UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Afrika’s machtsfactoren. Hoe Nigeria, Angola en Sudan geen passieve actoren zijn in hun relatie met China.
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 26.153
Dorien Van Gassen
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: Prof. Dr. Koen Vlassenroot COMMISSARIS: Dr. Bert Suykens COMMISSARIS: Dr. Karen Büscher
ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Inzagerecht in de masterproef (*)
Ondergetekende, …………………………………………………….
geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, nietbehorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift in te zien.
Datum en handtekening …………………………..
…………………………. Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding. ----------------------------------------------------------------------------------(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft. (**) schrappen wat niet past
________________________________________________________________________________________
Abstract In deze masterproef achterhalen we de machtsfactoren van Afrikaanse staten in de relatie met hun Chinese handelspartner. We baseren ons op de typologie van B. Vickers die potentiële machtsbronnen van Afrikaanse staten onderscheidt. Deze zijn: de grondstoffenbloei, de potentiële afzetmarkt en continentale samenwerking. De drie machtsbronnen worden aangevuld met literatuur. In het literatuuronderzoek gaan we na via cases in welke mate deze bronnen vandaag of morgen kunnen worden omgezet in macht. De onderzochte cases zijn Nigeria, Angola en Sudan. Op vlak van grondstoffenbloei hebben Nigeria en Angola het voordeel dat zij door de jaren heen hun partners hebben kunnen diversifiëren. Dit maakt hen minder afhankelijk en zorgt ervoor dat de eigen belangen kunnen primeren bij de keuze tussen handelspartners. Sudan en Angola hebben het voordeel geëngageerd te zijn in de ontplooiing van een gemeenschappelijke Afrikaanse markt, wat handelscontracten sluiten zal vergemakkelijken. De nationale en regionale initiatieven ter bevordering van de capaciteit van de Afrikaanse staat zijn talrijk, hoewel de praktijk niet even rooskleurig is. Het besef van de noodzaak voor een gemeenschappelijk standpunt is aanwezig, al dan niet regionaal of continentaal. Algemeen kunnen we stellen dat de Afrikaanse staten zeker het potentieel hebben om macht te kunnen uitoefenen, maar tot op heden is dit geen frequent gebeuren.
2
Voorwoord Het schrijven van een masterproef vergt inzet, concentratie en een interessant onderwerp. Het bestuderen van drie verschillende Afrikaanse landen in hun interactie met een van ’s werelds grootste economieën, zorgt voor een fascinerende wisselwerking tussen wereldpolitiek en nationaal beleid. Het bood mij de kans om situaties uit te diepen, waarna ze terug in een breder politiek kader te kunnen plaatsen. Graag wil ik een aantal personen bedanken die dit werk mede mogelijk hebben gemaakt. Vooreerst mijn promotor Prof. Dr. Koen Vlassenroot, die het onderwerp mee richting gaf en concrete tips aanreikte om van het thema een interessante masterproef te maken. Verder wil ik mijn ouders en mijn zus bedanken voor hun steun en vertrouwen in het proces. Tot slot bedank ik ook mijn vrienden en vriendinnen waarmee ik het hele thesisgebeuren kon delen. Sint-Niklaas, mei 2014
3
Afkortingenlijst AEC AfDB AU CNPC CNOOC COMESA CPA CSIH EAC ECOWAS EITI EPA Exim Bank FOCAC GATT IMF LFTZ MPLA NAASP NCA NCP NEITI NEPAD Nilepet NNPC PIB PIDA SADC SEZ Sinopec Sonangol SSI Sudapet T-FTA UNITA VN WTO
African Economic Community African Development Bank Afrikaanse Unie China National Petroleum Corporation China National Offshore Oil Corporation Common Market for Eastern and Southern Africa Comprehensive Peace Agreement China Sonangol International Holding Ltd. East African Community Economic Community of West African States Extractive Industries Transparency Initiative Economic Partnership Agreement Export-Import Bank of China Forum on China-Africa Cooperation General Agreement on Tariffs and Trade Internationaal Monetair Fonds Lekki Free Trade Zone Movimento Popular para a Libertação de Angola New Asia-Africa Strategic Partnership Nigerian Content Act National Congress Party (Sudan) Nigeria Extractive Industries Transparency Initiative New Economic Partnership for Africa’s Development Nile Petroleum Corporation (Zuid-Sudan) Nigerian National Petroleum Corporation Petroleum Industry Bill Programme for Infrastructure Development in Africa Southern African Development Community Speciaal Economische Zone China Petroleum and Chemical Corporation Sociedade Nacional de Combustíves de Angola Sonangol Sinopec International Sudan National Petroleum Corporation Tripartite Free Trade Area União Nacional para a Independência Total de Angola Verenigde Naties World Trade Organisation
4
Inhoud Abstract........................................................................................................................................... 2 Voorwoord ...................................................................................................................................... 3 Afkortingenlijst ............................................................................................................................... 4 1
Inleiding ...................................................................................................................................... 7
2
Algemene probleemstelling ........................................................................................................ 9
3
Literatuuroverzicht ................................................................................................................... 10 3.1 Machtsfactoren....................................................................................................................... 10 Grondstoffenbloei..................................................................................................................... 10 Potentiële markt ....................................................................................................................... 13 Continentale samenwerking ..................................................................................................... 16 Normatief en ideologisch kader ............................................................................................... 17 3.2 De Sino-Afrikaanse relatie ...................................................................................................... 19
4
Bronnen en methode ................................................................................................................ 24
5
Onderzoek................................................................................................................................. 25 5.1 Grondstoffenbloei................................................................................................................... 25 Nigeria ....................................................................................................................................... 25 Angola ....................................................................................................................................... 32 Sudan ........................................................................................................................................ 39 5.2 Potentiële markt ..................................................................................................................... 45 Economic Community of West-African States .......................................................................... 45 Southern African Development Community ............................................................................ 46 Common Market for Eastern and Southern Africa ................................................................... 47 Tripartite Free Trade Area ........................................................................................................ 47 Speciaal Economische Zones .................................................................................................... 49 5.3 Continentale samenwerking ................................................................................................... 51
6
Besluit ....................................................................................................................................... 53
7
Bibliografie ................................................................................................................................ 55
8
Bijlagen ..................................................................................................................................... 65 Bijlage 1 Nigeriaanse olieconsortia in handen van Aziatische oliemaatschappijen ................. 65 Bijlage 2 Bilaterale politieke banden China en Angola ............................................................. 66 Bijlage 3 Overzicht olieproductie Angola door de jaren heen .................................................. 67 Bijlage 4 Aziatische olieconcessies in Angola............................................................................ 68 Bijlage 5 Sonangol ..................................................................................................................... 69 5
Bijlage 6 Kaart olieconsortia Sudan .......................................................................................... 70 Bijlage 7 Chinese projecten in Sudan........................................................................................ 71 Bijlage 8 Sudan’s voornaamste ontwikkelingspartners ............................................................ 72 Bijlage 9 Regionale economische organisaties ......................................................................... 73 9
Eindnoten.................................................................................................................................. 74
6
1
Inleiding
China speelt een belangrijke rol op het hedendaagse wereldtoneel. Het land is niet weg te denken wanneer we spreken over de internationale politiek. “China onttroont VS als grootste handelsnatie” kopt De Tijd op 10 februari 2013. ’s Werelds tweede sterkste economie en tevens tweede grootste handelspartner van Afrika is een interessante natie. China kende de laatste decennia een enorm sterke groei, zowel op economisch vlak als op vlak van impact in de wereldpolitiek. Vooral vanuit het Westen wordt er soms argwanend naar het actuele China gekeken. China’s bruto binnenlands product (BBP) groeide de laatste dertig jaar minimum met 5% per jaar, een groeicijfer dat de West-Europese landen in die dertig jaar zelden haalden. Op tien jaar tijd heeft China zijn BBP vervijfvoudigd (World Databank, 2014; Ighobor, 2013). De hoge groeicijfers hebben de extreme armoede in China alvast gereduceerd tussen 1981 en 2008 van 84% naar 13% van de bevolking (Vandepitte, 2012). Men kan vaststellen dat economisch en politiek het land zijn positie in de wereld verstevigd heeft. Over de banden tussen China en Afrika is al veel inkt gevloeid. De literatuur bestudeert vaak de positie van China in Afrika. Hoewel de rol van China op het continent uitermate boeiende onderzoeksvragen aanreikt, gaan we in deze masterproef op zoek naar de rol van de Afrikaanse actor in de relatie. Beijing onderhoudt verschillende soorten relaties met Afrikaanse staten. Verder redenerend op dat feit, rees de vraag welke factoren dat verschil net bepalen. Hoe de Afrikaanse staat zelf dat verschil kon uitmaken werd uiteindelijk het centrale thema. Het is een niet onbelangrijke vraag aangezien de westerse media China wel vaker als de dominante actor afschilderen in de relatie met Afrika (Obbema, 2013, pp. 150-161). Net daarom is het interessant dat zwart-wit beeld te ontkrachten door op zoek te gaan naar wat de ontvanger van al die Chinese hulp en investeringen zelf onderneemt. De bilaterale relaties die het fenomeen China-Afrika typeren lenen zich ertoe om per land de verschillen in de verhoudingen te kunnen identificeren. We zijn dan ook op zoek gegaan naar drie cases die kenmerkend zijn voor de Chinese opkomst in Afrika.
Top 10 Afrikaanse handelspartners China, aandeel 100% 90% Andere
80%
Congo
70%
Gabon
60%
Marokko
50% 40%
Egypte
30%
Nigeria
20%
Sudan
10%
Angola Zuid-Afrika
0% 1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
Bron: gebaseerd op de jaarverslagen 1995-2013 geraadpleegd via http://www.stats.gov.cn/english/Statisticaldata/AnnualData/
7
2009
2011
Wanneer we door de jaren heen kijken naar de tophandelspartners van China in Afrika merken we dat Zuid-Afrika en Angola de voorbije tien jaar de koppositie delen. Ze worden gevolgd door Sudan, Nigeria en Egypte. Afrika is een extreem divers continent, zowel op vlak van interacties in de wereldpolitiek als hun politieke systemen en economie (Vickers, 2013, p. 674). Zuid-Afrika wordt door Beijing gezien als een strategische uitvalsbasis voor de verdere China-Afrika relaties. We kozen ervoor om Zuid-Afrika niet op te nemen als casus, omwille van twee redenen. Ten eerste is het geen olie-exporteur. Het merendeel van Afrika’s export naar China bestaat uit olie en gas. Zuid-Afrika exporteert vooral andere grondstoffen dan olie. Indien olie niet opgenomen wordt in de handelsbalans met China, is de balans voor alle Afrikaanse landen negatief. Aangezien we olie een belangrijke sector achten in het machtspotentieel van staten, kan Zuid-Afrika in het onderzoek hier minder meerwaarde aan toevoegen dan pakweg Angola of Sudan. Daarnaast is Zuid-Afrika vooral een importeur van Chinese goederen en investeert het land ook zelf in China, wat er voor zorgt dat de relaties Zuid-Afrika van een andere aard zijn (van Dijk, 2009; Burke, Corkin, & Tay, 2007, pp. 100-125; Kaplinsky & Farooki, 2010, pp. 5-9). Angola, Sudan en Congo waren in 2011 de grootste Afrikaanse olieleveranciers aan China, gevolgd door Nigeria (Zhao, 2011). In deze masterproef zullen we de cases Nigeria, Angola en Sudan uitgebreid bespreken. Hun verschillende politieke situaties en systemen zorgen ervoor dat op een interessante manier China’s inmenging aan bod kan komen, waarbij er vermeden wordt te generaliseren. Het Chinese engagement in Afrika biedt zowel uitdagingen als nieuwe mogelijkheden voor het continent. Ondanks hun fragiele politieke stelsels en economie kan een nieuwe bron van financiering, maar ook een nieuwe vragende partij voor hun grondstoffen Afrika voorzien van de mogelijkheid om politiek sterker te staan. Wanneer Afrika niet langer de passieve, ontvangende actor is van buitenlandse investeringen of hulp en de verschillende partijen tegen elkaar uitspeelt in het voordeel van de eigen belangen, wordt het potentieel van Afrika duidelijk. De competitie tussen traditionele en nieuwe donors plaatst Afrika in een betere onderhandelingspositie ten voordele van haar belangen (Dietz, Havnevik, Kaag, & Oestigaard, 2011, p. 202; Harman & Brown, 2013, pp. 79-80; Dube, 2013, p. 25). De relevantie van het besef van de mogelijkheden die Afrika heeft is groot in de perceptie van zowel het Westen, China als Afrika zelf.
8
2
Algemene probleemstelling
In deze wetenschappelijke verhandeling proberen we na te gaan welke factoren bepalend zijn opdat een Afrikaans land invloed kan uitoefenen in zijn relatie met China. Machtsverdeling tussen staten exact proberen definiëren is een moeilijke opgave. In Afrika’s relaties met groeilanden als Brazilië, China of India, is het duidelijk dat laatstgenoemden de sterkere positie innemen. De opkomende machten beschikken over een duidelijke strategie ten opzichte van Afrika, iets wat het continent zelf ontbreekt, en bevinden zich op een ander ontwikkelingsniveau (Vickers, 2013, p. 676). Zoals Vickers terecht opmerkt zal Afrika, indien het werkelijk tot interessante akkoorden wil komen met de groeilanden, de juiste onderhandelingsstrategieën moeten ontwikkelen. Het komt er dus op neer dat Afrika haar onderhandelingspositie moet versterken, onder andere door handelsnetwerken aan te spreken en uit te bouwen (2013, p. 676). Afrika’s internationale relaties vandaag intensifiëren en diversifiëren, waardoor ook het belang toeneemt van het continent in de studie van Internationale Relaties. Taylor benadrukt Afrika’s groeiende relevantie in de discipline en het tekort aan aandacht voor Afrika’s rol op het wereldtoneel (Taylor, 2010, p. 23). Het is boeiend om na te gaan wat net de bepalende factoren zijn opdat een Afrikaanse staat macht kan uitoefenen ten opzichte van zijn onderhandelingspartner. Het is niet alleen een interessante aanvulling op de beperkte literatuur over Afrika’s machtsfactoren, meer literatuur kan Afrikaanse staatsleiders verder bewust maken van het potentieel dat ze bezitten. In deze studie gaan we na hoe een Afrikaanse overheid die in contact komt met China een sterke rol kan spelen. Hiervoor gaan we op zoek naar de machtsfactoren van Afrikaanse staten. We baseren ons hiervoor op de typologie die Brendan Vickers (2013) maakt in zijn artikel. Hij onderzoekt welke potentiële machtsfactoren Afrikaanse staten bezitten wanneer zij in onderhandeling treden met de opkomende economieën. In dit opzicht is deze masterproef een empirische studie die Vickers’ typologie gaat uitbreiden in de eerste fase. Dit doen we door een literatuurstudie uit te voeren waarbij de opgestelde machtsfactoren uitgebreid worden met bijkomende onderzoeken of bekritiseerd worden. Daarnaast zullen we deze typologie toetsen, waarbij we nagaan of de geformuleerde machtsfactoren werkelijk potentieel bieden voor de drie uitgekozen cases. Om meer zicht te krijgen hoe die machtsfactoren zich, al dan niet potentieel, in realiteit kunnen omzetten, bestuderen we drie landen. De drie cases zijn olierijke landen, waarvan twee met een handelsoverschot met China voornamelijk door de olie-export, Angola en Sudan, en één met een handelstekort, namelijk Nigeria. Zoals reeds toegelicht in de inleiding is hun handelsrelatie met China voldoende significant om hun capaciteit te onderzoeken. De algemene probleemstelling in deze masterproef luidt als volgt: “Welke factoren bepalen de macht van Afrikaanse staten binnen de relatie met China volgens de literatuur en zijn deze ook zichtbaar in de praktijk?”
9
3
Literatuuroverzicht
3.1 Machtsfactoren Om te kunnen onderscheiden welke machtsfactoren er werkelijk toe doen voor Afrikaanse staten, blijkt het interessanter literatuur te hanteren die meer specifiek ingaat op Afrika in de theorie van de internationale betrekkingen, dan algemene synthesewerken over macht te raadplegen. De bruikbaarheid van deze laatste is vaak beperkt omwille van de westerse invulling die wordt gegeven aan de begrippen staat en soevereiniteit (Cornelissen, Cheru, & Shaw, 2012, pp. 1-12; Dunn & Shaw, 2001, pp. 1-6; Taylor, 2010, pp. 1-23). Om in dit onderzoek toepasbare machtsbronnen te kunnen uitdiepen en de aanwezigheid ervan te onderzoeken, moet er gekozen worden tussen de verschillende opgestelde typologieën. We baseren ons op de indeling gemaakt volgens een artikel van Brendan Vickers, Africa and the rising powers: bargaining for the ‘marginalized many’. Het artikel voorziet een opsomming van potentiële machtsbronnen voor de Afrikaanse staat wanneer deze in onderhandeling is met opkomende grootmachten. De vier machtsbronnen die Vickers onderscheidt zijn: de grondstoffenbloei, de potentiële afzetmarkt, continentale samenwerking en een normatief kader (2013, pp. 676-683). We zien hierin een indeling die toepasbaar is en zagen deze factoren reeds terugkeren in ander onderzoek, al dan niet tegelijkertijd. Hoewel auteurs als Cox en Narlinkar interessante factoren samenbrengen, zijn dit moeilijker te onderzoeken factoren omwille van de subjectiviteit gekoppeld aan de factoren als effectiviteit en onafhankelijkheid van een overheid of het gebruik van ideeën (Cox, 1981, pp. 217-221; Narlikar, 2013, pp. 565-566). De factor normatieve en ideologische macht zullen we echter niet uitgebreid en enkel in het literatuuroverzicht kort bespreken. Afrika zal eerder in samenwerking met China macht uitoefenen op wereldschaal in een kader van Zuid-Zuid solidariteit en bijvoorbeeld balanceren tegen een dominant Westen in een aantal internationale organisaties. Afrikaanse staten zullen dus eerder met andere zuidelijke partners optreden op het wereldtoneel, wat bij een onderzoek naar machtsbronnen van individuele staten deze machtsfactor weinig meerwaarde biedt. Grondstoffenbloei Afrika bezit heel wat bodemrijkdommen, waaronder olie en mineralenreserves. De niethernieuwbare grondstoffen worden steeds schaarser, maar de vraag ernaar blijft niettemin stijgen. (Bryan & Hofmann, 2006, p. 15). De mondiale grondstoffenprijzen rezen de voorbije vijftien jaar fors. Een vat ruwe olie in 1999 kostte 20 dollar ten opzichte van 145 dollar in 2008. Ook de prijzen van mineralen, andere ruwe grondstoffen en graan groeiden bij de stijgende wereldvraag (Roxburgh, et al., 2010, p. 2). De wereldwijde vraag zal ook komende jaren verder oplopen, dit onder andere door populatiegroei en de groeiende rijkdom in opkomende economieën (Bazilian, et al., 2013, p. 34). Deze opwaartse trend was ononderbroken tot en met 2008 toen de prijzen kelderden bij het uitbreken van de financiële crisis. De grondstoffenprijzen kenden nadien opnieuw een opwaarts verloop (Vickers, 2013, pp. 676-678).
10
Bron: cijfergegevens gebaseerd op www.indexmundi.com/commodities en www.imf.org/external/np/res/commod/index.aspx geraadpleegd op 28 maart 2014.
De aanwezigheid van grondstoffen voorziet bepaalde Afrikaanse staten van een aantal voordelen. Vele Afrikaanse staten bezitten het potentieel om exporteur te worden van hun bodemrijkdommen. De vragende partij naar die grondstoffen zijn industriële en opkomende landen. Hun grondstoffenrace plaatst Afrika in de machtige positie, zij bezitten de schaarser wordende grondstoffen waarnaar anderen op zoek zijn (Kaplinsky & Farooki, 2010, p. 26). Afrika vormt met zijn vele nog onontgonnen energiereserves een aantrekkelijke regio voor landen die geconfronteerd worden met een groeiende energievraag. China is vooral in Afrika actief op zoek naar energiebronnen. In landen als Angola en Sudan zijn Chinese oliemaatschappijen zeer prominent aanwezig. Davies stelt dat China op zoek is naar plaatsen waar de internationale markten de prijzen niet bepalen (Davies, 2008, p. 151). Daarnaast zorgt een stijgende vraag niet enkel voor het feit dat landen afhankelijker worden van Afrika, maar ook dat Afrikaanse grondstoffenexporteurs meer opbrengst kennen. China’s aandeel in de Afrikaanse olie-export is dan ook de voorbije jaren sterk gestegen (Roxburgh, et al., 2010, pp. 45-46). Toch volstaan stijgende grondstoffenprijzen niet voor Afrikaanse landen om meer macht te kunnen uitoefenen aan de onderhandelingstafel. Strategische investeringen in infrastructuur en opleiding zijn noodzakelijk. Hierbij is het interessant op te merken dat uit het onderzoek van het McKinsey Global Institute blijkt dat de laatste jaren grote grondstoffendeals steeds meer bijkomende clausules bevatten. Zo becijferden de auteurs van het instituut dat in de jaren 90 ongeveer 1% van de grondstoffendeals een industrialisatie of infrastructuurcomponent bevatten. In de periode 2006-2010 bedroeg dat percentage 23%. Een sterke verandering in het type grondstoffendeals in de positieve zin is vast te stellen, er zijn namelijk bredere economische voordelen inbegrepen (Roxburgh, et al., 2010, p. 45). Olierijke landen in Sub-Sahara Afrika hebben zelden zelf de capaciteit om hun grondstoffen te ontginnen. Het is belangrijk als land om zelf over de raffinaderijen te kunnen beschikken. Bredere grondstoffendeals kunnen hieraan tegemoetkomen (Bazilian, et al., 2013, p. 45). Zoals uit de studie van het McKinsey Global Institute ook blijkt, hangt de groei die Afrikaanse landen kenden de laatste tien jaar niet enkel af van de stijgende grondstofprijzen. Investeringen in andere sectoren en een verbeterde politieke en economische stabiliteit waren ook factoren die
11
meespeelden in de groei. Net daar kennen olie-exporterende landen een nadeel. De olielanden hebben vaak een hoog BBP per inwoner, maar kennen een weinig gediversifieerde economie. Het is cruciaal de olieopbrengsten te investeren in een bredere ontwikkeling van de economie (Roxburgh, et al., 2010, pp. 5-6). De economische groei in vele van deze landen is sterk gelinkt aan de olieprijs. Net daarom zijn de vooruitzichten positief voor deze landen, maar de inkomsten dienen wel geïnvesteerd te worden in zaken als infrastructuur en educatie. Het is ook van belang om aan politieke stabiliteit te werken, zeker met de toekomstige competitie rond het beheer van de olierijkdommen in het vooruitzicht (Roxburgh, et al., 2010, pp. 29-31). De grondstoffenhonger van de opkomende economieën heeft echter ook nadelen. De Aziatische groeimachten hun voedsel- en energieconsumptie en gebruik van biobrandstoffen zal stijgen; wat zal resulteren in een stijging van de prijs van landbouwproducten. Nazlioglu, Erdem en Soytas gingen na of er een vast te stellen verband is tussen de prijzen van olie en die van landbouwproducten. Op basis van literatuur en eigen onderzoek kwamen de auteurs tot het besluit dat er inderdaad een positieve correlatie tussen beiden bestaat en dat deze relatie de laatste jaren zich versterkte. Hierbij mogen we de complexiteit van de relatie niet verwaarlozen en fenomenen als speculatie op voedselprijzen niet onderschatten. Daarbij concludeerden de auteurs nog dat de effecten van de prijsvolatiliteit hoger zijn bij landen die gevoeliger zijn aan deze schommelingen (Nazlioglu, Erdem, & Soytas, 2013, pp. 658-664). Het effect van grondstofprijsschommelingen is niet te onderschatten, het kent zijn gevolgen in de voedselmarkten, maar ook de politieke gevolgen zijn relevant voor deze staten. Zo hebben fluctuaties impact op handel, inkomens en de fiscale toestand van landen die afhankelijk zijn van de grondstoffenexport (Nazlioglu, et al., 2013, p. 658). De stijging in grondstofprijzen heeft dus niet louter positieve effecten voor olie-exporterende landen. Kaplinsky en Farooki wijzen er op dat vooral het relatieve prijsverschil van grondstoffen van belang is. De kostprijzen in de verwerkende industrie daalden in Azië, ter compensatie van de stijgende grondstofprijzen. Aangezien Afrika zich mogelijk industrieel kan ontwikkelen, moeten de dalende prijzen in die sector gewogen worden met de stijgende grondstofprijzen om het relatieve voordeel ervan in kaart te brengen. De impact van China’s intrede in de textielmarkten in de wereld was vooral negatief voor Afrika. De verwerkende industrie in Sub-Sahara Afrika bestaat voor ongeveer de helft uit textielproductie. Aziatisch textiel, net als meubilair en andere arbeidsintensieve sectoren, vormt scherpe concurrentie voor Afrika. Het is daarom belangrijk dat in onderhandelingen met de opkomende economieën de negatieve gevolgen van hun economische aanwezigheid in Afrika ook op tafel liggen (Kaplinsky & Farooki, 2010, pp. 27-28). Een belangrijk bijkomend nadeel aan grondstoffenexplotatie en de daaruit volgende rijkdom is de zogenaamde ‘grondstoffenvloek’ of ‘resource curse’. Dit concept houdt in dat grondstofrijkdom zowel direct als indirect kan resulteren in zwak bestuur dat politieke instabiliteit, corruptie en conflicten verder in de hand kan werken. De olieopbrengsten kunnen ook het economische evenwicht verstoren (Bazilian, et al., 2013, p. 36). Sterke instituties zijn een belangrijke voorwaarde voor het succesvol beheer van een plotse instroom van petrodollars (Bazilian, et al., 2013, pp. 49-50). We gaan in dit onderdeel niet te diep in op de grondstoffenvloek, die vele Afrikaanse landen kenden doorheen de jaren, maar zullen in het onderzoek zelf per land toelichten hoe men in het verleden omging met de olie-inkomsten. Daaruit zullen we dan ook afleiden of de stijgende grondstofprijzen het land in een sterkere positie kunnen plaatsen. In vele
12
gevallen leidden ontdekkingen van een rijke grondstoffenbodem tot onrealistische verwachtingen en stijgingen in uitgaven aan al dan niet realistische projecten (Bryan & Hofmann, 2006, p. 15). Het is van belang dat er goed omgegaan wordt met de stijgingen in het overheidsbudget door de grondstoffenexploitatie om bijvoorbeeld risico’s op inflatie te vermijden. In het verdere onderzoek zullen we nagaan of we voorbeelden kunnen terugvinden hoe Afrika de grondstoffenbloei als potentiële machtsbron heeft omgezet in realiteit. De omgang met de verkregen inkomsten uit de grondstoffenrijkdom blijft immers cruciaal bij de ontginning en handel in grondstoffen. Investeringen uit olieopbrengsten moeten ook in andere sectoren gebeuren, om de gehele economie te laten profiteren van gunstige grondstoffenexploitatie. Zo zal de Afrikaanse staat steviger op haar eigen benen staan wanneer het ageert op de internationale markt en in contact komt met de vragende partij voor haar grondstoffen. Potentiële markt De ambitieuze plannen om Afrikaanse markten intern te laten integreren zijn talrijk en gebeuren via het opzetten van regionale economische organisaties. Het voorstel om de regionale economische organisaties als the Southern African Development Community (SADC), the East African Community (EAC) en the Common Market for Eastern and Southern Africa (COMESA) samen te voegen in een driedelige vrijhandelszone of Tripartite Free Trade Area (T-FTA) zou een markt creëren van 600 miljoen mensen. In 2008 tekenden de drie regionale economische organisaties een plan uit om de integratie op te zetten en van deze drie blokken één te maken. De onderhandelingen zijn gepland af te ronden in 2015 (Vickers, 2013, pp. 678-679; Carim, et al., 2009, pp. 9-10). Laten we eerst de bredere context van dit grootse plan schetsen. Acht regionale economische organisaties worden erkend door de Afrikaanse Unie. Elk van deze organisaties bevindt zich in een ander integratiestadium. De moeilijkheden zijn talrijk, zo zijn er problemen in verband met overlappend lidmaatschap tussen de verschillende organisaties. Ter illustratie: Sudan zetelt in drie regionale organisaties, namelijk de Community of Sahel-Saharan States, COMESA en InterGovernmental Authority for Development (Dube, 2013, p. 5). De hoeveelheid initiatieven en het enthousiasme ervoor is tegenstrijdig met de resultaten van die pogingen tot samenwerking. Vele staten vinden het moeilijk om soevereiniteit af te staan aan een supranationale organisatie of om prioriteit te geven aan de regionale projecten. Verder kampen de regionale organisaties met het probleem dat economische macht vaak een voorwaarde is voor politieke invloed en dat zo vooral economisch sterkere staten voordeel uit samenwerking halen. Andere belemmeringen zoals een tekort aan financiële middelen en zwakke regionale infrastructuur zorgen ervoor dat in vele organisaties de regionale samenwerking nog lang niet op punt staat (Dube, 2013, pp. 6-9). Naast de regionale integratie is er de snelgroeiende Afrikaanse consumentenmarkt. Als het Afrikaanse BBP jaarlijks 5 à 7% blijft stijgen, volgt ook de markt met een stijgende vraag. De consumptiepatronen evolueren mee wanneer gezinnen door de economische groei meer inkomen hebben. Zo zullen niet-voedingssectoren een sterker stijgende vraag kennen dan de voedingsproducten, waarvan de vraag inelastisch is (Roxburgh, et al., 2010, pp. 38-40). Het is vooral de groeiende consumentenmarkt die China aantrekkelijk lijkt. De combinatie van een grote geïntegreerde afzetmarkt en een stijgende vraag naar afgewerkte producten wekt interesse in
13
Beijing. Dit kan ervoor zorgen dat Afrika meer gewicht in de schaal kan leggen bij de onderhandeling van handelscontracten (Vickers, 2013, pp. 678-679). Ondanks de vele initiatieven blijft de intraregionale handel laag. In 2010 omvatte de handel tussen Afrikaanse staten slechts 12% van alle exporten en importen van het continent. De helft van die intraregionale handel vindt daarbij plaats in de SADC, waarbij vooral Zuid-Afrika handelt met kleinere buurlanden. Een van de voornaamste verklaringen voor dit lage cijfer van interne handel is dat vele landen grondstoffen exporteren en afgewerkte producten importeren. Daarnaast belemmeren handelstarieven, productvereisten, tolheffingen en andere barrières de regionale handel (Roxburgh, et al., 2010, p. 34). Groeiende regionale handel kan een positief effect hebben op de groei in de toekomst. Het is kostenbesparend in bepaalde sectoren zoals de energiesector, maar ook in de informatie- en communicatiesector drukt regionale samenwerking de kosten. Grotere markten creëren bovendien competitievere markten met meer gespecialiseerde bedrijven en zorgen voor een efficiënter beheer van goederen, kapitaal en grondstoffen (Roxburgh, et al., 2010, p. 34). Beleid dient de stroom van goederen in Afrika te stimuleren. Duidelijke regulering en administratie zou in principe de handel moeten bevorderen (Dube, 2013, p. 10). Er zijn tekenen van verandering die duiden op stijgende interregionale handel. Sinds 2005 is de handel binnen de East African Community (EAC) gestegen met 50%. In 2010 creëerden de vijf landen van de EAC succesvol een tolunie waarbij verkochte goederen in de regio niet onder de tarieven vielen. Ook de SADC ondernam verdere integratiestappen en installeerde in 2009 een vrijhandelszone waarbij de importtarieven op goederen voor lidstaten wegvielen. Zowel de SADC als de Economic Community of West African States (ECOWAS) zijn in onderhandeling over de implementatie van een tolunie (Roxburgh, et al., 2010, p. 35). Het gebrek aan een degelijk infrastructuurnetwerk blijft het grootste struikelblok, voor zowel Afrika’s internationale als intraregionale handel. Het huidige infrastructuurnetwerk in Afrika is gebrekkig en het is kostelijk om daarin te investeren. Een beter uitgewerkt infrastructuurnetwerk kan de handel vergemakkelijken voor ingesloten landen via regionale wegen en spoorlijnen (Dube, 2013, pp. 9-10). De integratie van de logistieke voorzieningen is noodzakelijk voor de bevordering van de regionale handel. Volgens de studie van de Wereldbank kan Afrika op vlak van regionale energiehandel met een uitgebouwd infrastructuurnet heel wat kosten besparen. Hiervoor is politiek overleg met buurlanden noodzakelijk om nationale agenda’s op elkaar af te stemmen. Regionale instituties zijn cruciaal om de uitbouw van de mobiliteitsvoorzieningen over de grenzen heen te coördineren. Het slagen van deze projecten is afhankelijk van de wil van de landen om hun regelgevende en administratieve procedures op elkaar af te stemmen (Eberhard, et al., 2011, pp. 40-41). In 2005 besloten de Afrikaanse Unie, het New Economic Partnership for Africa’s Development (NEPAD) en de Afrikaanse ontwikkelingsbank om het vorige initiatief omtrent infrastructuuraanleg in Afrika, het Medium to Long Term Strategic Framework van NEPAD, te vervangen door een nieuw project. Het Programme for Infrastructure Development in Africa (PIDA) is opgesteld met dezelfde redenering dat verbeterde infrastructuur intraregionale en internationale handel vergemakkelijkt, kosten reduceert en Afrika’s competitiviteit ten goede komt. Het project bevat
14
een totaalpakket aan initiatieven rond infrastructuur als in de transport- en energiesector, de waterlopen en de informatie- en communicatienetwerken. Het programma is in 2011 van start gegaan en de geschatte looptijd is tot 2030 (Programme for Infrastructure Development in Africa , 2014). Het is vooral de bedoeling om de bestaande initiatieven samen te brengen en een meer effectieve aanpak te garanderen. Indien het project succesvol ten einde gebracht wordt, zou dit een grote vooruitgang betekenen voor Afrika en zijn handelsmogelijkheden. De huidige infrastructuur in vele landen is vooral aangelegd ten voordele van de export. De aandacht is slechts recentelijk verschoven naar de aanleg van regionale wegennetwerken. De bereikbaarheid van de consumenten zou vergroten, wat handelaars zal aantrekken om investeringen te maken. Een aantal landen, waaronder Egypte, Zambia en Nigeria zijn in onderhandeling met China om Speciaal Economische Zones te creëren (Vickers, 2013, p. 679). Deze zones worden opgesteld om de handel te vergemakkelijken voor de bedrijven actief in de zone. Zowel de Chinese als Afrikaanse bedrijven worden aangemoedigd om te investeren (Bräutigam & Xiaoyang, 2011, pp. 43-44). Beijing heeft reeds ervaring met het opstellen van Speciaal Economische Zones (SEZ). Het introduceerde in 1978 vier SEZs in China met vrije handel en een investeringsregime. Gedurende de jaren 80 en 90 nam het aantal zones verder toe doordat de strategie succesvol bleek (Hartzenberg, et al., 2013, p. 114). Een aantal Afrikaanse landen stelden doorheen de loop der jaren SEZs op in hun land, waaronder Tanzania, Kenya en Egypte. Binnen de zone wordt een economisch regime geïnstalleerd met verschillende varianten. Vrijhandelszones, export stimulerende zones of vrij gebruik van transportaangelegenheden zijn slechts enkele mogelijkheden. Deze Afrikaanse Speciaal Economische Zones trekken buitenlandse investeerders aan uit onder meer Turkije, India en de Verenigde Arabische Emiraten, maar ook China. De ontwikkeling van deze SEZs met China wordt gestimuleerd door Chinese ondernemingen. Beijing is in deze zones op zoek naar een gemakkelijkere toegang tot de Afrikaanse markt. Het kan dit verkrijgen door deze zones op te stellen of samen te werken met de regionale organisaties (Hartzenberg, et al., 2013, pp. 117-121). De regionale economische organisaties en de SEZs zijn de belangrijkste handelsinitiatieven van de voorbije jaren in Afrika. Hun wisselwerking levert soms problemen op inzake samenwerking tussen landen. Het uitwerken van een regionale vrijhandelszone verloopt moeilijker wanneer men rekening moet houden met de specifieke economische situatie in de SEZs. Net daarom is regionale coördinatie van belang (Hartzenberg, et al., 2013, pp. 125-127). De oprichting van verschillende regionale economische organisaties, met als doel de verschillende handelsbarrières weg te werken, hebben ertoe geleid dat zo goed als alle Afrikaanse landen tot een of meerdere handelsregimes zijn gaan behoren. Dit had echter als gevolg dat er tegenstrijdige handelsregimes ontstonden door overlappende lidmaatschappen. De Tripartite Free Trade Area (T-FTA) zou aan deze problemen tegemoetkomen. Nochtans is het potentieel van de meeste regionale economische organisaties nog lang niet optimaal benut (Hartzenberg, et al., 2011, pp. 1-4). De TFTA zou focussen op drie pijlers. De eerste is marktintegratie, waarbij er vooral gefocust wordt op het wegnemen van import- en exportbelemmeringen en handel-stimulerende maatregelen genomen worden. De tweede en derde pijler wijzen op de ambitie om ook binnen de grenzen economische ontwikkeling te stimuleren. De tweede pijler is infrastructurele ontwikkeling, waarbij men meer specifiek duidt op regionale infrastructuur en de efficiëntie van interne handel, transport en dienstennetwerken wil optrekken. De laatste pijler van de T-FTA is industriële
15
ontplooiing. Dit zijn eerder zijprogramma’s om de eerste twee pijlers te ondersteunen (Dube, 2013, pp. 11-12). Het ontbreekt Afrika duidelijk niet aan projecten om infrastructuur, handel en de consumentenmarkt te stimuleren. Wanneer deze laatste goed uitgebouwd is, hetzij door een Speciaal Economische Zone, hetzij door regionale samenwerking, oefent deze een grote aantrekkingskracht uit op exporteurs van afgewerkte goederen. China is hier uiteraard een goed voorbeeld van. Afrika wordt in een sterkere positie geplaatst wanneer zij via uitgebouwde organisaties en initiatieven duidelijke preferenties en voorwaarden kan stellen. Afrika moet via regionale initiatieven of via de T-FTA China diets kunnen maken wat het wil en de potentiële macht die zich schuilhoudt in deze samenwerking ook werkelijk gebruiken. Continentale samenwerking Een andere potentiële machtsbron die Vickers aanhaalt in zijn artikel is de macht die uit onderlinge Afrikaanse samenwerking kan gehaald worden. De 54 onafhankelijke Afrikaanse staten zorgen voor een zwakkere onderhandelingspositie ten opzichte van staten als Brazilië, China en India. Gemeenschappelijke strategieën, gecoördineerd en collectief engagement kunnen een bron van macht zijn aan de onderhandelingstafel. De verschillende landen kennen elk eigen politieke systemen en belangen. Hun onderhandelingscapaciteit kan dan ook onderling sterk verschillen. Een gecoördineerde Afrikaanse respons op voorstellen van de groeilanden kan onderling contradictorische posities vermijden (Vickers, 2013, pp. 679-681). Deze uiteenlopende posities zouden de sterkte van Afrika ondermijnen in belangrijke thema’s. De studie van Kaplinsky en Farooki raadt Afrika dan ook aan om de interacties van Afrika met de groeilanden op elkaar af te stemmen, zodat consistente regionale preferenties verwezenlijkt kunnen worden. Het continent dient evenwel rekening te houden met zaken als het bestaand verschil in onderhandelingsmacht en de sociale uitdagingen (Kaplinsky & Farooki, 2010, pp. 24-25). In fora als de Verenigde Naties nemen de Afrikaanse staten sinds midden jaren negentig vaker meer coherente stellingen in. Er bestaat echter wel het gevaar dat kleinere, armere Afrikaanse staten zich hierbij uitgesloten zien. De aanpak waarbij Afrika als continent ten opzichte van een groeiland zou onderhandelen wordt verder niet door iedereen gedragen (Zondi, 2011, pp. 4-5). De zogenaamde land-met-continent topconferenties of “country-to-continent summits” worden door vele Afrikaanse staten argwanend ontvangen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het Forum on China-Africa Cooperation, het India-Africa Forum of de France-Afrique Sommet gehouden in 2007. Sommigen vinden deze groepering van Afrikaanse staten tegenover één economisch sterkere staat een vorm van paternalisme, waarbij de individuele Afrikaanse overheid niet zou moeten worden samengebracht worden met anderen om haar belangen te kunnen verdedigen. In 2006 werd op een meeting van de Afrikaanse Unie in Banjul, Gambia een mechanisme opgesteld om Afrika een houding te geven in de country-to-continent summits. De Banjul-Formulai wordt vandaag toegepast op relaties met India, Turkije en Zuid-Korea (Vickers, 2013, p. 680). In 2000 nam China het initiatief om het Forum on China-Africa Cooperation (FOCAC) op te richten. Dit was bedoeld om de politieke, commerciële en culturele relaties tussen China en Afrika te versterken. Via het FOCAC kon men Chinese buitenlandse belangen in Afrika verduidelijken (Rotberg, 2008, p. 142). Nadien werden er driejaarlijks bijeenkomsten georganiseerd, waarbij er telkens actieplannen opgesteld werden voor de volgende drie jaar. Op de website van het Forum vindt
16
men toelichting bij elk van de vijf tot op heden gehouden topconferenties (Ministry of Foreign Affairs PRC, 2014). Taylor legt in zijn boek over het Forum on China-Africa Cooperation de vinger op de wonde. Volgens hem ontbreekt het aan Afrika een consistent en eengemaakt beleid ten opzichte van Beijing te hanteren. De Sino-Afrikaanse relatie is asymmetrisch, achter een discours van gelijkheid. Dit heeft tot gevolg dat Afrika, nochtans collectief vertegenwoordigd, weinig echte onderhandelingsmacht op tafel kan leggen. China mag dan wel een Afrikapolitiek hebben, Afrika heeft nog lang geen uniforme Chinapolitiek (Taylor, 2011, pp. 94-95). Niettegenstaande de Afrikaanse Unie officieel geen visie heeft op China-Afrika relaties, is ze in haar halfjaarlijks rapport in 2009 enthousiast over een verbeterde participatie van de Afrikaanse Unie in het FOCAC. Verder wordt er in het rapport gewezen op de noodzakelijkheid van een centrale rol van de AU in het FOCAC, waarbij ook de regionale economische organisaties betrokken worden. Op die manier zou het samenwerkingsproces beter verlopen (Ping, 2010, pp. 91-92). Het onderlinge verschil tussen Afrikaanse staten is groot en zo ook hun relatie met China. Vele landen zijn enthousiast om investeringen van China te ontvangen en zien het land als een alternatief voor het westerse ontwikkelingsmodel. De bal ligt in het kamp van Afrika om een eengemaakte visie te ontwikkelen, dit is niet de taak van China (Taylor, 2011, pp. 95-96). Een belangrijke opmerking dient gemaakt te worden bij de huidige aard van China’s economische activiteiten in het buitenland. Beloften van China om handel met Afrika te stimuleren kunnen ondermijnd worden door steeds autonomer wordende Chinese bedrijven. De Chinese buitenlandse ondernemingen zijn winstgerichter en competitiever, maar dus ook moeilijker te domineren door de overheid. China is dus lang niet meer die monolithische actor die alle economische sectoren onder controle heeft, maar wordt nog vaak zo gepercipieerd (Taylor, 2011, pp. 101-105). Het is dus duidelijk dat er een strategische aanpak nodig is om Afrika mee te laten profiteren van de opkomende economische machten in het continent. De macht van het getal dient dus omgezet te worden in een gemeenschappelijk standpunt. Normatief en ideologisch kader Bij vele Afrikaanse beleidsmakers en intellectuelen heerst de perceptie dat hun continent nog steeds doelwit van westers imperialisme is. Deze visie wordt ondersteund door moeilijke onderhandelingen van het Economic Partnership Agreement met Europa, de relatie van Afrika met het Internationaal Strafhof en de NAVO acties in Libië in 2011. Ook de beperkte aanwezigheid van Afrika als interessant gegeven in de literatuur van de Internationale Relaties wordt nog te vaak over het hoofd gezien. Afrika wordt zelden bestudeerd als relevante bijdrage of wordt louter als case behandeld (Cornelissen, et al., 2012, pp. 1-12). India, China en Brazilië worden door vele Afrikaanse overheden gezien als ontwikkelingspartners, eerder dan neokoloniale donors. Vooral de gemeenschappelijke historische achtergrond van slavernij, kolonialisme en onderontwikkeling, zorgen ervoor dat Afrika positief staat ten aanzien van deze nieuwe landen. Die zuidelijke solidariteit toont zich in een soort ruil waar tegemoet gekomen wordt aan noden van Afrikaanse staten en waarbij vriendschap en stemgedrag in internationale organisaties geboden wordt door Afrika. Hierbij is interessant op te merken dat
17
Afrika met haar 54 landen in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ook 54 stemmen heeft. Deze macht kan ze gebruiken om haar zuidelijke partners te steunen. Een mooi voorbeeld hiervan is de stemming in 1971 waarbij de Volksrepubliek China een zetel kreeg in de VN Veiligheidsraad, ten nadele van Taiwan (Vickers, 2013, pp. 682-683). Afrika kan zo andere landen van steun voorzien door de macht van het getal. Of er echter sprake kan zijn van een zuidelijke ideologie is moeilijk te zeggen. Het continent speelt hier een rol in, maar is daarom nog geen voortrekker wanneer het andere ontwikkelende staten steunt. Besluit We concluderen dat het vooral de zaken die andere staten aantrekken zijn die Afrika van potentiële macht voorzien. Afrika’s grondstoffen en een potentiële afzetmarkt komen tegemoet aan China’s noden. We onderzoeken in deze scriptie of Afrikaanse staten er ook werkelijk in slagen om de internationale spelers tegen elkaar uit te spelen zodat ze er zelf maximaal voordeel uit halen. Het samenbrengen van de 54 Afrikaanse staten kan helpen om hun eigen prioriteiten vast te stellen, maar kan kleinere staten marginaliseren en het verschil tussen de grondstofrijke en –arme landen moeilijk overbruggen. Toch is een gezamenlijk Afrikaans standpunt nuttig, om bijvoorbeeld te leren uit de ervaringen van andere staten met nieuwe spelers op het continent als Brazilië, India en China.
18
3.2 De Sino-Afrikaanse relatie De laatste twee decennia is de Chinese invloed op het Afrikaanse continent sterk uitgebreid. De handelsrelaties tussen het continent en China intensifieerden sterk. Vooral de zoektocht naar olie, energiebronnen en grondstoffen wakkerde de Chinese interesse in Afrika aan (Croll, Lebzien, & Paes, 2008, pp. 1-2). In dit onderdeel schetsen we kort de relatie van Nigeria, Angola en Sudan met China. Het is niet de bedoeling een uitgebreid historisch overzicht te geven noch een definitief oordeel te vellen over de relatie. In het onderzoeksluik worden de potentiële machtsbronnen grondig beschreven en uitgewerkt. We geven hier enkel een algemene context mee, om de verder volgende informatie beter te kunnen situeren. Nigeria De diplomatieke relaties tussen Nigeria en China dateren van februari 1971. De daarop volgende dertig jaar waren er weinig economische gevolgen gekoppeld aan deze relatie. In 1994 werd er een Nigeriaans-Chinese kamer van koophandel opgericht. Toen in 1999 Olusegun Obasanjo aan de macht kwam, blies hij een nieuwe wind door de relatie. In de periode 2003-2007 moedigde Obasanjo het concept oil-for-infrastructure aan dat bestond uit voordelige oliecontracten voor China in ruil voor grote infrastructuurprojecten. Hierin zien we de nood van Nigeria aan uitgebouwde infrastructuur weerspiegeld, maar ook de frustratie over de westerse voorwaarden voor hulp. De volgende president Umaru Yar’Adua was aan de macht van 2007 tot 2010 en zette de samenwerking met China terug op een laag pitje. De contracten werden geannuleerd omwille van bezorgdheid in verband met transparantie. Goodluck Jonathan nam de draad opnieuw op in 2010 en tekende een nieuw plan uit voor een strategisch partnerschap (Egbula & Zheng, 2011, pp. 4-5; Mthembu-Salter, 2009a, pp. 4-11). In 2010 werd Nigeria China’s vierde grootste handelspartner in Afrika. Voor Nigeria houdt de handel met China slechts een klein deel in ten opzichte de handel met de Verenigde Staten. In 2012 waren ongeveer 79% van de Nigeriaanse export naar China olie of gasproducten (UN Comtrade, 2014). Toch is dit slechts een miniem deel van de totale Nigeriaanse olie-export (Egbula & Zheng, 2011, p. 11). China is niet enkel actief in de olie-industrie, maar opereert ook in de landbouwsector, waarbij lokale projecten opgericht worden. Ook Chinese telecombedrijven doen het goed in Nigeria. De twee grootste operatoren in Nigeria zijn twee Chinese overheidsbedrijven die vlot concurreren tegen de duurdere Europese operatoren. Daarnaast hielp China Nigeria met de bouw en lancering van de eerste Sub-Sahara Afrikaanse satelliet in mei 2007. De satelliet bleek echter een jaar later een mislukking, maar China heeft zich opnieuw geëngageerd voor het lanceren van een nieuwe satelliet (Egbula & Zheng, 2011, pp. 11-14). In het onderzoeksluik zullen we dieper ingaan op de oliesector en Nigeria als afzetmarkt. Deze projecten kennen echter ook heel wat weerstand (Egbula & Zheng, 2011). In landen als Angola, Sudan of Gabon zijn het continue politieke stelsels waarbij lange tijd dezelfde partij en persoon aan de macht zijn. In Nigeria bleek duidelijk dat met een nieuwe machthebber ook de politiek ten opzichte van China sterk kan veranderen. De oil-for-infrastructure deals overschrijden de electorale periodes en Beijing moet hierop anticiperen (Mthembu-Salter, 2009a, pp. 24-27).
19
Angola De bilaterale relaties tussen China en Angola zijn relatief recent. Tijdens de burgeroorlog die uitbrak na de onafhankelijkheid in 1975 van Angola, steunde China de drie belangrijkste bevrijdingsbewegingen. Initieel steunde China zowel de União Nacional para a Independência Total de Angola (UNITA) als de Movimento Popular para a Libertação de Angola (MPLA). Toen de laatsten echter het kamp van de Sovjet-Unie kozen, vooral omwille van de levering van technologisch beter wapens, weigerde China de MPLA nog langer erkenning. Nadien bleek China’s steun aan de UNITA ietwat beschamend, aangezien deze ook gesteund werden door de Verenigde Staten en het apartheidsregime in Zuid-Afrika, dit in een Koude Oorlog context. De diplomatische relaties tussen Luanda en Beijing werden 12 januari 1983 ingesteld. Pas tegen eind jaren 80 kwam er een Chinese ambassade en lange tijd waren de relaties afstandelijk. In de jaren negentig verhoogde de handel tussen China en Angola omwille van defensiesteun die China bood (Burke, et al., 2007, p. 22; Campos & Vines, 2008, pp. 2-3; Corkin, 2011a, pp. 169-170). Het einde van de burgeroorlog in 2002 werd beklonken met het Luena Memorandum Peace Accord, wat meteen zorgde voor relatieve politieke stabiliteit, wat het potentieel voor groei bevorderde (Burke, et al., 2007, p. 17). De strategische Sino-Angolese relatie kwam op een moment wanneer beide partijen tegemoetkwamen aan elkaars noden. Angola had nood aan wederopbouw van de economie en China was op zoek naar olie (Mohan & Lampert, 2012, pp. 99100; Corkin, 2011a, p. 178). De focus kwam te liggen op een economische relatie en niet langer een militaire, waarbij de naoorlogse reconstructie van Angola op de voorgrond trad. In maart 2004 werd er een lening door de Chinese Export-Import bank (Exim Bankii) ter waarde van 2 miljard Amerikaanse dollar verstrekt. Deze lening was gegarandeerd met olie (Campos & Vines, 2008, p. 3; Corkin, 2011a, p. 170). In het onderdeel grondstoffenbloei van Angola zullen we op deze lening en bijhorende investeringen dieper ingaan. Van 2005 tot 2008 was Angola China’s belangrijkste Afrikaanse handelspartner (National Bureau of Statistics of China, 2014). Voornamelijk China’s honger naar olie zorgde voor het groeiende belang van Angola voor China. Zo kwam ongeveer 16% van alle olie-import in China uit Angola in 2011 (Corkin, 2011a, p. 170). Verder is China sinds 2005 actief in de diamantsector via een joint venture met een Angolees staatsbedrijf (Campos & Vines, 2008, pp. 17-18). Zoals ook in andere olierijke landen is het aantal jobs dat de sector schept beperkt. De ontginningsindustrie neemt ongeveer 99% van de Angolese export voor zich, maar voorziet slechts 1% aan werkgelegenheid. In 2006 groeiden de economische sectoren zonder de olie-industrie inbegrepen 10,9%, wat duidelijk weergeeft dat er een besef is dat er gewerkt is en moet gewerkt worden aan een gediversifieerdere Angolese economie (Burke, et al., 2007, p. 18). Angola is sterk afhankelijk van haar grondstoffen, zowel voor financiering van de overheid als voor de groei van het bbp. Sinds 2002 draagt de oliesector 75% bij aan de totale overheidskomsten, in 2011 bedroeg dit 79% (Richmond, Yackovlev, & Yang, 2013, p. 14). Angola voert een sterk discours van autonomie, waarmee ze willen vermijden dat ze afhankelijk zijn van een buitenlandse commerciële partner. Portugal en Brazilië blijven ook belangrijke handelspartners van Angola (Burke, et al., 2007, pp. 20-21). Aan het einde van de burgeroorlog werd door de internationale humanitaire organisaties en de Verenigde Naties aan Angola gevraagd een Poverty Relief Strategy Paper (PRSP) op te stellen. De Angolese versie van de PRSP, de Estratégia Contre a Pobreza werd echter door de donorgemeenschap niet met enthousiasme
20
onthaald, vooral omdat de betrokkenen en belanghebbenden bij de ontwikkeling te weinig geconsulteerd zouden zijn tijdens de opmaak van de paper (Burke, et al., 2007, p. 17). De contacten met de internationale financiële instellingen als het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank verliepen ook moeilijk en daar kon China de fondsen voorzien waar het Westen weigerde te investeren. Voor de regering dos Santos was het in de jaren 2000 duidelijk dat China in grote naoorlogse projecten wou investeren aan voordelige condities, lage interestvoeten en gespreid over langere tijd. Dit in tegenstelling tot de stukgelopen onderhandelingen met het IMF in 2002 waarbij er eerst drie trimesters goed bestuur werd geëist voordat er sprake was van financiële steun (Campos & Vines, 2008, p. 18). Het IMF wou meer transparantie, een economisch stabiel beleid en inflatiebeperking door terugschroeven van publieke uitgaven voordat er een grootschalig infrastructuurproject gefinancierd zou worden. De Angolese elite richtte zich naar China waarmee er in 2003 onderhandelingen van start gingen. In 2004 werd dan de lening van 2 miljard dollar verstrekt. In de periode 2004-2007 zijn er voor de waarde van 4,5 miljard dollar leningen uitgeschreven met oliegaranties en in 2010 werd er een extra krediet van 6 miljard dollar aangekondigd (Corkin, 2011a, p. 171). De vraag blijft natuurlijk wie er profiteert van al deze leningen. De Chinese investeringen hebben wel degelijk impact op het dagdagelijkse leven, maar de overheid en haar elites zijn de grootste begunstigden. Ovadia waarschuwt hier dat Afrikaanse staten zich bewust moeten zijn van die inherent sociale ongelijkheid die grote buitenlandse investeringen met zich meebrengen. Ze stelt ook dat China een sleutelrol speelt in het voorzien van mogelijkheden voor de overheid om corruptie gaande te houden en democratische stemmen te vermijden, maar dat China ook zelf profiteert van een klimaat waar corruptie mogelijk is (Ovadia, 2013b, pp. 244-247). Op vlak van hulp en ontwikkelingshulp voorziet China, volgens de Chinese economische en commerciële raadgever Chang Hexi in Angola, in vier domeinen hulp. Ten eerste zou het gaan om training op korte termijn rond projecten. Ten tweede heeft Chang Hexi het over medische hulp. Ten derde bevat Chinese hulp een infrastructuurcomponent. Zowel scholen, ziekenhuizen als transportvoorzieningen als wegen en sporen zijn hierin vervat. Ten slotte worden ook basisvoorzieningen als water en sanitair voorzien. Tussen 2006 en 2010 ontving Afrika 10.000 landbouwexperts uit China. Angola ontving hiervan delegaties in vier provincies (Burke, et al., 2007, pp. 31-32; Chinese specialists prepare agricultural development program in Angola, 2007). Sudan Sudan is een land dat sinds de onafhankelijkheid van Engeland en Egypte in 1956 getekend is door conflict. Met een intern gefragmenteerde samenleving, zeven buurlanden en internationaal isolement, verkeert Sudan in een precaire situatie. Nochtans heeft het land heeft een rijke bodem met olie en mineralenreserves en geschikt landbouwland. In 1989 pleegde het National Islamic Front een coup en Omar al-Bashir kwam daarmee aan de macht. Sudan geraakte geïsoleerd van de internationale gemeenschap en westerse donors omwille van hun expliciete steun aan radicale Islamitische groeperingen. Intern is het land verzwakt door aanslepende conflicten en de regering van al-Bashir kent weinig legitimiteit (Korany & Dessouki, 2008, pp. 397-420). De bilaterale relaties tussen China en Sudan werden in 1959 bestendigd nadat Sudan als vierde Afrikaanse land de Volksrepubliek China erkende. Pas midden jaren negentig zullen de relaties meer betekenis krijgen wanneer China zich ten volle engageert in de oliesector (Moro, 2012, pp.
21
23-26; Large, 2007b). Dankzij Chinese investeringen werd Sudan in 1999 een olie-exporterend land. De olie-industrie werd uitgebouwd waarna de olieproductie een enorme groei kende (Cheru & Obi, 2010, p. 159; Moro, 2012, p. 25). Van alle ontwikkelingspartners van Sudan, is China overduidelijk de belangrijkste, daarna volgt India. In 2006 bedroeg het totale bedrag dat China in Sudan spendeerde 50% van alle buitenlandse bijdragen die Sudan ontving, in 2009 was dit 57% (Dietz, et al., 2011, p. 171). Sudan was voor de onafhankelijkheid van Zuid-Sudaniii in 2011 het grootste land in Afrika, waardoor over lange afstanden goederen moeilijk transporteerbaar waren. Ook vandaag blijft zowel in Sudan als in Zuid-Sudan de toegankelijkheid tot de grondstoffen als het transport ervan moeilijk (Korany & Dessouki, 2008). Ontginningsinfrastructuur helpen opzetten is de belangrijkste Chinese activiteit in Sudan (Large, 2007b, p. 58). China investeerde in verschillende consortia en in een pijpleiding omdat het zicht had op snelle ontwikkeling van de olie-industrie. Daarnaast zag het Sudan als een soort van testcase voor de eigen oliebedrijven, die op dat moment nog niet met grotere internationale oliebedrijven op technologisch vlak konden concurreren (Large, 2007a, p. 3). Op strategisch vlak bood Sudan heel wat voordelen voor China. Ten eerste kan Sudan als een instap worden gezien voor de Aziatische grootmacht in de Afrikaanse oliesector en het belang van aanwezigheid op het continent (Abdalla, 2007; Ampiah & Naidu, 2008, p. 61; Large, 2007b, p. 2). De activiteiten van China in bijvoorbeeld Libië, Algerije, Mauritanië en Nigeria volgden na het initiatief in Sudan. Bijkomende reden was dat Sudan begin jaren 90 getroffen was door internationale sancties, en vele westerse bedrijven er wegbleven omwille van olie-embargo’s. Beijing is wel vaker aanwezig in landen waar het OESO-landen afwezig zijn omwille van mensenrechtenschendingen, repressieve politiek, slechte arbeidsomstandigheden of veiligheidsproblemen. Sudan was politiek geïsoleerd en er waren geen dominante westerse bedrijven aanwezig. Het Afrikaanse land had voor China hoge potentiële winsten, maar hield door de moeilijke interne situatie ook risico’s in (Cheru & Obi, 2010, p. 152; van Dijk, 2009, p. 142; Large, 2008, p. 96). Niet alleen voor China, maar ook voor Sudan is olie van essentieel belang. Het is een grote bron van overheidsinkomsten en daarnaast drijft de oliesector de economie aan (IKV Pax Christi, 2008, p. 3). In de relaties tussen Zuid-Sudan en Sudan zorgde olie vaak voor een spanningsveld. Ongeveer 75% van de oliebronnen liggen in Zuid-Sudan of op de grens tussen Sudan en ZuidSudan. Olie bleek dan ook een obstakel te zijn in de zoektocht naar een oplossing voor het NoordZuid conflict (Reeves, 2002, p. 167). Sinds 2011 is Zuid-Sudan een onafhankelijke staat. Deze belangrijke verworvenheid voor de Zuid-Sudanezen zorgt voor een politieke aardverschuiving (Gettleman, 2011). De zuidelijke oliebronnen stromen via Chinese pijpleidingen door het Noorden om daar geëxporteerd te worden. Het verloop hiervan bespreken we verder in het onderzoeksluik. China moet nu echter onderhandelen met twee onafhankelijke staten waarin het grote investeringen gemaakt heeft. De goede relaties tussen Sudan en China hebben bij de ZuidSudanezen wantrouwen gewekt (Francis, Madasamy, Sokkary, & You, 2012, pp. 14-15). In september 2008 vestigde China een consulaat in Juba, Zuid-Sudan, ter voorbereiding van de onafhankelijkheid. China voert een evenwichtsoefening uit tussen de twee regeringen om beiden
22
te vriend te houden. Toch heerst in het Zuiden een blijvend wantrouwen door de betrekkingen tussen China en het Noorden. Ook wordt China er vaak geassocieerd met “forced displacement, social devastation, gross human rights violations and unchecked environmental damage” (Pickering & Arbour, 2012, p. 2). De relaties China-Sudan en China-Zuid-Sudan zijn aan een nieuw verhaal toe. Het gaat hier niet om een voortzetting van de investeringen zoals in Angola en Nigeria het geval is, maar er dienen opnieuw relaties en vertrouwensbanden uitgetekend te worden. Het is aan de Sudanese overheden om hier gebruik van te maken om investeringen te laten plaatsvinden met positieve langetermijngevolgen voor de ontwikkeling van de landen en hun economie.
23
4
Bronnen en methode
De typologie van Brendan Vickers is inhoudelijk uitgebreid in het literatuuroverzicht en de toetsbare factoren zijn gedefinieerd. Om meer inzicht te krijgen in hoe deze machtsfactoren zich weerspiegelen in de realiteit, opteren we om drie cases te onderzoeken. De drie Afrikaanse landen, Nigeria, Angola en Sudan zijn olierijke landen en hebben een significante relatie met China. Aangezien het moeilijk te achterhalen is wanneer er bepaalde overwegingen zwaar doorwegen in bijvoorbeeld onderhandelingen, gaan we na op welke wijze wordt omgegaan met de potentiële machtsbronnen. Dit doen we aan de hand van wetenschappelijke artikels die bepaalde situaties in de diepte bestuderen. Deze artikels bieden vaak interessante analyses van een specifieke casus, wat ons toeliet meer inzicht te verkrijgen in de algehele situatie. De wetenschappelijke literatuur brengen we samen met rapporten van internationale- en onderzoeksinstituten en data van overheidswebsites en instellingen. Veel onderzoekers werden echter geconfronteerd met een tekort aan rapportering van overheidswege of verkeerde data. Dit feit, waar we ook zelf mee in aanraking kwamen, moet in het achterhoofd gehouden worden wanneer er grafieken en tabellen gepresenteerd worden. Vooral met betrekking tot de oliesector gebeuren er vaak schattingen en soms kent de overheid in kwestie zelf het exacte verloop van de productie niet. Een tweede issue is de recentheid en specificiteit van de literatuur. Van de Nigeriaanse en Angolese oliesector is een uitgebreid scala aan literatuur voorhanden, maar de wetenschappelijke literatuur over Sudan behandelt vaker de relatie tussen olie en conflict dan de contractprocedures en de inmenging van de staat in olie-eigendommen. Daarnaast bespreken we een evoluerende situatie, waarbij belangrijke feiten uit het heden, zoals de conflicten in ZuidSudan, de informatie verrijken, maar daarom nog geen nuttige bijdrage leveren aan het onderzoek. Het beginpunt van dit onderzoek is ook sterk afhankelijk van de loop van de geschiedenis. Goede diplomatieke banden tussen China en Sudan dateren reeds van 1959 terwijl zowel in Nigeria als in Angola China veel later een significante actor werd. Het samenbrengen van deze diverse gegevens en informatie stelt ons in staat een globaler beeld van de onderhandelingspositie van Nigeria, Angola en Sudan te schetsen ten opzichte van China. Vanuit deze vergelijkende aanpak tussen de landen zullen we conclusies trekken, waarbij we het gewicht van iedere machtsfactor in kaart brengen.
24
5
Onderzoek
In dit onderdeel gaan we concreet na of de potentiële machtsbronnen, beschreven door Brendan Vickers, ook realiteit kunnen worden. Hiervoor onderzoeken we Nigeria, Angola en Sudan. We bespreken per machtsbron elk land. Zo krijgen we een duidelijk beeld hoe de machtsbron zich nu manifesteert of dat in de toekomst zou kunnen doen. Ieder land afzonderlijk bespreken zou eerder tot een landenstudie leiden dan tot een overzicht van (potentiële) machtsfactoren voor olierijke Afrikaanse landen.
5.1 Grondstoffenbloei In het literatuuroverzicht in verband met de bodemrijkdommen kwam vooral naar voor dat de grondstofprijzen in stijgende lijn gaan, maar deze stijgende prijzen brengen ook gevolgen met zich mee. Een van die effecten is toenemende inkomsten voor de grondstof-exporterende landen, waar goed mee dient omgegaan te worden. Met de economische gevolgen als stijgende voedselprijzen en dalende lonen in de verwerkende industrie dient ook rekening gehouden te worden. Nigeria Nigeria is de op één na grootste bezitter van de Afrikaanse bewezen oliereserves (EIA, 2013, pp. 67). Daarnaast is het de grootste Afrikaanse olieproducent, met een gemiddelde productiecapaciteit van 2,5 miljoen vaten per dag (Shaxson, 2009, p. 3). De Nigeriaanse overheid bezit de rechten op de delfstoffen en heeft de verantwoordelijkheid over hun exploitatie sinds de Petroleum Act werd ingevoerd in 1969. De oliesector is van groot belang voor de overheid; zowat 70% van alle overheidsinkomsten komt uit deze sector (Mobbs, 2014, p. 1; Akhaine, 2010, p. 90). In 2012 waren van alle geëxporteerde grondstoffen 79,7% ruwe olie of verwerkte brandstofproducten (UN Comtrade, 2014). De bijdrage die olie- en gassector aan Nigeria’s exportinkomsten levert bedraagt 90 tot 95% en de sector draagt 40% bij aan het BBP. Zoals in andere olierijke staten heeft de oliesector weinig verband met andere sectoren in de economie. Ook draagt de sector slechts weinig bij tot de werkgelegenheid, zo voorziet Nigeria’s extractieve industrie slechts 4% werkgelegenheid. (Okpanachi, 2011, p. 27; Shaxson, 2009, p. 3). De waarde van de olie en gasindustrie is groot voor de overheid die al jarenlang op zoek is naar een goed reguleringssysteem. De herverdeling naar de bevolking en verhoging van de transparantie zijn heikele punten in die zoektocht naar goed beleid in de oliesector. Sinds 1970 gaat ongeveer 85% van alle olieopbrengsten naar 1% van de gehele populatie (Ovadia, 2013a, pp. 315-316). In 2005 bereikte de productie in Nigeria een piek waarna deze afnam. De daling was vooral te wijten aan veiligheidsproblemen. Diefstal, sabotage en piraterij, vooral dan in de Golf van Guinee, verminderden de productie en nieuwe investeringen van de internationale oliebedrijven actief in Nigeria (Victor, Hults, & Thurber, 2012, pp. 712-715). Daarnaast was er ook politieke onzekerheid. Met de machtswissel in 2007 werd Yar’Adua president. In 2008 kwam er een wetsontwerp op tafel te liggen, de Petroleum Industry Bill (PIB), die de structuur en fiscale regelgeving in de olieen gassector zou veranderen. De internationale oliebedrijven uitten hun bezorgdheid hieromtrent omdat de PIB de haalbaarheid van grote kapitaaleisende projecten bemoeilijkt. Ook zou de PIB sommige contracten willen heronderhandelen, dit zou vooral om contracten gaan met Aziatische
25
landen, de belastingsstructuur aanpassen en meer verantwoordelijkheid bij het ministerie van Aardoliereserves leggen (EIA, 2013, pp. 3-4). De wet dient nog steeds gestemd te worden door de Nationale vergadering. Indien deze wet zou gestemd worden, is er meer kans op een grondige hervorming en verbeterde transparantie in de sector (Shaxson, 2009, p. 45; Alison-Madueke & Olorunsola, 2012). De voornaamste internationale oliebedrijven actief in Nigeria zijn Shell, ExxonMobil, Chevron, Total en Eni. De nieuwe regelgeving die op til stond zorgde voor een onzeker investeringsklimaat. De combinatie van de plaatselijke onveiligheid en de onzekerheid in verband met wetgeving zorgden voor de dalende trend in de productie (EIA, 2013, pp. 4-6).
Bron: Grafiek overgenomen uit het Yearbook 2012 Nigeria, p.8 van U.S. Energy Information Administration (EIA, 2013, p. 8).
De voornaamste bestemmingen van Nigeriaanse olie en olieproducten zijn Europese landen, de Verenigde Staten, India en Brazilië (EIA, 2013, pp. 11-12). Van de totale Nigeriaanse export in 2012 heeft China slechts een aandeel van 5,6%. Van die export naar China zijn 80.9% ruwe grondstoffen of reeds verwerkte grondstoffen (UN Comtrade, 2014). De opkomst van de nationale oliebedrijven uit Azië in Nigeria is recenter dan in andere Afrikaanse landen. De controverse rond die nieuwe actoren in de oliesector is niet zozeer te wijten aan de terugkerende redenen tot kritiek zoals China dat als een neo-kolonisator Afrika gebruikt als bron van grondstoffen. De kritiek is veeleer gericht op de speciale behandeling die Nigeria in de periode 2000-2007 voor de Aziatische bedrijven voorzag (Vines, Wong, Weimer, & Campos, 2009, pp. 7-8). Toen er in 1999, na jaren van militair gezag, terug een democratisch verkozen president was, veranderde ook Nigeria’s politiek ten opzichte van China. Het aan de macht komen van Olusegun Obasanjo in 1999 in combinatie met China’s nieuwe oriëntatie ten opzichte van Afrika in 2000 zorgde ervoor dat de relatie tussen China en Nigeria zich kon verdiepen (Mthembu-Salter, 2009a, p. 7). Obasanjo was niet enkel president, maar ook minister van oliereserves, initieel om de fraude te beperken, maar hij is er niet in geslaagd goed beleid te voeren in de oliesector (Ihugba, 2012, p. 70). In 2001 werden verschillende handels- en investeringsmechanismen tussen beide
26
landen opgericht. Zo kwam er een Nigeria Trade Office in China en een China Investment Development and Trade Promotion Centre in Nigeria. In 2006 werd er een intergouvernementeel Nigeria-China Investment Forum opgericht (Egbula & Zheng, 2011, p. 4). Tot 2005 kochten de Aziatische landen als China, Nigeria en Zuid Korea, Nigeriaanse olie via langlopende contracten of door aankoop op de internationale spotmarkteniv. De oliemaatschappijen van deze Aziatische landen ageerden als handelaar, niet als investeerder of ontginner. De relatie met China was lange tijd commercieel gericht, waarbij Nigeria een afzetmarkt voor Chinese goederen was. De Aziatische landen bleven uit de oliesector omwille van verschillende redenen. De aanwezigheid van sterk ingeplante westerse internationale oliebedrijven creëerde de perceptie dat er weinig ruimte overbleef voor nieuwe investeringen. Daarnaast was er een moeilijk investeringsklimaat; internationale oliebedrijven waren eerder doelwit van gewapende aanvallen of vandalisme geweest. Verder was er de fraude en corruptie samen met het risico dat grote contracten in de volgende legislatuur wel eens geannuleerd konden worden. Het was vooral de aanhoudende groei van de vraag naar olie die Azie ook in Nigeria deed investeren (Vines, et al., 2009, pp. 9-11). President Obasanjo wou de Aziatische nationale oliebedrijven aantrekken en het was vooral op zijn initiatief dat er officiële bezoeken en onderhandelingen tussen China en Nigeria werden georganiseerd. Hij garandeerde China olieblokken aan voordelige tarieven in ruil voor investeringen in verwerkings- en transportfaciliteiten in de oliesector of in infrastructuurprojecten (Vines, et al., 2009, p. 11). Deze “oil-for-infrastructure” werd de aanpak van Obasanjo en weerspiegelde Nigeria’s nood aan degelijke infrastructuur en de frustratie over de voorwaarden gekoppeld aan westerse hulp. Persoonlijk was Obasanjo ook sterk onder de indruk van de infrastructuur in China (Egbula & Zheng, 2011, p. 5; Mthembu-Salter, 2009a, pp. 7-8). Twee doelstellingen in de oliesector werden opgesteld. De reserves dienden tot 40 miljard vaten opgetrokken te worden en de productiecapaciteit moest verhoogd worden van 2,5 miljoen vaten per dag tot 4 miljoen vaten per dag tegen 2010. Het probleem om deze doelen te bereiken was vooral een gebrek aan grote investeringen. Er dienden nieuwe investeringen en nieuwe spelers aangetrokken worden. In de periode 2000-2007 werden er vier vergunningsrondes georganiseerd. Telkens werden een aantal olieblokken ter beschikking gesteld waarop geboden kon worden. In de eerste ronde in 2000 toonde China hierin geen interesse. Tijdens de volgende rondes werden er uitzonderingsmaatregelen voorgesteld om de Aziatische investeerders aan te trekken. Een voorbeeld hiervan is het Right of First Refusal dat vooral de Aziatische bieders voordelen bood. Voor de werkelijke vergunningsronde met bieden van start ging, had Obasanjo reeds strategische afspraken gemaakt waarbij oliesites werden aangeboden in ruil voor de belofte van infrastructuurwerken, dit sterk ten nadele van de transparantie in de sector. In 2005 werd er weinig toegehapt, maar tijdens de ronde in 2006 werden verschillende olieblokken toegekend aan de Aziatische nationale oliebedrijven. China beloofde investeringen ter waarde van 2 miljard dollar in ruil voor twee blokken in het Chad Basin en twee in de Niger Delta. De laatste ronde in 2007 werd gehouden met dezelfde oil-for-infrastructure filosofie in het achterhoofd. Deze was evenwel weinig succesvol, aangezien er voor Obasanjo geen derde termijn inzat en dat de nieuwe president en regering de deals misschien niet zouden steunen. Na de vier vergunningsrondes bezit China nog steeds slechts een fractie van de gehele Nigeriaanse oliesector (Vines, et al., 2009, pp. 12-18; Mthembu-Salter, 2009a, pp. 11-14).
27
Tabel 1: Nigeria-China oil projects, 2004-2007
Project Exploration contract for blocs 64 and 66 in the Chad basin 29% stake and operating rights to bloc 2, NigeriaSão Tomé Joint Development Zone 45% interest in offshore exploitation licence, OML 130 51% stake in Kaduna refinery and rehabilitation Licences for OPL 471, 721, 731, 298 Provide seismic exploration service
Year
Sub-sector
Financiers or sponsors
Project cost ($ millions)
Chinese financing commitment ($ millions)
2004
Exploration
Sinopec
2.270
Unconfirmed
2006
Exploration
Sinopec
-
-
2006
Exploration
CNOOC
2.268
2.692
2006
Refinery
CNPC
2006
Exploration
CNPC
2006
Exploration
Sinopec
2.000 16
Unconfirmed 10
Zhonghao Overseas 2007 Exploration Construction 300 300 Engineering Company Bron: Tabel overgenomen uit Mthembu-Salter, 2009, p. 13. Gebaseerd op Foster, Butterfield, Chen, & Pushak, 2009, pp. 49; 128-130 en Wong, 2009.
Exploration of solid minerals in Zamfara and oil in Sokoto basin
In mei 2007 nam Yar’Adua het presidentschap over na de verkiezingen. Hij stelde een comité samen dat de vergunningsronde in 2007 moest onderzoeken. Dit comité kwam tot het besluit dat vele Aziatische bedrijven profiteerden van de toegang tot olieblokken, maar dat die hun verbintenissen niet nagekomen waren. Het comité raadde aan om ook de rondes uit 2005 en 2006 onder de loep te nemen (Vines, et al., 2009, p. 21). In maart 2008 bracht Yar’Adua een officieel bezoek aan Beijing. Hij definieerde de oil-for-infrastructure aanpak als deel van het probleem en stelde dat Nigeria nog geen uitgewerkt beleid had ten opzichte van China. Beijing werd geconfronteerd met het feit dat de politieke elite op korte termijn functioneert, samen met de electorale cyclus. Een machtswissel kon dus betekenen dat deals en bijhorende projecten uit de vorige legislatuur stilgelegd konden worden (Mthembu-Salter, 2009a, p. 9). Er heerste bij de Nigeriaanse bevolking de perceptie dat de Aziatische investeerders vooral uit waren op de olie en hun verbintenissen niet nakwamen. De bezorgdheid bij de federale overheid was groot want er bestond geen formeel mechanisme om de beloofde verwerkings- en transportfaciliteiten af te dwingen bij de oliebedrijven. De critici verloren evenwel twee zaken uit het oog. Ten eerste hadden de Aziatische bedrijven slechts een klein deel in handen gekregen de laatste jaren en het merendeel van de Nigeriaanse oliesector werd door andere internationale oliemaatschappijen beheerd. Ten tweede werden de Aziatische nationale oliebedrijven geconfronteerd met de trage en corrupte bureaucratie en de complexiteit van de politieke context. De oil-for-infrastructure projecten waren daarbij vaag gedefinieerd en de onderhandelingen verliepen traag. Daarbij waren de gekozen projecten kapitaalintensief, maar het ontbrak deze aan een bredere economische omkadering (Vines, et al., 2009, pp. 21-22).
28
Bestaande contracten werden geannuleerd of onderbroken. Met Yar’Adua aan de macht, moest China dringend zijn politieke en economische relatie met Nigeria herzien. De infrastructuurprojecten rond de spoorweg tussen Lagos en Kano en de constructie van de Mambilla elektriciteitscentrale werden stilgelegd. China probeerde via het overkopen van bezittingen van westerse oliemaatschappijen risico’s te vermijden. Zo kocht in juni 2009 China’s Petrochemical Corporation, ofwel Sinopec, Addax Petroleum aan. Addax Petroleum is een onafhankelijke Canadese olieproducent die actief was in West-Afrika. Addax had twee olieoperaties aan zee en één in het binnenland van Nigeria. Daarnaast had het nog operaties in Gabon, de Golf van Guinee en in Irak (Mthembu-Salter, 2009a, pp. 9-10, 14). Eén van de weinige overgebleven deals tussen China en Nigeria is het 45% aandeelhouderschap van CNOOC in block OML 130. Een van de meewerkende bedrijven in die site is South Atlantic Petroleum, dat wordt beheerd door een voormalige defensieminister die tevens goed bevriend is met Yar’Adua. Dat verklaart de zelfzekerheid van de CNOOC om succes te verwachten uit de exploratie (MthembuSalter, 2009a, pp. 13-14). In 2006 tekende Nigeria voor een lening ter waarde van 2,5 miljard dollar die werd verstrekt door de Chinese Exim Bank. Daarvan was 1,3 miljard bestemd voor de aanleg van de spoorwegverbinding tussen Lagos en Kano. Het opvallendste kenmerk aan de gehele terugbetalingsprocedure was de directe link met de optrekking van de ruwe olie door de Chinese bedrijven en de toewijzing van vier olieblokken aan China die in de volgende ronde in 2007 ter beschikking gesteld zouden worden. Yar’Adua liet dit contract nakijken en annuleerde het in juni 2008 omwille van prijsstijgingen in het contract en het feit dat er geen studie uitgevoerd was voor de ondertekening van deze lening. Vele andere deals met de Aziatische landen en hun bedrijven werden eveneens stilgelegd. Enkele politici adviseerden om de deals te heronderhandelen, om de nieuwe mogelijkheden die de Aziatische partners met zich brachten niet helemaal te blokkeren (Vines, et al., 2009, pp. 24-26). In 2010 overleed Yar’Adua en Goodluck Jonathan nam als vice president de fakkel over, waarna hij in april 2011 verkozen werd tot president. De bilaterale relaties tussen Nigeria en China verbeterden. Een nieuw plan voor een strategisch partnerschap met Nigeria werd uitgetekend door China, waarbij politiek vertrouwen, culturele uitwisseling en internationale samenwerking inbegrepen werden als agendapunten (Egbula & Zheng, 2011, p. 5). Nigeria kampt al jarenlang met een gebrek aan transparantie, verantwoordelijkheid en degelijk beleid in de olie- en gasindustrie (African Economic Outlook, 2013, pp. 1-4). Obasanjo ondernam reeds in 2002 de poging om deel te nemen aan het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI), waarbij de voornaamste doelstelling was de grondstoffenrijkdom om te zetten in ontwikkeling voor de producerende landen. In 2007 werd het Nigeria Extractive Industries Transparency Initiative (NEITI) in de wetgeving opgenomen. NEITI publiceert maandelijkse winsten uit de oliesector en schrijft rapporten uit over de sector. Nigeria hoopt zo de transparantie te verhogen en de betrokken stakeholders aan te zetten tot steun aan sociale ontwikkeling. Een comité van stakeholders, de National Stakeholders Working Group, ziet toe op de implementatie van het initiatief (Okpanachi, 2011, pp. 37-38; Nigeria Extractive Industries Transparency Initiative, 2014; Bryan & Hofmann, 2006, p. 75). Het is evenwel moeilijk om vast te stellen hoe betere transparantie effectief omgezet wordt in beter beleid. Daarenboven heeft het initiatief de bevolking geïnformeerd, maar stelde het de bevolking niet in staat hiervoor
29
verantwoording te eisen van hun leiders (Shaxson, 2009, p. 44). In oktober 2013 bracht president Jonathan het NEITI weer op het voorplan, samen met bijkomende maatregelen om de overheid te dwingen om ook de aanbevelingen te volgen, iets wat met voorgaande rapporten nooit gebeurd was (NOG intelligence, 2013). Goodluck Jonathan ondernam zoals zijn voorgangers pogingen om de oliesector transparanter en winstgevender voor de eigen bevolking te maken. Nochtans schafte hij in 2012 de brandstofsubsidies af. Hierbij reageerde de Nigeriaanse bevolking woedend met stakingen, omwille van het feit dat de brandstofsubsidies gezien werden als het enige voordeel dat de bevolking haalde uit haar bodemrijkdommen. Een van de eerste beslissingen die Jonathan nam als president was de Nigerian Oil and Gas Industry Content Development Act, of kortweg de Nigerian Content Act (NCA). Deze wet zou de nationale participatie in de oliesector moeten verhogen. Dit initiatief heeft kans tot slagen, maar er is te weinig druk op de politiek opdat de economische groei ook omgezet wordt in sociale ontwikkeling zoals armoedebestrijding (Ovadia, 2013a, pp. 316-319). De kans is echter groot dat de NCA vooral de elite zal verrijken. De ontevredenheid bij de bevolking is aanzienlijk, merkbaar bij de protesten tegen de afschaffing van de brandstofsubsidies. Deze wil voor verandering bij de bevolking dient omgezet te worden in een degelijk beleid door de politiek (Ovadia, 2013a, pp. 337-338). Na een periode van stilstand, of zelfs eerder achteruitgang van de Chinees-Nigeriaanse relatie tijdens Yar’Adua’s presidentschap, nam Jonathan de draad terug op. In mei 2010 werd een akkoord gesloten voor de financiering van drie nieuwe raffinaderijen, een project waar China 23 miljard dollar bijdraagt. De investeringen hebben ook het doel Nigeria zelf in haar brandstof te voorzien. De vier nationale raffinaderijen van Nigeria slaagden er niet in te vermijden dat Nigeria zelf extra brandstoffen moest importeren voor binnenlandse consumptie (Awoniyi, 2010; Eboh, 2010). Een bezoek in juli 2013 van president Jonathan aan China leidde tot een lening aan lage interest om de hoognodige infrastructuur te voorzien. Het bezoek had eveneens tot doel de Nigeriaans-Chinese relaties verder te verbeteren. Na een bijeenkomst tussen de twee presidenten, Goodluck Jonathan en Xi Jingping, werden vijf deals gesloten. Het ging onder andere om de financiering van de uitbreiding van terminals op de luchthaven en een economisch en technisch samenwerkingspakket (Nigerian leader secures $1.1bn on China trip, 2013; ZhangQian, 2013). Nigeria’s economie en overheid zijn sterk afhankelijk van de olie- en gassector. Niet enkel goed beheer van de bodemrijkdommen is essentieel, maar ook de diversificatie van de economie is noodzakelijk om het land te laten profiteren van deze rijkdom (Okpanachi, 2011, p. 41). Een structurele verandering van de economie is daarbij van belang, om de economische groei niet louter te laten afhangen van de oliesector. De landbouwsector blijft essentieel, dit vooreerst omdat het een potentiële werkgever is en cruciaal is in de armoedebestrijding. Daarnaast kan het ook een brug vormen naar industrialisatie en de afhankelijkheid van voedselimport verminderen (African Economic Outlook, Country-Notes: Nigeria, 2013, p. 14). Toch is Nigeria al aan het transformeren naar een meer gediversifieerde economie. Hervorming in de bankensector en telecomsector zorgden voor een groei in de dienstensector, die steeds meer bijdraagt tot het Nigeriaans BBP (Roxburgh, et al., 2010, p. 30; Christensen & Cottarelli, 2007, p. 15). De diversificatie van de economie is ook van belang omdat olie en gas uitputbare bronnen van energie zijn. Er wordt geschat dat er nog voor een veertigtal jaar olie geproduceerd kan worden in
30
Nigeria. Het land moet deze tijd gebruiken om de afhankelijkheid af te bouwen en een alternatieve bron van economische groei uit te bouwen (Akhaine, 2010, pp. 90-91). De minister van economie en financiën, Okonjo-Iweala, benadrukte in maart 2014 nogmaals het feit dat slechts een kleine elite profiteert van Nigeria’s rijkdom aan gas en oliereserves. De minister hamerde op de nood aan economische diversificatie in Nigeria. Ze stelt dat er een sterkere groei nodig is dan de huidige 7%, een groei die jobs creëert en daarbij is de landbouwsector van belang. Zo wil ze bijvoorbeeld tegen 2015 een Nigeria zien dat zelfvoorzienend is op vlak van rijst (Chima, 2014). Aan de bilaterale relatie tussen China en Nigeria zijn voor- en nadelen verbonden. Om een optimale relatie uit te bouwen met positieve effecten voor Nigeria, dient er een gecoördineerde politiek ten opzichte van China opgezet te worden. Een regulerend orgaan dat de voorgestelde projecten en programma’s van China gaat analyseren kan daarbij een grote stap vooruit zijn (Oyeranti, Babatunde, Ogunkola, & Bankole, 2010, pp. 4-5). Nigeria kan verder proberen te leren van China door de investeringen toe te laten, maar te eisen dat men later over deze technologieën ook zelf kan beschikken (Mthembu-Salter, 2009a, pp. 26-27). De talrijke pogingen om de transparantie te verbeteren, de corruptie te bestrijden en meer winst te halen uit de rijkdommen mislukten in de fase dat ze toegepast moesten worden. Een eerste stap vooruit is dat Jonathan het NEITI opnieuw heeft doen herleven. Om een positieve wending te geven aan het verhaal van de olierijkdom in Nigeria dient er verder een sterker uitgebouwde nationale oliemaatschappij te zijn. De huidige Nigerian National Petroleum Corporation (NNPC) zou een sterkere eigen strategie moeten uittekenen en zich een commerciëler profiel moeten aanmeten. Zo kan de NCA omgezet worden in een succesvol initiatief. Ook andere kleine lokale bedrijven kunnen bijdragen om de olie-industrie meer in Nigeriaanse handen te krijgen. Wel dient erop gelet te worden dat ook de contracten met deze kleinere bedrijven correct en transparant gebeuren (Victor, et al., 2012, pp. 737-743). Kan Nigeria uit deze situatie macht putten en zo ja, hoe? Vooreerst is het van belang de rol van China in de Nigeriaanse extractieve sector niet te overschatten. De westerse internationale oliebedrijven blijven talrijk aanwezig in Nigeria. China is lange tijd louter een opkoper geweest van Nigeriaanse olie en investeert slechts recentelijk en met mondjesmaat in de plaatselijke sector. Dat betekent dus dat nieuwe contracten op til staan. Hier dient Nigeria het heft in eigen handen te nemen en duidelijk eisen te stellen. De talrijke Nigeriaanse initiatieven om de werking van de olie- en gassector te verbeteren moeten in de nieuwe contracten en deals opgenomen worden. Hoe meer eigen beheer is opgenomen in de sector en er mogelijkheden zijn voor Nigeria om te leren, hoe meer kans er is dat de investeringen tot een win-win situatie kunnen leiden.
31
Angola De Sociedade Nacional de Combustíves de Angola, ofwel Sonangol, is opgericht in 1976 door de Angolese overheid. Het is de voornaamste actor in de oliesector en nationale oliemaatschappij van Angola. Sonangol hield zich staande tijdens de burgeroorlog en werd vaak beschouwd als een van de enige efficiënte overheidsorganen. Het was daarbij een moeilijke opgave om investeringen aan te trekken in het risicovolle klimaat dat heerste tijdens de burgeroorlog (Heller, 2012, p. 836; EIA, 2014). In 1978 maakte de Petroleum Law (Law 13/78) Angola de bezitter van de olievoorraden. In 1979 bepaalde de Product Sharing Agreement hoe de licenties voor de olievelden zouden worden toegekend. Dit zou verlopen met een permissieperiode van drie jaar, waarbij verlengingen mogelijk waren. Allerhande regels werden hieraan toegevoegd die de overheid ten goede moesten komen (Aguilar & Goldstein, 2009, pp. 1547-1548). De nationale oliemaatschappij werd vier prioriteiten toegeschreven. Ten eerste is dit voorzien in een uitgebouwde Angolese oliesector. Sonangol voorzag de mogelijkheid voor bedrijven om de inmenging van de overheid te beperken, wat de internationale partners aanmoedigde grotere investeringen te doen. Tijdens de burgeroorlog beschermde Sonangol waar mogelijk de belangen van de internationale maatschappijen om de olie-industrie draaiende te houden. De tweede verantwoordelijkheid van Sonangol bestond erin het aandeel van de Angolese overheid in de winsten te maximaliseren. Gedurende de oorlog nam Sonangol praktisch de taak van het ministerie van petroleum over. Ten derde stond het regime erop dat de oliesector ook andere economische sectoren bevorderde. Vooral de private sector, die bemand werd door de elite, moest kunnen profiteren van de olie-inkomsten. Onder de noemer van “Angolanisering” werden internationale oliebedrijven verplicht tot het opnemen van kleinere Angolese bedrijven tijdens hun activiteiten en minimum 70% van de tewerkgestelden moeten de Angolese nationaliteit hebben. De strategie kwam enkel de elite ten goede en werkte de patronage verder in de hand. De olie-elites verzekerden zo hun nodige inkomsten om hun voortbestaan te garanderen. Voor de belangrijkste subsidiaire bedrijven onder Sonangol verwijzen we naar bijlage 5. Ten slotte nam Sonangol de rol op zich om de overheid van financiering te voorzien. Het gebruikte bijvoorbeeld haar hogere kredietrating om leningen voor de overheid aan te gaan maar sloot ook strategische deals af met Aziatische landen waarbij productierechten gekoppeld werden aan bredere hulpvoorzieningen (Heller, 2012, pp. 836-838; van As, 2013; Power, 2012, p. 998). Heller voegt verder toe dat Sonangol waarschijnlijk een van de belangrijkste nationale oliebedrijven is, aangezien in vele andere staten de leiders eerder de macht van hun nationale oliebedrijf net willen inperken (2012, p. 838). De Sino-Afrikaanse relatie wordt aangehouden door een kleine economische elite. De afhankelijkheid van de elite tegenover China is gestegen, wat ook duidelijk werd tijdens de kiescampagne van de MPLA in 2008. Daarin werden Chinese projecten toegeschreven aan de MPLA en de bilaterale relatie werd hoog in het vaandel gedragen. Deze afhankelijkheidsverhouding is echter niet wenselijk, aangezien het de capaciteit van Angola beperkt (Power, 2012, pp. 1010-1011) Sonangol is aandeelhouder van zo goed als alle exploratieblocks in Angola, met de uitzondering van enkele diepwatervelden. De subsidiaire bedrijven van Sonangol (bijlage 5) zijn actief in de oliesector zelf of daaraan grenzende sectoren. Bovendien zou Sonangol reeds stappen ondernomen hebben om als internationale speler in de oliemarkten te werken (EIA, 2014).
32
In 2007 stak China de Verenigde Staten definitief voorbij als grootste afnemer van Angolese olie. Angola is daarbij belangrijk voor de Chinese economie, na Saudi-Arabië is Angola China’s belangrijkste olieleverancier is (EIA, 2014). In 2013 was van de totale import van olie in China maar liefst 14% afkomstig uit Angola. Omwille van twee redenen diversifieert Angola haar export. Ten eerste omdat het land niet afhankelijk wil zijn van een bepaalde ontwikkelings- of economische partner. Men gaat niet één land toelaten alle investeringen te doen, maar gaat de internationale relaties diversifiëren opdat er competitie en groei ontstaat (Campos & Vines, 2008, p. 20; van Dijk, 2009, p. 158). Ten tweede wordt ook de groei van de opkomende landen en hun bijkomende vraag naar grondstoffen weerspiegeld in de verscheidenheid van Angola’s exportbestemmingen. Er lijkt een trend aan de gang waarbij de traditionele handelspartners aan belang inboeten ten voordele van de opkomende machten. De Europese landen verliezen gewicht terwijl Zuid-Afrika en India steeds belangrijker worden (Aguilar & Goldstein, 2009, pp. 1549-1550; Banco Nacional de Angola, 2012). In 2012 ging maar liefst 46% ruwe Angolese olie richting China. De Verenigde Staten en Europa, met respectievelijk 13 en 11%, zijn door de jaren heen fel voorbijgestoken door de Aziatische tijger (EIA, 2014).
Bron: grafiek gebaseerd op gegevens van de Banco Nacional de Angola, 2012.
De bilaterale handel tussen China en Angola is de voorbije jaren spectaculair de lucht in gegaan. In 2000 bedroeg de totale handel 1,8 miljard dollar, tegen 2012 was dit bedrag gestegen tot 37,5 miljard dollar (National Bureau of Statistics of China, 2014). Angola heeft een handelsoverschot met China, nochtans wordt verwacht dat dit de komende jaren zal afnemen. Door zowel het toenemend aantal Chinese infrastructuurprojecten in Angola als de versterkte competitiviteit van Chinese exportproducten ten opzichte van hun Europese concurrenten wordt verwacht dat het Chinese aandeel in de Angolese consumentenmarkt zal stijgen (Campos & Vines, 2008, pp. 12-13). Het succes van de Sino-Angolese handel wordt toegeschreven aan de nauwe relatie tussen economie en politiek. China kwam tegemoet aan de noden van Angola in verband met naoorlogse wederopbouw. Andere opkomende Aziatische landen zoals India blijven eerder op de
33
achtergrond, wat evenwel kan veranderen als Angola haar handelspartners divers wil houden (Vines, et al., 2009, p. 31).
Handel China met Angola 40
in miljard USD
35 30 25
export
20
import
15
totaal
10 5 0
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bron: National Bureau of Statistics of China, 2014 China werd in 2004 voor het eerst actief in de Angolese oliesector. China Petroleum and Chemical Corporation, ofwel Sinopec, kocht het 50% aandeelhouderschap van het concessieblock 18, wat samenviel met de uitbetaling van het eerste gedeelte van de Exim Bank lening. In 2005 volgde de aankoop van bezittingen in block 3/80. Beide aankopen waren controversieel (Corkin, 2011a, p. 174). Bij de eerste in 2004 had Shell, de andere aandeelhouder, een regeling getroffen met India, maar Angola weigerde dit voorstel van Shell ten voordele van een contract met China. Bij tweede aankoop nam Sinopec het aandeel van het Franse Total over, wiens contract niet langer werd verlengd. Er wordt vermoed dat de Chinese Exim Bank hierin een rol speelde. Hoewel de Exim Bank bij volgende aankopen van aandelen in olievelden zich niet langer inmengde. Het feit dat China onvoldoende technologische kennis bezit om Angola’s olie in de diepwatervelden op te pompen vertraagt China’s uitbreiding in Angola (Corkin, 2011b, pp. 2-3). De oliebedrijven actief in die diepwatervelden, met grootste speler ExxonMobil, ondervinden daardoor tot op heden weinig concurrentie van een actiever wordend China in de oliesector (Vines, et al., 2009, pp. 32-33). China is niet alleen actief in de Angolese oliesector via haar oliemaatschappijen, waarop we later terugkomen, maar ook via de zogenaamde oil-backed loans, met andere woorden leningen waarbij olie als onderpand dient. Er zijn door de jaren heen een aantal van deze leningen gesloten tussen China en Angola en er is heel wat kritiek op gekomen, hoewel het fenomeen niet nieuw was voor Angola. Brazilië, Portugal en Spanje sloten eerder gelijkaardige contracten af in de late jaren tachtig toen Sonangol nood had aan financiering. Nieuw aan deze Chinese leningen is de bijzonder grote omvang ervan en de bepalingen waaronder het krediet valt (Vines, et al., 2009, p. 46). In maart 2004 werd na het bezoek van de Chinese vicepremier Zhang Peiyang aan Angola een lening van de Exim Bank afgesloten ter waarde van 2 miljard dollar. De lening stelde tot doel Angola de noodzakelijke infrastructuur te helpen opbouwen. De lening diende over 17 jaar terugbetaald te worden, met vijf jaar uitstel van betaling, 10.000 vaten olie dienen als onderpand. Daarnaast had het een voordelige rente: de Liborinterestv plus 1,5%. De kredietverlening ageert als een lopende rekening bij China op naam van de Angolese overheid. De lening wordt niet geclassificeerd als investering aangezien de Chinese bedrijven zich niet dienen te registreren bij de
34
Angolese administratie, wat andere buitenlandse investeerders wel dienen te doen. De projecten vallen onder het Program of Public Investments en worden dus gezien als gewone publieke investeringen (Burke, et al., 2007, pp. 23-24; Aguilar & Goldstein, 2009, p. 1555). De lening van de Exim Bank verliep in twee fasen van elk 1 miljard dollar waarbij een eerste deel in 2004 beschikbaar werd gesteld. Hiermee werden 50 projecten gefinancierd, gesloten onder 31 contracten en uitgevoerd door zeven Chinese firma’s. Het grootste project was de heraanleg van de weg tussen Luanda en Uíge, wat zo’n 371 kilometer is. In de tweede fase die van start ging in maart 2007, werd een volgende schijf van 1 miljard dollar voorzien. Er werden 17 contracten gesloten en 52 projecten werden uitgetekend, waarvan een deel ook afwerking van projecten uit de eerste fase inhield (Vines, et al., 2009, p. 47). In maart 2007 werd een bijkomende 500 miljoen dollar vrijgemaakt om additionele kosten van de projecten te financieren. In september 2007 bezocht het hoofd van de Chinese Exim Bank, Li Ruogo, Angola en sloot een nieuwe lening af van 2 miljard dollar waarbij ook olie als onderpand gold. Deze zou een honderdtal projecten financieren, vooral in de onderwijs- en gezondheidssector. De voorwaarden om lokale participatie te bevorderen werden aangescherpt (Campos & Vines, 2008, pp. 8-9). De financiering van de projecten gebeurt dus voor 100% door Chinese staatsbanken. De uitvoering ervan is ook grotendeels in Chinese handen. Het geld van de lening wordt direct toegekend aan Chinese bedrijven die het werk moeten uitvoeren. De terugbetaling start van zodra het project is afgerond. De Angolese overheid en ministerie van financiën hebben weinig input aangezien de Chinese aannemers de eerste 70% van de projecten aangeboden krijgen door de Chinese overheid. De overige 30% wordt toegekend aan Angolese private bedrijven om de participatie te bevorderen in de wederopbouw. De Angolese handelaars zijn niet tevreden met deze verdeling. Zowel het leren van de technologie in de bouwsector als creatie van werkgelegenheid zijn geen opportuniteiten die meekomen met de Chinese investeringen (Burke, et al., 2007, pp. 23-24; Vines, et al., 2009, p. 48). Het beheer van het geld en de keuze van de projecten wordt toegeschreven aan de Grupo de Trabalho Conjuncto, een samenwerkingsorgaan tussen het Angolees ministerie van financiën en het Chinese ministerie van buitenlandse en commerciële zaken. Angola beschouwt elk project als prioritair waardoor er weinig onenigheid is tussen beide partijen. De macht van president dos Santos is hierin groot. Nochtans luidt de kritiek dat vooral China hier kan beslissen welke projecten er worden opgezet. De Chinese strategie zou vooral gericht zijn op projecten rond de ontginning van ruwe grondstoffen als koper en olie en infrastructuur die de import van Chinese goederen kan vergemakkelijken. De perceptie heerst dat Chinese bedrijven kunnen aangeven waar er projecten nodig zijn en de uitvoering ervan nadien toegewezen krijgen (Burke, et al., 2007, pp. 24-25; Campos & Vines, 2008, p. 9; Mohan & Lampert, 2012, p. 98). Begin 2011 verklaarde China dat de drie Chinese staatsbanken, de Exim Bank, de Commercial and Industrial Bank of China en de China Development Bank, in totaal reeds een bedrag van 14,5 miljard dollar krediet hadden uitgeleend aan Angola. Daarbij kwamen nog leningen met oliegaranties ter waarde van 10 miljard dollar van het China International Fund, dat de olie uit Angola importeert in China (Power, 2012, p. 996). Hoewel dit type leningen niet nieuw is kreeg het toch de naam “Angola mode” toegewezen van de Wereldbank, waarbij de leningen voor uitbouw van infrastructuur worden terugbetaald in olie. China gebruik dit type kredietverlening en wijze van terugbetaling voor landen die geen adequate financiële garanties kunnen bieden.
35
Het laat de landen daarbij toe hun natuurlijke grondstoffen te koppelen aan de infrastructuur (Vines, et al., 2009, pp. 46-47; Corkin, 2011a, p. 170). Hoewel de intrede van China in Angola en breder in de Afrikaanse grondstoffenmarkt nieuwe dynamieken en financiering met zich meebracht, is dit natuurlijk niet zonder uitdagingen. De verbeterde infrastructuur neemt een obstakel weg waarmee vele Afrikaanse landen reeds langer mee worstelen. China biedt een alternatieve bron van financiering en is bereidwillig om technologie te delen. Het blijft er echter op aankomen dat olierijke landen zoals Angola ook zelf de vaardigheden gaan ontwikkelen om te profiteren van die rijkdom. De Chinese inmenging mag niet leiden tot een verslechterde werking van het overheidsorgaan en er moet ook op lange termijn nagedacht worden. Angola moet de kans grijpen om de technologieën te leren van hun Chinese partners om de potentiële winsten van de samenwerking niet te mislopen (Habiyaremye, 2013, p. 645). In 2004 werd er een joint venture opgericht tussen Sinopec en Sonangol, wat Sonangol Sinopec International (SSI) werd. Het was vooral opgericht om de gezamenlijke aankoop in maart 2004, van het 50% aandeelhouderschap in block 18, te delegeren. Voor een kaart met de olieconcessies verwijzen we naar bijlage 4. Er is evenwel onduidelijkheid over de werkelijke eigenaars van de SSI joint venture. Wat vaststaat is dat Sinopec 55% bezit in deze gemeenschappelijke onderneming. De overige 45% wordt toegeschreven aan Sonangol. Dayuan International Development Ltd. zou hiervan 31,5% bezitten en is een in Hong Kong gevestigd bedrijf met banden met Angola. China Sonangol International Holding Limited (CSIH) zou de overige 13,5% bezitten. CSIH wordt ook wel China Sonangol genoemd. CSIH is op zijn beurt een joint-venture tussen de nationale oliemaatschappij van Angola zelf, Sonangol, en een bedrijf uit Hong Kong, New Bright International Development (Campos & Vines, 2008, p. 16; Vines, et al., 2009, pp. 42-43; Fanaie, Alain, 2012). Het lijkt erop dat deze joint venture stevig door China in de greep wordt gehouden, maar de Angolese elite steunt deze samenwerking sterk. De plaatselijke olie-elites bemannen de sleutelposities in de commerciële bedrijven en de persoonlijke relaties met China spelen een sleutelrol in het succes van dit partnerschap (Power, 2012, p. 1001). Block 18 wordt door het Britse BP en door SSI beheerd en de bedrijven bezitten elk 50%. De financiering van het project was in het begin onzeker en verliep traag, na verloop van tijd begon het project internationale fondsen aan te trekken. Vooral door China’s grote bijdrage zagen de internationale banken het risico verminderen. Voor de lening werden Sonangol en Sinopec niet gesplitst, wat het financieringsproces vergemakkelijkte. De ontginning van de bron kon beginnen in september 2007 (Vines, et al., 2009, pp. 42-43). De andere bezittingen van SSI in Angola zijn terug te vinden in bijlage 4. In 2006 werden er vergunningsrondes georganiseerd. De Angolese overheid wou niet dezelfde fout maken als Nigeria door teveel blocks open te stellen, en stelde slechts een beperkt aantal blocks ter beschikking. Er werden recordbedragen geboden, voor een niet-actief aandeelhouderschap in blocks 17(06) en 18(06) bood China 2,2 miljard dollar (Vines, et al., 2009, pp. 33-34; Aguilar & Goldstein, 2009, p. 1554). SSI verwierf tijdens de ronde aandeelhouderschap in drie nieuwe blocks in de zee. Er was nu meer sprake van een intrede van Sinopec in Angola’s olie-industrie. Het ging om 25,7% in block 17(06), 40% in block 18(06) en tot slot 20% in block 15(06) waar het niet de werkingslicentie kon vergaren. Blocks 17 en 18 zouden in totaal een geschat aantal reserve hebben van vier miljard vaten (Burke, et al., 2007, p. 37; Corkin, 2011a, p. 174).
36
Na deze ronde besloot de joint venture Sonangol-Sinopec 200 miljoen dollar te reserveren voor sociale projecten. Daarnaast plande SSI ook om de mogelijkheid van een nieuwe Angolese raffinaderij te bestuderen. Deze nieuwe raffinaderij Sonaref zou in Lobito geplaatst worden, 3,5 miljard dollar kosten en een capaciteit hebben van 240.000 vaten per dag. Het was reeds langer een droom van de Angolese overheid om een tweede Angolese raffinaderij te hebben naast die in Luanda, maar een gebrek aan financiers die er een degelijke investering in zagen maakte dit tot nu toe onmogelijk. De stijgende olieprijzen en China’s bereidwilligheid om wel te investeren, zorgden ervoor dat er opnieuw plannen rond Sonaref op tafel kwamen te liggen. Daarin zou Sonangol 70% aandeelhouderschap opnemen, Sinopec 30%. De constructie was bedoeld eind 2007 te starten. In maart 2007 liepen echter de onderhandelingen vast. In het contract stond dat 80% van de verwerkte producten bestemd zouden zijn voor de exportmarkt. De verwerkte olie zou speciaal voor de Chinese markt bestemd zijn, maar door een verschil in chemische componenten zou dit onbruikbaar zijn in Angola zelf. Aangezien Angola 70% van al haar olieproducten moet importeren omdat ze zelf niet over de raffinagecapaciteiten beschikt, is een Sonaref naar Chinese plannen niet interessant. Sonangol kondigt aan het project alleen voort te zetten. China is niet langer geïnteresseerd om hierin te investeren. In principe beschikt het zelf over voldoende verwerkingscapaciteit en importeert het liever ruwe olie, die goedkoper is dan verwerkte producten. Het lijkt er op dat Angola zich dus niet verplicht voelde de Chinese partner te volgen. Hoewel het niet duidelijk is wie van beiden de onderhandelingen deed afspringen, lijkt het erop dat Angola stond op haar soevereiniteit en zeker in een strategische aangelegenheid van een nieuwe eigen olieraffinaderij (Burke, et al., 2007, pp. 38-39; Vines, et al., 2009, p. 45). In 2008 werd een contract gesloten met een Amerikaans bedrijf dat voor 8 miljard dollar de raffinaderij zou optrekken. Dit was ongeveer het dubbele van de geraamde kosten in het Chinese contract (Corkin, 2011a, p. 174). In december 2012 startte de opbouw en Sonaref zou in werking moeten treden tegen 2017 met een geschatte capaciteit van 200.000 vaten per dag tegen 2018. De raffinaderij zal Angolese olie verwerken die zowel op de binnenlandse als buitenlandse markt verkocht zal worden. Eind 2013 werd de Britse bank Standard Chartered Bank UK aangewend om financieel advies te geven tijdens het constructieproces (EIA, 2014). Na het stuklopen van de onderhandelingen tussen China en Angola over het opzetten van de raffinaderij in Lobito, doet Sinopec in 2007 afstand van de drie net verworven concessies. CSIH neemt de aandelen over zolang er geen andere partner gevonden wordt. De Holding neemt ook block 3/80 (nu 3/05 en 3/05A) over. Dit was in handen gekomen van Sinopec in 2005 nadat Angola de vergunning voor het Franse Total niet verlengd had in 2004 (Corkin, 2011a, pp. 174175; Campos & Vines, 2008, pp. 16-17). De volgende vergunningsronde werd uitgesteld tot na de presidentsverkiezingen in september 2008. In oktober datzelfde jaar onderhandelden Sinopec en China National Offshore Oil Corporation (CNOOC) met Marathon Oil Corporation, een Amerikaans bedrijf, voor het 20% aandeelhouderschap in block 32 voor 1,8 miljard dollar. Sonangol nam echter haar recht van eerste optie op en toonde zelf interesse voor het block en blokkeerde zo China’s aankoop (Corkin, 2011a, p. 175). Olie is en blijft de belangrijkste inkomstenbron voor de Angolese overheid. Zoals eerder vermeld brengt de sector weinig werkgelegenheid met zich mee, maar ook over milieu-impact dient men bezorgd te zijn. Olie creëert in dat opzicht ook een ongelijk sociaal model. De sector genereert weinig werk en doet geld stromen naar de elites, wat op zijn beurt al te vaak resulteert in corruptie. Het concept Corporate Social Responsibility waarin bedrijven sociale en
37
milieubekommernissen opnamen in hun werkwijze, werd midden jaren 2000 in Angola geïntroduceerd. De vaststelling is echter dat bedrijven vooral het concept gebruikten om een voordeligere positie te krijgen op het moment dat de concessies verstrekt werden, wat de kans op weinig transparante deals vergroot (García-Rodriguez, García-Rodriguez, Castilla-Gutiérrez, & Major, 2013, pp. 371-372). Het concept wordt ook door CSIH gedragen en is te lezen op hun website (Fanaie, Alain, 2012). Is er perspectief op een beter beleid en hoe zou dit er moeten uitzien? Een link tussen de oliesector en de globale economie is van essentieel belang. Zolang de inkomsten niet doorstromen naar andere sectoren en het land hoofdzakelijk afhankelijk blijft van haar olieinkomsten, blijft Angola kwetsbaar voor internationale prijsschommelingen. Angola is er door de jaren heen in geslaagd haar handelspartners te diversifiëren en zal in de toekomst afhankelijkheid van China vermijden (Aguilar & Goldstein, 2009, pp. 1559-1560; García-Rodriguez, et al., 2013, pp. 373-375). De toetreding in 2007 tot de OPEC toonde aan hoe Angola haar internationale positie wil verbeteren (Burke, et al., 2007, p. 41). Een langetermijnvisie blijft echter noodzakelijk. De jarenlange hoge olieprijzen, die na 2009 opnieuw torenhoog waren, in combinatie met zekerheid van financiële kredietverlening zorgt voor weinig financiële ongerustheid. Het werd duidelijk tijdens de terugval van de olieprijzen in 2008 dat Angola slecht voorbereid is op volatiele prijzen. China levert een aparte bijdrage aan Angola. Het is een belangrijke handelspartner en kredietverstrekker, maar brengt in projecten vaak eigen werkkrachten mee. Angola moet lokale bedrijven beter in de mogelijkheid laten verkeren om te participeren en te leren van de Chinese projecten. Beijing wil graag de relatie verderzetten via de leningen met oliegaranties terwijl Angola net af wil van de “Angola mode” in het partnerschap. Er is meer nood aan wederzijds begrip en de taalbarrière overwinnen is eveneens cruciaal. China is een grote afnemer van Angolese olie, 12% van de totale Chinese olie-import in 2013 kwam uit Angola. De olie-inkomsten van China bieden de ideale gelegenheid om te investeren naast de olie-industrie en meer economische diversificatie te creëren (Burke, et al., 2007, p. 42; Campos & Vines, 2008, pp. 24-25; EIA, 2014; Habiyaremye, 2013, p. 645).
38
Sudan De diplomatieke relaties tussen Sudan en de Volksrepubliek China dateren van 1959. In 1995 kreeg de relatie meer betekenis wanneer China sterker betrokken geraakt in de Sudanese oliesector. In 1999 exporteerde Sudan voor de eerste maal olie en tegen 2005 bereikte de productie 500.000 vaten per dag. De relatie was voordelig voor zowel al Bashir’s entourage als voor China en haar oliebedrijven, hoewel de instabiliteit in Sudan de relatie er niet op vergemakkelijkte (Moro, 2012, pp. 23-26). In 2009 vierden beide staten het 50 jarig bestaan van hun diplomatieke banden. Het potentieel van de relatie werd benadrukt, maar de aanslepende conflicten wegen op de relatie. De viering werd bovendien overschaduwd door het aanhoudingsbevel van het International Criminal Court tegen al-Bashir in maart 2009 (Large, 2009, pp. 618, 625). In 2011 nam China 77% af van de Sudanese olie, inclusief Zuid-Sudan. Tegen 2012 was dit aandeel verder gestegen tot 80%. Dit in tegenstelling tot het percentage dat de Sudanese olie-import bedroeg in China’s totale olie-import. In 2007 was Sudanese olie nog goed voor 6% van China’s import van olie, in 2011 was dit 5% en in 2012 was dit geheel teruggevallen tot 1%. Dit laatste was vooral te wijten aan de politieke strubbelingen tussen de twee Sudans na de onafhankelijkheid van ZuidSudan in juli 2011 (EIA, 2013; Large, 2009, p. 615). Hoewel de bilaterale relatie tussen China en Sudan van groot economisch belang is voor Sudan en dat ook blijft, is dat minder het geval voor China (Large, 2009, p. 616). Bron: Grafiek overgenomen van U.S. Energy Information Administration (EIA, 2013)
Ondanks het internationale politieke isolement, met onder andere de Sudan Divestment Campaign van de Verenigde staten sinds 2007, is Sudan erin geslaagd ontwikkelingspartners te vinden naast de westerse traditionele partners. De Aziatische landen, OPEC-leden en Arabische landen of hun organisaties hebben de plaats van het Westen ingenomen, dit wordt goed geschetst in bijlage 8. De projecten van die andere partners zijn ook meer sectorspecifieke projecten. In bijlage 7 is weergegeven hoe China bijvoorbeeld sterk investeert in water- en energievoorzieningsprojecten. (Dietz, et al., 2011, pp. 170-172; Patey, 2009, pp. 570-571). Naar aanleiding van de olie-exploraties in Sudan werd in 1972 de Petroleum Resources Act opgesteld waarbij alle gevonden olie automatisch eigendom werd van Sudan. In 1975 werd hieraan een clausule toegevoegd waarbij het ministerie van energie en mijnbouw de bevoegdheid kreeg om overeenkomsten te sluiten met oliebedrijven voor verdere exploratie en ontginning. Tegenwoordig reguleert het ministerie van financiën en nationale economie de oliesector. Een orgaan van het ministerie van petroleum regelt de exploratie, productie en verspreiding, dit
39
volgens de regels van het ministerie van financiën en nationale economie. Verder bepaalt dat ministerie de hoogte van de brandstofsubsidies (Gawert & Andrä, 2013, p. 17; EIA, 2013). De nationale oliemaatschappij van Sudan, Sudan National Petroleum Corporation (Sudapet), bezit in elk consortium aandeelhouderschap. Met de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan in 2011 werden de bezittingen van Sudapet deels of volledig overgedragen aan Nilepet, de nationale oliemaatschappij van Zuid-Sudan. China geraakte sterk betrokken bij de uitbouw van de oliesector vanaf de jaren 90 na een bezoek van al-Bashir aan China. Azië domineert Sudan’s oliesector op vlak van ontginning, met China als koploper, gevolgd door India en Maleisië. In 2010 domineerden de drie nationale oliemaatschappijen van deze landen zowat 90% van Sudan’s oliebronnen (Patey, 2010, p. 623; EIA, 2013; Moro, 2012, pp. 24-25). China National Petroleum Corporation (CNPC) bezit het grootste aandeel in de twee belangrijkste consortia: de Greater Nile Petroleum Operating Company en de Dar Petroleum Operating Company, beiden gesitueerd op de grens tussen Sudan en Zuid-Sudan (Patey, 2010, pp. 623-625). Tabel 2: Voornaamste olieconsortia in Sudan Consortium
Subsidiary Company
Country of origin
Greater Nile Petroleum Operating Company GNPOC Block 1, 2, 4
CNPC
China
40%
Petronas
Malaysia
30%
ONGC
India
25%
Sudapet
Sudan
5%
Nilepet
South-Sudan
5%
CNPC
China
41%
Petronas
Malaysia
40%
Nilepet
South-Sudan
8%
Sinopec
China
6%
Egypt Kuwait Holding
Egypt
3,6%
Other partner
--
1,4%
Nilepet
South-Sudan
42%
Petronas
Malaysia
34%
ONGC
India
24%
CNPC
China
95%
Sudapet
Sudan
5%
Ansan Wikfs
Yemen
66%
Sudapet
Sudan
34%
Dar Petroleum Operating Company DPOC Block 3, 7
Sudd Petroleum Operating Company SPOC
Petro Energy E&P Block 6 Star Oil Block 17
Share
Bron: Tabel overgenomen van EIA, Sudan and South Sudan, 2013. Aangevuld met informatie uit Gawert & Andrä, 2013, pp. 18-20.
In de Greater Nile Petroleum Operating Company wordt de Nile blend opgepompt. Deze soort olie is van hoge kwaliteit en kan direct verhandeld worden op de internationale markt. In de Dar Petroleum Operating Company wordt de Dar blend geproduceerd. De Dar blend is echter van mindere kwaliteit en vergt andere transportfaciliteiten en wordt aan een lagere prijs aan de man
40
gebracht. Hiervoor werd in 2006 een nieuwe pijpleiding gebouwd (Gawert & Andrä, 2013, pp. 1820). Sudan heeft twee pijpleidingen die naar de haven van Sudan lopen aan de Rode Zee. Beiden zijn gebouwd door CNPC. Voor zowel de Nile blend van block 2 en 4 in Sudan en block 1 en 5A in ZuidSudan als voor de Dar blend van block 3 en 7 in Zuid-Sudan is er een leiding voorzien. Daarnaast is er ook nog een pijpleiding tussen Block 6 en de raffinaderij in Khartoem, wat ook een Chinese constructie is (EIA, 2013; Gawert & Andrä, 2013, p. 20; Business Monitor International, 2014, p. 62). De Sudanese oliesector kent een woelig verloop. Het ging gepaard met onteigeningen en gedwongen verhuizingen van bevolkingsgroepen, het zorgde voor financiering van het regeringsleger of andere gewapende groeperingen en was oorzaak van de grensdisputen bij de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan in 2011. Niet verwonderlijk dat China, sterk betrokken in de Sudanese oliesector, bij de opposanten op kritiek kon rekenen (Gawert & Andrä, 2013, pp. 7-8).
Sudan, jaarproductie 200.000 180.000 x duizend vaten
160.000 140.000 120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Ruwe olie
Verwerkte olieproducten
Zuid Sudan, ruwe olie
Bron: gebaseerd op gegevens van de jaarverslagen 1998-2012, geraadpleegd op mei 5, 2014: http://minerals.usgs.gov/minerals/pubs/country/africa.html
Ondanks het vele geweld bleef en blijft de CNPC actief in Sudan (Gawert & Andrä, 2013, p. 21). China geraakt vanaf de jaren 90 stevig gevestigd in Sudan. De productie kwam op gang en draaide op volle toeren vanaf 2005. De combinatie van internationaal stijgende olieprijzen samen met het vredesakkoord tussen Sudan en Zuid-Sudan in 2005, leidden tot een olieboom. Deze boom concentreerde de olierijkdommen echter nog meer in Khartoem. De productie steeg van 305.000 vaten per dag in 2005 tot 480.000 vaten per dag in 2008 (Patey, 2010, p. 622; Large, 2009, p. 618). Het Comprehensive Peace Agreement (CPA) dat gesloten werd in 2005 bevatte een Wealth Sharing Agreement dat de olie-inkomsten beter zou verdelen tussen Khartoem en de semiautonome staat Zuid-Sudan. De olieproductie bleef gebaseerd op de bestaande contracten en werd beheerst door zowel Sudan als het Zuiden (Gawert & Andrä, 2013, p. 22). China verwelkomde het vredesakkoord (Taylor, 2006, p. 950) en diende zich nu voor te bereiden op de
41
mogelijke afsplitsing van Zuid-Sudan in 2011. Dit verliep niet van een leien dakje, aangezien China nu relaties diende op te bouwen met een regering in Zuid-Sudan die voorheen in oorlog was met de overheid die China steunde. Daarnaast viel de relatie ook buiten de traditionele bilaterale relaties die China aanhoudt met staten, aangezien Zuid-Sudan een deelstaat was. Toch werd de opbouw van een relatie belangrijk geacht, voornamelijk omdat zowat 75% van Sudans oliereserves zich in het Zuiden situeerden en de Chinese bedrijven hier reeds in geïnvesteerd hadden (Large, 2009, p. 622; Moro, 2012, pp. 25-26). In 2007 volgde een bezoek van Salva Kiir, de president van Zuid-Sudan, aan China om de banden uit te bouwen. In september 2008 opent China een consulaat in Juba, de hoofdstad van Zuid-Sudan. Dit liet China toe om niet via Khartoem te moeten passeren om verdere betrekkingen uit te bouwen (Large, 2009, p. 623; Francis, et al., 2012, pp. 6-7). Begin 2006 kende de oliesector in Sudan een nieuwe boost wanneer block 3 en 7 productief worden. Dit kwam niet ongelegen aangezien de productie in de blocks van de Greater Nile Petroleum Operating Company daalde. Dit omwille van uitputting van de bronnen maar ook door een gebrek aan onderzoek en investeringen tijdens de Noord-Zuid conflicten. De productie van de Dar blend in block 3 en 7 compenseerden het verlies (EIA, 2013; Gawert & Andrä, 2013, p. 22; Patey, 2010, p. 623). In 2007 werd de kwetsbaarheid van de Chinese investeringen in Sudan duidelijk. De Justice Equality Movement, een rebellengroepering uit de regio Darfur, voert een aanval uit op Chinese olie-installaties in Kordofan in oktober 2007. Dit als waarschuwing voor China om zich terug te trekken uit Sudan (Patey, 2010, p. 632; Large, 2009, p. 618). In oktober 2008 worden er negen Chinese CNPC arbeiders ontvoerd in Zuid-Kordofan. Vijf ervan worden vermoord door een beweging met banden met de Justice Equality Movement. Het gebrek aan effectieve doorstroming van oliewinsten samen met marginalisatie van de regio en milieudegradatie zet kwaad bloed bij de lokale bevolking en leidt tot gewapende weerstand (Patey, 2010, p. 632; Large, 2009, p. 618). Dit toont duidelijk het contrast tussen het officiële verhaal dat opgehangen wordt van een goede band tussen Sudan en China en de complexiteit van de Chinese inmenging in de Sudanese politiek (Large, 2009, pp. 611-612). De internationale economische crisis in 2008 met de daaropvolgende daling in olieprijzen toonde aan hoe slecht Sudan voorbereid was op een olieschok. De totale inkomsten uit olie waren in 2008 nog 6,5 miljard dollar, terwijl dit in 2009 nog slechts 2,5 miljard dollar was. Het wanbeheer van de olie-inkomsten werden goed zichtbaar bij deze plotse daling (Patey, 2010, p. 621). De uitbouw van relaties met Zuid-Sudan is niet vanzelfsprekend. Het heersende wantrouwen is groot (Francis, Madasamy, Sokkary, & You, 2012, pp. 14-15). De zuidelijke bevolking wou duidelijk met de onafhankelijkheid een einde maken aan de marginalisatie van de regio, de gedwongen verhuizingen en het slechte beheer van de oliesector. Toen de onafhankelijkheid verkregen werd in juli 2011, was Zuid-Sudan slecht voorbereid op een betere aanpak. De verdeling van de olieproductie, noch de exacte grens was reeds bepaald. De budgetten verkregen in de periode onder het CPA waren eerder aan militaire uitgaven gespendeerd dan aan diversificatie van de economie. De overheidsinkomsten van de nieuwste staat bestonden voor 98% uit olieopbrengsten, wat Zuid-Sudan onmiddellijk tot de meest olieafhankelijke staat maakte (Gawert & Andrä, 2013, p. 24; Francis, et al., 2012, p. 4). Een van de grootste problemen waarmee ZuidSudan geconfronteerd werd was echter het feit dat de belangrijke raffinaderijen in handen waren van Khartoem en de pijpleidingen, nodig voor de export van de Zuid-Sudanese olie, door Sudan
42
liepen. Zuid-Sudan zou bijgevolg enkel in staat zijn olie te exporteren indien Sudan dit toeliet (Gawert & Andrä, 2013, p. 24). Zoals Arbetman-Rabinowitz en Johnson voorspellen als uitkomst na 2011, is er potentieel voor Zuid-Sudan om Sudan economisch in te halen met behulp van olieopbrengsten. De beperkte politieke capaciteit zou echter deze ontwikkeling in de weg kunnen komen te staan (ArbetmanRabinowitz & Johnson, 2008, pp. 392-393). Zuid-Sudan mag dan wel 75% van de oliereserves van het oude Sudan bezitten, Sudan stond een vlotte start van de productie in de weg. In januari 2012 legt Juba de productie stil. Sudan zou meer dan 6 miljoen vaten in beslag hebben genomen, ter compensatie van het gebruik van de pijpleidingen. Het bedrag dat Sudan initieel vroeg voor elk getransporteerd vat ruwe olie was excessief hoog. Khartoem had niet verwacht dat Zuid-Sudan de productie zou stopzetten aangezien beide landen afhankelijk zijn van hun olie-inkomsten. ZuidSudan hoopte met de stillegging Khartoem te kunnen dwingen tot onderhandelingen. Pas in mei 2012 werd er een akkoord beklonken over het tarief dat geheven zal worden voor het gebruik van de pijpleiding. Intussen was het conflict in maart echter militair geëscaleerd en waren er grensconflicten in Zuid-Kordofan en Heglig waarbij ook olie-infrastructuur beschadigd werd. In september 2012 werd de productie herstart na de ondertekening van negen bilaterale akkoorden tussen Sudan en Zuid-Sudan (Gawert & Andrä, 2013, pp. 8, 25-28; Francis, Madasamy, Sokkary, & You, 2012, p. 86). China was tijdens deze crisis ongerust en neutraal blijven was moeilijk. Beijing had vooral belang bij een voortgezette productie. Beijing begon ook te vrezen voor zijn oliebezittingen. China rekent in Zuid-Sudan op heel wat wantrouwen en Zuid-Sudan bracht de CNPC en de maatschappijen uit India en Maleisië samen om contracten te herschrijven. De onafhankelijkheid bracht de dominantie die CNPC had in het oude Sudan in het gedrang. Ondanks de pogingen van Zuid-Sudan om andere investeerders, ook westerse, aan te trekken om onder andere een nieuwe pijpleiding via Kenia te construeren, hapte er niemand toe. Zuid-Sudan bleek op China aangewezen te zijn (Higgins, 2011). Eind 2013 was er toch al meer sprake van een verbeterde relatie, waarbij Zuid-Sudan China omarmde dat bereid was geologische studies uit te voeren en infrastructuurprojecten op te zetten. Zuid-Sudan verwelkomt de investeringen, maar internationaal wordt er gewaarschuwd (Vail, 2013). De beperkte overheidscapaciteit vormt een risico op een grondstoffenvloek. Economische planning en een agenda die niet enkel de Chinese belangen dient, is noodzakelijk (Francis, et al., 2012, p. 9; Pickering & Arbour, 2012). Voorlopig lijkt Zuid-Sudan nog lang niet vrij van interne disputen. China is actiever betrokken bij de zoektocht naar een oplossing. Het verzekeren van olievoorziening is daarbij geen onbelangrijk drijfveer (Johnson, 2014). Sudan heeft nog andere sectoren waarin het potentieel kan groeien. Onder andere de landbouwsector, maar ook andere grondstoffen als goud en ijzer. Nochtans maakten de grondstoffen naast olie minder dan één procent uit de voorbije jaren (African Economic Outlook, 2013; Minerals information: Africa and the Middle East, 2013). Zowel de relatie China-Sudan als China-Zuid-Sudan is sterk gepolitiseerd door de jaren heen. China zou de olie graag opnieuw vlot zien vloeien zonder gewelddadige aanvallen of productieonderbrekingen. Voordat Zuid-Sudan invloed zal kunnen uitoefenen in de relatie met China zal het eerst binnenlands orde op zaken moeten stellen. De aanhoudende conflicten van de laatste maanden geraken maar niet opgelost en houden een vlotte uitbouw van de productie tegen. Khartoem heeft al langer ervaring in de relatie met Beijing en kan daarvan profiteren.
43
Omwille van onduidelijkheid omtrent oliecontracten en besluitvorming binnen de consortia is het moeilijk te oordelen over het potentieel voor Sudan of Sudapet hierin. Duidelijk is wel dat de oliemaatschappijen beter betrokken moeten worden en de lokale bevolking mee moet kunnen profiteren van de rijkdommen. Indien dit ontbreekt kunnen de grieven van de burgers omslaan in geweld, wat de recente geschiedenis ons en ook China duidelijk heeft gemaakt.
44
5.2 Potentiële markt Afrika’s groeiend aantal consumenten opent nieuwe perspectieven voor China in Afrika. Wanneer er een sterke vraag komt naar afgewerkte producten, ziet China hierin een potentiële afzetmarkt van zijn goederen. Vele Afrikaanse landen engageren zich in regionale economische organisaties, om de intraregionale handel te bevorderen. Hieraan zijn infrastructuurprojecten gekoppeld, maar ook het wegnemen van handelsbarrières en evolueren naar een gemeenschappelijke munt zijn componenten van de initiatieven. Hoewel dit verhaal zich vooral op het continent zelf afspeelt, bieden de regionale economische organisaties een kader waarin onderhandelingen met China over zijn exportproducten kunnen gebeuren en reikt het regulering aan. Economische zones in Afrika zijn aantrekkelijk voor investeerders, van waaruit deze op de regionale markt kunnen verkopen (Osakwe, Nkurunziza, & Bolaky, 2013, p. 116). Gebundelde krachten en preferenties plaatsen de individuele Afrikaanse staat zo in een sterkere positie ten opzichte van Beijing. In dit onderdeel bespreken we de drie cases, maar opgedeeld via initiatief en niet per land. In verband met Nigeria behandelen we de Economic Community of West-African States. Voor Angola en Sudan bespreken we de relevante regionale organisaties waarin zij actief zijn, respectievelijk de Southern African Development Community en de Common Market for Eastern and Southern Africa. Ten slotte bespreken we nog de T-FTA waar enkel Angola en Sudan in participeren. Voor de volledige lidmaatschappen van elke organisatie verwijzen we naar bijlage 9. Verder bespreken we nog de Speciaal Economische Zones, waarvan er twee geïnstalleerd zijn in Nigeria en één in de prille ontwikkelingsfase is in Sudan. Hoewel de drie staten een verschillend profiel hebben, komen we niet tot een vergelijking van populatie of de groeiende middenklasse. Het is duidelijk dat Nigeria met 177 miljoen inwoners het grootste bevolkingsaantal heeft ten opzichte van de twee andere cases, maar ook ten opzichte van Afrika. Verder stak Nigeria Zuid-Afrika voorbij als grootste Afrikaanse economie, na herberekeningen dit jaar (Schenkel, 2014; The World Factbook, 2014). Beijings interesse in de Nigeriaanse markt is dan ook groot, maar dat betekent niet dat er geen Chinese goederen naar Angola of Sudan worden geëxporteerd. Economic Community of West-African States De Economic Community Of West African States, of kortweg ECOWAS, is een regionale organisatie die 15 leden telt, waaronder Nigeria. Opgericht in 1975 met het verdrag van Lagos had het tot doel de economische integratie in alle domeinen van de economie te bevorderen. ECOWAS is samen met de SADC van de acht Afrikaanse regionale economische organisaties de meest uitgebouwde (Forere, 2012, p. 29; Economic Community of West African States (ECOWAS), 2013). Daarnaast geeft het in haar beginverdrag aan de voordelen gelijk te verdelen tussen de staten en wil het een asymmetrische unie te vermijden. Het ultieme doel is een economische unie, waarbij de levensstandaard van de inwoners wordt verhoogd. Hiervoor dienen drie fasen doorlopen te worden: een vrijhandelszone, vervolgens een consumentenmarkt en ten slotte een gemeenschappelijke markt. Op dit moment is enkel de vrijhandelszone in werking, met evenwel landen die toch nog handelsbarrières opstellen. Ook het vrij verkeer van personen dat in principe reeds in werking is, ondervindt implementatieproblemen (Forere, 2012, pp. 41-45, 51). Nigeria heeft in deze organisatie duidelijk de leidersrol. Bij de herziening van het verdrag van Lagos in 1993 werd expliciet verwezen naar de regelgeving in Nigeria (Seck, 2014, pp. 213-215).
45
Verscheidene problemen staan de economische unie in de weg. Zeker op het vlak van monetaire politiek, en de aspiratie voor een gemeenschappelijke munt, is er weinig convergentie tussen de landen. Doordat er een aantal landen actief zijn in de grondstoffenexport en dit een significante invloed heeft op de wisselkoers, zijn de munten moeilijk op elkaar af te stemmen (Forere, 2012, p. 51; Seck, 2014, pp. 59-60; Adom, Morshed, & Sharma, 2012, p. 90). Toch is het duidelijk dat ECOWAS de regionale handel bevorderd heeft, zo ook de kapitaaltransacties, al is dit alles slechts in lichte mate. Een andere belangrijke component is infrastructuurbevordering, over het gebrek hieraan en projecten hieromtrent hebben we het reeds gehad (Kumar, Sen, & Srivastava, 2014, p. 46). De interne verschillen op vlak van economische toestand tussen staten zijn groot en belemmeren een breder politiek overleg. Politieke integratie zal pas na een economische integratie volgen. Het doel van ECOWAS is vooral regionaal en de initiatieven omtrent normen en taxatie op import van buiten de regio blijven beperkt. Toch kan een versterkte regionale economie de politieke capaciteit van landen verhogen. Zeker voor Nigeria is dit het geval omwille van haar sterke positie in de regio. ECOWAS zal, indien het zich verder ontwikkelt, voor de lidstaten voordelen brengen op vlak van regulering en ervaring met handel. Southern African Development Community Deze regionale economische organisatie bestaat uit 15 leden, waaronder Zuid-Afrika en Angola en is opgericht in 1992. De Southern African Development Community (SADC) heeft sinds 2008 een vrijhandelszone waarbij ongeveer 85% van de goederen vrij circuleren. In deze vrijhandelszone participeren echter slechts 12 van de 15 SADC-leden. Angola, Democratische Republiek Congo en de Seychelles nemen hier niet aan deel. Deels omdat deze niet alle voorwaarden geïmplementeerd hebben, maar ook omdat de landen, en zeker Angola, nadeel ondervinden van de samenwerking. Het is evenwel niet terug te vinden in de literatuur wat de exacte oorzaak van dit nadeel is, hoewel we kunnen vermoeden dat het komt door een verschillend handelsprofiel. Zuid-Afrika en Angola domineren de handel in de regio, hoewel Zuid-Afrika veel meer regionaal handelt en Angola eerder exporteert buiten de SADC (Carim, et al., 2009, pp. 17-18; Hartzenberg, et al., 2013, p. 14). Terwijl ECOWAS een clausule opnam die de voordelen van de organisatie gelijk moest houden tussen de staten, deed SADC dit niet. Wel nam SADC het asymmetrieprincipe op waarbij de verschillen in economische ontwikkeling tussen de staten in rekening werd gebracht. De effecten van een vrijhandelszone zijn afhankelijk van het economisch profiel van een staat, al bij al komt SADC weinig tussen bij staten die nadelen ondervinden. (Forere, 2012, pp. 41-43; Hartzenberg, et al., 2013, p. 51; Carim, et al., 2009, p. 37). SADC heeft bij haar oprichting geen ultiem doel opgesteld, zoals een economische unie, maar werkt eerder met verschillende doelstellingen. Daaronder vallen onder andere een consumentenunie, een gemeenschappelijke markt en een monetaire unie. Deze projecten hebben allemaal vertraging opgelopen. Hoewel SADC meer gericht is op export buiten de unie dan ECOWAS, is de organisatie minder goed geïntegreerd. Wel is er sprake van samenwerking in concrete projecten in specifieke sectoren als gezondheid, elektriciteit en water. De grote interne verschillen en het overgewicht van Zuid-Afrika zorgen er echter voor dat op politiek vlak de samenwerking nog een lange weg te gaan heeft. Gemeenschappelijke standpunten of voorwaarden opstellen ten opzichte van buitenlandse handelspartners als de Europese Unie of China, zit op korte termijn nog niet in het vooruitzicht (Seck, 2014, pp. 53, 214; Southern African Development Community, 2014).
46
Common Market for Eastern and Southern Africa Met haar 20 leden is COMESA een van de grootste regionale organisaties in Afrika. Opgericht in 1994 ter opvolging van de Preferential Trade Area, heeft het tot doel een economische gemeenschap te worden. In 2000 werd er door 14 staten een vrijhandelszone ingesteld en in 2009 werd er een consumentenunie geïmplementeerd. Voordat de lidstaten echt voordeel kunnen halen uit een consumentenunie, dient de vrijhandelszone evenwel eerst volledig geïmplementeerd te zijn. Volgende stadia in de COMESA integratie zullen marktintegratie, projecten rond de afstemming van productie en ontwikkelingsbeleidsintegratie zijn. Een monetaire unie zou realiteit moeten worden tegen 2025 (Common market for Eastern and Southern Africa, 2014; Carim, et al., 2009, p. 33; Rojid & Seetanah, 2010, p. 345). COMESA promoot ook sterk regionale investeringen en richtte hiervoor in 2006 een speciaal fonds op (Hartzenberg, et al., 2013, p. 82). In een analyse uit 2006 wordt er reeds geduid op de vermeerderde handel tussen de landen in en COMESA vormde reeds een handelsblok. Net als in de andere regionale organisaties is hier ook een dominant land aanwezig, hier vervult Kenia deze rol. Angola maakte tot 2007 deel uit van COMESA en werd geacht nog veel voordeel uit de regionale organisatie te kunnen halen en een dominante actor te zijn (Rojid, 2006, p. 950; Kumar, Sen, & Srivastava, 2014, p. 42). De economische organisatie focust vooral op lange termijn rond de ambitieuze projecten, zoals een gemeenschappelijke munt. Op korte en middellange termijn wordt er vooral gekeken naar mogelijkheden om investeringen aantrekkelijk te maken en de handels- en investeringsbelemmeringen te elimineren. Verder evolueert COMESA gestaag met programma’s rond het weghalen van niet-tarifaire handelsbelemmeringen, het verbeteren van de handel in diensten en initiatieven rond regionale concurrentiepolitiek. De integratie kent evenwel problemen met landen die politiek instabiel zijn, zoals Sudan, en met staten die geen lid zijn van de Wereldhandelsorganisatie, wat verdragen en handel met staten buiten de zone bemoeilijkt (Carim, et al., 2009, pp. 71-73; Forere, 2012, p. 38). Tripartite Free Trade Area Het is belangrijk te vermelden dat alle bovengenoemde regionale organisaties zich geëngageerd hebben om, op initiatief van de Afrikaanse Unie, een continentale gemeenschappelijke markt te creëren. COMESA en SADC zullen samen met de East African Community (EAC) een vrijhandelszone implementeren, de Tripartite Free Trade Area (T-FTA). Deze drie organisaties hebben allen relatief gelijkaardige mandaten (Carim, et al., 2009, pp. 86-87). De AU acht de drie geëngageerde regionale organisaties als de bouwstenen van de African Economic Community (AEC). Het idee rond deze AEC ontstond reeds met het Lagos Plan of Action uit 1980 en het Abuja Treaty in 1991. In 2008 kwamen de plannen voor de integratie van COMESA, EAC en SADC op tafel. Pas wanneer deze volmaakt is zouden andere organisaties, waaronder ECOWAS toetreden tot de continentale economische unie (Carim, et al., 2009, pp. 106-108). In oktober 2008 kwamen de drie regionale organisaties, COMESA, EAC en SADC, samen in Kampala, Oeganda en besloten werk te maken van een driedelige vrijhandelszone, de T-FTA. Dit vooral om de overlappende lidmaatschappen beter te coördineren, die problemen genereerden rond structuur en integratie van de individuele regionale organisaties. Een ander probleem was de gemeenschappelijke importtarieven, die geheven worden op producten van buiten de unie. Wanneer een land lid was van meerdere organisaties, maar deze hun importtarieven niet op
47
elkaar afstemden, heerste er onduidelijkheid over het juiste tarief. Het initiatief van de T-FTA werd met enthousiasme onthaald. De bedoeling was het opstellen van een handelsakkoord waarbij er niet langer tarieven of quota zouden gelden op de handel tussen de 26 geëngageerde staten. Die marktintegratie gaat samen met infrastructuurprogramma’s, die de hoge transportkosten moeten helpen reduceren. Het ultieme doel van de T-FTA is een gemeenschappelijke consumentenmarkt (Bienen, 2010, pp. 1-2; Hartzenberg, et al., 2013, p. 1). De vrijhandelszone bevat drie pijlers: marktintegratie, infrastructuuraanleg en industriële ontwikkeling (Osakwe, Nkurunziza, & Bolaky, 2013, p. 110). In juni 2011 volgde een tweede bijeenkomst waarbij de onderhandelingsprincipes werden vastgelegd en een stappenplan voor de onderhandelingen werd opgesteld. In de eerste fasen zouden de belangrijkste goederen besproken worden en het vrij verkeer van handelspersonen. Deze fase zou aflopen in juni 2014, maar het is voorlopig niet in te schatten of deze afhandeling plausibel is (Sikuka, 2014; Hartzenberg, et al., 2013, p. 2). De harmonisering van de drie regionale organisaties heeft vandaag nood aan een duidelijke strategie. De onderhandelingsprincipes werden vastgelegd in 2012, waaronder ook het acquisprincipe. Dit principe gaat eigenlijk voorbij aan het initiële doel, de creatie van een vrijhandelszone. Het zou de staten die met elkaar geen vrijhandelszone hebben, opleggen om daar onderhandelingen mee te starten en akkoorden mee te sluiten. Het acquis-principe zou dus meer vrijhandelszones voortbrengen dan er reeds zijn. Het slagen van de T-FTA zou in het beste geval de regionale organisaties moeten vervangen, anders wordt er slechts een nieuwe regionale integratie bovenop de andere geïnstalleerd wat de realiteit nog complexer maakt (Hartzenberg, et al., 2013, p. 2; Bienen, 2010, p. 1). De T-FTA kampt ook met problemen in het veld. Zo zijn in COMESA en SADC vertragingen opgelopen in de regionale integratie, wat gevolgen heeft voor de voortgang van de T-FTA, en blijven landbouwproducten onderhevig aan handelsbelemmeringen (Willenbockel, 2013, pp. 69-70; Carim, et al., 2009, p. 40). Een andere hinderpaal stelt zich op juridisch vlak. Niet alle staten zijn lid van de Wereldhandelsorganisatie, die nochtans de regels bepaalt in verband met bilaterale handelsverdragen en vrijhandelszones. Ook zijn er mogelijks verhogingen van tarieven voor bepaalde landen, omdat in de ene zone hogere tarieven gelden dan in andere, wat in principe verboden is naar WTO-normen (Carim, et al., 2009, pp. 101-102). De T-FTA biedt een unieke kans voor economische coördinatie tussen 26 onderling zeer diverse landen. Indien de regio, die zich uitstrekt van Kaapstad tot Caïro, zich verenigt tot één investeringsgebied, met duidelijke regels en bescherming van de investeringen, zou dit een enorme boost geven aan de economie van de deelnemende landen (Hartzenberg, et al., 2013, p. 92). Nochtans moeten aan deze implementatie voorzichtige onderhandelingen voorafgaan. Verder is het reeds bewezen dat de kans op slagen verlaagt wanneer het aantal deelnemende landen hoog is, doordat er met meer verschillende meningen en belangen rekening dient gehouden te worden (Bienen, 2010, pp. 9-10; Carim, et al., 2009, p. 105). De resultaten zijn dus af te wachten, maar zijn de uitkomsten unaniem positief? Er moet vermeden worden dat de instellingen zwak zijn en hen de capaciteit om de naleving van de vrijhandelszone te garanderen ontbreekt. Het is waarschijnlijk dat staten als Zuid-Afrika, Egypte en Kenia dominant zullen blijven en bijgevolg meer voordelen uit de samenwerking halen en de richting van de T-FTA kunnen sturen. Daarnaast is een gebrek aan gemeenschappelijk beleid ten opzichte van externe landen nefast. Multinationale ondernemingen en landen op zoek naar
48
grondstoffen kunnen de T-FTA ondermijnen wanneer deze niet met één stem kan spreken (Carim, et al., 2009, pp. 43-44; Hartzenberg, et al., 2011, pp. 10-11). De richting die de T-FTA ingeslagen is in 2012 met de keuze voor het acquis-principe, is nog niet onomkeerbaar. De plannen van de Afrikaanse Unie blijven zeer ambitieus. In 2012 werden op de 18e conferentie van de AU plannen uitgetekend om tegen 2017, slechts 5 jaar later, een Continental Free Trade Area te installeren. Hoewel er heel nog heel wat uitdagingen gekoppeld zijn aan de installatie van de T-FTA, zal het de economieën van de Afrikaanse staten versterken. Indien het een goed uitgebouwde zone is met voldoende handel binnen de zone, zullen de landen ook beter gewapend zijn tegen internationale economische schokken. Met een uitgebreid ledenaantal en gelijkgeschakelde meningen zal de regio’s onderhandelingspositie zich versterken (Carim, et al., 2009, pp. 42-43; Hartzenberg, et al., 2013, p. 3). Dit zou pas het geval zijn wanneer van alle mogelijke, het meest ambitieuze scenario gekozen wordt en voluit gegaan wordt voor een volledige vrijhandelszone met de eliminatie van tarifaire en niet-tarifaire handelsbelemmeringen. Speciaal Economische Zones Nigeria stichtte in 1993 een exportzone in Lekki, op ongeveer 60 kilometer van de hoofdstad Lagos en werd in 2005 ter beschikking gesteld aan internationale investeerders. De overheid van Lagos slaagde er echter niet in westerse bedrijven aan te trekken om de zone uit te bouwen. In april 2006 toonde China interesse en werd er een joint venture opgericht, de Lekki Free Zone Development Company. Hiervan was 60% voorbehouden voor de China-Africa Lekki Investment Ltd, een consortium van vier Chinese bedrijven. De overige aandeelhouders, Lekki Worldwide Investments, beheerd door de overheid van Lagos, en Nigeriaanse investeerders bezitten elk 20% (Mthembu-Salter, 2009b, pp. 1-2; Egbula & Zheng, 2011, p. 14). Het is uitzonderlijk in een Speciaal Economische Zone met China dat de Afrikaanse partner zo een groot aandeel bezit. Veelal bezitten de Afrikaanse landen minder dan 20% aandeel en worden zij niet verondersteld een directe rol te spelen. Nigeriaanse investeerders bemannen zelfs sommige van de sleutelposities in het management van de Lekki Free Trade Zone (LFTZ) (Bräutigam & Xiaoyang, 2011, p. 37; Egbula & Zheng, 2011, p. 14). Het consortium China-Afrika Lekki Investment Ltd. zou in 2006 200 miljoen dollar investeren in de LFTZ. De overheid van Lagos zou de toelatingen regelen, de inwoners compenseren voor de onteigeningen en Nigeriaanse investeerders zoeken voor een bijkomende som van 67 miljoen dollar. In 2009 echter, was er door het Chinese consortium slechts 50 miljoen dollar aangebracht en Nigeria was er niet in geslaagd de 67 miljoen dollar te voorzien. Dit laatste bedrag werd uiteindelijk door de overheid van Lagos betaald. Het project werd niet stilgelegd bij de komst van president Yar’Adua aangezien het een project was van de deelstaatregering in Lagos. Toch loopt de realisatie van de LFTZ vertraging op. In 2009 was er intern discussie in het Chinese consortium over de uitvoer van de constructiewerken. De overheid van Lagos, bezorgd om de lage geleverde kwaliteit van het Chinese bedrijf, liet de uitvoeringswerken stilleggen. Uiteindelijk duidde de Chinese overheid een ander bedrijf aan en bracht ze een nieuwe investeringspartner, het ChinaAfrica Development Fund. De implementatie van de eerste fase van het project verloopt traag en Nigeria is op zoek naar nieuwe joint ventures om een petrochemisch centrum op te richten in de regio, zeker omdat het enthousiasme van China na 2009 geluwd is (Mthembu-Salter, 2009b, pp. 2-3). Op de website van China-Africa Lekki Investement Ltd. is de huidige voortgang van het project te vinden. De verschillende gebieden in de zone worden per fase afgewerkt en in mei dit
49
jaar werden de budgetten en constructieplannen verder besproken (Dile, 2014). Een tweede vrijhandelszone waarin China investeert, in Ogun State, kent veel minder vooruitgang dan de LFTZ. De Nigeriaanse staat bezit slechts 18% en een Chinees consortium bezit de overige 82%, bemant alle management posten en heeft een vergunning voor 100 jaar (Mthembu-Salter, 2009a, p. 22). Beijing installeerde in 2012 een vrijhandelszone in Sudan omtrent landbouwproducten en vee. Sudan verwelkomde dit plan. Ten eerste omdat de overheid nood had aan een nieuwe bron van inkomsten, na de afscheuring van Zuid-Sudan. Ten tweede kampt de landbouwsector in Sudan al jaren met problemen. Ondanks initiatieven van overheidswege blijft de sector kampen met hoge belastingen, mismanagement en een slecht economisch klimaat. Het Agricultural Cooperation Agreement, gesloten in 2013 met Beijing, zorgt ervoor dat Chinese bedrijven direct mogen investeren in Sudan, partnerschappen kunnen aangaan met lokale boeren en projecten kunnen financieren (China & Sudan sign agricultural agreement, 2013; Leassing, 2012). Hoe verhouden deze partnerschappen zich ten opzichte van de macht van de Afrikaanse overheid? De interactie tussen de Chinese en Afrikaanse bedrijven en hun overheden is complex. Nochtans is het cruciaal dat er voldoende binnenlandse inmenging is in het programma. De Speciaal Economische Zone wordt bij voorkeur ook in een breder economisch kader geplaatst. Indien de Afrikaanse overheid echter weinig vertrouwen geniet, zijn de investeerders in staat de modaliteiten te bepalen. Investeerders, zoals China, zullen in ruil voor het risico dat ze nemen eisen stellen die niet evenredig in het voordeel zijn voor de Afrikaanse staat. Het gebrek aan vertrouwen in bijvoorbeeld Nigeria, zorgt ervoor dat deze te royale deals gaan aanbieden aan China. Nigeria en ook andere Afrikaanse staten moeten met zelfvertrouwen onderhandelingen aangaan om voordeel uit de situatie te halen. Nigeria kan zeker profijt uit de situatie halen, maar dient zich beter bewust te zijn van haar troeven (Osakwe, Nkurunziza, & Bolaky, 2013, pp. 115116; Mthembu-Salter, 2009b, pp. 3-4).
50
5.3 Continentale samenwerking In het literatuuroverzicht werd het reeds duidelijk dat door onderlinge afstemming van de interacties van Afrika met China, er meer consistente verwezenlijkingen kunnen plaatsvinden. Afrika heeft de mogelijkheid om haar buitenlands beleid af te stemmen op Beijing. Om deze opportuniteit goed te benutten dient het continent met zaken als bestaand verschil in onderhandelingsmacht en de sociale uitdagingen rekening te houden (Kaplinsky & Farooki, 2010, pp. 24-25). In 2000 werd op het initiatief van China het Forum on China-Africa Cooperation (FOCAC) opgericht. Elke drie jaar zou er een bijeenkomst volgen, de conferenties vonden afwisselend in Beijing en in een Afrikaans land plaats. Initieel waren er 44 landen en 17 regionale organisaties aanwezig, vandaag nemen er 49 landen deel. De Afrikaanse Unie verkreeg in de loop der jaren een prominentere functie (Ministry of Foreign Affairs PRC, 2014). In 2007 is er beslist om de Afrikaanse Unie een grotere rol te laten spelen in de FOCAC bijeenkomsten. De AU zou mogelijk een sterker mandaat hebben, met daarbij meer verdedigingsmiddelen en capaciteit om de Afrikaanse ambities te coördineren. Uit de Audit van de AU in 2007 blijkt dat de Unie allesbehalve tevreden is met het FOCAC-project. Vooreerst vindt men dat Afrika zelf de kans gemist heeft om een verenigd standpunt in te nemen ten opzichte van grootmachten, in dit geval China. Daarnaast vindt de AU dat men de beslissing uit 2006, genomen op de Khartoum Top van de Afrikaanse Unie, om geen gezamenlijke bijeenkomsten meer te houden met individuele staten geschonden heeft. Ten slotte werden alle verwijzingen naar de wetgeving van de Afrikaanse Unie weggenomen (Adedeji, 2007, pp. 76-77). In 2011 werd de AU officieel lid en had dus niet langer enkel een waarnemende status. Niet alle landen uit de Afrikaanse Unie zijn opgenomen in de FOCAC. De vier Afrikaanse landen die Taiwan erkennen worden niet opgenomen in het Forum, Marokko, dat dat nochtans geen lid is van de Afrikaanse Unie, dan weer wel. De lidstaten van de AU en de deelnemers aan het FOCAC zijn dus niet volledig dezelfde (Taylor, 2011, p. 95; African Union, 2013). Is het Forum on China-Africa Cooperation negatief voor Afrika? Power en Alves stellen dat FOCAC een drietal voordelen biedt. Ten eerste kan men via het Forum de verwezenlijkingen voortkomend uit de relatie publiekelijk huldigen. Ten tweede schept FOCAC de mogelijkheid om economische richtlijnen en gemeenschappelijke ontwikkelingsdoelstellingen voorop te stellen en deze op elkaar af te stemmen. Ten slotte kan men via dit kanaal op globale vraagstukken een collectief standpunt proberen innemen. De auteurs stellen vast dat op de vierde FOCACconferentie de convergentiegraad tussen Chinese economische belangen en Afrikaanse ontwikkelingsnoden gegroeid was. Evenwel dienen de auteurs op te merken dat het merendeel van de Sino-Afrikaanse economische relaties nog steeds bilateraal gebeuren (Power & Alves, China and Angola: a marriage of convenience, 2012, pp. 20-21) Het Forum on China-Africa Cooperation is problematisch voor Afrika in die zin dat China de leidende hand neemt. China stelt de agenda op, legt de verklaringen af en bereikt het resultaat. Beijing treedt niet in onderhandeling met één partij met een duidelijke mening, maar met een continent met uiteenlopende belangen, sterktes en noden. Een eengemaakte Afrikaanse stem zou hen toelaten hardere standpunten in te nemen en meer te kunnen verkrijgen. De macht door samenwerking zou Afrika moeten proberen uit te putten door onderling tot een
51
gemeenschappelijke positie te komen. Verder creëert de machtige positie in het Forum een risico op een afhankelijkheidsrelatie. Taylor erkent het bestaan van het gevaar dat de Afrikaanse afhankelijkheid van westerse machten zich zou kunnen kopiëren in de Sino-Afrikaanse relatie. Opnieuw ligt de verantwoordelijkheid bij de Afrikaanse staten om dit te vermijden en de taak van individuele landen is de Chinese investeringen ook werkelijk om te zetten in een voordeel in eigen land (Taylor, 2011, pp. 100-103). Het nut van FOCAC kan dus in twijfel getrokken worden. Voor Taylor heeft het Forum enkel een symbolische waarde. Afrikaanse staten zijn enthousiast over de Chinese toegevingen en geplande investeringen na het afsluiten van een FOCAC conferentie, maar China is vaker bezorgd over te grote verwachtingen van de Afrikaanse onderhandelaars. De continentale strategie, in dit geval het FOCAC, kan Afrika in een sterke positie plaatsen. Aan een succesverhaal van een eengemaakte Afrika positie gaan echter ook heel wat obstakels vooraf. Het opstellen van prioriteiten tussen alle deelnemende Afrikaanse landen is een moeilijke evenwichtsoefening. Om daaruit dan nog sterke standpunten te halen en realistische maar harde eisen te stellen als continent ten opzichte van een land dienen er moedige beslissingen genomen te worden. Hoewel de continentale strategie haar voordelen heeft, zijn sub-regionale samenwerkingsorganen misschien efficiënter, gezien de diversiteit aan capaciteit en belangen tussen staten onderling (Vickers, 2013, p. 681). Regio’s kunnen ook beter inspelen op de lokale noden. Ze zijn onderling minder divers dan het Afrikaans amalgaam en hebben vaak al samenwerkingsverbanden opgezet.
52
6
Besluit
We vertrokken vanuit de vraagstelling naar Afrika’s machtsfactoren en het voorkomen ervan in de realiteit. Aan de hand van drie machtsfactoren; de grondstoffenbloei, consumentenmarkt en continentale samenwerking, onderzochten we de potentiële onderhandelingscapaciteit van Nigeria, Angola en Sudan. Bij het onderdeel grondstoffenbloei schonken we veel aandacht aan de oliesector, relevant omwille van zijn bijdrage aan de overheidsfinanciën. De sector houdt het risico in dat elites de inkomsten niet doen doorstromen naar de bredere economie. Verhoogde vraag naar olie, met stijgende prijzen als gevolg, creëren niet per se een incentive om de economie te diversifiëren. De link tussen de oliesector en de bredere economie is essentieel, maar was in geen van de drie cases terug te vinden. Hoewel Angola en Nigeria met succes hun handelspartners gediversifieerd hebben, om afhankelijkheid te vermijden, slaagden ze er niet in binnenlands een succesvol beleid te voeren. In Sudan gaan de olie-inkomsten voornamelijk naar militaire uitgaven en de elite. De dominantie van olie in de relatie met China slecht voor de houdbaarheid op lange termijn ervan (Corkin, 2011a, p. 178; Taylor, 2010, pp. 141-143). Het loont echter de moeite om de interactie van China met de landbouwsector en andere extractieve sectoren te onderzoeken. De uitwisseling van technologische kennis in het landbouwwezen, bijvoorbeeld het uitsturen van Chinese experten naar Nigeria om de productie te stimuleren, toont het bredere engagement van China in Afrika. De grondstoffenbloei blijft niet beperkt tot de oliesector. Hoewel de sectoren als ijzererts, diamant of goud minder significant zijn in de cijfers, kunnen deze deelsectoren boeiende inzichten opleveren omtrent de macht van de Afrikaanse staat. Verder onderzoek naar relaties tussen China en landen zonder grondstoffen kan onze kennis uitbreiden. De mogelijkheden om macht te putten uit de grote afzetmarkt die staten als Nigeria en Angola kunnen bieden, zijn versterkt door het opstellen van regionale economische organisaties. Regionale doelstellingen kunnen nagestreefd worden en contradictorische onderhandelingsposities tussen Afrikaanse staten vermijden. Wel dient opgemerkt te worden dat de staten hun engagement beter eerst volledig zouden nakomen, voordat er nieuwe ambitieuze projecten worden uitgeschreven. Dit zou de regionale organisaties meer vermogen en autoriteit geven, wat de regio en haar onderhandelingscapaciteit ten goede komt. De Speciaal Economische Zones bieden een voordeliger investeringsklimaat, maar aangezien slechts één SEZ reeds in werking is gesteld, namelijk in Egypte, is het moeilijk hieromtrent besluiten te formuleren. Critici merken op dat vooral Chinese belangen worden bevredigd. De vele vertragingen en beperkte politieke steun zijn zodoende geen tekenen van een succesverhaal (Kaplinsky & Farooki, 2010, p. 50; Dube, 2013, p. 25; Egbula & Zheng, 2011). De derde machtsfactor, continentale samenwerking, bezit het meeste potentieel, maar is moeilijk te realiseren. China heeft met de oprichting van het FOCAC een forum voorzien waarin de Afrikaanse Unie een rol kan spelen. Het blijft evenwel moeilijk voor de verscheidene Afrikaanse staten om een gemeenschappelijk standpunt in te nemen. Realistischer op korte termijn lijkt ons een uitgebouwde regionale samenwerking, die daarbij ook beter kan inspelen op lokale aangelegenheden. De diversiteit op het continent en het gebrek aan binnenlandse structuren maakt dat er op verschillende echelons een minder eenduidige lijn in de onderhandelingen kan getrokken worden.
53
Afrika bezit dus veel potentieel dat, mits aanzienlijke inspanningen, kan resulteren in een strategische aanpak van de nieuwe instroom van middelen. China is een heel andere partner dan de traditionele donoren en dat verschil laat zich merken onder meer bij leningen die onder andere voorwaarden worden verstrekt. De meer strategische aanpak is niet enkel nodig ten opzichte van China, maar ook ten aanzien van de traditionele ontwikkelingspartners en andere opkomende economieën als Brazilië en India. De competitie voor invloed kan door Afrika handig uitgespeeld worden, in het voordeel van de eigen belangen (Dube, 2013, p. 25; Kaplinsky & Farooki, 2010, p. 84). Het zal vooral afhangen van Afrika’s reactie op de initiatieven of de opportuniteit die de nieuwe bron van investeringen met zich meebrengt, zal uitmonden in sociaaleconomische groei. Een eigen nationale, regionale of continentale agenda naar voor kunnen schuiven, ambitieuzere eisen stellen en troeven beter uitspelen, zal akkoorden met zich meebrengen die de Afrikaanse staten ten goede komen.
54
7
Bibliografie
Abdalla, A. (2007, juli 10). EU, China and Africa: the Sudanese Experience. Sudan Tribune, pp. 1-3. Abdul-Hamid, Omar. (2013). OPEC Annual statistical bulletin 2013. Organization of the Petroleum Exporting Counties, Wenen. Adedeji, A. (2007, december 18). Audit of the African Union. Addis Ababa: African Union. Adom, A. D., Morshed, M., & Sharma, S. (2012). Sources of real exchange rate volatility in Africa: the case of ECOWAS. African Development Review, 24(1), 79-92. African Economic Outlook. (2013, september 6). Country-Notes: Nigeria. Opgeroepen op april 21, 2014, van http://www.africaneconomicoutlook.org/en/countries/west-africa/nigeria/ African Economic Outlook. (2013). Country-Notes: Sudan. Opgeroepen op mei 11, 2014, van http://www.africaneconomicoutlook.org/fileadmin/uploads/aeo/2013/PDF/Sudan%20%20African%20Economic%20Outlook.pdf African Union. (2013). China-Africa Cooperation Forum (FOCAC). Opgeroepen op mei 1, 2014, van African Union, Continent to Country Partnerships: http://www.au.int/en/partnerships/africa_china Aguilar, R., & Goldstein, A. (2009). The Chinisation of Africa: the case of Angola. The World Economy, 1543-1562. Ahmed, M. M. (2008). External debts, growth and peace in the Sudan. Some serious challenges facing the country in the post-conflict era. Bergen: Chr. Michelsen Institute. Akhaine, S. O. (2010). Nigeria: politics and the end of oil. Review of African Political Economy, 37(123), 89-91. Alison-Madueke, D., & Olorunsola, O. (2012). Opgeroepen op april 21, 2014, van The Petroleum Industry Bill 2012: http://www.petroleumindustrybill.com/ Ambrosetti, D. (2011). Sud-Soudan. Conquérir l'indépendance, négocier l'Etat. Politique Africaine(122), 5-120. Ampiah, K., & Naidu, S. (2008). Crouching Tiger, Hidden Dragon? Africa and China. Scottsville: University of KwaZulu-Natal Press. Anshan, L. (2007). China and Africa: policy and challenges. China Security, 3(3), 69-93. Arbetman-Rabinowitz, M., & Johnson, K. (2008). Power distribution and oil in the Sudan: will the Comprehensive Peace Agreement turn the oil curse into a blessing? International Interaction, 34, 382-401. Awoniyi, O. (2010, mei 14). Nigeria, China sign $23 bln refinery deal. Opgeroepen op april 24, 2014, van StarAfrica: http://en.starafrica.com/news/nigeria-china-sign-23-bln-refinerydeal-48816.html
55
Banco Nacional de Angola. (2012). Balança de pagamentos, exportação por países. Opgeroepen op april 30, 2014, van Banco Nacional de Angola: http://www.bna.ao/Conteudos/Temas/lista_temas.aspx?idc=309&idsc=633&idl=1 Bazilian, M., Onyeji, I., Aqrawi, P.-K., Sovacool, B., Ofori, E., Kammen, D., & Van de Graaf, T. (2013). Oil, Energy Poverty and Resource Dependence in West-Africa. Journal of Energy & Natural Resources Law, 31(1), 33-53. Bienen, D. (2010). The tripartite free trade area and its implications for COMESA, the EAC and SADC. Trade and development discussion paper no. 01, BKP Development Research & Consulting, München. Bräutigam, D., & Xiaoyang, T. (2011). African Shenzhen: China's special economic zones in Africa. The Journal of Modern African Studies, 49(1), 27-54. Bryan, S., & Hofmann, B. (2006). Transparency and Accountability in Africa's Extrative Industries: the Role of the Legislature. National Democratic Institute for International Affairs. Burke, C., Corkin, L., & Tay, N. (2007). China's engagement of Africa: preliminary scoping of African case studies. Angola, Ethiopia, Gabon, Uganda, South-Africa, Zambia. University of Stellenbosch, Centre for Chinese Studies. Business Monitor International. (2014). Sudan & South Sudan oil and gas report Q2 2014. BMI's Industry Report & Forecasts Series, London. Campos, I., & Vines, A. (2008). Angola and China. A pragmatic partnership. Chatham House Report. Washington, D.C.: Center for Strategic and International Studies. Carim, X., Rana, P., Mudzonga, E., Hartzenberg, T., Pearson, M., Zizhou, F., & Kabala, M. (2009). From Cape to Cairo: exploring the COMESA-EAC-SADC Tripartite FTA. Midrand: Institute for Global Dialogue. Cheru, F., & Obi, C. (2010). The rise of China & India in Africa. London: Zed Books. Chima, O. (2014, maart 6). Okonjo-Iwaela: Nigeria suffering form resource curse. Opgeroepen op april 24, 2014, van This Day Life: http://www.thisdaylive.com/articles/okonjo-iwealanigeria-suffering-from-resource-curse/173113/ China & Sudan sign agricultural agreement. (2013, juni 29). Opgeroepen op mei 17, 2014, van Sudan Tribune: http://www.sudantribune.com/spip.php?article47129 China International Fund Limited. (2003). Opgeroepen op mei 2, 2014, van http://chinainternationalfund.com/ Chinese specialists prepare agricultural development program in Angola. (2007, april 12). Opgeroepen op april 29, 2014, van Macauhub: http://www.macauhub.com.mo/en/2007/04/12/2846/ Christensen, B. V., & Cottarelli, C. (2007). Nigeria: fourth review under the policy support instrument - Staff report; staff statement; press release on the executive board discussion;
56
and statement by the executive director for Nigeria. International Monetary Fund, African and Policy Development and Review Departments, Washington, D.C. Common market for Eastern and Southern Africa. (2014). Opgeroepen op mei 15, 2014, van http://www.comesa.int/ Community of Sahel-Saharan States. (2008). Opgeroepen op april 2, 2014, van www.cen-sad.bj Corkin, L. (2011a). Uneasy allies: China's evolving relations with Angola. Journal of Contemporary African Studies, 29(2), 169-180. Corkin, L. (2011b). China and Angola. Strategic partnership or marriage of convenience? Angola Brief, 1(1), 1-4. Cornelissen, S., Cheru, F., & Shaw, T. (2012). Africa and international relations in the 21st century. Hampshire: Palgrave Macmillan. Cox, R. (1981). Social forces, states and world orders: beyond International Relations theory. Millenium: Journal of International Studies, 10(2), 126-155. Croll, P., Lebzien, A., & Paes, W.-C. (2008). Yellow imperialism or succesful wealth creating formula? How the trade in natural resources is changing Chinese-African relations. Bonn International Center for Conversion, 7, 1-8. Davies, M. (2008). Special Economic Zones: China's developmental model comes to Africa. In R. Rotberg, China into Africa: Trade, Aid, and Influence (pp. 137-154). Washington DC: Brookings Institution Press. de Oliveira, R. S. (2007). Business success, Angola-style: postcolonial politics and the rise and the rise of Sonangol. The Journal of Modern African Studies, 45(4), 595-619. Dietz, T., Havnevik, K., Kaag, M., & Oestigaard, T. (2011). African engagements. Africa negotiating an emerging multipolar world. Leiden: Brill. Dile, M. (2014, mei 13). The 18th board meeting of LFZD held in Tainjin. Opgeroepen op mei 17, 2014, van China-Africa Lekki Investment Ltd.: http://en.calekki.com/news_detail/newsId=376.html Dube, M. (2013, oktober). Traditional and emerging partner's role in African regional economic integration: issues and recommendations. South African Institute of International Affairs: Economic Diplomacy Programme(158), 1-34. Dunn, K. C., & Shaw, T. M. (2001). Africa's challenge to International Relations theory. Hampshire: Palgrave. Eberhard, A., Rosnes, O., Shkaratan, M., Vennemo, H., Foster, V., & Briceño-Garmendia, C. (2011). Africa's power infrastructure. Investment, integration, efficiency. Washington D.C.: The International Bank for Reconstruction and Development/The World Bank.
57
Eboh, C. (2010, mei 13). Nigeria, China agree to fund 3 refineries. Opgeroepen op april 24, 2014, van Reuters: http://www.reuters.com/article/2010/05/13/nigeria-oil-chinaidAFLDE64C1MN20100513 Economic Community of West African States (ECOWAS). (2013, december 4). Opgeroepen op mei 15, 2014, van http://www.ecowas.int/ Egbula, M., & Zheng, Q. (2011). China and Nigeria: a powerful South-South alliance. West African Challenges(5), 1-20. EIA. (2013, december 30). Nigeria. Opgeroepen op april 21, 2014, van U.S. Energy Information Administration: http://www.eia.gov/countries/analysisbriefs/Nigeria/nigeria.pdf EIA. (2013, september 5). Sudan and South Sudan. Opgeroepen op mei 7, 2014, van U.S. Energy Information Administration: http://www.eia.gov/countries/cab.cfm?fips=SU EIA. (2014, februari 5). Angola. Opgeroepen op april 30, 2014, van U.S. Energy Information Administration: http://www.eia.gov/countries/analysisbriefs/Angola/angola.pdf EIA. (2014, februari 4). China. Opgeroepen op mei 3, 2014, van U.S. Energy Information Administration: http://www.eia.gov/countries/cab.cfm?fips=ch Fanaie, Alain. (2012). China Sonangol. Opgeroepen op mei 2, 2014, van China Sonangol International: http://www.chinasonangol.com/ Forere, M. (2012). Is discussion of the "United States of Africa" premature? Analysis of ECOWAS and SADC integration efforts. Journal of African Law, 56(1), 29-54. Forsyth, J. (2006, maart 2). Realism and Darfur. Sudan Tribune, pp. 1-2. Foster, V., Butterfield, W., Chen, C., & Pushak, N. (2009). Building bridges. China's growing role as infrastructure financier for Sub-Saharan Africa. The world bank and PPIAF, Trends and Policy Options. Washington: The International Bank for Reconstruction and Development / The World Bank. Francis, C., Madasamy, P., Sokkary, S., & You, S. (2012). China and the Sudan-South Sudan oil fee impasse. Implications of Chinese foreign aid, diplomacy, and military relations. University of Michigan, Gerard R. Ford School of Public Policy. Frynas, J. G., & Paulo, M. (2006). A new scramble for African oil? Historical, political, and business perspectives. African Affairs, 106(423), 229-251. García-Rodriguez, F., García-Rodriguez, J. L., Castilla-Gutiérrez, C., & Major, S. (2013). Corporate Social Responsibility of oil companies in developing countries: from altruism to business strategy. Corporate Social Responsibility and Environmental Management, 20, 371-384. Gawert, E., & Andrä, C. (2013). Oil investment and conflict in Upper Nile State, South Sudan. Bonn International Center for Conversion, Bonn.
58
Gettleman, J. (2011, juli 9). After Years of Struggle, South Sudan Becomes a New Nation. The New York Times, p. 6. Habiyaremye, A. (2013). 'Angola-mode' trade deals and the awakening of African lion economies. African Development Review, 25(4), 636-637. Harman, S., & Brown, W. (2013). In from the margins? The changing place of Africa in International Relations. International Affairs, 89(1), 69-87. Hartzenberg, T., Erasmus, G., Jensen, H. G., Sandrey, R., Fundira, T., Clark, V., et al. (2013). Cape to Cairo. Exploring the Tripartite FTA agenda. Stellenbosch: Trade Law Centre. Hartzenberg, T., Kalenga, P., Mathis, J., Breaton, J., Erasmus, G., Viljoen, W., et al. (2011). Cape to Cairo. Making the Tripartite Free Trade Area work. Stellenbosch: Trade Law Centre for Southern Africa. Heller, P. (2012). Angola's Sonagol: dexterous right hand of the state. In D. Victor, D. Hults, & M. Thurber, Oil and governance. State-owned enterprises and the world energy supply (pp. 836-884). Cambridge: Cambridge University Press. Higgins, A. (2011, december 25). Oil interests push China into Sudanese mire. The Washington Post. Holslag, J. (2008). China's diplomatic manoeuvring on the question of Darfur. Journal of Contemporary China, 17(54), 71-84. Hongercatastrofe dreigt in Zuid-Sudan. (2014, april 16). Knack, p. 25. Ighobor, K. (2013, januari). China in the heart of Africa. Opgeroepen op mei 13, 2014, van Africa Renewal Online: http://www.un.org/africarenewal/magazine/january-2013/china-heartafrica Iheduru, O. (2009). Nigeria. In J. Kopstein, & M. Lichbach, Comparative politics. Interests, identities, and institutions in a changing global order (pp. 535-587). New York: Cambridge University Press. Ihugba, B. (2012). Compulsory regulation of CSR: a case study of Nigeria. Journal of Politics and Law, 5(2), 68-81. IKV Pax Christi. (2008). Sudan, whose oil? Sudan’s oil industry, facts and analysis. Amsterdam: IKV Pax Christi. Johnson, K. (2014, april 24). China's African Adventure. The disintegration of South Sudan, the world's newest country, is driving a foreign-policy shift in one of the world's oldest. Foreign Policy. Kaplinsky, R., & Farooki, M. (2010). Africa's cooperation with new and emerging development partners: options for Africa's development. United Nations. New York: United Nations Publication.
59
Korany, B., & Dessouki, A. H. (2008). The foreign policies of Arab states. The challenge of globalization. Cairo: The American University in Cairo Press. Kumar, S., Sen, R., & Srivastava, S. (2014). Does economic integration stimulate capital mobility? An analysis of four regional economic communities in Africa. Journal of International Financial Markets, Institutions & Money, 29, 33-50. Large, D. (2007a). China and the changing context of development in Sudan. Society for International Development, 50(3), 57-62. Large, D. (2007b, July). Arms, oil and Darfur. The evolution of relations between China and Sudan. Opgeroepen op april 2, 2013, van http://www.smallarmssurvey.org/?id=344. Large, D. (2008). China & the Contradictions of 'Non-interference' in Sudan. Review of African Political Economy, 35(115), 93-106. Large, D. (2009). China's Sudan engagement: changing Northern and Southern political trajectories in peace and war. The China Quarterly, 199, 610-626. Leassing, U. (2012, november 25). Sudan, China to set up agricultural free trade zone. Opgeroepen op mei 17, 2014, van Reuters: http://www.reuters.com/article/2012/11/25/us-sudanchina-idUSBRE8AO0AM20121125 Minerals information: Africa and the Middle East. (2013, januari 11). Opgeroepen op mei 6, 2014, van U.S. Geological Survey: http://minerals.usgs.gov/minerals/pubs/country/africa.html Ministry of Foreign Affairs PRC. (2014). Opgeroepen op april 9, 2014, van Forum on China-Africa Cooperation: http://www.focac.org/eng/ Mobbs, P. (2014). The Mineral Industry of Nigeria. U.S. Geological Survey Minerals Yearbook, USGS, U.S. Department of the Interior. Mohan, G., & Lampert, B. (2012). Negotiating China: reinserting African agency into China-Africa Relations. African Affairs, 112(446), 92-110. Moro, L. N. (2012). China, Sudan and South Sudan relations. Roundtable. China's role in the international conflict management (pp. 23-26). Londen: Saferworld. Opgeroepen op April 16, 2014, van Saferworld. Preventing violent conflict. Building safer lives. Mthembu-Salter, G. (2009a). Elephants, Ants and Superpowers: Nigeria's Relations with China. South African Institute of International Affairs, China in Africa Project. Mthembu-Salter, G. (2009b). Chinese investment in African free trade zones: lessons form Nigeria's experience. South African Institute of International Affairs, China in Africa Project. Murithi, T. (2013). Handbook of Africa's International Relations. Oxon: Routledge. Narlikar, A. (2013). Negotiating the rise of new powers. International Affairs, 89(3), 561-576.
60
National Bureau of Statistics of China. (2014). Opgeroepen op april 29, 2014, van http://www.stats.gov.cn/english/Statisticaldata/AnnualData/ Nazlioglu, S., Erdem, C., & Soytas, U. (2013). Volatility spillover between oil and agricultural commodity markets. Energy Economics, 36, 658-665. Nigeria Extractive Industries Transparency Initiative. (2014). Opgeroepen op april 23, 2014, van http://www.neiti.org.ng/ Nigerian leader secures $1.1bn on China trip. (2013, juli 10). Opgeroepen op april 24, 2014, van Al Jazeera: http://www.aljazeera.com/news/africa/2013/07/2013710171651692540.html NOG intelligence. (2013, november 19). President Jonathan reconstitutes NEITI task team. Opgeroepen op april 23, 2014, van Nigeria Oil & Gas: http://www.nigeriaoilandgasintelligence.com/president-jonathan-reconstitutes-neititask-team/ Obbema, F. (2013). China en Europa. Waar twee werelden elkaar raken. Amsterdam: Uitgeverij Atlas Contact. Ofodile, U. E. (2011). South-South Trade and Investment Relations: Harmony and Disharmony. African Perspectives, 105, 521-524. Okpanachi, E. (2011). Confronting the governance challenges of developing Nigeria's extractive industry: policy and performance in the oil and gas sector. Review of Policy Research, 28(1), 25-47. Osakwe, P., Nkurunziza, J., & Bolaky, B. (2013). Economic development in Africa report 2013. IntraAfrican trade: unlocking private sector dynamism. United Nations Publication, United Nations. Ovadia, J. S. (2013a). The Nigerian "one percent" and the management of national oil wealth through Nigerian content. Science & Society, 77(3), 315-341. Ovadia, J. S. (2013b). Accumulation with or without dispossession? A 'both/and' approach to China in Africa with reference to Angola. Review of African Political Economy, 40(136), 233-250. Oyeranti, O., Babatunde, A., Ogunkola, O., & Bankole, A. (2010, november). The impact of ChinaAfrica investment relations: the case of Nigeria. Policy Brief(8). Patey, L. (2009). Against the Asian tide: the Sudan divestment campaign. Journal of Modern African Studies, 47(4), 551-573. Patey, L. (2010). Crude days ahead? Oil and the resource curse in Sudan. African Affairs, 109(437), 617-636. Pickering, T., & Arbour, L. (2012). China's new courtship in South-Sudan. Africa Report N° 186, International Crisis Group.
61
Ping, J. (2010, januari 28-29). Report of the Chairperson on the activities of the Commission covering the period July to December 2009. Addis Ababa: Executive Council of the African Union. Power, M. (2012). Angola 2025: the future of the "world's richest poor country" as seen through a Chinese rear-view mirror. Antipode, 44(3), 993-1014. Power, M., & Alves, A. C. (2012). China and Angola: a marriage of convenience. Kaapstad: Fahamu Pambazuka Press. Programme for Infrastructure Development in Africa . (2014). Opgeroepen op April 9, 2014, van African Development Bank Group: http://www.afdb.org/en/topics-and-sectors/initiativespartnerships/programme-for-infrastructure-development-in-africa-pida/ Reeves, E. (2002). Oil development in Sudan. Review of African Political Economy, 29(91), 167169. Richmond, C., Yackovlev, I., & Yang, S.-C. (2013). Investing volatile oil revenues in capital-scarce economies: an application to Angola. IMF Working Paper, International Monetary Fund, African Department and Research Department. Rojid, S. (2006). COMESA trade potential: a gravity approach. Applied Economics Letters, 13, 947951. Rojid, S., & Seetanah, B. (2010). An assessment of the impact of a COMESA customs union. African Development Review, 22(2), 331-345. Rotberg, R. (2008). China into Africa: Trade, Aid, and Influence. Washington DC: Brookings Institution Press. Roxburgh, C., Dörr, N., Leke, A., Tazi-Riffi, A., van Wamelen, A., Lund, S., et al. (2010). Lions on the move: The progress and potential of African economies. McKinsey Global Institute. Rühl, Christof. (2014). Statistical Review 1951-2011. Opgeroepen op april 29, 2014, van BP: http://www.bp.com/en/global/corporate/about-bp/energy-economics/statistical-reviewof-world-energy-2013/statistical-review-1951-2011.html Schenkel, M. (2014, april 26). Land van uitersten. Nigeria zit gevangen in een spiraal van geweld. De Standaard, pp. 44-45. Seck, D. (2014). Regional economic integration in West-Africa. Advances in African economic, social and political development. Center for Research on Political Economy. Springer International Publishing Switzerland. Shaxson, N. (2009). Nigeria's Extractive Industries Transparency Initiative. Just a glorious audit? Chatham House. London: Royal Institute of International Affairs. Sikuka, K. (2014, januari). Tripartite Free Trade Area to become a reality. Opgeroepen op mei 15, 2014, van Southern African News Features: http://www.sardc.net/editorial/newsfeature/14010114.htm
62
Southern African Development Community. (2014, mei). Opgeroepen op mei 14, 2014, van http://www.sadc.int Taylor, I. (2006). China's oil diplomacy in Africa. International Affairs, 82(5), 937-959. Taylor, I. (2010). The international relations of Sub-Saharan Africa. New York: The Continuum International Publishing Group Inc. Taylor, I. (2011). The Forum on China-Africa Cooperation (FOCAC). Oxon: Routledge. The World Factbook. (2014, april). Opgeroepen op mei 14, 2014, van Central Intelligence Agency: https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/ UN Comtrade. (2014). Opgeroepen op april 21, 2014, van United Nations Commodity Trade Statistics Database: http://comtrade.un.org Vail, M. (2013, December 20). Oil key to South Sudan's fledgling relationship with China. Opgeroepen op April 16, 2014, van Stratrisks. Observing the Grand Geopolitical Game of Risk: http://stratrisks.com/geostrat/17169 van As, P.-J. (2013). Local Content. Opgeroepen op mei 1, 2014, van Local Content Angola: http://localcontentangola.com/local-content van Dijk, M. (2009). The New Presence of China in Africa. Amsterdam: Amsterdam University Press. Vandepitte, M. (2012, maart 9). Wist je dat China het wereldrecord armoedebestrijding heeft verpulverd? De Wereldmorgen. Vickers, B. (2013). Africa and the rising powers: bargaining for the 'marginalized many'. International Affairs, 89(3), 673-693. Victor, D., Hults, D., & Thurber, M. (2012). Oil and governance. State-owned enterprises and the world energy supply. Cambridge: Cambridge University Press. Vines, A., Wong, L., Weimer, M., & Campos, I. (2009). Thirst for African oil. Asian national oil companies in Nigeria and Angola. Catham House Report. London: Royal Institute of International Affiars. Wang, H., & Rosenau, J. (2009). China and global governance. Asian Perspective, 33(3), 5-39. Wild, L., & Mepham, D. (2006). The new sinosphere. China in Africa. London: Institute for Public Policy Research. Willenbockel, D. (2013). General equilibrium analysis of the COMESA-EAC-SADC Tripartite FTA. Institute of Development Studies University of Sussex, Regional Integration Research Network, Brighton. World Databank. (2014). Opgeroepen op mei 13, 2014, van The World Bank: http://databank.worldbank.org
63
Wu, Z., & Taylor, I. (2012). From refusal to engagement: Chinese contributions to peacekeeping in Africa. Journal of Contemporary African Studies, 29(2), 137-154. ZhangQian, Y. C. (2013, juli 12). Chinese premier pledges strengthened Nigeria cooperation. Opgeroepen op april 24, 2014, van People Daily English: http://english.people.com.cn/90883/8322819.html Zhao, S. (2011, april 13). The geopolitics of China-African oil. Opgeroepen op mei 13, 2014, van China Briefing: http://www.china-briefing.com/news/2011/04/13/the-geopolitics-ofchina-african-oil.html Zondi, S. (2011, Februari 1). Africa in international negotiations. Londen: Chatham House Seminar: BISA Africa and International Studies Working Group.
64
8
Bijlagen
Bijlage 1 Nigeriaanse olieconsortia in handen van Aziatische oliemaatschappijen
Bron: Vines, Wong, Weimer, & Campos, 2009, p. 61
65
Bijlage 2 Bilaterale politieke banden China en Angola Belangrijke Chinese bezoekers aan Angola • • • • • • • • • • • • • •
Vice Minister of Foreign Affairs, Gong Dafei (May 1983) Foreign Minister, Qian Qichen (August 1989) Vice Premier, Zhu Rongji (August 1995) Vice Ministerof Foreign Ministry, Li Zhaoxing (April, 1996) Assistant Minister of Foreign Ministry, Ji Peiding (September, 1997) Foreign Minister, Tang Jiaxuan (January, 2001) Member of the Political Bureau of the Central Committee of the Communist Party of China, Li Tieying (October2001) Vice chairperson of the National Committee of the Chinese People’s Political Consultative Conference, Wang Wenyuan (April,2002) Vice Minister of Foreign Ministry Yang Wenchang (July 2002) Vice Premier Zeng Peiyan (February 2005) Vice Minister of Foreign Ministry Lü Xinhua (July 2005) Vice minister of information industry, Jiang Yaoping (November 2005) Prime minister, Wen Jiabao (June 2006) President China Exim Bank, Li Ruogu (September 2007)
Angolese leiders die China bezochten • • • • • • • • • • • • • •
President, José Eduardo dos Santos (October 1988 and October 1998) Speaker of the National Assembly of Angola, Fernando José de Françia Dias Van Dunem (November 1993) Foreign Minister, De Mora (March 1994) General Secretary of the Angolan governing party MPLA, Lopo Do Nacimento (September 1998) Defense Minister, Kundy Payama (May 2000) General Secretary of the Angolan Governing party MPLA, João Lourenco (May 2000) Speaker of the National Assembly of Angola, Roberto de Almeida (May 2001) CEO Sonagol, Manuel Vicente (March 2004) Prime minister, Fernando da Piedade dos Santos (May 2004 and November 2006) Minister of foreign affairs, João Bernardo de Miranda (May 2004) Commander of the Angolan Armed Forces, General Agostinho Nelumba Sanjar (June 2005) Minister of commerce, Joaquim Muafuma (September 2006) Vice minister of foreign affairs, Irene Neto (September 2006) Minister of education, Antonio Burity da Silva (October 2007) Bron: Campos & Vines, 2008, p. 4 en Burke, Corkin & Tay, 2007, p. 22 gebaseerd op gegevens van Ministry of Foreign Affairs of the People’s Republic of China: www.fmprc.gov.cn/eng, 2006.
66
Bijlage 3 Overzicht olieproductie Angola door de jaren heen
• • • • • • • •
1977 1979 1986 1992 1995 1998 2002 2003
Poging tot coup Neto sterft, dos Santos wordt president Beweging richting communisme Bicesse Accord faalt, verkiezingen leiden tot geweld Lusaka I Accord faalt Lusaka II Accord faalt Luena Memorandum Peace Accord Savimbi wordt vermoord
Bron: gebaseerd op cijfergegevens van Rühl, Christof, 2014 en EIA, 2014. Inhoudelijke gegevens van Victor, Hults, & Thurber, 2012, p. 813.
67
Bijlage 4 Aziatische olieconcessies in Angolavi
Block 15 (06) 3 (05) 3 (05A) 17 (06) 18 18 (06)
SSI 20.00 % 25.00 % 25.00 % 27.05 % 50.00 % 40.00 %
Sinopec in SSI 11.00 % 13.75 % 13.75 % 15.13 % 27.50 % 22.00 %
Bron: Vines, Wong, Weimer, & Campos, 2009, p. 43, 62.
68
Bijlage 5 Sonangol Belangrijke organen en joint ventures Core oil development and marketing •
Sonangol Pesquisa e Produção (P&P) exploration and production
•
Sonangol Ltd., Sonusa, and Sonangol Asia trading offices in London, Houston, and Singapore
•
Sonangol Distribuidora downstream unit, including domestic gas stations
•
Sonamet and Petromar construction of offshore platforms and other equipment
•
Sonagas development and distribution of natural gas
•
Sonawest seismic data survey and analysis
Non-core subsidiaries •
Sonangol Logística, SONILS, Sonangol Shipping, Sonasurf, and Sonatide logistical support and other technical services
•
ESSA training for oil operations
•
Mercury Telecom fixed-line and mobile telephone and internet
•
SonAir domestic and international air transportation
•
AAA insurance and risk management
Bron: Overgenomen uit Victor, Hults, & Thurber, 2012, p. 862
69
Bijlage 6 Kaart olieconsortia Sudan
Bron: geraadpleegd op European Coalition on Oil in Sudan (ECOS), 2007, opgeroepen op mei, 17, 2014 van http://www.ecosonline.org/oilmap/resources/Soedan%20A5%20kleur.pdf
70
Bijlage 7 Chinese projecten in Sudan Disaggregation of China Development Cooperation disbursements to Sudan by project (in million USD), including new expected loans. Sector Nyala Water Supply CAMC C. Dali And Mazmoum Water Port Sudan Water Project (CMIC Comp) El Gedarif Water Project Tiangin Comp. 150 Water Well Project Water Equipment 50 Water Wells Project (North Kordofan) Water Equipment Dongla Water Supply Project Matama - Abu Hamed - Eldaba Water Supply Supply Of HDPE Pipes Medani Water Supply Project Kosti-Rabak Water Supply Project Extension Of Khartoum North Heat Station Gari 2 Station Gari 4 Station Third Circuit Transmission ElroseresKhartoum (Electricity) Transmission Lines Project (Electricity) Amri Agricultural Project El Mekabrab Project Hydro-Mechanics Project Rehabilitation Of Waving Machines North Kordofan Solar Project Grain Storage (Grainaries) Rufaa Bridge El Duim Bridge Irrigation Equipment Expected New Loans
2006 18,20 15,30 18,60
2007 15,00 7,50 138,90 20,00 2,80 9,00 1,40 9,00 10,20 8,00 5,20 8,90 27,00 3,80 -
2008 25,00 12,50 115,80 35,00 4,60 1,80 17,00 13,30 8,60 14,80 -
2009 10,00 5,00 115,80 12,00 1,80 6,80 5,30 5,30 5,90 -
Total 50,00 25,00 370,50 67,00 9,20 9,00 3,20 9,00 34,00 26,60 19,10 29,60 45,20 19,10 18,60
297,00 12,70 5,20 16,10 -
95,00 6,70 2,80 3,50 11,10 3,00 2,50 3,10 400,00
2,90 1,50 11,10 7,40 9,70 5,30 650,00
Total
383,10
794,40
936,30 1.070,00 3.183,80
392,00 12,70 5,20 22,80 5,70 5,00 22,20 10,40 12,20 2,10 10,50 900 1.950,00
Bron: Tabel overgenomen uit Dietz, Havnevik, Kaag, & Oestigaard, 2011, p. 173. Gebaseerd op Ahmed, 2008, pp. 74-75.
71
Bijlage 8 Sudan’s voornaamste ontwikkelingspartners
Sudan's voornaamste ontwikkelingspartners 100%
iran
90%
turkey
80%
OPEC fund for development
70%
international fund for agricultural development
60%
abu dhabi fund for development
50%
kuwait fund for arab development
40%
saudi fund for development
30%
islamic development bank
20%
arab fund for social and economic development
10%
india china
0% 2006
2007
2008
2009
Bron: Grafiek gebaseerd op gegevens uit Dietz, Havnevik, Kaag, & Oestigaard, 2011, p. 171
72
Bijlage 9 Regionale economische organisaties ECOWAS (Economic Community of West-African States) • • • • • • • •
Benin Burkina Faso Gambia Ghana Guinee Guinee Bissau Ivoorkust Kaapverdië
SADC (Southern African Development Community) • Angola • Botswana • Democr. Rep. Congo • Lesotho • Madagaskar • Malawi • Mauritius • Mozambique
• • • • • • •
Liberia Mali Niger Nigeria Senegal Sierra Leone Togo
• • • • • • •
Namibië Seychelles Swaziland Tanzania Zambia Zimbabwe Zuid-Afrika
COMESA (Common Market for Eastern and Southern Africa) • • Burundi • • Comoren • • Democr. Rep. Congo • • Djibouti • • Egypte • • Eritrea • • Ethiopia • • Kenia • • Libië • Madagaskar
Malawi Mauritius Rwanda Seychelles Sudan Swaziland Uganda Zambia Zimbabwe
Bron: gegevens geraadpleegd op de websites van de organisaties, mei 2014: http://www.ecowas.int/ http://www.sadc.int/ en http://www.comesa.int/.
73
9
Eindnoten
i
De Banjul-Formula werd aangewend in juli 2006 en stelt samenstelling van personen voor wanneer Afrika zich wil vertegenwoordigen op een country-to-continent conferentie. Het zou gaan om een samenstelling van: de huidige en voorgaande voorzitter van de Afrikaanse Unie, de voorzitter van de AU Commissie, de vijf initiatiefnemers van NEPAD, de voorzitter van het NEPAD staats- en regeringsleiderscomité en de voorzittende landen van de acht erkende regionale economische organisaties (Vickers, 2013, p. 680) ii
De drie banken, de Export-Import Bank of China, de China Development Bank en de China Agricultural Development Bank, zijn opgericht in 1994 als instrument van de Chinese overheid. Zij zorgen ervoor dat de overheid financiering kan voorzien aan voordelige tarieven. De Exim Bank is belangrijk voor China’s buitenlands beleid ten opzichte van Afrika. De bank geeft leningen voor infrastructuurontwikkeling in het merendeel van de Afrikaanse landen (Corkin, 2011b, p. 2). iii
In januari 2005 sloot men het Comprehensive Peace Agreement (CPA). Zowel de Sudanese regering als de Sudan People’s Liberation Movement (SPLM) uit Zuid-Sudan, ondertekenden dit vredesakkoord. De CPA had tot doel de tweede Sudanese burgeroorlog te beëindigen. Daarnaast hield het akkoord in dat er een evenwichtige verdeling van de olie-inkomsten zou zijn en dat in 2011 Zuid-Sudan in een referendum zich zou kunnen uitspreken over onafhankelijkheid van Sudan (http://unmis.unmissions.org/Default.aspx?tabid=515, 2014, 16 april). Een overduidelijke meerderheid stemde in met onafhankelijkheid en sinds 9 juli 2011 bestaat Zuid-Sudan als onafhankelijke staat (Ambrosetti, 2011, pp. 5-20; Gettleman, 2011). iv
Spotmarkten zijn markten waar op grondstoffencontracten verhandeld worden, om onmiddellijk geleverd te worden. Het is een vorm van handel die gebruikelijk is in de olie- en gassector (Geraadpleegd op Oxford reference online op mei 15, 2014, van http://www.oxfordreference.com/view/10.1093/acref/ 9780195123715.001.0001/acref-9780195123715-e-1583?rskey=rIQW3W&result=1). v
Libor is een interest en is de meest gebruikte referentiewaarde voor interestberekening op korte termijn, volgens de British Banker’s Association. Deze wordt gebruikt door het Angolees ministerie van financiën (Burke, Corkin, & Tay, 2007, p. 43; Corkin, 2011a, p. 178). vi
Een gedetailleerde kaart waarop alle olie-blokken aan de Angolese kust staan aangegeven met hun internationale concessiehouders is te vinden op de website van de U.S. Energy Information Administration http://www.eia.gov/countries/cab.cfm?fips=ao ofwel op de website van Sonangol zelf http://www.sonangol.co.ao/wps/portal/epNew/atividades/concessions/mapaconcessoes. Hierop is goed de diversiteit van Angola’s internationale partners te zien.
74