacties naar voren gebracht die nog niet eerder in beeld waren. Het gaat vooral om technische verbeteringsvoorstellen. Onder andere wordt er gevraagd om aan te sluiten bij de doorgevoerde subregiobenadering vanuit de woningmarktafspraken, zoals deze al is doorgevoerd in de rest van de ontwerpverordening. Ook wordt er gevraagd om een overbodige opsplitsing van urgentiegronden samen te voegen tot 1 route voor doorstromen vanuit een hulpverleningsproject. De ontwerpverordening is op de gevraagde punten aangepast. Verordening WRB SR 2014 / 136048 / Wonen / BVe / 15 januari 2015
Pagina 3
Woonwagenstandplaatsen Met name de gemeente Rotterdam en Schiedam zoeken aansluiting bij de verordening ten aanzien van het verdelen van woonwagenstandplaatsen. De manier waarop deze zijn opgenomen in de ontwerpverordening is voor hen nog niet afdoende. Ook de provincie vraagt een nadere aanscherping in de verordening. In de gewijzigde ontwerpverordening is dit voor Rotterdam en Schiedam aangepast, waarbij er geen verplichting is opgenomen voor het toepassen van de bepalingen door de andere regiogemeenten. Als andere gemeenten deze bepalingen willen toepassen dan moeten zij verzoeken om een wijziging van de verordening. Huisvestingsvergunning Rotterdam heeft verzocht om de wijze, waarop bepaald wordt of de huisvestingsvergunningplicht in de afzonderlijke regiogemeenten van toepassing is, te wijzigen. Het college stelt voor in de nieuwe verordening het uitgangspunt te kiezen dat de vergunningplicht pas gaat gelden, wanneer de desbetreffende regiogemeente daarom verzoekt. In de huidige Huisvestingsverordening en ontwerpverordening wordt nu nog een zogenoemde “opt-out” methodiek gehanteerd. Dit wil zeggen dat de huisvestingsvergunningplicht in beginsel geldt voor het deel van de woningvoorraad dat niet onder de werking van hoofdstuk 2 valt. Regiogemeenten kunnen het dagelijks bestuur verzoeken om vrijstelling van de huisvestingsvergunningplicht. Alleen Albrandswaard heeft, voor wat betreft andere woningen dan huurwoningen, van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In Albrandswaard geldt dan momenteel ook een huisvestingsvergunningplicht voor niet-sociale huurwoningen. De ontwerpverordening is gewijzigd conform het verzoek van Rotterdam. De huisvestingsvergunningplicht geldt alleen in de gemeenten die concreet in de verordening genoemd worden. In de gewijzigde ontwerpverordening wordt momenteel alleen Albrandswaard genoemd, voor wat betreft koopwoningen. Dit stelt Albrandswaard in staat om haar huidige beleid ten aanzien van de huisvestingsvergunning, indien gewenst, voort te zetten. Er wordt met Albrandswaard hierover in overleg getreden. Zienswijze van de provincie Zuid-Holland Het afgelopen jaar is er nauw samengewerkt met de provincie Zuid-Holland om de aanpassing van de verordening mogelijk te maken. Dit om in de verordening te regelen wat noodzakelijk is voor onze regio, maar zonder dat het risico wordt gelopen dat deze door de provincie wordt voorgedragen voor schorsing en vernietiging. Vanaf het begin was er een onderling meningsverschil over de toepassing van lokaal maatwerk. Hierover zijn onder andere afspraken gemaakt tussen gedeputeerde Veldhuizen en portefeuillehouder Karssen over het mogen toepassen van 15% lokaal maatwerk voor leefbaarheidsvraagstukken. Deze afspraken zijn door de stadsregio weergegeven in de bijlage bij de voorlopig vastgestelde ontwerpverordening. De afspraken waren als volgt. ‘Lokaal maatwerk in het kader van leefbaarheid is gegenereerde lokale beleidsruimte in de verordening, die op basis van de huidige Huisvestingswet ter discussie staat. Tevens werd afgesproken dat de bepalingen in de verordening omtrent dit lokaal maatwerk geen ‘dode letter’ in de verordening zou mogen blijken te zijn bij uitvoering. Toepassing van dit lokaal maatwerk moet immers gemeld worden bij de provincie, waarbij op basis van interbestuurlijk toezicht de provincie kan ingrijpen als gemeenten en corporaties niet aan de voorwaarden voldoen. De provincie stelt daarbij als voorwaarde dat binnen 6 maanden na inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingswet de verordening op deze wet aangepast wordt.’ Deze afspraken zijn conform verwerkt in de ter inspraak gelegde ontwerpverordening. De ingediende zienswijze door de provincie op de ontwerpverordening bleek echter niet in lijn met voornoemde afspraken. De provincie vraagt de lokaal maatwerkbepalingen in het kader van leefbaarheid te schrappen, omdat deze in strijd zijn met de Huisvestingswet. Hierover heeft de portefeuillehouder Wonen overleg gevoerd met gedeputeerde Veldhuijzen. Uit het gesprek kwam naar voren dat de 15% lokaal maatwerk niet ter discussie staat, maar de term leefbaarheid wel. Dit is bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een uiterst gevoelige term, die kan leiden tot het aanzetten van de provincie tot het uitoefenen van toezicht op de stadsregio met als gevolg schorsing en vernietiging van de verordening. De gevoeligheid komt voort uit de politieke discussie over leefbaarheid in de Tweede Kamer, de uitspraak van de Raad van State die ertoe geleid heeft dat leefbaarheid uit de wetsvoorstellen voor de nieuwe Huisvestingswet zijn geschrapt, de amendementen die op de Huisvestingswet hierover zijn ingediend en de Wet Verordening WRB SR 2014 / 136048 / Wonen / BVe / 15 januari 2015
Pagina 4
grootstedelijke problematiek (Rotterdamwet), die speciaal voor leefbaarheidsvraagstukken is opgesteld. Het dagelijks bestuur heeft gesteld dat er geen concessies worden gedaan aan de beoogde doelstelling bij het opnemen van de term leefbaarheid in de ontwerpverordening, maar wel aan de provincie tegemoet te willen komen door deze term te vervangen. In de ontwerpverordening is dan ook de term leefbaarheid vervangen door ‘sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving’. In de memorie van toelichting is een nadere verduidelijking opgenomen van wat hieronder wordt verstaan. De provincie vindt dat hiermee voldoende tegemoet is gekomen aan de geuite bezwaren in de zienswijze. De positieve reacties Behalve kritische opmerkingen en aanvullende verzoeken tot wijzigingen en verduidelijking zijn er in de reacties ook veel positieve punten ten aanzien van de nieuwe verordening naar voren gebracht. Een aantal citaten uit de reacties: De verordening bevat een aantal goede elementen, bijvoorbeeld de omvorming van verdelen naar bemiddelen, waardoor de woningzoekende centraal staat. Dit geldt ook voor de verschillende bemiddelingsmodellen voor woningzoekenden (BAR-gemeenten); Instemming met de duidelijke visie op woonruimtebemiddelingsmodellen ten behoeve van het zo goed mogelijk faciliteren van woningzoekenden, het creëren van meerdere woonruimtebemiddelingsmodellen en de visie van de stadsregio om op basis van één verordening te bepalen op welke wijze sociale huurwoningen evenwichtig en rechtvaardig moeten worden verdeeld (Capelle a/d IJssel); De voorlichtingsactiviteiten van de stadsregio en Maaskoepel gedurende de inspraakperiode waren voor ons verhelderend en zinvol (Krimpen a/d IJssel, QuaWonen, St. Huurdersbelang); Het verheugt ons zeer, dat het grootste deel van de voorgestelde wijzigingen in het belang van de woningzoekende is […] Ook de mogelijkheid van de inzet van meerdere woonruimteverdelingsmodellen zien wij als een toename van de kans om woningzoekenden te bemiddelen die op basis van alleen inschrijvingsduur beperkte mogelijkheden hebben. Resumerend spreken wij de verwachting uit dat met de gewijzigde verordening de woningzoekende in stadsregionaal verband in brede zin de gunstige effecten ervan zal ondervinden (Lansingerland); De nieuwe aanbodmogelijkheden bieden kansen voor mensen die nog weinig woningduur hebben opgebouwd en kunnen daarmee groepen van mensen meer kans geven. Wij zien positieve elementen in de verordening zoals het aanpakken van de noshow problematiek. Ook het meer kansen bieden aan groepen woningzoekenden die nu weinig kans maken vinden wij een verbetering (Maassluis); Deze verordening betekent een flinke verandering ten opzichte van de huidige wijze van woonruimteverdelen. De meeste veranderingen ondersteunen wij van harte, zoals het meer centraal stellen van de bemiddeling van woningzoekenden en de mogelijkheid om daarbij te werken met verschillende bemiddelingsmodellen. Ook het streven naar meer eenduidigheid en transparantie door het laten vallen van labels en alleen bepaalde passendheidsvoorwaarden en vormen van directe bemiddeling toe te staan, heeft onze instemming. Daarnaast zijn wij het eens met de aanscherping van de urgentieregeling en de toepassing van de no-showregeling (Rotterdam); De aangepaste verordening waarbij ruimte komt voor woonruimtebemiddeling in plaats van woonruimteverdeling biedt voldoende mogelijkheden om lokaal invulling te kunnen geven aan wat nodig wordt geacht om woningvraag en woningaanbod met elkaar te matchen (Schiedam); Wij staan positief tegenover de voorgestelde ontwerpverordening en kunnen op hoofdlijnen in stemmen. De regeling biedt meer mogelijkheden dan voorheen, waarbij uitgegaan wordt van de vraag van de woningzoekenden (Vlaardingen); Ik ben zeer content met uw inzet en samenwerking om tot aanpassing van de verordening te komen (Maaskoepel); We zijn blij met een ontwerpverordening die lokaal maatwerk in relatie tot leefbaarheid, sociale cohesie en mantelzorg mogelijk maakt. […] Al met al vonden wij deze verordening sterk vanwege de aanmerkelijke verbeteringen richting bemiddelen en faciliteren en vanwege het schrappen van overbodige regels (Schiedams Overleg Bewoners Organisatie); Met deze verordening wordt een verdere omslag gemaakt van woonruimteverdeling naar woonruimtebemiddeling met een grote mate van keuzevrijheid voor de woningzoekende. De verordening is op veel punten ook vereenvoudigd. Onnodig onderscheid naar woningzoekende of aanbodcategorieën is verdwenen en recente regelgeving en wonen en zorg/mantelzorg hebben juist een plek gekregen. Wij Verordening WRB SR 2014 / 136048 / Wonen / BVe / 15 januari 2015
Pagina 5
onderschrijven dan ook van harte de hoofdlijnen van de conceptverordening (woningcorporatie Woonvisie Ridderkerk); Gezien het gezamenlijk verleden dat corporaties en gemeenten en stadsregio hebben, gezien de zoektocht naar regio specifieke vrijheden en zekerheden in het opstellen en opvolgen van de verordening en gezien het gesternte (gekenmerkt door centralisatie van regelgeving) waaronder de nieuwe verordening tot stand moet komen, hebben wij veel complimenten. Een grote stap is gezet naar een volwassen rolverdeling tussen de betrokken partijen, met betrekking tot het stellen van kaders, de uitvoering van taken daarbinnen en het verantwoorden van de uitkomsten ervan (woningcorporatie SOR) ***
Verordening WRB SR 2014 / 136048 / Wonen / BVe / 15 januari 2015
Pagina 6
Nota van beantwoording bij ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 d.d. 1 oktober 2013 (definitief) Reacties 1. Gemeenteraden van Barendrecht, Albrandswaard 1.1 Teneinde verdringing van de eigen inwoners door die uit Rotterdam-Zuid te voorkomen, wordt gevraagd artikel 2.5.1. lid 6 aan te passen zodat 15 % lokaal maatwerk per individuele gemeente mogelijk wordt. 1.2 De vereiste om lokaal maatwerk pas te mogen toepassen als lokale schaarste is aangetoond, is problematisch: de vraag is hoe de lokale schaarste kan worden aangetoond. 1.3 Het opheffen van de schaarste binnen vier jaar is lastig omdat nauwelijks nieuwe sociale huurwoningen worden gebouwd en omdat corporaties door verkoop sociale huurwoningen aan de voorraad onttrekken. 1.4 Verzocht wordt dan ook om de regels en voorwaarden voor het toepassen van lokaal maatwerk te schrappen.
1.5 De ontwerpverordening ziet ten onrechte niet op het stellen van voorwaarden ten aanzien van een minimuminkomen. Dit is nodig ten behoeve van de wijkleefbaarheid. 1.6 Voor zover als gevolg van de verordening meer huishoudens instromen die een beroep doen op de WWB, moeten daarover ook financiële afspraken gemaakt worden. 1.7 Paragraaf 2.5 van de verordening staat in de weg van de mogelijkheid van mensen om binnen hun eigen buurt wooncarrière te kunnen maken of
edocs 137472
Antwoorden Voorstellen en Ridderkerk, brief d.d. 18 december 2013, kenmerk 34905 Deze reactie wordt gedeeld. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld op dit punt. Zie artikel 2.5.4., lid 3 Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. Op grond van de Huisvestingswet kan lokaal maatwerk pas worden toegepast als er sprake is van aangetoonde schaarste. De stadsregio zal zich inspannen om een uniforme en werkbare wijze te ontwikkelen waarmee schaarste aangetoond kan worden. Deze reactie wordt niet gedeeld. Als er wordt aangetoond dat de schaarste binnen 4 jaar niet kon worden opgelost, kan de termijn van toepassing van lokaal maatwerk worden verlengd. Het oplossen van de schaarste is een vraagstuk dat op de tafel van de subregio’s ligt in het kader van de Woningmarktafspraken. Deze reactie wordt niet gedeeld. Omdat een van de uitgangspunten van de verordening is dat de woningen regiobreed eenduidig en transparant worden aangeboden. Dit kan niet zonder een uniform regelend kader. Ook biedt de Huisvestingswet geen ruimte aan lokaal maatwerk in individuele gemeenten in een WGR+-gebied. Er is getracht met een subregionale benadering, 15% lokaal maatwerk per gemeente en de mogelijkheden om tussen corporaties en gemeenten uitvoeringsafspraken te maken ruimte te bieden aan lokale omstandigheden. Deze reactie wordt gedeeld. De toepassingsgronden voor lokaal maatwerk in het kader van leefbaarheid worden versoepeld, waardoor ook het sturen op minimum inkomen (binnen de gestelde randvoorwaarden) mogelijk is Deze reactie wordt niet gedeeld. Dit is een vraagstuk dat buiten de reikwijdte van deze verordening ligt.
Deze reactie wordt niet gedeeld. Het mogelijk maken van wooncarrière in eigen buurt is geen doel van deze verordening. Wel kan wooncarrière een effect zijn van
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Voorgesteld wordt om ten aanzien van de implementatie de gemeenten en corporaties te faciliteren door het ontwikkelen van een format waarmee schaarste kan worden aangetoond. Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld op dit punt. Zie artikel 2,5,4,, lid 1 Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Dit is een onderwerp dat (sub)regionaal in het kader van de woningmarktafspraken zou kunnen worden geagendeerd. Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Pagina 1
Reacties (mantel)zorg te kunnen ontvangen. De uitgebreidere mogelijkheden voor mantelzorg in de urgentieregeling gaan niet ver genoeg: ook voor niet-urgentwoningzoekenden moet de verordening mogelijkheden bieden. 1.8 Net als binnen de regio Haaglanden zou ook binnen Stadsregio Rotterdam de mogelijkheid moeten bestaan om bij eerste verhuren in nieuwbouwcomplexen maximaal 50 % van de woonruimte aan eigen inwoners toe te wijzen.
1.9 De woningmarktafspraken hebben een directe link met de verordening. De woningmarktafspraken bestaan uit procesafspraken en niet uit gedetailleerde woningbouwprogramma’s. Verder worden de woningmarktafspraken in januari 2014 bekrachtigd en wordt de verordening daarna vastgesteld. Dit leidt tot onduidelijkheid bij het verdere proces van de woningmarktafspraken.
1.10 De verordening zou pas vastgesteld moeten worden als de nieuwe Huisvestingswet door de Tweede Kamer is aangenomen. Op dat moment bestaat duidelijkheid over de juridische basis van de verordening. Dit kan onder meer gevolgen hebben voor lokaal maatwerk.
edocs 137472
Antwoorden de toepassing van de in paragraaf 2.5 genoemde sturingsinstrumenten. Daarnaast biedt deze paragraaf ook voldoende mogelijkheden om via lokaal maatwerk ook voor niet-urgent woningzoekenden met een zorgvraag van betekenis te kunnen zijn. Deze reactie wordt niet gedeeld. Als er binnen de stadsregio Rotterdam schaarste wordt aangetoond voor woningzoekenden en hiervoor nieuwbouwcomplexen worden gebouwd, dan kunnen deze 100% met passendheidsvoorwaarden voor deze groep worden aangeboden. Als deze groep woningzoekenden binnen een subregio wordt verdrongen door woningzoekenden van buiten de subregio, dan kunnen de subregionaal gebonden woningzoekenden voorrang krijgen. De Huisvestingswet biedt echter geen mogelijkheid om binnen een subregio onderscheid te maken naar woningzoekenden die wel en woningzoekenden die niet maatschappelijk en/of economisch gebonden zijn aan een specifieke gemeente binnen die subregio, dit met het oog op het borgen van de vrijheid van vestiging en uitgaande van een samenhangende woningmarkt. Daarnaast zijn er echter wel mogelijkheden opgenomen om in het kader van leefbaarheid/sociale cohesie met lokaal maatwerk te kunnen sturen. Deze reactie wordt niet gedeeld. De woningmarktafspraken vormen de basis onder het kunnen toepassen van de verordening. In de verordening wordt een verplichting opgenomen om indien de verordening in het kader van schaarste wordt toegepast, deze schaarste moet worden opgelost. Dit kan een procesafspraak zijn, die niet in een gedetailleerd bouwprogramma en/of aanpassingsmaatregelen van de bestaande voorraad wordt omgezet. Het is aan de subregio’s hoe dit wordt uitgevoerd. Omgekeerd zijn de woningmarktafspraken niet afhankelijk van het vaststellen van de verordening. Het proces van de woningmarktafspraken kan ongehinderd voortgang hebben.
Voorstellen
Deze reactie wordt niet gedeeld. De verwachting is dat de huidige voorstellen voor een nieuwe Huisvestingswet niet of in zeer gewijzigde vorm zullen worden behandeld. Dit kan nog jaren op zich laten wachten. Ook de minister kampt met dezelfde problemen als onze regio en van waaruit de noodzaak tot aanpassing van de
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Pagina 2
Reacties
Antwoorden huidige regionale huisvestingsverordening is ontstaan: de woningzoekenden en de woningmarkt zijn dusdanig veranderd dat de regelgeving (en wetsvoorstellen) zijn verouderd. Dit is ook de belangrijkste reden dat de gedeputeerde coulance heeft betoond ten aanzien van lokaal maatwerk in het kader van leefbaarheid, zonder dat dit momenteel een duidelijke juridische basis heeft.
Voorstellen
2. College van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel, woningcorporatie QuaWonen, Stichting Huurdersbelangen Krimpen aan den IJssel, brief d.d. 13 december 2013 2.1 Er wordt aandacht gevraagd voor de Deze reactie wordt gedeeld, met de kanttekening dat Er worden geen concrete wijzigingen leesbaarheid van de verordening en de memorie het hoge juridische gehalte een verordening inherent is voorgesteld. De ontwerpverordening is echter van toelichting: die zou verbeterd moeten worden. aan de vorm. nogmaals op leesbaarheid en duidelijkheid Ook wordt opgemerkt dat er relevante verschillen gecontroleerd in samenwerking met een tussen de tekst van de verordening en de tekst van professionele tekstschrijver. Dit heeft geleid tot de achtergrondnotitie zijn. kleine en taaltechnische wijzigingen. 2.2 Artikel 2.3.1 (inschrijven als woningzoekende): Deze reactie wordt niet gedeeld. Algemeen uitgangspunt Er wordt geen wijziging van de met het oog op het scheiden van wonen en zorg van de verordening is immers dat woningzoekenden die ontwerpverordening voorgesteld. wordt voorgesteld om de categorie huishoudens in een zelfstandige woning kunnen wonen (de doelgroep met een zwaardere zorgindicatie (nader te van deze verordening) zich ook zelf in kunnen schrijven. omschrijven) toe te voegen aan lid 4. Uitzondering zijn urgent woningzoekenden, maar deze categorie is reeds benoemd onder 2.3.1., lid 4 onder a. 2.3 Artikel 2.4.2 lid 2 onder d (weigering toewijzing Deze reactie wordt niet gedeeld. Het eerste en tweede Er wordt geen wijziging van de woonruimte): lid 1f en 2e zijn hetzelfde. Eén kan lid van dit artikel hebben betrekking op verschillende ontwerpverordening voorgesteld. In de geschrapt worden. regelingen, het eerste lid betreft de redenen waarom memorie van toelichting zal het onderscheid een woning geweigerd kan worden, het tweede lid nader verduidelijkt worden. betreft de redenen waarvoor leveringsvoorwaarden ingezet kunnen worden 2.4 Artikel 2.4.2 lid 2 d: wat wordt hiermee Deze reactie wordt gedeeld. Met dit artikel wordt Er wordt geen wijziging van de bedoeld? Kan dat in de toelichting bij de gedoeld op het goed invulling kunnen geven aan het ontwerpverordening voorgesteld. In de verordening uitgelegd worden? goed verhuurderschap door de corporatie. memorie van toelichting de bedoeling van dit artikel nader worden verduidelijkt. 2.5 Artikel 2.5.1 (Algemene regels over Deze reactie wordt gedeeld. Er wordt een wijziging van de passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling): ontwerpverordening voorgesteld. In lid 2 b cursieve tekst toevoegen: “..als gevolg Zie artikel 2.5.2., lid 2, onder b en artikel van een specifiek of concreet te verwachten 2.5.3. lid 3, onder d. zorgvraag afhankelijk is…” 2.6 Artikel 2.5.1 lid 6: lokaal maatwerk, het geheel Deze reactie wordt gedeeld. Er wordt een wijziging van de van passendheidsvoorwaarden en directe ontwerpverordening voorgesteld op dit punt. bemiddeling, lijkt beperkt te worden tot 15% van Zie artikel 2.5.4. de verhuurde woningen. Dit is verwarrend. Hier moet staan dat sturen op leefbaarheid beperkt is tot 15% van de verhuurde woningen. lid 7 is eveneens verwarrend. Voorgesteld wordt dit lid te laten vervallen en een definitie van het begrip lokaal maatwerk te geven.
edocs 137472
Pagina 3
Reacties 2.7 De titel van paragraaf 2.5 is verwarrend: de term “leefbaarheid” komt er niet in voor.
Antwoorden Deze reactie wordt gedeeld.
2.8 Artikel 2.5.2 (specifieke regels over passendheidsvoorwaarden): Voorgesteld wordt tot uitdrukking te brengen dat het ook kan gaan om voorzieningen in het woongebouw, de directe omgeving of aan het woongebouw verbonden levering van zorg en diensten. 2.9 Paragraaf 2.8 (urgentieverklaring): Voorgesteld wordt om een hardheidsclausule op te nemen in de urgentieregeling. 2.10 Artikel 2.8.14 (urgentiegrond mantelzorg): voor het verstrekken van mantelzorg is het van belang dat de ontvanger en de verstrekker van mantelzorg in elkaars nabijheid kunnen wonen. De formulering van artikel 2.8.14 a maakt het mogelijk dat een Delft afkomstige urgentieaanvrager die mantelzorg nodig heeft van een persoon uit Capelle aan den IJssel zich in Hoek van Holland vestigt. De vraag rijst of dat de bedoeling is. Voorgesteld wordt om de term “regio” te wijzigen in “subregio”. 2.11 Voorgesteld wordt om de urgentiegronden 2.8.15 tot en met 2.8.18 te vervangen door één nieuwe urgentiegrond: doorstroming vanuit hulpverleningstraject.
Deze reactie wordt gedeeld.
3. Het college van burgemeester en wethouders van 3.1 Aandacht wordt gevraagd voor de beperkte mogelijkheid om woonruimte toe te wijzen met het oog op leefbaarheid. Het bestuur van de stadsregio wordt verzocht zich richting de landelijke politiek te blijven inspannen voor het creëren van meer mogelijkheden hiertoe in de nieuwe Huisvestingswet.
Lansingerland, brief d.d. 6 december 2013, kenmerk U13.21247 Deze reactie wordt gedeeld. De inspanningen van de Er wordt geen wijziging van de stadsregio hebben reeds geleid tot een mogelijkheid tot ontwerpverordening voorgesteld. De stadsregio sturing m.b.t. leefbaarheidsvraagstukken van maximaal zal zich richting provincie en rijk in blijven 15%. Gelet op het standpunten van de provincie en het zetten om met de huisvestingsverordening rijk lijkt dit op het moment het maximaal haalbare. De sturing te kunnen blijven geven in situaties stadsregio heeft reeds divers lobbywerk verricht t.b.v. waarin de leefbaarheid hierom vraagt. het opnemen van leefbaarheid in het wetsvoorstel voor de nieuwe Huisvestingswet.
Deze reactie wordt gedeeld. Deze reactie wordt gedeeld. Met het opnemen van de subregio in plaats van regiodelen in het zoekprofiel inzake urgentie wordt hieraan gehoor gegeven.
Deze reactie wordt gedeeld.
4. Maaskoepel Federatie van Woningcorporaties, brief d.d. 16 december 2013 4.1 De diverse in de verordening voorgeschreven Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. De procedures procedures kunnen leiden tot onnodige, lange en zijn een vereiste om de rechtmatige toepassing van de inefficiënte formaliteiten. Maaskoepel ziet het bepalingen te borgen. Dat procedures in de praktijk maken van goedwerkende formats en procedures kunnen leiden tot ‘onnodige, lange en inefficiënte als randvoorwaarden voor een werkbare formaliteiten’ heeft met de toepassing/invulling van de verordening. procedure te maken. Daarom zijn een goede implementatie en duidelijke formats randvoorwaarden
edocs 137472
Voorstellen Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld op dit punt. Zie artikel 2.5.4., lid 1. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld op dit punt. Zie artikel 2.5.2., lid 2 onder b en artikel 2..5.3., lid 2 onder d Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld op dit punt. Zie artikel 2.8.17 Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld op dit punt. Zie artikel 2.8.2, lid 5 en artikel 2.8.3., lid 5.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld op dit punt. Zie artikel 2.8.14.
Er worden geen wijzigingen van de ontwerpverordening voorgesteld. De stadsregio zal inspannen om het implementatieproces en de ontwikkeling van formats te faciliteren.
Pagina 4
Reacties
4.2 Door binnen de regionale woningmarkt subregio’s te onderscheiden, kan ingespeeld worden op specifieke situaties. Punt van zorg is echter wie de subregionale afstemming duurzaam coördineert en werkbaar houdt. 4.3 Op bijvoorbeeld de volgende punten is de verordening niet helemaal duidelijk en erg juridisch: a. Het zou beperkt mogelijk moeten zijn eisen te stellen aan leeftijd en inkomen, ook al is er geen schaarste of leefbaarheidsprobleem, om doelmatig te bemiddelen. Dit geldt ook bij directe bemiddelingen voor bijvoorbeeld woningruil en woongroepen. b. naar verwachting biedt de mogelijkheid om te sturen bij leefbaarheidsproblemen, binnen de limiet van 15%, voldoende ruimte. Of dit daadwerkelijk zo is, blijft echter ongewis. Voorgesteld wordt om een aantal regels te stellen waarop niet gestuurd mag worden binnen de 15% en hier verder geen voorwaarden aan te stellen. c. de verantwoordelijkheid voor het doen van meldingen, monitoring en evaluatie kan niet eenzijdig neergelegd worden bij de corporaties.
edocs 137472
Antwoorden bij een goed uitvoerbare verordening. De stadsregio zal zich inspannen om dit goed te faciliteren. Deze reactie wordt gedeeld. Een duurzame coördinatie van de subregionale afstemming behoeft aandacht. De subregionale tafels in het kader van de regionale woningmarktafspraken zijn hiervoor een zeer belangrijk gremium, daarnaast zal de stadsregio zich inspannen voor een goede overdracht en borging van de taken. De reactie over onduidelijkheid en het hoge juridische gehalte wordt gedeeld, met de kanttekening dat de het hoge juridische gehalte van een verordening inherent is aan de vorm. Ten aanzien van de specifieke reacties: a. De reactie wordt gedeeld dat de toepassing van passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling versoepeling verdient als er geen sprake is van leefbaarheid of schaarste, maar wel van specifieke situaties of bij specifieke doelgroepen en woonruimten. Er wordt echter niet gedeeld dat het wenselijk is om bij het ontbreken van schaarste of leefbaarheidsvraagstukken toch te kunnen sturen op minimuminkomen. De toereikendheid van het inkomen voor het dragen van de huurlasten betreft immers geen huisvestingsvraagstuk, maar een betaalbaarheidsvraagstuk afhankelijk van de persoonlijke situatie en het betalingsgedrag van de woningzoekende. Wel is het voorcorporatie mogelijk om in individuele gevallen een woningzoekende een woning te weigeren wanneer geen zekerheid kan worden verkregen dat de woningzoekende de financiële verplichtingen kan nakomen (zie artikel 2.4.2, lid 1 onder e van de ontwerpverordening) b. De reactie wordt gedeeld dat de gronden voor toepassing lokaal maatwerk gericht op leefbaarheid, zoals opgenomen in de ontwerpverordening, versoepeling verdienen om beter aan te kunnen sluiten op het specifieke karakter van het lokale vraagstuk. De invloed op de regionale woningmarkt is door het maximum percentage bovendien beperkt. c. De reactie wordt gedeeld dat de rolverdeling inzake melding en monitoring verduidelijking verdient in de verordening en dat daarbij de rol van de gemeenten groter dient te zijn dan verwoord in de ontwerpverordening. Onveranderd blijft dat de corporaties verantwoordelijk zijn voor de evaluaties van passendheidsvoorwaarden en directe
Voorstellen
Er worden geen wijzigingen van de ontwerpverordening voorgesteld. De stadsregio zal zich inspannen om haar taken op het gebied van deze verordening goed over te dragen en te borgen. Er worden ten aanzien van de leesbaarheid geen concrete wijzigingen voorgesteld. De ontwerpverordening is echter nogmaals op leesbaarheid en duidelijkheid gecontroleerd in samenwerking met een professionele tekstschrijver. Dit heeft geleid tot kleine en taaltechnische wijzigingen. Ten aanzien van de specifieke reacties: a. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.5. b. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.4. c. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.7.2., lid 3 en 2.7.4., lid 1.
Pagina 5
Reacties
4.4 De aanpassingen aan de urgentieregeling worden ondersteund. Om tot uitvoering te kunnen komen, wachten meerdere opgaven. Deze moeten door de stadsregio en de gemeenten in samenspraak met SUWR opgepakt worden. 4.5 Artikel 2.4.2 lid 2 onder d (weigering toewijzing woonruimte): lid 1f en 2e zijn hetzelfde. Eén kan geschrapt worden.
4.6 Artikel 2.5.1 (Algemene regels over passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling): In lid 2 b cursieve tekst toevoegen: “..als gevolg van een specifiek of concreet te verwachten zorgvraag afhankelijk is…” 4.7 Artikel 2.5.1 lid 6: lokaal maatwerk, het geheel van passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling, lijkt beperkt te worden tot 15% van de verhuurde woningen. Dit is verwarrend. Hier moet staan dat sturen op leefbaarheid beperkt is tot 15% van de verhuurde woningen. lid 7 is eveneens verwarrend. Voorgesteld wordt dit lid te laten vervallen en een definitie van het begrip lokaal maatwerk te geven. 4.8 Artikel 2.5.2 (specifieke regels over passendheidsvoorwaarden): Voorgesteld wordt tot uitdrukking te brengen dat het ook kan gaan om voorzieningen in het woongebouw, de directe omgeving of aan het woongebouw verbonden levering van zorg en diensten. 4.9 Artikel 2.7.2 (registratie en monitoring): voorgesteld wordt om in lid 3 toe te voegen dat de zorg voor de samenstelling van de monitor van gemeenten, stadsregio en corporaties gezamenlijk zou moeten zijn. Verder wordt voorgesteld dat de monitor jaarlijks voor 1 april toegezonden moet worden (zie lid 3 onder a). Voorgesteld wordt verder lid 4 te schrappen, en zodoende de slaagkans niet zonder meer als indicator te noemen. 4.10 Artikel 2.9.4 (bemiddeling van houders van de herhuisvestingsverklaring): Een herhuisvestingsverklaring wordt niet eerder dan 18
edocs 137472
Antwoorden bemiddeling, alsmede dat corporaties en colleges van B&W gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor evaluatie van de verordening na vier jaar. Deze reactie wordt gedeeld.
Voorstellen
Deze reactie wordt niet gedeeld. Het eerste en tweede lid van dit artikel hebben betrekking op verschillende regelingen, het eerste lid betreft de redenen waarom een woning geweigerd kan worden, het tweede lid betreft de redenen waarvoor leveringsvoorwaarden ingezet kunnen worden Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. In de memorie van toelichting zal het onderscheid nader verduidelijkt worden.
Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.4.
Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.2., lid 2 onder b en artikel 2.5.3.., lid 2 onder d.
Deze reacties worden gedeeltelijk gedeeld. De zorg voor de samenstelling van de monitor ligt immers officieel bij de gemeenten en corporaties. Alleen in de uitvoeringspraktijk vervullen de stadsregio en Maaskoepel namens de gemeenten en corporaties een coördinerende rol.
Er worden wijzigingen van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.7.2.
Deze reactie wordt gedeeld. De uitvoering van het herhuisvestingsvergunningenstelsel is hiermee gebaat en de positie van de woningzoekenden wordt hiermee
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.9.4., lid 1.
Er worden geen wijzigingen van de ontwerpverordening voorgesteld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.2., lid 2 onder b en artikel 2.5.3., lid 2 onder d.
Pagina 6
Reacties maanden voor de ingreep afgegeven, later kan wel. De verschillende fasen die onderscheiden worden in dit artikel zouden met een kortere uitverhuisperiode rekening moeten houden. Voorstel is om fasen niet hard te koppelen aan maanden, maar een verhouding. De eerste fase bestaat uit ½ van de uitverhuisperiode, de tweede fase uit 1/3, en de eventueel daarop volgende derde fase uit 1/6. 4.11 Paragraaf 2.8 (urgentieverklaring): voorgesteld wordt om duidelijk tot uitdrukking te brengen dat de kosten voor de uitvoering van de urgentieregeling voor rekening van gemeenten komen (zie artikel 2.8.1. lid 1).
Antwoorden niet geschaad.
Voorstellen
Deze reactie wordt niet gedeeld. De kosten voor de uitvoering van de urgentieregeling zijn direct gekoppeld en inherent aan de verantwoordelijkheden die zijn toebedeeld aan de colleges van B&W.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
4.12 Verder wordt voorgesteld om een hardheidsclausule op te nemen in de urgentieregeling voor situaties die zeer schrijnend zijn, maar waar niet een urgentiegrond op van toepassing is.
Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.8.17.
4.13 Artikel 2.8.6: voorgesteld wordt om in dit artikel een zoekgebied voor de tweede fase toe te voegen. In de tweede fase wordt de gehele stad Rotterdam een regiodeel, tenzij er een contraindicatie is.
Deze reactie wordt niet gedeeld. Ten aanzien van regiodelen zoals benoemd in de ontwerpverordening zal worden voorgesteld om deze te vervangen door subregio’s. De subregio is het meest toereikende schaalniveau om een passende aanbieding in de tweede fase te kunnen doen, de ervaring leert immers dat veel woningzoekenden op een bepaalde subregio en niet Rotterdam als geheel gefocust zijn in de zoektocht naar een woning. Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
4.14 De in de artikelen 2.8.15 tot en met 2.8.18 opgenomen urgentiegronden worden vervangen door één urgentiegrond: doorstroming vanuit hulpverleningstraject (zie bijlage bij dit overzicht).
5. De gemeenteraad van Maassluis, brief d.d. 20 december 2013, kenmerk UIT-13-13078/Z-13-08762 5.1 Het is onduidelijk welke sturing gemeenten Deze reactie wordt niet gedeeld. De opzet van de krijgen bij de keuze voor een specifiek verordening is dat de gemeente en corporaties samen aanbodmodel en het toezicht op de toewijzing. De lokaal de uitvoering van het verordening lijkt op dit punt dan ook in woonruimtebemiddelingsbeleid vorm geven. Het tegenspraak te zijn met het landelijk beleid dat verplicht stellen van het afstemmen over de keuze voor gemeenten juist meer invloed moeten krijgen op het woonruimtebemiddelingsmodel gaat hierin te ver, woningcorporaties en woningbeleid. omdat de corporaties het bedrijfsrisico lopen voor de verhuurbaarheid van een woning. Maar ook omdat de toepassing van een woonruimtebemiddelingsmodel geen uitsluiting van woningzoekenden tot gevolg kan hebben en de vrijheid van vestiging dus niet wordt geschaad. Er
edocs 137472
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.8.14.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Pagina 7
Reacties
5.2 Het inperken van de mogelijkheden om lokaal maatwerk toe te passen, juist in complexen waar de leefbaarheid onder druk staat, is een bedreiging van de leefbaarheid.
5.3 De directe bemiddeling kent geen goede afbakening in de verordening.
5.4 Er ontbreekt een hardheidsclausule voor onvoorziene gevallen. 5.5 De verordening kan duidelijker en eenvoudiger. Dit geldt in het bijzonder voor de relatie tussen lokaal maatwerk, passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling. 5.6 De afstemming op (sub)regionaal niveau op het gebied van woonruimteverdeling is recentelijk gestart en behoeft consolidatie. De hoop wordt uitgesproken dat de stadsregio daar het komend jaar bij blijft ondersteunen.
Antwoorden is echter wel de verplichting opgenomen dat de toepassing van woonruimtebemiddelingsmodellen moeten zijn afgestemd op lokaal woonbeleid. Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. Het maximum van 15% sprake is geen inperking. Dit percentage is immers gelijk aan het ijkpunt voor lokaal maatwerk zoals vastgelegd in de huidige geldende verordening (zie artikel 23, lid 2 van de verordening zoals vastgesteld in 2011). Wel wordt gedeeld dat de gronden voor toepassing lokaal maatwerk gericht op leefbaarheid, zoals opgenomen in de ontwerpverordening, versoepeling verdienen om beter aan te kunnen sluiten op het specifieke karakter van het lokale vraagstuk. Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. De regeling t.a.v. de toepassing van directe bemiddeling verdient aanscherping. Echter een te scherpe afbakening van de toepassing van directe bemiddeling draagt het gevaar in zich dat bepaalde woningzoekenden die niet zelfstandig woonruimte kunnen vinden, niet bemiddeld kunnen worden. Deze reactie wordt gedeeld.
Voorstellen
Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie paragraaf 2.5.
Deze reactie wordt gedeeld. Een duurzame coördinatie van de subregionale afstemming behoeft aandacht. De subregionale tafels in het kader van de regionale woningmarktafspraken zijn hiervoor een zeer belangrijk gremium, daarnaast zal de stadsregio zich inspannen voor een goede overdracht en borging van de taken.
Er worden geen wijzigingen van de ontwerpverordening voorgesteld. De stadsregio zal zich inspannen om haar taken op het gebied van deze verordening goed over te dragen en te borgen.
6. Het college van gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland, brief d.d. 24 december 2013, kenmerk: 6.1 Passendheidsvoorwaarden werken beperkend. Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. Het college is van mening dat de verordening Passendheidsvoorwaarden werken beperkend, maar met weinig terughoudend is met de toepassing van lokaal maatwerk in het kader van passendheidsvoorwaarden en het direct schaarste wordt terughoudendheid omgegaan en bemiddelen, zeker ook omdat woningzoekenden beperkt de stadsregio zich tot de kaders van de met een urgentieverklaring onder bepaalde Huisvestingswet. Ten aanzien van leefbaarheid wordt de voorwaarden ook direct kunnen worden bemiddeld. toepassing beperkt door het maximum van 15%. 6.2 Voorgesteld wordt om lokaal maatwerk te Deze reactie wordt gedeeld voor zover het sturen ten beperken tot maximaal 15% van de woningen die behoeve van. sociale cohesie, gevaar en overlast voor per jaar verhuurd worden. Dit, omdat lokaal de woonomgeving. Dit was reeds, conform de
edocs 137472
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.4.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.3, artikel 2.5.4 en artikel 2.5.5.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.8.17 en artikel 2.5.5. lid 3.
PZH-2013-448610007 Er zijn nadere verduidelijkingen opgenomen in de memorie van toelichting
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Pagina 8
maatwerk de vestigingsvrijheid van andere woningzoekenden beperkt.
6.3 Het direct bemiddelen van urgenten dient aangemerkt te worden als vallend binnen de 15%lokaal maatwerk.
6.4 Voorgesteld wordt passendheidsvoorwaarden gericht op de leefbaarheid en de openbare orde te schrappen (artikel 2.5.1 lid 1 sub b). De in artikel 2.5.2 lid 2 genoemde passendheidsvoorwaarden kunnen immers niet bijdragen aan de leefbaarheid of de openbare orde. Verder levert dit strijd met de Huisvestingswet op.
edocs 137472
bestuurlijk afspraak over 15% lokaal maatwerk, in de ontwerpverordening opgenomen. Overigens wordt vastgehouden aan de brede interpretatie van de term lokaal maatwerk, waarbij onder lokaal maatwerk ook de sturing in het kader van schaarste cq. groepen in de knel valt. Sturing met het oog op schaarste cq. groepen in de knel is niet gelimiteerd. Hiermee volgen we de bepalingen uit de Huisvestingswet, welke niets stellen over terughoudendheid mits voldoende aangetoond. Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. Voor zover het de directe bemiddeling van urgent woningzoekenden betreft, die als gevolg van afhankelijkheid van een instelling in de woonplaats enerzijds en gelet op de specifieke samenstelling en mutatiegraad van de voorraad in die woonplaats anderzijds, in die woonplaats direct bemiddeld worden in de 1e fase. Deze urgenten dienen gerekend te worden tot lokaal maatwerk in het kader van leefbaarheid. Wanneer het directe bemiddeling binnen de subregio van het zoekprofiel betreft van urgentwoningzoekenden die zich in de zogeheten 2e fase bevinden, worden deze echter niet tot de 15% gerekend, maar aangemerkt als directe bemiddeling in het kader van schaarste (immers het betreft een groep in de knel die zonder deze voorrang niet zelf in de urgente verhuisbehoefte kan voorzien). Deze reactie wordt niet gedeeld en is in strijd met eerdere bestuurlijke afspraken tussen gedeputeerde Veldhuizen en portefeuillehouder Karssen. De 15% lokaal maatwerk is bedoeld voor situaties waarbij de sociale cohesie verbeterd of geborgd moet worden of (woon)overlast en gevaar voorkomen moet worden (leefbaarheidsvraagstukken). Deze situaties zijn zeer specifiek en lokaal bepaald, waardoor ze niet op voorhand te definiëren zijn en te vatten zijn onder passendheidsvoorwaarden. Dit blijkt onder meer uit de uit de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet (TK 1987-1988, 20250, nr. 3, pagina 35). Het systeem van de wet kent dus een zekere gelaagdheid: leidt reguliere woonruimteverdeling (bijvoorbeeld: het rangordecriterium inschrijfduur) tot onevenwichtige bewoning of problemen op het gebied van sociale cohesie, (woon)overlast of gevaar voor de woonomgeving, dan kan ter voorkoming of bestrijding daarvan bijgestuurd worden. In die zin vormen ze geen primair te beschermen belang, maar een belang dat niet geschaad moet worden door een te eenzijdige focus op een rechtmatige en doelmatige verdeling van woonruimte. Het landelijke beeld voor wat betreft de
Er worden wijzigingen in de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.8.16 lid 6.
Na aanvullend bestuurlijk overleg tussen de portefeuillehouder en gedeputeerde wordt voorgesteld om de term ‘leefbaarheid’ te vervangen door ‘sociale cohesie, overlast en gevaar voor de woonomgeving’. De beoogde doelstelling van de 15% lokaal maatwerk voor leefbaarheid blijft echter onverkort in stand. Er is een verduidelijking in de memorie van toelichting opgenomen om verwarring tussen leefbaarheid en schaarste te voorkomen, waardoor de veronderstelde strijd met de Huisvestingswet wordt opgeheven. Zie artikel 2.5.4.
Pagina 9
6.5 Het selecteren van woningzoekenden die naar verwachting een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid voor directe bemiddeling is geen effectieve manier om de leefbaarheid te vergroten. Voorgesteld wordt deze mogelijkheid te schrappen, ook gelet op de strijdigheid met de Huisvestingswet. 6.6 Verzocht wordt artikel 2.6.1 (woonwagenstandplaatsen) aan te passen zodat de aard van de verdeelregels benoemd wordt en tevens tot uitdrukking wordt gebracht dat geen regels gesteld kunnen worden ten aanzien van lokale bindingseisen. 6.7 De mogelijkheid om urgent woningzoekenden te laten aangeven in welk deel van de regio zij bij voorkeur willen wonen, moet beperkt zijn tot subregionaal niveau, daar waar thans gesproken wordt over het niveau van regiogemeente of, in het geval van Rotterdam, deelgemeente. 6.8 De noodzaak tot het opnemen van de huisvestingsvergunningplicht (hoofdstuk 3 van de verordening) is niet aangetoond. Het opnemen van deze vergunningplicht moet dan ook heroverwogen worden. Tevens zijn de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders de nadere regels voor het afgeven van de vergunning kan vaststellen niet beschreven. Deze regels kunnen in ieder geval geen lokale bindingseisen bevatten. 6.9 De Huisvestingswet biedt geen mogelijkheid voor een experimentenregeling zoals opgenomen in artikel 2.10.1.
edocs 137472
wijze waarop aan woonruimteverdeling invulling wordt gegeven, ook via het instrument van de huisvestingsverordening, is hiermee in overeenstemming. Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt een wijzing van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.4
Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.6.1.
Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie paragraaf 2.8 en in het bijzonder artikel 2.8.2., lid 5.
Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie hoofdstuk 3.
Deze reactie wordt niet gedeeld. Met deze experimentenregeling wordt gehoor gegeven aan de ook door het rijk geuite behoefte om ruimte te creëren voor experimenten op het gebied van wonen. Zie ondermeer de brief van Minister Blok d.d. 20 november 2013 gericht aan de Tweede Kamer, kenmerk 20130000695147. Ten behoeve van innovaties en het toetsen van de huidige werkwijze zijn experimenten noodzakelijk om de woningzoekenden en de woningmarkt optimaal te faciliteren. Via het opnemen van een experimentenregeling, borgen we dat de toepassing regiobreed uniform plaatsvindt, resultaten worden gedeeld en binnen de doelstelling van de Huisvestingswet plaatsvindt.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Pagina 10
7. Gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, brief d.d. 17 december 2013, kenmerk BS13/01225 7.1 Men wil de zekerheid dat in de toekomst Deze reactie wordt niet gedeeld. De verordening biedt Er wordt geen wijziging van de mogelijkheden bestaan om ook maatregelen met reeds voldoende flexibiliteit voor toekomstige sturing. Er ontwerpverordening voorgesteld. betrekking tot de toewijzing van woningen kunnen altijd nieuwe afspraken gemaakt worden en genomen kan worden, indien de noodzaak daartoe bestaande afspraken kunnen bijgesteld worden op grond gelet op de samenhangende aanpak van van de evaluatie van de betreffende afspraak. De status leefbaarheidsproblemen inhoudelijk onderbouwd aparte voor Rotterdam dient buiten de verordening kan worden. Gesuggereerd wordt dat Rotterdamvorm te krijgen, ofwel via de Rotterdamse lokale Zuid een aparte status gegeven zou moeten invulling van de verordening ofwel via een regeling die worden. buiten de verordening omgaat, welke dan een traject via het rijk vereist. 7.2 De verordening geeft een zeer beperkte Deze reactie wordt gedeeld. Er wordt een wijziging van de invulling van passendheidsvoorwaarden die in ontwerpverordening voorgesteld. relatie tot leefbaarheid gesteld kunnen worden. De Zie artikel 2.5.4., lid 1. behoefte bestaat aan een meer algemene formulering van deze mogelijkheid, zodat meer ruimte ontstaat voor een concrete invulling op basis van inhoudelijk goed onderbouwde gronden. 7.3 De huidige tekst gaat ervan uit dat Deze reactie wordt gedeeld. Er wordt een wijziging van de leefbaarheidsmaatregelen op subregionaal niveau ontwerpverordening voorgesteld. afgestemd worden. Voorgesteld wordt niet de Zie artikel 2.5.4., lid 3. subregio maar de afzonderlijke gemeenten als verantwoordingsgebied te nemen, zodat Rotterdam binnen haar gemeentegrenzen kan variëren met het toe te passen maximumpercentage van 15%. 7.4 De in hoofdstuk 3 genoemde Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. De Er wordt een wijziging van de huisvestingsvergunningplicht geldt voor alle huisvestingsvergunningplicht wordt anders ontwerpverordening voorgesteld. gemeenten, tenzij het dagelijks bestuur er vormgegeven. Zie hoofdstuk 3. gemeenten van uitsluit. In het kader van vereenvoudiging van regelgeving wordt voorgesteld dit te wijzigen zodanig dat de vergunningplicht pas gaat gelden op verzoek van de desbetreffende gemeenten. 7.5 Vanwege de grote druk op de woningmarkt op Deze reactie wordt niet gedeeld. Dit gaat om een Er wordt geen wijziging van de zelfstandige woningen voor jongeren (jonger dan beleidsmatige keuze die nog geen onderwerp is geweest ontwerpverordening voorgesteld. 23 jaar) met een huurprijs onder de EUR 375, van een regiobrede afstemming, omdat deze nog niet Voorgesteld wordt om dit als onderwerp dat wordt voorgesteld om ook onzelfstandige eenheden eerder is ingebracht. aandacht behoeft mee te nemen in het in het zoekprofiel van jongeren met een monitoringstraject, zodat een eventueel urgentieverklaring te kunnen opnemen. toekomstige wijziging kan worden geïnitieerd. 7.6 In de algemene weigeringsgronden voor een Deze reactie wordt niet gedeeld. Er is geen aanleiding Er wordt geen wijziging van de urgentieverklaring moet een uitzondering gemaakt om voor personen in een hulpverleningstraject of die ontwerpverordening voorgesteld. worden voor personen of huishoudens die in een doorstromen uit een instelling een uitzondering op te hulpverleningstraject zitten of doorstromen vanuit nemen wat betreft weigeringsgronden, hier gelden een instelling. dezelfde bepalingen als voor andere aanvragers. 7.7 Gestreefd moet worden naar vermindering van Deze reactie wordt niet gedeeld. De urgentieregeling is Er wordt geen wijziging van de de urgentiegronden: de regels zouden veel meer een veel toegepaste regeling binnen de regio, bedoeld ontwerpverordening voorgesteld. op hoofdlijnen gesteld moeten worden. voor vele situaties. Ten behoeve van een rechtmatige toepassing, de rechtzekerheid en transparantie voor de
edocs 137472
Pagina 11
7.8 De definitie van het begrip “huishouden” moet aangepast worden voor zover het betrekking heeft op kamerbewoning. 7.9 De verordening moet ruimte bieden om soepeler om te gaan met de vergunningplicht voor onttrekking en splitsing. Dit overeenkomstig het nieuwe Rotterdamse beleid ter zake. 7.10 De aparte regeling die is ingesteld voor de toewijzing van woonwagenstandplaatsen moet vervangen worden door een regeling die de verhuurder in staat stelt om de verdeelregels vast te stellen. Dit zou meer in overeenstemming zijn met de rest van de verordening.
urgentwoningzoekende is het noodzakelijk om de regeling zo compleet mogelijk te omschrijven. Deze reactie wordt gedeeld. Met een voor Rotterdam specifieke wijziging zal de verordening ruimte bieden aan de uitvoer van Rotterdams beleid, zonder dat andere gemeenten hierdoor beperkt worden. Deze reactie wordt gedeeld. Met een voor Rotterdam specifieke wijziging zal de verordening ruimte bieden aan de uitvoer van Rotterdams beleid, zonder dat andere gemeenten hierdoor beperkt worden. Deze reactie wordt gedeeld.
8. Woningcorporatie SOR, brief d.d. 19 december 2013 8.1 De restrictieve mogelijkheden voor het Deze reactie wordt gedeeld. toepassen van passendheidsvoorwaarden, dat alleen mogelijk is bij schaarste, gaat voorbij aan het maatschappelijk belang dat gediend wordt door het beschikbaar maken en houden van specifiek voor senioren bedoelde woonruimte. Veel van de huidige seniorenwoningen zijn met specifieke subsidies gerealiseerd. Als deze woonruimte niet beschikbaar gehouden kan worden voor de doelgroep, zal in toenemende mate het overige deel van de woningvoorraad geschikt gemaakt moeten worden voor bewoning door senioren, hetgeen ten laste komt van de WMO. Het nu reeds beschikbaar houden van seniorenwoningen voor senioren voorkomt dit in ieder geval ten dele. 8.2 Het argument dat niet op leeftijd gestuurd mag Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. Binnen de worden, wekt verwondering: de stadsregio heeft in ontwerpverordening wordt al de mogelijkheid geboden het recente verleden de realisatie van schaarse woningen in het bijzonder geschikt voor een seniorenwoning aangemoedigd met subsidies. Het bepaalde leeftijdscategorie speciaal voor de nu niet of beperkt mogelijk maken van sturen op leeftijdscategorie te bestemmen. Wel wordt de mening leeftijd heeft tot gevolg dat het doel van die gedeeld dat ook gestuurd moet kunnen worden inzake subsidies niet bereikt kan worden. specifieke doelgroepen en woonruimten, waaronder specifieke ouderenwoningen ook wanneer geen sprake is van schaarste. 8.3 Door de systematiek van de verordening valt Zie antwoord op de reactie 8.2. sturen op leeftijd onder lokaal maatwerk. Hiervoor moet een meldingsprocedure doorlopen worden en geldt een maximumpercentage van 15%. Als gevolg hiervan moet het labellen van
edocs 137472
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 4.1.1., lid 2. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie hoofdstuk 4. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.6.1.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.5.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.2., lid 2 onder d en artikel 2.5.5., lid 2.
Zie voorstel naar aanleiding van reactie 8.2.
Pagina 12
seniorenwoningen concurreren met bijvoorbeeld leefbaarheid terwijl vanuit het oogpunt van een schaarse woningmarkt dergelijke uiteenlopende doelen elkaar juist moeten versterken. 8.4 Met seniorenhuisvesting wordt nagestreefd tot nut van de gemeente te zijn, maar dat nut komt nu buiten bereik van de verordening te liggen. 8.5 De procedure voor sturing bij senioren- en studentencomplexen moet niet nodeloos zwaar en ingewikkeld zijn. Voorgesteld wordt om corporaties in overleg met gemeenten specifieke seniorenwoningen te benoemen, toe te passen labels te bepalen en vervolgens conform de labels te adverteren. Uit verhuur- en leegstandscijfers zal blijken welke complexen wel- en niet een dergelijk labelling verdienen. 9. Het college van burgemeester en wethouders van 9.1 Wanneer jongeren- en seniorenwoningen ook onder de aparte status van lokaal maatwerk vallen, kan dit tot gevolg hebben dat gemeenten en corporatie het maximaal toegestane percentage van 15% snel bereikt hebben. Gepleit wordt voor het opnemen van een procedurebeschrijving waarin voor gemeenten en corporaties is beschreven op welke wijze lokaal woonbeleid kan worden vastgesteld anders dan het 15% lokaal maatwerk zoals dat nu in de verordening is opgenomen. 9.2 Voorgesteld wordt om in de verordening op te nemen wanneer sprake is van een groot gezin en wanneer sprake is van een schaarse woning. 9.3 In de urgentieregeling zou opgenomen moeten worden dat huishoudens vallen onder de werking van de vangnetregeling vanwege betaalproblemen en overlastproblemen, niet in aanmerking kunnen komen voor urgentie.
9.4 Het maximumpercentage van 15% zou niet voor een subregio maar voor een individuele gemeente moeten gelden. 9.5 Het is niet altijd mogelijk om vooraf, conform de in de verordening opgenomen procedure,
edocs 137472
Zie antwoord op de reactie 8.2.
Zie voorstel naar aanleiding van reactie 8.2.
Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. De procedures zijn een vereiste om de rechtmatige toepassing van de bepalingen te borgen. Dat procedures in de praktijk kunnen leiden tot ‘onnodige, lange en inefficiënte formaliteiten’ heeft met de toepassing/invulling van de procedure te maken. Daarom zijn een goede implementatie en duidelijke formats randvoorwaarden bij een goed uitvoerbare verordening. De stadsregio zal zich inspannen om dit goed te faciliteren.
Er worden geen wijzigingen van de ontwerpverordening voorgesteld. De stadsregio zal inspannen om het implementatieproces en de ontwikkeling van formats te faciliteren.
Spijkenisse, brief d.d. 9 december 2013, kenmerk 13U0016253 Deze reactie wordt gedeeld. Er moet ook gestuurd Er wordt een wijziging van de kunnen worden inzake specifieke doelgroepen en ontwerpverordening voorgesteld. woonruimten, waaronder jongeren- en Zie artikel 2.5.5. seniorenwoningen, ook wanneer geen sprake is van schaarste.
Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. Een nadere beschrijving is wenselijk, maar deze zal in de memorie van toelichting worden opgenomen en niet in de verordening. Deze reactie wordt niet gedeeld. Er zitten rond dit punt reeds voldoende waarborgen in de urgentieregeling. Zo is het verkrijgen van urgentie uitsluitend mogelijk wanneer het huisvestingsprobleem niet is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van de aanvrager en niet is ontstaan omdat geen gebruik is gemaakt van een voorliggende voorziening (zoals schuldhulpverlening). Een persoon in een vangnetregeling zal met het oog hierop naar verwachting niet in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Deze reactie wordt gedeeld. Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. Het maken van afspraken vooraf blijft onveranderd echter, de vorm van
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Er zal een verduidelijking wordt opgenomen in de memorie van toelichting. Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.4., lid 3. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Pagina 13
afspraken te maken over de toepassing van passendheidsvoorwaarden of directe bemiddeling. Voorgesteld wordt om voor een aantal doelgroepen genoegen te nemen met verantwoording achteraf. het betreft: woningruilers, slachtoffers van brand, deelnemers aan het laatste kansbeleid, woningzoekenden die op grond van een uitspraak van de bezwarencommissie voor woonruimte in aanmerking dienen te komen, woningzoekenden die als gevolg van gebruik van de hardheidsclausule in aanmerking komen voor directe bemiddeling en woningen die minimaal 2 maal zijn geadverteerd zonder dat dit tot verhuring heeft geleid.
de afspraken kan variëren afhankelijk van de mate waarin vooraf is in te schatten om welke specifieke gevallen of aantallen het gaat. NB. De verordening zal geen mogelijkheid bevatten om woningen die meerdere malen vruchteloos zijn aangeboden om die reden via directe bemiddeling aan te bieden; de woonruimtebemiddelingsmodellen zullen hiertoe naar verwachting voldoende uitkomst bieden.
10. Stichting urgentiebepaling woningzoekenden Rijnmond (SUWR), brief d.d. 29 november 2013 10.1 Voorgesteld wordt om een hardheidsclausule Deze reactie wordt gedeeld. op te nemen in de urgentieregeling voor situaties die zeer schrijnend zijn, maar waar niet een urgentiegrond op van toepassing is. 10.2 Vanuit het Rotterdamse project medisch Deze reactie wordt niet gedeeld. Er wordt voorgesteld urgentwoningzoekenden (een samenwerking de ontwerpverordening te wijzigen, zodat regiodelen tussen de gemeente, SUWR, corporatie en MEE) worden vervangen door subregio’s. De verwachting is komt het verzoek om in artikel 2.8.6 de volgende dat de subregio het meest toereikende schaalniveau is passage toe te voegen: In de tweede fase wordt de om een passende aanbieding in de tweede fase te gehele stad Rotterdam als een regiodeel kunnen doen, de ervaring leert immers dat veel beschouwd, tenzij sprake is van een contrawoningzoekenden op een bepaalde subregio en niet indicatie. Rotterdam als geheel gefocust zijn in de zoektocht naar een woning. 10.3 Vanuit het Rotterdamse project “1 route voor Deze reactie wordt gedeeld. woningzoekenden” die doorstromen vanuit een hulpverleningsproject (een samenwerking tussen gemeente, zorginstellingen, corporaties en de SUWR) komt het verzoek om de in de artikelen 2.8.15 tot en met 2.8.18 opgenomen urgentiegronden te vervangen door één nieuwe urgentiegrond: doorstromen vanuit hulpverleningstraject. 11. Het college van burgemeester en wethouders van Brielle, bij collegebesluit van 13 november 2013 11.1 Wanneer een leeftijdstabel van bv < 23 jaar Deze reactie wordt gedeeld. en een label > 55 jaar ook vallen binnen het lokaal maatwerk dan kunnen gemeenten al snel door het lokaal maatwerk heen zijn. Vallen de jongerenwoningen en 55+ woningen ook onder de aparte status waarbij de corporatie bepaalt of een woningzoekende juist wel of niet in aanmerking komt voor een woning op basis van specifieke
edocs 137472
Zie artikel 2.5.6., lid 3.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.8.17. Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.8.2., lid 5 en artikel 2.8.3., lid 5.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.8.14.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.5.
Pagina 14
behoefte of eigenschappen van de woningzoekende en de woning (aard en geschiktheid van de woning) en dus een belasting op het lokaal maatwerk van 15% maximaal op subregionaal niveau? 11.2 Er worden geen omschrijvingen gegeven van wat een groot gezin is en wet een schaarse woning achter laten inhoudt. Mag dat een eigen interpretatie zijn? 11.3 Welke mogelijkheden zijn er binnen de zoekroute voor directe bemiddeling bij afwijzing van een urgentie? Valt dit onder lokaal woonbeleid?
11.4 De corporatie hebben in een vangnetregeling opgenomen dat woningzoekenden vanwege betaalgedrag en overlastproblemen in een vorige woonsituatie voor 5 jaar uitgesloten kunnen worden. Hoe verhoudt zich dit met de opgenomen regelgeving dat bij een betalingsregeling die is getroffen en wordt nagekomen aanleiding kan geven om een urgentie af te geven en wel een woning toe te wijzen? 12. Het college van burgemeester en wethouders van 12.1 Voorgesteld wordt om in de verordening een artikel op te nemen waarin de schaarste per subregio wordt aangegeven. In de subregio Waterweg is er schaarste aan eengezinswoningen.
12.2 De verordening moet de mogelijkheid bevatten om vrijkomende schaarse woningen in een gemeente na vaststelling van schaarste op subregionaal niveau, met voorrang te adverteren voor inwoners van de desbetreffende gemeente.
12.3 In de verordening moet opgenomen worden
edocs 137472
Deze reactie wordt gedeeld.
Deze reactie wordt gedeeld. Voor schrijnende gevallen wordt voorgesteld om in de urgentieregeling een hardheidsclausule op te nemen. Wanneer geen sprake is van een schrijnend geval en niet van de andere situaties waartoe directe bemiddeling op grond van de verordening kan worden ingezet zijn, dan zijn er geen andere mogelijkheden. Deze reactie wordt niet gedeeld. Het verkrijgen van urgentie is uitsluitend mogelijk wanneer het huisvestingsprobleem niet is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van de aanvrager en niet is ontstaan omdat geen gebruik is gemaakt van een voorliggende voorziening (zoals schuldhulpverlening). Een persoon in een vangnetregeling zal met het oog hierop naar verwachting niet in aanmerking komen voor een urgentieverklaring.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. De begrippen worden nader toegelicht in de memorie van toelichting. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.8.17.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Vlaardingen, brief d.d. 4 december 2013, kenmerk 739328 Deze reactie wordt niet gedeeld. Vanwege het Er wordt geen wijziging van de dynamische (veranderende) karakter van de ontwerpverordening voorgesteld. schaarstebepaling, past deze niet in de verordening, welke meer statisch van aard is. In de memorie van toelichting wordt voor de schaarstebepaling dan ook nadrukkelijk verwezen naar de regionale woningmarktafspraken, welke meer dynamisch van karakter zijn. Specifiek ten aanzien van de opmerking dat er schaarste is aan eengezinswoningen in de subregio Waterweg geldt dat we op grond van de Huisvestingswet geen mogelijkheden zien om woningen specifiek voor gezinnen te kunnen bestemmen, maar uitsluitend voor huishoudens van een bepaalde grootte. Deze reactie wordt niet gedeeld. Artikel 13a van de Er wordt geen wijziging van de Huisvestingswet stelt dat het voorrang geven of ontwerpverordening voorgesteld. uitsluiten alleen van toepassing kan zijn op woningzoekenden die al of niet een economische of maatschappelijke binding hebben aan een in de verordening aangeduide regio. I In de verordening is bepaald dat dit niet de stadsregio Rotterdam als geheel, maar de subregio’s betreft. Deze reactie wordt niet gedeeld. Het met voorrang Er wordt geen wijziging van de
Pagina 15
dat huishoudens met de laagste inkomens (primair inkomen tot maximaal de BBSH-grens) met voorrang worden gehuisvest in sociale huurwoningen die een huurprijs hebben tot maximaal EUR 574 (bovenste aftoppingsgrens).
12.4 In artikel 2.5.2 of aanvullend hierop moet geregeld worden dat: a. mensen met een zorgbehoefte met voorrang gehuisvest kunnen worden als samenwerkende partijen met hoge investeringen woningcomplexen met een zorgpunt of gemeenschappelijke voorzieningen gerenoveerd of nieuwgebouwd hebben; b. bij seniorenwoningen en complexen met jongerenhuisvesting met een leeftijdscriterium verhuurd mag worden; c. maatwerk bij woningen voor bijzondere doelgroepen, zoals atelierwoningen en woongroepen, mogelijk is; d. een minimuminkomenseis gesteld kan worden bij sociale huurwoningen met een huurprijs tussen de aftoppingsgrens (EUR 574,35) en de huurliberalisatiegrens (EUR 681,02) om te hoge woonlasten voor huishoudens met een laag inkomen te voorkomen; e. in lid 1 van artikel 2.5.2 “het aansluiten verhuren aan” te vervangen door “met voorrang verhuren aan”; f. huishoudens met voorrang gehuisvest kunnen worden in een andere woning als zij een schaarse woning vrijmaken (met verwijzing naar directe bemiddeling op grond van artikel 2.5.3 lid 3 sub c).
edocs 137472
huisvesten van de laagste inkomens in huurwoningen met een prijs tot de aftoppingsgrens, is reeds bepaald in het BBSH. Of en hoe hieraan invulling gegeven is uiteindelijk de keuze van een corporatie zelf (in samenspraak met de betreffende regiogemeente). De verordening biedt uitsluitend het instrumentarium voor het geval schaarste of leefbaarheidsproblemen aanleiding vormen om bij de verdeling van woonruimte hierop te sturen. Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld: a. gedeeltelijk gedeeld: de ontwerpverordening bood reeds de mogelijkheid om mensen met een zorgbehoefte via directe bemiddeling te huisvesten (artikel 2.5.1., lid 2 onder b van de ontwerpverordening), danwel schaarse aangepaste woningen voor mensen met een zorgvraag te bestemmen (artikel 2.5.2., lid 2 onder b van de verordening). In de voorgestelde wijziging is nu ook de mogelijkheid toegevoegd om specifiek voor een bepaalde doelgroep gebouwde woonruimten/complexen voor die doelgroep te bestemmen, ook al is er geen sprake van schaarste of leefbaarheidsvraagstukken b. gedeeld: zie antwoord op a. c. gedeeld: in de definitieve verordening is de mogelijkheid opgenomen om ook voor specifieke situaties of bij specifieke woonvormen te sturen, ook wanneer er geen sprake is van schaarste of leefbaarheidsvraagstukken d. niet gedeeld: met het oog op het zoveel mogelijk borgen van de vrijheid van vestiging en gezien het feit dat de verordening vooral gericht is op huisvestingsvraagstukken, wordt het niet wenselijk geacht om bij het ontbreken van schaarste of leefbaarheidsvraagstukken toch te kunnen sturen op minimuminkomen. De toereikendheid van het inkomen voor het dragen van de huurlasten betreft immers geen huisvestingsvraagstuk, maar een betaalbaarheidsvraagstuk afhankelijk van de persoonlijke situatie en het betalingsgedrag van de woningzoekende. Wel is het voor corporaties mogelijk om in individuele gevallen te weigeren een woonruimte te verhuren als geen zekerheid kan worden verkregen de woningzoekende de financiële verplichtingen kan nakomen. e. niet gedeeld: in deze verordening is gekozen voor directe bemiddeling als zijnde voorrang en passendheid als zijnde uitsluiting cq. insluiting
ontwerpverordening voorgesteld.
Er worden wijzigingen van de ontwerpverordening voorgesteld. a. Zie artikel 2.5.5. en artikel 2.5.2., lid 2 onder b b. Zie artikel 2.5.5., lid 2 c. Zie artikel 2.5.5., lid 3 Verder geen wijzigingen.
Pagina 16
f. 12.5 De gemeente is positief over de ruimte die wordt geboden voor directe bemiddeling in verband met leefbaarheidsproblemen. Wel wordt gevraagd om het maximale percentage van 15% niet op de subregio van toepassing te laten zijn, maar op het vrijkomend woningaanbod per gemeente. 12.6 In artikel 2.4.4. lid 4 moet opgenomen worden dat corporaties overleg met gemeenten plegen bij het maken van hun keuze voor een woonruimtebemiddelingsmodel.
12.7 In artikel 2.4.3 lid 3 toevoegen dat woningzoekenden niet op voorhand hoeven te kiezen voor één woonruimtebemiddelingsmodel, maar kunnen kiezen voor verschillende modellen. 12.8 In artikel 2.7.4. opnemen wie verantwoordelijk is voor de meldingsplicht. Ter voorkoming van al te veel bureaucratie wordt verder voorgesteld beknopte formats te ontwikkelen en een eenvoudige verlengingsprocedure in de verordening op te nemen.
12.9 In de verordening moet opgenomen worden hoe omgegaan moet worden met behoud of verlies van inschrijfduur, bijvoorbeeld in gevallen van wisseling van huishoudenssituatie van zelfstandig naar onzelfstandig wonen. 12.10 In artikel 2.9.2. lid 2 de maximale herhuisvestingstermijn van 18 maanden bij herhuisvesting van stadsvernieuwingsurgenten inkorten tot 12 maanden.
edocs 137472
niet gedeeld: deze voorrangsregeling is afdoende vastgelegd in artikel 2.5.3. lid 3 sub c Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.4., lid 3.
Deze reactie wordt niet gedeeld. De opzet van de verordening is dat de gemeente en corporaties samen lokaal de uitvoering van het woonruimtebemiddelingsbeleid vorm geven. Het verplicht stellen van het afstemmen over de keuze voor het woonruimtebemiddelingsmodel gaat hierin te ver, omdat de corporaties het bedrijfsrisico lopen voor de verhuurbaarheid van een woning. Maar ook omdat de toepassing van een woonruimtebemiddelingsmodel geen uitsluiting van woningzoekenden tot gevolg kan hebben en de vrijheid van vestiging dus niet wordt geschaad. Er is echter wel de verplichting opgenomen dat de toepassing van woonruimtebemiddelingsmodellen moeten zijn afgestemd op lokaal woonbeleid. Deze reactie wordt niet gedeeld. Het betreft meer een uitvoeringbepaling gericht op de werking van de modellen dan een juridische bepaling. In de memorie van toelichting wordt hier nader op ingegaan. Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. De verantwoordelijkheid voor de meldingsplicht ligt bij de gemeenten. De procedures zijn een vereiste om de rechtmatige toepassing van de bepalingen te borgen. Dat procedures in de praktijk kunnen leiden tot ‘onnodige, lange en inefficiënte formaliteiten’ heeft met de toepassing/invulling van de procedure te maken. Daarom zijn een goede implementatie en duidelijke formats randvoorwaarden bij een goed uitvoerbare verordening. De stadsregio zal zich inspannen om dit goed te faciliteren. Deze reactie wordt niet gedeeld. De regels in de verordening inzake beëindiging en opschorting van de inschrijfduur zijn voldoende omvattend omschreven.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Deze reactie wordt niet gedeeld. Dit gaat om een beleidsmatige keuze die (nog) geen onderwerp is geweest van een regiobrede afstemming. Bovendien geldt dat de regeling in de verordening dusdanig is opgesteld dat een kortere termijn dan 18 maanden altijd mogelijk is. Wel wordt om beter aan te kunnen
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.9.4.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Er zal een nadere verduidelijking in de memorie van toelichting worden opgenomen. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.7.4., lid 1. De stadsregio zal inspannen om het implementatieproces en de ontwikkeling van formats te faciliteren.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Er zal een nadere verduidelijking in de memorie van toelichting worden opgenomen.
Pagina 17
12.11 In artikel 2.9.4. lid 1 de zelfzoekperiode (oftewel: de eerste fase) van stadsvernieuwingsurgenten terugbrengen tot 3 maanden.
aansluiten bij kortere herhuisvestingstermijnen het voorstel gedaan om de termijnen inzake zelfzoeken en directe bemiddeling meer flexibel te formuleren. Zie antwoord op voorgaande reactie.
13. Woningbouwvereniging Hoek van Holland, brief d.d. 19 november 2013 13.1 De artikelen 2.8.3.5 en 2.8.4 zijn niet Deze reactie wordt gedeeld. De verwachting daarbij is duidelijk. Het probleem dat de huidige verordening dat de subregio het meest toereikende schaalniveau is met zich meebrengt (namelijk: dat de om een passende aanbieding in de tweede fase te urgentwoningzoekende uit Hoek van Holland moet kunnen doen, de ervaring leert immers dat veel kiezen voor 3 deelgemeenten van Rotterdam woningzoekenden op een bepaalde subregio gefocust terwijl de overige deelgemeenten verder weg zijn in de zoektocht naar een woning. Voor Hoek van liggen dan bijvoorbeeld Maassluis of Vlaardingen) Holland betekent dit de Subregio Waterweg wordt hiermee niet opgelost. Beter zou het zijn om de urgentwoningzoekende voor een regiodeel te laten kiezen. 13.2 De corporatie verhuurt 50% van haar binnen Deze reactie wordt niet gedeeld. Zoals eerder in deze Hoek van Holland vrijkomende woningen aan nota beschreven biedt de Huisvestingswet niet de woningzoekenden uit Hoek van Holland. Met de mogelijkheid om binnen een regio onderscheid te maken gemeente Rotterdam is afgesproken dat gestreefd naar woningzoekenden die wel en woningzoekenden die wordt dit percentage op te voeren naar 66%. De niet maatschappelijk en/of economisch gebonden zijn nieuwe verordening doorkruist dit. Verzocht wordt aan een specifieke gemeente binnen die regio, dit met de verordening op dit punt voor Hoek van Holland het oog op het borgen van de vrijheid van vestiging en aan te passen. uitgaande van de regionale samenhangende woningmarkt in die regio. Wel kan aan inwoners gebonden aan de bewuste subregio voorrang worden gegeven boven woningzoekenden van buiten die subregio. Wanneer de wens tot sturing voortvloeit uit leefbaarheidsvraagstukken biedt de opgenomen regeling met 15% lokaal maatwerk mogelijkheden. Afhankelijk van de mate waaraan in de rest van de gemeente Rotterdam toepassing wordt gegeven aan deze regeling, kan in Hoek van Holland eventueel een hoger percentage worden toegepast (mits het Rotterdamse gemiddelde maximaal 15% betreft). 14. De gemeenteraad van Westvoorne, raadsbesluit van 17 december 2013 14.1 Verzocht wordt om in de verordening een Deze reactie wordt niet gedeeld. De verordening bevat procedurevoorstel op te nemen over de wijze voldoende bewegingsruimte om aan te sluiten bij lokale waarop tussen gemeenten en corporaties lokaal, vraagstukken. van de verordening afwijkend, woonbeleid kan worden vastgesteld. 14.2 Het in de verordening opnemen van definities Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. De opvatting voor “groot gezin” en “schaarse woning” wordt dat beide vraagstukken een nadere uitleg behoeven wenselijk geacht. wordt gedeeld, echter vanwege de toelichtende aard, is
edocs 137472
Zie voorstel naar aanleiding van vorig antwoord.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie hiervoor artikel 2.8.2., lid 5 en artikel 2.8.3., lid 5.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Een nadere verduidelijking zal worden
Pagina 18
14.3 In de verordening moet worden opgenomen dat woningzoekenden op wie in verband met betalingsproblemen of overlastproblemen de vangnetregeling van toepassing is, niet voor urgentie in aanmerking kunnen komen.
14.4 Het maximumpercentage van 15% moet niet alleen gelden voor subregio’s maar ook voor individuele gemeenten. 14.5 Het is niet altijd mogelijk om vooraf, conform de in de verordening opgenomen procedure, afspraken te maken over de toepassing van passendheidsvoorwaarden of directe bemiddeling. Voorgesteld wordt om voor een aantal doelgroepen genoegen te nemen met verantwoording achteraf. het betreft: woningruilers, slachtoffers van brand, deelnemers aan het laatste kansbeleid, woningzoekenden die op grond van een uitspraak van de bezwarencommissie voor woonruimte in aanmerking dienen te komen, woningzoekenden die als gevolg van gebruik van de hardheidsclausule in aanmerking komen voor directe bemiddeling en woningen die minimaal 2 maal zijn geadverteerd zonder dat dit tot verhuring heeft geleid.
de memorie van toelichting en niet de verordening zelf hiervoor de geëigende plek. Deze reactie wordt niet gedeeld. Het verkrijgen van urgentie is immers uitsluitend mogelijk wanneer het huisvestingsprobleem niet is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van de aanvrager en niet is ontstaan omdat geen gebruik is gemaakt van een voorliggende voorziening (zoals schuldhulpverlening). Een persoon in een vangnetregeling zal met het oog hierop naar verwachting niet in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Deze reactie wordt gedeeld. Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. Het maken van afspraken vooraf blijft onveranderd echter, de vorm van de afspraken kan variëren afhankelijk van de mate waarin vooraf is in te schatten om welke specifieke gevallen of aantallen het gaat. NB. De verordening zal geen mogelijkheid bevatten om woningen die meerdere malen vruchteloos zijn aangeboden om die reden via directe bemiddeling aan te bieden; de woonruimtebemiddelingsmodellen zullen hiertoe naar verwachting voldoende uitkomst voor bieden.
15. Woningcorporatie Woonvisie, brief d.d. 23 december 2013 15.1 Door voor de toepassing van lokaal maatwerk Deze reactie wordt gedeeld, voor zover het de de subregionale schaal te kiezen, gaat de toepassing van lokaal maatwerk in het kader van verordening voorbij aan de echt lokale opgaven: de leefbaarheid betreft, in het kader van schaarste blijft het effectiviteit van de in Ridderkerk en Albrandswaard subregionale niveau uitgangspunt. benodigde vernieuwing van de woningvoorraad wordt aanzienlijk versterkt door toepassing van lokaal maatwerk en passendheidsvoorwaarden ten behoeve van lokale woningzoekenden. De verordening biedt die mogelijkheid niet. 15.2 Er bestaat een verschil tussen de Deze reactie wordt gedeeld, voor zover het de conceptverordening en de toepassing van lokaal maatwerk in het kader van conceptsamenwerkingsafspraken voor de leefbaarheid betreft, in het kader van schaarste blijft het woningmarkt: in de verordening staat het subregionale niveau uitgangspunt. subregionale niveau centraal, terwijl in de samenwerkingsafspraken geconstateerd wordt dat voor de Zuidrand de uitdagingen zich juist op
edocs 137472
opgenomen in de memorie van toelichting. Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.4., lid 3. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.6., lid 3.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.4., lid 3.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.4., lid 3.
Pagina 19
lokaal niveau manifesteren. 15.3 De nieuwe verordening biedt nauwelijks de mogelijkheid om te sturen op een onbalans in de kans op een woning tussen de lokale woningzoekenden en de regionale woningzoekenden. Die onbalans uit zich overigens ook in de sociale samenhang van de wijken en buurten en een te snelle instroom van vooral huishoudens met een laag inkomen.
15.4 Onder verwijzing naar de inbreng van de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk wordt voorgesteld om in de verordening op te nemen dat het mogelijk is om maximaal 50% van de eerste verhuringen van nieuwbouw toe te wijzen aan lokale woningzoekenden. 15.5 Gepleit wordt voor een eenduidige, met de provincie afstemde, wijze van aantonen van schaarste, bijvoorbeeld in de vorm van formats. 15.6 De verordening moet een bepaling bevatten op grond waarvan seniorenwoningen gelabeld kunnen worden, ook als geen sprake is van schaarste. 15.7 Om de mantelzorgregeling te kunnen toepassen is een goede bepaling van mantelzorg nodig.
Deze reactie wordt niet gedeeld. Zoals eerder in deze nota beschreven biedt de Huisvestingswet biedt niet de mogelijkheid om binnen een regio onderscheid te maken naar woningzoekenden die wel en woningzoekenden die niet maatschappelijk en/of economisch gebonden zijn aan een specifieke gemeente binnen die regio, dit met het oog op het borgen van de vrijheid van vestiging en uitgaande van de regionale samenhangende woningmarkt in die regio. Wel kan aan inwoners gebonden aan de bewuste subregio voorrang worden gegeven boven woningzoekenden van buiten die subregio. Wanneer de wens tot sturing voortvloeit uit leefbaarheidsvraagstukken biedt de opgenomen regeling met 15% lokaal maatwerk mogelijkheden. Afhankelijk van de mate waaraan in de rest van de gemeente Rotterdam toepassing wordt gegeven aan deze regeling, kan in Hoek van Holland eventueel een hoger percentage worden toegepast (mits het Rotterdamse gemiddelde maximaal 15% betreft). Zie antwoord op deze reactie onder 1. Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Deze reactie wordt gedeeld.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. De stadsregio zal zich inspannen om de implementatie en het ontwikkelen van formats te faciliteren. Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.5.5., lid 2.
Deze reactie wordt gedeeld.
Deze reactie wordt gedeeld.
16. Gemeenteraad van Capelle aan den IJssel, raadsbesluit van 17 december 2013 16.1 De gemeenteraad stelt voor om de ruimte Deze reactie wordt niet gedeeld. Gelet op de voor lokaal maatwerk in het kader van leefbaarheid standpunten van de provincie en het rijk wordt het als en subregionale binding voor het stellen van onhaalbaar ingeschat om dit percentage op te rekken. passendheidsvoorwaarden te verhogen tot 35%. Hierbij wordt verwezen naar eerdere opmerkingen in dit kader in deze nota. 16.2 Met de monitor woonruimteverdeling moeten Deze reactie wordt niet gedeeld. De monitor dient vooral de effecten van lokaal maatwerk jaarlijks om de vinger aan de pols te houden wat betreft de geëvalueerd worden en moet worden geëvalueerd inperking van de vrijheid van vestiging door de mate
edocs 137472
Zie voorstel naar aanleiding van reactie onder 1.Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 1.1. en artikel 2.8.13.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Pagina 20
of het percentage lokaal maatwerk moet worden aangepast. 16.3 Bij verlening van de urgentie moet het standaard woonruimtetype op subregionaal niveau bepaald kunnen worden. Hierdoor kan beter aangesloten worden bij de kenmerken van de subregionale woonruimtevoorraad.
16.4 De verordening moet een hardheidsclausule zoals opgenomen in het huidige artikel 22 lid 3 komen te bevatten.
waarin toepassing wordt gegeven aan de verschillende sturingsinstrumenten. Een jaarlijkse evaluatie van het lokaal maatwerk is niet doelmatig, omdat de resultaten van de sturing niet altijd direct meetbaar zijn. Deze reactie wordt gedeeltelijk gedeeld. De urgentieregeling gaat uit van wat minimaal noodzakelijk is om een urgent woningzoekende te huisvesten. Hierbij wordt uitgegaan van een regionale standaard. Wel is het mogelijk in bijzondere gevallen een specifiek woonruimtetype op te nemen (zie ook ontwerpverordening). Gedeeld wordt dat de subregio het meest toereikende schaalniveau is om een passende aanbieding in de tweede fase te kunnen doen, de ervaring leert immers dat veel woningzoekenden op een bepaalde subregio georienteerd zijn in de zoektocht naar een woning. Deze reactie wordt gedeeld.
17. College van B&W Schiedam brief d.d. 24 december 2013 kenmerk 13UIT25083 17.1 Verzocht wordt om artikel 2.6 Deze reactie wordt gedeeld. woonwagenstandplaatsen aan te passen, omdat er met dit artikel geen uitvoering gegeven kan worden aan de huidige systematiek van verdeling van woonwagenstandplaatsen. Hiervoor is ambtelijk een voorstel gedaan dat verzocht wordt over te nemen in de nieuwe verordening. 17.2 Geconstateerd wordt dat in de bijlage van de Deze reactie wordt gedeeld. ontwerpverordening bijlage 1 en 2 bij artikel 1 en 2 van de bestuurlijke boete identiek zijn. Gevraagd wordt om een eventueel noodzakelijk verschil te motiveren. Schiedam wenst aan te sluiten bij de bedragen die de gemeente Rotterdam hanteert. 17.3 De noodzaak wordt benadrukt om ten Deze reactie wordt niet gedeeld. Het maken van behoeve van een evenwichtige spreiding van de afspraken over een evenwichtige verdeling van de sociale huisvesting afspraken te maken op sociale voorraad valt buiten de reikwijdte van deze subregionaal niveau. verordening.
18. SOBO (Schiedams Overleg Bewoners Organisaties) brief d.d. 19 december 2013 18.1 Voorgesteld wordt om een artikel toe te Deze reactie wordt niet gedeeld. De betrokkenheid van voegen over hoe op lokaal niveau bewoners- en huurdersorganisaties bij de ontwikkeling bewonersorganisatie betrokken moeten worden bij en implementatie van woonbeleid verschilt sterk per de lokale afspraken tussen gemeente en corporatie en gemeente; bovendien zijn hier veelal corporaties. aparte regelementen voor vastgesteld door corporaties
edocs 137472
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.8.16, lid 5.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.8.17.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie artikel 2.6.1.
Er wordt een wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. Zie Bijlage 1.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld. De spreiding van de sociale voorraad kan worden geagendeerd bij de (sub)regionale woningmarktafspraken.
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Pagina 21
danwel is er in de gemeentelijke inspraakverordening reeds voldoende geregeld omtrent de betrokkenheid. Uitgangspunt is dat elke corporatie en elke gemeente binnen de daartoe staande/lopende afspraken invulling geeft aan de betrokkenheid van de bewoners- of huurdersorganisatie 19. Gemeente Hellevoetsluis; ambtelijke reactie per e-mail d.d. 30-12-2013 19.1 Door een te late ontvangst van de stukken Deze reactie wordt niet gedeeld. De procedure is reeds was het binnen de door de Stadsregio gestelde voor de zomer van 2013 aangekondigd en meerdere termijnen voor Hellevoetsluis niet mogelijk om de malen ambtelijk en bestuurlijk bij de gemeenten onder ontwerp - verordening Woonruimtebemiddeling te de aandacht gebracht. De officiële inspraakstukken zijn onderwerpen aan een zorgvuldige reeds op 27 september 2013 ambtelijk aan alle inspraakprocedure. De portefeuillehouders Wonen gemeenten verstuurd. De stadsregio heeft de van Voorne Putten hebben dan ook besloten te gemeenten getracht optimaal te faciliteren ten aanzien (moeten) volstaan met bespreking in de van de lokale procedures voor inspraak en bestuurlijke betreffende raadscommissies. besluitvorming. In Hellevoetsluis is de eerstvolgende raadscommissie, waarin de ontwerp - verordening behandeld kan worden op 22 januari 2014. Het college van B&W van Hellevoetsluis heeft besloten de raadscommissie te adviseren: "in te stemmen met de concept - verordening Woonruimtebemiddeling als middel om te komen tot een op de subregio Voorne - Putten toegespitste woonruimteverdeling, waarbij tevens ervaring wordt opgedaan met woonruimtebemiddeling als mogelijke systematiek van verdelen". 20. Gemeente Bernisse; ambtelijke reactie per e-mail d.d. 31-12-2012 20.1 Er wordt aangesloten bij de reactie van de 9. Zie de antwoorden op de reactie van de 9. gemeente gemeente Spijkenisse. Spijkenisse.
edocs 137472
Er wordt geen wijziging van de ontwerpverordening voorgesteld.
Zie de voorstellen naar aanleiding van de reacties van de 9. gemeente Spijkenisse.
Pagina 22
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 gewijzigde versie: d.d. 6 januari 2014 voor DB 15 januari 2014 en AB 12 februari 2014 Artikelsgewijze inhoudsopgave Considerans Hoofdstuk 1. Algemeen Artikel 1.1. Definities Hoofdstuk 2. Verdeling van woonruimte Paragraaf 2.1. Algemeen Artikel 2.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 2 Paragraaf 2.2. Primaat van de regionale woningmarkt en vrijheid van vestiging Artikel 2.2.1. Uitgangspunten van de regionale woningmarkt Artikel 2.2.2. Regionaal aanbieden van te verhuren woonruimte Paragraaf 2.3. Eisen aan de inschrijving als woningzoekende Artikel 2.3.1. Inschrijven als woningzoekende Artikel 2.3.2. Algemene regels over inschrijfduur, einde en opschorting van de inschrijving Artikel 2.3.3. Bijzondere regels over inschrijfduur, actualisatieplicht Paragraaf 2.4. De woonruimtebemiddeling via het regionaal aanbodinstrument Artikel 2.4.1. Bepaling rangorde woningzoekenden Artikel 2.4.2. Weigering toewijzing woonruimte Artikel 2.4.3. Vaststellen van de woonruimtebemiddelingsmodellen Artikel 2.4.4. Gebruik van de woonruimtebemiddelingsmodellen Paragraaf 2.5. Lokaal maatwerk: passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Artikel 2.5.1. Algemene regels over passendheidsvoorwaarden en directe bemiddelingPassendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Artikel 2.5.2. Passendheidsvoorwaarden bij schaarsteSpecifieke regels over passendheidsvoorwaarden Artikel 2.5.3. Directe bemiddeling bij schaarste Artikel 2.5.4. Passendheid en directe bemiddeling bij sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast Artikel 2.5.5. Passendheid en directe bemiddeling in specifieke situatie of bij specifieke doelgroepen en woonruimten Artikel 2.5.6 Procedure voorafgaand aan toepassing van passendheidsvoorwaarden en directe bemiddelingSpecifieke regels over directe bemiddeling Paragraaf 2.6. Woonwagenstandplaatsen Artikel 2.6.1. Woonwagenstandplaatsen
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
1
Paragraaf 2.7. Registratie, monitoring, melding, verantwoording en evaluatie Artikel 2.7.1. Uitvoering van taken en vertegenwoordiging in overleggen Artikel 2.7.2. Registratie en monitoring Artikel 2.7.3. Overleg naar aanleiding van de "Monitor woonruimtebemiddeling regio Rotterdam" Artikel 2.7.4. Melding toepassing passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Artikel 2.7.5. Evaluatie passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Artikel 2.7.6. Verantwoording naar aanleiding van evaluatie passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Paragraaf 2.8. Urgentieverklaring Artikel 2.8.1. Bevoegdheid tot verlening van een urgentieverklaring Artikel 2.8.2. Aanvraag om een urgentieverklaring Artikel 2.8.3. Inhoud van de urgentieverklaring en zoekprofiel Artikel 2.8.4. Regiodelen Artikel 2.8.5. Kamertal eerste fase Artikel 2.8.56. Kamertal tweede fase Artikel 2.8.67. Inhoud van de urgentieverklaring: uitsluiting woonruimtebemiddelingsmodellen Artikel 2.8.78. Fasen van de urgentie Artikel 2.8.89. Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring Artikel 2.8.109. Urgentiegrond: medische noodzaak Artikel 2.8.110. Urgentiegrond: onbewoonbaarheid Artikel 2.8.112. Urgentiegrond: woonlasten Artikel 2.8.123. Urgentiegrond: geweld en bedreiging Artikel 2.8.134. Urgentiegrond: afhankelijkheid van instellingen of personen Artikel 2.8.145. Urgentiegrond: doorstroming vanuit opvanginstellingen Artikel 2.8.156. Urgentiegrond: doorstroming vanuit schippersinternaten Artikel 2.8.17. Urgentiegrond: doorstroming vanuit woontrainingscentra Artikel 2.8.18. Urgentiegrond: doorstroming vanuit resocialisatietrajecten Artikel 2.8.19. Intrekking en wijziging de urgentieverklaring Artikel 2.8.2016. Zelfzoekperiode en bemiddeling van houders van de urgentieverklaring Artikel 2.8.2117. Hardheidsclausule Artikel 2.8.18 Informeren over afhandeling
Paragraaf 2.9. Herhuisvesting bij herstructurering Artikel 2.9.1. Zorgplicht corporaties bij herhuisvesting wegens ingrepen aan woonruimte Artikel 2.9.2. Inhoud van de herhuisvestingsverklaring Artikel 2.9.3. Intrekking, wijziging en verval van de herhuisvestingsverklaring Artikel 2.9.4. Bemiddeling van houders van de herhuisvestingsverklaring Paragraaf 2.10. Overige onderwerpen Artikel 2.10.1. Experimenten
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
2
Hoofdstuk 3. De huisvestingsvergunning Paragraaf 3.1. Algemeen Artikel 3.1.1. WerkingsgebiedReikwijdte hoofdstuk 3 Artikel 3.1.2. Voorschriften en beperkingen Artikel 3.1.3. Intrekking of wijziging van vergunning Paragraaf 3.2. De huisvestingsvergunning Artikel 3.2.1. De huisvestingsvergunning Hoofdstuk 4. Onttrekking, samenvoeging en omzetting Paragraaf 4.1. Algemeen Artikel 4.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 4 Artikel 4.1.2. Voorschriften en beperkingen Artikel 4.1.3. Intrekking of wijziging van vergunning Paragraaf 4.2. De onttrekkingsvergunning Artikel 4.2.1. De vergunningplicht Artikel 4.2.2. Weigeringsgronden Artikel 4.2.3. Compensatie Artikel 4.2.4. Intrekkingsgronden Artikel 4.2.5. Nadere regels Paragraaf 4.3. De splitsingsvergunning Artikel 4.3.1. De vergunningplicht Artikel 4.3.2. Weigeringsgronden Artikel 4.3.3. Aanhoudings- en weigeringsgronden Artikel 4.3.4. Intrekkingsgronden Artikel 4.3.5. Nadere regels Paragraaf 4.4. Bestuurlijke boete Artikel 4.4.1. Bestuurlijke boete Hoofdstuk 5. Artikel 5.1. Artikel 5.2. Artikel 5.3. Artikel 5.4. Artikel 5.5. Artikel 5.6. Artikel 5.7. Artikel 5.8.
Overgangs- en slotbepalingen Overgangsrecht aanvragen Overgangsrecht beschikkingen Overgangsrecht inschrijfduur woningzoekenden Overgangsrecht nadere regels Overgangsrecht sanctiebesluiten Evaluatie van de verordening Citeertitel Inwerkingtreding
Bijlage 1 bij de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014: Bestuurlijke boete Bijlage 2 bij de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014:
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
3
Indeling subregio’s
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
4
Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam, gelet op - de Huisvestingswet; - de Wet gemeenschappelijke regelingen; en, - artikel 14 van de Gemeenschappelijke regeling Stadsregio Rotterdam; overwegende dat - binnen de gemeenten die deel uitmaken van stadsregio Rotterdam sprake is van schaarste van woonruimte, een stagnerende doorstroming op de woningmarkt en noodzaak tot versterking of borging van sociale cohesie danwel voorkoming van gevaarlijke (woon)situaties en overlastde leefbaarheid onder druk staat, zoals ook blijkt uit de regionale woonvisie; - het hierom noodzakelijk is om de binnen stadsregio Rotterdam beschikbaar komende woonruimte evenwichtig, rechtvaardig, doelmatig en transparant te verdelen; - de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting genoemde maximale huishoudinkomen gevolgen heeft voor de wijze waarop woningcorporaties hun taken vervullen; besluit: de hierna volgende Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 als huisvestingsverordening vast te stellen. Hoofdstuk 1. Algemeen Artikel 1.1. Definities a. corporatie: de instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet, voor zover deze instelling actief is in één of meer van de gemeenten waar deze verordening van kracht is; b. dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van stadsregio Rotterdam; c. directe bemiddeling: directe bemiddeling als bedoeld in artikel 2.5.13. lid 2; d. eerste fase van de urgentie: de eerste fase van de urgentie als bedoeld in artikel 2.8.7. lid 1; e. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; ef. herhuisvestingsverklaring: de herhuisvestingsverklaring als bedoeld in artikel 2.9.2. lid aanhef en onder 1; fg. huishouden: 1. alleenstaande; of, 2. samenwonenden, zijnde twee personen die hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar, dan wel personen die dit willen gaan doen; of,
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
5
3. de alleenstaande of samenwonenden en de kinderen van de alleenstaande of tenminste één van de samenwonenden, voor zover die kinderen nog niet zelfstandig hebben gewoond en de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt; gh. huurprijsgrens: de huurprijsgrens als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag; hi. inkomensgrens: het in artikel 4 lid 1 van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting genoemde maximale huishoudinkomen; ij. Maaskoepel: federatie van woningcorporaties in de stadsregio Rotterdam jk. mantelzorg: zorg die om-niet en niet in het kader van een hulpverlenend beroep op structurele basis wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meer leden van diens directe sociale omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie; kl. passendheidsvoorwaarde: een passendheidsvoorwaarde als bedoeld in artikel 2.5.21. lid 1; l.m. referentiewoning: een representatief voorbeeld van de te huur aan te bieden zelfstandige woonruimte; mn. regio: het gebied, bestaande uit het grondgebied van de gemeenten waar deze verordening van kracht is; o. regiogemeenten: de gemeenten waar deze verordening van kracht is; np. regionaal aanbodinstrument: het regionaal aanbodinstrument als bedoeld in artikel 2.2.2. lid 1; oq. standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten; pr. subregio: een subregio als bepaald in bijlage 2 bij deze verordening; qs. tweede fase van de urgentie: de tweede fase van de urgentie als bedoeld in artikel 2.8.7. lid 2; t. urgentiegronden: de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.8.9. tot en met 2.8.14., waaronder een urgentieverklaring verleend kan worden; t. urgentieverklaring: de urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.8.1. lid 1; ru. urgentieverlener: het bestuursorgaan dat beslist op de aanvraag om een urgentieverklaring. sv. voorliggende voorziening: een publiekrechtelijke regeling, anders dan de Huisvestingswet of deze verordening, die gezien haar aard en doel voor de desbetreffende woningzoekende toereikend en passend moet worden geacht voor het voorkomen of oplossen van zijn of haar huisvestingsprobleem; tw. woning: zelfstandige woonruimte; ux. woningzoekende: het huishouden dat zich overeenkomstig artikel 2.3.1. als woningzoekende heeft ingeschreven dan wel daarmee gelijk dient te worden gesteld; vy. woongroep: twee of meer volwassenen, eventueel met minderjarige kinderen, die duurzaam gemeenschappelijk in zelfstandige woonruimte samenleven of het voornemen hebben dat te doen; z. woonplaats: woonplaats als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; waa. woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
6
xbb. woonruimtebemiddelingsmodel: een woonruimtebemiddelingsmodel als bedoeld in artikel 2.4.3. lid 2; ycc. zelfstandige woonruimte: woonruimte met een eigen, afsluitbare, toegang welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen zoals badkamer, toilet en keuken buiten de woonruimte. Hoofdstuk 2. Verdeling van woonruimte Paragraaf 2.1. Algemeen Artikel 2.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 2 Hoofdstuk 2 van deze verordening is uitsluitend van toepassing op alle, binnen de regio gelegen, door corporaties beheerde voor verhuur door corporaties vrijkomende of beschikbare zelfstandige woonruimte onder de huurprijsgrens.
Met opmerkingen [Rv1]: overeenkomstig de “huidige” verordening.
Paragraaf 2.2. Primaat van de regionale woningmarkt en vrijheid van vestiging Artikel 2.2.1. Uitgangspunten van de regionale woningmarkt Bij de uitvoering van deze verordening stellen de corporaties, Maaskoepel, de gemeentebesturen en het algemeen bestuur en dagelijks bestuur van stadsregio Rotterdam de belangen van een transparante en toegankelijke regionale woningmarkt en het leefbaarheid centraalversterken of borgen van sociale cohesie danwel voorkomen van gevaarlijke (woon)situaties en overlast centraal, waarbij het de woningzoekende toekomende recht van vrijheid van vestiging slechts ter bescherming van zwaarwegende belangen kan worden beperkt, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is en die beperking in overeenstemming met het recht kan geschieden. Artikel 2.2.2. Regionaal aanbieden van te verhuren woonruimte 1. Corporaties stellen gezamenlijk voor de gehele regio een regionaal aanbodinstrument in en houden dit in stand. De kosten voor instelling en instandhouding van het regionaal aanbodinstrumenthiervan komen voor rekening van de corporaties. 2. Corporaties bieden via het regionaal aanbodinstrument hun voor verhuur vrijkomende of beschikbare woonruimte te huur aan. Voor zover het woonruimtebemiddelingsmodel daartoe aanleiding geeft, kunnen zij woonruimte te huur aanbieden middels een referentiewoning. 3. Het regionaal aanbodinstrument voldoet tenminste aan de volgende eisen: a. het biedt huishoudens die op zoek zijn naar woonruimte de mogelijkheid om zich als woningzoekende in te schrijven; en, b. het biedt woningzoekenden de mogelijkheid hun belangstelling kenbaar te maken op de door corporaties aangeboden woonruimte; en, c. het informeert woningzoekenden op uniforme wijze manier transparant over de op grond van het toepasselijke woonruimtebemiddelingsmodel geldende rangorderegels en passendheidsvoorwaarden aan de hand waarvanvolgens welke de aangeboden woonruimten verdeeld worden. 4. bij het instellen en het in stand houden van het regionaal aanbodinstrument wordt een aanzienlijk gewicht toegekend aan de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid daarvan
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
7
van het instrument. Hetzelfde geldt voor en de toegankelijkheid van de ontsloten informatie voor de woningzoekenden en de in lid 3 onder ahiervoor bedoelde huishoudens. 5. Corporaties kunnen een partij of orgaan aanwijzen die of dat namens hen zorg zal dragenzorgdraagt voor het instellen en in stand houden van het regionaal aanbodinstrument. Paragraaf 2.3. Eisen aan de inschrijving als woningzoekende Artikel 2.3.1. Inschrijven als woningzoekende 1. Corporaties verzorgen in het kader van hun dienstverlening de inschrijving van woningzoekenden. Zij stellen daartoe vVoor de hele regio stellen zij één werkwijze vast. De inschrijving dient te geschiedengebeurt via het regionaal aanbodinstrument. 2. De in lid 1 bedoelde werkwijze voorziet in inschrijving van het huishouden als woningzoekende, indien het huishouden voldoet aan de volgende eisen: a. tenminste één der leden van het huishouden heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt of is het hoofd van het huishouden met één of meerdere minderjarige kinderen; en, b. de leden van het huishouden: - bezitten de Nederlandse nationaliteit of worden op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander behandeld; of, - zijn vreemdeling en houden rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. 3. Voor het inschrijven als woningzoekende kunnen bij de inschrijver kosten in rekening gebracht worden. 4. De in lid 1 bedoelde werkwijze voorziet erin dat: a. een huishouden dat in het bezit is van een herhuisvestingsverklaring of een urgentieverklaring, geacht wordt zich als woningzoekende te hebben ingeschreven te zijn; en, b. een verblijfsgerechtigde als bedoeld in artikel 60a, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet geacht wordt zich als woningzoekende te hebben ingeschreven. 5. Corporaties kunnen een partij of orgaan aanwijzen die of dat namens hen zorgdraagt zal dragen voor het vaststellen van de in lid 1 bedoelde werkwijze. Artikel 2.3.2. Algemene regels over inschrijfduur, einde en opschorting van de inschrijving 1. De in artikel 2.3.1. lid 1 bedoelde werkwijze voorziet erin dat: a. Een woningzoekende inschrijfduur opbouwt gedurende de periode dat hij of zij ingeschreven is, inschrijfduur op bouwt; b. De inschrijving als woningzoekende eindigt wanneer de woningzoekende verhuist naar zelfstandige woonruimte binnen Nederland. c. In afwijking van het onder b bepaalde onder b eindigt de inschrijfduur niet indien: - de woningzoekende in het bezit is van een urgentieverklaring of herhuisvestingsverklaring en de woningzoekende verhuist naar zelfstandige woonruimte die voldoet aan het in de urgentieverklaring of de herhuisvestingsverklaring vermelde zoekprofiel; of, - de tussen corporatie en woningzoekende gesloten huurovereenkomst woonruimte als bedoeld in artikel 15 van de Leegstandwet betreft; of, - het behoud van de inschrijfduur voortvloeit uit de regels van een woonruimtebemiddelingsmodel.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
Met opmaak: Markeren
Met opmerkingen [Rv2]: discriminatie, want verhuizingen buiten NL leiden niet tot einde inschrijving. Voorstel: “binnen Nederland” laten vervallen.
8
2. De in artikel 2.3.1. lid 1 bedoelde werkwijze voorziet erin dat de inschrijving als woningzoekende vervolgens eindigt: a. bij ontbinding van het huishouden; of, b. bij het verzoek van de woningzoekende daartoe. 3. De in artikel 2.3.1. lid 1 bedoelde werkwijze kan erin voorzien dat de corporatie de inschrijving als van de woningzoekende door een corporatie gedurendevoor maximaal 1 jaar kan worden opgeschort indien een de woningzoekende herhaaldelijk en zonder tijdig bericht van verhindering niet verschenen is op een afspraak bij een corporatie verschenen is. Gedurende de opschorting kan de woningzoekende niet reageren op de woonruimte die met toepassing van artikel 2.4.1. te huur aangeboden woonruimtewordt. De woningzoekende bouwt gedurende de opschorting wel inschrijfduur op. Artikel 2.3.3. Bijzondere regels over inschrijfduur, actualisatieplicht 1. Corporaties kunnen in gezamenlijkheid bepalen of de meerderjarige leden van een ontbonden huishouden als bedoeld in artikel 2.3.2. lid 2 onder a ieder voor zich de gehele inschrijfduur van het ontbonden huishouden behouden, indien zij zich bij ontbinding als woningzoekenden inschrijven. 2. De in artikel 2.3.1. lid 1 bedoelde werkwijze kan erin voorzien dat de woningzoekende tenminste eens per twaalf maanden dient moet aan te geven of de gegevens die door hem of haar bij inschrijving opgegeven zijn,gegevens nog actueel zijn. Indien de woningzoekende dit nalaat, kan de werkwijze erin voorzien dat de inschrijving wordt beëindigd.
Met opmaak: Markeren
Met opmaak: Markeren
Paragraaf 2.4. De woonruimtebemiddeling via het regionaal aanbodinstrument Artikel 2.4.1. Bepaling rangorde woningzoekenden 1. Corporaties nemen bij het bepalen van de rangorde waarin woningzoekenden in aanmerking komen voor de huur van woonruimte de volgende leden van dit artikel alsmede het bepaalde in artikel 2.4.2. in acht. 2. Als eerste komt voor de huur van te huur de aangeboden woonruimte in aanmerking de woningzoekende die: a. in het bezit is van een urgentieverklaring of een herhuisvestingsverklaring voor zover de aangeboden woonruimte past binnen het in het zoekprofiel vermelde woonruimtetype en de verklaring geldig is voor het woonruimtebemiddelingsmodel dat door de corporatie bij het aanbieden van de woonruimte heeft toegepaste woonruimtebemiddelingsmodel; en, b. voldoet aan de door de corporatie toegepaste passendheidsvoorwaarden; en, c. via het regionaal aanbodinstrument zijn belangstelling kenbaar heeft gemaakt voor de aangeboden woonruimte; en, d. de door de corporatie die de woonruimte te huur aanbied gehanteerde leveringsvoorwaarden aanvaardt; en, e. geen van de in artikel 2.4.2. lid 1 genoemde omstandigheden zich voordoen. 3. Indien op grond van lid 2 meerdere woningzoekenden, in het bezit van een urgentieverklaring of een herhuisvestingsverklaring, voor huur van de aangeboden woonruimte in aanmerking komen, wordt de volgorde waarin zij voor de huur in aanmerking komen als volgt bepaald: het eerst in aanmerking komt de houder van de urgentieverklaring of herhuisvestingsverklaring waarbij de eerste fase van de urgentie als bedoeld in artikel 2.8.8. lid 1 of, in het geval van de herhuisvestingsverklaring, de eerste fase als bedoeld in
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
9
artikel 2.9.4. lid 1 aanhef en onder a, het eerste is verlopen en vervolgens het eerste zal verlopen. 4. Vervolgens komt voor de huur van de aangeboden woonruimte in aanmerking de woningzoekende die: a. die via het regionaal aanbodinstrument zijn belangstelling kenbaar heeft gemaakt voor de aangeboden woonruimte; en, b. die voldoet aan de door de corporatie toegepaste passendheidsvoorwaarden; en, c. die op grond van het door de corporatie bij het te huur aanbieden van de woonruimte toegepaste woonruimtebemiddelingsmodel en het daarin van toepassing zijnde rangordecriterium als eerste voor huur in aanmerking komt; en, d. die de door de corporatie gehanteerde leveringsvoorwaarden aanvaardt; en, e. ten aanzien van wie de corporatie niet met toepassing van het bepaalde in geen van de in artikel 2.4.2. lid 1 genoemde omstandigheden zich voordoetweigert de woonruimte te verhuren. Artikel 2.4.2. Weigering toewijzing woonruimte 1. De corporatie kan weigeren woonruimte te verhuren aan een woningzoekende: a. indien deze door onjuiste of onvolledige opgave van gegevens of een andere onrechtmatige gedraging, op grond van de in artikel 2.4.1. bedoelde geldende rangordebepaling voor de huur van woonruimte in aanmerking komt; b. indien deze bij een huidige of vorige verhuurder van woonruimte een schuld heeft, veroorzaakt door een huurachterstand of voor rekening van de woningzoekende komen herstelkosten aan het gehuurde, en voor deze schuld geen betalingsregeling is getroffen die wordt nagekomen; c. indien deze na verkoop van woonruimte waarvan hij eigenaar was, niet de volledige hypotheekschuld heeft kunnen voldoen en voor het resterende deel van deze schuld geen betalingsregeling is getroffen; d. indien deze of een lid van diens huishouden zich gedurende de afgelopen vijf jaren in de huidige of vorige woning: - schuldig heeft gemaakt aan of (mede-)verantwoordelijk te houden is voor overlast of gevaarzetting in of vanuit woonruimte van het huishouden; of, - ernstig heeft misdragen; e. indien de huurprijs boven de voor de woningzoekende relevante aftoppingsgrens als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Wet op de Huurtoeslag ligt voor zover de corporatie geen redelijke mate van zekerheid kan verkrijgen dat de woningzoekende zijn uit de te sluiten huurovereenkomst voortvloeiende financiële verplichtingen kan nakomen; of, f. het huishoudinkomen van de woningzoekende ligt boven het bedrag genoemd in artikel 4 lid 1 van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting; of, g. om de instemming van de woningzoekende te verkrijgen met de voor de te huren woonruimte geldende gedragsregels.. 2. De corporatie mag de artikel 2.4.1. lid 4 onder d bedoelde leveringsvoorwaarden uitsluitend hanteren: a. om de beschikking te krijgen over informatie op basis waarvan de corporatie kan beoordelen of de woningzoekende voldoet aan een passendheidsvoorwaarde dan wel of de woningzoekende inderdaad op basis van het toepasselijke woonruimtebemiddelingsmodel voor verhuur van de woonruimte in aanmerking komt;
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
10
Met opmerkingen [Rv3]: n.a.v. de opmerking dat medeverantwoordelijkheid ver gaat. Medeverantwoordelijkheid was gebruikt om tot uitdrukking te brengen dat bijvoorbeeld wietteelt door inwonende kinderen ook de (hoofd)huurder aangerekend kan worden. Dit is nu ondervangen door de toevoeging “of een lid van diens huishouden”. Met opmerkingen [Rv4]: toegevoegd om aan te dat overlast of gevaarzetting aan woonruimte gerelateerd moet zijn en het bijvoorbeeld niet kan gaan om gevaarlijk gedrag in het verkeer.
Met opmerkingen [Rv5]: overgezet uit lid 2. Is immers eigenlijk een reden om niet tot verhuur over te gaan.
b. om de beschikking te krijgen over informatie met betrekking tot het inkomen van de desbetreffende woningzoekende en de mate waarin dat inkomen door de woningzoekende vrij te besteden is; c. om de beschikking te krijgen over informatie over de woonwensen van de woningzoekende en het gedrag als huurder van de desbetreffende woningzoekende, waaronder in ieder geval wordt verstaan het betalingsgedrag van de woningzoekende in een voorgaande huurrelatie en of en de mate waarin de woningzoekende zich in een voorgaande woonsituatie gevaarzettend of overlastgevend heeft gedragen; d. en het verkrijgen van een verhuurdersverklaring, af te geven door de vorige verhuurder van de woningzoekende; de. voorzover de zorgplicht van de corporatie als verhuurder haar daartoe dwingt; ef. als middel om te kunnen of blijven voldoen aan het gestelde in artikel 4 van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting; fg. ter naleving van een wettelijke verplichting; gh. om de woningzoekende, voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst, een open dag te laten bezoeken of een kennismakingsgesprek, intakegesprek tussen een medewerker van de corporatie en de woningzoekende te laten plaatsvinden of een vragenlijst te laten invullen.; h. om de instemming van de woningzoekende te verkrijgen met de voor de te huren woonruimte geldende gedragsregels. Artikel 2.4.3. Vaststellen van de woonruimtebemiddelingsmodellen 1. Corporaties stellen gezamenlijk de binnen de regio toe te passen woonruimtebemiddelingsmodellen vast. 2. Een woonruimtebemiddelingsmodel beschrijft de regels aan de hand waarvan de volgorde blijkt waarin woningzoekenden voor de huur van aangeboden woonruimte in aanmerking komen wanneer zij daarvoor die hun belangstelling kenbaar hebben gemaakt voor aangeboden woonruimte, voor de huur van die woonruimte in aanmerking komen. 3. De vast te stellen woonruimtebemiddelingsmodellen dragen bij aan een evenwichtige, doelmatige en rechtvaardige verdeling van woonruimte en voldoen vervolgens aan de volgende eisen: a. de woonruimtebemiddelingsmodellen ontnemen woningzoekenden niet de mogelijkheid om op te huur aangeboden woonruimte te reageren, maar dienen er slechts toe aan de hand van objectieve en rechtmatige criteria de rangorde te bepalen waarin zij woningzoekenden voor de te huur aangeboden woonruimte in aanmerking komen; b. de woonruimtebemiddelingsmodellen zijn transparant, voor de gemiddelde woningzoekende begrijpelijk mede te delen in de uitingen van hetuit te leggen in het regionaal aanbodinstrument en verantwoordbaar; c. er wordt voorzien in bijzondere rangorderegels voor het die gevallen waarin geval waarin meer dan één huishouden op grond van de reguliere rangorderegels voor de huur van de woonruimte in aanmerking zouden komen. 4. Bij het vaststellen van een woonruimtebemiddelingsmodel wordt door de corporaties beschreven met het oog op welk belang of welke belangen in het bijzonder het woonruimtebemiddelingsmodel gehanteerd kan worden. Vervolgens wordt bij hetbeschrijven de corporaties bij het vaststellen aangegeven welke gevolgen de toepassing van het model redelijkerwijs kan hebben voor de leefbaarheid en de openbare ordesociale cohesie, (woon)overlast en gevaar voor de woonomgeving.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
11
Met opmerkingen [Rv6]: nieuwe sub gemaakt (was ten onrechte weggevallen)
5. Corporaties kunnen een partij of orgaan aanwijzen die of dat namens hen belast is met op het vaststellen van de woonruimtebemiddelingsmodellen, zoals bedoeld in dit artikel. Artikel 2.4.4. Gebruik van de woonruimtebemiddelingsmodellen 1. Voordat woonruimte middels het regionaal aanbodinstrument te huur wordt aangeboden, bepaalt de corporatie het daarbij toe te passen woonruimtebemiddelingsmodel. De corporatie maakt daartoe een keuze uit de op grond van artikel 2.4.3. lid 1 vastgestelde woonruimtebemiddelingsmodellen. 2. De corporatie kan ervoor kiezen verschillende woonruimten, verschillende typen woonruimte, of woonruimte in verschillende gemeenten of delen van gemeenten volgens verschillende woonruimtebemiddelingsmodellen aan te bieden. Zij neemt daarbij telkens het in deze verordening bepaalde in acht. 3. Het toegepaste woonruimtebemiddelingsmodel wordt medegedeeld bij het te huur aanbieden van de woonruimte via het regionaal aanbodinstrument, op een voor de gemiddelde woningzoekende begrijpelijke wijzemanier. 4. De corporatie houdt bij het bepalen van de toe te passen woonruimtebemiddelingsmodellen rekening met het gemeentelijke woonbeleid en kan hierover overlegoverleggen voeren met het college van burgemeester en wethouders.
Met opmerkingen [Rv7]: ingrijpend herzien n.a.v. overleg reacties
Paragraaf 2.5. Lokaal maatwerk: passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Artikel 2.5.1. Passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling 1. Aan de hand van passendheidsvoorwaarden bepaalt de corporatie: a. welke woningzoekenden uitsluitend in aanmerking koment voor de huur van de aangeboden woonruimte gelet op een bijzondere geschiktheid van die woonruimte voor het voorzien in één of meer specifieke behoeften of eigenschappen van de woningzoekende; b. welke woningzoekenden niet in aanmerking koment voor de huur van de aangeboden woonruimte gelet op het ongeschikt zijn van die woonruimte voor woningzoekenden met één of meerdere specifieke behoeften of eigenschappen. 2. Bij directe bemiddeling biedt een corporatie woonruimte rechtstreeks aan een specifieke woningzoekende te huur aan. Deze aanbieding geschiedt niet via het regionaal aanbodmodelaanbodinstrument. Het bepaalde in paragraaf 2.4 is niet op directe bemiddeling van toepassing. met toepassing van het bepaalde in artikel 2.4.1. 3. De toegepaste passendheidsvoorwaarden worden medegedeeld bij het te huur aanbieden van de woonruimte via het regionaal aanbodinstrument, op een voor de woningzoekende begrijpelijke wijzemanier.
Met opmerkingen [Rv8]: “gemiddelde” verwijderd.
Met opmerkingen [Rv9]: een apart artikel voor passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling bij schaarste gekozen, om te voorkomen dat het één lang artikel zou worden.
Artikel 2.5.2. Passendheidsvoorwaarden bij schaarste 1. De corporatie kan passendheidsvoorwaarden hanteren indien de toepassing van het woonruimtebemiddelingsmodel zonder passendheidsvoorwaarden in onvoldoende mate leidt, of naar redelijkerwijs verwacht kan worden zal leiden, tot een doelmatige verdeling van schaarse woonruimte. 2. De ingevolge lid 1 toe te passen passendheidsvoorwaarden kunnen slechts betrekking hebben op: a. de mate waarin de woonruimte als gevolg van de huurprijs, in het bijzonder geschikt is voor een woningzoekende met een specifiek inkomen;
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
Met opmaak: Markeren
Met opmaak: Markeren
12
b. de mate waarin de woonruimte voldoet aan specifieke kenmerken waardoor deze in het bijzonder geschikt is voor een woningzoekende die als gevolg van een fysieke of andere beperking afhankelijk is of, naar redelijkerwijs verondersteld mag worden, binnen een zekere periode afhankelijk wordt van bedoelde specifieke kenmerken van de woonruimte; of, c. de mate waarin de woonruimte als gevolg van de aard of eigenschappen van die woonruimte specifiek geschikt is voor een huishouden van een bepaalde grootte; of, d. de mate waarin woonruimte, als gevolg van daartoe aanwezige specifieke aanpassingen, voorzieningen of eigenschappen in het bijzonder geschikt is voor woningzoekenden van een bepaalde leeftijdscategorie; of,. e. de mate waarin de woningzoekende maatschappelijke of economische binding heeft met de subregio. Artikel 2.5.3. Directe bemiddeling bij schaarste 1. De corporatie kan woonruimte via directe bemiddeling ter verhuur aanbieden aan woningzoekenden die als gevolg van specifieke eigenschappen of omstandigheden een zeer geringe kans hebben om zelfstandig en met toepassing van het regionaal aanbodinstrument binnen redelijke termijn woonruimte te vinden. 2. De directe bemiddeling als bedoeld in lid 1 is beperkt tot het ter verhuur aanbieden aan: a. een woningzoekende die in het bezit is van een urgentieverklaring als de eerste fase van de urgentie is beëindigd geëindigd of een herhuisvestingsverklaring als de eerste fase van de urgentie is geëindigdals bedoeld in artikel 2.9.4. lid 1 aanhef en onder a; of, b. een verblijfsgerechtigde als bedoeld in artikel 60a, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet; of, c. een woningzoekende die, wanneer het tot huur van de aangeboden woonruimte komt, schaarse woonruimte achterlaat die: - gelegen is in één der van de gemeenten waar deze verordening van kracht is; - door een corporatie overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze verordening door een corporatie te huur zal worden aangeboden; of, d. een woningzoekende die als gevolg van een specifieke zorgvraag afhankelijk is, of naar redelijkerwijs verondersteld mag worden, binnen een zekere periode afhankelijk wordt, van een sociaal netwerk of specifieke voorzieningen in of verbonden aan het gebruik van de woonruimte, in het woongebouw of in de directe omgeving van de woonruimte. Artikel 2.5.4. Passendheid en directe bemiddeling bij sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlastbij leefbaarheid 1. Passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling kunnen voorts gehanteerd worden indien de toepassing van het woonruimtebemiddelingsmodel zonder passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling tot gevolg zal hebbenheeft of, naar redelijkerwijs verwacht mag worden, tot gevolg zal hebben dat er woonomstandigheden ontstaan die uit een oogpunt van leefbaarheid, openbare orde, veiligheid en volksgezondheid ontoelaatbaar moeten worden geacht onwenselijk zijn gelet op het belang van sociale cohesie ofwel die leiden tot overlast en gevaar voor de woonomgeving. 2. De ingevolge lid 1 toep te passen directe bemiddeling of passendheidsvoorwaarden kunnen niet tot gevolg hebben dat:
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
13
Met opmerkingen [Rv10]: de woonruimte centraal gesteld
Met opmerkingen [Rv11]: in toelichting uiteengezet waarom dit geen directe bemiddeling is geworden.
Met opmerkingen [Rv12]: Urgentieregeling aangepast: uitstromers uit zorginstellingen de eerste fase automatisch over laten slaan
Met opmerkingen [Rv13]: toegevoegd
Met opmerkingen [Rv14]: geheel herschreven Met opmerkingen [Rv15]: geen "in aanvulling op" meer. Komt met "voorts" voldoende tot uitdrukking dat het hier geen schaarste betreft.
Met opmerkingen [Rv16]: aangesloten bij letterlijke formulering in MvT
a. dezelfde eisen aan woningzoekenden gesteld worden die ook ingevolge een huisvestingsverordening vastgesteld ter uitvoering van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, aan woningzoekenden gesteld kunnen worden; en, b. eisen aan de leefstijl van woningzoekenden gesteld worden. 3. Het totaal van het aantal woonruimten per gemeente dat overeenkomstig dit artikel verhuurd wordt, bedraagt per kalenderjaar totaal maximaal 15% van de in die gemeente in dat kalenderjaar met toepassing van het bepaalde in hoofdstuk 2 te verhuren woonruimten. 4. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die deel uitmaken van een subregio kunnen overeenkomen dat het in lid 3. genoemde percentage niet voor hun afzonderlijke gemeenten geldt, maar wel voor de subregio als geheel. De colleges van burgemeester en wethouders van twee of meer gemeenten die deel uitmaken van één subregio kunnen overeenkomen dat het in lid 3 genoemde percentage niet voor hun afzonderlijke gemeenten geldt, maar wel voor de desbetreffende gemeenten gezamenlijk. Artikel 2.5.5. Passendheid en directe bemiddeling in specifieke situaties of bij specifieke doelgroepen en woonruimten 1. Passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling kunnen voorts gehanteerd worden met het oog op een doelmatige verdeling en bewoning van specifieke, voor een bepaald soort bewoning of categorie huishoudens bedoelde, woonruimte. 2. De ingevolge lid 1 toe te passen passendheidsvoorwaarden kunnen slechts betrekking hebben op: a. de mate waarin de woonruimte bedoeld is bewoond te worden door studenten als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000; b. de mate waarin woonruimte, als gevolg van daartoe aanwezige specifieke aanpassingen, voorzieningen of eigenschappen in het bijzonder geschikt is voor woningzoekenden van een bepaalde leeftijdscategorie of met een bepaalde zorgbehoefte. 3. De ingevolge lid 1 toe te passen directe bemiddeling kan slechts betrekking hebben op: a. huishoudens die als gevolg van een acute en onvoorziene omstandigheid niet meer over zelfstandige woonruimte beschikken en in verband daarmee in aanmerking zouden komen voor een op grond van deze verordening te verlenen urgentieverklaring, maar waarbij het om humanitaire redenen onwenselijk is om te wachten totdat zij met een urgentieverklaring woonruimte zouden vinden; b. het aan een huishouden te huur aanbieden van woonruimte wanneer de verplichting daartoe volgt uit een bindend advies van de in artikel 4 lid 2 van de Huisvestingswet bedoelde commissie; c. het te huur aanbieden van woonruimte aan huishoudens naar aanleiding van woningruil; of, d. het te huur aanbieden van woonruimte aan woongroepen; of e. het te huur aanbieden van woonruimte met een werkplaats of atelier aan kunstenaars of daarmee vergelijkbare beroepsuitoefenaars. Artikel 2.5.6. Procedure voorafgaand aan toepassing van passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling 1. In dit artikel wordt onder “het college van burgemeester en wethouders” verstaan: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woonruimte die met toepassing van passendheidsvoorwaarden of directe bemiddeling te huur wordt aangeboden, gelegen is.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
14
Met opmerkingen [Rv17]: nav reacties: 15% moet in ieder geval lokaal invulbaar zijn, maar opschaling naar subregionaal niveau moet mogelijk blijven. Met opmerkingen [Rv18]: geheel herschreven
Met opmaak: Markeren
Met opmerkingen [Rv19]: Dit alles ook melden op grond van artikel 2.7.4.
2. Voorafgaand aan het door de corporatie met toepassing van passendheidsvoorwaarden of directe bemiddeling te huur aanbieden van woonruimte, maken de corporatie en het college van burgemeester en wethouders daarover afspraken. 3. De in lid 2 bedoelde afspraken kunnen concrete gevallen en categorieën van gevallen van de toepassing van passenheidsvoorwaarden of directe bemiddeling betreffen.
Paragraaf 2.6. Woonwagenstandplaatsen Artikel 2.6.1. Woonwagenstandplaatsen 1. Het bepaalde in de paragrafen 2.1 tot en met 2.5 en paragraaf 2.7 is ook van toepassing op alle binnen de gemeenten Rotterdam en Schiedam gelegen en door deze gemeenten en corporaties beheerde voor verhuur vrijkomende woonwagenstandplaatsen. 2. Voor zover woonwagenstandplaatsen door een in lid 1 genoemde gemeente te huur wordt aangeboden, is hetgeen in paragraaf 2.1 tot en met 2.5 en paragraaf 2.7 bepaald is over de wijze waarop corporaties woonruimte te huur aanbieden, ook van toepassing op het door de gemeente te huur aanbieden van woonwagenstandplaatsen. Artikel 2.6.1. Woonwagenstandplaatsen 1. Standplaatsen kunnen eveneens met specifieke regels via het regionale aanbodinstrument of met toepassing van directe bemiddeling te huur aangeboden worden. 2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de standplaats is gelegen is bevoegd nadere regels te stellen ter vaststelling van de in lid 1 bedoelde specifieke regels.
Paragraaf 2.7. Registratie, monitoring, melding, verantwoording en evaluatie Artikel 2.7.1. Uitvoering van taken en vertegenwoordiging in overleggen 1. Corporaties stellen gezamenlijk een partij of orgaan in die of dat: a. namens hen zorg kan dragen voor de taken die zij in gezamenlijkheid in deze paragraaf opgedragen krijgen; en, b. hen kan vertegenwoordigen in de in deze paragraaf genoemde overleggen. 2. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar deze verordening van kracht is, wijzen in gezamenlijkheid één of meerdere personen of een orgaan aan die of dat hen kunnen of kan vertegenwoordigen in de in deze paragraaf genoemde overleggen. Artikel 2.7.2. Registratie en monitoring 1. Corporaties en de colleges van burgemeester en wethouders van de regiogemeenten dragen gezamenlijk zorg voor de registratie van vraag, aanbod en verhuringen van de onder de werking van hoofdstuk 2 van deze verordening vallende woonruimte. 2. Het in artikel 2.7.3. bedoelde overleg bepaalt in welke gegevens en ontwikkelingen, te herleiden uit de in lid 1 bedoelde registratie, per kalenderjaar middels het document "Monitor woonruimtebemiddeling regio Rotterdam" inzicht wordt geboden. 3. Corporaties en de colleges van burgemeester en wethouders van de regiogemeenten dragen gezamenlijk zorg voor de samenstelling van de in lid 2 bedoelde "Monitor woonruimtebemiddeling regio Rotterdam". De monitor van het afgelopen kalenderjaar wordt uiterlijk op:
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
15
a. 1 maart april van het daarop volgende jaar toegezonden aan de corporaties, de colleges van burgemeester en wethouders van de regiogemeenten waar deze verordening van kracht is, het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland en het dagelijks bestuur van stadsregio Rotterdam; en, b. 1 april van het daarop volgende jaar gepubliceerd op de website van de corporaties of van een door hen overeenkomstig artikel 2.7.1. lid 1 aan te wijzen partij of orgaan. 4. De in lid 2 onder b. bedoelde slaagkans is de uitkomst van de deling van het aantal woningzoekenden, behorende tot de desbetreffende doelgroep, dat gedurende de desbetreffende periode woonruimte heeft verkregen met toepassing van artikel 2.4.1. of via directe bemiddeling. Artikel 2.7.3. Overleg naar aanleiding van de "Monitor woonruimtebemiddeling regio Rotterdam" Corporaties gezamenlijk en de colleges van burgemeester en wethouders van de regiogemeenten waar deze verordening van kracht is voeren tenminste één maal per kalenderjaar overleg over de in artikel 2.7.2 lid 2 bedoelde monitor. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland wordt uitgenodigd zich daarbij te laten vertegenwoordigen. Artikel 2.7.4. Melding toepassing passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling 1. De tussen de corporatie en het college van burgemeester en wethouders gemaakte afspraken over de toepassing van passendheidsvoorwaarden en directe bemiddelingin artikel 2.5.6. lid 2 bedoelde afspraken worden tenminste zes weken voor aanvang van de toepassing van de passendheidsvoorwaarden of de directe bemiddeling door het college van burgemeester en wethouders schriftelijk gemeld bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland, het dagelijks bestuur van stadsregio Rotterdam en Maaskoepel voor zover het de toepassing van passendheidsvoorwaarden als bedoeld in artikel 2.5.4. en directe bemiddeling als bedoeld in artikel 2.5.4. betreft. 2. Een melding die betrekking heeft, of mede betrekking heeft, op afspraken over de toepassing van passendheidsvoorwaarden, gaat vergezeld van: a. een opgave van de categorieën woonruimte welke met toepassing van passendheidsvoorwaarden te huur worden aangeboden; en, b. een opgave van het deel van de woonruimtevoorraad, uitgedrukt in absolute aantallen en als percentage van de gehele woonruimtevoorraad in de desbetreffende gemeente, voor zover dit valt onder de werkingssfeer van deze verordening, waarop de passendheidsvoorwaarden van toepassing zullen zijn; en, c. een beschrijving van het doel dat of de doelen die met het toepassen van passendheidsvoorwaarden beoogd bereikt te worden; en, d. een onderbouwing van de noodzaak tot toepassing van de passendheidsvoorwaarden, gelet op het daarmee te bereiken doel of de te bereiken doelen; en, e. een onderbouwde opgave van de duur van de periode gedurende welke de passendheidsvoorwaarden toegepast gaan worden; en, f. de tekst van de toe te passen passendheidsvoorwaarden; en, g. een beschrijving van de relatie tussen de toepassing van de passendheidsvoorwaarden en het gemeentelijk, regionaal en provinciaal woonbeleid. 3. Een melding die betrekking heeft, of mede betrekking heeft, op afspraken over de toepassing van directe bemiddeling, gaat vergezeld van:
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
16
Met opmerkingen [Rv20]: Lid 4 is verwijderd: het verwees naar een niet-bestaand artikel.
a. een opgave van de categorieën woningzoekenden waaraan men verwacht met toepassing van directe bemiddeling woonruimte te gaan verhuren; en, b. een opgave van het deel van de woonruimtevoorraad, uitgedrukt in absolute aantallen en als percentage van de gehele woonruimtevoorraad in de desbetreffende gemeente, voor zover dit valt onder de werkingssfeer van deze verordening, waar directe bemiddeling toegepast kan gaan worden; en, c. een beschrijving van het doel dat of de doelen die met het toepassen van directe bemiddeling beoogd bereikt te worden; en, d. een onderbouwing van de noodzaak tot toepassing van directe bemiddeling, gelet op het daarmee te bereiken doel of de te bereiken doelen; en, e. een onderbouwde opgave van de duur van de periode gedurende welke directe bemiddeling toegepast gaan worden; en, f. een opgave van het aantal gevallen waarin men verwacht directe bemiddeling te gaan toepassen; en, g. een beschrijving van de relatie tussen de toepassing van de passendheidsvoorwaardendirecte bemiddeling en het gemeentelijk, regionaal en provinciaal woonbeleid. Artikel 2.7.5. Evaluatie passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling 1. De corporatie die passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling toepast, evalueert deze toepassing. 2. De in lid 1 bedoelde evaluatie vindt plaats: a. na afloop van de periode gedurende welke de passendheidsvoorwaarden of de directe bemiddeling overeenkomstig de melding als bedoeld in artikel 2.7.4. zouden worden toegepast; en, b. indien de onder a. bedoelde periode langer is dan twee jaar: telkens na afloop van een periode van twee jaar. 3. Het evaluatieverslag wordt op schrift gesteld en is gereed binnen drie maanden na afloop van de in lid 1 2 periodes. 4. Indien de corporatie en het desbetreffende college van burgemeester en wethouders voornemens zijn de toepassing van de passendheidsvoorwaarden en de directe bemiddeling langer te laten duren dan in de periode, gemeld overeenkomstig artikel 2.7.4., kan de corporatie de evaluatie uitvoeren vóór de in lid 2 onder a. en b. bedoelde momenten, zodanig dat daarmee de mogelijkheid ontstaat om de voortzetting van de toepassing overeenkomstig artikel 2.7.4. tijdig te melden. 5. Het in lid 3 bedoelde evaluatieverslag, voor zover betrekking hebbend op de toepassing van passendheidsvoorwaarden, bevat in ieder geval: a. het aantal maal dat woonruimten met toepassing van de desbetreffende passendheidsvoorwaarden zijn aangeboden, gespecificeerd naar de in de melding genoemde categorieën woonruimte zoals bedoeld in artikel 2.7.4. lid 2 onder a; en, b. het aantal gevallen waarin een aanbieding van woonruimte met toepassing van de desbetreffende passendheidsvoorwaarden geleid heeft tot verhuur, gespecificeerd naar de in de melding genoemde categorieën woonruimte zoals bedoeld in artikel 2.7.4. lid 2 onder a; c. een onderbouwd oordeel van de mate waarin de toepassing van de desbetreffende passendheidsvoorwaarden heeft bijgedragen aan de in de desbetreffende melding genoemde doelen, zoals bedoeld in artikel 2.7.4. lid 2 onder bc; en,
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
17
Met opmerkingen [BVe21]: correctie foutieve benoeming
Met opmerkingen [Rv22]: correctie foutieve verwijzing
Met opmerkingen [Rv23]: tekstueel Met opmerkingen [Rv24]: tekstueel
d. een onderbouwd oordeel van de mate waarin de toepassing van de desbetreffende passendheidsvoorwaarde de vrijheid van vestiging en de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte heeft beïnvloed. 6. Het in lid 3 bedoelde evaluatieverslag, voor zover betrekking hebbend op de toepassing van directe bemiddeling, bevat in ieder geval: a. het aantal gevallen waarin een aanbieding van woonruimte met toepassing van directe bemiddeling geleid heeft tot verhuur, gespecificeerd naar de in de melding genoemde categorieën woningzoekenden zoals bedoeld in artikel 2.7.4. lid 3 onder a; c. een onderbouwd oordeel van de mate waarin de toepassing van directe bemiddeling heeft bijgedragen aan de in de desbetreffende melding genoemde doelen, zoals bedoeld in artikel 2.7.4. lid 3 onder bc; d. een onderbouwd oordeel van de mate waarin de toepassing van directe bemiddeling de vrijheid van vestiging en de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte heeft beïnvloed. Artikel 2.7.6. Verantwoording naar aanleiding van evaluatie passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Het evaluatieverslag als bedoeld in artikel 2.7.5. lid 3 wordt binnen twee weken nadat het op schrift is gesteld: a. toegezonden aan de in artikel 2.7.4 lid 1 genoemde bestuursorganen en Maaskoepel, en, b. gepubliceerd op de website van de desbetreffende corporatie.
Met opmerkingen [Rv25]: aangepast n.a.v. overleg/reacties SUWR.
Paragraaf 2.8. Urgentieverklaring Artikel 2.8.1. Bevoegdheid tot verlening van een urgentieverklaring 1. Op een aanvraag om een urgentieverklaring wordt beslist door het college van burgemeester en wethouders bij wie de aanvraag ingevolge artikel 2.8.2 lid 1 ingediend moet worden. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 beslist in plaats van het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Maassluis, Vlaardingen, Rotterdam en Schiedam het bestuur van de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond om een aanvraag om urgentie. 3. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar deze verordening van kracht is, dragen zorg voor een eenduidige uitvoering van het in deze paragraaf bepaalde. Eventuele beleidsregels aangaande de uitvoering van de in deze paragraaf genoemde bevoegdheden, stellen zij de colleges in gezamenlijkheid en na overleg met de corporaties, vast. 4. Elk college van burgemeester en wethouders genoemd in lid 2 kan besluiten om de in lid 1 bedoelde bevoegdheid zelf uit te oefenen. Daarbij kan een college besluiten dat het bestuur van de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond niet meer tot uitoefening van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid bevoegd is. Artikel 2.8.2. Aanvraag om een urgentieverklaring 1. Een huishouden vraagt een urgentieverklaring aan: a. bij het college van burgemeester en wethouders van de regio gemeente waarin zijn of haar woonplaats is gelegen; of,
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
Met opmerkingen [Rv26]: aangepast (zonder deze toevoeging zou het elke gemeente in NL kunnen zijn dat is in strijd met het territorialiteitsbeginsel).
18
b. bij het college van burgemeester en wethouders van de regiogemeente waar hij of zij wil gaan wonen, voor zover de woningzoekendehet huishouden in de regio woontniet woonachtig is binnen de regio. 2. Het bestuursorgaan dat op de aanvraag om een urgentieverklaring dient temoet beslissen, kan aan de aanvrager een vergoeding voor het behandelen van de aanvraag in rekening brengen. 3. De in het vorige lid bedoelde vergoeding bedraagt ten hoogste € 50,-. Dit bedrag kan mag vermeerderd worden met de kosten die gemoeid zijn met het door het bestuursorgaan inschakelen van externe adviseurs ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag. 4. De aanvrager van een urgentieverklaring verstrekt bij de aanvraag in ieder geval elk van de volgende gegevens en bescheiden: a. informatie over de aard en de oorsprong van het huisvestingsprobleem dat de aan de aanvraag ten grondslag ligt liggende huisvestingsprobleem; b. informatie over het inkomen van het huishouden; c. andere gegevens en bescheiden die redelijkerwijs nodig zijn om op de aanvraag te kunnen beslissen. 5. De aanvrager geeft aan in welke subregio of subregio’s: a. in welk regiodeel als bedoeld in artikel 2.8.4. hij of zij bij voorkeur wil wonen, voor zover dit regiodeel niet gelegen is in de gemeente Rotterdam; of, b. in welke drie regiodelen als bedoeld in artikel 2.8.4., gelegen binnen de gemeente Rotterdam, hij of zij bij voorkeur wil wonen. 6. Indien het bestuur van de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond ingevolge artikel 2.8.1. lid 2 bevoegd is op een aanvraag te beslissen, dient het huishouden de aanvraag om een urgentieverklaring in bij een corporatie. Artikel 2.8.3. Inhoud van de urgentieverklaring en zoekprofiel 1. De urgentieverklaring bevat een zoekprofiel voor woonruimte. 2. Het in lid 1 bedoelde zoekprofiel bevat het woonruimtetype waarmee het huisvestingsprobleem opgelost is. Het zoekprofiel bevat in ieder geval de volgende elementen: a. het kamertal van de woonruimte, geldig gedurende de eerste fase van de urgentie; b. het kamertal van de woonruimte, geldig gedurende de tweede en derde fase van de urgentie; en, b. de typering van de woonruimte. 3. Het woonruimtetype wordt dusdanig gekozen dat de houder met de urgentieverklaring geen wooncarrière kan maken, tenzij het maken van wooncarrière uitsluitend het gevolg is van het afhankelijk zijn van een woonruimtetype dat noodzakelijk is voor het oplossen van het huisvestingsprobleem. Onder wooncarrière wordt verstaan: het verhuizen naar een type woonruimte dat naar de maatstaf van een redelijk handelend woningzoekende als gewilder beschouwd moet worden. 4. Als de noodzaak daartoe ontbreekt, wordt alsAls zoekprofiel in de urgentieverklaring wordt opgenomen een standaard woonruimtetype. Dit betreft betekent: alle woonruimtetypen met uitzondering van : eengezinswoningen, benedenwoningen, woningen bereikbaar met lift. Hiervan kan worden afgeweken indien dat de toepasselijke urgentiegrond naar het oordeel van het bestuursorgaan dat op de aanvraag om urgentieverklaring beslist, daartoe aanleiding geeft.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
19
5. Het in lid 1 bedoelde zoekprofiel bevat het de door aanvrager gekozen regiodeel subregio of de door aanvrager gekozen subregio’sregiodelen. Artikel 2.8.4. Regiodelen 1. Met uitzondering van de gemeente Rotterdam is elke gemeente waar deze verordening van kracht is, één regiodeel. 2. De volgende deelgemeenten van Rotterdam zijn elk één regiodeel: a. Rotterdam Centrum; b. Charlois; c. Delfshaven; d. Feijenoord; e. Hillegersberg-Schiebroek; f. Hoek van Holland; g. Hoogvliet; h. IJsselmonde; i. Kralingen-Crooswijk; j. Noord; k. Overschie; l. Pernis; m. Prins Alexander; n. Rozenburg. Artikel 2.8.5. Kamertal eerste fase Het in de urgentieverklaring op te nemen kamertal voor de eerste fase van de urgentie wordt bepaald aan de hand van de grootte en samenstelling van het huishouden dat houder is van de urgentieverklaring, overeenkomstig de onderstaande tabel. Aantal personen dat deel Nadere beschrijving van de Kamertal uitmaakt van het huishouden samenstelling van het huishouden 1 1 tot en met 3 2 2 volwassenen 2 tot en met 3 2 1 ouder* en kind 3 3 2 ouders* en kind 3 3 1 ouder* en 2 kinderen 4 4 2 ouders* en 2 kinderen 4 4 1 ouder* en 3 kinderen 4 tot en met 5 5 2 ouders* en 3 kinderen 4 tot en met 5 5 1 ouder* en 4 kinderen 5 of meer 6 of meer 5 of meer * of daaraan, gelet op de zorg van het inwonende kind of de inwonende kinderen, gelijk te stellen persoon of personen zoals voogd, pleeg- of stiefouder. Aantal personen dat deel uitmaakt van het huishouden 1 2
Kamertal 1 tot en met 3 2 tot en met 3
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
20
3 4 (ouders en twee kinderen) 4 (één ouder en drie kinderen) 5 (ouders en drie kinderen) 5 (één ouder en vier kinderen) 6 of meer
3 tot en met 4 4 4 tot en met 5 4 tot en met 5 5 of meer 5 of meer
Artikel 2.8.56. Kamertal tweede fase 1. Het in de urgentieverklaring op te nemen kamertal voor de tweede fase van de urgentie wordt bepaald aan de hand van de grootte van het huishouden dat houder is van de urgentieverklaring, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. 2. Als kamer wordt aangemerkt: een woonkamer en een slaapkamer. 3. Het kamertal bedraagt tenminste twee: een woonkamer en een slaapkamer. 4 . Mannelijke kinderen dienen gescheiden van de vrouwelijke kinderen te kunnen slapenAlleen kinderen van gelijk geslacht kunnen een slaapkamer delen. 54. Het maximum aantal kinderen per slaapkamer bedraagt in beginsel twee. Hiervan kan worden afgeweken gelet op het te verwachten aanbod van woonruimten. 65. Indien een huishouden uit meer dan zeven personen bestaat, bedraagt het kamertal tenminste vijf. Artikel 2.8.76. Inhoud van de urgentieverklaring: uitsluiting woonruimtebemiddelingsmodellen De urgentieverklaring kan ongeldig zijn voor bepaalde woonruimtebemiddelingsmodellen. Dit staat vermeld op wordt op de urgentieverklaring vermeld. Artikel 2.8.87. Fasen van de urgentie 1. De eerste fase van de urgentie begint op het moment dat de urgentieverklaring verleend is en duurt drie maanden. 2. De tweede fase van de urgentie begint op het moment dat de eerste fase eindigt en duurt twee maanden. 3. Na afloop van de tweede fase start de derde fase van de urgentie. Artikel 2.8.98. Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring 1. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring, weigert het aangevraagdede urgentieverklaring indien sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden: a. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen; of, b. de aanvrager voldoet niet aan de in artikel 2.3.1. lid 2 genoemde eisen; of, bc. het inkomen van het huishouden van aanvrager ligt boven de inkomensgrens; of, cd. de aanvraag is ingediend binnen twee jaar nadat een eerder aan aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden verleende urgentieverklaring is ingetrokken met toepassing van 2.8.159 lid 1 aanhef en onder a tot en met d; of, de. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem; of, ef. het aan de aanvraag ten grondslagliggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van naar het oordeel van het bestuursorgaan verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
21
Met opmerkingen [Rv27]: bovenaan gezet om de zelfredzaamheid te benadrukken
een lid van zijn of haarhet huishouden voor zover dit verwijtbare doen of nalaten niet langer dan twee jaar voor het indienen van aanvraag plaatsvond; of, fg. het aan de aanvraag ten grondslagliggende huisvestingsprobleem is ontstaan omdat aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden geen gebruik heeft gemaakt van een voorliggende voorziening; of, gh. de aanvrager niet woonachtig is binnen de regio; of, h. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen. 2. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring weigert vervolgens het aangevraagde indien geen van de in artikel 2.8.109. tot en met artikel 2.8.148. genoemde urgentiegronden voor toekenning van de urgentieverklaring zich voordoet. 3. De in lid 1 aanhef en onder fh. bedoelde weigeringsgrond is niet van toepassing indien dit uit de toepasselijke urgentieurgentiegronden voortvloeidgrond voortvloeitt. 4. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring kan zich ter voorbereiding van de beslissing op de aanvraag laten adviseren door een ter zake deskundige persoon. Artikel 2.8.109. Urgentiegrond: medische noodzaak 1. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring verleent de aangevraagde urgentieverklaring indien de in artikel 2.8.98. lid 1 genoemde omstandigheden zich niet voordoen en de aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden: a. bewoont thans rechtmatig zelfstandige woonruimte; en, b. heeft medische problemen, welke tot gevolg hebben dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager. 2. Het bestuursorgaan kan zich ter voorbereiding van de beslissing op de aanvraag laten adviseren door een ter zake deskundig persoon. Artikel 2.8.101. Urgentiegrond: onbewoonbaarheid 1. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring verleent de aangevraagde urgentieverklaring indien de in artikel 2.8.98. lid 1 genoemde omstandigheden zich niet voordoen en aanvrager: a. bewoonde direct voorafgaand aan het onbewoonbaar worden van die woonruimte rechtmatig zelfstandige woonruimte ; en b. zijn woonruimte feitelijk onbewoonbaar is, hetgeen blijkt uit een verklaring van het bestuursorgaan dat toeziet op de naleving van publiekrechtelijke bouwregelgeving, dan wel ten gevolge van een calamiteit acuut feitelijk onbewoonbaar geworden en redelijkerwijs niet binnen drie maanden te herstellen. 2. Het bestuursorgaan kan zich ter voorbereiding van de beslissing op de aanvraag laten adviseren door een ter zake deskundig persoon. Artikel 2.8.112. Urgentiegrond: woonlasten 1. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring verleent de aangevraagde urgentieverklaring indien de in artikel 2.8.98. lid 1 genoemde omstandigheden zich niet voordoen, aanvrager thans rechtmatig zelfstandige woonruimte bewoont en één of meerdere van de volgende omstandigheden zich voordoen:
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
22
a. aanvrager heeft door het bestuursorgaan dat de Wet werk en bijstand uitvoert in het kader van die wet in verband met de woonlasten een verhuisverplichting opgelegd gekregen welke thans nog van kracht is; b. de huur van de woonruimte bedraagt meer dan de voor het huishouden van aanvrager ingevolge de Wet op de huurtoeslag geldende aftoppingsgrens en het inkomen van het huishouden van aanvrager is dusdanig, dat na aftrek van de woonlasten minder dan de helft van de voor het huishouden van aanvrager geldende netto bijstandsnorm resteert; c. de door aanvrager te betalen netto-hypotheeklasten van de woning die in eigendom is van aanvrager meer bedraagt meer dan de helft van de voor aanvrager geldende netto bijstandsnorm en het netto inkomen van aanvrager bedraagt maximaal de voor aanvrager geldende netto bijstandsnorm.. 2. Indien de in lid 1. onder a b. of bc., genoemde omstandigheid het gevolg is van echtscheiding of beëindiging samenwoning, of deze situatie dreigt te ontstaan als gevolg van voorgenomen echtscheiding of beëindiging samenwoning, kan een urgentieverklaring op deze grond slechts worden verstrekt aan één van beide partners, op voorwaarde dat tot zijn of haar huishouding na de echtscheiding of de beëindiging samenwoning één of meer minderjarige kinderen behoren.; Dde (voorgenomen) echtscheiding of beëindiging samenwoning moet ten genoegen van het in lid 1 bedoelde bestuursorgaan met officiële bewijsstukken worden aangetoond. 3. Onder woonlasten als bedoeld in lid 1 wordt verstaan alle kosten die het bewonen van woonruimte met zich meebrengt en die naar het oordeel van het bestuursorgaan direct te koppelen zijn aan het in eigendom hebben van woonruimte dan wel het huren van woonruimte. Artikel 2.8.123. Urgentiegrond: geweld en bedreiging 1. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring verleent de aangevraagde urgentieverklaring indien de in artikel 2.8.98. lid 1 genoemde omstandigheden zich niet voordoen en de aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden: a. bewoont thans rechtmatig een zelfstandige woonruimte binnen de regio; en, b. er is sprake van ernstig psychisch geweld of fysiek geweld, of bedreiging daarmee, wat tot gevolg heeft dat de aanvrager redelijkerwijs niet langer in zijn of haar huidige woonruimte kan blijven wonen. 2. Het in lid 1 onder b bedoelde geweld of de in lid 1 onder b bedoelde bedreiging daarmee moet zich hebben voorgedaan binnen de regio. 3. Het in lid 1 onder b bedoelde geweld of de in lid 1 onder b bedoelde bedreiging daarmee moet aannemelijk gemaakt worden met een schriftelijke verklaring van de politie waaruit blijkt dat de aanvrager vanwege veiligheidsredenen niet meer in de huidige zelfstandige woonruimte kan blijven wonen. Artikel 2.8.1413. Urgentiegrond: afhankelijkheid van instellingen of personen 1. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring verleent de aangevraagde urgentieverklaring indien de in artikel 2.8.98. lid 1 genoemde omstandigheden zich niet voordoen en aanvrager: a. aanvrager niet woonachtig is in de regio, maar zich redelijkerwijs wel in één van die de regiogemeenten moet vestigen omdat aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden afhankelijk is van een instelling of mantelzorg ontvangt van een persoon in inwoner van één van die regiogemeenten. De afhankelijkheid bestaat in een directe behoefte aan zorg, welke
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
23
Met opmerkingen [Rv28]: lid 1: afhankelijkheid van personen (mantelzorg), lid 2: afhankelijkheid van instellingen
redelijkerwijs niet in de huidige woonomgeving van aanvrager geboden kan wordenDaarbij is de ontvangen mantelzorg noodzakelijk om de zorgbehoevende duurzaam zelfstandig of in het huishouden te laten wonen; of b. aanvrager niet woonachtig is in de regio, maar zich redelijkerwijs wel in één van die de regiogemeenten moet vestigen omdat aanvrager of een lid van zijn of haarzijn huishouden de persoon die mantelzorg verstrekt aan een inwoner van één van de regioie gemeenten. De afhankelijkheid van de in de vorige zin genoemde inwoner van voorzieningen in of aan zijn of haar woonruimte dient daarbij aantoonbaar in de weg te staan aan verhuizing van die inwoner naar de nabijheid van aanvrager en de ontvangen mantelzorg is noodzakelijk om die inwoner duurzaam zelfstandig of in het huishouden te laten wonen; of, c. de verstrekker en de ontvanger van de mantelzorg wel woonachtig zijn binnen de regio, maar de afstand tussen hen te groot is om redelijkerwijs op een toereikende wijze de mantelzorg te kunnen verstrekken en de ontvangen mantelzorg is noodzakelijk om die inwoner duurzaam zelfstandig of in het huishouden te laten wonen. 2. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring verleent de aangevraagde urgentieverklaring indien de in artikel 2.8.8. lid 1 genoemde omstandigheden zich niet voordoen en aanvrager of een lid van zijn huishouden afhankelijk is van directe zorg geboden door een instelling in één van de regiogemeenten en de afstand tussen de huidige woonplaats van aanvrager en die instelling redelijkerwijs aan een effectieve zorg door de instelling in de weg staat. De afhankelijkheid bestaat uit een directe behoefte aan zorg welke redelijkerwijs niet in de huidige woonomgeving van aanvrager geboden kan worden. 23. De urgentieverlenerHet bestuursorgaan kan de aangevraagde urgentieverklaring in ieder geval weigeren wanneer verhuizing van de aanvrager de minst doelmatige oplossing voor het huisvestingsprobleem biedt, gelet op een rechtvaardige en doelmatige verdeling van woonruimte en de eventuele afhankelijkheid van de ontvanger van mantelzorg van voorzieningen in zijn of haar directe omgeving, de minst doelmatige oplossing voor het huisvestingsprobleem biedt.
Met opmerkingen [Rv29]: deze eis is toegevoegd om te voorkomen dat een relatief geringe mantelzorginspanning reeds een grond voor urgentie zou kunnen zijn.
3. Het bestuursorgaan kan zich ter voorbereiding van de beslissing op de aanvraag laten adviseren door een ter zake deskundig persoon. Artikel 2.8.145. Urgentiegrond: doorstroming vanuit opvanginstellingen 1. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring verleent de aangevraagde urgentieverklaring indien: a. de in artikel 2.8.89. lid 1 genoemde omstandigheden zich niet voordoen; en, aanvrager: b. aanvrager een door een instelling verzorgd traject doorloopt of heeft doorlopen dat naar het oordeel van het bestuursorgaan in voldoende mate gericht is op re-integratie in de eigen of nieuwe sociale omgeving van aanvrager; en, c. aanvrager direct voorafgaand aan het traject een aansluitend woonverleden heeft in een gemeente binnen de regio; en, d. er sprake was van zelfstandige woonruimte die door of tijdens de problematiek die leidde tot het traject verloren is gegaan of terugkeer naar het laatste (in)woonadres op basis van een contra-indicatie niet mogelijk is.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
24
Met opmerkingen [Rv30]: aangepast n.a.v. zienswijze R’dam, SUWR inzake deze urgentiegrond.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 aanhef en onder c. kan een aanvrager met aansluitend woonverleden in een gemeente buiten de regio ook voor een urgentieverklaring in aanmerking komen indien: a. het door de instelling verzorgde traject binnen de regio doorlopen is; en, b. terugkeer naar de desbetreffende gemeente buiten de regio op grond van een contraindicatie niet mogelijk is; en, c. aan de overige voorwaarden van lid 1 is voldaan. 3. Het in lid 1 en lid 2 bedoelde traject: a. is afgerond en er is geen zorg of nazorg nodig. Aanvrager is in dit geval in staat zelfstandig een huishouden te voeren; of, b. bestaat uit het verlenen van zorg of nazorg. Aanvrager is in dit geval wel in staat zelfstandig een huishouden te voeren, maar met begeleiding. 4. De in lid 1 en lid 2 bedoelde instelling stelt een rapportage op waarin een beschrijving wordt gegeven van het doorlopen of door te lopen traject en, voor zover de zorg of nazorg nog voortduurt, waaruit blijkt waaruit de te verlenen zorg of nazorg bestaat. Het bestuursorgaan kent bij zijn beslissing op de aanvraag om urgentieverklaring zwaarwegend gewicht toe aan de rapportage. 5. De contra-indicatie als bedoeld in lid 1 en lid 2 wordt afgegeven door de in lid 1 of lid 2 bedoelde instelling of door een adviseur als bedoeld in artikel 2.8.8. lid 4. a. verblijft in een opvanginstelling; en, b. direct voorafgaand aan het verblijf in de opvanginstelling woonachtig was binnen de regio. 2. Wanneer een aanvrager binnen de regio (in een 24 uurs opvanginstelling met een minimum van 31 dagen) wordt opgevangen, maar afkomstig is van buiten de regio en terugkeer naar de gemeente van herkomst is vanwege veiligheidsredenen onmogelijk is, kan eveneens urgentie worden toegekend. 3. Het bestuursorgaan kan zich ter voorbereiding van de beslissing op de aanvraag laten adviseren door een ter zake deskundig persoon. In ieder geval betreft het bestuursorgaan de rapportage van de opvanginstelling bij zijn beslissing op de aanvraag. Uit deze rapportage blijkt in ieder geval, dat: • de woonruimte is verlaten in verband met ernstig psychisch en/of fysiek geweld of bedreiging daarmee; en, • terugkeer naar de woonruimte is vanwege veiligheidsredenen onmogelijk; en, • opvang plaatsvindt in een 24 uurs opvanginstelling; en, • aanvrager meer dan 31 dagen in de opvanginstelling verblijft. Artikel 2.8.16. Urgentiegrond: doorstroming vanuit schippersinternaten Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring verleent de aangevraagde urgentieverklaring indien de in artikel 2.8.9. lid 1 genoemde omstandigheden zich niet voordoen en aanvrager verblijft minimaal een jaar in een schippersinternaat binnen de regio en moet binnen vier maanden het schippersinternaat verlaten. Artikel 2.8.17. Urgentiegrond: doorstroming vanuit woontrainingscentra 1. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring verleent de aangevraagde urgentieverklaring indien: a. de in artikel 2.8.9. lid 1 genoemde omstandigheden zich niet voordoen;
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
25
b. en aanvrager een periode van minimaal negen aaneengesloten maanden verblijft in een woontrainingscentrum binnen de regio; c. aanvrager voorafgaand aan de bewoning van het woontrainingscentrum minimaal één jaar in de regio heeft gewoond; en, d. naar het oordeel van de urgentieverlener sprake is van een dringend huisvestingsprobleem. 2. Het bestuursorgaan kan zich ter voorbereiding van de beslissing op de aanvraag laten adviseren door een ter zake deskundig persoon. In ieder geval betreft het bestuursorgaan de rapportage van het woontrainingscentrum bij zijn beslissing op de aanvraag. Uit deze rapportage blijkt in ieder geval, dat: a. aanvrager direct voorafgaand aan het verblijf in het woontrainingscentrum minimaal een jaar aansluitend in de regio gewoond heeft; en, b. aanvrager volgt minimaal negen maanden een woontrainingstraject; en, c. aanvrager binnen vier maanden het woontrainingscentrum moet verlaten; en de rapportage wordt vergezeld van een afschrift van een overeenkomst tussen de instelling en de aanvrager waaruit blijkt wat de doelstellingen zijn van de training. 3. Indien de aanvrager in een woontrainingscentrum binnen de regio verblijft, maar daarvoor niet minimaal een jaar binnen de regio heeft gewoond, kan niettemin een urgentieverklaring afgegeven worden, indien terugkeer naar de gemeente van herkomst niet tot de mogelijkheden behoort en aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 2.8.18. Urgentiegrond: doorstroming vanuit resocialisatietrajecten 1. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring verleent de aangevraagde urgentieverklaring indien: a. de in artikel 2.8.9. lid 1 genoemde omstandigheden zich niet voordoen; b. naar het oordeel van de urgentieverlener is sprake van een dringend huisvestingsprobleem en er is een resocialisatietraject afgerond; c. Betrokkene is minimaal een half jaar clean van drugs, dan wel aantoonbaar gestabiliseerd, c.q. heeft een beheersbaar middelengebruik; d. aanvrager heeft direct voorafgaand aan de periode van resocialisatie een aansluitend regionaal woonverleden van tenminste een jaar. e. er was sprake van zelfstandige woonruimte die door of tijdens de problematiek verloren is gegaan of terugkeer naar het laatste (in)woonadres is op basis van een contra-indicatie niet mogelijk; en, f. indien sprake is van detentie: detentie met een minimale duur van één jaar. 2. De aanvraag urgentie kan worden ingediend in de periode 2 maanden voorafgaand tot 1 maand nadat het resocialisatietraject is beëindigd; 3. Het bestuursorgaan kan zich ter voorbereiding van de beslissing op de aanvraag laten adviseren door een ter zake deskundig persoon. In ieder geval betreft het bestuursorgaan de rapportage van het de desbetreffende zorginstelling. In die rapportage moet het volgende zijn opgenomen: a. de voorgeschiedenis van de aanvrager; b. het behandelplan; c. het nazorgtraject; d. stand van zaken problematiek; e. dagvulling (bijvoorbeeld: studie, werk of uitzicht hierop);
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
26
f. datum einde resocialisatietraject; en, uit de rapportage moet blijken dat zelfstandige woonruimte is de enige mogelijkheid voor het oplossen van het huisvestingsprobleem. Artikel 2.8.159. Intrekking en wijziging de urgentieverklaring 1. Het college van burgemeester en wethouders dat de urgentieverklaring heeft verleend, trekt de urgentieverklaring in: a. nadat de houder van de urgentieverklaring gedurende de eerste fase van de urgentie twee aanbiedingen van woonruimte, welke tenminste voldeden aan het voor de eerste fase geldende zoekprofielgedaan naar aanleiding van een reactie van de houder van de urgentieverklaring op via het regionaal aanbod aangeboden woonruimte, welke tenminste voldeden aan het voor de eerste fase geldende kamertal en woonruimtetype, heeft afgewezen; of, b. indien na afloop van de eerste fase van de urgentie is vastgesteld dat de houder van de urgentieverklaring niet tenminste drie maal gereageerd heeft op drie verschillende, via het regionaal aanbodinstrument aangeboden en binnen het zoekprofiel voor de eerste fase passende woonruimte; of, c. nadat de houder van de urgentieverklaring gedurende de tweede of derde fase van de urgentie een aanbieding van woonruimte, welke tenminste voldeed aan het voor de tweede fase geldende zoekprofiel, heeft afgewezen; of, d. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en er, indien juiste of volledige gegevens waren verstrekt zouden zijn geweest, anders op de aanvraag was besloten; of, e. indien de gronden tot toekenning van de urgentieverklaring thans niet meer aanwezig zijn; of, f. op verzoek van de houder van de urgentieverklaring; of, g. bij verhuizing naar een zelfstandige woonruimte tenzij de houder van de urgentieverklaring binnen dertig dagen na de verhuizing verzoekt tot handhaving van de urgentieverklaring en daarbij onderbouwd aangeeft dat het huisvestingsprobleem niet is opgelost; of, h. indien het huisvestingsprobleem dat ten tijde verlening van de urgentieverklaring bestond, niet meer bestaat.. 2. Het college van burgemeester en wethouders dat de urgentieverklaring heeft verleend, kan besluiten tot wijziging van de urgentieverklaring: a. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en er, indien juiste of volledige gegevens waren verstrekt, anders op de aanvraag was besloten; of, b. indien de gronden tot toekenning van de urgentieverklaring gewijzigd zijn. 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en lid 2 beslist in plaats van het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Maassluis, Vlaardingen, Rotterdam en Schiedam het bestuur van de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond tot intrekking of wijziging van de urgentieverklaring, voor zover het de gemeenten betreft waarvan de colleges van burgemeester en wethouders niet overeenkomstig artikel 2.8.1. lid 4 hebben bepaald dat het bestuur niet meer tot uitoefening van de daar genoemde bevoegdheden bevoegd is. 4. De urgentieverklaring vervalt bij verhuizing naar een in de eerste of tweede fase aangeboden zelfstandige woonruimte waarmee het aan de urgentie ten grondslagliggende huisvestingsprobleem geacht wordt te zijn opgelost.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
27
5. Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot intrekking of wijziging van de urgentieverklaring kan zich ter voorbereiding van een beslissing tot wijziging of intrekking laten adviseren door een ter zake deskundig persoon. Artikel 2.8.2016. Zelfzoekperiode en bemiddeling van houders van de urgentieverklaring 1. De houder van de urgentieverklaring doet al hetgeen redelijkerwijs van hem gevergd kan worden om het aan de verlening van de urgentieverklaring ten grondslagliggende huisvestingsprobleem op te lossen. 2. Gedurende de eerste fase van de urgentie moet de houder van de urgentieverklaring zelf via het regionaal aanbodinstrument zoeken naar woonruimte. 23. Gedurende de tweede fase dragen de corporaties in gezamenlijkheid verantwoordelijkheid voor de directe bemiddeling van de houder van de urgentieverklaring. Hiertoe doen zij de houder één aanbieding van woonruimte, welke past binnen het voor de tweede fase van de urgentie geldende zoekprofiel. De in dit lid bedoelde directe bemiddeling geschiedt op grond van artikel 2.5.3. lid 2 aanhef en onder a. 3. Gedurende de derde fase blijven corporaties in gezamenlijkheid zorgdragen voor directe bemiddeling van de houder van de urgentieverklaring. 4. Indien een urgentieverklaring verleend wordt omdat de in artikel 2.8.14 genoemde omstandigheden zich voordoen en de houder van de urgentieverklaring zorg of nazorg behoeft, kan worden bepaald dat direct na verlening van de urgentieverklaring de tweede fase start. Daarbij kan eveneens worden bepaald dat de houder van de urgentieverklaring niet zelf of via het regionaal aanbodinstrument naar woonruimte kan zoeken. De in dit lid bedoelde directe bemiddeling geschiedt op grond van artikel 2.5.3. lid 2 aanhef en onder a.Bij verlening van de urgentieverklaring kan worden bepaald dat de houder van de urgentieverklaring reeds vanaf het begin van de eerste fase van de urgentie direct bemiddeld wordt indien de urgentieverklaring is afgegeven omdat de in artikel 2.8.15, 2.8.17 of 2.8.18 genoemde omstandigheden zich voordoen en de houder nazorg behoeft. Daarbij kan eveneens worden bepaald dat de houder van de urgentieverklaring niet zelf via het regionaal aanbodinstrument naar woonruimte kan zoeken. 5. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waartoe de woonplaats van aanvrager behoort, kan bij de verlening van de urgentieverklaring bepalen dat de houder van urgentieverklaring reeds vanaf het begin van de eerste fase van de urgentie direct bemiddeld wordt binnen de gemeente waartoe de eerdergenoemde woonplaats behoort indien: a. de aanvraag van de urgentieverklaring of leden van diens huishouden in zodanige mate afhankelijk zijn van zorg-, onderwijs- of dagbestedingsinstellingen binnen de woonplaats van aanvrager dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat aanvrager buiten de huidige woonplaats gaat wonen; en, b. gelet op de samenstelling en mutatiegraad van de woonruimtevoorraad in de woonplaats van aanvrager redelijkerwijs verwacht moet worden dat de houder van de urgentieverklaring niet gedurende de eerste fase van de urgentie zelf woonruimte overeenkomstig het in de urgentieverklaring voor de eerste fase op te nemen zoekprofiel zal vinden. 6. De in lid 5 bedoelde directe bemiddeling wordt beschouwd als directe bemiddeling als bedoeld in artikel 2.5.4. Artikel 2.8.17. Hardheidsclausule
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
28
Met opmerkingen [Rv31]: aangepast nav overleg/reactie met SUWR en urgentieverleners.
1. Het bestuursorgaan dat belast is met het beslissen op aanvragen om een urgentieverklaring is, indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien: a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en, b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn. 2. Het in lid 1 bedoelde bestuursorgaan registreert de gevallen waarin met toepassing van het in lid 1 bepaalde een urgentieverklaring wordt verleend. De registratie bevat tenminste de datum waarop de urgentieverklaring wordt verleend en de specifieke omstandigheden van het geval die leiden tot de verlening van de urgentieverklaring. De registraties worden besproken in het in artikel 2.7.3. bedoelde overleg. Indien dat bij verlening van de urgentieverklaring is bepaald, kan dat de houder van de urgentieverklaring reeds vanaf het begin de eerste fase van de urgentie direct bemiddeld worden. Het bestuursorgaan dat de urgentieverklaring verleend kan hiertoe beslissen indien voldaan wordt aan elk van de volgende voorwaarden: a. het regiodeel of de regiodelen die op de urgentieverklaring vermeld zullen worden behoren tot de gemeente waarvan het college van burgemeester en wethouders dat de urgentieverklaring zal verlenen; en, b. gelet op de samenstelling en mutatiegraad van de woonruimtevoorraad in het op de urgentieverklaring te vermelden regiodeel of regiodelen, moet redelijkerwijs verwacht worden dat de houder van de urgentieverklaring niet gedurende de eerste fase van de urgentie zelf woonruimte overeenkomstig het in de urgentieverklaring op te nemen zoekprofiel zal vinden. 6. De lid 5 bedoelde directe bemiddeling kan alleen betrekking hebben op woonruimte in het in de urgentieverklaring op te nemen regiodeel of regiodelen. Artikel 2.8.2118. Informeren over afhandeling 1. Indien de huisvesting van de houder van een urgentieverklaring is overgenomen door een ander college van burgemeester en wethouders dan dat welke de urgentieverklaring heeft verleend, informeert eerstbedoeld college het laatstbedoeld college over de huisvesting van de houder en de eventuele aanwezigheid van gronden tot intrekking of wijziging van de urgentieverklaring. 2. Indien de urgentieverklaring is afgegeven door de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, informeert het college van burgemeester en wethouders dat de huisvesting van de houder van de urgentieverklaring ter hand heeft genomen de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond over de huisvesting en de eventuele aanwezigheid van gronden tot intrekking of wijziging van de urgentieverklaring.
Paragraaf 2.9. Herhuisvesting bij herstructurering Artikel 2.9.1. Zorgplicht corporaties bij herhuisvesting wegens ingrepen aan woonruimte 1. Corporaties dragen in het kader van de dienstverlening aan hun huurders zorg voor het herhuisvesten van hun huurders, indien deze als gevolg van een ingreep aan de door hen gehuurde woonruimte daar niet meer kunnen wonen.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
29
2. Corporaties stellen gezamenlijk voor de hele regio één werkwijze vast waarmee zij uitvoering geven aan hun in lid 1 genoemde zorgplicht. 3. De in lid 2 genoemde werkwijze voorziet in: a. een regeling voor de afgifte en de inhoud van een herhuisvestingsverklaring, welke voldoet aan de in artikel 2.9.2. opgenomen eisen; en, b. een regeling voor de intrekking, de wijziging en het verval van een herhuisvestingsverklaring, welke voldoet aan de in artikel 2.9.3. opgenomen eisen; en, c. een regeling voor de bemiddeling van houders van de herhuisvestingsverklaring, welke voldoet aan de in artikel 2.9.4. opgenomen eisen. 4. In deze paragraaf moet onder "ingreep" worden verstaan: sloop of ingrijpende verbetering van woonruimte, als gevolg waarvan de huur naar het oordeel van de corporatie beëindigd moet worden. 5. In deze paragraaf moet onder “uitverhuisperiode” worden verstaan: de periode gelegen tussen het moment waarop de herhuisvestingsverklaring is afgegeven en het moment waarop de bewoning van woonruimte gestaakt moet zijn in verband met de ingreep. 56. Corporaties kunnen een partij of orgaan aanwijzen die of dat namens hen zorg zal dragen voor het vaststellen van de in lid 2 bedoelde werkwijze. Artikel 2.9.2. Inhoud van de herhuisvestingsverklaring De in artikel 2.9.1. lid 3 aanhef en onder a bedoelde regeling voldoet aan elk van de volgende eisen: 1. een herhuisvestingsverklaring wordt afgegeven door de corporatie aan het huishouden dat de bij de corporatie in beheer zijnde woonruimte huurt en bewoont, indien de bewoning niet kan voortduren als gevolg van een door de corporatie te ondernemen ingreep aan de woonruimte; 2. een herhuisvestingsverklaring wordt niet eerder afgegeven dan 18 maanden vóór de geplande datum van de ingreep; 3. een herhuisvestingsverklaring bevat een zoekprofiel voor woonruimte, gelijkwaardig aan de woonruimte die wegens de ingreep verlaten moet worden; 4. een herhuisvestingsverklaring kan ongeldig zijn voor bepaalde woonruimtebemiddelingsmodellen. Dit wordt op de herhuisvestingsverklaring vermeld. Artikel 2.9.3. Intrekking, wijziging en verval van de herhuisvestingsverklaring De in artikel 2.9.1. lid 3 aanhef en onder b bedoelde regeling voldoet aan de volgende eisen: 1. een herhuisvestingsverklaring vervalt bij verhuizing naar een zelfstandige woonruimte; 2. een herhuisvestingsverklaring kan ingetrokken worden indien gebleken is dat de houder de woonruimte welke wegens de ingreep verlaten moet worden, ten tijde van de afgifte van de herhuisvestingsverklaring niet bewoonde. Artikel 2.9.4. Bemiddeling van houders van de herhuisvestingsverklaring 1. Op grond van de in artikel 2.9.1. lid 3 aanhef en onder c bedoelde regeling vindt de bemiddeling van de houder van een herhuisvestingsverklaring gedurende drie opeenvolgende fasen plaats: a. de eerste fase bestaat uit de helft van de uitverhuisperiode; b. de tweede fase bestaat uit één derde van de uitverhuisperiode; en, c. de derde fase bestaat uit het resterende deel van de uitverhuisperiode.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
30
2. De in artikel 2.9.1. lid 3 aanhef en onder c bedoelde regeling voldoet aan de volgende eisen: 1a. gedurende de eerste fase , de eerste negen maanden na afgifte van de herhuisvestingsverklaring, moet de houder zelf via het regionaal aanbodinstrument zoeken naar woonruimte; 2b. gedurende de tweede fase , de zes maanden volgend op de eerste fase, en de eventueel daarop volgende fasen derde fase draagt de corporatie die de herhuisvestingsverklaring heeft afgegeven, zorg voor directe bemiddeling van de houder van de herhuisvestingsverklaring; 3c. in bijzondere omstandigheden kan de corporatie die de herhuisvestingsverklaring heeft afgegeven reeds in de eerste fase zorgdragen voor directe bemiddeling van de houder van de herhuisvestingsverklaring.
Met opmerkingen [Rv32]: N.a.v. reacties de termijnen aanpassen: uitverhuisperiode = de huidige max 18 maanden, of, indien korter, de periode tussen afgifte herhuisvestingsverklaring en het moment waarop de woonruimte verlaten moet zijn. eerste fase = ½ uitverhuisperiode tweede fase = 1/3 uitverhuisperiode derde fase = 1/6 uitverhuisperiode
Paragraaf 2.10. Overige onderwerpen Artikel 2.10.1. Experimenten 1. Bij een experiment wordent de effecten onderzocht van een wijze van in gebruik geven van woonruimte, welke niet in of op grond van deze verordening is geregeld maar wel in een op grond van de Huisvestingswet vast te stellen verordening geregeld zou kunnen worden. 2. De wijze van in gebruik geven van woonruimte als bedoeld in lid 1 staat ten dienste van een rechtvaardige, doelmatige, evenwichtige en transparante verdeling van woonruimte. 3. Een experiment heeft een maximale duur van vier jaar doch dient na de eerste twee jaar geëvalueerd te worden. Naar aanleiding van die evaluatie kan besloten worden het experiment nog eens twee jaar te laten voortduren. 4. Een experiment wordt georganiseerd door één of meer corporaties in samenwerking met één of meer gemeenten. Zij sluiten daartoe een experimentenovereenkomst, welke tenminste het volgende bevat: a. een beschrijving van het doel en de inhoud van het experiment; en, b. het toepassingsbereik van het experiment; en, c. de tijdsduur van het experiment; en, d. de wijze van begeleiding van het experiment gedurende de duur van het experiment; en, e. de wijze en punten waarop het experiment geëvalueerd wordt. 5. Een experiment vangt pas aan nadat het Dagelijks Bestuur van stadsregio Rotterdam de experimentenovereenkomst heeft goedgekeurd. Bij zijn beslissing tot goed- dan wel afkeuring van de experimentenovereenkomst neemt het Dagelijks Bestuur de belangen van een evenwichtige, rechtvaardige, doelmatige en transparante verdeling van woonruimte in acht.
Hoofdstuk 3. De huisvestingsvergunning Paragraaf 3.1. Algemeen
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
31
Met opmerkingen [Rv33]: Met deze toepassing wordt aangegeven dat er geen experimenten mogen plaatsvinden die NIET in een huisvestingsverordening geregeld mogen worden.
Artikel 3.1.1. Reikwijdte Werkingsgebied hoofdstuk 3 1. Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing in de volgende gemeenten: a. Albrandswaard. 2. Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende woonruimten: a. zelfstandige koopwoningen. 3. De colleges van burgemeester en wethouders van de regiogemeenten kunnen het algemeen bestuur van stadsregio Rotterdam verzoeken om het bepaalde in dit hoofdstuk van toepassing te laten verklaren voor hun grondgebied. Zij kunnen daarbij aangeven voor welk deel van de woningvoorraad het bepaalde in dit hoofdstuk dient te gelden. 4. In het in lid 3 bedoelde verzoek wordt gemotiveerd aangegeven waarom de toepasselijkheid van het in artikel 3.2.1. opgenomen verbod noodzakelijk is in verband met een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte. 1. Hoofdstuk 3 is van toepassing op alle woonruimte en gebouwen. 2. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag van een vergunning als bedoeld in dit hoofdstuk. 3. In dit hoofdstuk wordt onder "woonruimte" tevens verstaan: standplaatsen.
Met opmerkingen [Rv34]: lid 2 geschrapt
Artikel 3.1.2. Voorschriften en beperkingen 1. Aan een vergunning verleend op basis van een in dit hoofdstuk opgenomen bepaling kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist. 2. Degene aan wie een vergunning als bedoeld in het eerste lid is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen. Artikel 3.1.3. Intrekking of wijziging van vergunning In aanvulling op hetgeen hieromtrent elders in dit hoofdstuk is bepaald kan een vergunning verleend op basis van een in dit hoofdstuk opgenomen bepaling kan worden ingetrokken of gewijzigd: a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt; of, b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist; of, c. indien de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen; of, d. indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of e. indien de houder dit verzoekt.
Paragraaf 3.2. De huisvestingsvergunning Artikel 3.2.1. De huisvestingsvergunning 1. Alle woonruimten binnen de grenzen van de regio, die niet vallen onder de werking van hoofdstuk 2 van deze verordening en voor zover dit toegestaan is op grond van artikel 6 van
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
32
de Huisvestingswet, mogen pas voor bewoning in gebruik genomen of gegeven worden, indien voor het in gebruik nemen daarvan een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 5 van de Huisvestingswet is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woonruimte is gelegen. 2. Een huisvestingsvergunning voor een woonruimte wordt schriftelijk aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woonruimte is gelegen. 3. De aanvraag bevat tenminste: a. naam en adres van de aanvrager; b. de samenstelling van het huishouden dat de woonruimte wil betrekken; c. het adres van de woonruimte waar de aanvraag betrekking op heeft. 4. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen 8 weken na datum van indiening op de aanvraag. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de beslistermijn eenmalig te verdagen met 8 weken. 5. De beschikking op de aanvraag bevat tenminste de persoonsgegevens van de aanvrager en de samenstelling van het huishouden dat de woonruimte wil betrekken en het adres van de woonruimte waar de aanvraag betrekking op heeft. 7. De aanvraag tot een huisvestingsvergunning zal in behandeling worden genomen als de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen. 8. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels vaststellen over de uitvoering van de in dit hoofdstuk opgenomen bevoegdheden. 9. De in lid 8 bedoelde nadere regels mogen niet tot gevolg hebben dat: a. dezelfde eisen aan woningzoekenden gesteld worden die ook ingevolge een huisvestingsverordening vastgesteld ter uitvoering van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek aan woningzoekenden gesteld kunnen worden; b. eisen aan de leefstijl van woningzoekenden gesteld worden; c. eisen gesteld worden aan de mate waarin woningzoekenden economische of maatschappelijke binding hebben aan de regio, subregio, regiogemeente of deel daarvan. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere regels te stellen voor het binnen zijn gemeente verstrekken van een vergunning als bedoeld in dit artikel. 910. Het college van burgemeester en wethouders kan gevallen of categorieën van gevallen aanwijzen waarvoor het lid 1 genoemde verbod niet geldt. Het dagelijks bestuur van stadsregio Rotterdam kan bij nadere regels bepalen dat de huisvestingsvergunning niet vereist is binnen bepaalde geografische gebieden of voor bepaalde categorieën van woonruimten.
Hoofdstuk 4. Onttrekking, samenvoeging en omzetting Paragraaf 4.1. Algemeen Artikel 4.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 4 1. 1. De artikelen in dit hoofdstuk gelden voor alle woonruimten en gebouwen binnen de grenzen van de regio. 2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1. wordt bij toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen binnen de gemeente Rotterdam tevens onder “huishouden”
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
Met opmerkingen [Rv35]: lid 2 vervallen
33
verstaan: een alleenstaande, of twee of meer personen die ten genoegen van burgemeester en wethouders hebben aangetoond, dat zij een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren. 3. Bij toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen binnen de gemeente Rotterdam wordt verstaan onder: a. kamerbewoning: het langdurig bewonen van onzelfstandige woonruimte, voor welke bewoning inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie als bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noodzakelijk is, voor zover geen sprake is van inwoning; b. onzelfstandige woonruimte: woonruimte welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt; c. inwoning: het als lid van een meerpersoonshuishouden bewonen van zelfstandige woonruimte. 2. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag van een vergunning als bedoeld in dit hoofdstuk. Artikel 4.1.2. Voorschriften en beperkingen 1. Aan een vergunning verleend op basis van een in dit hoofdstuk opgenomen bepaling kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist. 2. Degene aan wie een vergunning als bedoeld in het eerste lid is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen. Artikel 4.1.3. Intrekking of wijziging van vergunning In aanvulling op hetgeen hieromtrent elders in dit hoofdstuk is bepaald kan een vergunning verleend op basis van een in dit hoofdstuk opgenomen bepaling kan worden ingetrokken of gewijzigd: a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt; b. de onttrekkingsvergunning is verleend op grond van door de aanvrager verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren; c. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist; d. indien de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen; e. indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of f. indien de houder dit verzoekt.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
34
Paragraaf 4.2. De onttrekkingsvergunning voor het onttrekken, samenvoegen en omzetten van woonruimte Artikel 4.2.1. De vergunningplicht 1. Het is verboden om zonder een onttrekkingsvergunning als bedoeld in artikel 30 lid 1 van de Huisvestingswet van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de desbetreffende woonruimte is gelegen, een woonruimte: a. aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder onttrekking geschikt is; b. met andere woonruimte samen te voegen; c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten. 2. Een onttrekkingsvergunning als bedoeld in lid 1 wordt schriftelijk aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woonruimte is gelegen. 3. De aanvraag tot een onttrekkingsvergunning als bedoeld in lid 1 bevat tenminste: a. naam en correspondentieadres in Nederland van de aanvrager; b. naam en correspondentieadres in Nederland van de eigenaar van de te onttrekken, samen te voegen of om te zetten woonruimte(n); c. naam en correspondentieadres in Nederland van belanghebbende; d. plaats en aard van de te onttrekken, samen te voegen of om te zetten woonruimte; e. een duidelijke omschrijving van de aanvraag en de grond(en) waarop deze berust; f. de namen van eventuele bewoners van de te onttrekken, samenvoegen of om te zetten woonruimte. 4. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere gegevens op te vragen die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen. 5. Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat het in lid 1 genoemde verbod niet van toepassing is op de sloop van woonruimte. 6. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen 8 weken na datum van indiening op de aanvraag. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de beslistermijn eenmalig te verdagen met 8 weken. 7. Het in lid 1 bedoelde verbod is binnen de gemeente Rotterdam niet van toepassing voor zover daarvoor het in artikel 4.2.6. lid 1 bedoelde verbod geldt. Artikel 4.2.2. Weigeringsgronden 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 30 , eerste lid lid 1 van de Huisvestingswet, wordt verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan de in lid 1 bedoelde vergunning voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte weigeren indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de verlening van de vergunning zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
35
3. Het college van burgemeester en wethouders kan een vergunning verlenen voor tijdelijke onttrekking, indien de onttrekking voorziet in een tijdelijke behoefte. 4. De beschikking op de aanvraag bevat tenminste: a. de termijn waarbinnen van de vergunning gebruikgemaakt kan worden; b. de woonruimte(n) waarop de vergunning betrekking heeft. 5. Het college van burgemeester en wethouders kan, gelet op het belang van een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft, de in lid 1 bedoelde vergunning voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte voor een bepaalde termijn verlenen. Artikel 4.2.3. Compensatie 1. Het college van burgemeester en wethouders kan aan de verlening van de een vergunning als bedoeld in artikel 30 lid 1 van de Huisvestingswet de voorwaarde verbinden dat de onttrekking, samenvoeging of omzetting dient te worden gecompenseerd. 2. Compensatie als bedoeld in het vorige lid kan worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte, die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gelijkwaardig is aan de te onttrekken, te samenvoegen of om te zetten woonruimte. Compensatie kan ook worden geboden door betaling van compensatiegeld. Het fonds dat door deze compensatiegelden wordt gevormd kan uitsluitend binnen het kader van de Volkshuisvesting worden aangewend. Artikel 4.2.4. Intrekkingsgronden Het college van burgemeester en wethouders kan een onttrekkingsvergunning als bedoeld in artikel 30 lid 1 van de Huisvestingswet intrekken, indien niet binnen de in de beschikking bepaalde termijn, nadat de onttrekkingsvergunning onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking, samenvoeging of omzetting. Artikel 4.2.5. Nadere regels 1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegdkan nadere regels te vaststellen voor het binnen zijn gemeente verstrekken en intrekken van een vergunning als bedoeld in deze paragraafover de uitvoering van de in deze paragraaf opgenomen bevoegdheden. 2. Het dagelijks bestuur van de stadsregio kan bij nadere regels bepalen dat de onttrekkingsvergunning niet vereist is binnen bepaalde geografische gebieden of voor bepaalde categorieën van woonruimten. Artikel 4.2.6. Onttrekkingsvergunning voor de gemeente Rotterdam 1. Het is binnen de gemeente Rotterdam verboden om zonder een vergunning als bedoeld in artikel 30 lid 1 van de Huisvestingswet van het college van burgemeester en wethouders een woonruimte geheel of gedeeltelijk ten behoeve van kamerbewoning aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder onttrekking geschikt is. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan gevallen of categorieën van gevallen aanwijzen waarvoor het lid 1 genoemde verbod of het in artikel 4.2.1. lid 1 genoemde verbod niet geldt.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
36
Paragraaf 4.3. De splitsingsvergunning Artikel 4.3.1. De vergunningplicht 1. Het is verboden een recht op een gebouw, zonder splitsingsvergunning als bedoeld in artikel 33 lid 1 van de Huisvestingswet van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het desbetreffende gebouw is gelegen, te splitsen in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en derde lid, van boek 5 van het Burgerlijk wetboek, indien een of meer van de appartementsrechten de bevoegdheid omvatten tot het gebruik van een of meer gedeelten van het gebouw als woonruimte. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten of het aangaan van een verbintenis door een rechtspersoon met betrekking tot een gebouw als bedoeld in het eerste lid. 3. De aanvraag tot een splitsingsvergunning bevat tenminste: a. naam en correspondentieadres in Nederland van de aanvrager; b. naam en correspondentieadres in Nederland van de opdrachtgever, indien dit een ander is dan de aanvrager; c. straat en huisnummer van het te splitsen gebouw; d. bouwjaar van het te splitsen gebouw; e. het aantal appartementsrechten waarin het recht op het gebouw zal worden gesplitst; f. de tegenwoordige en toekomstige bestemming van de te vormen appartementsrechten. 4. De aanvraag om een splitsingsvergunning dient tenminste vergezeld te gaan van: a. de namen en adressen van de bewoners van het te splitsen gebouw: b. een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, en c. een taxatierapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw, opgemaakt door een beëdigd taxateur. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw. 5. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen 8 weken na datum van indiening op de aanvraag. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de beslistermijn eenmalig te verdagen met 8 weken. 6. De beschikking op de aanvraag bevat tenminste: a. de termijn waarbinnen van de splitsingsvergunning gebruikgemaakt kan worden; b. het gebouwd onroerend goed waarop de splitsing betrekking heeft. Artikel 4.3.2. Weigeringsgronden 1. Een splitsingsvergunning kan worden geweigerd indien: a. het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een of meer woonruimten bevat die verhuurd worden of die laatstelijk verhuurd zijn geweest; b. de huurprijs van een of meer van die woonruimten of voormalige woonruimten lager is dan de huurprijsgrens; c. niet gewaarborgd is, dat die woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijven voor verhuur ter bewoning, en d. het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voor zover die woonruimtevoorraad voor verhuur is bestemd.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
37
2. Een splitsingsvergunning kan worden geweigerd indien: a. het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, voor zover het geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, of met enig wettelijk voorschrift geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik is genomen; b. de huurprijs van een of meer der voormalige woonruimten lager is dan het krachtens het eerste lid, onder b, vastgestelde bedrag; c. niet gewaarborgd is, dat de voormalige woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing opnieuw bestemd zullen worden voor verhuur ter bewoning, en d. het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voor zover die woonruimtevoorraad voor verhuur is bestemd. 3. Een splitsingsvergunning kan worden geweigerd indien: a. de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet, en b. de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende verzekerd is dat die gebreken zullen worden opgeheven. Artikel 4.3.3. Aanhoudings- en weigeringsgronden 1. Het daartoe bevoegde college van burgemeester en wethouders kan de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning aanhouden, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij binnen een daarvoor redelijke termijn de gebreken, als bedoeld in het voorgaande lid met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen; 2. Indien het college van burgemeester en wethouder de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid aanhoudt, vermeldt hij in het besluit tot aanhouding welke gebreken met het oog op de voorgenomen splitsing moeten worden hersteld en binnen welke termijn zij dit redelijk achten. Indien de in het besluit tot aanhouding vermelde gebreken zijn hersteld binnen de in datzelfde besluit aangegeven termijn, wordt de vergunning verleend. 3. Een splitsingsvergunning kan worden geweigerd indien: a. voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing of een leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9 van die wet van kracht is, dan wel een ontwerp voor zodanig plan of een zodanige verordening of voor een herziening daarvan in procedure is; b. het ontwerp voor dat plan of voor die verordening, dan wel voor de herziening daarvan ter inzage is gelegd voordat de aanvraag om vergunning is ingediend, dan wel, indien de aanvraag krachtens het tweede lid is aangehouden, voordat die aanhouding is geëindigd; c. de voorgenomen splitsing nadelige gevolgen kan hebben voor de met het plan of de verordening nagestreefde of na te streven doeleinden, en d. het belang dat de aanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing. 4. Het daartoe college van burgemeester en wethouder kan de beslissing op de aanvraag voor een splitsingsvergunning aanhouden, indien:
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
38
a. voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening van kracht is met het oog op de voorbereiding van een stadsvernieuwingsplan of van een herziening daarvan; b. dat besluit is genomen voordat de aanvraag om vergunning werd ingediend; c. redelijkerwijs verwacht mag worden dat de in het stadsvernieuwingsplan op te nemen maatregelen nadelig kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen splitsing, en d. redelijkerwijs verwacht mag worden dat het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing. 5. De aanhouding als bedoeld in het vorige lid duurt tot het moment dat het voorbereidingsbesluit ingevolge artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening is vervallen. Artikel 4.3.4. Intrekkingsgronden Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het desbetreffende gebouw is gelegen kan een splitsingsvergunning intrekken, indien: a. niet binnen de in artikel 4.3.1 lid 6 onder a bedoelde termijn nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten; b. de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren. Artikel 4.3.5. Nadere regels 1. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels vaststellen over de uitvoering van de in deze paragraaf opgenomen bevoegdheden. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan gevallen of categorieën van gevallen aanwijzen waarvoor het in artikel 4.3.1 lid 1 genoemde verbod niet geldt. 1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere regels te stellen voor het binnen zijn gemeente verstrekken en intrekken van een vergunning als bedoeld in deze paragraaf. 23. Het dagelijks bestuur van de stadsregio kan bij nadere regels bepalen dat de splitsingsvergunning niet vereist is binnen bepaalde geografische gebieden of voor bepaalde categorieën van gebouwen.
Paragraaf 4.4. Bestuurlijke boete Artikel 4.4.1. Bestuurlijke boete 1. Het college van burgemeester en wethouderes kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van artikel 30 van de Huisvestingswet. 2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt overeenkomstig het bepaalde in bijlage 1 bepaald.
Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
39
Artikel 5.1. Overgangsrecht aanvragen 1. Op aanvragen om beschikkingen als bedoeld in lid 2, ontvangen vóór het moment van inwerkingtreding van de onderhavige verordening, wordt beslist met toepassing van het bepaalde in de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 zoals deze luidde vóór het moment van inwerkingtreding van de onderhavige verordening. 2. De in lid 1 bedoelde beschikkingen zijn: a. de urgentieverklaring als bedoeld in artikel 11 van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006; b. de huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 15 van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006; c. de onttrekkingsvergunning als bedoeld in artikel 16b van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006; d. de splitsingsvergunning als bedoeld in artikel 17b van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006. Artikel 5.2. Overgangsrecht beschikkingen 1. Beschikkingen als bedoeld in lid 2, gegeven vóór het moment van inwerkingtreding van de onderhavige verordening, worden gelijkgesteld met de in lid 2 op basis van de onderhavige verordening te geven beschikkingen. 2. De in lid 1 bedoelde beschikkingen: a. de urgentieverklaring als bedoeld in artikel 11 van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 wordt gelijkgesteld met de urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.8.1. van de onderhavige verordening; b. de huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 15 van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 wordt gelijkgesteld met de huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 3.2.1. van de onderhavige verordening; c. de onttrekkingsvergunning als bedoeld in artikel 16b van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 wordt gelijkgesteld met een onttrekkingsvergunning als bedoeld in artikel 4.2.1 van de onderhavige verordening; d. de splitsingsvergunning als bedoeld in artikel 17b van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 wordt gelijkgesteld met de splitsingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1. van de onderhavige verordening. Artikel 5.3. Overgangsrecht inschrijfduur woningzoekenden 1. De in artikel 2.3.1. lid 1 bedoelde werkwijze voorziet erin dat de inschrijfduur als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder m, van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 opgebouwd tot het moment van inwerkingtreding van de onderhavige verordening gelijkgesteld wordt met de inschrijfduur als bedoeld in artikel 2.3.2. lid 1 van de onderhavige verordening. 2. Woningzoekenden die reeds als woningzoekende ingeschreven stonden ten tijde van de vaststelling van de in artikel 2.3.2. lid 3 bedoelde mogelijkheid tot opschorting van de inschrijving, worden op een geschikte wijze van de vaststelling en invoering van die mogelijkheid de hoogte gebracht. Artikel 5.4. Overgangsrecht nadere regels
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
40
1. Nadere regels als bedoeld in lid 2, vastgesteld vóór het moment van inwerkingtreding van de onderhavige verordening, worden gelijkgesteld met de in lid 2 op basis van de onderhavige verordening te geven nadere regels. 2. De in lid 1 bedoelde nadere regels: a. nadere regels als bedoeld in artikel 15 lid 8 van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 worden gelijkgesteld met nadere regels als bedoeld in artikel 3.2.1. lid 8 van de onderhavige verordening; b. nadere regels als bedoeld in artikel 15 lid 9 van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 worden gelijkgesteld met nadere regels als bedoeld in artikel 3.2.1. lid 9 van de onderhavige verordening; c. nadere regels als bedoeld in artikel 16f lid 1 van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 worden gelijkgesteld met nadere regels als bedoeld in artikel 4.2.5. lid 1 van de onderhavige verordening; d. nadere regels als bedoeld in artikel 16f lid 2 van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 worden gelijkgesteld met nadere regels als bedoeld in artikel 4.2.5. lid 2 van de onderhavige verordening; e. nadere regels als bedoeld in artikel 17f lid 1 van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 worden gelijkgesteld met nadere regels als bedoeld in artikel 4.3.5. lid 1 van de onderhavige verordening; f. nadere regels als bedoeld in artikel 17f lid 2 van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 worden gelijkgesteld met nadere regels als bedoeld in artikel 4.3.5. lid 2 3 van de onderhavige verordening. Artikel 5.5. Overgangsrecht sanctiebesluiten Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening blijft van kracht op de voorbereiding en vaststelling van besluiten tot oplegging van een herstelsanctie of een bestraffende sanctie als bedoeld in artikel 5:2 lid 1 onder a en b van de Algemene wet bestuursrecht, indien deze besluiten worden voorbereid of opgelegd wegens een overtreding van het bepaalde bij of krachtens de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006. De voorbereiding van in een in de eerste zin bedoeld besluit wordt geacht te zijn aangevangen na constatering van een in de eerste zin bedoelde overtreding door een toezichthouder of een opsporingsambtenaar. Artikel 5.6. Evaluatie van de verordening 1. Deze verordening wordt vier jaar na haar inwerkingtreding geëvalueerd door de corporaties gezamenlijk en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar deze verordening van kracht is. 2. Het evaluatieverslag wordt op schrift gesteld en bevat in ieder geval een onderbouwd oordeel over de doelmatigheid van de verordening. 3. Het evaluatieverslag bevat vervolgens een onderbouwd oordeel over de doelmatigheid van de op grond van deze verordening toegepaste woonruimtebemiddelingsmodellen. 4. Het evaluatieverslag wordt toegezonden aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland en gepubliceerd op de website van de corporaties of van een door hen overeenkomstig artikel 2.7.1. lid 1 aan te wijzen partij of orgaan, en op de website van de gemeenten waar deze verordening van kracht is. Artikel 5.7. Citeertitel
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
41
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014. Artikel 5.8. Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op (DATUM).met ingang van de dag na die waarop zij is bekendgemaakt. 2. De Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 wordt ingetrokken. 3. Deze verordening komt te vervallen na het verstrijken van de zesde maand na inwerkingtreding van de herziening van de Huisvestingswet waarvan het wetsvoorstel is ingediend op 23 december 2009 (kamerstuk 32 271). (VOLGT ONDERTEKENING)
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
42
Bijlage 1 bij de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 :
Artikel 1. De bestuurlijke boete bij overtreding van artikelen 30 van de Huisvestingswet, binnen andere gemeenten dan die genoemd in artikel 2 1. Dit artikel is van toepassing op overtredingen van artikel 30 lid 1 van de Huisvestingswet, welke hebben plaatsgevonden in andere gemeenten dan die genoemd in artikel 2.. 2. De in artikel 26, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Stadsregio Rotterdam 20064.4.1. lid 1 van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 bedoelde boete bedraagt voor de eerste overtreding van de bepalingen genoemd in het eerste lid, de bedragen die in de tabellen 1 en 2 zijn opgenomen in de kolom ‘eerste overtreding’. 3. Indien degene aan wie eenmaal eerder wegens overtreding van de bepaling genoemd in artikel 26 lid, eerste lid 1, van de Huisvestingsverordening Stadsregio Rotterdam 2006 of artikel 4.4.1. lid 1 van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 bedoelde boete is opgelegd, opnieuw in strijd met de in het eerste lid bedoelde bepalingen handelt, bedraagt de hoogte van de op te leggen boete het bedrag opgenomen in de tabellen 1 en 2, in de kolom ‘tweede overtreding’. 4. Indien degene aan wie tweemaal eerder wegens overtreding van de bepaling genoemd in artikel 26, eerste lid 1, van de Huisvestingsverordening Stadsregio Rotterdam 2006 of artikel 4.4.1. lid 1 van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 bedoelde boete is opgelegd, opnieuw in strijd met de in het eerste lid genoemde bepalingen handelt, bedraagt de hoogte van de op te leggen boete het bedrag opgenomen in de tabellen 1 en 2, in de kolom ‘derde overtreding’. 5. Indien degene aan wie drie of meer maal eerder wegens overtreding van de bepaling genoemd in artikel 26 lid 1, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Stadsregio Rotterdam 2006 of artikel 4.4.1. lid 1 van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 bedoelde boete is opgelegd, opnieuw in strijd met de in het eerste lid genoemde bepalingen handelt, bedraagt de hoogte van de op te leggen boete het bedrag opgenomen in de tabellen 1 en 2, in de kolom ‘vierde overtreding en verder’. Tabel 1 bij artikel 1: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 30, lid 1 sub a en b van de Huisvestingswet (onttrekking en samenvoeging) Eerste overtreding € 2.000,-
Onvergund samenvoegen of onttrekken van woonruimte Onvergund € 4.000,samenvoegen of onttrekken van woonruimte vanuit bedrijfsmatige exploitatie
Tweede overtreding € 4.000,-
Derde overtreding € 8.000,-
Vierde overtreding € 18.500,-
€ 8.000,-
€ 16.000,-
€ 18.500,-
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
43
Tabel 2 bij artikel 1: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 30, lid 1 sub c van de Huisvestingswet (splitsing)
Onvergund omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte Onvergund omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte vanuit een bedrijfsmatige exploitatie
Eerste overtreding € 4.000,-
Tweede overtreding € 6.000,-
Derde overtreding € 12.000,-
Vierde overtreding € 18.500,-
€ 8.000,-
€ 12.000,-
€ 18.500,-
€ 18.500,-
Artikel 2. De bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 30 van de Huisvestingswet, binnen de gemeente Rotterdam 1. Dit artikel is van toepassing op overtredingen van artikelen 30 lid 1 van de Huisvestingswet, welke hebben plaatsgevonden in de gemeente Rotterdam. 2. De in artikel 26, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Stadsregio Rotterdam 2006 bedoelde boete bedraagt voor de eerste overtreding van de bepalingen genoemd in het eerste lid, de bedragen die in de tabellen 1 en 2 zijn opgenomen in de kolom ‘eerste overtreding’. 3. Indien degene aan wie eenmaal eerder wegens overtreding van de bepaling genoemd in artikel 26, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Stadsregio Rotterdam 2006 bedoelde boete is opgelegd, opnieuw in strijd met de in het eerste lid bedoelde bepalingen handelt, bedraagt de hoogte van de op te leggen boete het bedrag opgenomen in de tabellen 1 en 2, in de kolom ‘tweede overtreding’. 4. Indien degene aan wie tweemaal eerder wegens overtreding van de bepaling genoemd in artikel 26, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Stadsregio Rotterdam 2006 bedoelde boete is opgelegd, opnieuw in strijd met de in het eerste lid genoemde bepalingen handelt, bedraagt de hoogte van de op te leggen boete het bedrag opgenomen in de tabellen 1 en 2, in de kolom ‘derde overtreding’. 5. Indien degene aan wie drie of meer maal eerder wegens overtreding van de bepaling genoemd in artikel 26, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Stadsregio Rotterdam 2006 bedoelde boete is opgelegd, opnieuw in strijd met de in het eerste lid genoemde bepalingen handelt, bedraagt de hoogte van de op te leggen boete het bedrag opgenomen in de tabellen 1 en 2, in de kolom ‘vierde overtreding en verder’.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
44
Tabel 1 bij artikel 2: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 30, lid 1 sub a en b van de Huisvestingswet Eerste overtreding € 2.000,-
Onvergund samenvoegen of onttrekken van woonruimte Onvergund € 4.000,samenvoegen of onttrekken van woonruimte vanuit bedrijfsmatige exploitatie
Tweede overtreding € 4.000,-
Derde overtreding € 8.000,-
Vierde overtreding € 18.500,-
€ 8.000,-
€ 16.000,-
€ 18.500,-
Tabel 2 bij artikel 2: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 30, lid 1 sub c van de Huisvestingswet
Onvergund omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte Onvergund omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte vanuit een bedrijfsmatige exploitatie
Eerste overtreding € 4.000,-
Tweede overtreding € 6.000,-
Derde overtreding € 12.000,-
Vierde overtreding € 18.500,-
€ 8.000,-
€ 12.000,-
€ 18.500,-
€ 18.500,-
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
45
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
46
Bijlage 2 bij de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 Artikel 1. De regio heeft zes subregio’sregiodelen. Artikel 2. 1. De subregio Waterweg bestaat uit de gemeenten Maassluis, Schiedam, Vlaardingen en het gebied dat samenvalt met de ten tijde van vaststelling van de verordening bestaande Rotterdamse deelgemeenten Hoek van Holland en Delfshaven. 2. De subregio Noord bestaat uit de gemeente Lansingerland en het gebied dat samenvalt met de ten tijde van vaststelling van de verordening bestaande Rotterdamse deelgemeenten Overschie en Hilligersberg-Schiebroek. 3. De subregio Oost bestaat uit de gemeenten Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel en het gebied dat samenvalt met de ten tijde van vaststelling van de verordening bestaande Rotterdamse deelgemeente Alexander. 4. De subregio Zuidrand bestaat uit de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard, Ridderkerk en het gebied dat samenvalt met de ten tijde van vaststelling van de verordening bestaande Rotterdamse deelgemeenten Charlois, Feijenoord, Hoogvliet en IJsselmonde. 5. De subregio Voorne-Putten Rozenburg bestaat uit de gemeenten Westvoorne, Brielle, Bernisse, Hellevoetsluis, Spijkenisse en het gebied dat samenvalt met de ten tijde van de vaststelling van de verordening bestaande Rotterdamse deelgemeente Rozenburg. 6. De subregio Hart van Rotterdam bestaat uit die delen van de gemeente Rotterdam die geen onderdeel zijn van een andere subregio.
Ontwerpverordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
47
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 Inhoudsopgave 1
Algemene toelichting ............................................................................................................................. 2 1.1 Waarom een verordening ........................................................................................................... 2 1.2 Wat regelt deze verordening? ................................................................................................... 2 1.3 Waarom de regionale Huisvestingsverordening aanpassen? ....................................... 4 1.4 De belangrijkste aanpassingsvoorstellen ............................................................................. 5 1.5 Verantwoording van het aanpassingsproces ...................................................................... 6 1.6 Juridische aspecten van de woonruimtebemiddeling .......................................................... 7 2 Artikelsgewijze toelichting .............................................................................................................. 10 Considerans ............................................................................................................................................... 10 Hoofdstuk 1. Algemeen ..................................................................................................................... 10 Hoofdstuk 2. Verdeling van woonruimte ................................................................................... 10 Hoofdstuk 3. De huisvestingsvergunning ................................................................................... 37 Hoofdstuk 4. Onttrekking, samenvoeging en omzetting .......................................................... 39 Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen .............................................................................. 40
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
1
1 Algemene toelichting 1.1
Waarom een verordening
In de Regio Rotterdam overschrijdt de vraag naar sociale huurwoningen in de corporatievoorraad het vrijkomende aanbod elk jaar in ruime mate. Aannemelijk is dus dat er woningzoekenden in de knel komen in hun zoektocht naar een woning. Dit is in het bijzonder ook het geval voor mensen die een urgente huisvestingsbehoefte hebben. Daarnaast zien we verspreid door de regio de leefbaarheid onder druk staan. In bepaalde straten en complexen sprake van een noodzaak om de sociale cohesie te versterken of te borgen of aan de woning gerelateerde overlast of gevaarlijke (woon)situaties op te lossen. Ook zie we dat er specifieke doelgroepen en woonruimten om bijzondere aandacht vragen in de woonruimtebemiddeling. Hoewel we vrijheid van vestiging van woningzoekenden1 en een open regionale woningmarkt2 hoog in het vaandel hebben, legitimeren de aanwezigheid van groepen in de knel en de aanwezigheid van bovengenoemde vraagstukken en specifieke doelgroepen en woonruimten, dat er binnen de regio Rotterdam (tijdelijk) wordt (bij)gestuurd in het verhuurtraject van sociale huurwoningen van corporaties. Dit alles met het besef dat de meer structurele oplossing van het vraagstuk in de ontwikkeling van de woningvoorraad (zowel kwantitatief als kwalitatief) in brede zin ligt. Er bestaat dan ook een belangrijke relatie met de regionale woningmarktafspraken en de daarin meegenomen programmering van woningbouw en afspraken omtrent huur- en verkoopbeleid. Met het oog op voorgaande is het tevens gelegitimeerd om via een vergunningstelsel grip te houden op aanpassingen of wijzigingen in de gehele woningvoorraad (dus niet alleen sociale huurwoningen in de corporatievoorraad, maar alle woningen). De verordening Woonruimtebemiddeling Rotterdam regio Rotterdam 2014 is hét geëigende instrument om te dienen als kader voor zowel sturingsinstrumentarium als het vergunningstelsel. Met de verordening kan geborgd worden dat het aanbieden en toewijzen van woningen op evenwichtige, rechtvaardige en op transparante wijze gebeurt en dat wijzigingen in de woningvoorraad weloverwogen plaatsvinden. Doordat de verordening een bestuursrechtelijke basis kent en bestuurlijk wordt vastgesteld, is bovendien geborgd dat de bepalingen omtrent het sturingsinstrumentarium alsmede het vergunningstelsel democratisch gelegitimeerd zijn. 1.2
Wat regelt deze verordening?
Een belangrijk deel van de verordening heeft betrekking op de verdeling/bemiddeling van vrijkomende sociale huurwoningen van corporaties (hoofdstuk 2 van de verordening). Hierin wordt onder meer uitgebreid stilgestaan bij de verantwoordelijkheden van de regiogemeenten en corporaties bij de uitvoering, registratie en verantwoording van de woningtoewijzing/woonruimtebemiddeling. Een concreet voorbeeld is de bepaling dat de
1 2
Op grond van de EU-richtlijn inzake vrijheid van vestiging Zie Regionaal Strategische Agenda (RSA) voor de periode 2010 / 2014, stadsregio Rotterdam
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
2
vrijkomende sociale huurwoningen van corporaties centraal via een regionaal aanbodmodel dienen te worden bemiddeld, welke vorm krijgt via de website Woonnet Rijnmond.3 Ook wordt uitgebreid ingegaan op de mogelijkheden om bij te sturen bij de verdeling/bemiddeling van vrijkomende sociale huurwoningen met het oog op schaarste, sociale cohesie, (voorkomen/beperken) gevaarlijke situaties en overlast of specifieke doelgroepen of woonruimten (leefbaarheidsvraagstukken). Bij schaarste gaat het om de ondersteuning van woningzoekenden die om verschillende redenen in de knel zitten op de woningmarkt. Het gaat om woningzoekenden met een urgente huisvestingsvraag, die met spoed een woning nodig hebben of woningzoekenden die vanwege een specifiek kenmerk van het huishouden (bijv. een groot huishouden van 5 of meer personen, een woningzoekende met een fysieke beperking of met een minimuminkomen) een specifieke woning behoeven, terwijl die woningen schaars zijn. Voor de groep woningzoekenden die met spoed een woning nodig hebben is in de verordening een urgentieregeling opgenomen. Voor de woningzoekenden die mogelijk in de knel komen vanwege schaarste is zowel de mogelijkheid opgenomen om passendheidsvoorwaarden aan woonruimten te verbinden zodat deze alleen bestemd wordt voor de woningzoekenden in de knel, als de mogelijkheid om de woningzoekende in de knel via directe bemiddeling aan een woning te helpen. Naast het verdelen van schaarse woningen bevat de verordening ook sturingsinstrumentarium ten behoeve van het versterken of borgen van sociale cohesie en het beperken of voorkomen van gevaarlijke situaties en overlast in wijken, buurten of wooncomplexen. Het kunnen borgen van sociale cohesie en in het bijzonder sociale netwerken wordt noodzakelijker nu de overheid zich financieel steeds meer terugtrekt uit de zorg en mensen steeds meer eigen verantwoordelijkheid krijgen in het organiseren van zorg. Het is belangrijk dat zorgbehoevende en verzorgende binnen elkaars bereik blijven. Daarnaast kan het soms noodzakelijk zijn om woningen in kwetsbare complexen als tijdelijke maatregel alleen beschikbaar te stellen voor bepaalde groepen woningzoekenden waarvan aannemelijk is dat zij de situatie verlichten (m.n. geen overlast veroorzaken of meer sociaaleconomische draagkracht hebben). Deze tijdelijke ingreep moet onderdeel uitmaken van een breder pakket aan maatregelen binnen het desbetreffende gebied Sturen op leefbaarheid via de verordening en de Huisvestingswet Het sturen bij woonruimtebemiddeling ter verlichting van leefbaarheidsproblematiek is in principe niet gelegitimeerd op grond van de Huisvestingswet. De wetgever verwijst hiervoor naar ander instrumentarium, zoals de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (ook wel Rotterdamwet genoemd), fysieke ingrepen, bemiddeling en communicatie. In de Regio Rotterdam wordt dit instrumentarium door zowel gemeenten als corporaties zeker niet voor alle vraagstukken als doeltreffend ervaren, in het bijzonder als het gaat om het versterken of borgen van sociale cohesie en het beperken of voorkomen van gevaarlijke (woon)situaties en overlast. Deze maatschappelijke vraagstukken vragen om een bepaalde interpretatie van de Huisvestingswet. In dit licht is het belangrijk dat in de Memorie van Toelichting bij de huidige Huisvestingswet 4 is opgenomen dat het niet zo mag zijn dat een doelmatige verdeling van woonruimte nadelige gevolgen heeft voor de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Gezien het bovenstaande staat de Provincie het dan ook toe om op grond van de verordening in beperkte mate te sturen bij woonruimtebemiddeling specifiek met het oog op sociale cohesie en gevaarlijke (woon)situaties en overlast.
3
Ten tijde van dit schrijven biedt alleen woningcorporatie Woonvisie haar vrijkomende woningen in Ridderkerk en Albrandswaard nog aan via de lokale kranten. Het streven van alle betrokken partijen is om ook deze woningen op korte termijn via Woonnet Rijnmond aan te gaan bieden. 4 Zie pagina 25, dossier 20 520, nr. 3 van de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
3
Ook maakt de verordening het mogelijk om passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling toe te passen in specifieke situaties of bij specifieke doelgroepen of woonruimten. Denk bijv. aan een specifiek voor ouderen ontwikkeld wooncomplex of huishoudens die in een woongroep willen wonen. Naast de bovengenoemde bemiddelings/verdeelregels bevat de verordening ook nog een aantal andere belangrijke zaken en bepalingen. Zo bevat hoofdstuk 3 van de verordening de bepalingen omtrent de huisvestingsvergunning. Hoofdstuk 4 bevat daarnaast de regeling inzake het onttrekken, samenvoegen, omzetten of splitsen van woonruimten en gebouwen. Hiermee kunnen gemeenten invloed uitoefenen op de samenstelling van de woningvoorraad. 1.3
Waarom de regionale Huisvestingsverordening aanpassen?
De vorige versie van de regionale Huisvestingsverordening, inclusief de overeenkomst Woonruimteverdeling en de urgentieregeling, dateren alweer uit 2006. In 2011 is er wel een aanpassing geweest maar deze was vooral technisch van aard. De situatie op de woningmarkt is de afgelopen jaren sterk veranderd, de huidige praktijk vraagt om een verordening die daarin mee beweegt. We lopen steeds meer tegen de grenzen van het huidige systeem aan. Bijvoorbeeld als het gaat om inschrijfduur en het reguliere aanbodmodel. Ervaringen binnen de regio Rotterdam (o.m. door de toepassing van experimenten op het gebied van woonruimtebemiddeling) en in andere regio’s hebben uitgewezen dat het toe kunnen passen van verschillende zoekmodellen en verschillende rangordecriteria maken dat woningzoekenden nog beter hun weg kunnen vinden en nog beter aan hun woon- of verhuiswens kunnen voldoen. Ook zijn de huidige regels verouderd door o.m. nieuwe regelgeving. Zo heeft de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting (de ‘staatssteunregeling’) ertoe geleid dat corporaties hun vrijkomende sociale huurwoningen meer dan ooit tevoren labelden met een maximum inkomensgrens. De bepalingen uit de verordening inzake de ijkpunten rond volkshuisvestelijk labelen etc verloren hiermee hun waarde. Daarnaast zien we dat het rijk en de provincie steeds kritischer kijken naar de toepassing van bepaalde aan inkomensgerelateerde labels, denk aan het sturen op inkomen uit arbeid, waartoe inmiddels ook de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek van kracht is geworden. Tot slot leiden ook maatschappelijke ontwikkelingen zoals het scheiden van wonen en zorgfinanciering en het langer zelfstandig wonen van ouderen en/of mensen tot nieuwe vraagstukken. Hieruit volgt onder meer de wens tot het opnemen van een urgentieregeling gericht op mantelzorg. Tijd dus voor een aanpassing. Hiermee is ingehaakt op de Regionaal Strategische Agenda (RSA) voor de periode 2010-2014, waarin is opgenomen dat de stadsregio samen met Maaskoepel zou gaan werken aan de verbetering van het verhuurproces van corporatiewoningen en de aanpassing van de huisvestingsverordening als belangrijk middel werd gezien voor het borgen van een zorgvuldig sturing op een rechtvaardige verdeling van schaarse woningen en het borgen van een woningmarkt zonder grenzen.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
4
1.4
De belangrijkste aanpassingsvoorstellen
De titel van de verordening geeft op zichzelf al weer dat er sprake is van een belangrijke aanpassing± de term huisvestingsverordening is vervangen door de term verordening woonruimtebemiddeling. De belangrijkste veranderingen in deze verordening woonruimtebemiddeling zijn: • Het wordt mogelijk gemaakt om op basis van woonruimtebemiddelingsmodellen meerdere rangordecriteria toe te passen die aansluiten bij het zoekgedrag van verschillende groepen woningzoekenden; • Het sturen op percentages is zoveel mogelijk losgelaten, het goed onderbouwen van de reden waarom men stuurt is veel meer centraal komen te staan; • Er is meer aandacht voor de noodzaak om zorg en wonen met elkaar in verband te brengen, omdat woningzoekenden in steeds hogere mate zelf (financieel) verantwoordelijk worden voor hun verzorgen. Sociale cohesie en het sociale netwerk, waaronder mantelzorg en het kunnen (samen)wonen in daarvoor bestemde woningen hebben nadrukkelijk een plaats gekregen in de verordening; • De huidige overeenkomst Woonruimteverdeling is geïntegreerd in de aangepaste verordening. Registratie, monitoring, melding en verantwoording van de woonruimtebemiddeling zijn integraal onderdeel van de verordening geworden. Vanwege de verschuivende rol na opheffing van de stadsregio heeft de samenwerking tussen gemeenten en corporaties en de verhouding met de provincie hierin een belangrijke plek ingenomen; • De urgentieregeling is op een aantal thema’s aangepast. Zo is nadrukkelijker gemaakt dat de urgentieregeling echt als laatste vangnet dient en andere geschikte, meer reguliere oplossingen altijd de voorkeur hebben. Een urgentieverklaring kan bijv. geweigerd worden als de woningzoekende vanwege de lange inschrijfduur goed zelf in staat kan worden geacht om op zeer korte termijn via het reguliere aanbodmodel een woning te vinden. Daarnaast is de regeling genuanceerd door de erkenning dat er een verschil in woningvoorraad is tussen grote en kleinere gemeenten en door de erkenning dat sommige urgent woningzoekenden vanwege de uitstroom uit een instelling beter direct naar de 2e fase overgeplaatst kunnen worden; • Daarnaast is er een regeling in de verordening opgenomen in verband met no show (het niet komen opdagen voor een bezichtiging), welke het mogelijk maakt om gedurende een bepaalde periode de inschrijving van een woningzoekende die zich hieraan schuldig maakt op te schorten.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
5
1.5
Verantwoording van het aanpassingsproces
Het is in het WGR+-gebied, dat de stadsregio Rotterdam is, wettelijk niet mogelijk om op grond van de Huisvestingswet een lokale huisvestingsverordening op te stellen. De stadsregio is het enige bevoegde orgaan om een verordening op stellen en was dan ook trekker van het aanpassingsproces. De aanpassing van de verordening was al enkele jaren bij de stadsregio in voorbereiding. Al in 2011 lag er een nota van uitgangspunten over Woonruimtebemiddeling. Omdat er beslissingen werden verwacht over de nieuwe Huisvestingswet is toen gewacht met aanpassen van de verordening. De nieuwe Huisvestingwet is er nog steeds niet en wordt ook niet op korte termijn verwacht, maar de huidige situatie, waarin de huisvestingsverordening uit 2006 (gewijzigd vastgesteld in 2011) een beperkende factor vormt bij het uitvoeren van de woonruimtebemiddeling en het goed laten functioneren van de regionale woningmarkt, dwong tot het doorzetten van het traject naar een aanpassing van de verordening. De aanpassing van de verordening is in zeer nauwe en goede samenwerking met Maaskoepel vorm gegeven. Hiertoe is onder meer een ambtelijke regiegroep opgericht waarin zowel de stadsregio Rotterdam als Maaskoepel vertegenwoordigd waren. Portefeuillehouder Karssen van de stadsregio en directeur/bestuurder Bartelse van de Maaskoepel hebben de aanpassing op bestuurlijk niveau voorbereid. Begin 2013 is een gespreksronde gehouden op subregioniveau met ambtenaren van regiogemeenten en beleidsmedewerkers van woningwoningcorporaties op basis van een discussienota met daarin alle ervaringen van de afgelopen jaren. Ook is een bestuurlijke klankbordgroep met enkele vertegenwoordigers van woningcorporaties en gemeenten, Maaskoepel en stadsregio bij elkaar geweest om over de aanpassing te praten. Begin 2013 is een zeer actieve en betrokken ambtelijke adviesgroep samengesteld met vertegenwoordigers van woningcorporaties en gemeenten op subregioniveau. Deze adviesgroep is voorafgaand aan en gedurende de inspraakronde meerdere keren bij elkaar geweest. Ook is er gewerkt in kleinere groepen aan deelonderwerpen. De voorgenomen aanpassingen en het belang van de aanpassingen zijn een aantal keren bestuurlijk in het portefeuillehoudersoverleg Wonen geagendeerd en besproken. Maaskoepel heeft een noodoproep gedaan aan de wethouders Wonen om mee te werken aan de aanpassing, omdat de woonruimtebemiddeling vast loopt. De wethouders hebben hun medewerking hieraan toegezegd. In een themagedeelte van het portefeuillehoudersoverleg Wonen op 19 juni 2013 is onder leiding van een extern gespreksleider uitvoerig gediscussieerd over wat de regio nodig heeft ten aanzien van de verordening. De wethouders hebben toen duidelijk hun behoefte aangegeven om te kunnen sturen op schaarse woningen, sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast. Tevens is naar aanleiding hiervan door de regiogemeenten gezamenlijk een brief gestuurd aan de Tweede Kamer om het belang van instrumentarium om de sociale cohesie in stand te houden onder de aandacht te brengen.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
6
De stadsregio is het bevoegde orgaan om een regionale huisvestingsverordening vast te stellen en te wijzigen. Dit kan echter niet zonder dat alle gemeenteraden de kans hebben gekregen te reageren, conform de gemeenschappelijke regeling van de stadsregio. Dit proces zorgt tevens dat de aanpassing democratisch gelegitimeerd wordt. Daarom zijn de aanpassingsvoorstellen na goedkeuring door het dagelijks bestuur van de stadsregio op 9 oktober 2013 de inspraak ingebracht. Alle gemeenteraden, maar ook alle woningcorporaties en via hen huurderverenigingen, in de stadsregio hebben de mogelijkheid gekregen om een zienswijze te geven op de voorstellen. De termijn sloot op 28 december 2013. De termijn was hierdoor twee weken korter dan de wettelijke periode van drie maanden zoals opgenomen in de gemeenschappelijk regeling, maar dit was noodzakelijk om een nota van beantwoording voor te kunnen bereiden voor de vaststelling van de aangepaste verordening door het algemeen bestuur van de stadsregio vóór de gemeenteraadsverkiezingen in 2014. De reacties welke zijn binnengekomen gedurende de inspraaktermijn zijn samengevat en beantwoord in de nota van beantwoording. Een aantal reacties heeft geleid tot aanpassingen in de ontwerpverordening. Na de opheffing van de stadsregio vervallen de bevoegdheden aan de gemeenteraden, maar zal de provincie een grote rol blijven spelen. De opheffingsdatum van de stadsregio is voorzien op 1 januari 2015. De verordening zal daarna nog maximaal een jaar geldig zijn, waarbinnen de ‘overname’ van de bevoegdheden kan worden geregeld. Bij het opstellen van een nieuwe verordening of wijzigen van de voorliggende verordening vanaf 1 januari 2015 zal de provincie een belangrijke en toezichthoudende rol gaan spelen. Ook dan zal er volgens de wetsvoorstellen sprake zijn van verplichte afstemming van de verordening op het schaalniveau van de stadsregio Rotterdam. 1.6 Juridische aspecten van de woonruimtebemiddeling Hoofdstuk 2 van de verordening geeft randvoorwaarden voor de wijze waarop corporaties sociale huurwoningen matchen aan woningzoekenden. Bij het opstellen van de verordening is ervoor gekozen om het maken van die match aan corporaties over te laten: de corporaties kennen de woonklant, kennen de te huur aangeboden woonruimte en beheren de kanalen waarlangs het contact met klanten plaatsvindt. Deze keuze past bij de binnen de maatschappij breed zichtbare trend om de bescherming van bepaalde belangen niet bij uitsluiting een verantwoordelijkheid van overheden te laten zijn. Een logisch gevolg van deze keuze is dat voor sociale huurwoningen die in het bezit van corporaties zijn, de klassieke huisvestingsvergunningplicht zoals bedoeld in artikel 5 van de Huisvestingswet niet geldt. Het matchen van woningzoekenden aan woonruimte wordt uitgevoerd door corporaties en vindt plaats in het kader van het privaatrechtelijke verhuurtraject. Wel stelt de verordening nadrukkelijke randvoorwaarden aan de wijze waarop die match gemaakt wordt. De belangrijkste daarvan zijn: • het primaat van de regionale woningmarkt en vrijheid van vestiging; • het in beginsel regionaal (dat wil zeggen: regiobreed) aanbieden van de te verhuren woonruimten en het in verband daarmee in standhouden van een regionaal aanbodinstrument (op dit moment: Woonnet Rijnmond); • regels over het inschrijven van een huishouden als woningzoekende;
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
7
•
eenduidigheid en transparantie bij de toe te passen passendheidsvoorwaarden, woonruimtebemiddelingsmodellen en directe bemiddeling; • gestructureerd overleg, en over bepaalde onderwerpen: het maken van afspraken, tussen corporatie en gemeenten. De in paragraaf 2.7 opgenomen regels over melding en verantwoording dienen als waarborg voor de rechtmatigheid en de transparantie van de wijze waarop corporaties de match tussen woningzoekende en woonruimte maken. Ook het in paragraaf 2.8 opgenomen urgentiestelsel heeft regionale werking. Anders dan bij de matching tussen woningzoekende en woonruimte is de verlening (en uiteraard ook de intrekking, weigering of wijziging) van de urgentieverklaring wel een overheidsbevoegdheid gebleven: de colleges van burgemeester en wethouders van de regiogemeenten voeren het urgentiestelsel uit. Urgentieverklaringen, en de weigering, intrekking of wijziging daarvan, zijn besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Wel hebben de colleges van Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam de wens aangegeven dat de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (hierna: de SUWR) in plaats van hen het urgentiestelsel uitvoeren. Deze wens is doorgevoerd in paragraaf 2.8. De SUWR is daarmee, net als in de nu ingetrokken Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 lid 1 aanhef en onder b van de Algemene wet bestuursrecht (zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 20 maart 2013, zaaknummer 201208260/1/A3, ECLI:NL:RBROT:2012:3808). De uitvoering van de in hoofdstuk 3 opgenomen regels over de huisvestingsvergunning zijn opgedragen aan de colleges van burgemeester en wethouders van de regiogemeenten. Anders dan in de nu ingetrokken Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 is, mede naar aanleiding van een opmerking van de zijde van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, daarbij gekozen voor een "opt-in"-methodiek. Dit wil zeggen dat de huisvestingsvergunningplicht in beginsel niet van toepassing is, tenzij het college van burgemeester en wethouders van een regiogemeente om toepassing heeft verzocht. Naar aanleiding van zo'n verzoek wordt de verordening vervolgens gewijzigd: de naam van de regiogemeente wordt aan het toepassingsgebied toegevoegd. Daarbij kan op verzoek van het college bepaald worden dat de huisvestingsvergunningplicht slechts van toepassing op is bepaalde categorieën woonruimte. In deze verordening is de huisvestingsvergunningplicht alleen in Albrandswaard, voor wat betreft koopwoningen, van kracht. Dit, omdat gebleken is dat Albrandswaard de enige regiogemeente is die in het verleden om toepassing van de huisvestingsvergunningplicht heeft verzocht, voor wat betreft koopwoningen. Onderzocht is in hoeverre het aan regiogemeenten zelf overgelaten kan worden om, zonder dat de verordening gewijzigd behoeft te worden, de huisvestingsvergunningplicht van toepassing te verklaren voor hun gemeenten. Dit heeft geleid tot de conclusie dat een dergelijke methodiek juridisch bezien op gespannen voet staat met de gedachte achter de Wet gemeenschappelijke regelingen: in de Wgr+gebieden is de bevoegdheid om een huisvestingsverordening, met daarin de huisvestingsvergunningplicht, vast te stellen overgedragen aan de Wgr+regio's. Het zou merkwaardig - en mogelijk in strijd met de bedoeling van de wetgever - zijn om in zo'n regionale huisvestingsverordening vervolgens de keuze om de huisvestingsvergunningplicht van toepassing te laten zijn, weer volledig terug te leggen bij de individuele regiogemeenten.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
8
Voor wat betreft de mogelijkheden van woningzoekenden om te ageren tegen de uitvoering van de onderdelen van de verordening die de woonruimtebemiddeling betreffen, wordt het volgende opgemerkt: de uitvoering van de regels over de match tussen woningzoekende en woonruimte is privaatrechtelijk van aard. Een meningsverschil tussen woningzoekende en corporatie daarover kan uiteindelijk bij de burgerlijke rechter belanden. Voordat het zover is, wordt een geschil behandeld door een door het college van burgemeester en wethouders ingestelde geschillencommissie. Deze commissie geeft een bindend advies. Kan één van de of beide bij het geschil betrokken partijen zich niet in dat advies vinden, dan kan het geschil aan de burgerlijke rechter voorgelegd worden. De gemeenten Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam hebben gezamenlijk zo'n commissie ingesteld: de Bezwarencommissie Huisvestingsbezwaren regio Rijnmond. Het staat de overige regiogemeenten vrij zich bij deze commissie aan te sluiten; de uitvoering van de regels van het urgentiestelsel is publiekrechtelijk van aard. Een meningsverschil tussen een woningzoekende en een bestuursorgaan, belast met de uitvoering van die regels, daarover kan uiteindelijk bij de bestuursrechter belanden. Voordat het zover is, wordt een geschil behandeld door het bestuursorgaan zelf. Deze behandeld vindt plaats volgens de regels over de behandeling van bezwaren, opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Veelal betekent dit, dat zo'n geschil een bezwaar - behandeld wordt door de door het bestuursorgaan, vaak college van burgemeester en wethouders, ingestelde bezwarenadviescommissie. Deze commissie brengt, overigens niet-bindend, advies uit over het bezwaar en het bestuursorgaan neemt op basis daarvan het besluit op bezwaar. Kan de woningzoekende zich niet in het besluit op bezwaar vinden, dan kan hij beroep instellen bij de bestuursrechter. de uitvoering van de regels over de huisvestingsvergunning, opgenomen in hoofdstuk 3 van de verordening, is ook publiekrechtelijk van aard. Een meningsverschil kan op een vergelijkbare weg als bij urgentie via de bezwaarprocedure uiteindelijk zijn weg vinden naar de bestuursrechter.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
9
2 Artikelsgewijze toelichting In dit hoofdstuk wordt voor een goed begrip van de verordening waar nodig voor de afzonderlijke artikelen een toelichting gegeven van de in dat betreffende artikel opgenomen bepalingen. Considerans
Toelichting: In de considerans van de verordening is aangegeven waarom het binnen de Stadsregio Rotterdam wenselijk wordt geacht op grond van artikel 2 van de Huisvestingswet regels te stellen met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van woonruimte of met betrekking tot wijzigingen van de woonruimtevoorraad. Met de verwijzing naar de Tijdelijke regeling van diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting wordt duidelijk dat met deze verordening niet tegengewerkt zal worden dat corporaties kunnen voldoen aan de bepalingen in die Tijdelijke regeling, d.w.z. dat corporaties blijvend kunnen voldoen aan de voorwaarde om minimaal 90% van hun vrijkomende woningen toe te wijzen aan huishoudens met een inkomen tot €34.678 (peildatum 1 januari 2014) om in aanmerking te kunnen blijven komen voor staatssteun. Hoofdstuk 1. Algemeen
Artikel 1.1. Definities Toelichting: In dit hoofdstuk zijn de definities opgenomen van veelvoorkomende begrippen in de verordening. Hoofdstuk 2. Verdeling van woonruimte
Paragraaf 2.1. Algemeen Artikel 2.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 2 Toelichting: Hoofdstuk 2 van de verordening gaat uitsluitend over de verdeling van corporatiewoningen in de sociale huursector. Dat wil zeggen zelfstandige sociale huurwoningen met een huurprijs tot maximaal € 699 per maand (peildatum 1 januari 2014). Dit hoofdstuk heeft dus geen betrekking op corporatiewoningen in het geliberaliseerde segment, de particuliere huurvoorraad of koopwoningen, noch op onzelfstandige woonruimte verhuurd door corporaties. Tot slot dient opgemerkt te worden dat in delen van de gemeente Rotterdam die zijn aangewezen in het kader van de Wet Bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (de Rotterdamwet) ook buiten de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. Voor deze gebieden geldt een aparte Rotterdamse huisvestingsverordening.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
10
Doordat binnen de regio Rotterdam een huisvestingsverordening van kracht is, is het voor corporaties niet mogelijk om afzonderlijk buiten de bepalingen in de huisvestingsverordening om regels of beperkingen te stellen bij het aanbieden, toewijzen en/of verhuren van sociale huurwoningen met een huurprijs tot maximaal € 699 per maand. Via de schakelbepaling van artikel 2.6.1. lid 1 zijn de in de paragrafen 2.1 tot en met 2.5 en paragraaf 2.7 opgenomen regels ook van toepassing op alle binnen de gemeente Rotterdam en Schiedam gelegen en door gemeenten en corporaties beheerde voor deze gemeenten verhuur vrijkomende woonwagenstandplaatsen. De gemeente Rotterdam en Schiedam hebben verzocht om een dergelijke bepaling, maar gekozen is om deze niet verplichtend voor alle gemeenten op te leggen. Paragraaf 2.2. Primaat van de regionale woningmarkt en vrijheid van vestiging Artikel 2.2.1. Uitgangspunten van de regionale woningmarkt Artikel 2.2.2. Regionaal aanbieden van te verhuren woonruimte Toelichting: Het belang van een transparante en toegankelijke woningmarkt volgt ten eerste uit het binnen de Europese Unie geldende principe van vrijheid van vestiging. Dat wil zeggen dat huishoudens, ook wanneer zij niet binnen de regio wonen, zich vrij moeten kunnen vestigen in de regio Rotterdam. Ten tweede volgt het belang van een transparante en toegankelijke regionale woningmarkt ook uit de Woningmarktafspraken 2010-2020 en het Verstedelijkingsscenario 2020 dat daaraan ten grondslag ligt. Hierin is opgenomen dat binnen de regio Rotterdam wordt gestreefd naar een gezonde woningmarkt waarin vraag en aanbod met elkaar in evenwicht zijn en waarin iedere woningzoekende voldoende keuzemogelijkheden heeft binnen de grenzen van de regio. Artikel 2.2.2. geeft invulling aan artikel 26, lid 3 van de Huisvestingswet, waarin wordt gesteld dat in de verordening ook regels opgenomen dienen te worden met betrekking tot de wijze waarop de aanbieding plaatsvindt. In de verordening is bepaald dat er voor de gehele regio één regionaal aanbodinstrument dient te worden ingesteld/in stand gehouden. Een transparante en toegankelijke woningmarkt is immers in bijzondere mate gebaat bij het zoveel mogelijk op één plek, op een uniforme manier aanbieden van woningen. Aan het regionaal aanbodinstrument zijn vervolgens in het derde en vierde lid van artikel 2.2.2. ook nog een aantal meer specifieke eisen gesteld. Dit omdat de karakteristiek van het regionale aanbodinstrument bepaalt in welke mate daadwerkelijk sprake is van een transparante en toegankelijke woningmarkt. In het tweede lid van artikel 2.2.2. is opgenomen dat elke voor verhuur vrijkomende woning of woonruimte in principe dient te worden aangeboden via het regionale aanbodinstrument. Hierop zijn twee uitzonderingen: - Een corporatie kan ervoor kiezen om een referentiewoning te adverteren, waarbij de geadverteerde woning symbool staat voor de woningen die in de (vaak nabije) toekomst vrij zullen komen cq. verwacht worden vrij te komen. Deze manier kan bij verschillende woonruimtebemiddelingsmodellen worden ingezet.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
11
- een corporatie kan ervoor kiezen om ter uitvoering van de afspraken op grond van artikel 2.5.1., lid 3 en op basis van artikel 2.5.3. lid 1 een woning niet via het regionale aanbodinstrument aan te bieden, maar via directe bemiddeling te huur aan te bieden. Paragraaf 2.3. Eisen aan de inschrijving als woningzoekende Artikel 2.3.1. Inschrijven als woningzoekende Artikel 2.3.2. Algemene regels over inschrijfduur, einde en opschorting van de inschrijving Artikel 2.3.3. Bijzondere regels over inschrijfduur, actualisatieplicht Toelichting: De inschrijving van woningzoekenden is een zaak tussen de corporaties en woningzoekende. Wel is in het belang van een transparante en toegankelijke woningmarkt in artikel 2.3.1 t/m 2.3.3 van de verordening een aantal specifieke vereisten t.a.v. de inschrijving opgenomen. Centraal staat dat een woningzoekenden zich altijd inschrijft om te kunnen reageren op woningen en om inschrijfduur op te bouwen. Zodoende houdt de woningzoekende altijd de vrijheid om gedurende de inschrijfduur afhankelijk van de aard van de woon- en verhuiswens binnen verschillende woonruimtebemiddelingsmodellen (waar al dan niet inschrijfduur als rangordecriterium geldt) te reageren. Artikel 2.3.1. lid 4 houdt overigens in dat een (herhuisvestings)urgent cq. verblijfsgerechtigde zich niet apart hoeft in te schrijven als woningzoekende, maar automatisch als onderdeel van de procedure wordt ingeschreven. De inschrijfduur vervalt in principe bij een verhuizing naar een zelfstandige woonruimte. Dit is onafhankelijk of het nu een verhuizing naar een sociale huurwoning van een corporatie via het aanbodmodel of directe bemiddeling is of een verhuizing naar een andersoortige zelfstandige woonruimte betreft. Aangenomen mag worden dat, gezien de vrijwilligheid van de verhuizing, de woningzoekende in zijn woonwens heeft kunnen voorzien. Hierop zijn een paar uitzonderingen gemaakt. De belangrijkste zijn gevallen waar een verhuizing niet tot doel heeft om te voorzien in een woonwens, maar in een urgente huisvestingsbehoefte, zoals het geval is bij herhuisvestings- of urgentiekandidaten. In die gevallen behouden de woningzoekenden met een herhuisvestings- of urgentieverklaring wél de opgebouwde inschrijfduur. Een andere uitzondering is wanneer iemand gedurende de opbouw van de inschrijfduur tijdelijke huisvesting vindt op grond van de Leegstandswet. Om te zorgen dat de woningzoekende bij beëindiging van het tijdelijke contract nog voldoende mogelijkheden heeft mag deze de inschrijfduur behouden. Tot slot kan uit een woonruimtebemiddelingsmodel voortvloeien dat men de inschrijfduur kan behouden. Zo kunnen bijvoorbeeld opties op woningen in het optiemodel blijven staan als naar een zelfstandige woonruimte is verhuisd. Woningen in het optiemodel zullen vaak het kenmerk hebben van woningen waar de woningzoekende uiteindelijk in terecht wil komen.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
12
Een bijzondere toevoeging in dit verband is de mogelijkheid voor corporaties om de inschrijving gedurende maximaal 1 jaar op te schorten. De woningzoekende kan dan niet reageren op een woning. De inschrijfduur bouwt zich in de periode wel verder op. Met de regel zoals weergegeven in artikel 2.3.2. wordt tegemoet gekomen aan de wens van corporaties om een instrument te organiseren waarmee de zogeheten no-show in delen van de Rotterdamse regio kan worden ingeperkt. Op dit moment hebben corporaties binnen de regio Rotterdam te maken met een groot aantal mensen dat niet komt opdagen bij een afspraak zonder zich af te melden. Dit kon vooralsnog zonder consequenties. No-show kost corporaties tijd en geld, en dupeert de andere woningzoekenden. Paragraaf 2.4. De woonruimtebemiddeling via het regionaal aanbodinstrument Artikel 2.4.1. Bepaling rangorde woningzoekenden Artikel 2.4.2. Weigering toewijzing woonruimte Artikel 2.4.3. Vaststellen van de woonruimtebemiddelingsmodellen Artikel 2.4.4. Gebruik van de woonruimtebemiddelingsmodellen Toelichting: In de Rotterdamse regio overstijgt het aantal woningzoekenden het aantal vrijkomende sociale huurwoningen. Er reageren vaak dus meerdere mensen op één vrijkomende woning. Het toepassen van een rangordecriterium geeft de woningzoekenden inzicht in de mate waarin zij kans maken op de betreffende woning. De keuze voor een bepaald rangordecriterium maakt onderdeel uit van het woonruimtebemiddelingsmodel dat een corporatie inzet bij de verhuur van een woning. Zo wordt bij het inschrijfduurmodel de rangorde bepaald op basis van lengte van inschrijfduur en wordt bij het lotingmodel de rangorde bepaald door de volgorde van inloten. In artikelen 2.4.1. t/m 2.4.4. bevat bepalingen t.a.v. rangorde en woonruimtebemiddelingsmodellen. Artikel 2.4.1. bevat in het bijzonder bepalingen over hoe woningzoekenden met een urgentie- of herhuisvestingsverklaring in de rangorde meegenomen dienen te worden. Een aantal bepalingen verdient daarbij extra aandacht: • Een herhuisvestings- of urgentieverklaring geeft niet ten alle tijden automatisch recht op voorrang. Bij woningen aangeboden via een bepaald woonruimtebemiddelingsmodel kan het zijn dat een herhuisvestings- of urgentieverklaring niet geldig is, denk bijv. aan een direct kansmodel waarbij als rangorde geldt “wie het eerst komt, die het eerst maalt” ongeacht of je een (herhuisvestings)urgent bent of niet. • Ook met een herhuisvestings- of urgentieverklaring dient een woningzoekenden nog steeds te voldoen aan de eventueel gestelde passendheidsvoorwaarden. Dit om te voorkomen dat de urgentwoningzoekende weliswaar geholpen is, maar vervolgens een schaarsteprobleem of vraagstuk omtrent sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situatie of overlast niet vermindert of zelfs verergert. • Ook (herhuisvestings)urgenten dienen aan de zogeheten leveringsvoorwaarden te voldoen. Dit om ervoor te zorgen dat de (herhuisvestings)urgent afgezien van de voorrangspositie voor het overige eenzelfde positie heeft als regulier woningzoekenden en bijv. ook eerst op een open dag dient te komen en kennis dient te maken met een wijk of complex.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
13
De leveringsvoorwaarden zoals hierboven beschreven vormen een nieuw onderdeel in de verordening. Feitelijk gaat het om voorwaarden die de corporatie bij een woningadvertentie/vrijkomende woonruimte kan stellen aan de woningzoekenden. Om te kunnen reageren op de vrijkomende woonruimte dient men te voldoen aan de leveringsvoorwaarden cq. deze te accepteren. Doet men dat niet dan kan de corporatie op grond van artikel 2.4.1., lid 4 onder d. de betreffende woningzoekende uitsluiten van verdere deelname aan het verhuurproces. Het gaat in de praktijk veelal om het leveren van informatie over kenmerken van het huishouden (bijv. leeftijd, huishoudensgrootte en/of inkomen) of over huurdersgedrag (bijv. via een verhuurdersverklaring of het stellen van gedragsregels). Ook kan het gaan om het uitvoeren van een bepaalde actie, zoals het bezoeken van een open dag of het invullen van een woonwensentest; hiermee is het mogelijk de ervaringen die zijn opgedaan met de experimenten gericht op woonruimtebemiddeling meer reguliere praktijk te maken. De inhoud van de geleverde informatie of de uitkomsten van een vragenlijst of test kunnen op grond van artikel 2.1.4. lid 4 onder d geen reden zijn tot uitsluiting. Wel kan deze informatie aanleiding zijn voor de toepassing van de weigeringsgronden voor de verhuur van woonruimte zoals genoemd onder artikel 2.4.2, lid 1 of uitsluiting omdat men niet aan de gestelde passendheidsvoorwaarden (zie paragraaf 2.5) voldoet. Hieronder volgen drie voorbeelden om het gebruik van leveringsvoorwaarden te verduidelijken: • Een corporatie stelt als leveringsvoorwaarde dat men inkomensgegevens dient te leveren, dit om te bepalen of de woningzoekende tot de EU-doelgroep behoort (zie 2.4.2, lid 2 onder f). Wanneer de woningzoekende deze gegevens levert, voldoet deze aan de leveringsvoorwaarde en kan de woningzoekende in principe deelnemen aan het verdere verhuurproces. Wanneer vervolgens uit de inkomensgegevens blijkt dat de woningzoekende een inkomen boven €34.678,- (peildatum 1 januari 2014) heeft, kan de corporatie op grond van artikel 2.4.2., lid 1 onder f met het oog op het kunnen blijven voldoen aan de 90% staatssteunregeling de verhuur van de woonruimte weigeren, danwel –in het geval als passendheidsvoorwaarde een maximum inkomen van €34.678,- is gesteld – op grond van de artikelen in paragraaf 2.5 de reactie uit te sluiten van verdere deelname. • Een corporatie stelt als leveringsvoorwaarde dat men om te kunnen reageren op een woning een woonwensentest dient in te vullen. Wanneer de woningzoekende dit doet, voldoet deze aan de leveringsvoorwaarde en kan de woningzoekende deelnemen aan het verdere verhuurproces. De verordening staat het nadrukkelijk niet toe om op grond van de uitkomsten van de woonwensentest, bijv. dat een woningzoekende een bepaalde leefstijl heeft, uit te sluiten van het verhuurproces. • Een corporatie stelt als leveringsvoorwaarde dat men om te kunnen reageren gedragsregels dient te ondertekenen, dit omdat men vanuit de zorgplicht als verhuurder de zorg draagt voor het woongenot van de overige huurders in het betreffende deel van het bezit. Wanneer de woningzoekende dit doet, voldoet deze aan de leveringsvoorwaarde en kan de woningzoekende deelnemen aan het verdere verhuurproces. Wanneer blijkt dat men zich als huurder vervolgens niet houdt aan deze regels kan een privaatrechtelijke procedure op grond van het huurrecht opgestart worden, met als mogelijk resultaat ontbinding van het huurcontract. Deze procedure valt echter buiten de reikwijdte van de verordening.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
14
In artikel 2.4.2, lid 1 zijn de verschillende redenen opgenomen waarom een corporatie een woning mag weigeren aan een woningzoekende. Deze gronden stammen uit het privaatrecht. Door het van kracht zijn van de verordening in de regio Rotterdam, vervalt de mogelijkheid van corporaties om zich op deze onderdelen van het privaatrecht te beroepen. Omdat deze weigeringsgronden toch als zeer waardevol worden geacht zijn deze in de verordening opgenomen. Op grond van dit artikel kunnen corporaties een woningzoekende onder meer weigeren wanneer er een gegronde verwachting bestaat dat de woningzoekende de gevraagde huur niet kan betalen. Ook kan, wanneer uit een woonoverlastscreening volgt dat de woningzoekenden eerder woonoverlast heeft veroorzaakt, een corporatie op grond van dit artikel de woning weigeren te verhuren aan de woningzoekende. Overigens is in dit kader een verwijzing naar het buiten de verordening vallende Protocol Vangnet en Regionale registratie van belang. Dit is een bijzondere regeling, ingesteld door de gezamenlijke corporaties in de Regio Rotterdam, voor huurders die als gevolg van overlast of huurschuld zijn ontruimd. Deze (ex)huurders zijn in principe voor 5 jaar uitgesloten van huisvesting bij een andere corporatie in de regio, tenzij zij zich, aantoonbaar, inzetten om hun gedrag te veranderen. Dat kan door actief deel te nemen aan schuldhulpverlening, of begeleiding van een erkende instelling om het overlastgedrag onder controle te krijgen. In die gevallen kunnen zij bij een andere woningcorporatie, via de normale kanalen, in aanmerking komen voor een huurwoning. Daarbij wordt een bijzonder huurcontract afgesloten waarbij een relatie wordt gelegd met het hulpverleningsproces. Slaagt een huurder erin naast de huur van zijn woning ook de huurschuld bij de vorige corporatie af te bouwen, of zijn gedrag echt positief te veranderen, wordt de huurovereenkomst omgezet naar een normale overeenkomst. Slaagt de huurder niet en ontstaat opnieuw huurschuld, of geeft hij overlast, dan wordt de huurovereenkomst beëindigd en komt deze huurder 5 jaar lang niet meer in aanmerking bij een corporatie. De gegevens van ontruimde huurders en eventuele mede veroorzakers van de ontruiming worden ten behoeve van het regionaal vangnet geregistreerd. Dit register voldoet aan de eisen van het College bescherming Persoonsgegevens. In artikel 2.4.3 en 2.4.4. is een aantal meer procedurele bepalingen t.a.v. de vaststelling en gebruik van de woonruimtebemiddelingsmodellen opgenomen. Hoewel het de opzet van de verordening is dat de gemeente en corporaties samen lokaal de uitvoering van het woonruimtebemiddelingsbeleid vormgeven, is hier nadrukkelijk gekozen om geen verplichting op te nemen over het afstemmen over de keuze voor het woonruimtebemiddelingsmodel. De reden is meerledig. De corporaties dragen het bedrijfsrisico voor de verhuurbaarheid van een woning en bovendien kan de toepassing van een woonruimtebemiddelingsmodel geen uitsluiting van woningzoekenden tot gevolg hebben cq. wordt de vrijheid van vestiging niet geschaad. Er is echter wel de verplichting opgenomen dat de toepassing van woonruimtebemiddelingsmodellen moet zijn afgestemd op lokaal woonbeleid. Overigens verdient hier de bepaling zoals opgenomen in artikel 2.4.1., lid 2, onder a. nog eens bijzondere aandacht: daarin is immers opgenomen dat een urgent woningzoekenden niet in alle woonruimtebemiddelingsmodellen altijd voorrang zal krijgen boven een regulier woningzoekende (zie verder toelichting bij artikel 2.4.1.).
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
15
Met artikel 2.4.3. en 2.4.4. wordt tot slot vooral ook duidelijk dat nadrukkelijk de deur is opengezet naar het bestaan van meerdere woonruimtebemiddelingsmodellen naast elkaar. Niet langer zal, zoals onder de vorige huisvestingsverordening, één model (nl. het reguliere aanbodmodel op grond van inschrijfduur) leidend zijn. Hiermee beogen we de diversiteit in zoekgedrag,woonwensen en verhuisbehoeften van woningzoekenden beter te kunnen faciliteren én het verhuurproces te optimaliseren. Paragraaf 2.5. Lokaal maatwerk: passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Artikel 2.5.1. Passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Artikel 2.5.2. Passendheidsvoorwaarden bij schaarste Artikel 2.5.3. Directe bemiddeling bij schaarste Artikel 2.5.4. Passendheid en directe bemiddeling bij sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast Artikel 2.5.5. Passendheid en directe bemiddeling in specifiek situaties of bij specifieke doelgroepen en woonruimten Artikel 2.5.6. Procedure voorafgaand aan toepassing van passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Toelichting: Paragraaf 2.5 geeft weer welke mogelijkheden de verordening woonruimtebemiddeling biedt om lokaal maatwerk toe te passen, d.w.z. lokaal afspraken te maken om te sturen bij de toewijzing van woningen ter verlichting van schaarste of ter versterking of borging van sociale cohesie danwel ter voorkoming van gevaarlijke (woon)situaties en overlast (leefbaarheidsvraagstukken). Aanvullend kan lokaal maatwerk betrekking hebben op specifieke situaties of specifieke doelgroepen en woonruimten. In artikel 2.5.1. wordt duidelijk dat het aantal sturingscategorieën t.o.v. de voorgaande huisvestingsverordening is verkleind. De instrumenten uit de voorgaande verordening, te weten lokaal maatwerk, volkshuisvestelijk labelen en kleinstedelijke afspraken zijn met deze verordening samengevoegd tot één sturingscategorie, namelijk passendheidsvoorwaarden. Directe bemiddeling blijft daarnaast voortbestaan. Passendheidsvoorwaarden hebben concreet tot gevolg dat bepaalde groepen woningzoekenden die niet voldoen aan de gestelde passendheidsvoorwaarden worden uitgesloten voor de betreffende woonruimte en daar dus niet voor in aanmerking kunnen komen, danwel dat alleen de groepen woningzoekenden die voldoen aan de gestelde passendheidsvoorwaarden worden ingesloten en uitsluitend in aanmerking voor kunnen komen. Bij directe bemiddeling gaat het om het voorrang geven aan een bepaalde woningzoekende door woonruimte rechtstreeks aan een woningzoekende te huur aan te bieden.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
16
Beide instrumenten kunnen ingezet worden ter verlichting van schaarste, ter versterking of borging van sociale cohesie danwel ter voorkoming van gevaarlijke (woon)situaties en overlast en bij specifieke situaties of specifieke doelgroepen en woonruimten (zie tabel hieronder).
Doel Schaarste Sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast Specifieke situaties of specifieke doelgroepen en woonruimten
In te zetten sturingsinstrument Passendheidsvoorwaarden Directe bemiddeling Artikel 2.5.2 Artikel 2.5.3 Artikel 2.5.4 Artikel 2.5.4 Artikel 2.5.5., lid 2
Artikel 2.5.5., lid 3
Artikel 2.5.2. gaat in zijn geheel over het toepassen van passendheidsvoorwaarden in geval van schaarste danwel om groepen woningzoekenden die tussen wal en schip dreigen te raken op de woningmarkt te kunnen faciliteren. Met dit artikel wordt invulling gegeven aan artikel 10 van de Huisvestingswet. Hieruit volgt dat in de verordening kan worden bepaald welke categorieën van woonruimte in verband met de aard, grootte of prijs van die woonruimte, slechts passend zijn voor bepaalde categorieën van woningzoekenden. De Huisvestingswet biedt slechts één uitzonderingsmogelijkheid op de voorwaarde dat bij sturing altijd een relatie moet zijn met de aard, grootte en/of prijs van de woonruime: uit artikel 13a van de Huisvestingswet volgt dat bij de toewijzing van woonruimte tevens onderscheid kan worden gemaakt tussen woningzoekenden die al of niet een economische of maatschappelijke binding hebben aan een in die verordening aangeduide regio. In de verordening is nadrukkelijk gekozen voor de subregio als schaalniveau en niet de Rotterdamse woningmarktregio als geheel. Dit vanwege het diverse karakter en uitgestrektheid van de regio. De subregio’s zijn gelijk aan de subregio’s zoals benoemd in de woningmarktafspraken. Aan het toepassen van passendheidsvoorwaarden bij schaarste is in de verordening geen maximumpercentage verbonden. De Huisvestingswet stelt hier geen beperkingen aan om zo optimaal mogelijk invulling te kunnen geven aan het opheffen van schaarste. Wel geldt hierbij als nadrukkelijke voorwaarde dat de passendheidsvoorwaarden pas kunnen worden toegepast als schaarste daadwerkelijk is aangetoond cq. onderbouwd. De subregio is het niveau waarop de schaarste bepaald dient te worden. Hier ligt een belangrijke relatie met de regionale woningmarktafspraken die ook op subregionaal niveau zijn vastgelegd. Met het oog het bepaalde in de Huisvestingswet zoals hierboven beschreven, alsmede met het oog op het zoveel mogelijk borgen van transparantie voor de woningzoekende, zijn de toe te passen passendheidsvoorwaarden in artikel 2.5.2., lid 2 gelimiteerd. Concreet betekent dit dat bij vrijkomende woonruimten de volgende voorwaarden gesteld kunnen worden: • Hoogte van het inkomen in relatie tot huurprijs (onder a)5 • Het aantoonbaar hebben van een fysieke of andere beperking, danwel zorgindicatie (onder b) In het kader van het zoveel mogelijk borgen van een uniforme benadering zullen de corporaties in de Regio Rotterdam gezamenlijk een zogeheten huurinkomenstabel vaststellen 5
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
17
• • •
Aantal personen in een huishouden (onder c) Leeftijdscategorie (onder d) Wel of geen maatschappelijke en/of economische binding aan een bepaalde subregio (onder e)
Het is dus niet toegestaan om i.k.v. schaarste de volgende twee voorwaarden te stellen: • Maatschappelijke en/of economische binding met een specifieke gemeente: uit artikel 13a van de Huisvestingswet volgt dat het niet mogelijk is om binnen een (sub)regio onderscheid te maken naar woningzoekenden die wel en woningzoekenden die niet maatschappelijk en/of economisch gebonden zijn aan een specifieke gemeente binnen die subregio. Dit met het oog op het borgen van de vrijheid van vestiging en uitgaande van een regionaal, doch minimaal subregionaal samenhangende woningmarkt. Het kan dus nooit beleid zijn om eigen inwoners in het kader van schaarste voorrang te geven. Wel kan het effect van de invulling van de bepalingen zijn dat in de praktijk een woningzoekende van binnen de eigen gemeente voorrang krijgt. Zo staat het een urgentwoningzoekende of herhuisvestingsurgent vrij om in de 1e fase (zelfzoekperiode) specifiek binnen een bepaalde gemeente te reageren op vrijkomende woonruimte en kan deze woningzoekende op basis van de urgentieverklaring voorrang krijgen mits de woonruimte natuurlijk voldoet aan het zoekprofiel. Ook kan het in de praktijk voorkomen dat een een urgentwoningzoekende of herhuisvestingsurgent in de 2e fase direct bemiddeld wordt binnen de eigen gemeente, omdat daar als eerste de meest passende woonruimte beschikbaar kwam. •
Het sturen op huishoudensamenstelling vanwege het ontbreken van een directe relatie met de aard, grootte of prijs van de woning op grond van de Huisvestingswet niet toegestaan. Aan een vrijkomende eengezinswoning kan dus niet een passendheidsvoorwaarden gekoppeld worden die stelt dat uitsluitend gezinnen met een bepaald aantal kinderen in een bepaalde leeftijdscategorie in aanmerking komen. Wel kan gezien de grootte van die eengezinswoning, gemeten in oppervlak en/of aantal kamers, aan de woning een passendheidsvoorwaarde gekoppeld worden die stelt dat uitsluitend huishoudens met vijf of meer personen in aanmerking komen.
Artikel 2.5.3. gaat in zijn geheel over het toepassen van directe bemiddeling in geval van schaarste danwel om groepen woningzoekenden die tussen wal en schip dreigen te raken op de woningmarkt te kunnen faciliteren. Met directe bemiddeling wordt invulling gegeven aan artikel 11 en 12 van de Huisvestingswet. Uit deze artikelen volgt dat in de verordening kan worden opgenomen dat voor bepaalde categorieën van woonruimte voorrang wordt gegeven aan bepaalde woningzoekenden.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
18
Het gaat in de verordening om de volgende categorieën: • Urgentwoningzoekenden en andere groepen met een dringende woningbehoefte en waarbij de kans is dat zij deze niet op korte termijn zelfstandig via Woonnet Rijnmond kunnen vinden. Het gaat hierbij niet alleen om reguliere en herhuisvestingsurgenten waarvan de eerste fase van de urgentie is geëindigd (lid 2, onder a) en verblijfsgerechtigden (lid 2, onder b), maar ook om mensen die als gevolg van een specifieke zorgvraag sterk afhankelijk zijn van een bepaalde woonomgeving gezien de aanwezigheid van hun sociale netwerk of specifieke voorzieningen in de woonruimte of de directe omgeving daarvan (lid 2, onder d). De verwachting is dat deze laatste groep als gevolg van het scheiden van wonen- en zorgfinanciering en de nadruk op extramuralisering steeds groter wordt. • Huishoudens die zelf geen urgente of dringende woningbehoefte hebben, maar wel een schaarse woning achterlaten (lid 2, onder c). Artikel 11, lid c van de Huisvestingswet maakt dit mogelijk. Met dit artikel worden de experimenten geformaliseerd die gericht zijn op doorstroming van bijvoorbeeld oudere, kleine huishoudens uit grotere woningen die zeer geschikt zijn voor grotere huishoudens in de gezinsfase. Net als in artikel 2.5.2. geldt bij dit artikel als nadrukkelijke voorwaarde dat directe bemiddeling pas kan worden toegepast als schaarste daadwerkelijk is aangetoond cq. onderbouwd. De subregio is daarbij wederom het niveau waarop de schaarste bepaald dient te worden. Artikel 2.5.4. gaat in zijn geheel over het toepassen van passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling ter versterking of borging van sociale cohesie danwel ter voorkoming van gevaarlijke (woon)situaties en overlast (leefbaarheidsvraagstukken). Om zo optimaal mogelijk aan te kunnen sluiten bij het specifieke karakter van het lokale vraagstuk is geen limitatieve lijst voor sturingsmogelijkheden opgesteld. De corporaties hebben zo de vrijheid om, met het oog op het oplossen van het vraagstuk, specifiek op de situatie toegepaste voorwaarden te kunnen stellen. Daarbij dient wel een nadrukkelijk verband te zijn tussen de gestelde voorwaarden en het doel. De volgende voorbeelden verduidelijken dit: • Ter versterking/borging van de sociale cohesie van bijv. een kleine kern of buurt kan het wenselijk zijn woningen specifiek te bestemmen voor gezinnen met kinderen, aangezien gezinnen met kinderen veelal zeer lokaal georiënteerd zijn en een maatschappelijk actief leven hebben. • Ter versterking/borging van de sociale cohesie van bijv. een kleine kern of buurt kan het wenselijk zijn woningen specifiek te bestemmen voor personen met een bepaald inkomensniveau. Randvoorwaardelijk voor sociale cohesie is immers de aanwezigheid van voorzieningen en ontmoetingsplekken en de aanwezigheid van huishoudens met een zekere sociaaleconomische draagkracht borgt dat deze voorzieningen en ontmoetingsplekken in stand kunnen worden gehouden. • Ter versterking/borging van sociale cohesie kunnen woningen in een kern, wijk of buurt specifiek bestemd worden voor woningzoekenden die werkzaam zijn in die kern, wijk of buurt. • Ter beperking van de overlast in kwetsbare complexen kunnen woningen specifiek worden bestemd voor huishoudens zonder kinderen of bijv. kleine huishoudens van maximaal twee personen.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
19
•
Ter voorkoming van gevaarlijke (woon)situaties kunnen woningen langs een drukke doorgaande weg specifiek bestemd worden voor huishoudens zonder kinderen.
Wel zijn nadrukkelijk twee uitzonderingen gemaakt: • Het stellen van eisen aan de herkomst van het inkomen: de wetgever stelt dat de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Rotterdamwet) hier de enige grondslag voor biedt. • Het sturen op leefstijlen: in het kader van de in voorbereiding zijnde nieuwe Huisvestingswet is al eens door de Raad van State aangegeven dat sturen op leefstijlen niet mogelijk is aangezien het hier gaat om subjectieve kenmerken en het gevaar van discriminatie groot is. De leefstijlbenadering is dan ook geen sturingsinstrument, maar een middel om meer zicht te krijgen op de woonwensen en –voorkeuren van woningzoekenden ten behoeve van een goede woonruimtebemiddeling. Het effect van de invulling van de bepalingen in artikel 2.5.4. kan zijn dat in de praktijk een woningzoekende van binnen de eigen gemeente voorrang krijgt boven een woningzoekende van elders. Dit is bijvoorbeeld een gevolg van het in stand houden van sociale netwerken ten behoeve van sociale cohesie, waarbij de huidige woonomgeving onlosmakelijk verbonden is met het sociale netwerk. Het is echter niet mogelijk tot doel te hebben woningzoekenden uit de eigen gemeente voorrang te geven op woningzoekenden van buiten de gemeente, omdat dit artikel niet bedoeld is om schaarstevraagstukken op te lossen. De mogelijkheden voor het sturen op schaarste zijn opgenomen in artikel 2.5.1. Bij het borgen of verbeteren van sociale cohesie, en voorkomen van (woon)overlast en gevaar met betrekking tot de woonomgeving gaat het om de specifieke sociaalmaatschappelijke, sociaaleconomische en/of demografische kenmerken. Dit volgt reeds uit de hiervoor genoemde voorbeelden, waarbij steeds geldt dat de woningzoekenden zowel afkomstig kunnen zijn uit de betreffende kern, buurt of wijk, maar ook elders uit de subregio, regio of zelfs daarbuiten vandaan kunnen komen. Er is een maximum gesteld aan de mate waarin gestuurd mag worden met het oog op versterking of borging van sociale cohesie danwel ter voorkoming van gevaarlijke (woon)situaties en overlast: het totaal van het aantal woonruimten dat jaarlijks via toepassing van passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling verhuurd wordt, bedraagt per kalenderjaar maximaal 15% van de in die gemeente per kalenderjaar in totaal verhuurde sociale huurwoningen van corporaties. Dit om ervoor te zorgen dat de toepassing van het instrument enigszins beperkt blijft cq. om het belang van de uniformiteit in de bemiddeling van woonruimten te onderstrepen. In lijn met de regionale woningmarktafspraken is in artikel 2.5.4., lid 5 nadrukkelijk de mogelijkheid geboden om het maximum percentage onderling in een subregio als het ware uit te wisselen. Binnen sommige gemeenten kan immers de behoefte bestaan om meer dan 15% toe te passen, terwijl in andere gemeenten juist geen behoefte bestaat of in ieder geval niet de behoefte om de volledige 15% te gebruiken. Afspraken hieromtrent worden in het kader van de regionale woningmarktafspraken gemaakt.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
20
Artikel 2.5.5. gaat in zijn geheel over het toepassen van passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling bij specifieke situaties of bij specifieke doelgroepen en woonruimten. Dit artikel maakt het mogelijk om ook bij het ontbreken van schaarste of vraagstukken gerelateerd aan sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast toch te kunnen sturen bij vrijkomende woonruimten. Het gaat daarbij om de volgende situaties, doelgroepen en woonruimten: • Woonruimten of complexen van woonruimten die specifiek voor een bepaalde groep bewoners ontwikkeld zijn. Het betreft woonruimten voor studenten, jongeren en senioren/ouderen. Het openstellen van deze woonruimten voor bewoning door andere type bewoners zou tot een niet-doelmatige bewoning leiden. In artikel 2.5.5., lid 2 is daarom de mogelijkheid geboden om met het oog hierop specifieke passendheidsvoorwaarden toe te passen. • Woonruimten die tijdelijk verhuurd worden: met het oog op het zo transparant mogelijk aanbieden van woonruimten is het wenselijk om woningen die tijdelijk verhuurd worden, ook met een dusdanige passendheidsvoorwaarde aan te bieden. Artikel 2.5.5., lid 2 biedt hiervoor de mogelijkheid. • Huishoudens met een acute en onvoorziene huisvestingsbehoefte voor wie het om humanitaire redenen onwenselijk is te wachten tot zij met een urgentieverklaring woonruimte vinden. Dit gaat bijvoorbeeld om huishoudens die als gevolg van brand per direct dakloos zijn geworden. In artikel 2.5.5., lid 3 is de mogelijkheid geboden hiertoe directe bemiddeling toe te passen. Juist vanwege de onvoorziene omstandigheid is hier geen limitatieve lijst van situaties opgenomen. • De situatie waarbij, naar aanleiding van een geschil over een verhuurtraject, uit het bindend advies van de Geschillencommissie in dat kader volgt dat de eerstvolgende vrijkomende woning (met bepaalde kenmerken) aan het betreffende huishouden moet worden aangeboden. In artikel 2.5.5., lid 3 is de mogelijkheid geboden hiertoe directe bemiddeling toe te passen. • De situatie waarbij twee huishoudens woonruimte willen ruilen en dit alleen mogelijk is door de verhuur buiten Woonnet Rijnmond om te laten lopen. In artikel 2.5.5., lid 3 is de mogelijkheid geboden hiertoe directe bemiddeling toe te passen. • Twee of meerdere huishoudens die in een zogeheten woongroep willen wonen en de voorkeur hebben dit te doen in zelfstandige woonruimten direct grenzend aan of in de directe nabijheid van elkaar. In artikel 2.5.5., lid 3 is de mogelijkheid geboden hiertoe directe bemiddeling toe te passen. • Woonruimte met een werkruimte of atelier geschikt voor huishoudens met een creatief beroep. In artikel 2.5.5., lid 3 is de mogelijkheid geboden hiertoe directe bemiddeling toe te passen. Het is overigens nadrukkelijk niet mogelijk om bij het ontbreken van schaarste of vraagstukken gerelateerd aan sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast in het kader van betaalbaarheid te sturen op minumuminkomen. De toereikendheid van het inkomen voor het dragen van de huurlasten betreft immers geen huisvestingsvraagstuk, maar een betaalbaarheidsvraagstuk dat sterk afhankelijk is van de persoonlijke situatie en het betalingsgedrag van de woningzoekende. Wel is het als corporatie mogelijk om in individuele gevallen een woningzoekende een woning te weigeren wanneer geen zekerheid kan worden verkregen dat de woningzoekende de financiële verplichtingen kan nakomen (zie artikel 2.4.2, lid 1 onder e).
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
21
Onderstaande tabel bevat een samenvatting van de hierboven beschreven mogelijkheden om per instrument en doel te sturen in het bemiddelingstraject: Passendheids voorwaarden
Directe bemiddeling
Schaarste Limitatieve lijst: Limitatieve lijst: (onbeperkt toe • Hoogte van inkomen • Regulier urgent 2e fase te passen) • Leeftijdscategorie • Herhuisvestingsurgent 2e fase • Fysieke of andere beperking • Verblijfsgerechtigde • huishoudensgrootte • Woningzoekenden met specifieke • economische/maatsch. binding zorgvraag • Huishouden dat schaarse woning achterlaat Sociale cohesie, Niet-limitatief, maar wel twee Niet-limitatief, maar wel twee gevaarlijke uitzonderingen: uitzonderingen: (woon)situaties • Niet: inkomen uit arbeid • Niet: inkomen uit arbeid 6 en overlast • Niet: leefstijlen • Niet: leefstijlen (max. 15% van te verhuren woonruimte in een gemeente) Specifieke Limitatieve lijst: Limitatieve lijst: situatie, • Woonruimten of complexen • Huishoudens met een acute en doelgroep of van woonruimten specifiek onvoorziene woonruimte ontwikkeld voor voor huisvestingsbehoefte voor wie (onbeperkt toe studenten, jongeren en het om humanitaire redenen te passen) senioren/ouderen. onwenselijk is te wachten tot zij • Woonruimten die tijdelijk met een urgentieverklaring verhuurd worden woonruimte vinden. • Aanbieden van een woning als gevolg van een geschillentraject. • Woningruil • Woongroep in zelfstandige woonruimten • Atelierwoningen, woningen met een werkruimte In artikel 2.5.6. wordt tot slot duidelijk dat de procedure om tot toepassing van passenheidsvoorwaarden en directe bemiddeling over te kunnen gaan is veranderd. Waar dit onder de vorige verordening veelal gaande weg werd bepaald door de corporatie zelf en uitsluitend melding van de toepassing plaatsvond bij de betreffende gemeente en bij de regio, zal toepassing van passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling onder deze verordening pas kunnen nadat voorafgaand daarover tussen de betreffende gemeente en 6
Incl. directe bemiddeling van woningzoekenden die op grond van lokaal urgentiebeleid binnen een specifieke gemeenten reeds in de 1e fase worden bemiddeld, zie artikel 2.8.16, lid 5.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
22
corporatie afspraken zijn gemaakt. Deze voorwaarde is aangescherpt om te garanderen dat de passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling gedurende de toepassing doeltreffend worden ingezet. Passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling zijn immers geen doel op zich, maar vormen instrumenten ter uitvoering van het lokale woonbeleid. De verplichting om afspraken te maken over de toepassing van passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling maakt dat gemeenten beter regie kunnen houden op de uitvoering van het lokale woonbeleid door corporaties. Dit is in lijn met de novelle op de Woningwet waarin gemeenten en corporaties worden gedwongen tot nauwere samenwerking en het afleggen van verantwoording. Voor de woningzoekenden is dit een borging van gelijkheid binnen de hele regio en er wordt op deze manier voorkomen dat er onnodige drempels worden opgeworpen binnen de regionale woningmarkt. In artikel 2.5.6., lid 3 is wel enige vrijheid geboden voor de vorm van de afspraken. De reden is dat het niet altijd vooraf is in te schatten om welke aantallen het precies gaat en sprake kan zijn van onvoorziene omstandigheden, waardoor het maken van gedetailleerde afspraken lastig is. Paragraaf 2.6. Woonwagenstandplaatsen Artikel 2.6.1. Woonwagenstandplaatsen Toelichting: Woonwagenstandplaatsen vallen niet onder de definitie van woonruimte en vallen daarmee in principe buiten de reikwijdte van deze verordening. Omdat standplaatsen veelal verhuurd worden tegen sociale huurprijzen is in paragraaf 2.6 nadrukkelijk benoemd dat op de verhuur van vrijkomende woonwagenstandplaatsen paragraaf 2.1 t/m 2.5 en paragraaf 2.7 ook van toepassing is. Dit borgt de verdergaande normalisatie van de verhuur van standplaatsen. De verhuurder kan daarbij zowel een gemeente als een corporatie zijn. Omdat alleen de gemeenten Rotterdam en Schiedam kenbaar hebben gemaakt hier gebruik van te maken is alleen voor deze gemeenten deze bepaling toegevoegd in artikel 2.6.1. Paragraaf 2.7. Registratie, monitoring, melding, verantwoording en evaluatie Artikel 2.7.1. Uitvoering van taken en vertegenwoordiging in overleggen Artikel 2.7.2. Registratie en monitoring Artikel 2.7.3. Overleg naar aanleiding van de "Monitor woonruimtebemiddeling regio Rotterdam" Artikel 2.7.4. Melding toepassing passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Artikel 2.7.5. Evaluatie passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Artikel 2.7.6. Verantwoording naar aanleiding van evaluatie passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling Toelichting: Voor een goed begrip van de werking van de regionale woningmarkt en de invloed van de inzet van sturingsinstrumentarium op grond van deze verordening is een goede registratie en monitoring van de vraag naar en aanbod van vrijkomende huurwoningen essentieel. De registratie is een verantwoordelijkheid van de corporaties, de monitoring is daarentegen een gezamenlijk verantwoordelijkheid van de corporaties en gemeenten uit de Regio Rotterdam. Artikel 2.7.1 t/m 2.7.3. bevatten bepalingen omtrent registratie en monitoring van vraag en aanbod. In tegenstelling tot de voorgaande verordening is hier niet vastgelegd welke
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
23
doelgroepen precies centraal dienen te staan, danwel welke indicatoren toegepast dienen te worden. Dit zal bepaald dienen te worden in een apart jaarlijks overleg tussen (vertegenwoordigers van) de corporaties en gemeenten uit de Regio Rotterdam. De provincie ontvangt ook een uitnodiging om zich bij dit overleg te laten vertegenwoordigen. Hiermee wordt het mogelijk om gedurende de looptijd van de verordening op diverse actualiteiten in te spelen. Daarnaast geldt dat corporaties op grond van andere regelgeving sowieso verplicht zijn om de ontwikkeling van de woningvoorraad en/of de huisvesting van de aandachtsgroep (Besluit Beheer Sociale Sector) danwel EC-doelgroep (Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting) te monitoren. De bepalingen zoals opgenomen in deze artikelen maken het overigens mogelijk dat zowel corporaties als gemeenten zich laten vertegenwoordigen, bijv. door elkaar of in geval van de corporaties door een orgaan als de Maaskoepel. In artikel 2.7.4. t/m 2.7.6 wordt preciezer ingegaan op de procedures rond de melding, evaluatie en verantwoording van de op grond van artikel 2.5.6. te maken afspraken tussen corporaties en gemeenten over de toepassing van de passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling. In artikel 2.7.4. wordt met de nadrukkelijke benoeming van de provincie in artikel 2.7.4., lid 1 duidelijk voorgesorteerd op de voorgenomen opheffing van de WGRplusregio en het verdwijnen van het instituut stadsregio Rotterdam. De afspraken tussen gemeente en corporatie(s) dienen dus niet alleen aan de stadsregio Rotterdam, maar ook aan de provincie te worden gemeld. Een melding hoeft geen gevolgen te hebben. Wel kan een melding aanleiding zijn voor de Stadsregio Rotterdam, danwel de provincie om in te grijpen. In principe hoeft men niet te wachten op officiële goedkeuring van de provincie alvorens men tot uitvoering van de afspraken kan overgaan. Echter de provincie heeft als toezichthouder altijd (dus ook zonder dat melding is gedaan!) de mogelijkheid in te grijpen wanneer de gemelde afspraken niet in overeenstemming zijn met het provinciale beleid (d.w.z. de vestigingsvrijheid van woningzoekenden binnen de provincie en de stadsregio onevenredig schaden) danwel in strijd zijn met wet- en regelgeving. In het ergste geval heeft de provincie de wettelijke mogelijkheden om afspraken tussen gemeenten en corporaties voor schorsing of vernietiging voor te dragen. Daarom is het van belang, vooral voor de woningzoekenden, dat de melding aan de provincie tijdig vóór de toepassing plaatsvindt. In artikel 2.7.4. is tevens opgenomen waar een melding aan dient te voldoen. Dit is nodig om een goede beoordeling te kunnen maken van de doeltreffendheid van het instrumentarium en het effect op de regionale woonruimtebemiddeling goed in te kunnen schatten. In artikel 2.7.4. is bepaald dat melding en evaluatie uitsluitend dient plaats te vinden in geval passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling wordt toegepast in het kader van versterking of borging van sociale cohesie danwel ter voorkoming van gevaarlijke (woon)situaties en overlast (zie artikel 2.5.4.). De inperking van de vrijheid van vestiging is weliswaar beperkt door het gestelde maximumpercentage, maar de gronden waarop toepassing wordt gegeven zijn niet gelimiteerd en vragen wel een nadrukkelijker toezicht.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
24
Paragraaf 2.8. Urgentieverklaring Toelichting: Algemeen Een huishouden dat geconfronteerd wordt een dringend huisvestingsprobleem, kan een urgentieverklaring aanvragen. Het begrip “huisvestingsprobleem” is in de verordening niet nader gedefinieerd. Dit, om de urgentieverlenende bestuursorganen de mogelijkheid te geven de interpretatie van het begrip aan te passen aan de telkens veranderende maatschappelijke omstandigheden. Een urgentieverklaring geeft het huishouden een voorrangsstatus bij het zoeken naar en de bemiddeling van woonruimte. Met het oog op transparantie en eenduidigheid en ter vergroting van de kansen voor de urgent woningzoekende, geldt de voorrangspositie in de gehele regio c.q. heeft de urgentieregeling zoals opgenomen in de verordening een regionale werking. De urgentieverklaring is het laatste vangnet om een huishouden met een huisvestingsprobleem snel aan een (andere) woning te helpen. Dit komt in diverse onderdelen van de urgentieregeling tot uitdrukking, niet in de laatste plaats door de in artikel 2.8.8 lid 1 onder a genoemde weigeringsgrond: een urgentieverklaring wordt geweigerd als de aanvrager het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze kan oplossen. Andere voorbeelden zijn de inkomenseis van artikel 2.8.8 lid 1 onder c, en de bepalingen dat urgentie niet kan worden toegekend als er een voorliggende voorziening is, artikel 2.8.8 lid 1 onder g, of de aanvrager het huisvestingsprobleem geacht wordt zelf te kunnen oplossen. Juridisch karakter van de uitvoering van de urgentieregeling De verlening, weigering, intrekking of wijziging van een urgentieverklaring levert een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht op. Tegen het besluit kan een belanghebbende (in het geval van urgentie de aanvrager of houder van de urgentieverklaring) bezwaar maken. Bezwaar wordt gemaakt bij het bestuursorgaan dat het besluit genomen heeft. Dat is ofwel het college van burgemeester en wethouders ofwel het bestuur van SUWR.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
25
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de rechtsmiddelen bezwaar, beroep, hoger beroep en voorlopige voorziening. Deze rechtsmiddelen kunnen door een belanghebbende (vaak: de aanvrager van of houder van een urgentieverklaring) ingesteld worden. Wanneer
Gewone rechtsmiddelen (bezwaar en beroep) Welk rechtsmiddel Bij welk orgaan
Verlening, weigering, wijziging of intrekking van de urgentieverklaring Beslissing op het bezwaar Uitspraak rechtbank
bezwaar
bij bestuursorgaan dat urgentie verleend
beroep
bij de rechtbank (bestuursrechter) bij Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
hoger beroep
Bijzondere rechtsmiddelen (voorlopige voorziening bij de Voorzieningenrechter) Ja, mogelijk samen met bezwaar.
Ja, mogelijk samen met beroep. Ja, mogelijk samen met hoger beroep.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 maart 2013 bepaald dat het bestuur van SUWR zelf een bestuursorgaan is, belast met de uitvoering van de urgentieregeling (uitspraak van 20 maart 2013, 201208260/1/A3, LJN: BZ4940). Het college van burgemeester en wethouders of, indien van toepassing, het bestuur van SUWR dient het bezwaar overeenkomstig de regels van de Algemene wet bestuursrecht en de eventuele in aanvulling op die regels opgestelde procedure te behandelen. Dit resulteert in een beslissing op bezwaar. Daartegen kan beroep ingesteld worden bij de rechtbank. Tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep ingesteld worden bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Algemene wet bestuursrecht stelt inhoudelijke eisen aan besluiten en procedurele eisen aan de totstandkoming van besluiten. Deze eisen gelden dus ook voor de verlening, weigering, intrekking of wijziging van de urgentieverklaring. Artikel 2.8.1. Bevoegdheid tot verlening van een urgentieverklaring Toelichting: Hoofdregel is, dat de verlening, wijziging of intrekking van een urgentieverklaring wordt verricht door het college van burgemeester en wethouders waarin het huishouden dat de verklaring aanvraagt woont of, als het huishouden nog niet in de regio woont, wil gaan wonen. Voor de gemeenten Maassluis, Vlaardingen, Rotterdam en Schiedam geldt dat niet het college van burgemeester en wethouders op de aanvraag beslist, maar het bestuur van de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR). In het derde lid van dit artikel krijgen de bestuursorganen die de urgentieregeling uitvoeren de verplichting om dat op een eenduidige en gecoördineerde wijze te doen. Dit, omdat de urgentieregeling en de urgentieverklaring een regionale werking hebben.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
26
Het vierde lid van dit artikel bevat een regeling voor de colleges van Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam waarmee zij (ieder voor zich) kunnen besluiten om de uitvoering van de urgentieregeling zelf ter hand te nemen. Zij kunnen daarbij besluiten dat SUWR de regeling niet meer uitvoert. Dit lid is toegevoegd om te voorkomen dat, wanneer op enig moment in de toekomst de wens bestaat om de urgentieregels weer zelf uit te voeren, de desbetreffende colleges daartoe niet de mogelijkheid blijken te hebben. Artikel 2.8.2. Aanvraag om een urgentieverklaring Toelichting: De urgentieverklaring wordt aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de aanvrager woont of, als de aanvrager niet binnen de regio woont, wil gaan wonen. In de praktijk kan het college ook een ander orgaan of instelling zoals corporaties aanwijzen, via mandaat, waar de aanvraag moet worden ingediend. Mandaat aan natuurlijke personen, zoals medewerkers van een gemeente, is uiteraard ook mogelijk. Bij mandaatverlening moet het daarover bepaalde in afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht in acht genomen worden. Lid 6 bevat een bijzondere regel over de indiening van een aanvraag. Als het bestuur van SUWR bevoegd is tot het nemen van een beslissing op een aanvraag, moet de aanvraag bij een corporatie ingediend worden. Zo blijven de corporaties het fysieke loket van de SUWR en wordt tevens een goede intake van de woonwens van de urgentwoningzoekenden mogelijk. Voor de behandeling van de aanvraag kunnen kosten in rekening gebracht worden. Deze zijn gemaximeerd op € 50,-. Eventuele bijkomende kosten, zoals de kosten voor medische adviezen, kunnen daar nog bijkomen. Als een gemeente van de mogelijkheid tot het in rekening brengen van kosten wil voorzien, zal dat doorgaans geregeld zijn in de gemeentelijke legesverordening. Artikel 2.8.8 lid 4 bepaalt dat de urgentieverlener ter voorbereiding van een beslissing op een aanvraag (maar ook bij de intrekking of een wijziging van een urgentieverklaring, zie artikel 2.8.15 lid 6) advies kan inwinnen over de aanwezigheid van een urgentiegrond. Het advies moet worden ingewonnen bij een ter zake deskundig persoon. Rond de advisering gelden de volgende randvoorwaarden: - een adviseur moet het advies op schrift stellen en goed laten aansluiten bij de desbetreffende weigeringsgrond of urgentiegrond. - in ieder geval de conclusie van een advies moet ook voor personen die niet over de vakinhoudelijke kennis van de adviseur beschikken, te begrijpen zijn. - uit het advies moet duidelijk blijken: o hoe de adviseur onderzoek heeft gepleegd, o welke feiten hij onderzocht heeft, o aan welke normen of eisen de adviseur getoetst heeft, en o hoe zijn advies volgt uit de toets van de feiten aan de normen of eisen. - de urgentieverlener moet zelf de zorgvuldigheid van het advies beoordelen en is daar ook zelf verantwoordelijk voor.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
27
- de urgentieverlener moet, als het advies gevolgd wordt, in het besluit verwijzen naar het advies. - het is verstandig om, zeker bij besluiten die voor de aanvrager of de houder van de urgentieverklaring negatief zijn, het advies integraal als bijlage bij het besluit te voegen. Tot slot dient opgemerkt te worden dat als een aanvraag onvolledig is, de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht eerst de mogelijkheid dient te krijgen de ontbrekende gegevens of bescheiden alsnog aan te vullen. Blijft de aanvraag ook dan onvolledig, dan kan besloten worden de aanvraag buiten behandeling te laten. Het is wel belangrijk dat gemotiveerd wordt aangegeven waarom de ontbrekende gegevens of bescheiden noodzakelijk waren voor de inhoudelijke beslissing op de aanvraag. Artikel 2.8.3. Inhoud van de urgentieverklaring zoekprofiel Toelichting: Centraal in de urgentieverklaring staat het zoekprofiel. Het zoekprofiel beschrijft het woonruimtetype waarmee het huisvestingsprobleem is opgelost. Het gaat daarbij om: - het aantal kamers van de woning (kamertal); - de typering van de woonruimte (bijvoorbeeld: benedenwoning, bovenwoning met lift, bovenwoning zonder lift); - en het regiodeel of de regiodelen waarbinnen de woonruimte moet liggen. Zie daarvoor artikel 2.8.4. De aanvrager mag zelf de subregio of subregio's waar hij wil wonen kiezen. De aanvrager kiest minstens één subregio. Er worden twee kamertallen vastgesteld: 1) het kamertal voor de eerste fase van de urgentie. Dit kamertal wordt vastgesteld aan de hand van het bepaalde in artikel 2.8.4; en 2) het kamertal voor de tweede fase van de urgentie. Dit kamertal wordt vastgesteld aan de hand van het bepaalde in artikel 2.8.5. Die kamertallen kunnen verschillen: in de praktijk is het kamertal in de tweede fase vaak lager. De gedachte daarachter is dat het huisvestingsprobleem inmiddels al minstens drie maanden duurt (zolang duurt de eerste fase immers) en dat gelet op de urgentie een kleinere woning nu passend is. Het vaststellen van het kamertal en woonruimtetype is de uitkomst van een afweging van het belang van aanvrager (feitelijk: het recht doen aan het huisvestingsprobleem van aanvrager) en het belang van een rechtmatige en doelmatige verdeling van woonruimte binnen de regio. Als uitgangspunt daarbij geldt dat de urgentieverklaring geen middel is om in woonwensen te voorzien - dus: geen instrument is om wooncarrière te maken - maar een middel is om een huisvestingsprobleem op te lossen. Dit, en de afweging tussen het belang van aanvrager en het belang van een rechtmatige en doelmatige verdeling van woonruimte binnen de regio, resulteert in een kamertal en woonruimtetype slechts bedoeld is om het huisvestingsprobleem op te lossen. Met specifieke woonwensen van de aanvrager kan geen rekening gehouden worden. In de eerste fase zoekt de houder van de urgentieverklaring zelf via het regionaal aanbodinstrument naar woonruimte die voldoet aan het zoekprofiel voor de eerste fase. In de tweede fase wordt de houder woonruimte aangeboden.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
28
Artikel 2.8.4. Kamertal eerste fase Artikel 2.8.6. Kamertal tweede fase Toelichting: Deze artikelen bevatten tabellen aan de hand waarvan het kamertal voor de eerste fase (artikel 2.8.4.) en voor de tweede fase (artikel 2.8.6.) van de urgentie wordt bepaald. Zie ook de toelichting bij artikel 2.8.3. Artikel 2.8.6. Inhoud van de urgentieverklaring: uitsluiting woonruimtebemiddelingsmodellen Toelichting: Op grond van dit artikel kan de urgentieverlener bepalen dat de urgentieverklaring niet van toepassing is voor bepaalde woonruimtebemiddelingsmodellen. Woonruimtebemiddelingsmodellen beschrijven de regels aan de hand waarvan de volgorde blijkt waarin woningzoekenden die hun belangstelling kenbaar hebben gemaakt voor aangeboden woonruimte, voor de huur van die woonruimte in aanmerking komen, zie overigens artikel 2.4.3 lid 2. Het is denkbaar dat de absolute voorrang van houders van urgentieverklaringen voor bepaalde woonruimtebemiddelingsmodellen verstorend werken. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij een optiemodel of bij een direct kansmodel. Is dat het geval, dan kan de urgentieverlener bepalen dat de urgentieverklaring niet gebruikt kan worden bij woonruimte die via zo'n model te huur wordt aangeboden. Dit wordt op de urgentieverklaring vermeld. Het is volgende is van belang: - de uitsluiting moet voldoende duidelijk zijn: de houder van de urgentieverklaring moet eenvoudig kunnen bepalen voor welke woonruimtebemiddelingsmodellen zijn urgentieverklaring niet gebruikt kan worden; - de uitsluiting moet gemotiveerd worden: het moet de houder van de urgentieverklaring duidelijk zijn waarom zijn urgentieverklaring niet gebruikt kan worden bij bepaalde woonruimtebemiddelingsmodellen; - urgentieverleners dienen te streven naar een uniforme uitvoering van dit artikel. Artikel 2.8.7. Fasen van de urgentie Toelichting: De urgentie kent twee fasen: Fasering van de urgentie: eerste fase In de eerste fase, die begint als de urgentieverklaring verleend wordt en eindigt drie maanden na verlening, staat de zelfredzaamheid van urgent voorop. In het algemeen zal een urgent in staat zijn om met zijn of haar urgentieverklaring zelf een geschikte woning te vinden, via Woonnet Rijnmond. Zie artikel 2.8.16 lid 2. In de eerste fase geldt de voorrangspositie als de woonruimte voldoet aan het zoekprofiel voor de eerste fase. De voorrangspositie is geregeld in artikel 2.4.1 lid 2 onder a van de verordening.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
29
Als voorzienbaar is dat dit niet het geval is, kan de urgentieverlener bepalen dat de urgent direct bemiddeld gaat worden, zie artikel 2.8.16 lid 5. Ook kan het onwenselijk zijn dat bepaalde categorieën urgenten zelf via Woonnet Rijnmond woonruimte vinden omdat in het belang van de voor hen benodigde nazorg bepaalde eisen aan de locatie van de woonruimte gesteld worden. Ook dan bestaat de mogelijkheid om in de verklaring te bepalen dat de urgent direct bemiddeld wordt, zie artikel 2.8.16 lid 4. Fasering van de urgentie: tweede fase Na de eerste fase start de tweede fase van de urgentie. In deze fase moet de urgent woonruimte aangeboden krijgen van (één van) de corporaties. Het aanbod vindt plaats via directe bemiddeling, zie artikel 2.5.3 lid 2 onder a. Artikel 2.8.8. Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring Toelichting: Dit artikel bevat de algemene weigeringsgronden. Wanneer geen sprake is van deze weigeringsgronden kan de urgentie in principe worden toegekend, mits een urgentiegrond van toepassing is, zie ook artikel 2.8.8. lid 2. Een aantal zaken verdient nadere toelichting: - Wanneer een aanvrager het huisvestingsprobleem redelijkerwijs zelf op een andere wijze kan oplossen, levert dat een weigeringsgrond voor de urgentieverklaring op. Gedacht kan worden aan de volgende situatie: o een aanvrager heeft geen specifieke, bijvoorbeeld door een medische beperking veroorzaakte, eisen aan woonruimte en een inschrijfduur die gelijk is aan of langer is dan de gemiddelde wachttijd van het woonruimtetype waarvoor hij op grond van de urgentieregeling in aanmerking komt; - De urgentieregeling is bedoeld voor de doelgroep d.w.z. huishoudens met een maximaal inkomen tot € 34.678 (peildatum 1 januari 2014). Uitgangspunt is dat huishoudens met een hoger inkomen in de regel zelf een passende oplossing kunnen vinden voor het urgente huisvestingsprobleem. - Lid d, f en g geven benadrukken dat een urgentieverklaring ook geweigerd kan worden wanneer er sprake is van een zogeheten verwijtbaar doen of nalaten. - In beginsel komen alleen inwoners van de regio in aanmerking voor een urgentieverklaring. Bij een aantal urgentiegronden is hier echter een uitzondering op gemaakt, zoals bij mantelzorgers van elders die zorgdragen voor een huishouden/persoon in deze regio en bij mensen die doorstromen vanuit een hulpverleningstraject en waarbij terugkeer naar het laatste (in)woonadres buiten de regio op basis van een contra-indicatie niet mogelijk is. Artikel 2.8.9. Urgentiegrond: medische noodzaak Toelichting: Artikel 2.8.9 maakt het mogelijk om mensen met een medische beperking zolang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen. Het betreft hier mensen die reeds zelfstandige woonruimte bewonen, maar voor wie vanwege medische problemen die woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
30
Met het criterium "in ernstige mate" is tot uitdrukking gebracht dat de beperking dusdanig moet zijn, dat redelijkerwijs niet van de bewoner gevergd kan worden dat hij of zij de huidige woonruimte blijft bewonen. Als gevolg van het criterium "duurzaam ongeschikt" komen bijvoorbeeld mensen bij wie een fysieke beperking na een relatief kortdurende periode naar verwachting opgeheven zal zijn, niet op grond van deze urgentiegrond in aanmerking voor een urgentieverklaring. Artikel 2.8.10. Urgentiegrond: onbewoonbaarheid Toelichting: In artikel 2.8.10 is verwezen naar de "verklaring van het bestuursorgaan dat toeziet op de naleving van publiekrechtelijke bouwregelgeving" (vaak: het college van burgemeester en wethouders). Belangrijke toelichting hierbij is dat dit geen "besluit tot onbewoonbaarverklaring" hoeft te zijn. Ook kan volstaan worden met een brief van de gemeentelijke afdeling bouw- en woningtoezicht of de Omgevingsdienst aan de urgentieverlener, waarin gemotiveerd verklaard wordt dat de woning onbewoonbaar is. Artikel 2.8.11. Urgentiegrond: woonlasten Toelichting: In artikel 2.8.11 is uitgebreid met de mogelijkheid om ook als bewoner van een koopwoning (en dus niet alleen als huurder van een corporatiehuurwoning) bij woonlasten die disproportioneel hoog zijn, urgentie aan te kunnen vragen. Dit gezien de maatschappelijke trend waarbij steeds meer woningeigenaren kampen met betalingsproblemen en het zowel voor henzelf als de bank wenselijk kan zijn om snel een andere woning te krijgen. Voorbeelden van de in lid 3 bedoelde woonlasten zijn: o Bij koopwoningen: hypotheekaflossing en netto hypotheekrente, premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek, polderlasten (Hoogheemraadschap), gemeentelijke heffingen, erfpachtcanon, de kosten van nutsvoorzieningen (elektriciteit/gas/water), de bijdrage aan een Vereniging van Eigenaren, de premies voor de opstalverzekering (huis + glas) o Bij huurwoningen: de huur, huurprijs inclusief servicekosten, polderlasten (Hoogheemraadschap), gemeentelijke heffingen, nutsvoorzieningen (elektriciteit/gas/water). In artikel 2.8.11, tweede lid is specifiek bepaald dat bij echtscheiding in geval van een echtpaar met inwonende kinderen slechts één van beide partners een urgentieverklaring kan krijgen. Het gaat dan om de partners bij wie de inwonende kinderen zullen gaan wonen. Echtscheiding is zelf geen urgentiegrond, wel is de ongeschreven regel dat alles op alles wordt gezet om te voorkomen dat kinderen op straat komen te staan. Een situatie waarin beide partners een urgentieverklaring zouden kunnen krijgen, legt daarnaast ook een te groot beslag op de voor verhuur vrijkomende woonruimten.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
31
Artikel 2.8.12. Urgentiegrond: geweld en bedreiging Toelichting: Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 2.8.13. Urgentiegrond: afhankelijkheid van instellingen of personen Toelichting: Artikel 2.8.13 bevat urgentiegronden voor mantelzorg en afhankelijkheid van instellingen. Mantelzorg is in artikel 1.1 gedefinieerd als: zorg die om-niet en niet in het kader van een hulpverlenend beroep op structurele basis wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meer leden van diens directe sociale omgeving waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale omgeving. Er is een urgentiegrond voor de volgende situaties: Zorgbehoevende woont buiten de regio, maar ontvangt mantelzorg van iemand die wel in de regio woont (lid 1 aanhef en onder a); Verlener van mantelzorg woont buiten de regio en verleent mantelzorg aan iemand die wel in de regio woont (lid 1 aanhef en onder b); Zorgbehoevende en verlener van mantelzorg wonen beiden in de regio, maar te ver uit elkaar (lid 1 aanhef en onder c); instelling in de regio verleent zorg en afstand tussen instelling en huidige woonplaats van zorgbehoeven is te groot (lid 2). De verleende of te verlenen mantelzorg moet aan twee voorwaarden voldoen, wil er aanleiding tot verlening van de urgentieverklaring zijn: a. de mantelzorg is noodzakelijk om de zorgbehoevende duurzaam zelfstandig of in het huishouden te laten wonen; en b. de verhuizing is redelijkerwijs nodig om de mantelzorg te kunnen verlenen. Uit de eerste voorwaarde volgt dat de mantelzorg een doorslaggevende positieve impact moet hebben op de zelfstandigheid van de zorgbehoevende. Uit de tweede voorwaarde volgt dat de mantelzorg redelijkerwijs niet verleend kan worden zonder de verhuizing. Het ligt voor de hand dat de urgentieverlenende bestuursorganen richtlijnen of beleidsregels ontwikkelen om aan te geven hoe getoetst wordt of aan deze beide voorwaarden is voldaan. Datzelfde geldt het in lid 2, bij de urgentiegrond betreffende de afhankelijkheid van instellingen, genoemde afstandscriterium. Met betrekking tot afstand wordt opgemerkt dat het niet om afstand in absolute zin hoeft te gaan, maar juist ook afstand in (reis)tijd meegewogen kan worden bij de beslissing op een aanvraag.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
32
Artikel 2.8.14. Urgentiegrond: doorstroming vanuit opvanginstellingen Toelichting: Dit artikel biedt een urgentiegrond voor diverse gevallen waarin mensen vanuit een instelling doorstromen naar zelfstandige woonruimte. Met de in lid 1 aanhef en onder b genoemde zinsnede "naar het oordeel van het bestuursorgaan in voldoende mate gericht op re-integratie" wordt voorkomen dat elke situatie waarin een persoon een traject in een instelling doorlopen heeft, aanleiding geeft voor toekenning van een urgentieverklaring. Het ligt voor de hand dat de urgentieverlenende bestuursorganen in gezamenlijkheid bepalen welke trajecten of welk soort trajecten in voldoende mate op re-integratie gericht zijn. In beginsel moet de aanvrager aansluitend regionaal woonverleden hebben, zie lid 1 aanhef en onder c. In bepaalde gevallen is echter denkbaar dat aanvrager niet naar zijn oude, buiten de regio gelegen, woonomgeving terug kan keren. In deze gevallen kan toch een urgentieverklaring verleend worden als het traject doorlopen is bij een instelling in de regio en aan de overige voorwaarden van lid 1 is voldaan. De vaststelling dat aanvrager niet terug kan naar zijn oude woonomgeving blijkt uit een zogenoemde contra-indicatie. Deze, met een advies gelijk te stellen, contra-indicatie wordt afgegeven door de instelling die het traject heeft verzorgd of door een adviseur. Eventueel kan de contra-indicatie deel uitmaken van de door de instelling op te stellen rapportage, zie lid 4.
Artikel 2.8.15. Intrekking en wijziging de urgentieverklaring Toelichting: Dit artikel regelt de intrekking en wijziging van de urgentieverklaring. Daarnaast beschrijft dit artikel de omstandigheden waarin een urgentieverklaring komt te vervallen. Intrekking en wijziging van de urgentieverklaring zijn besluiten zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat intrekking en wijziging inhoudelijk en procedureel moeten voldoen aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. Verder betekent dit, dat de houder van de urgentieverklaring bezwaar kan instellen tegen een intrekking of wijziging. lid 1 Lid 1 somt de intrekkingsgronden van de urgentieverklaring op: - onder a: Gedurende de eerste fase zoekt de urgent zelf naar geschikte woonruimte. Dat zoeken gebeurt via het regionaal aanbodinstrument (momenteel: Woonnet Rijnmond), waarbij de urgent zelf kan reageren op aangeboden woonruimte. Wordt aan alle andere voorwaarden voldaan (bijvoorbeeld: de passendheidsvoorwaarden), dan wordt de woonruimte waarop de urgent reageert door de corporatie aan de urgent aangeboden. De urgent mag gedurende de eerste fase maximaal twee keer op deze wijze aangeboden woonruimte weigeren. Het moet daarbij dan wel gaan om woonruimte die voldeed aan het voor de eerste fase geldende kamertal en woonruimtetype.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
33
- onder b: De urgent heeft de plicht om gedurende de eerste fase tenminste drie keer te reageren op aangeboden woonruimte, voor zover die voldoet aan het voor de eerste fase geldende zoekprofiel. - onder c: In de tweede fase van de urgentie kan de urgent nog steeds zelf zoeken, maar wordt de urgent ook een woonruimte aangeboden. Deze mag niet geweigerd worden. - onder d: Indiening van onjuiste of onvolledige gegevens bij de aanvraag levert een intrekkingsgrond op, als anders op de aanvraag besloten zou zijn als wel juiste of volledige gegevens waren ingediend. In de praktijk wordt deze intrekkingsgrond alleen toegepast als indiening van een juiste en volledige aanvraag tot weigering van de urgentieverklaring had geleid. Immers, zou een juiste en volledige aanvraag tot een andere urgentieverklaring geleid hebben, dan biedt lid 2 onder a de mogelijkheid om de urgentieverklaring te wijzigen. - onder e: Als het huisvestingsprobleem wordt opgelost of zich om een andere reden niet meer voordoet, kan de urgentieverklaring worden ingetrokken. - onder f: De urgent kan ook zelf verzoeken om intrekking van de urgentieverklaring. Ook intrekking op deze grond levert een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht op. - onder g: De aanname is dat bij verhuizing naar een zelfstandige woonruimte de urgente behoefte aan woonruimte is opgelost. Wel is het zo dat de houder van de urgentieverklaring gemotiveerd kan aangeven dat het huisvestingsprobleem nog niet is opgelost. In dat geval wordt de urgentie niet ingetrokken. - onder h. Het is mogelijk dat een urgent huisvestingsprobleem gedurende de urgentie oplost. Ook in dat geval kan de urgentieverklaring worden ingetrokken. lid 2 Het tweede lid somt de omstandigheden waaronder de urgentieverklaring gewijzigd kan worden op - onder a: Indiening van onjuiste of onvolledige gegevens bij de aanvraag levert een wijzigingsgrond op als anders op de aanvraag besloten zou zijn als wel juiste of volledige gegevens waren ingediend. In de praktijk wordt deze wijzigingsgrond alleen toegepast als indiening van een juiste en volledige aanvraag tot andersluidende urgentieverklaring had geleid. Immers, zou een juiste en volledige aanvraag tot een weigering van de urgentieverklaring geleid hebben, dan biedt lid 1 onder d de mogelijkheid om de urgentieverklaring in te trekken. - onder b: Soms wijzigt het huisvestingsprobleem van de houder van de urgentieverklaring. In die gevallen biedt lid 2 onder b de mogelijkheid om de urgentieverklaring te wijzigen. lid 3 Voor de gemeenten Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam geldt dat SUWR bevoegd is te beslissen tot wijziging of intrekking van een urgentieverklaring. Dit, voor zover de colleges van de genoemde gemeenten de bevoegdheid niet bij uitsluiting zelf willen uitvoeren.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
34
lid 4 De urgentieverklaring vervalt bij verhuizing naar een in de eerste fase of tweede fase aangeboden zelfstandige woonruimte waarmee het aan de urgentie ten grondslagliggende huisvestingsprobleem geacht wordt te zijn opgelost. lid 5 Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot intrekking of wijziging van de urgentieverklaring kan zich ter voorbereiding van de beslissing tot wijziging of intrekking laten adviseren door een ter zake deskundige persoon. Artikel 2.8.16. Zelfzoekperiode en bemiddeling van houders van de urgentieverklaring Toelichting: Dit artikel geeft aan hoe het zelf zoeken naar een woning op Woonnet Rijnmond vorm krijgt en wanneer en in welke vorm de corporaties een actieve rol spelen cq. tot directe bemiddeling overgaan. Een aantal zaken behoeft nadere toelichting: - lid 1: In dit lid is tot uitdrukking gebracht dat de urgent de plicht heeft om, binnen redelijke grenzen, alles te doen om het huisvestingsprobleem te beëindigen. Het artikel vormt een koppeling met de intrekkingsgronden van artikel 2.8.15 lid 1 aanhef en onder a, b, en c. - lid 4: Soms is het onwenselijk dat de urgent zelf via Woonnet Rijnmond op zoek gaat naar woonruimte. Voor gevallen waarin de urgent nazorg ontvangt en in verband daarmee juist wel of juist niet in bepaalde delen van de stadsregio moet wonen, kan worden bepaald dat de urgent direct in de eerste fase van de urgentie al direct bemiddeld wordt. Daarbij kan eveneens worden bepaald dat urgent in het geheel niet zelf mag zoeken naar woonruimte. - lid 5: In bepaalde gevallen is het, gezien de specifiek afhankelijkheid van het urgent woningzoekende huishouden van zorg-, onderwijs- of dagbestedingsinstellingen binnen de woonplaats, uit maatsschappelijk oogpunt zeer ongewenst dat het huishouden de woonplaats verlaat. Wanneer dan ook nog eens sprake is van een zeer eenzijdige samenstelling van de voorraad (die niet aansluit bij het zoekprofiel) en een zeer beperkte mutatiegraad, is de kans dat een woningzoekende via zelf zoeken een woning vindt zeer klein. In deze gevallen kan de urgentieverlener bepalen dat de urgent niet zelf gaat zoeken, maar direct bemiddeld gaat worden binnen de gemeente waartoe de woonplaats behoort. Deze gevallen worden beschouwd als directe bemiddeling als bedoeld in artikel 2.5.4.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
35
Artikel 2.8.19. Hardheidsclausule Toelichting: Met het opnemen van hardheidsclausules in regelgeving moet zeer grote terughoudendheid worden betracht. Dit volgt onder meer uit aanwijzing 2.3.9 van de Aanwijzingen voor de Decentrale Regelgeving. Om toch tegemoet te komen aan de wensen van een aantal urgentieverleners is toch gekozen voor opname van een hardheidsclausule. Om op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te kunnen toewijzen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: a. weigering moet leiden tot een schrijnende situatie; en, b. er is sprake van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn. Verder moet de urgentieverlener jaarlijks verslag doen van de gevallen waarin hij de hardheidsclausule heeft toegepast. Dit is van belang, omdat de toepassing van de hardheidsclausule een indicatie geeft van de mate waarin de verordening adequaat is. Artikel 2.8.18. Informeren over afhandeling Toelichting: Dit artikel regelt de informatieuitwisseling voor gevallen waar meerdere urgentieverleners bij betrokken zijn. Paragraaf 2.9. Herhuisvesting bij herstructurering Artikel 2.9.1. Zorgplicht corporaties bij herhuisvesting wegens ingrepen aan woonruimte Artikel 2.9.2. Inhoud van de herhuisvestingsverklaring Artikel 2.9.3. Intrekking, wijziging en verval van de herhuisvestingsverklaring Artikel 2.9.4. Bemiddeling van houders van de herhuisvestingsverklaring Toelichting: Herhuisvesting van huurders vanwege ingrepen aan de woonruimte is in principe een zaak van de corporaties. Dit vindt zijn grondslag in de huurwetgeving. Vanuit dit principe is de paragraaf over herhuisvesting enigszins aangepast ten opzichte van de voorgaande verordening en bevatten de artikelen nu meer procedurele bepalingen. Uitgangspunt daarin is het zoveel mogelijk borgen van transparantie en eenduidigheid voor inwoners van de regio Rotterdam die met een herhuisvesting geconfronteerd worden. Zo is bepaald dat de corporaties binnen de regio één werkwijze vaststellen waarmee zij de herhuisvesting te uitvoering brengen (zie artikel 2.9.1.). Ook zijn er in de verordening een aantal eisen verbonden aan zowel de inhoud, als de intrekking, wijziging en verval, als aan de bemiddeling op grond van de herhuisvestingsverklaring (zie artikel 2.9.2. t/m 2.9.4).
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
36
Paragraaf 2.10. Overige onderwerpen Artikel 2.10.1. Experimenten Toelichting: Al een aantal jaar wordt er via de toepassing van zogeheten experimenten verspreid over de Regio Rotterdam ervaring opgedaan met nieuwe manieren van woonruimtebemiddeling. Doel is steeds te verkennen of er een aanpassing van de bepalingen in de verordening noodzakelijk is. Een groot deel van de eerder opgestarte experimenten is geformaliseerd in bepalingen verspreid over de verordening Woonruimtebemiddeling. Daarnaast is in artikel 2.10.1 de mogelijkheid doorgezet om opnieuw experimenten uit te voeren. Zo blijven gemeenten en corporaties tezamen kritisch op de doeltreffendheid en reikwijdte van de verordening en biedt het ruimte voor innovatie in het faciliteren van de woningzoekenden. Door het opnemen van een experimentenregeling wordt geborgd dat de toepassing regiobreed op uniforme wijze plaatsvindt, resultaten worden gedeeld (de regeling biedt immers belangrijke input voor de evaluatie van de verordening zoals beschreven in artikel 5.6.) en de toepassing plaatsvindt binnen de doelstellingen van de Huisvestingswet. Met het oog op dat laatste aspect is in lid 1 de randvoorwaarde gesteld dat experimenten alleen vormen van woonruimtebemiddeling kunnen betreffen, die eventueel geregeld zouden kunnen worden in een op grond van de Huisvestingswet vast te stellen verordening. Hoofdstuk 3. De huisvestingsvergunning
Paragraaf 3.1. Algemeen Artikel 3.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 3 Toelichting: De uitvoering van de in hoofdstuk 3 opgenomen regels over de huisvestingsvergunning zijn opgedragen aan de colleges van burgemeester en wethouders van de regiogemeenten. Anders dan in de nu ingetrokken Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 is, mede naar aanleiding van een opmerking van de zijde van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, daarbij gekozen voor een "opt-in"-methodiek. Dit wil zeggen dat de huisvestingsvergunningplicht in beginsel niet van toepassing is, tenzij het college van burgemeester en wethouders van een regiogemeente om toepassing heeft verzocht. Naar aanleiding van zo'n verzoek wordt de verordening vervolgens gewijzigd: de naam van de regiogemeente wordt aan het toepassingsgebied toegevoegd. Daarbij kan op verzoek van het college bepaald worden dat de huisvestingsvergunningplicht slechts van toepassing op is bepaalde categorieën woonruimte, zie lid 3. In deze verordening is de huisvestingsvergunningplicht alleen in Albrandswaard, voor wat betreft koopwoningen, van kracht. Dit, omdat gebleken is dat Albrandswaard de enige regiogemeente is die in het verleden om toepassing van de huisvestingsvergunningplicht heeft verzocht, voor wat betreft koopwoningen.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
37
Artikel 3.1.2. Voorschriften en beperkingen Artikel 3.1.3. Intrekking of wijziging van vergunning Paragraaf 3.2. De huisvestingsvergunning Artikel 3.2.1. De huisvestingsvergunning Toelichting: Op grond van artikel 5 van de Huisvestingswet is het mogelijk om in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte in de verordening woonruimte aan te wijzen waarvoor een huisvestingsvergunningstelstel geldt. Dit betekent dat de betreffende woonruimte niet voor bewoning in gebruik mag worden genomen of gegeven, indien voor het in gebruik nemen daarvan geen huisvestingsvergunning is verleend. Omdat aan de huisvestingsvergunning voorschriften en beperkingen kunnen worden gekoppeld (zie artikel 3.1.2.), kan met de vergunning gestuurd worden op de wijze waarop de vrijkomende woonruimte verdeeld wordt. Met het oog op de administratieve lastenbeperking zijn alle woningen die vallen onder hoofdstuk 2 van de verordening, namelijk de sociale huurwoningen van corporaties tot de liberalisatiegrens (en in geval toepassing wordt gegeven aan paragraaf 2.6, ook standplaatsen voor woonwagens), de huisvestingsvergunningsplicht niet van toepassing (zie artikel 3.2.1., eerste lid). De huisvestingsvergunning is wel verplicht voor alle andere woonruimten. Belangrijk onderdeel van deze paragraaf is artikel 3.2.1. negende lid, waarin is gesteld dat bij nadere regels bepaald kan worden dat de huisvestingsvergunning niet is vereist is binnen bepaalde geografische gebieden of bepaalde categorieën woonruimte. Dit artikel is overgenomen uit de voorgaande verordening. De nadere regels die zijn gesteld op basis van dit artikel in de voorgaande verordening worden doorgezet onder deze verordening en verliezen daarmee hun werking niet. Dit betekent dat de huisvestingsvergunning niet vereist is binnen de gemeenten: - Albrandswaard, voor zover het huurwoningen betreft; - Barendrecht; - Bernisse; - Brielle; - Capelle aan den IJssel; - Hellevoetsluis; - Krimpen aan den IJssel; - Lansingerland, met uitzondering van woonwagens; - Maassluis; - Ridderkerk; - Rotterdam; - Rozenburg; - Schiedam; - Spijkenisse; - Vlaardingen; - Westvoorne.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
38
Ook hierbij speelt het beperken van de administratieve lasten een belangrijke rol. Tot slot dient opgemerkt te worden dat in delen van de gemeente Rotterdam wel een huisvestingsvergunningstelsel van toepassing is in het kader van de Wet Bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (de Rotterdamwet). De gebieden die in het kader van die wet zijn aangewezen vallen buiten de reikwijdte van deze verordening. Voor deze gebieden geldt een aparte Rotterdamse huisvestingsverordening. Hoofdstuk 4. Onttrekking, samenvoeging en omzetting
Toelichting: Dit hoofdstuk betreft goeddeels een voortzetting van de regels die over deze onderwerpen opgenomen zijn in de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006. Wel zijn, naar aanleiding van een zienswijze van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, een aantal artikelen uitgebreid ten einde het Rotterdamse beleid ten aanzien van kamerverhuur mogelijk te maken. Het betreft in het bijzonder: de opname van begripsbepalingen in artikel 4.1.1., welke overigens alleen gelding hebben binnen Rotterdam; en, en opname van een specifieke onttrekkingsvergunning voor kamerverhuur in artikel 4.2.6. Paragraaf 4.1. Algemeen Artikel 4.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 4 Artikel 4.1.2. Voorschriften en beperkingen Artikel 4.1.3. Intrekking of wijziging van vergunning Paragraaf 4.2. De onttrekkingsvergunning Artikel 4.2.1. De vergunningplicht Artikel 4.2.2. Weigeringsgronden Artikel 4.2.3. Compensatie Artikel 4.2.4. Intrekkingsgronden Artikel 4.2.5. Nadere regels Artikel 4.2.6. Onttrekkingsvergunning voor de gemeente Rotterdam Paragraaf 4.3. De splitsingsvergunning Artikel 4.3.1. De vergunningplicht Artikel 4.3.2. Weigeringsgronden Artikel 4.3.3. Aanhoudings- en weigeringsgronden Artikel 4.3.4. Intrekkingsgronden Artikel 4.3.5. Nadere regels Paragraaf 4.4. Bestuurlijke boete Artikel 4.4.1. Bestuurlijke boete
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
39
Toelichting: Zoals in hoofdstuk 1 van deze Memorie van Toelichting aangegeven vormt de verordening niet alleen het kader voor de woonruimtebemiddeling, maar tevens voor aanpassingen of wijzigingen in de woningvoorraad. Hoofdstuk 2 en artikel 30 van de Huisvestingswet bieden hier nadrukkelijk de mogelijkheid toe. Met bepalingen omtrent aanpassingen en wijzigingen in de woningvoorraad kan grip worden gehouden op de omvang en samenstelling van de woningvoorraad en daarmee op de ontwikkeling van schaarste en de kwaliteit van de woningvoorraad (mede van belang inzake gevaarlijke (woon)situaties en overlast). In de verordening is een vergunningstelsel voor zowel onttrekking, samenvoeging en splitsingen opgenomen. Hiermee kan een goede belangenafweging plaatsvinden tussen de voorgenomen aanpassing cq. wijziging en de omvang en samenstelling van de voorraad anderzijds. Met de onttrekkingsvergunning kan grip worden gehouden op het onttrekken aan de woonbestemming, het samenvoegen van woonruimtes en het omvormen van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. Met de splitsingsvergunning kan met het oog op toekomstige herstructurering van gebieden grip worden gehouden op de eigendomsituatie. Ter ondersteuning van het vergunningstelsel kent de verordening tevens de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete. De bepalingen in de verordening t.a.v. de beide vergunningenstelsels, alsmede t.a.v. de bestuurlijke boete zijn gelijk aan de bepalingen zoals opgenomen in de voorgaande verordening. Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 5.1. Overgangsrecht aanvragen Artikel 5.2. Overgangsrecht beschikkingen Artikel 5.3. Overgangsrecht inschrijfduur woningzoekenden Artikel 5.4. Overgangsrecht nadere regels Artikel 5.5. Overgangsrecht sanctiebesluiten Artikel 5.6. Evaluatie van de verordening Artikel 5.7. Citeertitel Artikel 5.8. Inwerkingtreding Toelichting: Geen toelichting.
Memorie van toelichting Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
40
Gedeputeerde Staten Afdeling Ruimte, Wonen en Bodem Contact
provincie
H
o
L
L
A
N
D
ZUID
ir. V.J.J.A. Gijsbers T 070 - 441 74 21
[email protected] Postadres Provinciehuis
Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam, Postbus 21051,
Postbus 90602 2509 LP Den Haag T 070-441 66 11 www.zuid-holland.nl Datum
3001 AB Rotterdam
2 4 DtC. 2013
Ons kenmerk
PZH-2013-448610007 (DOS-20130009992) SRR Uw kenmerk
131877 Bijlagen Onderwerp
ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014. Geacht bestuur. Naar aanleiding van uw brief van 10 oktober 2013, kenmerk 131877, inzake de ontwerpverordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014, delen wij u het volgende mee. Wij hebben vanuit onze rol als toezichthouder op de uitvoering van de Huisvestingswet uw ontwerpverordening beoordeeld en maken graag gebruik van de mogelijkheid om onze zienswijze kenbaar te maken. De ontwerpverordening in het algemeen Wij hebben waardering voor het feit dat de stadsregio de taak op zich heeft genomen om tot deze verordening te komen. In de samenvatting heeft u de rode draad van de voorgestelde aanpassingen beschreven. Wij kunnen ons vinden in een aantal van de beschreven Bezoekadres
aanpassingen. Daarbij doelen wij op het terugdringen van de regels die de vestigingsvrijheid van
Zuid-Hollandplein 1
woningzoekenden beperken en het samenwerken in regionaal verband.
2596 AW Den Haag Tram 9 en de buslijnen 90. 385 en 386 stoppen
Wij zijn van mening dat uw ontwerpverordening meer inhoud had kunnen geven aan de in de rode draad beschreven aanpassingen. Wij lichten dit in deze brief toe.
dichtbij het provinciehuis. Vanaf station Den Haag CS is het tien minuten lopen.
Wij zijn met u van mening dat een regionale visie op de woningmarkt gewenst is. Op dit moment stelt u, in samenwerking met de regionaal werkzame corporaties, een regionale woonvisie op.
De parkeerruimte voor
Aan deze regionale woonvisie liggen subregionale woningmarktafspraken ten grondslag.
auto's is beperkt.
Wij wijzen u erop dat u in uw regionale woonvisie onder meer het aanbod van voldoende sociale woningbouw moet uitwerken. Bij deze uitwerking zien wij graag dat u op subregionaal en regionaal niveau in gaat op (eventuele) schaarste van woonruimten en de maatregelen die u neemt om de geconstateerde schaarste te verminderen. Verder kunt u in de regionale woonvisie ook de samenhang tussen uw woonbeleid en het inzetten van de huisvestingsverordening als instrument om de schaarse woonruimte te verdelen
Ons kenmerk PZH-2013-448610007 (DOSprovincifii,-., , « M n
2013-0009992)
ZUID
beschrijven. Daarmee schetst u een totaalbeeld van uw beleid ten aanzien van de sociale woningvoorraad. Op deze wijze kan u invulling geven aan de motiveringsplicht vanuit de Huisvestingswet. De Woonruimtebemiddelinqsmodellen De ontwerpverordening maakt het mogelijk dat corporaties woonruimtebemiddelingsmodellen vaststellen. Een woonruimtebemiddelingsmodel beschrijft in welke volgorde een woning wordt aangeboden aan woningzoekenden. Volgens de ontwerpverordening is het mogelijk dat er binnen uw regio verschillende modellen naast elkaar bestaan. Wij zien daar geen bezwaar in. Lokaal maatwerk: passendheidsvoorwaarden en direct bemiddelen Artikel 2.5.1 bepaalt dat corporaties onder bepaalde voorwaarden passendheidsvoorwaarden kunnen hanteren en woonruimte via directe bemiddeling kunnen aanbieden. Om passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling toe te kunnen passen moet de corporatie afspraken maken met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woonruimte ligt. Deze afspraken moeten bij het dagelijkse bestuur van de stadsregio en bij ons college worden gemeld. Uw ontwerpverordening definieert lokaal maatwerk als het toepassen van passendheidsvoorwaarden om onaanvaardbare gevolgen voor de leefbaarheid te voorkomen en als het toepassen van directe bemiddeling vanwege de verwachte positieve bijdrage die de woningzoekende aan de leefbaarheid kan leveren. Zoals u in uw achtergrondnotitie aangeeft, werken passendheidsvoorwaarden beperkend. Daarnaast verkleint elke directe bemiddeling de kansen van reguliere woningzoekenden. Juist om deze, door uzelf aangegeven, redenen, zijn wij van mening dat uw ontwerpverordening weinig terughoudend is met passendheidsvoorwaarden en het direct bemiddelen. Zeker ook omdat woningzoekenden met een urgentieverklaring onder bepaalde voorwaarden ook direct kunnen worden bemiddeld. Wij begrijpen uw wens om lokaal maatwerk te kunnen leveren. Wij vinden echter dat deze mogelijkheid zeer beperkt gebruikt mag worden. Lokaal maatwerk beperkt immers de vrijheid van vestiging voor andere woningzoekenden. Wij willen lokaal maatwerk beperken tot maximaal 15 procent van het aantal woningen dat jaarlijks wordt verhuurd. Daarbij verzoeken wij u dringend het direct bemiddelen van urgenten tot lokaal maatwerk te rekenen (zie ook hieronder bij de urgentieverklaring). Verder dringen wij er op aan om de passendheidsvoorwaarden gericht op de leefbaarheid of de openbare orde (artikel 2.5.1. eerste lid, sub b.) te schrappen. Wij zijn namelijk van mening dat de passendheidsvoorwaarden zoals benoemd in het tweede lid van artikel 2.5.2., gezien hun karakter, niet kunnen bijdragen aan de leefbaarheid of openbare orde. Bovendien is dit artikel in strijd met het bepaalde in de Huisvestingswet. Ten slotte is het selecteren van woningzoekenden, die een verwachte positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid (artikel 2.5.1. tweede lid, sub c ) , voor directe bemiddeling naar onze mening geen effectieve manier om de leefbaarheid te vergroten. Immers de leefbaarheid van een wijk kan niet worden beïnvloed door een beperkt aantal mensen met bepaalde kenmerken in de wijk
l 4
Ons kenmerk PZH-2013-448610007 (DOSprovincie J - j Q L L A N D
2013-0009992)
te huisvesten. Wij verzoeken u dringend ook deze bepaling te schrappen. Ook omdat dit artikel in strijd is met het bepaalde in de Huisvestingswet. Woonwaqenstandplaatsen Artikel 2.6.1 bepaalt dat burgemeester en wethouders standplaatsen met specifieke regels kunnen toewijzen. Voor ons is niet duidelijk welk kader deze regels (kunnen) hebben. Wel is voor ons duidelijk dat deze regels in ieder geval geen lokale bindingseisen kunnen stellen. Wij verzoeken u de ontwerpverordening zodanig aan te passen dat de aard van de regels wordt benoemd en dat geen regels kunnen worden gesteld ten aanzien van lokale bindingseisen. Registratie, monitoring, melding en evaluatie De bepalingen in deze paragraaf van uw ontwerpverordening zijn gericht op het monitoren van de ontwikkelingen, het afleggen van verantwoording, het melden van het toepassen van passendheidsvoorwaarden en directe bemiddeling aan het dagelijks bestuur van de Stadsregio en aan ons college, en de evaluatie. Deze bepalingen zijn naar onze mening waardevol om het functioneren van uw verordening te kunnen beoordelen, zeker als dit instrument in relatie wordt gebracht met de regionale woonvisie. De urgentieverklaring Uw ontwerpverordening maakt het mogelijk om woningzoekenden met een urgent huisvestingsprobleem te helpen bij het vinden van woonruimte. Uw ontwerpverordening definieert urgentie op een aantal gronden, bijvoorbeeld medische noodzaak. De woningzoekende met urgentie kan in zijn zoekprofiel aangeven waar woonruimte wordt gewenst. Wij begrijpen uw wens om woningzoekenden met een urgent huisvestingsprobleem te helpen. De mogelijkheid die de woningzoekende met urgentie heeft om aan te geven waar woonruimte wordt gewenst moet naar onze mening de subregio zijn. Verder zijn wij van mening dat als een urgent woningzoekende direct wordt bemiddeld, dat dat lokaal maatwerk is. Dit direct bemiddelen is wat ons betreft onderdeel van maximaal 15 procent lokaal maatwerk. De huisvestingsvergunning Voor de woonruimten, die niet behoren tot de door de corporaties beheerde woonruimten onder de huurprijsgrens, regelt de ontwerpverordening dat een huisvestingsvergunning verplicht is. Artikel 3.2.1. bepaalt dat burgemeester en wethouders nadere regels kunnen stellen voor het verstrekken van een huisvestingsvergunning. De Huisvestingswet bepaalt dat het aanwijzen van woonruimten, die niet zonder huisvestingsvergunning in gebruik genomen of gegeven mogen worden, enkel mogelijk is in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte. Deze noodzaak is wat ons betreft voor deze woonruimte niet aangetoond. Verder is voor ons niet duidelijk welk kader de nadere regels in artikel 3.2.1. kunnen hebben. Wij zijn van mening dat deze nadere regels in ieder geval geen lokale bindingseisen kunnen bevatten.
3 4
Ons kenmerk PZH-2013-448610007 (DOSprovincie^j
O L L A N D
2013-0009992)
Wij verzoeken u dringend te heroverwegen of regels ten aanzien van het verplicht stellen van een huisvestingsvergunning voor alle woonruimten binnen de grenzen van de regio, die niet vallen onder de werking van hoofdstuk 2 van de verordening noodzakelijk zijn vanuit het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte (artikel 5 van de Huisvestingswet). Onttrekking, samenvoeging en omzetting De maatregelen, die met betrekking tot het onttrekken van woonruimten aan de voorraad, het samenvoegen van woonruimten en omzetten van zelfstandige woonruimten naar onzelfstandige woonruimte in uw ontwerpverordening zijn opgenomen, zijn naar onze mening waardevol als het gaat om leefbaarheidsmaatregelen. Experimenten Uw ontwerpverordening geeft in artikel 2.10.1 de mogelijkheid om effecten te onderzoeken van een wijze van In gebruik geven van woonruimte die niet in of op grond van de verordening is geregeld. Wij zijn van mening dat de Huisvestingswet geen mogelijkheid biedt voor dit artikel, omdat de Huisvestingswet juist bepaald dat de woonruimteverdeling op basis van een verordening moet plaatsvinden. Wij verzoeken u om onze zienswijze te betrekken bij uw aanstaande besluitvorming over Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014
Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, voor dezen, mw. drs. J A M . Hilgersom secretaris Deze brief is digitaal vastgesteld, hierdoor staat er geen fysieke handtekening in de brief.
algemeen bestuur vergadering 12 februari 2014 agendapunt 13
Onderwerp: Aanbieding overeenkomst woningmarktafspraken (ter vergadering) Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de woningmarkt afspraken. Samenvatting: In 2013 is in de sub-regio’s van de stadsregio hard gewerkt aan de herijking van de regionale woningmarktafspraken. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de overeenkomsten, die het sluitstuk vormen van de herijking van het in oktober 2010 door het Algemeen Bestuur vastgestelde Verstedelijkingsscenario 2010-2020. Toen was deze herijking al aangekondigd, zij het voor het jaar 2014; gelet op de turbulente woningmarkt en de voorziene opheffing van de stadsregio is dit een jaar vervroegd. Deze herijking is vormgegeven in een intensief proces met betrokkenheid en grote inzet van gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen. In overleg in de subregio's Waterweg (Maassluis, Vlaardingen, Schiedam, Rotterdam), Noord (Lansingerland, Rotterdam), Oost (Krimpen aan den IJssel, Capelle aan den IJssel, Rotterdam), Zuidrand (Ridderkerk, Barendrecht, Albrandswaard, Rotterdam) en Voorne Putten (Spijkenisse, Bernisse, Brielle, Hellevoetsluis, Westvoorne, Rotterdam) zijn afspraken overeengekomen over inzet, programma en activiteiten per gebied, waarbij de uitgangspunten van het Verstedelijkingsscenario, behalve het tijdsaspect, gerespecteerd zijn. De portefeuillehouder Wonen zal op 12 februari de afspraken aanbieden aan het Algemeen Bestuur en deze ter vergadering toelichten. Bijlage(n): -
Woningmarktafspraken / 137554 / BZC / WN / 12 februari 2014
Pagina 1
DAT SPREKEN WE AF!
WONINGMARKTSTRATEGIE en WOONVISIE REGIO ROTTERDAM 2014-2020 versie 2014-02-05
1.
Voorwoord .................................................................................................................................................. 2
Samenvatting ....................................................................................................................................................... 3 1. Over deze woningmarktstrategie ................................................................................................................ 5 2. Het beeld van de woningmarkt .................................................................................................................... 9 3. De vier toetspunten van de provincie....................................................................................................... 16 4. Hoe verder?.................................................................................................................................................... 18 Informatie en colofon....................................................................................................................................... 19 Bijlage 1 t/m 6: Vijf subregionale Samenwerkingsafspraken en Adhesieverklaring projectontwikkelaars ...................................................................................................................................... 20 Bijlage 7: Planvoorraad binnen/buiten bestaand stedelijk gebied, peildatum 1-3-2013 .................. 65 Bijlage 8: Sociale woningvoorraad in relatie tot de doelgroep ................................................................ 66
1
1.
Voorwoord Woensdag 29 januari 2014 was een belangrijke dag voor de woningmarkt in onze regio. Eerst gaven de wethouders van de vijftien gemeenten hun fiat aan deze Woningmarktstrategie. Even later ondertekenden zij én achttien woningcorporaties Samenwerkingsafspraken voor de periode tot 2020. In het stadhuis van Maassluis waren bovendien directieleden van zeventien marktpartijen aanwezig. Door hun handtekeningen onder een adhesieverklaring te zetten, bevestigden zij dat zij van harte zullen meewerken aan de afspraken. Met dit pakket – wat mij betreft het ‘akkoord van Maassluis’ – is een behoorlijk strakke woningmarktregie gerealiseerd. Het is het regionale antwoord op de bouwcrisis. Twee keer per jaar zullen alle partijen bij elkaar komen om de markt te beoordelen en hun plannen daarop af te stemmen. De gemeenten houden daarbij het laatste woord. Zij bepalen hun standpunt echter pas na gesprekken met corporaties en marktpartijen, die uiteindelijk de woningen moeten realiseren of vernieuwen. Zo kunnen de gemeenten veel preciezer sturen op gewenste aantallen en woonmilieus. Met dit akkoord hebben de vijftien gemeenten zich voorbereid op de situatie waarin de stadsregio Rotterdam niet meer bestaat, waarschijnlijk vanaf 1 januari 2015. Zij hebben zich gegroepeerd in vijf subregio’s. Rotterdam is als centrumgemeente ‘lid’ van elke subregio. De komende maanden gaan de gemeenten deze samenwerking in subregio’s doorzetten, zodat alle partijen ervaring ermee hebben opgedaan wanneer het doek voor de stadsregio valt. De nu vastgestelde strategie geldt ook als stadsregionale Woonvisie, een document dat de provincie gebruikt om de regionale aanpak te monitoren. Woningbouwprojecten die binnen deze Woonvisie passen, zal de provincie slechts marginaal toetsen en zij kunnen in principe op groen licht rekenen. Dat leidt tot een versnelling van de besluitvorming. Uiteindelijk draait het allemaal om de behoefte van inwoners van deze regio: zij hebben woningen nodig die passen bij hun levensfase en de inhoud van hun portemonnee. De wethouders Wonen van de regiogemeenten hebben nu een goed instrument in handen om mee te bewegen met de demografische en economische veranderingen op de woningmarkt. Het vereist van hen wel een actieve opstelling: open en reëel overleg met woningcorporaties en marktpartijen en een coöperatieve instelling van de gemeenten ten opzichte elkaar. Dat zal niet altijd gemakkelijk zijn, succesvol besturen is hard werken. Maar de resultaten van de afgelopen maanden stemmen mij optimistisch. Ik wens iedereen veel succes op dit belangrijke en boeiende beleidsveld. Koos Karssen, portefeuillehouder Wonen stadsregio Rotterdam
2
Samenvatting Aanleiding Deze Woningmarktstrategie 2014-2020 bouwt voort op het Verstedelijkingsscenario van de stadsregio Rotterdam uit 2010. De ontwikkelingen op de woningmarkt dwongen tot een vrij ingrijpende herziening en strakkere regie. Daarom zijn, tegelijk met deze strategie, Samenwerkingsafspraken uitonderhandeld binnen de vijf subregio’s van de gemeenten die nu nog samen de stadsregio Rotterdam vormen. De grootste projectontwikkelaars die in de regio actief zijn, hebben met een adhesieverklaring hun medewerking aan de uitvoering van de Samenwerkingsafspraken toegezegd. De strategie speelt in op enkele nieuwe feiten, zoals de verhuurdersheffing, waarmee de rijksoverheid de financiële ruimte van de woningcorporaties heeft beperkt. Daarnaast zijn er het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid en de nieuwe Visie Ruimte en Mobiliteit van de provincie Zuid-Holland. Ook heeft de stadsregio onlangs een nieuwe verordening Woonruimtebemiddeling vastgesteld.
Planvoorraad De bruto planvoorraad is ten opzichte van de in 2010 gestelde 65.000 woningen met 40% verminderd tot circa 39.000. Inmiddels zijn van deze 39.000 woningen in de periode tot 2013 er al ongeveer 11.000 gerealiseerd. Er resteert dus nog een planvoorraad van 28.000 woningen tot 2020. In die periode zullen overigens ook 6.000 woningen worden gesloopt. De verlaging van de planvoorraad tot 39.000 is de afgelopen jaren op gemeentelijk niveau tot stand gekomen in overleg tussen gemeenten, corporaties en projectontwikkelaars. Zij was nodig omdat voor zo’n groot aantal nieuwe woningen de afzetmarkt is weggevallen. Per subregio hebben de gemeenten afspraken gemaakt over de gewenste aantallen en woonmilieus. De realisatie van deze planvoorraad voor de periode tot 2020 is niet in beton gegoten. Wanneer de economie en de woningmarkt aantrekken, kan de vraag naar woningen weer toenemen.
Sociale voorraad Om beschikbaar komende woonruimte in de sociale sector goed te verdelen zijn er speciale voorzieningen in de nieuwe verordening Woonruimtebemiddeling opgenomen. Als er sprake is van schaarste of leefbaarheidsvraagstukken kunnen sociale huurwoningen onder specifieke woningzoekenden met passendheidsvoorwaarden of via directe bemiddeling worden verdeeld. De provincie accepteert slechts onder voorwaarden en tijdelijk de toepassing van deze verdeelsystematiek. In geval van schaarste moeten de gemeenten en corporaties voldoen aan de inspanningsverplichting uit de Samenwerkingsafspraken om deze schaarste op te lossen. Voor het borgen of versterken van de sociale cohesie of het oplossen van gevaar en overlast voor de woonomgeving mag 15% van de vrijkomende sociale huurwoningen, per gemeente of per subregio, aan specifieke woningzoekenden worden aangeboden. Er is bijzondere aandacht nodig voor de laagste inkomensgroep, die een inkomen heeft tot € 21.600 à € 29.400 en voor wie huurprijzen gelden tot de zogenoemde aftoppingsgrens van € 596,75. Het is te verwachten dat een groot deel van de goedkoopste woningvoorraad zal verdwijnen door huurstijgingen, sloop en herstructurering, terwijl de gemiddelde inkomens momenteel dalen. Daarom zal een grotere vraag ontstaan naar de allergoedkoopste woningen. De gemeenten in regio zullen de komende jaren bijzondere aandacht blijven geven aan de sociale voorraad in relatie tot de huishoudens die daarop zijn aangewezen.
3
Provinciale toets De provincie heeft criteria opgesteld waaraan zij regionale afspraken toetst. Samengevat blijkt uit deze toets dat de regio Rotterdam op alle vier de punten die de provincie heeft gevraagd, op koers ligt. Hierdoor zal de provincie volstaan met een slechts marginale toets op nieuwe woningbouwplannen die binnen de kaders van deze strategie vallen.
Vervolg In de loop van 2014 worden de Samenwerkingsafspraken, die op 29 januari 2014 zijn ondertekend, uitgewerkt. Gemeenten en corporaties gaan de gemaakte afspraken monitoren en nadere afspraken maken over de borging van de uitvoering. Maaskoepel (de federatie van woningcorporaties in de regio Rotterdam) wordt bij de monitoring betrokken en de stadsregio zal, zo lang zij bestaat, het proces faciliteren. De ontwikkelingen in de sociale voorraad vormen daarin een speciaal aandachtspunt. Per subregio zal één wethouder als bestuurlijk trekker fungeren om deze afspraken levend te houden. Gemeenten, corporaties en marktpartijen zullen de bouwprogrammering op elkaar blijven afstemmen. Uiteindelijk blijft de provincie, via de sturing op de bestemmingsplannen, regisseur voor de programmering. De vijf wethouders die trekker zijn van hun regio, komen twee maal per jaar bijeen om over de ontwikkelingen op regionaal niveau overleggen en eventueel afspraken te maken over afstemming van die ontwikkelingen binnen de gehele regio.
4
1. Over deze woningmarktstrategie 1.1 Verstedelijkingsscenario als uitgangspunt Met de vaststelling van het Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam door het Algemeen Bestuur van de stadsregio in oktober 2010 is de woningmarktopgave voor de jaren 2010-2020 vastgelegd: op basis van leefstijlen en woonmilieus wordt de woningvoorraad aangepakt en aangepast. In het bijzonder wordt de omvang van de sociale woningvoorraad gerelateerd aan omvang van de doelgroep. Deze opgaven worden uitgewerkt door gemeenten in contact met de lokale corporaties en marktpartijen. Het Verstedelijkingsscenario stelt onder meer het volgende: "Afspraken over de productie, de woonmilieus, de klimaatdoelstellingen en de spreiding van de sociale voorraad zullen tot en met 2014 relatief hard zijn en vanaf 2015 globaal. In 2014 wordt bekeken in hoeverre de afspraken nog adequaat zijn, in het licht van de ontwikkeling van de woningmarkt en de resultaten tot dan toe. Aan de hand van deze herijking worden de afspraken voor 2015-2020 hard gemaakt."
Na de vaststelling van het Verstedelijkingsscenario heeft de stadsregio in de loop van 2011 met elk van de 1 regiogemeenten een convenant gesloten . Daarin zijn de per 1 januari 2015 beoogde samenstelling van de woningvoorraad, evenals klimaatdoelstellingen, vastgelegd. Deze afspraken gelden nog steeds en blijven in principe van kracht, maar zij zijn ook doorkruist door ingrijpende gebeurtenissen en beleidswijzigingen ten aanzien van de woningmarkt. Deze Woningmarktstrategie is te beschouwen als een uitwerking van het Verstedelijkingsscenario in het licht van recente ontwikkelingen.
1.2 Ontwikkelingen na 2010 De woningmarkt is voortdurend in beweging en dus moeten ook de partijen die zich met die markt bezighouden telkens hun afspraken vernieuwen. Crisis op de woningmarkt De crisis op de woningmarkt is veelvormig: de bouwproductie is aanzienlijk vertraagd, gemeentelijke grondexploitatietekorten lopen op, woningcorporaties krijgen met diverse heffingen te maken, waardoor hun investeringen afnemen en huurverhogingen onafwendbaar zijn, terwijl voor de woonconsument ook de energierekening flink zal stijgen. Bovendien zijn private investeerders voorzichtig, zeker in de Rotterdamse regio. Een gevolg van dit alles is onder meer grote onzekerheid bij bewoners, waardoor de doorstroming stagneert en de regionale huisvestingsregels niet meer zijn toegesneden op de vragen van nu: schaarste en leefbaarheidsvraagstukken maken onlosmakelijk deel uit van de woningmarktopgave. Het rijk probeert al enkele jaren om de woningmarkt te stimuleren en vlot te trekken, onder andere met stimuli voor de koopwoningenmarkt, maar ook met het meer marktconform maken van de huurwoningenvoorraad.
1
De gemeenten Rotterdam en Schiedam tekenden deze afspraken in september 2012, nadat zij voldoende garanties kregen van andere regiogemeenten omtrent de ontwikkeling van de sociale woningvoorraad.
5
Eind 2011 is het Nationaal Programma Rotterdam Zuid opgezet, naar aanleiding van een rapport van de commissie Deetman/Mans over de fysieke, sociale en economische problemen in dit stadsdeel. De gemeente Rotterdam, het rijk en de in het gebied werkzame woningcorporaties zijn belangrijke partners. Doel van het programma is om, in een periode van twintig jaar, een sprong te maken naar het niveau van de vier grote steden. Het programma kent drie pijlers (school, werk en wonen) en is erop gericht banen, bewoners en omgeving beter aan elkaar te binden. In het fysieke domein gaat het onder meer om kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad door herstructurering en verduurzaming in stadswijken en tuinsteden.
Daarnaast heeft het rijk de Verhuurdersheffing aan de corporaties opgelegd. Dat confronteert hen met de uitdaging om met minder middelen goed te blijven presteren. De investeringscapaciteit van de corporaties loopt hierdoor terug, in een periode waarin dat ook geldt voor gemeenten en voor private partijen. Er zijn dus veel minder investeringsmiddelen voor de sociale-huurwoningenmarkt beschikbaar. De verhuurdersheffing heeft mogelijk als consequentie dat huren zullen stijgen, uitgerekend in een tijd dat door de crisis veel inkomens achteruit gaan. Voeg daarbij de verwachte verdere stijging van de energieprijzen – met effect op de totale woonlasten – en het is duidelijk dat er een grote opgave ligt om te voorkomen dat wonen voor groepen met een laag inkomen onbetaalbaar wordt. Nieuwe aanpak provincie De gemeenten in de Rotterdamse regio dienen hun ruimtelijk en woonbeleid af te stemmen op kaders die worden vastgesteld door de provincie Zuid-Holland. De provincie treft voorbereidingen voor een nieuwe Visie Ruimte en Mobiliteit, als opvolger van onder andere de in 2011 vastgestelde Woonvisie. Regionaal en gemeentelijk beleid dient zich binnen de randvoorwaarden van dit document te bewegen. De gemeenten moeten daarom een regionale woonvisie opstellen ter uitwerking van het provinciale beleid. Het nu voorliggende document (Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2020) zal dan ook als Woonvisie 20142020 van de Regio Rotterdam aan de provincie worden aangeboden. Belangrijke elementen voor de provincie zijn • het te bouwen percentage woningen in de sociale sector; • het aantal te bouwen woningen; • een aanpak om de bestaande woonmilieus beter aan te laten sluiten bij de vraag; • toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking. Als een regionaal woningbouwprogramma consistent is, goed onderbouwd met woningbehoeftecijfers en intergemeentelijk afgestemd, dan zal de provincie op de bestemmingsplannen die nodig zijn voor realisatie van deze projecten slechts een lichte toets uitvoeren. De provincie ziet bij de onderbouwing van het aanbod van voldoende sociale woningbouw ook een relatie met de verordening Woonruimtebemiddeling. De onderbouwing van schaarste van woonruimten en maatregelen om deze te verminderen hangen samen met het inzetten van de huisvestingsverordening als instrument om de schaarse woonruimte te verdelen. De stadsregio heeft geanalyseerd of de nieuwe Woningmarktstrategie aan de provinciale criteria voldoet. De conclusie was positief. Hierdoor kunnen gemeenten in relevante bestemmingplannen rekenen op goedkeuring van de daarin opgenomen paragrafen over wonen, waardoor snelheid ontstaat bij de realisatie van projecten. De afstemming op het provinciale beleid komt aan de orde in hoofdstuk 3.
6
1.3 Inzet In het licht van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren is de inzet van deze Woningmarktstrategie om met minder middelen meer te presteren en om intensiever samen te werken met woningcorporaties en marktpartijen op het schaalniveau waarop vraagstukken zich aandienen. Regionaal woonbeleid is echter niet slechts een optelsom of optimalisatie van belangen van verschillende partijen. Het is ook een opdracht aan de gemeenten in de regio om een optimaal woon- en werkklimaat met Europese concurrentiekracht na te streven. Daar horen aantrekkelijke woonmilieus bij voor alle segmenten van de bevolking: voor directeuren en expats, voor migranten en werklozen, voor eenoudergezinnen en high potentials, voor starters en ouderen. Want waar het goed wonen is, wordt meer gepresteerd en wordt een bijdrage geleverd aan het vliegwiel van economische ontwikkeling. De stadsregio zet zich daarom in voor die grote verscheidenheid aan woonmilieus, afgestemd op de behoefte, de smaak en de portemonnee van de bewoners.
1.4 Werkwijze Hierboven is al vermeld dat het Verstedelijkingsscenario uit 2010 in 2014 herijkt zou worden. Deze herijking is eind 2012 al ter hand genomen, enerzijds omdat de woningmarkt sterker veranderde dan was voorzien, anderzijds omdat op dat moment de opheffing van de stadsregio al werd verwacht. Zo zouden de opvolgers van de stadsregio kunnen beschikken over relevante en actuele beleidsstukken. Subregio’s Dat leidt tot een beroep op inzet en coöperatie van alle betrokkenen om nieuwe samenwerkingsvormen te vinden. Binnen de regio Rotterdam zijn de subregionale tafels, waar gemeenten, corporaties en marktpartijen elkaar de afgelopen jaren al hebben gevonden, ook voor de toekomst een geschikt platform voor samenwerking. Immers, deze gebieden vormen een logisch schaalniveau, onder andere doordat ten minste twee derde van alle regionale verhuizingen zich binnen elk van deze gebieden afspeelt. Bovendien is dit het niveau waar gemeenten, corporaties en marktpartijen regelmatig met elkaar te maken hebben. Dat schaalniveau noemen we de subregio. Binnen de regio Rotterdam onderscheiden we de subregio’s • • • • • •
Waterweg: Maassluis, Schiedam, Vlaardingen en de deelgemeenten Delfshaven en Hoek van Holland Noord: Lansingerland en de deelgemeenten Hillegersberg/Schiebroek en Overschie Oost: Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel en de deelgemeente Prins Alexander Zuidrand: Albrandswaard, Barendrecht, Ridderkerk en de deelgemeenten Feijenoord, Charlois, IJsselmonde, Pernis en Hoogvliet Voorne-Putten/Rozenburg: Spijkenisse, Brielle, Bernisse, Westvoorne, Hellevoetsluis en de deelgemeente Rozenburg Hart van Rotterdam, met de deelgemeenten Centrum, Noord en Kralingen/Crooswijk. Het centrum van Rotterdam is als het ware een zesde subregio, maar omdat die binnen één gemeente valt en zeer specifieke woonmilieus omvat, zijn daarvoor geen coördinerende afspraken noodzakelijk.
7
Woningmarktanalyse In de voorbereiding van de Samenwerkingsafspraken heeft de stadsregio een woningmarktanalyse laten maken door bureau Fakton. Daarin zijn de vraag naar nieuwe woningen en de planning van woningnieuwbouw met elkaar geconfronteerd. De analyse is gespecificeerd naar diverse kenmerken: woningtypen, prijsklassen, koop/huur. De brongegevens dateren van 1 maart 2013. Deze rapportage is achtergrond geweest voor prioriteringsdiscussies in de subregio's over het woningbouwprogramma. De Woningmarktanalyse is beschikbaar via www.stadsregio.nl. Partijen bij de nieuwe afspraken In november 2012 heeft de stadsregio een conferentie met gemeenten, corporaties en marktpartijen gehouden, waar in subregionale tafels op basis van actuele gegevens een begin werd gemaakt met de herijking van de convenanten. In de loop van 2013 zijn deze gesprekken voortgezet en deze hebben geleid tot de Samenwerkingsafspraken die gemeenten en corporaties begin 2014 hebben ondertekend en die integraal zijn opgenomen in de bijlagen van deze Woningmarktstrategie. De grootste projectontwikkelaars die in de regio actief zijn hebben met een adhesieverklaring d.d. 29 januari 2014 hun medewerking aan de uitvoering van de Samenwerkingsafspraken toegezegd. De private marktpartijen is niet gevraagd om de Samenwerkingsafspraken mede te ondertekenen, aangezien van hen geen meerjarig commitment met de ontwikkeling van de woningvoorraad gevraagd kan worden. Gegeven het perspectief van opheffing, ontbreekt ook de handtekening van de stadsregio onder de Samenwerkingsafspraken. De Samenwerkingsafspraken zijn geen vervanger van de zogenoemde prestatieafspraken, die gemeentebesturen en corporaties op lokaal niveau afsluiten. Deze prestatieafspraken beschrijven veel gedetailleerder de voorgenomen activiteiten van beide partijen. Na de opheffing van de stadsregio zal een andere actor de regierol op de woningmarkt op zich moeten nemen. Welke instantie dat ook zal zijn, deze gezamenlijk vastgestelde Woningmarktstrategie zal daarvoor de leidraad zijn, naast het feit dat alle gemeenten voor hun eigen grondgebied hun eigen rol kunnen blijven vervullen. Zie ook hoofdstuk 4.
8
2. Het beeld van de woningmarkt 2.1 Regiobreed 2
De bruto planvoorraad voor nieuwe woningen is ten opzichte van de in 2010 gestelde 65.000 woningen met 40% verminderd tot circa 39.000. Inmiddels zijn van deze 39.000 woningen in de periode tot 2013 er al ongeveer 11.000 gerealiseerd. Er resteert dus nog een planvoorraad van 28.000 woningen tot 2020. In die periode zullen overigens ook 6.000 woningen worden gesloopt. De verlaging van de planvoorraad tot 39.000 is de afgelopen jaren op gemeentelijk niveau tot stand gekomen in overleg tussen gemeenten, corporaties en projectontwikkelaars. Zij was nodig omdat voor zo’n groot aantal nieuwe woningen de afzetmarkt is weggevallen. Bij de beoordeling van de projecten die samen deze planvoorraad vormen, is meer dan in het verleden de realiseerbaarheid in beschouwing genomen aan de hand van financiële componenten: waren er tekorten in de grondexploitatie en was daar dekking voor aanwezig? Problemen die zich hierbij voordoen - en oplossingen c.q. oplossingsstrategieën - vormen onderwerp van gesprek in expertmeetings die in 2014 worden gehouden.
Woonmilieus In de nota Rosetta-methode, een gemeenschappelijke taal voor woonmilieus in de regio, die tegelijk met het Verstedelijkingsscenario 2020 is uitgebracht, is een negental woonmilieus binnen de regio gedefinieerd. Deze milieus sluiten aan op de leefstijlen van bewoners en bevatten niet alleen kenmerken van de woningen maar ook van de woonomgeving, zoals de dichtheid van bebouwing, de woningtypen en de menging daarvan, de (sociale) samenhang in de buurt, de ligging in de stad en de nabijheid van voorzieningen. Wij onderscheiden de volgende woonmilieus, met telkens een voorbeeld: • landelijk - bebouwing langs dijken en kreken • dorps - de dorpen op Voorne • suburbaan exclusief - wonen bij golfbaan of jachthaven • suburbaan grondgebonden - de Vinex- en woonerf-wijken • suburbaan compact - stadswijken uit de jaren '60 • stedelijk exclusief - de duurdere laagbouwwijken zoals Kralingen-Oost • stedelijk rustig - tuindorpen • stedelijk levendig - vooroorlogse winkelstraten • grootstedelijk - centrale binnenstad De nota is te raadplegen op www.stadsregio.nl. Bandbreedte Zoals hierboven aangegeven, is de planvoorraad mede gebaseerd op demografische en financiële marktgegevens en -prognoses, dus zo realistisch mogelijk, met de inzichten van nu. Dat neemt niet weg dat de komende jaren door woningmarkt- en andere externe invloeden het aantal te realiseren woningen kan afwijken van de huidige verwachtingen. Bij sterke veranderingen in de economie, maar bijvoorbeeld ook bij onvoorziene demografische ontwikkelingen, zullen meer of juist minder investeringen worden gedaan. Dit zal nauwgezet worden gemonitord, zodat bouwprognoses worden bijgesteld en een zekere 2
Bruto wel zeggen: zonder rekening te houden met het aatal woningen dat in een periode wordt gesloopt, waardoor netto de woningvoorraad minder stijgt dan het bruto cijfer aangeeft.
9
bandbreedte zullen vertonen. Het meest duidelijk is dit aan de orde in de subregio VoornePutten/Rozenburg, waar in overleg met provincie en rijk wordt geanticipeerd op demografische ontwikkelingen. Dat leidt tot een lagere planvoorraad dan de planinventarisatie van begin 2013. Planvoorraad per woonmilieu Het grootste deel van de planvoorraad van 28.000 woningen in de periode 2013-2020 bestaat uit woningen in het suburbaan-grondgebonden woonmilieu (8.500 woningen). Dit is een woonmilieu waar nog steeds behoefte aan is binnen de regio. Daarna volgt het tevens gewenste rustig-stedelijke woonmilieu, goed voor ruim 5.000 woningen. Het aandeel van dit woonmilieu is ten opzichte van de vorige afspraken toegenomen; toen lag dat aandeel in feite nog iets te laag. Hoewel er in het suburbaan-compacte woonmilieu een redelijke productie is, neemt de voorraad in dat woonmilieu toch af omdat er meer woningen worden onttrokken dan toegevoegd. Dat is een gewenste ontwikkeling, want het betekent dat een deel van de bestaande voorraad in dat woonmilieu wordt vernieuwd. Ook alle overige woonmilieus ontwikkelen zich in de gewenste richting, met uitzondering van het levendig-stedelijke woonmilieu. Dit komt doordat de sloop de afgelopen tijd sterk is afgenomen als gevolg van de economische crisis. Deze sloop zou deels moeten plaatsvinden in dit woonmilieu om een transformatie naar rustig-stedelijk te realiseren. De ontwikkelingen zullen de komende jaren voortdurend worden gemonitord, waarbij elk jaar op 1 maart het net wordt opgehaald en voor de zomer de resultaten bekend zijn. Op het niveau van de subregio’s valt op dat de grootste vervanging van de voorraad plaatsvindt in de subregio Waterweg. Daar worden veel woningen gesloopt in het suburbaan-compacte woonmilieu en vervangen door het stedelijk-rustige en het grondgebonden woonmilieu. In de Zuidrand is een soortgelijke ontwikkeling te zien, al zijn de gesloopte woningen ook te vinden in de grondgebonden woonmilieus. Wel zouden hier nog meer woningen kunnen worden toegevoegd in het rustig-stedelijke woonmilieu. De dorpse en landelijke woonmilieus worden vooral toegevoegd in de subregio Voorne-Putten/Rozenburg. In de subregio Oost, waar de grootste toename zit in het grondgebonden woonmilieu, is de programmering goed in lijn met de behoefte. Voormalige groeikernen De voormalige groeikernen Spijkenisse, Hellevoetsluis en Capelle aan den IJssel zijn in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw hard gegroeid. Dit verklaart een afwijkende en eenzijdige samenstelling van de woningvoorraad en bevolkingsopbouw ten opzichte van de andere, organisch gegroeide gemeenten. De ruimtelijke (en ook sociale) opgaven zullen zich min of meer gelijktijdig gaan aandienen; deze leiden tot zowel fysieke ingrepen als maatregelen op het sociale, economische vlak en het voorzieningenniveau. Het is voor deze gemeenten een grote financiële - opgave om door middel van transformatie en herstructurering de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de bestaande woningvoorraad en daarmee de leefbaarheid te verbeteren.
10
De realisatie van deze planvoorraad voor de periode tot 2020 is niet in beton gegoten. Wanneer de economie en de woningmarkt aantrekken, kan de vraag naar woningen weer toenemen en zijn meer initiatieven voor nieuwbouw te verwachten. Omgekeerd kan een tegenvallende economische ontwikkeling leiden tot een verdere verlaging van het programma. De nieuwe Visie Ruimte en Mobiliteit van de provincie biedt die flexibiliteit. De term bandbreedte is daarbij geïntroduceerd en geaccepteerd. Dit programma geeft vooral houvast aan de gemeenten om de aantallen in bepaalde woonmilieus te bouwen woningen op elkaar af te stemmen. Schaarste Per jaar overstijgt de vraag naar sociale woningen het aantal beschikbaar komende sociale woningen. Hierdoor komen verschillende doelgroepen die aangewezen zijn op de sociale voorraad in de knel. Dit blijkt uit de jaar- en kwartaalmonitoren Woonruimteverdeling. Om deze reden is er in de stadsregio een Huisvestingsverordening van kracht. Deze verordening is onlangs gewijzigd en de nieuwe ‘Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam’ treedt op 1 juli 2014 in werking. Die nieuwe verordening is afgestemd op deze Samenwerkingsafspraken. De nieuwe verordening stelt dat er binnen de regio Rotterdam sprake is van schaarste aan woonruimte en stagnerende doorstroming op de woningmarkt. Om beschikbaar komende woonruimte evenwichtig, rechtvaardig, doelmatig en transparant te verdelen worden er speciale voorzieningen opgenomen. De provincie accepteert slechts tijdelijke toepassing van deze voorzieningen en er moeten maatregelen genomen worden om de schaarste op te lossen. Indien dit het geval is, moeten voor deze doelgroepen (laagste inkomens, eenpersoonshuishoudens en grote gezinnen) woningen worden toegevoegd. Dat is echter niet eenvoudig te realiseren. Juist de kleine goedkope woningen worden bij herstructurering vervangen door grotere en duurdere, terwijl de stichtingskosten van grote woningen (immers voor grote gezinnen) met huurprijzen onder de EU-grens tot onrendabele exploitaties leiden.
11
Het verlagen van huren en het splitsen of samenvoegen van woningen kan bijdragen aan het oplossen van schaarste. Daarnaast is er een bepaling in de verordening opgenomen ter bevordering van de doorstroming. Als een huishouden een schaarse woning achterlaat, dan kan dit huishouden met voorrang bemiddeld worden naar een andere woning. In door de subregio’s ondertekende samenwerkingsafspraken zijn expliciet inspanningsverplichtingen opgenomen ten behoeve van het oplossen van schaarste in relatie tot de verordening Woonruimtebemiddeling.
Statische en dynamische schaarste
Statische schaarste = minder sociale woningen dan huishoudens onder de inkomensgrens Dynamische schaarste = minder beschikbare/verhuurde sociale woningen dan kandidaten
Situatie binnen de regio
In grote delen van de regio staan meer sociale woningen dan dat er huishoudens zijn onder de inkomensgrens. Scheve bewoning en de particuliere huur-en koopwoningenvoorraad maken dat er tegelijk een ‘statisch overschot’ en ‘dynamische schaarste’ kan zijn. De dynamische schaarste wordt zichtbaar als de aantal beschikbare/verhuurde woningen per jaar worden vergeleken met de aantallen kandidaten voor deze woningen. In de regio bestaat dynamische schaarste voor jongeren met een laag inkomen en voor eenpersoonshuishoudens op zoek naar een goedkope kleine woning, alsook voor grote gezinnen die op zoek zijn naar een grote woning.
Sociale cohesie en leefbaarheid Ook voor vragen in relatie tot leefbaarheidsvraagstukken is er een verband tussen de nieuwe Huisvestingsverordening en de Samenwerkingsafspraken. Het gaat hier om het versterken of borgen van de sociale cohesie en het voorkomen van gevaarlijke situaties en overlast voor de woonomgeving. Vooral in sommige gebieden in de steden is sprake van gevaarlijke (woon)situaties en overlast. Een gemeente kan daardoor behoefte hebben aan instrumenten om de instroom van woningzoekenden in een wijk of complex te beïnvloeden. Onder andere de gemeente Rotterdam heeft al ervaring opgedaan met dit type instrumenten. In de kleinere gemeenten gaat het vaker over het borgen of versterken van de sociale cohesie, bijvoorbeeld ten gevolge van het scheiden van wonen en zorg. Doordat zorgbehoevende mensen veel minder vaak in zorginstellingen zullen wonen, wordt er een groter beroep gedaan op de sociale netwerken in gemeenschappen. Huisvesting is een belangrijk aspect bij het in stand houden van die netwerken en dat vraagt soms om oplossingen die op individuele situaties zijn toegesneden. De nieuwe Huisvestingsverordening biedt in dit kader aan iedere gemeente ruimte om per jaar 15% van de vrijkomende sociale huurwoningen te bemiddelen met passendheidsvoorwaarden of directe bemiddeling. Dit kan bij een aangetoonde noodzaak om leefbaarheidsvraagstukken op te lossen. Het is mogelijk om tussen twee of meer gemeenten binnen een subregio afspraken te maken om het percentage van 15% anders te verdelen. Betaalbaarheid Bij het bepalen van de omvang van de sociale voorraad gaat het gewoonlijk over de doelgroep met een inkomen binnen de door de EU gestelde richtlijn inzake staatssteun; deze is per 1-1-2014 € 34.678. Voor deze groep dienen er voldoende woningen te zijn met huurprijzen tot € 699,48 of koopprijzen tot 3 € 140.000 .
3
Dit bedrag is gebaseerd op de financierbaarheid van een koopwoning voor een huishouden met een inkomen van de EUinkomensgrens. Dit is in het kader van het Verstedelijkingsscenario afgesproken. Aangezien de financieringsregels sindsdien niet ruimer zijn geworden is dit niet gewijzigd.
12
Er is echter bijzondere aandacht nodig voor de laagste inkomensgroep, dat is de klassieke BBSH4 doelgroep , die een inkomen heeft tot € 21.600 à € 29.400 (afhankelijk van leeftijd en huishoudenssamenstelling) en voor wie huurprijzen gelden tot de zg. aftoppingsgrens van € 596,75 (bedragen prijspeil 2014). De ontwikkelingen uit voorgaande jaren extrapolerend, is te verwachten dat een groot deel van de goedkoopste woningvoorraad verdwijnt door sloop en herstructurering, terwijl de gemiddelde inkomens momenteel dalen. Daarom zal een grotere vraag ontstaan naar de allergoedkoopste woningen. In de Samenwerkingsafspraken is opgenomen om de (vraag)ontwikkelingen in deze groep te monitoren. Energiebesparing Met energiebesparing in woningen is het knelpunt van betaalbaarheid voor de laagste inkomensgroepen gedeeltelijk nog op te vangen. Maar ook uit oogpunt van duurzame ontwikkeling is het belangrijk dat het energieverbruik in woningen afneemt. Voor alle corporaties geldt dat zij bij woningverbetering ook de energieprestaties van woningen verbeteren. De komende jaren vergt dit punt precieze monitoring en eventueel acties. Te denken valt aan verruiming van de regelgeving, financieringsconstructies en subsidies. De bij de gemeente Rotterdam gehanteerde werkwijze, bekend onder de naam Versnelling 010, zal beschikbaar worden gesteld aan de andere regiogemeenten. Het betreft een samenwerkingsverband van meerdere partijen (corporaties, energieleveranciers, bouwbedrijven, VVE’s etc.) dat uiteindelijk moet leiden tot een verdere verduurzaming van de woningvoorraad. Nadrukkelijk onderdeel van de aanpak vormt het ontwikkelen van energiebesparingspakketten en financieringsconstructies.
2.2 Per subregio Hoe geven de subregio’s invulling aan dit programma? Op hoofdlijnen is dat als volgt, de uitwerkingen staan in de Samenwerkingsafspraken of zijn nog onderwerp van overleg. Waterweg In Waterweg ligt het accent op uitvoering van het voornemen uit het Verstedelijkingsscenario van 2010. Deze gemeenten zullen de woningvoorraad en de woningvraag intensief monitoren, elkaar informeren over herstructurering en nieuwbouw en de in hun subregio aanwezige omgevingskwaliteiten goed benutten. Er wordt veel waarde gehecht aan het behalen van de kwalitatieve doelstellingen. Daarom bevatten de aantallen in het woningbouwprogramma bandbreedtes: bij een wijzigende economie kunnen investeringsbeslissingen worden versneld of juist worden vertraagd. Geen van de partijen wil dan worden beperkt door documenten die 'met de kennis van nu' zijn ondertekend. Noord In de subregio Noord is het vertrekpunt voor de programmering de eigen behoefte. De gemeente Lansingerland heeft in het kader van de Vinex een grote regionale bouwopgave gekregen. Deze heeft de afgelopen jaren echter tot een aanzienlijk financieel probleem geleid. Daarom kan Lansingerland de komende jaren boven op de eigen behoefte extra woningen bouwen. Eventuele concurrentie tussen Lansingerland en Rotterdam zal daarbij zoveel mogelijk worden beperkt.
4
Het besluit Beheer Sociale Huursector is de leidraad voor het werk van woningcorporaties.
13
De sociale voorraad zal, gezien de beperkte mogelijkheden van nieuwbouw op korte termijn, beter worden benut. Het percentage scheefwoners (mensen die een te hoog inkomen hebben voor een dergelijke woning) in de sociale voorraad zal actief omlaag worden gebracht. Oost In de subregio Oost ligt het accent op beheer en verduurzaming van de woningvoorraad, maar de corporaties willen geen onrealistische ambities neerleggen. Met herstructurering, verduurzaming, renovatie, aanpassingen en levensduurverlenging zal de woonmilieubalans verder worden verbeterd, terwijl de berekende woningvraag naar nieuwbouw groter is dan het voorgenomen planaanbod. Er is zorg over en aandacht voor het aanbod van het aantal goedkoopste woningen in relatie tot de huishoudens die daar op aangewezen zijn. Als schaarste voor een bepaalde categorie huishoudens ontstaat, zullen passende maatregelen worden genomen, onder andere met stimulering van doorstroming, een onderwerp dat nu al hoog op de agenda staat. Waar leefbaarheidsproblemen zijn, onder andere in de openbare ruimte, worden die aangepakt, zonodig aangevuld met PR-campagnes. De scheiding van wonen en zorg en de daaruit voortvloeiende veranderingen in de woningbehoefte leidt tot overleg en acties met zorginstellingen, zoals verbouw van verzorgings- en verpleeghuizen. Zuidrand Inzet in de gemeenten van de Zuidrand is om te voorkomen dat zij minder aantrekkelijk worden voor mensen met hogere inkomens. Het planaanbod zal worden aangepast en concurrentie zal worden vermeden. Daarnaast zal de woningvoorraad worden afgestemd op de omvang van de primaire doelgroep, met extra aandacht voor de effecten van verkoop en huurverhogingen van de corporatiewoningen. Ook zullen duurzaamheidsmaatregelen worden genomen. In het kader van het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid zal een aanzienlijk deel van Zuid onderwerp worden van transformatie, wat onder meer betekent een vervanging van een groot deel van de bestaande woningen. Het zwaartepunt van die operatie ligt na 2020, maar naar verwachting zal er vóór dat jaar al een grote vraag naar nieuwe woningen komen van mensen in Rotterdam-Zuid. Die zal echter grotendeels binnen Rotterdam worden opgelost. De gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk streven ernaar dat zij, ondanks die mogelijke vraag uit Rotterdam-Zuid, in de huisvestingsvraag van de sociale doelgroep uit hun eigen gemeenten kunnen voorzien. Voorne-Putten/Rozenburg In opdracht van de gemeenten is een Breed Woningmarktonderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de demografische en economische ontwikkelingen voor wonen, economie en arbeid op VoornePutten/Rozenburg. Daarnaast maakt Voorne-Putten deel uit van het ‘anticipeertraject’ waarmee het rijk en de provincie willen bevorderen dat de gemeenten zich voorbereiden op bevolkings- en huishoudensdaling. De prognose over bevolkingsdaling in combinatie met de nu al zichtbare verandering van de bevolkingssamenstelling stelt de gemeenten voor enkele opgaven. De woningvoorraad moet worden afgestemd op de ontgroening, de vergrijzing en de vraag van kleinere huishoudens. Er moet een verduidelijking komen van de afspraken over de sociale voorraad in relatie tot de sociale doelgroep per gemeente. En het kwantitatieve en kwalitatieve planaanbod van nieuwbouwwoningen moet beter aansluiten op de vraag.
14
Hart van Rotterdam Het Hart van Rotterdam biedt woonmilieus die op regionale schaal gewild en soms zelfs uniek zijn, zoals het grootstedelijke woonmilieu. Levendig stedelijke woonmilieus op goede locaties worden versterkt, andere maken een ontwikkeling door naar rustig stedelijk wonen. De verdichtings-, transformatie- en herstructureringsopgaven in het Hart van Rotterdam zijn complex en omvangrijk. Ze hebben vaak een lange doorlooptijd en vinden deels plaats op private grond. Factoren waardoor de omvang van de planvoorraad relatief groot is, maar de realisatietermijn onzekerder is dan in andere subregio’s. Partijen zullen de planning zo goed mogelijk in overeenstemming brengen met verwachte marktvraag en waar nodig tot herprogrammering van plannen overgaan.
15
3. De vier toetspunten van de provincie In het concept van de Verordening Ruimte, die naar verwachting in juni 2014 door Provinciale Staten wordt vastgesteld, heeft de provincie Zuid-Holland vier toetspunten voor regionale Samenwerkingsafspraken opgenomen. Indien binnen de regio en met de provincie overeenstemming bestaat over deze punten, wordt, indien van toepassing, op voorhand goedkeuring gegeven aan een bestemmingplan dat een gemeente opstelt voor projecten die onder die Samenwerkingsafspraken vallen. De criteria zijn: 1. het te bouwen percentage sociale woningbouw: is de omvang van sociale voorraad per subregio voldoende om aan de vraag van de doelgroep tegemoet te komen? 2. het aantal te bouwen woningen: spoort het bouwprogramma kwantitatief met de behoefte binnen de subregio’s? 3. een aanpak om de bestaande woonmilieus beter aan te laten sluiten bij de vraag. Hoe is de balans tussen vraag en aanbod in de onderscheidene woonmilieus? Wordt deze beter? 4. toepassing van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’: is er een aanpak die erop is gericht zo weinig mogelijk te bouwen in nu nog open gebieden? Wordt ten minste 80% binnenstedelijk gebouwd? Beoordeling van de Samenwerkingsafspraken op deze criteria leidt tot het volgende: Ad 1: sociale voorraad In de meeste gemeenten in de regio is de sociale woningvoorraad groter dan de doelgroep (zie bijlage 8). Zolang er geen signalen uit subregio’s komen van een oplopende behoefte in dat segment, kan de sociale voorraad daar nog iets afnemen. Door de scheefheid is er sprake van dynamische schaarste (zie paragraaf 2.1, pagina 11). Om de vrijkomende schaarse woningen rechtvaardig en evenwichtig te verdelen, wordt in de subregio’s de regionale huisvestingsverordening Woonruimtebemiddeling ingezet. In de gemeenten Lansingerland, Barendrecht en Westvoorne is de doelgroep substantieel groter dan de sociale voorraad. Uit analyses blijkt dat er juist in die gemeenten relatief veel scheefgewoond wordt. Dat wil zeggen dat delen van de sociale voorraad bewoond worden door mensen met een inkomen dat volgens de norm te hoog is voor die woning. In de subregio’s Noord en Zuidrand zijn dan ook afspraken gemaakt om de komende jaren deze scheefheid in de voorraad sociale huurwoningen terug te dringen, zodat er meer woningen vrijkomen voor de doelgroep, zonder dat daar nieuwe woningen voor gebouwd moeten worden. Ad 2: programmering kwantitatief Uit de Woningmarktanalyse van Fakton (zie paragraaf 1.4, pagina 7) blijkt dat er, rekening houdend met de marktvraag, met name in Noord en op Voorne-Putten/Rozenburg nog steeds sprake is van een overschot aan plannen. Er worden vooral te veel woningen gepland in het duurdere koopsegment (> €200.000). Er lijkt ruimte voor een verschuiving richting de huur. De programmering als geheel in de regio komt overeen met de meest recente woningbehoefteraming van de provincie (2013, de zogenoemde WBR-prognose) en ligt daar zelfs nog iets onder.
16
Ad 3: programmering kwalitatief (woonmilieus) In paragraaf 2.1 is geconstateerd dat nog te veel woningen gepland zijn in het suburbaan-grondgebonden woonmilieu, zij het aanzienlijk minder dan in het recente verleden. Ook uit andere onderzoeken blijkt dat de vraag naar dit woonmilieu de afgelopen jaren is afgenomen. De ontwikkeling is dan ook structureel, want het aantal gezinnen dat een grondgebonden woning zoekt, groeit niet meer. De crisis heeft deze vraaguitval nog versterkt. De komende jaren zal de vraagontwikkeling van dit woonmilieu goed worden gevolgd. In de betrokken subregio’s (Zuidrand, Noord) zijn afspraken gemaakt over de verdere afstemming daarop. Ad 4: 80 procent binnenstedelijk Ruim 92% van de geprogrammeerde woningen bevindt zich binnen het stedelijk gebied van 2010 (‘BSG’= bestaand stedelijk gebied), dat is dus ruim boven de vereiste 80%. Conclusie Samengevat blijkt uit deze toets dat de regio Rotterdam op alle vier de punten die de provincie gevraagd heeft, op koers ligt. De gemeenten in regio zullen de komende jaren doorgaan met vraaggericht realiseren van woningbouwplannen, met bijzondere aandacht voor de omvang van de voorraad sociale woningen in relatie tot de huishoudens die daarop zijn aangewezen.
17
4. Hoe verder? In 2014 worden de Samenwerkingsafspraken, die op 29 januari 2014 zijn ondertekend, uitgewerkt. Gemeenten en corporaties gaan de gemaakte afspraken monitoren en afspraken maken over de borging van de uitvoering. Maaskoepel (de federatie van woningcorporaties in de regio Rotterdam) wordt bij de monitoringsafspraken betrokken en de stadsregio zal, zo lang zij bestaat, het proces faciliteren. De ontwikkelingen in de sociale voorraad vormen daarin een speciaal aandachtspunt. Per subregio zal een der wethouders als bestuurlijk trekker fungeren om deze afspraken levend te houden, waaronder het organiseren van de monitoring. In de subregio’s zullen ook de marktpartijen deelnemen aan de informatie-uitwisseling. Gemeenten, corporaties en marktpartijen zullen de bouwprogrammering op elkaar blijven afstemmen. Uiteindelijk blijft de provincie, via de sturing op de bestemmingsplannen, regisseur voor de programmering. De vijf wethouders die trekker zijn van hun regio, komen twee maal per jaar bijeen om over de ontwikkelingen op regionaal niveau overleggen en eventueel afspraken te maken over afstemming van die ontwikkelingen binnen de gehele regio. Hoe dat bestuurlijk moet worden georganiseerd is nog niet bepaald. Er zijn verschillende varianten mogelijk, waarin de gemeente Rotterdam, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag en de provincie een rol kunnen spelen. Dit onderwerp valt buiten het bestek van deze nota. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 zal een nieuw proces op gang komen om tot samenwerkingsafspraken voor de periode 2020-2025/2030 te komen.
18
Informatie en colofon www.stadsregio.nl
Op www.stadsregio.nl/WMA vindt de bezoeker achtergrondinformatie en actuele informatie. Onder meer: • • • •
Woningmarktanalyse van Fakton, Basisgegevens (dashboards) per subregio, Een gemeenschappelijke taal voor woonmilieus in de regio, de Rosettamethode Op weg naar een gezonde woningmarkt, Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam
Colofon Deze Woningmarktstrategie 2014-2020 is voorbereid onder regie van de stadsregio Rotterdam en in nauwe samenwerking met gemeenten, corporaties en projectontwikkelaars. De projectgroep van de stadsregio bestond uit: Hans Slagboom (voorzitter), Ate Stam (secretaris), Leonie Andriesse, Marco de Bruin, Jenny Fix, Adrie Konijnendijk, Leon van Hoof, Frank Meijer, Leo van Veen, Barbara Vermaat en Pieter Maessen. Contactpersonen per subregio: Noord: Oost: Zuidrand: Voorne-Putten/Rozenburg: Waterweg:
Jenny Fix Ate Stam Hans Slagboom Barbara Vermaat Adrie Konijnendijk
19
Bijlage 1 t/m 6: De vijf subregionale Samenwerkingsafspraken en Adhesieverklaring projectontwikkelaars
20
SAMENWERKINGSAFSPRAKEN WONINGMARKT SUBREGIO WATERWEG 2014-2020 ‘een sterke regio en een sterke stad’ 29 januari 2014
Partijen:
- gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door wethouder H. Karakus, - gemeente Schiedam, vertegenwoordigd door wethouder A.J.A. Wijten, - gemeente Vlaardingen, vertegenwoordigd door wethouder J. Versluijs, - gemeente Maassluis, vertegenwoordigd door wethouder A.G.M. Keijzer, - woningcorporatie Woonplus Schiedam, vertegenwoordigd door directeur-bestuurder B. Venhuizen, - woningcorporatie Waterweg Wonen, vertegenwoordigd door S.J.G. van Rosmalen, - woningcorporatie Maasdelta, vertegenwoordigd door directeur Wonen F.J. Van Velzen, - woningstichting Samenwerking Vlaardingen, vertegenwoordigd door directeur-bestuurder T.W. van der Steen, - woningbouwvereniging Hoek van Holland, vertegenwoordigd door directeur-bestuurder B.C. Molenaar, - woningcorporatie Havensteder, vertegenwoordigd door directeur Zuid West mw. T.E. Morsheim, - woningcorporatie Woonstad Rotterdam, vertegenwoordigd door voorzitter Raad van Bestuur mw. M.B.T. Molenaar - woningcorporatie Woonbron, vertegenwoordigd door voorzitter Raad van Bestuur B. Wijbenga van Nieuwenhuizen
hebben de volgende overwegingen: 1. Noodzaak tot samenwerking op stadsregionaal en subregionaal niveau -
-
-
De stadsregio Rotterdam als gemeentelijk samenwerkingsverband voor afstemming van woningmarktafspraken vervalt door het opheffen van de WGR+ status per 1 januari 2015, Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam heeft in 2010 het Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam vastgesteld. Dit is voor gemeenten en corporaties nog steeds de inhoudelijke basis voor samenwerkingsafspraken en bevat als gezamenlijke ambitie voor de regio als geheel: bouwproductie minimaal 80% binnenstedelijk, transformatie naar gewenste woonmilieus, een meer evenwichtige verdeling van de sociale huurvoorraad over de regio en reductie van de sociale huurvoorraad in de hele stadsregio van 42% naar 36% van de woningvoorraad (gedifferentieerd per gemeente), alsmede verduurzaming van de woningvoorraad, Het opheffen van de stadsregio als WGR+ verandert niet de behoefte aan samenwerking op bovengemeentelijk niveau, maar is wel een goede aanleiding om naar de vorm van samenwerking te kijken, De corporaties kennen middels Maaskoepel op hetzelfde schaalniveau hun samenwerkingsverband,
21
-
-
De vijftien gemeenten die nu nog de stadsregio Rotterdam vormen, zijn een samenhangend woningmarktgebied, met de stad Rotterdam als centrumgemeente, Binnen de stadsregio zijn zes herkenbare subregio’s te onderscheiden, die voor gemeenten en corporaties het juiste schaalniveau blijken te zijn om ontwikkelingen en vernieuwingen in de bestaande voorraad met elkaar af te stemmen, De gemeenten hebben met de stadsregio Rotterdam individueel in convenantvorm woningmarktafspraken gemaakt voor de periode 2010 tot 2015, Gemeenten en corporaties hebben in 2013 op het subregionale niveau een intensief proces doorlopen om de bestaande convenanten Woningmarktafspraken 2010-2015 te actualiseren, Gemeenten en corporaties herkennen en erkennen de grote mate van onzekerheid in de woningmarkt en in wetgeving die het moeilijk maken om nu harde afspraken te maken, Gemeenten erkennen de financiële randvoorwaarden waarbinnen de corporaties op dit moment moeten opereren. Voor Vestia geldt dat voor de periode van haar saneringsoperatie er geen andere afspraken gemaakt kunnen worden ten aanzien van haar huur- en verkoopbeleid, dan in de saneringsoperatie is vastgelegd, Vestia zal gemeenten in de subregio’s nader informeren over de inhoud van het herstelplan, Gemeenten en corporaties delen gezamenlijk de zorgen over de inperking van de investeringsruimte van corporaties door recente rijksoverheidsmaatregelen, Gemeenten en corporaties leggen op gemeentelijk niveau middels woonvisies en prestatieafspraken de basis voor invulling van hun volkshuisvestelijke taak, Gemeenten en corporaties vinden het noodzakelijk op subregio niveau afspraken te maken over afstemming van lokaal woonbeleid omdat de optelsom van de lokale afspraken niet automatisch het (sub)regionale optimale resultaat oplevert, De stadsregio stelt in 2014 een nieuwe verordening Woonruimtebemiddeling vast. Ook deze verordening vereist afspraken op (sub) regionaal niveau, Gemeenten en corporaties hechten aan een regionale woningmarktrapportage voor de gehele stadsregio teneinde voor marktpartijen en woonconsumenten maximale transparantie te realiseren, Deze Woningmarktstrategie Regio Rotterdam dient ook als toetsingskader voor de provincie waardoor procedures sneller doorlopen kunnen worden en deze tijdwinst bijdraagt aan de betere financierbaarheid van nieuwbouwwoningen. Ook de monitoringstaak op regionaal niveau blijft noodzakelijk.
2. Analyse Waterweg Verhuisbewegingen
De subregio Waterweg is een samenhangend woningmarktgebied. Er zijn duidelijke verhuisstromen zichtbaar tussen de woongebieden Delfshaven en Schiedam respectievelijk tussen Vlaardingen en Schiedam. Enerzijds komt dit door de samenstelling van de woningvoorraad (groot aandeel goedkope sociale, gestapelde bouw), anderzijds door het nabijheidsprincipe: verhuizen over relatief korte afstanden. Maassluis en Hoek van Holland nemen binnen de subregio een iets afwijkende positie in: ze liggen meer op afstand van het stedelijk gebied en hebben ook verhuisrelaties met het Westland. Verhuisstromen binnen de subregio zijn over het algemeen kwantitatief redelijk in evenwicht: er komen evenveel mensen het gebied binnen als er vertrekken.
Demografische ontwikkeling
Tot 2030 is sprake van bevolkingsgroei in alle (deel)gemeenten. Vlaardingen het meest, Schiedam het minst. Van alle gebieden heeft Delfshaven de meest constante leeftijdsopbouw in bevolking. Schiedam laat een sterke vergrijzing zien. Er wordt een absolute teruggang verwacht van de leeftijdsgroepen tussen de 20 en 50 jaar en een toename van de groep 75+ in de totale subregio.
22
Woonmilieus
Het gebied kent vijf verschillende woonmilieus. Delfshaven en de vooroorlogse delen van Schiedam en Vlaardingen zijn stedelijke milieus (grootstedelijk, levendig-stedelijk of rustig-stedelijk). Hoek van Holland, Maassluis en de naoorlogse delen van Schiedam en Vlaardingen zijn suburbaan (compact of grondgebonden). De mate van stedelijkheid verloopt vanaf de kust van Hoek van Holland naar Schiedam en Delfshaven.
Woningvoorraad
De hiervoor genoemde glijdende schaal is ook te zien in de woningtypologie: van grotendeels grondgebonden aan de kust tot vrijwel volledig gestapeld in Delfshaven. Wat betreft de woningwaarden zijn Maassluis en Hoek van Holland de duurste (deel)gemeenten. Opvallend in het stedelijk gebied is de hoeveelheid van de allergoedkoopste woningen in Schiedam: 1500 woningen hadden in 2011 een WOZ-waarde onder € 50.000.
Omvang sociale voorraad en EU-doelgroep
Er is een overschot aan goedkope woningen. In alle (deel)gemeenten binnen de subregio is de sociale voorraad groter in omvang dan de EU-groep. Binnen deze EU-groep valt ook de categorie bewoners met het laagste inkomen (BBSH-groep). Geconstateerd wordt dat er spanning bestaat tussen de hoeveelheid beschikbare en beschikbaar komende sociale huurwoningen enerzijds en de omvang c.q. vraag van de BBSH-doelgroep anderzijds. Een confrontatie van de cijfers over de BBSH-groep en de voor deze groep beschikbare corporatievoorraad, laat een kwantitatief tekort zien in Schiedam, een evenwichtssituatie in Delfshaven en overmaat in Vlaardingen, Maassluis en Hoek van Holland. Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst, dat ook de BBSH-groep (net als de EU-groep) in de particuliere huur of in de koopsector woont. Er wordt schaarste waargenomen in de voorraad sociale (huur) woningen voor jongeren en grondgebonden woningen voor gezinnen.
Planvoorraad per 1-3-2013
De voorgenomen ontwikkeling van de voorraad plannen voor nieuwe woningen (zowel markt- als sociale woningbouw) voor in totaal ruim 6000 woningen is vrijwel gelijk verdeeld over eengezins- en meergezinswoningen. Daarvan ligt het accent op koopwoningen. Bij de huurwoningen (ca. 700 woningen) wordt ruim 75% in de sociale huur voorzien. In de komende jaren wordt verwacht dat in Vlaardingen, Schiedam en Maassluis in totaal ruim 2100 woningen gesloopt zullen worden.
Partijen komen het volgende overeen: 3. Samenwerkingsafspraken a.
De ambitie die in het Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam is beschreven, is nog steeds het richtinggevende kader: het gezamenlijke doel is dan ook om de kwaliteit van het wonen in de subregio te verbeteren door middel van het ontwikkelen van een betere woonmilieubalans. Dit betekent het toevoegen van woonmilieus waar een tekort aan is en het onttrekken van woonmilieus waar een overschot aan is. Om een goede kwaliteit in de subregio te waarborgen betekent dat vooral transformatie en verdunning van compact-suburbane en levendig-stedelijke woonmilieus naar grondgebonden suburbane en rustig-stedelijk-woonmilieus in relatie tot de sociaal-economische opgave in de herstructureringswijken. De kwalitatief slechte sociale voorraad in deze subregio zal dan
23
b. c. d.
e.
f.
g. h.
i. j.
k. l.
ook in kwantiteit afnemen ten gunste van het ontwikkelen van betere woonmilieus in de grondgebonden suburbane en rustig stedelijke sfeer. De partijen in de subregio gaan ervan uit dat een regionale afstemming van deze transformatieopgaven zal plaatsvinden. Bij de transformatie zullen partijen de omgevingskwaliteiten (rivier, landschap, cultuurhistorie) benutten om te komen tot nieuwe levendig-stedelijke en exclusieve woonmilieus. Partijen ondersteunen elkaar bij het zoeken naar maatregelen en projecten t.a.v. de ontwikkeling van de woningmarkt door het uitwisselen van kennis, ervaring, samenwerking en afspraken over de voortgang en de monitoring ervan. Partijen delen met elkaar het beleid, ook op financieel gebied, dat van invloed is op de grondexploitaties en op de sociaal-economische ontwikkeling binnen de gemeenten en de subregio. Partijen delen met elkaar, voor zowel het gemeentelijk grondgebied als voor de subregio, de informatie over de demografische ontwikkeling, verhuisbewegingen en doorstroming binnen de bestaande voorraad en de consequenties van en voor mogelijke grensoverschrijdende migratie etc. Ook wordt zoveel als mogelijk de ontwikkeling van de bestaande (particuliere)voorraad, ook in prijskwaliteitsverhouding gevolgd en met elkaar gedeeld. De analyse van verhuisbewegingen binnen de regio en de subregio dient zowel kwantitatief te zijn, als ook in te gaan op de samenstelling van de verhuisstromen. Partijen delen hun lokale woonvisies/prestatieafspraken en analyseren gezamenlijk waar lokale afspraken elkaar ondersteunen en waar deze afspraken elkaar tegenwerken. Om ongewenste concurrentie te voorkomen zullen partijen gezamenlijk de omvang, het woonmilieu en de fasering van de woningbouw afstemmen. . Aan de hand van de in het Verstedelijkingsscenario 2020 genoemde gewenste woonmilieus stellen de partijen de bandbreedte vast van de te ontwikkelen woningbouwplannen en actualiseren het sloopprogramma. In de bijlage wordt de planvoorraad met bandbreedte per 1 maart 2013 weergegeven. De planvoorraad wordt jaarlijks per 1 maart geactualiseerd. Dan wordt ook besproken welke faseringsafspraken voor elkaar beconcurrerende plannen zinvol zijn. Voor het eerst zal dit gebeuren per 1 maart 2014. Partijen onderschrijven het uitgangspunt van een goede spreiding van de sociale voorraad binnen de subregio. Gemeenten moeten de behoefte aan sociale huisvesting van de doelgroep in hun woningvoorraad kunnen bedienen. Voor de bepaling van de omvang van de sociale woningvoorraad tot 2020 zijn de convenanten die in 2010 tussen stadsregio Rotterdam en de gemeenten zijn opgemaakt, het uitgangspunt. Daarin is aangegeven dat binnen de subregio Waterweg een overschot aan sociale woningen is. Alle gemeenten binnen de subregio streven naar een daling van de sociale woningvoorraad. In de lokale prestatieafspraken die begin 2014 tussen gemeenten en corporaties zullen worden gemaakt, zal dit vorm worden gegeven. Partijen analyseren jaarlijks per 1 maart de actuele veranderingen in vraag en aanbod van sociale huurwoningen en informeren elkaar over wenselijke verkoop en huurharmonisatie. Voor het eerst zal dit gebeuren op 1 maart 2014. Partijen verlenen de EU-doelgroep (inkomen tot € 34.678 - prijspeil 2014) maximaal toegang tot de sociale huurwoningvoorraad (maximale huur € 699,48 - prijspeil 2014). In het geval er sprake is van schaarste of leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast), is het mogelijk om de instrumenten uit de (ontwerp)verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 ondersteunend in te zetten. Partijen zorgen ervoor dat binnen de sociale huurwoningenvoorraad, voldoende huisvestingsmogelijkheden zijn voor de categorie bewoners die gekenmerkt wordt als de BBSH-groep. In het kader van leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast) mogen, conform de (ontwerp)verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014, woningen met een huurprijs tot € 699,48 (prijspeil 2014) worden aangeboden met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling. Dit geldt voor ten hoogste 15% van alle vrijkomende sociale huurwoningen per gemeente. Indien gewenst, staat het partijen vrij afspraken te maken over een nadere verdeling van dit percentage binnen de eigen subregio. Wanneer deze herverdeling plaatsvindt dan worden de
24
m.
n.
o. p. q. r. s.
stadsregio, Maaskoepel, de provincie Zuid-Holland en de partijen binnen de subregio hierover geïnformeerd. Partijen spreken verder af dat voor doelgroepen waarvoor schaarste is geconstateerd in de subregio de voor verhuur beschikbare sociale huurwoningen met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling mogen worden aangeboden. Dit om de gevolgen van de schaarste voor deze doelgroepen te verlichten. Op lokaal niveau worden ter invulling hiervan tussen de betreffende gemeente en corporatie(s) nadere afspraken gemaakt. Partijen spreken hierover tevens af dat in de periode 2014-2020 maatregelen worden genomen om deze schaarste op te lossen. Wanneer gedurende de looptijd van de Samenwerkingsafspraken 2014-2020 voor andere doelgroepen dan genoemd in paragraaf 2, aantoonbaar schaarste wordt geconstateerd, dan kunnen partijen hierover aanvullende afspraken maken. Ontwikkelingen omtrent de schaarste en leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast) zullen jaarlijks worden geanalyseerd, gemeld, gemonitord, verantwoord en geëvalueerd. Bestaande afspraken over verduurzaming zijn vastgelegd in prestatieafspraken tussen de individuele gemeenten en woningcorporaties en worden gehandhaafd (reductie 33% CO2 in de periode 2008 2020). Partijen maken op lokaal niveau afspraken over het aantal te verbeteren woningen, waarbij duurzaamheid integraal onderdeel is van het woningverbeteringsprogramma. Partijen gaan gezamenlijk op zoek naar externe financiers om hiermee zinvolle vernieuwingsprojecten van de woningvoorraad in de subregio gerealiseerd te krijgen. In 2014 wordt begonnen coalities te smeden rond een aantal kansrijke projecten. corporaties benadrukken dat wanneer rijksregelgeving essentiële gevolgen heeft voor bovengenoemde afspraken, er nader overleg zal plaatsvinden met de aan deze afspraken verbonden partijen. Gemeenten in de subregio Waterweg zullen zich gezamenlijk inspannen om op regionaal niveau, dan wel op het niveau van de metropoolregio (in oprichting) afspraken te maken over de borging van deze samenwerkingsafspraken en de naleving ervan.
4. Borging van de afspraken en monitoring -
-
-
Gemeenten en corporaties geven in 2014 concrete inhoud aan de hierboven geformuleerde samenwerkingsafspraken. Maaskoepel monitort de afspraken en verzamelt zoveel mogelijk uit eigen informatiebronnen de benodigde informatie. De stadsregio faciliteert de gemeenten en corporaties van de subregio's in 2014. Partijen hechten aan het monitoren van de belangrijkste indicatoren van de subregionale woningmarkt. De corporaties streven binnen Maaskoepel naar een zo goed mogelijk beeld van de ontwikkelingen in de sociale voorraad. Partijen maken in 2014 definitieve afspraken over de wijze waarop subregio-overstijgende onderwerpen worden afgestemd De gemeenten bepalen wie uit hun midden de bestuurlijke trekker wordt, met als taak om voor een periode van 3 jaar het monitoren van de gemaakte afspraken te organiseren. Na de collegevorming in 2014 wordt de keuze van de bestuurlijk trekker herbevestigd of desgewenst aangepast. De bestuurlijke trekker roept de partijen minimaal 2 x per jaar op bestuurlijk niveau bijeen De bestuurlijke trekker overlegt minimaal 2x per jaar met de bestuurlijke trekkers uit de andere subregio’s over de ontwikkelingen op regionaal niveau, teneinde elkaar te informeren, kennis te delen en indien nodig afspraken te maken over onderlinge afstemming van (gewenste) ontwikkelingen binnen de gehele regio. De gemeenten en corporaties starten na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 een proces om tot samenwerkingsafspraken voor de periode 2020-2025/2030 te komen.
Bijlage: Omvang sociale voorraad en EU en BBSH doelgroep
25
Maassluius, 29 januari 2014 Namens gemeente Rotterdam,
Namens gemeente Schiedam,
Namens gemeente Vlaardingen,
wethouder H. Karakus
wethouder A.J.A. Wijten
wethouder J. Versluijs
Namens gemeente Maassluis,
Namens Woonplus Schiedam,
Namens Waterweg Wonen,
wethouder A.G.M. Keijzer
B. Venhuizen directeur-bestuurder
S.J.G. van Rosmalen
Namens Samenwerking Vlaardingen,
Namens Woningbouwvereniging Hoek van Holland,
Namens Maasdelta,
F.J. Van Velzen directeur Wonen Namens Havensteder,
mw. T.E. Morsheim directeur Zuid West
T.W. van der Steen directeur-bestuurder Namens Woonstad Rotterdam,
mw. M.B.T. Molenaar voorzitter Raad van Bestuur
B.C. Molenaar directeur-bestuurder Namens Woonbron,
B. Wijbenga van Nieuwenhuizen voorzitter Raad van Bestuur
,
26
BIJLAGE BIJ SAMENWERKINGSAFSPRAKEN SUBREGIO WATERWEG. Omvang sociale voorraad en EU-en BBSH-doelgroep subregio Waterweg
In alle (deel)gemeenten binnen de subregio is de sociale voorraad groter in omvang dan de EU-groep. Er is dus geen tekort aan goedkope woningen. Alleen al de corporatievoorraad is vaak groter dan de volledige EUgroep, terwijl die groep voor een deel ook in een koopwoning of een particuliere huurwoning woont. sociale voorraad (aantal woningen)
sociaal van totale woningvoorraad (%)
EU-doelgroep (aantal huishoudens)
EU-doelgroep van alle huishoudens (%)
(Deel)gemeente /periode:
2010
2012
2010
2012
2010
2011
Schiedam
21.180
21.490
60%
60%
15.950
16.400
2010 47%
48%
2011
Vlaardingen
21.000
20.490
61%
59%
14.490
15.410
45%
47%
Maassluis
6.360
6.360
45%
44%
5.190
5.560
38%
40%
dlgm. Hoek van Holland
2.150
2.100
49%
45%
1.720
1.730
39%
40%
dlgm. Delfshaven
28.050
26.850
84%
80%
20.140
20.840
63%
64%
Totaal subregio
78.740
77.290
65%
63%
57.490
59.940
49%
51%
Corporatievoorraad en BBSH-groep De BBSH-groep is de oorspronkelijke doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid, voordat de inkomensgrenzen uit EU regelgeving werden gehanteerd. De BBSH-groep heeft een fors lager jaarinkomen (€21.025 of 28.550, afhankelijk van de omvang van het huishouden) en is, met het oog op een zo groot mogelijke huurtoeslag, veelal aangewezen op een woning met een huurprijs onder de zogeheten aftoppingsgrens. Die grens ligt in 2013 op €536 of €574 per maand, afhankelijk van de omvang van het huishouden. In de subregio Waterweg heeft ongeveer 90% van de corporatievoorraad een huurprijs onder de bovenste aftoppingsgrens. Opvallende afwijkingen van dit gemiddelde zijn Schiedam (83%), Hoek van Holland (84%) en Delfshaven (95%). Overigens is huurtoeslag mogelijk voor alle woningen onder de liberalisatiegrens, zij het in mindere mate bij de duurste woningen. Slechts zo’n 3% van de corporatievoorraad is niet toegankelijk voor de BBSHgroep, blijkt uit onderstaande tabel. Tot kwaliteitskortingsgrens (< €374)
Kwaliteits- tot aftoppingsgrens (€374 - €574)
Aftoppings- tot liberalisatiegrens (€574 - €699)
Boven liberalisatiegrens (> €699)
Aantal corporatie huurwoningen totaal
Schiedam
17%
66%
13%
4%
12.460
Vlaardingen
23%
66%
7%
4%
13.380
Maassluis
24%
64%
8%
4%
6.050
dlgm. Hoek van Holland
18%
66%
13%
3%
2.050
dlgm. Delfshaven
23%
72%
3%
2%
18.860
Totaal subregio
23%
67%
7%
3%
52.800
NB. Cijfers zijn afkomstig uit de CFV regiorapportage 2011 op gemeenteniveau. Uitzondering zijn Hoek van Holland en Delfshaven. Voor Delfshaven is de verdeling over prijsklassen afgeleid van woz-waarden. Gehanteerde bedragen leveren op Rotterdams niveau, wat betreft omvang van de voorraad naar huurprijsklasse, een sluitend beeld op met de CFV regiorapportage. Voor Hoek van Holland is een verdeling gehanteerd conform het jaarverslag 2011 van de woningbouwvereniging Hoek van Holland. Wegens de lagere inkomensgrens is de BBSH-groep kleiner dan de EU-doelgroep. Er zijn echter forse verschillen tussen (deel)gemeenten. In Maassluis en Hoek van Holland zijn beide groepen het kleinst, in Delfshaven het grootst.
27
BBSH-groep als % van alle huishoudens
BBSH-groep in absolute aantallen
EU-groep als % van alle huishoudens
EU-groep in absolute aantallen
Schiedam
40%
13.700
48%
16.400
Vlaardingen
36%
12.030
47%
15.410
Maassluis
31%
4.370
40%
5.560
dlgm. Hoek van Holland
30%
1.290
40%
1.730
dlgm. Delfshaven
56%
18.280
64%
20.840
Totaal subregio
42%
49.670
51%
59.940
NB. Cijfers hebben betrekking op de situatie per 1 januari 2011, de meest recente informatie. Een confrontatie van de cijfers over de BBSH-groep en de betaalbare corporatievoorraad, laat een kwantitatief tekort zien in Schiedam, een evenwichtssituatie in Delfshaven en overmaat in Vlaardingen, Maassluis en Hoek van Holland. Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst, dat ook de BBSH-groep (net als de EU-groep) in de particuliere huur of in de koopsector woont. Goedkope woningen in die marktsegmenten zijn in Schiedam en Delfshaven ruimschoots voorhanden, zodat uiteindelijk nergens in de subregio sprake is van een tekort aan betaalbare woningen voor de BBSH-groep.
28
SAMENWERKINGSAFSPRAKEN WONINGMARKT SUBREGIO NOORD 2014-2020 een sterke regio en een sterke stad
29 januari 2014
Partijen: - gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door wethouder H. Karakus - gemeente Lansingerland, vertegenwoordigd door wethouder T.H.D. de Weger - woningcorporatie 3B Wonen, vertegenwoordigd door de directeur-bestuurder F.A.M. Weterings - woningcorporatie Havensteder, vertegenwoordigd door directeur Centrum Noord P.A.F. van Lieshout - corporatie Woonstad Rotterdam, vertegenwoordigd door voorzitter Raad van Bestuur mw. M.B.T. Molenaar - woningcorporatie Vestia, vertegenwoordigd door directeur Wonen mw. M.J. Jansen
Hebben de volgende overwegingen: 1. Noodzaak tot samenwerking op stadsregionaal en subregionaal niveau -
-
-
-
De stadsregio Rotterdam als gemeentelijk samenwerkingsverband voor afstemming van woningmarktafspraken vervalt door het opheffen van de WGR+ status per 1 januari 2015 Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam heeft in 2010 het Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam vastgesteld. Dit is voor gemeenten en corporaties nog steeds de inhoudelijke basis voor samenwerkingsafspraken en bevat als gezamenlijke ambitie voor de regio als geheel: bouwproductie minimaal 80% binnenstedelijk, transformatie naar gewenste woonmilieus, een meer evenwichtige verdeling van de sociale huurvoorraad over de regio en reductie van de sociale huurvoorraad in de hele stadsregio van 42% naar 36% van de woningvoorraad (gedifferentieerd per gemeente), alsmede verduurzaming van de woningvoorraad, Het opheffen van de stadsregio als WGR+ verandert niet de behoefte aan samenwerking op bovengemeentelijk niveau, maar is wel een goede aanleiding om naar de vorm van samenwerking te kijken De corporaties kennen middels Maaskoepel op hetzelfde schaalniveau hun samenwerkingsverband De vijftien gemeenten die nu nog de stadsregio Rotterdam vormen, zijn een samenhangend woningmarktgebied, met de stad Rotterdam als centrumgemeente Binnen de stadsregio zijn zes herkenbare subregio’s te onderscheiden, die voor gemeenten en corporaties het juiste schaalniveau blijken te zijn om ontwikkelingen en vernieuwingen in de bestaande voorraad met elkaar af te stemmen. De gemeenten hebben met de stadsregio Rotterdam individueel in convenantvorm woningmarktafspraken gemaakt voor de periode 2010 tot 2015.
29
-
-
-
Gemeenten en corporaties hebben in 2013 op het subregionale niveau een intensief proces doorlopen om de bestaande convenanten Woningmarktafspraken 2010-2015 te actualiseren Gemeenten en corporaties herkennen en erkennen de grote mate van onzekerheid in de woningmarkt en in wetgeving die het moeilijk maken om nu harde afspraken te maken Gemeenten erkennen de financiële randvoorwaarden waarbinnen de corporaties op dit moment moeten opereren. Voor Vestia geldt dat voor de periode van haar saneringsoperatie er geen andere afspraken gemaakt kunnen worden ten aanzien van haar huur- en verkoopbeleid, dan in de saneringsoperatie is vastgelegd, Vestia zal gemeenten in de subregio’s nader informeren over de inhoud van het herstelplan, Gemeenten en corporaties delen gezamenlijk de zorgen over de inperking van de investeringsruimte van corporaties door recente rijksoverheidsmaatregelen Gemeenten en corporaties leggen op gemeentelijk niveau middels woonvisies en prestatieafspraken de basis voor invulling van hun volkshuisvestelijke taak Gemeenten en corporaties vinden het noodzakelijk op subregio niveau afspraken te maken over afstemming van lokaal woonbeleid omdat de optelsom van de lokale afspraken niet automatisch het (sub)regionale optimale resultaat oplevert. De stadsregio stelt in 2014 een nieuwe verordening Woonruimtebemiddeling vast. Ook deze verordening vereist afspraken op (sub) regionaal niveau. Gemeenten en corporaties hechten aan een regionale woningmarktrapportage voor de gehele stadsregio ten einde voor marktpartijen en woonconsumenten maximale transparantie te realiseren. Deze Woningmarktstrategie Regio Rotterdam dient ook als toetsingskader voor de provincie waardoor procedures sneller doorlopen kunnen worden en deze tijdwinst bijdraagt aan de betere financierbaarheid van nieuwbouwwoningen. Ook de monitoringstaak op regionaal niveau blijft noodzakelijk.
2. Analyse woningmarkt subregio Noord Verhuisbewegingen Lansingerland heeft een woningmarktrelatie zowel met Rotterdam als ook, door de geografische ligging, met gebieden buiten de stadsregio. Vanuit Rotterdam hebben zich in dertien jaar tijd per saldo 7.080 personen in Lansingerland gevestigd (12.640 vanuit Rotterdam naar Lansingerland, 5.560 van Lansingerland naar Rotterdam). Ongeveer een derde is afkomstig uit of vestigde zich in de deelgemeenten Overschie en Hillegersberg-Schiebroek. Dit komt door het nabijheidsprincipe en de grote aantallen woningen die hier zijn opgeleverd in de Vinex-periode. Deels betreft het remigranten die op jonge leeftijd naar Rotterdam zijn verhuisd voor bijvoorbeeld de studie en nu weer terugkeren.
Demografische ontwikkeling Tot 2030 zal de bevolking in de deelgemeenten Overschie en Hillegersberg-Schiebroek nog groeien. De nadruk op gezinswoningen zorgt ervoor dat de vergrijzing van deze deelgemeenten (in relatieve zin) meevalt. Sowieso blijft de bevolkingsopbouw naar leeftijd er redelijk constant. Subregio Noord kent een relatief jonge leeftijdsopbouw en zal daardoor (relatief veel gezinnen) later gaan vergrijzen. Voor het gebied geldt daarnaast dat de toename van huishoudens vooral plaats zal vinden in de huishoudens met 1 inkomen. Dit zal bijdragen aan een verdere toename van de EU-doelgroep en heeft derhalve nadelige gevolgen voor de vraag naar (middel) dure koopwoningen.
30
Woonmilieus In Rotterdam worden de oude kernen van Overschie en Hillegersberg beschouwd als rustig stedelijk. Hetzelfde geldt voor het Kleiwegkwartier. Stedelijk exclusief wonen is mogelijk in het Molenlaankwartier en rond de Bergse Plassen. In Schiebroek, 110Morgen en Kleinpolder woont men sub-urbaan compact. Park 16hoven, wat sinds 2008 in ontwikkeling is, kan getypeerd worden als een sub-urbaan grondgebonden woonmilieu. In Lansingerland worden de drie kernen voor het grootste deel getypeerd als sub-urbaan grondgebonden, waarbij de centra van de drie kernen Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs en Bleiswijk een dorps karakter hebben. WestpolderBolwerk in Berkel en Rodenrijs (De Gouden buurten) wordt getypeerd als sub-urbaan exclusief (bron: Grote Woontest 2012).
Woningvoorraad De voorraad in Lansingerland bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen in de koopsector, het zwaartepunt qua prijs ligt net boven de tweeënhalf ton. Overschie is het tegenovergestelde: bijna twee derde gestapeld, meer dan de helft huur en een zwaar accent op het goedkope segment (rond één ton). Hillegersberg-Schiebroek lijkt typologisch en qua eigendomsvorm enigszins op Overschie. Maar doordat het ook een aantal zeer dure wijken kent, ontstaat wat prijs betreft een gespreid beeld. In Park 16hoven staan vooral eengezins koopwoningen in het dure segment. (Sociale) koopwoningen in de prijsklasse tot € 180.000 en huurwoningen in een prijsklasse van € 700 tot € 850 zijn in Lansingerland nauwelijks voorhanden. Voor jongeren/starters lijkt er een tekort aan sociale koopwoningen en koop- of huurwoningen in het middensegment. In Rotterdam-Noord is er een tekort aan suburbaan-grondgebonden; de vraag naar dat segment wordt grotendeels ingevuld in Park 16hoven.
Omvang sociale voorraad en EU-doelgroep In Hillegersberg-Schiebroek zijn sociale voorraad en EU-doelgroep vrijwel in balans. Overschie kent echter een ruime overmaat in de sociale voorraad. In Lansingerland lijken de cijfers een kwantitatief tekort sociale voorraad aan te tonen, maar bijna 40% van de huishoudens die behoren tot de EU-doelgroep woont eind 2011 in een koopwoning. Vanuit de in 2013 toegepaste inkomensafhankelijke huurverhoging blijkt dat in Lansingerland (cijfers 3B Wonen) een kleine 30% van de huishoudens die in de sociale voorraad woont niet tot de EU-doelgroep behoort (zij wonen op grond van hun inkomen in feite te goedkoop: de zogenaamde goedkope scheefheid). Worden de cijfers op basis van deze bevindingen gecorrigeerd, dan resteert er nog een relatief klein tekort sociale voorraad in Lansingerland. De mate van goedkope scheefheid in de Rotterdamse deelgemeenten is (nog) onbekend, maar zal wel worden opgenomen in de monitoring.
Sinds 2010 is absolute omvang van de sociale huurvoorraad in Lansingerland licht toegenomen, van 4.084 naar 4.122 woningen. In de praktijk is het de afgelopen jaren lastig gebleken om het aandeel van de sociale voorraad minimaal gelijk te houden. Daarbij is recentelijk de omvang van de doelgroep toegenomen en naar verwachting zet dit zich de eerstvolgende jaren door.
31
TABEL 1: Sociale voorraad en doelgroep; tussen haakjes de sociale huurvoorraad van corporaties sociale voorraad (aantal woningen)
sociaal van totale woningvoorraad (%)
EU-doelgroep (aantal huishoudens)
EU-doelgroep van alle huishoudens (%)
2010
2012
2010
2012
2010
2011
2010
2011
Lansingerland
4.340 (4084)
4.200 (4122)
21%
20%
4.920
5.150
25%
25%
dlgm. Overschie
5.200 (3550)
4.850 (3350)
68%
62%
3.830
3.840
53%
52%
dlgm. HillegersbergSchiebroek
8.450 (6250)
8.150 (5950)
42%
40%
7.880
7.760
41%
41%
17.990 (13884)
17.200 (13422)
37%
35%
16.630
16.750
36%
36%
(Deel)gemeente periode:
Totaal subregio
Rijksbeleid werkt averechts: om verhuurdersheffing te kunnen bekostigen, zullen corporaties hun huren moeten verhogen of woningen moeten verkopen. In Lansingerland is er relatief veel ruimte voor huurverhogingen gezien de gemiddeld ruimere woningen. De gemiddelde huurprijs uitgedrukt in een percentage van de maximaal redelijke huur bedraagt bij 3B Wonen slechts 65 bij een streefhuurprijs van 85.
Woonruimteverdeling en schaarste Er wordt op subregionaal niveau voor woningzoekenden in de sociale huurvoorraad als totaal nauwelijks schaarste geconstateerd. Uit een brede analyse (o.b.v. marktdruk, slaagkans etc.) volgt echter dat bepaalde groepen woningzoekenden wel in de knel komen: • grote huishoudens • jongeren met een laag inkomen (mn. Hilligersberg-Schiebroek en Overschie)
Programmering/ Planvoorraad per 1-3-2013 Vanwege de Vinex-opgave kent Lansingerland een stevige nieuwbouwprogrammering. Voor de komende termijn van 5 jaren zijn er in de subregio meer woningbouwlocaties beschikbaar dan de markt aankan, vooral in de groen-stedelijke woonmilieus. De zorg wordt uitgesproken of de toekomstige vraag voldoende zal zijn om de oorspronkelijk beoogde productie en typologieën ook na 2020 tot uitvoering te brengen. De programmering is, zowel in Rotterdam en in Lansingerland, recentelijk teruggebracht en deels gefaseerd na 2020 . Rotterdam heeft bijvoorbeeld voor Park 16Hoven het jaarlijkse bouwprogramma gehalveerd van 150 naar 75 per jaar en de financiële consequenties daarvan genomen. Lansingerland heeft sinds 2008 de programmering teruggebracht van 1.000 woningen per jaar naar 700 en vervolgens naar 550 woningen per jaar. Dat heeft bijvoorbeeld tot gevolg gehad dat de locatie Wilderszijde tot 2020 on hold is gezet. Recentelijk (na 1 maart 2013) bij vaststelling van de actualisatie van de grondexploitaties (31 oktober 2013) is het programma verder gereduceerd en wordt in de periode van 2013 t/m 2019 rekening gehouden met een totaal van 2.850 woningen in plaats van 3.363. Dit komt neer op een jaarlijkse gemiddelde productie in die periode van 400 per jaar. Dit aantal wijkt dus af van het genoemde aantal in tabel 2.
32
Dit alles heeft forse financiële consequenties voor Lansingerland en heeft ertoe geleid dat Lansingerland nu kampt met een forse negatieve algemene reserve en per 1 januari 2014 onder preventief toezicht komt te staan. In de zomer van 2013 zijn er een drietal ambtelijke overleggen geweest, waarin uitvoerig de planinformatie van beide gemeenten gedeeld is. Deze sessies hebben er toe geleid dat er meer begrip is ontstaan over de positie waarin beide gemeenten zich bevinden. Wat betreft de mogelijke concurrentie is bestuurlijk geconcludeerd dat een beperkt aantal locaties in beide gemeenten, in het (middel)dure segment deels concurrerend kunnen zijn. Het betreft de locaties Westpolder Bolwerk en Park 16hoven , waar de hoogste productie is gepland. Tegelijkertijd is ook geconcludeerd dat als gevolg van de kwalitatieve en geografische verschillen een beperkt effect voor de andere gemeente heeft als een van deze projecten de komende 5 jaar uitgesteld zou worden. Lansingerland streeft er naar om koopwoningen tussen €140.000-180.000 en huurwoningen in het middeldure segment tot circa € 850 bij voorrang toe te delen aan inwoners uit Lansingerland. Een van de doelstelling van de Stadsvisie Rotterdam is om meer midden- en hoge inkomensgroepen en hoger opgeleiden te binden aan de stad door het aanbieden van de door hun gewenste woonmilieus. Dit gebeurt bijvoorbeeld op Kleinpolder Zuid-West (middeninkomens) en op Park 16Hoven (hogere middeninkomens). Binnen de subregio Noordrand is in de periode 2013 t/m 2019 de oplevering voorzien van ongeveer 5.320 woningen. Onderstaande cijfers zijn gebaseerd op gegevens van gemeenten uit maart 2013. TABEL 2: Woningbouwprogrammering 2013 t/m 2019 typologie
huur/koop
waarvan sociaal
gemeente
totaal
egw
mgw
Onbekend
huur
koop
Onbe kend
<699
<150.00 0
Lansingerland
3.363
608
349
2.406
666
2.617
80
465
10
Rotterdam (Noordrand)
1.961
1.286
675
239
1.056
666
239
-
totaal Noordrand
5.324
1.894
1.024
905
3.673
746
704
10
-
2.406
De status van sommige plannen is minder hard; hoe verder in de tijd, hoe onzekerder de geplande fasering cq. ontwikkeling. Dit betekent dat hierboven genoemde aantallen in de loop der tijd zullen wijzigen. Wat betreft de noodzaak tot afstemming met gemeenten/gebieden buiten de stadsregio over fasering van bouwprojecten, heeft een verkenning door de Zuidvleugel (2012/2013) uitgewezen dat er geen grote directe onderlinge concurrentie is. Lansingerland heeft een sterke relatie met Rotterdam, Pijnacker juist met Den Haag. De mogelijk verdere ontwikkeling van Zuidplaspolder na 2020 lijkt vooralsnog geen direct effect te hebben op de programmering in Noordrand, maar zal t.z.t. wel tegen het licht moeten worden gehouden.
33
Partijen komen het volgende voor de periode 2014/2015-2020 overeen 3. Samenwerkingsafspraken Gemeenten en corporaties in subregio Noord delen hun lokale woonvisies/prestatieafspraken, analyseren gezamenlijk waar lokale afspraken elkaar ondersteunen en waar deze afspraken elkaar tegenwerken. Over deze ongewenste concurrentie maken partijen gezamenlijk afspraken als dat nodig is. Daarbij wordt de markt wel zoveel mogelijk de ruimte gegeven: zij bepaalt het uiteindelijke tempo.
Voorraad woningbouwplannen en sloop Partijen actualiseren hun planvoorraad jaarlijks per 1 maart en bespreken voor de zomer vervolgens of en welke faseringsafspraken voor eventueel elkaars concurrerende plannen zinvol zijn. Tot 2020 zullen Rotterdam-Noord en de gemeente Lansingerland geen nieuwe plannen toevoegen die niet in de planvoorraad van tabel 2 van het analysedeel staan. In het geval de woningmarkt in de periode tot 2020 toch aantrekt, kunnen partijen in overleg overgaan tot een opwaartse bijstelling van het woningbouwprogramma. Uitgangspunt voor alle nieuwbouwplannen is een marktconforme grondprijs. De provincie gaat in haar huidige behoefteramingen (WBR2010) voor Lansingerland uit van een productie van circa 230 woningen per jaar tot 2020. Voor Rotterdam zijn deze cijfers alleen op gemeente-niveau beschikbaar; deze komen neer op circa 3500 woningen per jaar. Gemeenten gaan als vertrekpunt voor het bepalen van de programmering uit van deze eigen behoefte. Aanvullend op dit uitgangspunt spreken partijen voor Lansingerland een plus van 170 woningen boven deze eigen behoefte af, tot in totaal een gemiddelde van 400 woningen per jaar tot 2020. Voor Rotterdam-Noord wordt uitgegaan van een gemiddelde productie van bijna 300 woningen per jaar tot 2020 (Overschie/16 Hoven + Hill./Schiebroek). Dit betreft grotendeels de herstructurering van bestaande wijken (sloop-nieuwbouw). Onderbouwing van deze plus ligt met name bij de grote financiële opgaven door de oorspronkelijke regionale bouwopgave. Partijen hebben begrip voor elkaars financiële positie en dit is financieel het uiterste wat voor Lansingerland haalbaar is. Eventuele concurrentie tussen beide gemeenten zal daarbij wel zoveel mogelijk worden beperkt.
Sociale voorraad a.
Aangezien de sociale huurvoorraad van corporaties in dit gebied verreweg het grootste deel uitmaakt van de totale sociale voorraad, zullen vooral hierover afspraken gemaakt worden. Het streven is om het aantal sociale huurwoningen in Lansingerland (per 1-1-2012: 4.122 woningen) in de periode tot 2020 minimaal gelijk te laten blijven en de toename afhankelijk te maken van de ontwikkeling van de doelgroep in de eigen gemeente. Partijen in Lansingerland zullen er alles aan doen om het ontstane tekort aan sociale voorraad dat in de voorgaande periode van verstedelijkingsafspraken is ontstaan, in te lopen. Dit kan zowel door het toevoegen van sociale huurwoningen alsmede door betere toewijzing (zie b). Over een periode van 3 jaar (dus tot 1.1.17) wordt gemeten of men daar in slaagt.
b.
Gezien de beperkte mogelijkheden om middels sociale nieuwbouw de doelgroep te huisvesten in Lansingerland (mede als gevolg van Rijksbeleid), zal de sociale huurvoorraad die er al is, beter benut gaan worden. Concreet betekent dit dat het percentage scheefwoners in de sociale
34
huurvoorraad omlaag gebracht zal gaan worden. Daarvoor is het nodig om over recente inkomensgegevens te beschikken. c.
Lansingerland gaat zich op basis van een motie van de raad inspannen in de komende periode circa 300 woningen tussen € 140.000 en € 180.000 en woningen met een markthuur tot circa € 850,- voor starters te bouwen c.q beschikbaar te krijgen. Hiermee kan een doorstroom op gang komen vanuit de sociale huursector in Lansingerland, zodat daar weer woningen vrij kunnen komen voor de doelgroep: mensen die een sociale huurwoning achterlaten krijgen voorrang. De woningen worden met voorrang aangeboden aan huishoudens met een inkomen onder de EUnorm, waarbij tevens gedacht wordt aan bijvoorbeeld een MGE-constructie. Hiermee wordt een eventuele prijsverstoring voorkomen.
d.
Partijen vertalen de subregionale samenwerkingsafspraken in lokale prestatieafspraken. Daarbij zijn omvang en opbouw van de sociale voorraad (ondermeer beïnvloed door verkoop van sociale huurwoningen en huurbeleid) prominente onderdelen.
e.
Het beleid van 3B Wonen is om de huurprijzen van de sociale woningvoorraad af te toppen op de liberalisatiegrens van € 699,48 (prijspeil 2014).
f.
Monitoring van de sociale woningvoorraad in subregio Noord zal op basis van de volgende doelen worden gedaan: 1. Afname percentage scheefwoners in de sociale huurvoorraad in relatie tot de ontwikkeling van de doelgroep in de eigen gemeente; 2. Balans tussen omvang sociale woningvoorraad en reële woningbehoefte van de EUdoelgroep in de eigen gemeente. 3. Ontwikkeling van de sociale huurvoorraad in Lansingerland, en daarmee, in combinatie met de afname van scheefwoners, ook het meten van het inlopen van het ontstane tekort in de afgelopen periode van de Verstedelijkingsafspraken
De gemeenten zullen bovengenoemde afspraken terug laten komen in de nog te maken prestatieafspraken met de corporaties die in 2014 worden gemaakt.
Betaalbaarheid Gemeenten erkennen de financiële randvoorwaarden waarbinnen de corporaties op dit moment moeten opereren. Door corporaties en gemeenten wordt echter tegelijk ook gedeeld dat de betaalbaarheid van het wonen de komende jaren een punt van zorg is. Aan de hand van het onderzoek van Maaskoepel naar prijsontwikkelingen in de voorraad, zal jaarlijks gemonitord worden of en wanneer de doelgroep in de knel komt. Daarbij wordt met name gekeken naar de betaalbaarheid van de totale woonlasten (huur en woninggerelateerde energielasten 3B Wonen geeft haar zorg voor betaalbaarheid vorm door de extra kasstromen die ontstaan door verkoop en overheveling naar de vrije sector, naast extra investeringscapaciteit, in principe te bestemmen voor matiging van de huurprijzen voor huurders en woningzoekenden die behoren tot de BBSH-doelgroepen.
Toegang Sociale Voorraad Partijen verlenen de EU-doelgroep (inkomen tot € 34.678 - prijspeil 2014) maximaal toegang tot de sociale huurwoningvoorraad (maximale huur € 699,48 - prijspeil 2014). In het geval er sprake is van schaarste of
35
leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast), is het mogelijk om de instrumenten uit de (ontwerp)verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 ondersteunend in te zetten. In het kader van leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast) mogen, conform de (ontwerp)verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014, woningen met een huurprijs tot € 699,48 (prijspeil 2014) worden aangeboden met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling. Dit geldt voor ten hoogste 15% van alle vrijkomende sociale huurwoningen per gemeente. Indien gewenst, staat het partijen vrij afspraken te maken over een nadere verdeling van dit percentage binnen de eigen subregio. Wanneer deze herverdeling plaatsvindt dan worden de stadsregio, Maaskoepel, de provincie Zuid-Holland en de partijen binnen de subregio hierover geïnformeerd. Partijen spreken verder af dat voor doelgroepen waarvoor schaarste is geconstateerd in de subregio de voor verhuur beschikbare sociale huurwoningen met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling mogen worden aangeboden. Dit om de gevolgen van de schaarste voor deze doelgroepen te verlichten. Op lokaal niveau worden ter invulling hiervan tussen de betreffende gemeente en corporatie(s) nadere afspraken gemaakt. Partijen spreken hierover tevens af dat in de periode 2014-2020 maatregelen worden genomen om deze schaarste op te lossen. Wanneer gedurende de looptijd van de Samenwerkingsafspraken 2014-2020 voor andere doelgroepen dan genoemd in paragraaf 2, aantoonbaar schaarste wordt geconstateerd, dan kunnen partijen hierover aanvullende afspraken maken. Ontwikkelingen omtrent de schaarste en l leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast) zullen worden geanalyseerd, gemeld, gemonitord, verantwoord en geëvalueerd.
Schaarste in de sociale voorraad Er is sprake van schaarste in het gebied naar sociale huurwoningen voor grote gezinnen (5 of meer personen). Dit blijkt uit de relatief hoge vraag- en marktdruk in dit segment. In de te maken prestatieafspraken zal dit verder worden ingevuld.
Verduurzaming woningvoorraad corporaties De bestaande afspraken over verduurzaming van de woningvoorraad van de corporaties tot 2020 blijven van kracht en worden in de prestatieafspraken lokaal vastgelegd. . Er komt een afspraak tussen de gemeente Lansingerland, 3B Wonen en de gemeente Rotterdam, om de Rotterdamse werkwijze van Versnelling 010 verder toe te lichten om de methodiek in Lansingerland eventueel toe te gaan passen. Daarbij worden de energielasten voor de huurder teruggebracht, maar in plaats van bij de jaarlijkse afrekening, ziet de huurder maandelijks al een direct voordeel door lagere lasten. In Rotterdam wordt deze methodiek nu uitgerold, ook in Rotterdam-Noord.
Overig a.
In beide gemeenten zal met de corporaties een experiment worden gestart om oudere mensen die al wat langer in een ruime eengezinswoning zitten met een lage huur, deze een nieuwe, kleinere huurwoning aan te bieden met een tijdelijk verlaagde huur, middels een zogenaamde huurgewenningsbijdrage.
b.
De corporaties wijzen de vrijkomende woningen toe aan de EU doelgroep en zullen hierbij voor maximaal 5% gebruik maken van de in regelgeving vastgelegde uitzonderingen.
36
c.
In beide gemeenten zal wederzijdse expertise worden ingezet op de woon- en grondexploitatiedossiers
d.
In de zogenaamde ‘storyboardtelling’ voor de stadsregio t.b.v. aantrekken van beleggers doet subregio Noord ook nadrukkelijk mee.
4. Borging van de afspraken en monitoring -
Gemeenten en corporaties geven in 2014 concrete inhoud aan de hierboven geformuleerde samenwerkingsafspraken. Maaskoepel monitort de afspraken en verzamelt zoveel mogelijk uit eigen informatiebronnen de benodigde informatie. De stadsregio faciliteert de gemeenten en corporaties van de subregio's in 2014.
-
Partijen hechten aan het monitoren van de belangrijkste indicatoren van de subregionale woningmarkt. De corporaties streven binnen Maaskoepel naar een zo goed mogelijk beeld van de ontwikkelingen in de sociale voorraad.
-
Partijen maken in 2014 definitieve afspraken over de wijze waarop subregio-overstijgende onderwerpen worden afgestemd.
-
De gemeenten bepalen wie uit hun midden de bestuurlijke trekker wordt, met als taak om voor een periode van 3 jaar het monitoren van de gemaakte afspraken te organiseren. Na de collegevorming in 2014 wordt de keuze van de bestuurlijk trekker herbevestigd of desgewenst aangepast.
-
De bestuurlijke trekker roept de partijen minimaal 2 x per jaar op bestuurlijk niveau bijeen
-
De bestuurlijke trekker overlegt minimaal 2x per jaar met de bestuurlijke trekkers uit de andere subregio’s over de ontwikkelingen op regionaal niveau, teneinde elkaar te informeren, kennis te delen en indien nodig afspraken te maken over onderlinge afstemming van (gewenste) ontwikkelingen binnen de gehele regio
-
De gemeenten en corporaties starten na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 een proces om tot samenwerkingsafspraken voor de periode 2020-2025/2030 te komen.
Maassluis 29 januari 2014, Namens gemeente Rotterdam,
Namens gemeente Lansingerland,
Namens 3B Wonen,
wethouder H. Karakus
wethouder T.H.D. de Weger
F.A.M. Weterings directeurbestuurder
Namens Havensteder,
Namens Woonstad Rotterdam,
Namens Vestia,
P.A.F. van Lieshout directeur Centrum Noord
mw. M.B.T. Molenaar voorzitter Raad van Bestuur
mw. M.J. Jansen directeur Wonen
37
SAMENWERKINGSAFSPRAKEN WONINGMARKT SUBREGIO OOST 2014-2020 Een sterke regio en een sterke stad 29 januari 2014
Partijen: - gemeente Krimpen aan den IJssel, vertegenwoordigd door wethouder J.H. Blankenberg - gemeente Capelle aan den IJssel, vertegenwoordigd door wethouder D.P. van Sluis - gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door wethouder H. Karakus - corporatie Havensteder, vertegenwoordigd door directeur Oost mw. Z. Udovicic - corporatie Woonbron, vertegenwoordigd door voorzitter Raad van Bestuur B. Wijbenga van Nieuwenhuizen - corporatie Woonstad Rotterdam, vertegenwoordigd door voorzitter Raad van Bestuur mw. M.B.T. Molenaar - corporatie QuaWonen, vertegenwoordigd door directeur-bestuurder R.A. van den Broeke - corporatie Vestia, vertegenwoordigd door directeur Wonen mw. M.J. Jansen
Hebben de volgende overwegingen: 1. Noodzaak tot samenwerking op stadsregionaal en subregionaal niveau -
-
-
De stadsregio Rotterdam als gemeentelijk samenwerkingsverband voor afstemming van woningmarktafspraken vervalt door het opheffen van de WGR+ status per 1 januari 2015 Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam heeft in 2010 het Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam vastgesteld. Dit is voor gemeenten en corporaties nog steeds de inhoudelijke basis voor samenwerkingsafspraken en bevat als gezamenlijke ambitie voor de regio als geheel: bouwproductie minimaal 80% binnenstedelijk, transformatie naar gewenste woonmilieus, een meer evenwichtige verdeling van de sociale huurvoorraad over de regio en reductie van de sociale huurvoorraad in de hele stadsregio van 42% naar 36% van de woningvoorraad (gedifferentieerd per gemeente), alsmede verduurzaming van de woningvoorraad, Het opheffen van de stadsregio als WGR+ verandert niet de behoefte aan samenwerking op bovengemeentelijk niveau, maar is wel een goede aanleiding om naar de vorm van samenwerking te kijken De corporaties kennen middels Maaskoepel op hetzelfde schaalniveau hun samenwerkingsverband De vijftien gemeenten die nu nog de stadsregio Rotterdam vormen, zijn een samenhangend woningmarktgebied, met de stad Rotterdam als centrumgemeente Binnen de stadsregio zijn zes herkenbare subregio’s te onderscheiden, die voor gemeenten en corporaties het juiste schaalniveau blijken te zijn om ontwikkelingen en vernieuwingen in de bestaande voorraad met elkaar af te stemmen.
38
-
-
-
De gemeenten hebben met de stadsregio Rotterdam individueel in convenantvorm woningmarktafspraken gemaakt voor de periode 2010 tot 2015. Gemeenten en corporaties hebben in 2013 op het subregionale niveau een intensief proces doorlopen om de bestaande convenanten Woningmarktafspraken 2010-2015 te actualiseren Gemeenten en corporaties herkennen en erkennen de grote mate van onzekerheid in de woningmarkt en in wetgeving die het moeilijk maken om nu harde afspraken te maken Gemeenten erkennen de financiële randvoorwaarden waarbinnen de corporaties op dit moment moeten opereren. Voor Vestia geldt dat voor de periode van haar saneringsoperatie er geen andere afspraken gemaakt kunnen worden ten aanzien van haar huur- en verkoopbeleid, dan in de saneringsoperatie is vastgelegd, Vestia zal gemeenten in de subregio’s nader informeren over de inhoud van het herstelplan, Gemeenten en corporaties delen gezamenlijk de zorgen over de inperking van de investeringsruimte van corporaties door recente rijksoverheidsmaatregelen Gemeenten en corporaties leggen op gemeentelijk niveau middels woonvisies en prestatieafspraken de basis voor invulling van hun volkshuisvestelijke taak Gemeenten en corporaties vinden het noodzakelijk op subregio niveau afspraken te maken over afstemming van lokaal woonbeleid omdat de optelsom van de lokale afspraken niet automatisch het (sub)regionale optimale resultaat oplevert. De stadsregio stelt in 2014 een nieuwe verordening Woonruimtebemiddeling vast. Ook deze verordening vereist afspraken op (sub) regionaal niveau. Gemeenten en corporaties hechten aan een regionale woningmarktrapportage voor de gehele stadsregio ten einde voor marktpartijen en woonconsumenten maximale transparantie te realiseren. Deze Woningmarktstrategie Regio Rotterdam dient ook als toetsingskader voor de provincie waardoor procedures sneller doorlopen kunnen worden en deze tijdwinst bijdraagt aan de betere financierbaarheid van nieuwbouwwoningen. Ook de monitoringstaak op regionaal niveau blijft noodzakelijk.
2. Analyse woningmarkt subregio Oost Verhuisbewegingen Er zijn grote wederzijdse migratiestromen zichtbaar tussen Prins Alexander en Capelle aan den IJssel in het sociale huursegment. Aannemelijk is dat ook in de koop- en in de particuliere huursector grote migratiestromen zijn tussen deze twee delen van de subregio. De grenzen van de subregio overschrijdend, zijn er vanuit Prins Alexander ook substantiële, maar voor Capelle aan den IJssel beduidend kleinere stromen naar andere Rotterdamse deelgemeenten met een grote sociale voorraad. De stromen tussen Krimpen aan den IJssel en zowel Capelle aan den IJssel als Prins Alexander hebben beperkte omvang. Krimpen lijkt een meer lokale markt te hebben.
Demografische ontwikkeling Tot 2030 zal de bevolkingsgroei in de subregio Oost nog maar zeer beperkt zijn. Prins Alexander is momenteel het meest vergrijsde woongebied in de subregio, maar dat gaat veranderen. In Krimpen aan den IJssel en met name in Capelle aan den IJssel zet de vergrijzing in alle hevigheid door. Het aantal huishoudens met kinderen neemt in alle gebieden af. Het aantal eenpersoonshuishoudens en 'eeninkomenshuishoudens' zal toenemen.
39
Een belangrijk aandachtspunt bij het bovenstaande is dat woonwensen van ouderen veranderen doordat zij langer zelfstandig willen wonen, een trend die versterkt wordt door scheiden van geldstromen voor wonen en zorg.
Woonmilieus Binnen de subregio zijn diverse woonmilieus aanwezig; van stedelijk exclusief rond de ’s Gravenweg in Prins Alexander tot levendig stedelijk rond enkele grote winkelcentra in Capelle aan den IJssel en Prins Alexander. Meest voorkomende woonmilieus zijn suburbaan compact en suburbaan grondgebonden, waarbij opgemerkt moet worden dat het aandeel suburbaan compact in Krimpen aan den IJssel veruit het kleinst is. Binnen deze subregio vormt vooral het woonmilieu suburbaan compact een zorgpunt. Uit de Grote Woontest blijkt dat de bewoners in deze wijken in het algemeen tevreden zijn over de woningen, die van voldoende kwaliteit zijn. Daarentegen staat het imago van deze wijken onder druk en kennen de wijken een beheeropgave als gevolg van diverse leefbaarheidsvraagstukken, de stedenbouwkundige inrichting en het gebruik en beheer van de openbare ruimte. Dit speelt vooral in de zogeheten ‘bloemkoolwijken’, woonerfwijken uit de jaren ’70 en ‘80, alsmede in de jaren '60 wijken met portiekflats zonder lift.
Woningvoorraad Het aandeel corporatiewoningen ligt in de subregio rond de 40%. De verschillen zitten in de aandelen koopwoningen en particuliere huurwoningen. Krimpen aan den IJssel heeft bijvoorbeeld vrijwel geen particuliere huur, terwijl dat in Capelle aan den IJssel 8% is en in Prins Alexander 13%. Het aandeel koopwoningen varieert van 42% in Prins Alexander tot 62% in Krimpen. Krimpen aan den IJssel heeft sowieso een afwijkende woningvoorraad. Bijna driekwart van de woningen is er grondgebonden, terwijl dat in de Prins Alexander en Capelle aan den IJssel maar iets meer dan de helft is. De woningvoorraad in Krimpen is daardoor ook duurder. In algemene zin blijken duurdere huurwoningen van corporaties (d.w.z. met een prijs boven de liberalisatiegrens van € 699,48 prijspeil 2014) in de subregio Oost moeilijk verhuurbaar. Dit heeft niet zozeer te maken met de marktvraag naar duurdere huurwoningen. Uit diverse woningmarktonderzoeken komt immers een hogere vraag naar dit segment naar voren. De oorzaak ligt veel meer in een niet of slecht op de vraag aansluitende combinatie van product en locatie van deze complexen.
Omvang sociale voorraad en EU-doelgroep In alle (deel)gemeenten binnen de subregio is de sociale voorraad groter in omvang dan de EUdoelgroep. Er is dus geen kwantitatief tekort aan goedkope woningen. Alleen al de corporatievoorraad is groter dan de volledige EU-doelgroep, terwijl die groep voor een deel ook in een koopwoning of een particuliere huurwoning woont. Aangezien jaarlijks het aantal actief woningzoekenden in de sociale huurvoorraad (vele malen) groter is dan het vrijkomende aanbod, wordt voor woningzoekenden in de sociale huurvoorraad toch schaarste geconstateerd. Uit een brede analyse (o.b.v. marktdruk, slaagkans etc.) volgt dat vooral twee groepen woningzoekenden in de knel zitten: • grote huishoudens • jongeren met een laag inkomen (m.n. Krimpen aan den IJssel en Prins Alexander en ook, maar in iets mindere mate, in Capelle aan den IJssel)
40
Belangrijk aandachtspunt in dit kader is dat als gevolg van de recente kabinetsmaatregelen corporaties versterkt inzetten op verkoop van hun woningen en huurverhogingen. De hieruit voortvloeiende afname van goedkope woningen staat op gespannen voet met de verwachte toename van de doelgroep; derhalve zijn er zorgen over de betaalbaarheid in de subregio. In de subregio leeft de wens om gezinnen met een laag middeninkomen te benoemen als groep in de knel, waarvoor t.z.t. maatregelen in sfeer van de woonruimtebemiddeling kunnen worden genomen. Dit is relevant gezien de parlementaire discussie over betaalbaarheid en het oprekken van inkomensgrenzen.
Planvoorraad per 1-3-2013 Het planaanbod nieuwbouw (zie bijgevoegde tabel) is ruim binnen de voor deze subregio berekende vraag/behoefte. Zowel qua typologie, eigendomssegment, prijssegment als type woonmilieu is geen sprake van overaanbod. De gemeenten Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel voldoen wat betreft de ontwikkeling van de omvang van de sociale woningvoorraad (meer dan) aan de verplichtingen uit de Convenanten Woningmarktafspraken 2010-2015.
Partijen komen het volgende overeen: 3. Samenwerkingsafspraken Woonmilieubalans: -
-
Gemeenten en corporaties in subregio Oost hebben het gezamenlijk doel om de huidige woonmilieubalans te borgen c.q. te verbeteren. Het Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam en de daarop gebaseerde convenanten tussen stadsregio en gemeenten zijn hierbij nog steeds het richtinggevende kader c.q. uitgangspunt. Gemeenten en corporaties in subregio Oost informeren elkaar over hun lokale woningmarktstrategieën/prestatieafspraken. Ook analyseren zij gezamenlijk waar lokale afspraken elkaar ondersteunen en waar deze afspraken tot ongewenste concurrentie leiden. Zij maken aansluitend afspraken over het voorkomen van nadelige effecten van de ongewenste concurrentie.
Bestaande voorraad: -
-
Partijen zien het belang van de bestaande voorraad toenemen voor het verbeteren van de woonbalans. Plannen voor herstructurering, verduurzaming van de voorraad, renovatie, aanpassing en levensduurverlenging van woningen zullen steeds belangrijker worden. De bestaande afspraken over verduurzaming van de woningvoorraad van de corporaties tot 2020 blijven van kracht en zijn aangepast aan het recente Aedes-akkoord. Gemeenten en corporaties leggen de ambities voor de bestaande voorraad vast in hun lokale woonvisies en delen op subregionaal niveau de optelsom van deze ambities. Gemeenten en corporaties delen hun kennis en ervaring over de verbeteringsaanpak van de particuliere voorraad. Specifieke Rotterdamse ervaring met Versnelling 010 is hiervan een onderdeel.
Voorraad woningbouwplannen en sloop: -
Partijen actualiseren hun planvoorraad jaarlijks per 1 maart en bespreken vervolgens welke faseringsafspraken zinvol zijn voor plannen die elkaar beconcurreren.
41
-
Er worden vooralsnog slechts in beperkte mate huurwoningen in het middensegment (maandhuur tussen de liberalisatiegrens (€699,48 prijspeil 2014) en €900) bijgebouwd. Nieuwbouw richt zich op die plekken die zich qua woonomgeving goed voor dit segment lenen en waar nog voldoende afzetmogelijkheden zijn.
Omvang Sociale voorraad: -
-
-
Gemeenten en corporaties onderschrijven het uitgangspunt van een goede spreiding van de sociale voorraad binnen de subregio. Gemeenten moeten hun eigen woningbehoefte aan sociale huisvesting in hun woningvoorraad en daarbinnen in het segment tot € 375,- (peildatum 1-1-2013 voor de kwaliteitskortingsgrens) alsmede tot € 574 (peildatum 1-1-2013 voor de hoogste aftoppingsgrens) kunnen bedienen. Voor de bepaling van de omvang van de sociale woningvoorraad tot 2020 blijven de convenanten Woningmarktafspraken 2010-2015 het uitgangspunt, deze worden op lokaal niveau tussen gemeenten en corporaties uitgewerkt. Gemeenten en corporaties analyseren de veranderingen op korte en lange termijn in vraag en aanbod van sociale huurwoningen op subregionaal niveau. Daarbij kijken ze minimaal naar de verschillende huurprijssegmenten binnen de sociale voorraad alsmede naar verschillende inkomensgroepen, waaronder de EU-doelgroep en de BBSH-aandachtsgroep. Op basis van deze analyse maken zij lokale afspraken over aanpassing van de planvoorraad, wenselijke verkoop en huurharmonisatie. Gemeenten erkennen bij de bovengenoemde punten de financiële randvoorwaarden waarbinnen de corporaties op dit moment moeten opereren.
Toegang Sociale Voorraad: -
Partijen verlenen de EU-doelgroep (inkomen tot € 34.678 - prijspeil 2014) maximaal toegang tot de sociale huurwoningvoorraad (maximale huur € 699,48 - prijspeil 2014). In het geval er sprake is van schaarste of leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast), is het mogelijk om de instrumenten uit de (ontwerp)verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 ondersteunend in te zetten.
-
In het kader van leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast) mogen, conform de (ontwerp)verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014, woningen met een huurprijs tot € 699,48 (prijspeil 2014) worden aangeboden met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling. Dit geldt voor ten hoogste 15% van alle vrijkomende sociale huurwoningen per gemeente. Indien gewenst, staat het partijen vrij afspraken te maken over een nadere verdeling van dit percentage binnen de eigen subregio. Wanneer deze herverdeling plaatsvindt dan worden de stadsregio, Maaskoepel, de provincie Zuid-Holland en de partijen binnen de subregio hierover geïnformeerd. Partijen spreken verder af dat voor doelgroepen waarvoor schaarste is geconstateerd in de subregio de voor verhuur beschikbare sociale huurwoningen met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling mogen worden aangeboden. Dit om de gevolgen van de schaarste voor deze doelgroepen te verlichten. Op lokaal niveau worden ter invulling hiervan tussen de betreffende gemeente en corporatie(s) nadere afspraken gemaakt. Partijen spreken hierover tevens af dat in de periode 2014-2020 maatregelen worden genomen om deze schaarste op te lossen.
-
-
Wanneer gedurende de looptijd van de Samenwerkingsafspraken 2014-2020 voor andere doelgroepen dan genoemd in paragraaf 2, aantoonbaar schaarste wordt geconstateerd, dan kunnen partijen hierover aanvullende afspraken maken. Ontwikkelingen omtrent de schaarste en
42
leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast) zullen worden geanalyseerd, gemeld, gemonitord, verantwoord en geëvalueerd. -
Met het oog op een meer doelmatige bewoning van de voorraad zetten partijen in op bevordering van de doorstroming naar meer passende huisvesting. Hiertoe zullen doorstromingsinstrumenten worden ingezet, zoals financiële prikkels, procesbegeleiding, verhuiscoach, woonambassadeur. Zie hiervoor de Handreiking doorstromingsinstrumentarium van de stadsregio.
Verduurzaming woningvoorraad corporaties: -
De corporaties en gemeenten maken op lokaal niveau afspraken over het aantal te verbeteren woningen, waarbij duurzaamheid integraal onderdeel is van het woningverbeteringsprogramma. Gemeenten en corporaties gaan gezamenlijk op zoek naar externe financiers om hiermee verduurzamingsprojecten in de woningvoorraad in subregio Oost gerealiseerd te krijgen. In 2014 wordt begonnen coalities te smeden rond een aantal kansrijke projecten.
Wonen en zorg: -
Corporaties gaan met zorginstellingen samenwerken om adequate arrangementen te creëren, bijv. transformatie/herbestemming van zorgcomplexen.
Leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast): -
De beheersopgaven in de wijken met een suburbaan compact en suburbaan grondgebonden woonmilieu hebben de gezamenlijke aandacht van de gemeenten in de subregio. Elk van de gemeenten zet in samenwerking met de corporaties en bewoners op lokaal niveau een integrale aanpak op in wijken met een leefbaarheidsproblematiek, inclusief investeringen in openbare ruimte en voorzieningen.
Uitvoeringsagenda: -
Gemeenten en corporaties zullen in een uitwerkingsprogramma ten minste de volgende onderwerpen behandelen: • Imago/communicatie: Gemeenten en corporaties starten een PR campagne om de populariteit van de zogeheten ‘bloemkoolwijken’ te vergroten, o.m. door de kleinschaligheid en kindvriendelijkheid van de daar aanwezige woonmilieus te benadrukken. • Definities en huurprijsgrenzen: Gemeenten en corporaties zullen een nauwkeuriger omschrijving maken van de definities sociale huurwoningen en huurprijs- en inkomensgrenzen • Onderzoek: Gemeenten voeren in samenwerking met de corporaties nader onderzoek uit naar de woonbehoefte van éénpersoonshuishoudens in de subregio.
43
4. Borging van de afspraken en monitoring -
-
-
Gemeenten en corporaties geven in 2014 concrete inhoud aan de hierboven geformuleerde samenwerkingsafspraken. Maaskoepel monitort de afspraken en verzamelt zoveel mogelijk uit eigen informatiebronnen de benodigde informatie. De stadsregio faciliteert de gemeenten en corporaties van de subregio's in 2014. Partijen hechten aan het monitoren van de belangrijkste indicatoren van de subregionale woningmarkt. De corporaties streven binnen Maaskoepel naar een zo goed mogelijk beeld van de ontwikkelingen in de sociale voorraad. Partijen maken in 2014 definitieve afspraken over de wijze waarop subregio-overstijgende onderwerpen worden afgestemd De gemeenten bepalen wie uit hun midden de bestuurlijke trekker wordt, met als taak om voor een periode van 3 jaar het monitoren van de gemaakte afspraken te organiseren. Na de collegevorming in 2014 wordt de keuze van de bestuurlijk trekker herbevestigd of desgewenst aangepast. De bestuurlijke trekker roept de partijen minimaal 2 x per jaar op bestuurlijk niveau bijeen De bestuurlijke trekker overlegt minimaal 2x per jaar met de bestuurlijke trekkers uit de andere subregio’s over de ontwikkelingen op regionaal niveau, teneinde elkaar te informeren, kennis te delen en indien nodig afspraken te maken over onderlinge afstemming van (gewenste) ontwikkelingen binnen de gehele regio De gemeenten en corporaties starten na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 een proces om tot samenwerkingsafspraken voor de periode 2020-2025/2030 te komen.
Maassluis, 29 januari 2014, Namens gemeente Krimpen aan den IJssel,
Namens gemeente Capelle aan den IJssel,
Namens gemeente Rotterdam,
wethouder J.H. Blankenberg
wethouder D.P. van Sluis
wethouder H. Karakus
Namens Havensteder,
Namens Woonbron,
Namens Woonstad Rotterdam,
mw. Z. Udovicic directeur Oost
B. Wijbenga van Nieuwenhuizen voorzitter Raad van Bestuur
mw. M.B.T. Molenaar voorzitter Raad van Bestuur
Namens QuaWonen,
Namens Vestia,
R.A. van den Broeke directeur-bestuurder
mw. M.J. Jansen directeur Wonen
44
Oost Omvang sociale voorraad en EU-doelgroep In alle (deel)gemeenten binnen de subregio is de sociale voorraad groter in omvang dan de EU-groep. Er is dus geen tekort aan goedkope woningen. Alleen al de corporatievoorraad is groter dan de volledige EU-groep, terwijl die groep voor een deel ook in een koopwoning of een particuliere huurwoning woont. sociale voorraad (aantal woningen)
EU-doelgroep (aantal huishoudens)
EU-doelgroep van alle huishoudens (%)
2010
2012
2010
2012
2010
2011
2010
2011
Capelle aan den IJssel
14.160
14.150
47%
47%
11.280
11.720
39%
40%
Krimpen aan den IJssel
4.440
4.460
37%
37%
3.930
4.080
34%
35%
dlgm. Prins Alexander
23.250
22.650
54%
52%
18.580
19.340
44%
45%
Totaal subregio
41.850
41.250
49%
48%
33.790
35.140
41%
42%
(Deel)gemeente
periode:
sociaal van totale woningvoorraad (%)
Omvang planvoorraad Binnen de subregio Oost is in de periode 2013 t/m 2019 de oplevering voorzien van ongeveer 1.550 woningen. Onderstaande cijfers zijn gebaseerd op gegevens van gemeenten uit maart 2013. typologie gemeente
huur/koop
waarvan sociaal
totaal
egw
mgw
onbekend
huur
koop
onbekend
<699
<150.000
Capelle aan den IJssel
248
228
20
-
-
213
35
-
-
Krimpen aan den IJssel
451
121
330
-
170
134
147
170
-
Rotterdam (Prins Alexander)
849
387
462
-
164
451
234
164
-
1.548
736
812
-
334
798
416
334
-
totaal Oost
De status van sommige plannen is minder hard; hoe verder in de tijd, hoe onzekerder de geplande fasering cq. ontwikkeling. Dit betekent dat hierboven genoemde aantallen in de loop der tijd zullen wijzigen.
45
SAMENWERKINGSAFSPRAKEN WONINGMARKT SUBREGIO ZUIDRAND 2014-2020
Een sterke regio en een sterke stad 29 januari 2014
Partijen: - gemeente Albrandswaard, vertegenwoordigd door wethouder R.C.S. van Praag - gemeente Barendrecht, vertegenwoordigd door wethouder S.J.A. ter Borg - gemeente Ridderkerk, vertegenwoordigd door wethouder H.C.M. van Houcke - gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door wethouder H. Karakus - corporatie Havensteder, vertegenwoordigd door directeur Zuid West mw. T.E. Morsheim - corporatie Vestia, vertegenwoordigd door directeur Wonen mw. M.J. Jansen - corporatie Woonbron, vertegenwoordigd door voorzitter Raad van Bestuur B. Wijbenga van Nieuwenhuizen - corporatie Woonstad Rotterdam, vertegenwoordigd door voorzitter Raad van Bestuur mw. M.B.T. Molenaar - corporatie Patrimonium Barendrecht, vertegenwoordigd door directeur-bestuurder mw. M. van Leeuwen - corporatie Wbv Poortugaal, vertegenwoordigd door directeur-bestuurder M.J.M.M. Kouters - corporatie Woonvisie, vertegenwoordigd door directeur-bestuurder a.i. C.J.M. Karsten
Hebben de volgende overwegingen: 1. Noodzaak tot samenwerking op stadsregionaal en subregionaal niveau -
-
De stadsregio Rotterdam als gemeentelijk samenwerkingsverband voor afstemming van woningmarktafspraken vervalt door het opheffen van de WGR+ status per 1 januari 2015. Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam heeft in 2010 het Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam vastgesteld. Dit is voor gemeenten en corporaties nog steeds de inhoudelijke basis voor samenwerkingsafspraken en bevat als gezamenlijke ambitie voor de regio als geheel: bouwproductie minimaal 80% binnenstedelijk, transformatie naar gewenste woonmilieus, een meer evenwichtige verdeling van de sociale huurvoorraad over de regio en reductie van de sociale huurvoorraad in de hele stadsregio van 42% naar 36% van de woningvoorraad (gedifferentieerd per gemeente), alsmede verduurzaming van de woningvoorraad, Het opheffen van de stadsregio als WGR+ verandert niet de behoefte aan samenwerking op bovengemeentelijk niveau, maar is wel een goede aanleiding om naar de vorm van samenwerking te kijken.
46
-
-
-
-
De corporaties kennen middels Maaskoepel op hetzelfde schaalniveau hun samenwerkingsverband. De vijftien gemeenten die nu nog de stadsregio Rotterdam vormen, zijn een samenhangend woningmarktgebied, met de stad Rotterdam als centrumgemeente. Binnen de stadsregio zijn zes herkenbare subregio’s te onderscheiden, die voor gemeenten en corporaties het juiste schaalniveau blijken te zijn om ontwikkelingen en vernieuwingen in de bestaande voorraad met elkaar af te stemmen. De gemeenten hebben met de stadsregio Rotterdam individueel in convenantvorm woningmarktafspraken gemaakt voor de periode 2010 tot 2015. Gemeenten en corporaties hebben in 2013 op het subregionale niveau een intensief proces doorlopen om de bestaande convenanten Woningmarktafspraken 2010-2015 te actualiseren Gemeenten en corporaties herkennen en erkennen de grote mate van onzekerheid in de woningmarkt en in wetgeving die het moeilijk maken om nu harde afspraken te maken. Gemeenten erkennen de financiële randvoorwaarden waarbinnen de corporaties op dit moment moeten opereren. Voor Vestia geldt dat voor de periode van haar saneringsoperatie er geen andere afspraken gemaakt kunnen worden ten aanzien van haar huur- en verkoopbeleid, dan in de saneringsoperatie is vastgelegd, Vestia zal gemeenten in de subregio’s nader informeren over de inhoud van het herstelplan, Gemeenten en corporaties delen gezamenlijk de zorgen over de inperking van de investeringsruimte van corporaties door recente rijksoverheidsmaatregelen Gemeenten en corporaties leggen op gemeentelijk niveau middels woonvisies en prestatieafspraken de basis voor invulling van hun volkshuisvestelijke taak Gemeenten en corporaties vinden het noodzakelijk op subregio niveau afspraken te maken over afstemming van lokaal woonbeleid omdat de optelsom van de lokale afspraken niet automatisch het (sub)regionale optimale resultaat oplevert. De stadsregio stelt in 2014 een nieuwe verordening Woonruimtebemiddeling vast. Ook deze verordening vereist afspraken op (sub) regionaal niveau. Gemeenten en corporaties hechten aan een regionale woningmarktrapportage voor de gehele stadsregio ten einde voor marktpartijen en woonconsumenten maximale transparantie te realiseren. Deze Woningmarktstrategie Regio Rotterdam dient ook als toetsingskader voor de provincie waardoor procedures sneller doorlopen kunnen worden en deze tijdwinst bijdraagt aan de betere financierbaarheid van nieuwbouwwoningen. Ook de monitoringstaak op regionaal niveau blijft noodzakelijk.
2. Analyse Zuidrand Noot: de subregio Zuidrand heeft een nauwe relatie met de gemeente Spijkenisse, met name vanuit de deelgemeenten in Rotterdam-Zuid. De analyse beschrijft daarom zowel de subregio Zuidrand als de gemeente Spijkenisse. Afspraken (hoofdstuk 3) hebben echter uitsluitend betrekking op de subregio Zuidrand. De gemeente Spijkenisse en daar werkzame corporaties tekenen in de subregio Voorne Putten.
2.1 Verhuisbewegingen De Zuidrand van de stadsregio is een samenhangende woningmarkt, met duidelijke verhuisstromen tussen Rotterdam-Zuid en de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard, Ridderkerk en Spijkenisse. De beweging was tot enkele jaren geleden vooral de stad uit. Zo zijn in de periode 2000 t/m 2011 ongeveer 16.600 mensen vanuit de buurgemeenten naar Rotterdam verhuisd (waarvan 9.300 uit de
47
BAR) en hebben 32.600 mensen de omgekeerde beweging gemaakt (waarvan 24.200 naar de BAR). Tegenwoordig is de situatie meer in evenwicht, maar er zijn nog altijd forse stromen over en weer. Sterk vereenvoudigd: starters uit de buurgemeenten komen naar Rotterdam en (aankomende) gezinnen verlaten de stad. Dat was al zo voordat de VINEX operatie van start ging. Het zogeheten nabijheidsprincipe speelt hierbij een belangrijke rol; mensen verhuizen doorgaans over een beperkte afstand, gemeentegrenzen zijn geen grote belemmering. Niettemin vindt het grootste deel van de verhuizingen doorgaans binnen de eigen gemeente plaats. In Rotterdam-Zuid speelt daarnaast buitenlandse migratie een belangrijke rol. Ridderkerk heeft buiten de subregio nog een (bescheiden) woningmarktrelatie met de Drechtsteden, meer specifiek met de gemeente Hendrik Ido Ambacht.
2.2 Demografische ontwikkeling Tot 2030 zet de vergrijzing met name in Spijkenisse in alle hevigheid door en neemt de bevolking in absolute omvang licht af. De overige (deel)gemeenten in de subregio vertonen nog enige kwantitatieve groei. Barendrecht en Albrandswaard laten daarbij voortgaande vergrijzing zien en (bescheiden) toename van het aantal huishoudens onder de 30 jaar; overigens niet per se met kinderen. Ridderkerk vertoont (ook voor de komende jaren) een bovenmatige vergrijzing én ontgroening. In Rotterdam-Zuid blijft de bevolkingsopbouw naar leeftijd redelijk constant.
2.3 Woonmilieus Barendrecht en Albrandswaard zijn dorpse en suburbaan grondgebonden woonmilieus. Ridderkerk en Spijkenisse hebben daarnaast een suburbaan compact woonmilieu te bieden. Ditzelfde woonmilieu zien we eveneens in grote hoeveelheden in Rotterdam-Zuid. Niet geheel toevallig zijn dit de wijken waar wordt geherstructureerd. Landelijk wonen is te vinden in Albrandswaard. Stedelijke woonmilieus zijn voorbehouden aan Rotterdam-Zuid en het centrumgebied van Spijkenisse. Rotterdam-Zuid biedt naast levendig stedelijk ook rustig- en grootstedelijke woonmilieus. Bijzonder is verder dat Rotterdam-Zuid enerzijds succeswijken kent als Katendrecht en de Kop van Zuid en anderzijds het zwaartepunt is van het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (NPRZ), gericht op het wegwerken van meervoudige achterstanden. De Zuidrand is een woningmarktgebied met onderscheidende woonmilieus. Gemeenten en corporaties beschouwen deze verscheidenheid als een kracht van het woningaanbod in de subregio.
2.4 Woningvoorraad Eén van die achterstanden in Rotterdam-Zuid, ook buiten het NPRZ-gebied, is gelegen in de samenstelling van de woningvoorraad. Rotterdam-Zuid ontbeert veelal op wijkniveau differentiatie naar woningtypologie, eigendomsvorm en in prijsniveau. Zo is de voorraad in Rotterdam-Zuid voor 70% gestapeld, tegenover 40% in Ridderkerk, 33% in Spijkenisse en 21% in Barendrecht en Albrandswaard. Van de woningen in Rotterdam-Zuid heeft 70% een WOZ-waarde onder € 150.000. In Spijkenisse is dat 36%, in Ridderkerk 24% en in Barendrecht en Albrandswaard nog geen 4%. Dit illustreert de uitzonderlijke positie van Rotterdam-Zuid, met een grote kwetsbare voorraad. Tevens laat het zien dat Ridderkerk van de BAR-gemeenten de meest kwetsbare voorraad heeft.
48
Ook in bouwperiode is er een verschil tussen afzonderlijke gebieden. Zo is in Rotterdam-Zuid 60% van de woningen vóór 1970 gebouwd, terwijl in de Albrandswaard en Barendrecht meer dan 60% is gebouwd na 2000. En Ridderkerk is weliswaar nooit officieel een groeikern geweest, de voorraad dateert er voor bijna 50% uit de tijd tussen 1960 en 1980. In Spijkenisse, wél een groeikern, is de voorraad met name in jaren ’80 sterk gegroeid. Die gemeente kent dan ook veel bloemkoolwijken. Opvallend en uniek voor Rotterdam-Zuid tot slot is dat 16% van de voorraad in handen is van (kleine) particuliere verhuurders. Dit is een belangrijk aandachtspunt in het NPRZ.
2.5 Omvang sociale voorraad en EU-doelgroep In Rotterdam, Ridderkerk en Spijkenisse is de sociale voorraad ruimschoots groter dan de EUdoelgroep. In Albrandswaard is sprake van een evenwichtssituatie. In Barendrecht is de sociale voorraad weliswaar kleiner dan de EU-doelgroep, maar omdat een deel van de doelgroep niet in de sociale sector woont, betekent een kwantitatief tekort er geen direct probleem. Wel zijn er signalen dat de druk toeneemt. Zo verhuisden in 2012, mede door groei van de doelgroep, voor het eerst meer mensen uit Barendrecht naar de sociale voorraad in Rotterdam. De populariteit van de woningvoorraad en het woonmilieu in Barendrecht en Albrandswaard zorgen er bovendien voor dat die gemeenten een grote marktdruk kennen. sociale voorraad (aantal woningen) periode:
sociaal van totale woningvoorraad (%)
EU-doelgroep (aantal huishoudens)
EU-doelgroep van alle huishoudens (%)
2010
2012
2010
2012
2010
2011
2010
2011
Barendrecht
4.000
4.050
22%
22%
4.670
4.900
26%
27%
Albrandswaard
2.630
2.610
27%
26%
2.310
2.500
25%
26%
Ridderkerk
10.220
9.680
50%
47%
7.610
7.810
39%
39%
Spijkenisse
14.540
14.770
45%
45%
11.400
11.870
36%
38%
Charlois
31.950
29.400
96%
88%
19.180
20.080
62%
65%
Feijenoord
27.550
26.500
84%
79%
19.100
20.820
63%
65%
IJsselmonde
20.550
19.600
74%
70%
15.140
15.420
55%
56%
9.800
8.900
60%
56%
7.030
7.130
46%
47%
900
900
42%
41%
710
820
36%
39%
122.140
116.410
63%
60%
87.150
91.350
47%
49%
(Deel)gemeente
Rotterdam (Zuid)
Hoogvliet Pernis Totaal subregio
Op subregionaal niveau is de omvang van de sociale voorraad ruim voldoende voor de EU-doelgroep. Bepaalde groepen komen echter wel degelijk in de knel door te weinig vrijkomende woningen. Dit schaarsteprobleem geldt met name voor grote gezinnen en jongeren met een laag inkomen. De corporatievoorraad in de subregio is, bezien naar huisprijs (CFV, jaarverslagen 2011), een afspiegeling van de kwaliteit en woningdifferentiatie in de afzonderlijke gemeenten. Rotterdam *) springt er opnieuw uit, met een grote goedkope voorraad.
Barendrecht
Tot kwaliteitskortings grens (< €374) 12%
Kwaliteits- tot aftoppingsgrens (€374 - €574) 71%
Aftoppings- tot liberalisatiegrens (€574 - €699) 15%
Boven liberalisatiegrens (> €699) 2%
49
Albrandswaard
7%
75%
14%
4%
Ridderkerk
12%
69%
16%
3%
Spijkenisse
7%
77%
13%
3%
Rotterdam *)
22%
66%
9%
3%
*) Cijfers over Rotterdam hebben betrekking op de gehele stad.
2.6 Planvoorraad per 1-3-2013
Binnen de subregio Zuidrand (minus Spijkenisse, dat bij Voorne Putten wordt gerekend) is in de periode 2013 t/m 2019 de oplevering voorzien van ongeveer 6.250 woningen. Onderstaande cijfers zijn gebaseerd op gegevens van gemeenten uit maart 2013. typologie Gemeente
huur/koop
waarvan sociaal
totaal
egw
mgw
huur
koop
onbekend
<699
<150.000
177
147
30
116
40
21
50
0
1.006
510
496
208
534
264
85
0
364
160
204
102
158
104
102
0
Rotterdam (Zuid)
4.709
2.154
2.555
982
2.266
1.461
896
0
totaal Zuidrand
6.256
2.971
3.285
1.408
2.998
1.850
1.133
0
Albrandswaard Barendrecht Ridderkerk
De status van sommige plannen is minder hard; hoe verder in de tijd, hoe onzekerder de geplande fasering c.q. ontwikkeling. Dit betekent dat hierboven genoemde aantallen in de loop der tijd zullen wijzigen.
Partijen komen het volgende overeen: 3. Samenwerkingsafspraken 3.1 Woonmilieus a. b.
Gemeenten en corporaties in subregio Zuidrand delen hun lokale woonvisies / prestatieafspraken, analyseren gezamenlijk waar lokale afspraken elkaar ondersteunen en waar deze afspraken elkaar tegenwerken. Over deze ongewenste concurrentie maken partijen gezamenlijk afspraken. Gemeenten en corporaties in subregio Zuidrand hebben het gezamenlijk doel om de kwaliteit van het wonen in de subregio te verbeteren door een betere woonmilieubalans. Er worden woningen in woonmilieus toegevoegd waar een tekort aan is en woningen onttrokken in woonmilieus waar een overschot aan is, zoals vastgelegd in het Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam. Demografische trends en ontwikkelingen dienen hierbij nadrukkelijk meegenomen te worden. Voor de subregio Zuidrand betekent dit in Rotterdam afname in levendig stedelijke en compact suburbane woonmilieus, en een toename in de grootstedelijke, rustig stedelijke en grondgebonden suburbane woonmilieus. In de BAR-gemeenten een beperkte toename van grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps wonen. Uitzonderingen zijn mogelijk, mits het om een zeer specifieke opgaven gaat, zoals de (suburbaan compacte) centrumontwikkelingen in de BAR-gemeenten, die specifiek bedoeld zijn om de doorstroming van de lokale (oudere) bevolking op gang te brengen.
3.2 Bestaande voorraad a.
Partijen zien het belang van de bestaande voorraad toenemen voor het verbeteren van de woonbalans. Plannen voor verduurzaming van de voorraad, renovatie, aanpassing en
50
b. c.
levensduurverlenging van woningen zullen steeds belangrijker worden. De bestaande afspraken over verduurzaming van de woningvoorraad van de corporaties tot 2020 blijven van kracht en zijn aangepast aan het recente Aedes-akkoord. Gemeenten en corporaties leggen de ambities voor de bestaande voorraad vast in hun lokale woonvisies en delen op subregionaal niveau de optelsom van deze ambities. Gemeenten en corporaties delen hun kennis en ervaring over de verbeteringsaanpak van de particuliere voorraad. Specifieke Rotterdamse ervaring met Versnelling 010 is hiervan een onderdeel.
3.3 Voorraad woningbouwplannen en sloop a.
b.
c.
d. e.
Partijen constateren dat er in beperkte mate sprake is van een kwantitatief overaanbod in de Zuidrand. Kwalitatief is er op veel plekken wel sprake van een mismatch (bijvoorbeeld meer vraag naar huur). Gemeenten richten hun aandacht dan ook volledig op de kwaliteit, financierbaarheid en betaalbaarheid van de nieuwbouw. De demografische ontwikkeling (meer ouderen, meer éénpersoonshuishoudens) vertalen gemeenten en corporaties eveneens in hun kwalitatieve bouwprogramma. Dit zal in sommige gevallen moeten leiden tot herbezinning van de huidige woningbouwplannen. Uitgangspunt is het bouwen voor eigen (demografische) behoefte. Partijen streven ernaar per project zo goed mogelijk de beoogde doelgroep te definiëren. Hierover is geen onderlinge afstemming noodzakelijk, maar vindt wel informatie-uitwisseling plaats. Partijen constateren dat dit van toepassing is op de meeste ontwikkelingen in de BAR-gemeenten. Indien plannen/projecten echter gericht zijn op een (sub)regionale behoefte, gaan partijen met elkaar in overleg om de programma’s nader af te stemmen. Dit is van toepassing op de locaties Lagewei en Vrouwenpolder in Barendrecht en de rivieroeverlocaties in Ridderkerk. Ook de locaties Essendael en Portland in Albrandswaard, indien zij alsnog in de afspraakperiode tot ontwikkeling worden gebracht. De ontwikkeling van de genoemde plannen kan immers leiden tot ongewenste concurrentie met plannen binnen Rotterdam Zuid en daarbij de opgaven binnen het NPRZ bemoeilijken. Partijen actualiseren hun planvoorraad jaarlijks per 1 maart, stellen een shortlist op van de woningbouwplannen met een subregionale doelgroep en bespreken vervolgens welke (faserings)afspraken voor ongewenst concurrerende plannen zinvol zijn. Gemeenten en corporaties gaan gezamenlijk op zoek naar externe financiers om hiermee zinvolle vernieuwingsprojecten van de woningvoorraad in subregio Zuidrand alsnog gerealiseerd te krijgen. In 2014 wordt begonnen coalities te smeden rond een aantal kansrijke projecten.
3.4 Omvang sociale voorraad a.
b.
Gemeenten en corporaties onderschrijven het uitgangspunt uit het Verstedelijkingsscenario van een goede spreiding van de sociale voorraad binnen de subregio. Gemeenten moeten de eigen behoefte aan sociale huisvesting van de doelgroep in hun woningvoorraad kunnen bedienen. In de Zuidrand kent Rotterdam-Zuid een groot overaanbod van sociale woningen, Ridderkerk een beperkter overaanbod. De gemeenten Albrandswaard en Barendrecht en de daar werkzame corporaties leveren een uiterste inspanning om de sociale voorraad minimaal op peil te houden t.o.v. 2010, om hun sociale doelgroep te huisvesten.In Albrandswaard gaat het om 2.630 woningen en in Barendrecht om 4.000 woningen, respectievelijk 26,9 en 21,9% van de toenmalige totale woningvoorraad in die gemeenten. Ridderkerk en Rotterdam-Zuid zullen de komende jaren een daling van de sociale voorraad nastreven om tot een evenwichtiger verhouding te komen in de differentiatie van het woningaanbod. Respectievelijk voor Ridderkerk van 41% naar 33% en voor Rotterdam-Zuid van 80% naar 73%. Gemeenten en corporaties analyseren de actuele veranderingen in vraag en aanbod van sociale huurwoningen en doen op basis hiervan uitspraken over wenselijke verkoop en huurharmonisatie. Gemeenten erkennen hierbij de financiële randvoorwaarden waarbinnen de corporaties op dit moment moeten opereren.
51
c.
d.
e. f.
Partijen vertalen de subregionale samenwerkingsafspraken in lokale prestatieafspraken. Daarbij zijn omvang en opbouw van de sociale voorraad (ondermeer beïnvloed door verkoop van sociale huurwoningen en huurbeleid) prominente onderdelen. Partijen stellen elkaar op de hoogte van de inhoud en voortgang van de lokale prestatieafspraken. Hoewel het grootste deel van de transformatie plaatsvindt na 2020, leidt het Nationaal Programma Rotterdam Zuid in de afspraakperiode al tot een herhuisvestingsvraag. Die zal echter naar verwachting grotendeels binnen Rotterdam worden opgelost. De BAR-gemeenten streven ernaar dat in de huisvestingsvraag van de sociale doelgroep uit hun eigen gemeenten ook binnen hun gemeenten is te voorzien. De gemeente Rotterdam is trekker van een goede kennis- en informatiewisseling over de voortgang van het NPRZ naar de overige partijen. Partijen onderkennen, met het oog op stijgende woonlasten en dalende inkomens, dat in de toekomst mogelijk steeds meer huishoudens zijn aangewezen op het goedkopere deel van de sociale voorraad (huur tot €575 – prijspeil 2014). De omvang van dat deel van de voorraad staat in toenemende mate onder druk. Partijen houden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en maken, als de situatie daartoe aanleiding geeft, aanvullende afspraken om te zorgen dat de beschikbare woningvoorraad voor (BBSH)doelgroep toereikend van omvang is.
3.5 Toegang sociale voorraad a.
b. c. d.
e.
f.
Partijen verlenen de EU-doelgroep (inkomen tot € 34.678 - prijspeil 2014) maximaal toegang tot de sociale huurwoningvoorraad (maximale huur € 699,48 - prijspeil 2014). In het geval er sprake is van schaarste of leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast), is het mogelijk om de instrumenten uit de (ontwerp)verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 ondersteunend in te zetten. De corporaties in de gemeenten Barendrecht en Albrandswaard wijzen de vrijkomende woningen primair toe aan de EU doelgroep en zullen hierbij zo min mogelijk gebruik maken van de in regelgeving vastgelegde uitzonderingen.. Partijen onderzoeken in 2014 effectieve mogelijkheden om de sociale voorraad optimaal te benutten. In het kader van leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast) mogen, conform de (ontwerp)verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014, woningen met een huurprijs tot € 699,48 (prijspeil 2014) worden aangeboden met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling. Dit geldt voor ten hoogste 15% van alle vrijkomende sociale huurwoningen per gemeente. Indien gewenst, staat het partijen vrij afspraken te maken over een nadere verdeling van dit percentage binnen de eigen subregio. Wanneer deze herverdeling plaatsvindt dan worden de stadsregio, Maaskoepel, de provincie Zuid-Holland en de partijen binnen de subregio hierover geïnformeerd. Partijen spreken verder af dat voor doelgroepen waarvoor schaarste is geconstateerd in de subregio de voor verhuur beschikbare sociale huurwoningen met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling mogen worden aangeboden. Dit om de gevolgen van de schaarste voor deze doelgroepen te verlichten. Op lokaal niveau worden ter invulling hiervan tussen de betreffende gemeente en corporatie(s) nadere afspraken gemaakt. Partijen spreken hierover tevens af dat in de periode 2014-2020 maatregelen worden uitgewerkt om deze schaarste op te lossen. Wanneer gedurende de looptijd van de samenwerkingsafspraken 2014-2020 voor andere doelgroepen dan genoemd in paragraaf 2, aantoonbaar schaarste wordt geconstateerd, dan kunnen partijen hierover aanvullende afspraken maken. Ontwikkelingen omtrent de schaarste en leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast) zullen worden geanalyseerd, gemeld, gemonitord, verantwoord en geëvalueerd.
52
4. Borging van de afspraken en monitoring -
-
-
Gemeenten en corporaties geven in 2014 concrete inhoud aan de hierboven geformuleerde samenwerkingsafspraken. Maaskoepel monitort de afspraken en verzamelt zoveel mogelijk uit eigen informatiebronnen de benodigde informatie. De stadsregio faciliteert de gemeenten en corporaties van de subregio's in 2014. Partijen hechten aan het monitoren van de belangrijkste indicatoren van de subregionale woningmarkt. De corporaties streven binnen Maaskoepel naar een zo goed mogelijk beeld van de ontwikkelingen in de sociale voorraad. Partijen maken in 2014 definitieve afspraken over de wijze waarop subregio-overstijgende onderwerpen worden afgestemd De gemeenten bepalen wie uit hun midden de bestuurlijke trekker wordt, met als taak om voor een periode van 3 jaar het monitoren van de gemaakte afspraken te organiseren. Na de collegevorming in 2014 wordt de keuze van de bestuurlijk trekker herbevestigd of desgewenst aangepast. De bestuurlijke trekker roept de partijen minimaal 2 x per jaar op bestuurlijk niveau bijeen. De bestuurlijke trekker overlegt minimaal 2x per jaar met de bestuurlijke trekkers uit de andere subregio’s over de ontwikkelingen op regionaal niveau, teneinde elkaar te informeren, kennis te delen en indien nodig afspraken te maken over onderlinge afstemming van (gewenste) ontwikkelingen binnen de gehele regio. De gemeenten en corporaties starten na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 een proces om tot samenwerkingsafspraken voor de periode 2020-2025/2030 te komen.
53
Maassluis, 29 januari 2014,
Namens gemeente Albrandswaard,
Namens gemeente Barendrecht,
Namens gemeente Ridderkerk,
wethouder R.C.S. van Praag
wethouder S.J.A. ter Borg
wethouder H.C.M. van Houcke
Namens gemeente Rotterdam,
Namens Havensteder,
Namens Vestia,
wethouder H. Karakus
directeur Zuid West mw. T.E. Morsheim
directeur Wonen mw. M.J. Jansen
Namens Woonbron,
Namens Woonstad Rotterdam,
Namens Patrimonium Barendrecht,
B. Wijbenga van Nieuwenhuizen voorzitter Raad van Bestuur
mw. M.B.T. Molenaar voorzitter Raad van Bestuur
mw. M. van Leeuwen directeur-bestuurder
Namens Woningbouwvereniging Poortugaal,
Namens corporatie Woonvisie,
directeur-bestuurder M.J.M.M. Kouters
directeur-bestuurder a.i. C.J.M. Karsten
54
SAMENWERKINGSAFSPRAKEN WONINGMARKT SUBREGIO VOORNE-PUTTEN/ROZENBURG 2014-2020 een sterke regio en een sterke stad 29 januari 2014
Partijen: - gemeente Spijkenisse, vertegenwoordigd door wethouder J.W. Mijnans - gemeente Hellevoetsluis, vertegenwoordigd door wethouder P.D. Hofman - gemeente Brielle, vertegenwoordigd door wethouder K.J. Schipper - gemeente Bernisse, vertegenwoordigd door wethouder S. van der Weg - gemeente Westvoorne, vertegenwoordigd door wethouder C.J.A. van Lith - gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door wethouder H. Karakus - woningcorporatie Vestia, vertegenwoordigd door directeur Wonen mevrouw M.J. Jansen - woningcorporatie Woonbron, vertegenwoordigd door voorzitter Raad van Bestuur B. Wijbenga van Nieuwenhuizen - woningcorporatie Maasdelta, vertegenwoordigd door directeur Wonen F.J. van Velzen - woningcorporatie De Leeuw van Putten, vertegenwoordigd door directeur-bestuurder M.A. de Booij - woningcorporatie De zes Kernen, vertegenwoordigd door directeur-bestuurder G. de Vries - woningcorporatie Ressort Wonen, vertegenwoordigd door directeur-bestuurder J. Schrijver - Woonbedrijf Westvoorne, vertegenwoordigd door wethouder E.G. Mulder
Hebben de volgende overwegingen: 1. Noodzaak tot samenwerking op stadsregionaal en subregionaal niveau -
De stadsregio Rotterdam als gemeentelijk samenwerkingsverband voor afstemming van woningmarktafspraken vervalt door het opheffen van de WGR+ status per 1 januari 2015 Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam heeft in 2010 het Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam vastgesteld. Dit is voor gemeenten en corporaties nog steeds de inhoudelijke basis voor samenwerkingsafspraken en bevat als gezamenlijke ambitie voor de regio als geheel: bouwproductie minimaal 80% binnenstedelijk, transformatie naar gewenste woonmilieus, een meer evenwichtige verdeling van de sociale huurvoorraad over de regio en reductie van de sociale huurvoorraad in de hele stadsregio van 42% naar 36% van de woningvoorraad (gedifferentieerd per gemeente), alsmede verduurzaming van de woningvoorraad.
55
-
-
-
-
-
Het opheffen van de stadsregio als WGR+ verandert niet de behoefte aan samenwerking op bovengemeentelijk niveau, maar is wel een goede aanleiding om naar de vorm van samenwerking te kijken De corporaties kennen middels Maaskoepel op hetzelfde schaalniveau hun samenwerkingsverband De vijftien gemeenten die nu nog de stadsregio Rotterdam vormen, zijn een samenhangend woningmarktgebied, met de stad Rotterdam als centrumgemeente Binnen de stadsregio zijn zes herkenbare subregio’s te onderscheiden, die voor gemeenten en corporaties het juiste schaalniveau blijken te zijn om ontwikkelingen en vernieuwingen in de bestaande voorraad met elkaar af te stemmen. De gemeenten hebben met de stadsregio Rotterdam individueel in convenantvorm woningmarktafspraken gemaakt voor de periode 2010 tot 2015. Gemeenten en corporaties hebben in 2013 op het subregionale niveau een intensief proces doorlopen om de bestaande convenanten Woningmarktafspraken 2010-2015 te actualiseren Gemeenten en corporaties herkennen en erkennen de grote mate van onzekerheid in de woningmarkt en in wetgeving die het moeilijk maken om nu harde afspraken te maken Gemeenten erkennen de financiële randvoorwaarden waarbinnen de corporaties op dit moment moeten opereren. Voor Vestia geldt dat voor de periode van haar saneringsoperatie er geen andere afspraken gemaakt kunnen worden ten aanzien van haar huur- en verkoopbeleid, dan in de saneringsoperatie is vastgelegd; Gemeenten en corporaties delen gezamenlijk de zorgen over de inperking van de investeringsruimte van corporaties door recente rijksoverheidsmaatregelen Gemeenten en corporaties leggen op gemeentelijk niveau middels woonvisies en prestatieafspraken de basis voor invulling van hun volkshuisvestelijke taak Gemeenten en corporaties vinden het noodzakelijk op subregio niveau afspraken te maken over afstemming van lokaal woonbeleid omdat de optelsom van de lokale afspraken niet automatisch het (sub)regionale optimale resultaat oplevert. De stadsregio stelt in 2014 een nieuwe verordening Woonruimtebemiddeling vast. Ook deze verordening vereist afspraken op (sub) regionaal niveau. Gemeenten en corporaties hechten aan een regionale woningmarktrapportage voor de gehele stadsregio ten einde voor marktpartijen en woonconsumenten maximale transparantie te realiseren. Deze Woningmarktstrategie Regio Rotterdam dient ook als toetsingskader voor de provincie waardoor procedures sneller doorlopen kunnen worden en deze tijdwinst bijdraagt aan de betere financierbaarheid van nieuwbouwwoningen. Ook de monitoringstaak op regionaal niveau blijft noodzakelijk.
2. Analyse Voorne-Putten/Rozenburg Verhuisbewegingen De subregio Voorne-Putten/Rozenburg is een samenhangende woningmarkt. Zo’n 80% van de verhuisbewegingen vindt plaats binnen de subregio, overwegend binnen de eigen gemeente. Indien men de gemeentegrens oversteekt, is het vaak naar een aangrenzende gemeente, niet over een grote afstand. Dit is het nabijheidsprincipe. Mensen zijn gehecht aan hun omgeving. Spijkenisse neemt sowieso een ietwat afwijkende positie in, wat betreft omvang en richting van verhuisstromen. Er is een substantiële relatie met de deelgemeenten op Rotterdam-Zuid, andere gemeenten hebben dit niet of nauwelijks. Deels speelt hier opnieuw het nabijheidsprincipe een rol, Hoogvliet ligt letterlijk om de hoek, deels echter heeft het te maken met de aanwezigheid van grote
56
hoeveelheden betaalbare woonruimte. Dit is met name van toepassing op mensen afkomstig uit de stadswijken in Charlois. Overigens is het migratiesaldo tussen Spijkenisse en Hoogvliet vrijwel nul en is het saldo met Charlois positief (er is meer instroom).
Demografische ontwikkeling Voorne-Putten vergrijst eerder en naar verwachting sterker dan de rest van de regio. In Bernisse, Brielle en Westvoorne is dat momenteel al meer het geval dan in Rozenburg, Spijkenisse en Hellevoetsluis. Maar tussen nu en 2030 verdubbelt de groep 70+ in de twee laatstgenoemde (grotere) gemeenten. De jongere leeftijdsgroepen nemen er alle in omvang af. In de kleinere gemeenten zien we nog een toename van de groepen tussen 20 en 40 jaar, maar dat is sterk afhankelijk van nieuwbouwprogramma’s in Brielle en Bernisse. In de nieuwe realiteit van de woningmarkt is twijfelachtig of dit beeld uitkomt. Uit verschillende prognoses blijkt dat in delen van de subregio de bevolkingsgroei afvlakt en op termijn gaat krimpen, waarbij de eerste jaren nog wel sprake is van huishoudensgroei. Dit blijkt ook uit de analyses van Breed Woningmarktonderzoek dat de Stec groep in opdracht van de gemeenten op Voorne-Putten heeft uitgevoerd. Tevens hebben de provincie Zuid-Holland en het rijk het subregiodeel Voorne-Putten, vanwege de verwachte demografische veranderingen, aangewezen als anticipeerregio. Dit ten behoeve van de bewustwording van en nader onderzoek naar de gevolgen van de bevolkingsprognoses. Uit het Breed Woningmarktonderzoek volgt dat het effect van de Big 5 (Maasvlakte II, Blankenburgtunnel, HIC Rotterdam, Kickerbloem 3 en stadshavens) op de demografie beperkt is en dat de trek naar de stad een drukkend effect heeft op de demografische groei. Naast de kwantitatieve afvlakking en daling van de bevolkingsgroei zal ook de samenstelling van de huishoudens veranderen. De ontgroening, vergrijzing en toename van alleenstaanden neemt een toename van kleine huishoudens met zich mee.
Woonmilieus Spijkenisse is de meest stedelijke van alle (deel)gemeenten op Voorne-Putten/Rozenburg. Er staan behalve veel woningen in een suburbaan grondgebonden woonmilieu, ook veel woningen in het suburbaan compacte en stedelijk levendige woonmilieu. Hellevoetsluis en Rozenburg hebben eveneens wijken met compacte bouw, maar deze gemeenten worden al meer als grondgebonden suburbaan ervaren. De overige gemeenten op Voorne-Putten hebben een karakter dat varieert van suburbaan grondgebonden, via dorps tot uitgesproken landelijk. De laatste twee woonmilieus komen elders in de stadsregio niet of nauwelijks voor; een unieke kwaliteit van de subregio. Uit de Grote Woontest blijkt op Voorne-Putten een overschot aan suburbaan grondgebonden woonmilieu te bestaan. Ook is er een klein overschot aan landelijk wonen. Zoals hierboven is geconstateerd, is dit woonmilieu echter dermate uniek, dat het vraag van elders uit de stadsregio bedient. Tekorten zijn er in het de meer stedelijke woonmilieus (rustig-, levendig-, grootstedelijk en hoogwaardig stedelijk). Die behoefte wordt weer buiten de subregio opgevangen. De voormalige groeikernen Spijkenisse en Hellevoetsluis zijn in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw hard gegroeid. Dit verklaart een afwijkende en eenzijdige samenstelling van de woningvoorraad en bevolkingsopbouw ten opzichte van de andere, organisch gegroeide gemeenten. De woonmilieus in deze steden vragen extra aandacht om de kwaliteit en aantrekkelijkheid te verbeteren of in stand te houden.
57
Woningvoorraad De grote gemeenten Spijkenisse en Hellevoetsluis kennen een relatief groot aandeel gestapelde woningen in de voorraad, respectievelijk 33 en 24%. Ook Rozenburg heeft met 31% van de voorraad een grote hoeveelheid appartementen. Dit is niet de enige overeenkomst tussen Spijkenisse en Rozenburg. Ook het aandeel huurwoningen op de totale voorraad is er met 43 en 45% substantieel te noemen. In de overige gemeenten op Voorne Putten ligt het aandeel huur tussen de 30 en 35% en is de koopsector dus veel dominanter aanwezig. Wat betreft prijsniveau is er opnieuw een sterke overeenkomst tussen Spijkenisse en Rozenburg. Ruim driekwart van de woningen heeft er een woz-waarde onder de twee ton. In Hellevoetsluis is dat 60%, in Brielle en Bernisse respectievelijk 35 en 40%, en in Westvoorne slechts 19%. Deze prijsverschillen zijn ten dele te verklaren door de verschillen in woningtypologie. Het woonmilieu en de woninggrootte zijn andere bepalende factoren.
Omvang sociale voorraad en EU-doelgroep Met uitzondering van Spijkenisse en Rozenburg, is in alle gemeenten op Voorne Putten de sociale voorraad kleiner in omvang dan de EU-groep. Er is dus een tekort aan goedkope woningen. Een deel van de doelgroep woont echter in een koopwoning, waardoor binnen de sociale huurvoorraad in kwantitatief opzicht geen urgent probleem is. Niettemin is de marktdruk in Bernisse en Westvoorne (zeer) hoog. Dit komt enerzijds door het specifieke woonmilieu en het grote aandeel grondgebonden woningen, anderzijds doordat met name oudere woningzoekenden weinig keuze hebben in passende woonruimte. Echter subregionaal wordt er op dit moment geen schaarste geconstateerd binnen de sociale voorraad doordat een relatief groot deel van de doelgroep in de gemeenten Westvoorne, Brielle en Bernisse in een (koop)woning woont die niet tot sociale voorraad behoort. sociale voorraad1 (aantal woningen)
EU-doelgroep (aantal huishoudens)
EU-doelgroep van alle huishoudens (%)
2010
2012
2010
2012
2010
2011
2010
2011
14.540
14.770
45%
45%
11.400
11.870
36%
38%
Hellevoetsluis
5.410
5.230
32%
31%
5.450
5.770
32%
34%
Brielle
2.000
1.960
29%
27%
1.950
2.130
29%
31%
Bernisse
1.420
1.440
27%
26%
1.520
1.530
30%
30%
Westvoorne
1.220
1.330
19%
21%
1.810
1.880
30%
31%
Rozenburg
2.300
2.200
41%
38%
1.930
1.970
35%
36%
26.890
26.920
37%
36%
24.060
25.150
34%
35%
(Deel)gemeente Spijkenisse
Totaal subregio 1
periode:
sociaal1 van totale woningvoorraad (%)
Sociale huur tot liberalisatiegrens (tot €699) en sociale koop (tot €140.000)
De gemeente Westvoorne heeft binnen de corporatievoorraad een opvallend hoog aandeel dure huurwoningen, maar liefst 35% heeft een huurprijs boven de aftoppingsgrens en 14% boven de liberalisatiegrens. Dit betreffen in hoofdzaak woningen in de twee woonzorgcentra in Oostvoorne en Rockanje. Rozenburg bevindt zich aan de andere kant van het spectrum en heeft niet minder dan 22% woningen onder de kwaliteitskortingsgrens. Dit alles blijkt uit corporatiejaarverslagen 2010 (Brielle ivm Vestia) en 2011 (overige gemeenten).
58
Tot kwaliteitskortingsgrens (< €374)
Kwaliteits- tot aftoppingsgrens (€374 - €574)
Aftoppings- tot liberalisatiegrens (€574 - €699)
Boven liberalisatiegrens (> €699)
Spijkenisse
7%
77%
13%
3%
Hellevoetsluis
7%
78%
13%
2%
Brielle
16%
80%
1%
3%
Bernisse
14%
71%
13%
3%
Westvoorne
16%
49%
21%
14%
Rozenburg
22%
69%
6%
3%
Planvoorraad per 1-3-2013 Binnen de subregio Voorne-Putten is in de periode 2013 t/m 2019 de oplevering voorzien van ongeveer 3.970 woningen. Onderstaande cijfers zijn gebaseerd op gegevens van gemeenten uit oktober 2013(Voorne-Putten). De vraag op Voorne-Putten ligt in de bandbreedte tussen 1.350 en 2.200 woningen. Er is dus ook bij de meest positieve vraag sprake van een fors overaanbod. Kwantitatief is er in Hellevoetsluis en Rozenburg een redelijk evenwicht tussen vraag en planaanbod. Belangrijker dan de kwantitatieve vraag is echter de kwalitatieve invulling van de behoefte. typologie
huur/koop
waarvan sociaal
gemeente
totaal
egw
mgw
onbekend
huur
koop
onbekend
<699
<150.000
Spijkenisse
1.508
429
879
200
348
991
169
74
9
Hellevoetsluis
749
141
126
482
48
389
312
20
Brielle
558
355
63
140
12
546
12
Bernisse
384
327
17
40
22
362
22
10
Westvoorne
533
338
195
123
410
75
22
Rotterdam (VP) totaal Voorne Putten
237
143
94
3.969
1.733
1.374
862
20
170
47
20
573
2.868
528
223
70
111
De status van sommige plannen is minder hard; hoe verder in de tijd, hoe onzekerder de geplande fasering cq. ontwikkeling. Dit betekent dat hierboven genoemde aantallen in de loop der tijd zullen wijzigen.
Partijen komen het volgende overeen: 3. Samenwerkingsafspraken Woonmilieus -
-
Partijen hebben het gezamenlijke doel om de kwaliteit van het wonen in de subregio te verbeteren door een betere woonmilieubalans. Er worden woningen in woonmilieus toegevoegd waar een tekort aan is en woningen onttrokken in woonmilieus waar een overschot aan is, zoals vastgelegd in het Verstedelijkingsscenario 2020 regio Rotterdam. Demografische ontwikkelingen worden hierbij nadrukkelijk meegenomen, zodat de gewenste woonmilieus ook voorzien in de gewenste woningtypologieën (kleine huishoudens, vergrijzing, ontgroening, duurdere huur). Voor de subregio Voorne-Putten betekent dit dat er een afname is gewenst van suburbaan grondgebonden woningen.
59
-
Partijen zetten zich in om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van de woonmilieus in de voormalige groeikernen Spijkenisse en Hellevoetsluis te borgen of te verbeteren.
Bestaande voorraad -
-
Partijen zien het belang van de bestaande voorraad toenemen voor het verbeteren van de woonmilieubalans. Omdat er in de subregio een kwalitatieve mismatch en geen kwantitatief tekort wordt geconstateerd wordt er door partijen ingezet op het aanpassen van de bestaande voorraad aan de behoefte en op het optimaliseren van de doorstroming op de woningmarkt, daarbij is het een belangrijke opgave om (grote) eengezinswoningen vrij te maken voor startende gezinnen Plannen voor verduurzaming van de voorraad, renovatie, transformatie, sloop, huurbeleid en levensduurverlening van woningen worden steeds belangrijker, omdat er steeds minder nieuwbouw plaatsvindt waarmee de (veranderende) woonbehoefte kan worden opgevangen. Bij het aanpassen van de bestaande woningvoorraad aan de woonbehoefte wordt door partijen met name ingezet op het inspelen op de demografische ontwikkelingen. De vergrijzing en het rijksbeleid om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen vraagt om een aanpassing van met name de huurvoorraad op de zorgbehoefte van deze doelgroep. Partijen spreken af te onderzoeken of naast de huurvoorraad ook maatregelen mogelijk zijn om de particuliere voorraad te ondersteunen bij het aanpassen van woningen op de zorgbehoefte. Daarnaast spreken partijen af om oplossingen te zoeken in de woonvoorraad om behoefte van kleine huishoudens, die qua woonbehoefte en/of financiële draagkracht afwijken van gezinnen, te voorzien.
Voorraad woningbouwplannen en sloop -
-
-
-
Partijen constateren dat er sprake is van een kwantitatief overaanbod aan woningbouwplannen in de subregio. Daarnaast is er kwalitatief op een aantal plekken sprake van een mismatch tussen vraag en aanbod. Lettende op de demografische ontwikkelingen (meer ouderen, meer kleine huishoudens) richten partijen zich zo veel als mogelijk op een vertaling van deze behoefte naar hun kwalitatieve bouwprogramma’s. Daarbij is er specifiek geconstateerd dat er met name een behoefte is aan duurdere huurwoningen en woningen die middel (collectief) particulier opdrachtgeverschap tot stand komen. Tevens is specifiek geconstateerd dat er op korte en lange termijn voor starters op de woningmarkt (zowel huurstarters als koopstarters) voldoende aanbod is in de bestaande voorraad. Een duurzaam bouwprogramma gericht op de lange termijn wordt door partijen verkozen boven kwantiteit. Vervangende nieuwbouw heeft de voorkeur boven uitbreiding van de woningvoorraad. Mede in verband met het kwantitatieve overaanbod richten partijen zich in eerste instantie op het ontwikkelen van woningbouwplannen op inbreidingslocaties. Uitbreidingslocaties worden alleen aangewend als het niet mogelijk is om op inbreidingslocaties te voorzien in tekorten aan bepaalde woonmilieus of woningtypologieën. Uitgangspunt is dat er gebouwd wordt voor eigen behoefte. Partijen streven ernaar per project zo goed mogelijk de beoogde doelgroep te definiëren en de noodzaak om voor deze groep te bouwen. Er wordt door de gemeenten in het 1e kwartaal van 2014 een lijst met planaanbod opgesteld, waarin per plan is aangegeven voor welke doelgroep wordt gebouwd en of er sprake is van voorzien in lokale of subregionale behoefte. Tevens is er aangegeven of er sprake is van concurrentie met andere plannen binnen de subregio. Voor concurrerende plannen en plannen die zich richten op een bovenlokale vraag zullen partijen het programma en fasering van de desbetreffende woningbouwprojecten met elkaar afstemmen. Deze lijst wordt in het eerste kwartaal van 2014 samen met gemeenten en corporaties opgesteld. Partijen actualiseren jaarlijks per 1 maart hun planvoorraad, alsmede de lijst, zoals deze is opgenomen in de bijlage bij deze afspraken. Vervolgens bespreken partijen jaarlijks de concurrerende plannen en de plannen die niet voorzien in een lokale behoefte. Indien nodig maken partijen aanvullende afspraken over de concurrerende plannen.
60
Omvang sociale voorraad -
-
Gemeenten en corporaties onderschrijven het uitgangspunt uit het Verstedelijkingsscenario van een goede spreiding van de sociale voorraad binnen de subregio: Gemeenten moeten in de eigen behoefte aan sociale huisvesting van de doelgroep in hun woningvoorraad voorzien. In de subregio is alleen in Spijkenisse en Rozenburg de sociale voorraad groter dan de EU-doelgroep. Westvoorne, Brielle, Bernisse en Hellevoetsluis zullen overeenkomstig het Verstedelijkingsscenario inzetten op huisvesten van de behoefte van de EU-doelgroep binnen de eigen gemeente. Voor Brielle wordt rekening gehouden met de onder ad 1. genoemde saneringsmaatregelen ten aanzien van Vestia, waarbij Brielle zich maximaal inspant om negatieve gevolgen in de sociale voorraad te compenseren. Spijkenisse en Rozenburg zetten zich in om de komende jaren een daling van de sociale voorraad na te streven om tot een meer evenwichtige verhouding te komen in de differentiatie van het woningaanbod. Sloop van oudere minder gewilde complexen met nieuwbouw is hierbij een reële mogelijkheid. Gemeenten en corporaties analyseren de actuele veranderingen in vraag en aanbod van sociale huurwoningen en doen op basis hiervan uitspraken over wenselijke verkoop, nieuwbouw, transformatie, sloop of huurbeleid. Gemeenten erkennen hierbij de financiële randvoorwaarden waarbinnen de corporaties op dit moment moeten opereren. In het licht van de aanstaande fusie van Spijkenisse en Bernisse tot de nieuwe gemeente Nissewaard gelden in 2014 voor Spijkenisse en Bernisse de afspraken zoals die in het verstedelijkingsscenario en in dit document zijn gemaakt. Na de fusie gelden de gemaakte afspraken voor de gemeente Nissewaard, waarbij ten aanzien van de in de stukken opgenomen aantallen (oa. woningen, doelgroep) uitgegaan moet worden van de som van de genoemde aantallen van de huidige gemeenten. Wanneer dergelijke ingrijpende ontwikkelingen, zoals de fusie en een eventuele grenscorrectie, hierom vragen kunnen de subregio-gemeenten bij de monitoring van de afspraken besluiten tot een herziening op genoemde punten.
Toegang sociale voorraad -
-
-
-
Partijen verlenen de EU-doelgroep (inkomen tot €34.678-prijspeil 2014) maximaal toegang tot de sociale huurwoningvoorraad (maximale huur €699,48-prijspeil 2014). In het geval er sprake is van schaarste of leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast), is het mogelijk om de instrumenten uit de (ontwerp)verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014 ondersteunend in te zetten. In het kader van leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast) mogen, conform de (ontwerp)verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014, woningen met een huurprijs tot € 699,48 (prijspeil 2014) worden aangeboden met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling. Dit geldt voor ten hoogste 15% van alle vrijkomende sociale huurwoningen per gemeente. Indien gewenst, staat het partijen vrij afspraken te maken over een nadere verdeling van dit percentage binnen de eigen subregio. Wanneer deze herverdeling plaatsvindt dan worden de stadsregio, Maaskoepel, de provincie Zuid-Holland en de partijen binnen de subregio hierover geïnformeerd. Momenteel wordt er op subregionaal niveau geen schaarste geconstateerd voor doelgroepen die op de sociale huurwoningenvoorraad aanspraak moeten kunnen maken. Partijen spreken echter af dat voor doelgroepen waarvoor op een later tijdstip alsnog schaarste wordt geconstateerd in de subregio de voor verhuur beschikbare sociale huurwoningen met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling mogen worden aangeboden. Dit om de gevolgen van de schaarste voor deze doelgroepen te verlichten. Op lokaal niveau worden ter invulling hiervan vervolgens tussen de betreffende gemeente en corporatie(s) nadere afspraken gemaakt. Partijen spreken hierover tevens af dat in de periode 2014-2020 maatregelen worden genomen om deze schaarste op te lossen. Wanneer gedurende de looptijd van de Samenwerkingsafspraken 2014-2020 voor doelgroepen aantoonbaar schaarste wordt geconstateerd, dan kunnen partijen hierover aanvullende afspraken
61
maken. Ontwikkelingen omtrent de schaarste en leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast) zullen worden geanalyseerd, gemeld, gemonitord, verantwoord en geëvalueerd.
4. Borging van de afspraken en monitoring -
-
-
Gemeenten en corporaties geven in 2014 concrete inhoud aan de hierboven geformuleerde samenwerkingsafspraken. Maaskoepel monitort de afspraken en verzamelt zoveel mogelijk uit eigen informatiebronnen de benodigde informatie. De stadsregio faciliteert de gemeenten en corporaties van de subregio's in 2014. Partijen hechten aan het monitoren van de belangrijkste indicatoren van de subregionale woningmarkt. De corporaties streven binnen Maaskoepel naar een zo goed mogelijk beeld van de ontwikkelingen in de sociale voorraad. Partijen maken in 2014 definitieve afspraken over de wijze waarop subregio-overstijgende onderwerpen worden afgestemd De gemeenten bepalen wie uit hun midden de bestuurlijke trekker wordt, met als taak om voor een periode van 3 jaar het monitoren van de gemaakte afspraken te organiseren. Na de collegevorming in 2014 wordt de keuze van de bestuurlijk trekker herbevestigd of desgewenst aangepast. De bestuurlijke trekker roept de partijen minimaal 2 x per jaar op bestuurlijk niveau bijeen De bestuurlijke trekker overlegt minimaal 2x per jaar met de bestuurlijke trekkers uit de andere subregio’s over de ontwikkelingen op regionaal niveau, teneinde elkaar te informeren, kennis te delen en indien nodig afspraken te maken over onderlinge afstemming van (gewenste) ontwikkelingen binnen de gehele regio De gemeenten en corporaties starten na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 een proces om tot samenwerkingsafspraken voor de periode 2020-2025/2030 te komen.
62
Maassluis, 29 januari 2014 Namens gemeente Spijkenisse,
Namens gemeente Hellevoetsluis,
Namens gemeente Brielle,
Namens gemeente Bernisse,
wethouder J.W. Mijnans
wethouder P.D. Hofman
wethouder K.J. Schipper
wethouder S. van der Weg
Namens gemeente Westvoorne,
Namens gemeente Rotterdam,
Namens Vestia,
Namens Woonbron,
wethouder C.J.A. van Lith
wethouder H. Karakus
mevrouw M.J. Jansen directeur Wonen
B. Wijbenga van Nieuwenhuizen voorzitter Raad van Bestuur
Namens Maasdelta,
Namens De Leeuw van Putten,
Namens De Zes Kernen,
Namens Ressort Wonen,
G. de Vries directeur-bestuurder
J. Schrijver directeur-bestuurder
F.J. van Velzen directeur Wonen
M.A. de Booij directeur-bestuurder
Namens Woonbedrijf Westvoorne,
wethouder E.G. Mulder
63
Adhesieverklaring projectontwikkelaars
Onderstaande marktpartijen zijn bereid hun kennis en ervaring met betrekking tot de ontwikkeling van de woningmarkt in de subregio's van de regio Rotterdam met de in de Samenwerkingsafspraken 2014 - 2020 genoemde gemeenten en corporaties en elkaar te delen. Hiertoe zullen zij deelnemen aan de “monitorbijeenkomsten” die de voornoemde partijen zullen organiseren. Ook indien er tussentijds overleg over de ontwikkeling van de woningmarkt in de subregio noodzakelijk is, zijn zij bereid hieraan desgevraagd deel te nemen. Maassluis, 29 januari 2014
Namens AM BV,
Namens Ballast Nedam Bouw & Ontwikkeling,
Namens Vastgoed Batenburg b.v.,
Namens Blauwhoed Groep bv,
E. Raad
A.M.M. Nelen
E. Batenburg
P.Smits
Namens BM Projectontwikkeling BV,
Namens Bouwfonds Ontwikkeling,
Namens ERA Contour,
Namens HD Projectrealisatie B.V.,
D.P.A. Hosli
W.K. de Haas
mw. B. Seekles
R.O. Dijkgraaf
Namens Heijmans Vastgoed,
Namens Kikx Development BV,
Namens Van Omme & De Groot,
Namens Van Zanten Bouw B.V.,
mw. P. Rutten
B. van Sliedregt
M.A. Dijkshoorn
A.T. van Zanten
Namens Volker Wessels Vastgoed BV,
Namens Vorm Bouw/Ontwikkeling,
Namens Waal,
Namens Wilgenrijk BV,
H. Borsje
D.H. van der Vorm
J.D. Krijgsman
F. Buijsrogge
Namens Zondag Ontwikkeling B.V.,
B. Bax
64
Bijlage 7: Planvoorraad binnen/buiten bestaand stedelijk gebied, peildatum 1-3-2013 (egw = eengezinswoning; mgw=meergezinswoning)
Planvoorraad 2013-2019 binnen rode contour? ja
nee
deels
egw
2.798
0
0
2.798
mgw
2.501
0
0
2.501
Subregio
w oningtype
Waterw eg
onbekend
totaal
875
0
0
875
egw
1.894
0
0
1.894
mgw
1.024
0
0
1.024
onbekend
2.406
0
0
2.406
egw
736
0
0
736
mgw
812
0
0
812
0
0
0
0
egw
2.962
9
0
2.971
mgw
3.285
0
0
3.285
0
0
0
0
Voorne-Putten/Rozenburg egw
1.619
114
0
1.733
mgw
Noord
Oost
onbekend Zuidrand
onbekend
Hart van Rotterdam
1.314
60
0
1.374
onbekend
819
43
0
862
egw
749
0
0
749
mgw
3.845
0
0
3.845
onbekend
0
0
0
0
eindtotaal egw
10.758
123
0
10.881 12.841
eindtotaal mgw
12.781
60
0
eindtotaal onbekend
4.100
43
0
4.143
totaal
27.639
226
0
27.865
Planvoorraad 2013-2019 binnen BSG2010? Subregio
w oningtype
ja
Waterw eg
nee
deels
totaal
egw
2.510
288
0
2.798
mgw
2.341
160
0
2.501
650
225
0
875
1.199
695
0
1.894
onbekend Noord
egw mgw
988
36
0
1.024
2.406
0
0
2.406
egw
663
73
0
736
mgw
812
0
0
812
0
0
0
0
egw
2.792
179
0
2.971
mgw
3.204
81
0
3.285
0
0
0
0
Voorne-Putten/Rozenburg egw
1.185
383
165
1.733
mgw
onbekend Oost
onbekend Zuidrand
onbekend
Hart van Rotterdam
1.288
86
0
1.374
onbekend
518
344
0
862
egw
749
0
0
749
mgw
3.845
0
0
3.845
0
0
0
0
eindtotaal egw
onbekend
9.098
1.618
165
10.881
eindtotaal mgw
12.478
363
0
12.841
eindtotaal onbekend
3.574
569
0
4.143
totaal
25.150
2.550
165
27.865
BSG = bestaand stedelijk gebied
65
Bijlage 8: Sociale woningvoorraad in relatie tot de doelgroep Ontwikkeling sociale voorraad 2010-2012 en omvang EU-doelgroep in 2011 Toelichting: - Sociale woningvoorraad (corporaties, part. verhuurders en eigenaar-bewoners) en totale woningvoorraad op 1-1-2010, 2011 en 2012 per gemeente in de stadsregio Rotterdam, gebaseerd op CBS gegevens. - Schatting van de voorraad per deelgemeente : herberekend met totaal aantal conform CFV / CBS en verdeling over deelgemeenten conform OBI, afgerond op 50-tallen - Huishoudens en EU-doelgroep op basis van Regionaal Inkomens Onderzoek van het CBS.
Subregio Waterweg SUBREGIO
(DEEL)GEMEENTE
Waterweg
Schiedam Vlaardingen Maassluis dlgm. Hoek van Holland dlgm. Delfshaven
Totaal subregio
SUBREGIO
(DEEL)GEMEENTE
Waterweg
Schiedam Vlaardingen Maassluis dlgm. Hoek van Holland dlgm. Delfshaven
Totaal subregio
woningcorporaties tot huurliberalisatiegrens 2010 2011 2012 12.478 12.308 11.968 16.588 16.254 15.726 6.044 6.051 5.890 2.150 2.150 2.100 17.200 16.850 16.550 54.460 53.613 52.234
particuliere verhuurders WOZklasse € 0 tot 140.000 2010 2011 2012 3.257 3.800 3.626 1.145 1.298 1.223 176 110 132 0 0 0 5.550 5.350 5.500 10.128 10.558 10.481
EU-doelgroep in huurwoning 2011 12.560 12.370 4.410 1.380 18.200 48.920
koopwoningen (eignr-bewnrs) WOZklasse € 0 tot 140.000 2010 2011 2012 5.449 5.654 5.893 3.263 3.266 3.541 143 222 336 0 0 0 5.300 4.550 4.800 14.155 13.692 14.570
EU-doelgroep in koopwoning 2011 3.840 3.040 1.150 350 2.640 11.020
Totaal sociale voorraad 2010 21.184 20.996 6.363 2.150 28.050 78.743
2011 21.762 20.818 6.383 2.150 26.750 77.863
2012 21.487 20.490 6.358 2.100 26.850 77.285
Totale EU-doelgroep 2011 16.400 15.410 5.560 1.730 20.840 59.940
Totale voorraad incl. onbekend 2010 2011 2012 35.558 35.621 35.648 34.271 34.675 34.700 14.235 14.482 14.453 4.400 4.500 4.650 33.300 33.500 33.650 121.764 122.778 123.101
Totaal aantal huishoudens 2011 34.300 33.060 13.940 4.370 32.500 118.170
% sociale voorraad op totale woningvoorraad 2010 2011 2012 60% 61% 60% 61% 60% 59% 45% 44% 44% 49% 48% 45% 84% 80% 80% 65% 63% 63%
% EU doelgroep op totaal aantal huishoudens 2011 48% 47% 40% 40% 64% 51%
ontwikkeling sociale voorraad 2010-2012 0,7% -2,2% -0,7% -3,7% -4,4% -1,9%
sociaal 2012 t.o.v. EUdoelgroep 2011 12,5% 12,4% 4,1% 5,6% 15,7% 12,1%
66
Subregio Noord (DEEL)GEMEENTE Lansingerland dlgm. Overschie dlgm. Hillegersberg-Schiebroek
(DEEL)GEMEENTE Lansingerland dlgm. Overschie dlgm. Hillegersberg-Schiebroek
woningcorporaties tot huurliberalisatiegrens 2010 2011 2012 4.084 4.117 4.122 3.550 3.500 3.350 6.050 5.950 6.250 13.884 13.667 13.422
particuliere verhuurders WOZklasse € 0 tot 140.000 2010 2011 2012 17 24 72 400 350 400 900 900 1.050 1.372 1.267 1.474
EU-doelgroep in huurwoning 2011 3.180 3.020 6.000 12.200
koopwoningen (eignr-bewnrs) WOZklasse € 0 tot 140.000 2010 2011 2012 187 38 49 1.250 1.050 1.100 1.300 1.150 1.150 2.737 2.238 2.299
EU-doelgroep in koopwoning
Totaal sociale voorraad 2010 4.343 5.200 8.450 17.993
2011 4.172 4.900 8.100 17.172
2012 4.195 4.850 8.150 17.195
Totale EU-doelgroep
2011 1.970 820 1.760 4.550
2011 5.150 3.840 7.760 16.750
Totale voorraad incl. onbekend 2010 2011 2012 20.369 20.700 21.329 7.700 7.800 7.800 19.950 20.100 20.150 48.019 48.600 49.279
Totaal aantal huishoudens 2011 20.350 7.340 19.040 46.730
% sociale voorraad op totale woningvoorraad 2010 2011 2012 21% 20% 20% 68% 63% 62% 42% 40% 40% 35% 35% 37%
% EU doelgroep op totaal aantal huishoudens 2011 25% 52% 41% 36%
ontwikkeling sociale voorraad 2010-2012 -1,7% -5,4% -1,9% -2,6%
sociaal 2012 t.o.v. EUdoelgroep 2011 -5,6% 9,9% -0,3% -1,0%
Subregio Oost
(DEEL)GEMEENTE Capelle aan den IJssel Krimpen aan den IJssel dlgm. Prins Alexander
(DEEL)GEMEENTE Capelle aan den IJssel Krimpen aan den IJssel dlgm. Prins Alexander
woningcorporaties tot huurliberalisatiegrens 2010 2011 2012 11.602 11.557 11.196 4.351 4.270 4.344 19.800 19.400 19.000 35.753 35.227 34.540
particuliere verhuurders WOZklasse € 0 tot 140.000 2010 2011 2012 1.172 1.059 1.047 59 13 15 1.700 1.700 1.750 2.931 2.772 2.812
EU-doelgroep in huurwoning 2011 9.390 2.930 16.580 28.900
koopwoningen (eignr-bewnrs) WOZklasse € 0 tot 140.000 2010 2011 2012 1.386 1.367 1.903 30 51 96 1.750 1.750 1.900 3.166 3.168 3.899
EU-doelgroep in koopwoning 2011 2.330 1.150 2.760 6.240
Totaal sociale voorraad 2010 14.160 4.440 23.250 41.850
2011 13.983 4.334 22.850 41.167
2012 14.146 4.455 22.650 41.251
Totale EU-doelgroep 2011 11.720 4.080 19.340 35.140
Totale voorraad incl. onbekend 2010 2011 29.849 30.408 11.939 11.885 43.150 43.350 84.938 85.643
2012 30.362 12.126 43.800 86.288
Totaal aantal huishoudens 2011 29.170 11.600 42.760 83.530
% sociale voorraad op totale woningvoorraad 2010 2011 2012 47% 46% 47% 37% 36% 37% 54% 53% 52% 49% 48% 48%
% EU doelgroep op totaal aantal huishoudens 2011 40% 35% 45% 42%
ontwikkeling sociale voorraad 2010-2012 -0,8% -0,4% -2,2% -1,5%
sociaal 2012 t.o.v. EUdoelgroep 2011 6,4% 1,6% 6,5% 5,7%
67
Subregio Zuidrand (DEEL)GEMEENTE Barendrecht Albrandswaard Ridderkerk dlgm. Charlois dlgm. Feijenoord dlgm. IJsselmonde dlgm. Hoogvliet dlgm. Pernis
(DEEL)GEMEENTE
woningcorporaties tot huurliberalisatiegrens 2010 2011 2012 3.936 3.937 3.961 2.548 2.528 2.523 8.173 8.103 8.054 14.650 14.650 14.200 21.650 21.900 21.000 14.350 14.150 13.800 8.350 8.300 7.450 500 450 450 74.157 74.018 71.438
particuliere verhuurders WOZklasse € 0 tot 140.000 2010 2011 2012 32 34 38 52 36 26 619 268 287 8.100 7.600 7.600 3.050 2.850 3.000 2.250 2.100 2.300 700 700 700 100 100 100 14.903 13.688 14.051
EU-doelgroep in huurwoning 2011 3.400 1.690 5.580 16.380 19.130 13.030 6.120 460 65.790
Barendrecht Albrandswaard Ridderkerk dlgm. Charlois dlgm. Feijenoord dlgm. IJsselmonde dlgm. Hoogvliet dlgm. Pernis
koopwoningen (eignr-bewnrs) WOZklasse € 0 tot 140.000 2010 2011 2012 34 30 49 28 76 64 1.432 1.266 1.334 9.200 7.600 7.600 2.850 2.450 2.500 3.950 3.450 3.500 750 700 750 300 300 350 18.544 15.872 16.147
EU-doelgroep in koopwoning
Totaal sociale voorraad 2010 4.002 2.628 10.224 31.950 27.550 20.550 9.800 900 107.604
2011 4.001 2.640 9.637 29.850 27.200 19.700 9.700 850 103.578
2012 4.048 2.613 9.675 29.400 26.500 19.600 8.900 900 101.636
Totale EU-doelgroep
2011 1.500 810 2.230 3.700 1.690 2.390 1.010 360 13.690
2011 4.900 2.500 7.810 20.080 20.820 15.420 7.130 820 79.480
Totale voorraad incl. onbekend 2010 2011 2012 18.286 18.426 18.441 9.777 9.996 10.041 20.333 20.430 20.436 33.450 33.450 33.500 32.900 33.700 33.750 27.650 27.950 27.900 16.350 16.300 15.850 2.150 2.200 2.200 160.896 162.452 162.118
Totaal aantal huishoudens 2011 18.240 9.620 19.840 31.110 32.060 27.460 15.220 2.100 155.650
% sociale voorraad op totale woningvoorraad 2010 2011 2012 22% 22% 22% 27% 26% 26% 50% 47% 47% 96% 89% 88% 84% 81% 79% 74% 70% 70% 60% 60% 56% 42% 39% 41% 67% 64% 63%
% EU doelgroep op totaal aantal huishoudens 2011 27% 26% 39% 65% 65% 56% 47% 39% 51%
ontwikkeling sociale voorraad 2010-2012 0,1% -0,9% -2,9% -7,8% -5,2% -4,1% -3,8% -1,0% -4,2%
sociaal 2012 t.o.v. EUdoelgroep 2011 -4,9% 0,0% 8,0% 23,2% 13,6% 14,1% 9,3% 1,9% 11,6%
Subregio Voorne-Putten/Rozenburg (DEEL)GEMEENTE Spijkenisse Hellevoetsluis Brielle Bernisse Westvoorne (*) dlgm. Rozenburg (*)
woningcorporaties tot huurliberalisatiegrens 2010 2011 2012 13.025 13.328 12.988 5.329 5.218 5.098 1.893 1.904 1.803 1.332 1.364 1.338 1.102 1.341 1.238 2.300 2.250 2.200 24.981 25.405 24.665
particuliere verhuurders WOZklasse € 0 tot 140.000 2010 2011 2012 608 641 489 30 28 26 84 110 112 31 19 42 84 77 65 (*) 0 0 837 875 734
koopwoningen (eignr-bewnrs) WOZklasse € 0 tot 140.000 2010 2011 2012 902 1.036 1.297 51 37 105 27 14 43 57 42 55 35 63 24 (*) 0 0 1.072 1.192 1.524
Totaal sociale voorraad 2010 14.535 5.410 2.004 1.420 1.221 2.300 26.890
2011 15.005 5.283 2.028 1.425 1.481 2.250 27.472
2012 14.774 5.229 1.958 1.435 1.327 2.200 26.923
Totale voorraad incl. onbekend 2010 2011 2012 32.183 32.741 32.700 16.968 17.632 16.958 7.010 7.224 7.274 5.309 5.500 5.439 6.278 6.432 6.459 (*) 5.650 5.750 67.748 75.179 74.580
% sociale voorraad op totale woningvoorraad 2010 2011 2012 45% 46% 45% 32% 30% 31% 29% 28% 27% 27% 26% 26% 19% 23% 21% (*) 40% 38% 40% 37% 36%
ontwikkeling sociale voorraad 2010-2012 0,0% -1,0% -1,7% -0,4% 1,1% (*) -3,6%
(*) op 1-1-2010 was Rozenburg nog een zelfstandige gemeente
(DEEL)GEMEENTE Spijkenisse Hellevoetsluis Brielle Bernisse Westvoorne (*) dlgm. Rozenburg (*)
EU-doelgroep in huurwoning 2011 9.530 4.310 1.420 850 1.010 1.480 18.600
EU-doelgroep in koopwoning 2011 2.340 1.460 710 680 870 490 6.550
Totale EU-doelgroep 2011 11.870 5.770 2.130 1.530 1.880 1.970 25.150
Totaal aantal huishoudens 2011 31.530 17.120 6.970 5.150 6.060 5.520 72.350
% EU doelgroep op totaal aantal huishoudens 2011 38% 34% 31% 30% 31% 36% 35%
sociaal 2012 t.o.v. EUdoelgroep 2011 7,5% -2,9% -3,6% -3,3% -10,5% 2,6% 1,3%
68
Subregio Hart van Rotterdam DEELGEMEENTE Stadscentrum dlgm. Noord dlgm. Kralingen-Crooswijk
(DEEL)GEMEENTE Stadscentrum dlgm. Noord dlgm. Kralingen-Crooswijk
woningcorporaties tot huurliberalisatiegrens 2010 2011 2012 5.700 6.050 5.950 10.650 10.500 10.350 12.750 12.600 12.600 29.450 29.050 28.650
particuliere verhuurders WOZklasse € 0 tot 140.000 2010 2011 2012 1.100 1.000 1.200 3.550 3.500 3.700 2.200 2.050 2.150 6.850 6.550 7.050
EU-doelgroep in huurwoning 2011 6.480 11.610 11.460 29.550
koopwoningen (eignr-bewnrs) WOZklasse € 0 tot 140.000 2012 2010 2011 1.100 800 900 3.900 3.300 3.350 2.300 1.950 1.950 6.050 6.200 7.300
EU-doelgroep in koopwoning 2011 970 1.980 1.260 4.210
Totaal sociale voorraad 2010 8.250 18.100 17.250 43.600
2011 7.750 17.300 16.600 41.650
2012 7.800 17.400 16.700 41.900
Totale EU-doelgroep 2011 7.450 13.590 12.720 33.760
Totale voorraad incl. onbekend 2010 2011 16.600 16.650 26.600 26.550 25.500 25.400 68.700 68.600
2012 16.850 26.550 25.450 68.850
Totaal aantal huishoudens 2011 15.770 25.110 23.280 64.160
% sociale voorraad op totale woningvoorraad 2010 2011 2012 50% 47% 46% 68% 65% 66% 68% 65% 66% 63% 61% 61%
% EU doelgroep op totaal aantal huishoudens 2011 47% 54% 55% 53%
ontwikkeling sociale voorraad 2010-2012 -3,4% -2,5% -2,0% -2,6%
sociaal 2012 t.o.v. EUdoelgroep 2011 -1,0% 11,4% 11,0% 8,2%
69