Afkoop klein pensioen en partnertoeslag AOW: eindelijk opgelost In het tv-programma Kassa van 22 maart 2014 werd breed uitgemeten dat een afkoopsom voor een klein pensioen,die voor de AOW-datum wordt uitbetaald, tot korting op de partnertoeslag AOW leidt. Enkele prominente vertegenwoordigers van pensioenfondsen waren life in de uitzending en werden stevig ondervraagd waarom fondsen dit lieten gebeuren. In dit artikel beschrijf ik waardoor het probleem is ontstaan, welke oplossingen zijn onderzocht, waarom het zo moeilijk was om eruit te komen en welke oplossing uiteindelijk is gevonden. In veel gevallen bestaat recht op de afkoopsom op de leeftijd van 65 jaar, en dus voor ingang van de AOW. In die gevallen gaat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over tot korting van de partnertoeslag, uiteraard voor zover daar recht op bestaat. Dat kan ertoe leiden dat de afkoopsom in de maand waarin deze wordt uitbetaald, geheel wordt ingehouden op deze toeslag. Een en ander leidde tot veel verontwaardiging bij belanghebbenden, tot rechtszaken tegen de SVB, tot Kamervragen en tot zwartepieten tussen de betrokken instanties. Een oplossing bleek slechts moeilijk te vinden. Die kwam er uiteindelijk toch. Op 14 november 2014 heeft de Tweede Kamer een amendement van Vermeij c.s. bij de Verzamelwet SZW 2015 aangenomen dat deze problematiek oplost. Daarnaast zijn pensioenregelingen met ingang van 2015 aangepast, waarbij de ingangsdatum kan zijn verlegd.
‘even’ op zich liet wachten. Hier volgt eerst een nadere uitleg van het probleem.
■ WAARDOOR ONTSTOND HET PROBLEEM?
Op grond van veel pensioenregle-
Zoals hierna zal blijken, is de problematiek veel ingewikkelder dan het tv-programma wilde doen geloven, hetgeen tevens verklaart waarom de oplossing
menten is de afkoop van een klein
Het juridisch kader voor afkoop Op grond van art. 66, lid 1 PW heeft een pensioenuitvoerder het recht om een klein ouderdomspensioen van een gewezen deelnemer op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming af te kopen, als de uitkering op jaarbasis minder bedraagt dan € 458,06 (in 2014). Er is daarbij sprake van een eenzijdig recht op afkoop. De pensioenuitvoerder heeft hiervoor dus geen instemming van de gewezen deelnemer nodig.1 Wel moet hij de gewezen deelnemer binnen zes maanden na afloop van de termijn van twee jaar over het besluit omtrent afkoop informeren en overgaan tot betaling van de afkoopwaarde (art. 66, lid 3 PW).
ouderdomspensioen gekoppeld aan de formele pensioendatum
Leo Bessems Mr. L.G.J. Bessems is manager juridisch-fiscale zaken bij APG te Heerlen
6
januari 2015 Pensioen Magazine
Nu staat – in 2014 – in veel pensioenreglementen de ingangsdatum voor ouderdomspensioen voor deelnemers en vooral voor gewezen deelnemers nog op de eerste dag van de maand waarin men 65 jaar wordt. Per 1 januari 2015 zal overigens het ingangsmoment veelal zijn aangepast, vanwege de aanpassingen in het kader van de Wet Witteveen 2015 (Wet verlaging maximum opbouw- en premiepercentages pensioenen en maximering pensioengevend inkomen).2 Op grond van veel pensioenreglementen is de afkoop van een klein ouderdomspensioen gekoppeld aan de formele pensioendatum. Deze ligt dus veelal ook nog op de eerste dag van de maand waarin men 65 jaar wordt. Het daadwerkelijke uitbetalingsmoment van
het levenslang ouderdomspensioen of de afkoopsom is het reguliere betaalmoment in die maand (rond de 23e van de maand). Een pensioenreglement kan de mogelijkheid bevatten om de pensioendatum op verzoek van de deelnemer uit te stellen. Fiscaal gezien is dit alleen mogelijk als wordt doorgewerkt tot aan de (uitgestelde) pensioendatum, tenzij een beroep kan worden gedaan op het beleidsbesluit met betrekking tot het laten vervallen van het doorwerkvereiste.3
Op 1 januari 2015 vervalt de AOW-partnertoeslag. Mensen die vanaf die dag voor het eerst AOW ontvangen, kunnen geen toeslag meer krijgen voor een jongere partner. 4 Maar daarmee verdwijnt de problematiek nog niet. Immers, degenen bij wie de partnertoeslag gewoon doorloopt, kunnen nog steeds te maken krijgen met een afkoop.
De inkomensafhankelijke regelingen Het probleem doet zich in de eerste plaats voor bij degenen die een AOW-partnertoeslag krijgen. Het ontstaat als de ingangsdatum voor ouderdomspensioen – en daarmee het moment voor de afkoop van een klein pensioen – staat op de eerste dag van de maand waarin iemand 65 jaar wordt. De afkoop van een klein pensioen vindt dan plaats vóór de AOW-gerechtigde leeftijd (die sinds 2013 stapsgewijze wordt verhoogd). Als de rechthebbende op de afkoopsom de jongere partner is van een AOW-gerechtigde die recht heeft op een partnertoeslag, ontstaat de samenloop die tot korting leidt. Immers, op de partnertoeslag van de oudere partner wordt het inkomen van de jongere partner gekort. Zodra de jongere partner zelf AOW krijgt, vervalt de partnertoeslag.
gewijs verder wordt verhoogd,
Het probleem doet zich in de eerste plaats voor bij degenen die een AOW-partnertoeslag krijgen Behalve bij de AOW-partnertoeslag kan het probleem zich ook voordoen bij andere regelingen, zoals een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), Toeslagenwet (TW), Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW), Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Overbruggingsuitkering AOW partneruitkering. Al deze inkomensafhankelijke regelingen lopen door tot het moment waarop de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt en de AOW-uitkering start. Het afkoopbedrag van een klein pensioen wordt op grond van art. 2:4, eerste lid, onderdeel m van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten door de SVB aangemerkt als te verrekenen inkomen in de maand van uitbetaling. Als de uitbetaling van de afkoop van een klein pensioen voor de AOW-leeftijd plaatsvindt en de belanghebbende daarnaast een van de genoemde uitkeringen ontvangt, wordt die uitkering in die maand verlaagd met het bedrag van de afkoop. Uitgangspunt is dat er geen sprake is van samenloop en er dus niet wordt gekort wanneer een pensioen ingaat na de AOW-leeftijd. In dat geval vindt afkoop immers ook plaats na de AOW-gerechtigde leeftijd.
Omdat de AOW-leeftijd stapskan het financiële nadeel van verschuldigdheid van AOW-premie steeds vaker voorkomen Fiscale aspecten Als afkoop van een klein pensioen plaatsvindt in een eerder kalenderjaar dan het jaar waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt – zoals normaliter het geval is bij afkoop uiterlijk twee jaar na beëindiging van de deelneming – is over de gehele afkoopsom AOW-premie verschuldigd (17,9%). Vindt de afkoop plaats in het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt, dan wordt het financieel nadeel gemitigeerd naar gelang men genoemde leeftijd eerder in het jaar bereikt. Er vindt dan namelijk een soort middeling van de eerste twee tariefschijven plaats, vanwege het feit dat over de maanden tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd wel AOW-premie is verschuldigd en daarna niet. Omdat de AOW-leeftijd stapsgewijs verder wordt verhoogd, kan het financiële nadeel van verschuldigdheid van AOW-premie steeds vaker voorkomen. Als de ingangsdatum van het pensioen in het reglement niet wordt aangepast aan de hogere AOW-leeftijd, gaan deze beide data steeds verder uiteenlopen en kan het vaker voorkomen dat de afkoop – op de eerste dag van de maand waarin iemand 65 jaar wordt – en de AOW-leeftijd niet in hetzelfde kalenderjaar vallen.5 Wordt de pensioendatum in het pensioenreglement aangepast aan de verhoogde AOW-leeftijd, dan wel aan de fiscale pensioenrichtleeftijd van 67
1 Behalve wanneer de deelneming voor 2007 is geëindigd. Zie art. 28, lid 2 Invoerings- en Aanpassingswet Pensioenen. 2 Staatsblad 2014, 196. 3 Besluit BLKB2012/1822M van 5 december 2012. 4 Met uitzondering voor personen die geboren zijn in november en december 1949. Op grond van het overgangsrecht bij de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd krijgen zij wel recht op AOW-partnertoeslag. Na 1 april 2015 is er in het geheel geen nieuwe instroom meer. 5 Vanaf 2019 (huidige wetgeving) ligt de AOW-leeftijd op 66 jaar en dan zal het bereiken van de 65-jarige leeftijd en het bereiken van de AOW-leeftijd niet meer in hetzelfde kalenderjaar plaatsvinden.
Pensioen Magazine januari 2015 7
afkoop klein pensioen
jaar, dan ligt het moment van afkoop weer op of na de AOW-gerechtigde leeftijd en dus in hetzelfde kalenderjaar. Er zijn in dat geval geen nadelige gevolgen rond de verschuldigdheid van de AOW-premie.
Als een mogelijkheid om samenloop en dientengevolge korting te voorkomen, kan worden gedacht aan uitstel van afkoop. Hier gelden echter fiscale belemmeringen Mogelijkheid van uitstel van afkoop Als een mogelijkheid om samenloop en dientengevolge korting te voorkomen, kan worden gedacht aan uitstel van afkoop. Hier gelden echter fiscale belemmeringen. Allereerst betreft dit het zogenoemde doorwerkvereiste. De fiscale regelgeving stelt namelijk dat individueel uitstel van pensioen tot na de collectieve reguliere pensioendatum alleen mogelijk is als wordt doorgewerkt (art. 18a, vierde lid Wet LB 1964). Het doorwerkvereiste vloeit voort uit het inkomensvervangende karakter van pensioen en beoogt te voorkomen dat: 1. de maatschappij verder belastinguitstel moet financieren, terwijl mensen kennelijk over voldoende inkomen beschikken (met het uitstel wordt in die denkwijze een inkomensgat gecreëerd, omdat niet wordt doorgewerkt); en 2. de maatschappij uitkeringen moet financieren voor mensen die wel inkomen uit pensioen zouden hebben, maar dat bewust uitstellen. Er geldt nu reeds een uitzondering op het doorwerkvereiste in een fiscaal beleidsbesluit in verband met overgangsrecht van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL) tot 1 april 2015.6 Achtergrond hiervan is dat mensen die onder het overgangsrecht van de Wet VPL vallen, veelal niet meer werken, maar mogelijk wel hun pensioen willen uitstellen tot de AOW-ingangsdatum. Voor die tijd kunnen zij in aanmerking komen voor een overbruggingsregeling. Deze uitzondering geldt alleen voor mensen geboren vóór 1 januari 1950; deze groep bereikt uiterlijk op 1 april 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd. Het besluit bevat de mogelijkheid van uitstel van de pensioendatum zonder doorwerkvereiste. Een tweede fiscale belemmering voor uitstel van afkoop zit in de definitie van de Wet LB 1964 van het moment waarop belasting moet worden geheven, het zogenoemde fiscale genietingsmoment. Art. 13a van die wet bepaalt dat loonheffing moet plaatsvinden op het moment dat het loon ‘wordt betaald of verrekend, ter beschikking van de werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel vorderbaar en tevens inbaar wordt’. Laatstgenoemd genietingsmoment – ‘vorderbaar en tevens inbaar’ – houdt in dat aan beide
8
januari 2015 Pensioen Magazine
componenten moet zijn voldaan. Loon is vorderbaar wanneer de werknemer – hier: de gewezen deelnemer – recht heeft op dadelijke betaling en deze in rechte kan vorderen. Loon is inbaar als de werkgever – hier: de pensioenuitvoerder – het loon – hier: de afkoopsom – onverwijld zou betalen als belanghebbende om betaling vraagt. Op het eerste tijdstip waarop in een bepaald geval een van de hierboven genoemde situaties aan de orde is, het genietingsmoment van het loon, moet loonheffing worden ingehouden. Uiteenlopen pensioenleeftijd en AOW-gerechtigde leeftijd Met ingang van 1 januari 2013 is de AOW-gerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd. In 2014 bedraagt ze 65 jaar en twee maanden; deze leeftijd gaat volgens de huidige wetgeving in de toekomst verder omhoog naar 66 jaar in 2019 en 67 jaar in 2023.7 De pensioenrichtleeftijd, die bepalend is voor de fiscaal gefaciliteerde ruimte, is met ingang van 2014 omhoog gegaan van 65 naar 67 jaar. Veel pensioenregelingen zijn in 2014 nog niet aangepast aan de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd en de pensioenrichtleeftijd.
■ MOGELIJKE OPLOSSINGEN Als men een niet gewenste korting vanwege samenloop van uitkeringen uit de weg wil ruimen, ligt het voor de hand twee oplossingsrichtingen te onderzoeken, namelijk enerzijds zorgen dat er geen sprake meer is van samenloop en anderzijds het kortingsbeleid wijzigen. Bij de eerste oplossingsrichting is er principieel verschil tussen het verschuiven van de uitbetaling van de afkoopsom en het verplaatsen van het recht op uitbetaling. Wijziging van het kortingsbeleid van de SVB stuitte vooralsnog op bezwaren van die instantie en van de ministerieel verantwoordelijke bewindsvrouwe, staatssecretaris Klijnsma. Uitstel van betaling van de afkoopsom Pensioenuitvoerders zijn als voorlopige oplossing voor het probleem op grote schaal overgegaan tot uitstel van de uitbetaling van de afkoopsom tot na de AOW-gerechtigde leeftijd. Dit leidt ertoe dat de SVB niet kort op de inkomensafhankelijke regelingen.8 Het gaat hierbij om uitstel van het betaalmoment, niet om uitstel van de formele ingangsdatum. Uitstel tot de eerste dag van de maand volgende op de AOW-leeftijd is in de praktijk het meest gekozen. Het leek er zelfs op dat dit een structurele oplossing kon zijn, totdat duidelijk werd dat de Belastingdienst het standpunt innam dat door dit uitstel de formele ingangsdatum op het oorspronkelijke moment bleef liggen, en daarmee ook het fiscale genietingsmoment. Dit betekende dat de pensioenuitvoerder ondanks de uitgestelde betaling het fiscale regime van voor de AOW-gerechtigde leeftijd op de betaling zou moeten toepassen. Zonder dure en ingrijpende systeemwijzigingen was dit voor pensioenuitvoerders technisch onmogelijk en bovendien zou het betekenen dat toch AOW-premie verschuldigd was, hetgeen men nu juist had willen vermijden. AOW-heffing kan onder omstandigheden namelijk een groter financieel nadeel
vormen dan korting op de partnertoeslag. Hiermee was duidelijk dat deze voorlopige oplossing niet structureel kon zijn. Uitstel ingangsdatum afkoop Door de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en daarmee het moment van afkoop van een klein pensioen in het pensioenreglement te verleggen naar de AOW-gerechtigde leeftijd of een hogere leeftijd – bijvoorbeeld de verhoogde pensioenrichtleeftijd – zou afkoop niet langer vóór de AOW-gerechtigde leeftijd plaatsvinden. Hierdoor is niet langer sprake van samenloop tussen inkomensafhankelijke regelingen of toeslagen met een afkoop van een klein pensioen en dus ook niet van korting. De ingangsdatum van het ouderdomspensioen is onderdeel van de regeling en daarmee dus een onderwerp van overleg tussen sociale partners. Zij beslissen hierover; pensioenuitvoerders gaan over aanpassing van de pensioenreglementen en de administratie. Nu is een complicatie bij de verhoging tot de pensioenrichtleeftijd de eventuele omrekening van opgebouwde aanspraken naar die hogere leeftijd (van 65 naar 67 jaar). Dit is voor sociale partners en pensioenuitvoerders een besluit met juridische risico’s, omdat dit onder omstandigheden, zij het relatief geringe, financiële nadelen voor de rechthebbende kan hebben. Om die reden is hier niet in alle gevallen toe besloten.
Volgens de Belastingdienst bleef ook bij uitstel het fiscale genietingsmoment op het oorspronkelijke ingangsmoment liggen Aanpassing van de pensioenregeling blijkt in de praktijk vaak een langdurig traject, dat slechts na moeizame onderhandelingen tot stand komt. Dit geldt zeker wanneer de regeling aan een versoberd wettelijk kader moet worden aangepast. De in dit artikel beschreven problematiek vormt, hoewel zeker niet onbelangrijk, toch slechts een bijkomstigheid in het hele palet aan wijzigingen waarover sociale partners zich moeten buigen. De omstandigheid dat de problematiek bovendien niet uit de pensioenregeling zelf voorkomt en ook niet sluitend kan worden opgelost door aanpassing van die regeling – zoals hierna nog zal blijken – is een belangrijke reden geweest waarom sociale partners niet licht tot besluitvorming op dit punt konden komen. Het valt te begrijpen dat sociale partners zich bij de keuze van bijvoorbeeld de pensioeningangsdatum – een essentieel onderdeel van de regeling – laten leiden door afwegingen die uit de regeling zelf voortvloeien en niet of minder door afwegingen die hier niet noodzakelijkerwijs mee samenhangen. Dit laat-
ste zeker wanneer moet worden aangenomen dat die omstandigheden van voorbijgaande aard zijn en elders behoren te worden opgelost, namelijk daar waar ze werden veroorzaakt, oftewel de wetgeving tot verhoging van de AOW-ingangsdatum.
Het valt te begrijpen dat sociale partners zich bij de keuze van de pensioeningangsdatum laten leiden door afwegingen die uit de regeling zelf voortvloeien Als subvariant bij deze oplossingsrichting valt te overwegen om belanghebbenden een keuzerecht te bieden voor wat betreft de ingangsdatum van de afkoop. Hierbij moet worden bedacht dat niet alle afkoopgerechtigden te maken hebben met een inkomensafhankelijke uitkering. Waar dit niet het geval is, zal men de uitkering doorgaans zo spoedig mogelijk willen ontvangen. Als de politiek vervolgens constateert dat de besluitvorming tot aanpassing van de pensioenregeling slechts moeizaam tot stand komt, valt te overwegen om een wettelijk keuzerecht te creëren. Hiertoe hebben Tweede Kamerleden diverse initiatieven genomen.9 Dit keuzerecht kan worden gekoppeld aan, c.q. worden beperkt tot het recht op afkoop van een klein pensioen op grond van art. 66, lid 2 PW. Het recht op uitstel van de ingangsdatum van ouderdomspensioen geldt dan voor de groep mensen die twee jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd (of later) de deelneming beeindigt. Er is voor die groep dan wel een uitzondering op het fiscale doorwerkvereiste nodig. Hiertoe dient het beleid van de Belastingdienst, dan wel de fiscale regelgeving te worden aangepast. Wijzigen kortingsbeleid SVB Als in de toepasselijke SZW-regelgeving een uitzondering wordt gemaakt voor de afkoopsom van een klein pensioen, zou de SVB die afkoopsom niet langer aanmerken als te verrekenen inkomen bij inkomensafhankelijke regelingen. Dat zou zijn te realiseren door in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten op te nemen dat de afkoopsom van een klein pensioen buiten beschouwing
6 Besluit BLKB2012/1822M van 5 december 2012. 7 Op 17 november 2014 is het wetsvoorstel versnelde verhoging AOW-leeftijd bij de Tweede Kamer ingediend. De AOW-leeftijd wordt hierdoor 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. 8 Dat wordt bevestigd op de site van de SVB. 9 Dit onderwerp heeft aanleiding gegeven tot een groot aantal moties en amendementen, waaronder van Omtzigt (Kamerstukken II 2013/14, 33 988, nr. 7 en nr. 8) en van Vermeij.
Pensioen Magazine januari 2015 9
afkoop klein pensioen
blijft voor de inkomenstoets. Gelet op haar ontstaansgeschiedenis zou dit de meest voor de hand liggende oplossing van deze problematiek zijn; de samenloop is immers ontstaan door de opschuivende AOW-leeftijd. Verondersteld mag worden dat bij de vaststelling van de desbetreffende regelingen deze samenloop niet is voorzien en daarmee ook niet het korten van de ene op de andere uitkering. In die visie geniet de SVB, door te korten op de partnertoeslag, in feite een door de wetgever niet-beoogd financieel voordeel. Ook zonder wijziging van bedoelde regelgeving zou de SVB kunnen besluiten om een afkoopsom uit te zonderen van korting. In diverse uitspraken van de lagere rechter werd de SVB hier zelfs toe verplicht.10 De rechter overwoog in die gevallen dat een afkoopsom tot stand komt door opbouw die heeft plaatsgevonden voor het moment waarop het recht op AOW is ontstaan. Aldus wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het beleid dat de SVB heeft vastgesteld op grond van art. 10 van het Inkomensbesluit AOW 1996, op grond waarvan korting van een afkoopsom kennelijk onredelijk zou moeten worden geacht. Wel is de SVB hiertegen in beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep. In andere uitspraken werd de SVB echter in het gelijk gesteld en werd korting legitiem geacht, ook kortgeleden nog.11 De rechter oordeelde dat geen sprake was van een kennelijk onredelijk besluit. Daarbij overwoog hij dat art. 10 van het Inkomensbesluit impliceert dat belanghebbende feiten en omstandigheden had moeten aanvoeren die tot kennelijke onredelijkheid zouden voeren, waaraan naar zijn oordeel niet was voldaan. Verder overwoog hij dat geen twijfel mag bestaan over de onredelijkheid van het resultaat. Nu dat resultaat echter deels aan de uitkeringsgerechtigde zelf was toe te rekenen, bracht dit met zich mee dat het beroep werd afgewezen. Opmerking verdient dat de rechtbank in deze zaak bij de belanghebbende (zeer) vergaande kennis van het toepasselijke wettelijke kader veronderstelde, waaronder kennis van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet en van de daaruit voortvloeiende mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen het afkoopbesluit, omdat het om een pensioen ging dat geheel voor 2007 was opgebouwd. Als de belanghebbende bezwaar had aangetekend, had hij kunnen kiezen voor een periodieke uitkering in plaats van een afkoopsom. Hij werd verondersteld dit te weten, dit ondanks het feit dat de SVB niet op deze bezwaarmogelijkheid had gewezen. Daarnaast had de belanghebbende om te beginnen moeten weten dat de afkoopsom überhaupt als inkomen zou worden beschouwd dat voor korting op de partnertoeslag in aanmerking komt. Bij wie enig beeld heeft van de gemiddelde kennis die mensen hebben van dit soort regelgeving, komt de vraag op of dit oordeel van de rechtbank op zichzelf niet de kwalificatie ‘kennelijk onredelijk’ verdient. De SVB kiest er vooralsnog voor de lopende rechtszaken bij de Centrale Raad van Beroep af te wachten, alvorens eventueel een andere beleidslijn te kiezen.
10 januari 2015 Pensioen Magazine
In totaal zijn er volgens haar 21 lopende beroepszaken, waarvan negen in hoger beroep bij de CRvB. In vier zaken is de SVB in hoger beroep gegaan, in de andere vijf zaken de klant. De zitting bij de CRvB vond plaats op 14 november jl., de uitspraak komt zes weken later. De SVB adviseert klanten om bij het pensioenfonds te informeren naar mogelijkheden om de afkoopsom niet eerder te laten uitkeren dan nadat de jongere partner zelf AOW ontvangt.
De SVB kiest er vooralsnog voor de lopende rechtszaken bij de Centrale Raad van Beroep af te wachten Is uitbetaling na het bereiken van de AOW-leeftijd geen mogelijkheid, dan kunnen rechthebbenden op de AOW-partnertoeslag desgewenst bezwaar aantekenen tegen de inhouding op die toeslag. De SVB houdt ook deze zaken dan aan totdat er een uitspraak is gedaan in het hoger beroep dat nu nog dient. Afhankelijk van de uitspraak worden bezwaren daarna afgehandeld. Als de SVB wel zijn beleid op dit punt zou aanpassen, lost dit overigens niet het probleem op van het fiscale nadeel van de verschuldigde AOW-premie over de afkoopsom. Zoals gezegd treedt dit nadeel in zijn volle omvang op wanneer het moment van afkoop in een eerder kalenderjaar ligt dan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Vanwege de voortgaande verhoging van de AOW-leeftijd zal dit steeds vaker voorkomen.
■ HOE IS DE ZAAK OPGELOST? Toen duidelijk werd dat de problematiek niet uitsluitend door de betrokken uitvoerende instanties – SVB en pensioenuitvoerders – kon en zou worden opgelost, heeft de politiek zijn verantwoordelijkheid genomen. Dit is niet onlogisch; het probleem komt immers zelf ook voort uit wetgeving, namelijk het verhogen van de AOW-leeftijd.12 Welnu, uiteindelijk heeft de Tweede Kamer op 13 november jl. een amendement van Vermeij c.s. aangenomen in het kader van de Verzamelwet SZW 2015.13 Het houdt in dat een gewezen deelnemer met recht op afkoop van een klein pensioen, die volgens de geldende pensioenregeling voor ingang van de AOW zou plaatsvinden, het recht heeft ervoor te kiezen de afkoop te doen plaatsvinden op de eerste dag van de maand volgend op de AOWdatum. Dit wordt vastgelegd in art. 66, lid 12 PW. Om te bewerkstelligen dat de gewezen deelnemer de afkoop daadwerkelijk mag uitstellen zonder in strijd met het fiscaal doorwerkvereiste te handelen, wordt in art. 18a, lid 13 Wet LB 1964 vastgelegd dat in deze situatie voor de gewezen deelnemer geen doorwerkvereiste geldt. Met andere woorden, er is gekozen voor een keuzerecht tot uitstel van de ingangsdatum van de afkoop.14
■ CONSEQUENTIES VAN DE GEKOZEN OPLOSSING Als bij een belanghebbende de pensioeningangsdatum – en dus ook de afkoopdatum – eerder ligt dan de eerste dag van de maand volgende op de AOW-datum, en hij het risico van korting door de SVB wil voorkomen, moet hij gebruikmaken van de wettelijke uitstelmogelijkheid. Dit geldt dus ook als de reguliere ingangsdatum in de per 1 januari 2015 geldende pensioenregeling op de AOW-datum is gelegen. Volgens het geldende kortingsbeleid kort de SVB namelijk ook in die situatie op de partnertoeslag. De SVB gaat ervan uit dat sprake is van samenloop als in een maand zowel partnertoeslag als een afkoopsom wordt uitbetaald. Dit hoewel de partnertoeslag betrekking heeft op het deel van de maand tot de verjaardag en de afkoopsom juist op het deel van de maand vanaf die verjaardag. De pensioenuitvoerder kan er in een voorkomend geval voor kiezen om standaard uitstel van de afkoop aan te bieden en slechts wanneer de gewezen deelnemer aangeeft hier niet voor te kiezen, op het eerdere (reguliere) moment af te kopen. Omdat bij gebruikmaking van de wettelijke uitstelfaciliteit niet het betaalmoment, maar de pensioeningangsdatum wordt verschoven, verschuift hierdoor ook het fiscale genietingsmoment. Daardoor is het fiscale regime van toepassing dat geldt vanaf het bereiken van de AOW-datum en is geen AOW-premie over de afkoopsom verschuldigd. Dit strookt met de intentie van het amendement-Vermeij, waarmee blijkens de toelichting hierop werd beoogd de nadelige financiële gevolgen voor de belanghebbende weg te nemen, waaronder nadrukkelijk ook de mogelijkheid dat over het afkoopbedrag AOW-premie verschuldigd is. Ligt de pensioeningangsdatum in het pensioenreglement ten minste op de eerste dag van de maand volgend op
gend op de AOW-datum, conform de thans gevolgde tussentijdse ‘oplossing’. De SVB gaat dan – volgens vast beleid – niet over tot korting; het fiscale genietingsmoment is gelegen op de AOW-datum, zodat geen AOW-premie is verschuldigd en er geldt geen doorwerkvereiste op grond van art. 18a, lid 13 Wet LB 1964. Resumerend kan worden gesteld dat er een passende oplossing is gevonden voor het gesignaleerde probleem. Dat kon niet anders dan in de vorm van een wettelijke ingreep, te weten wijziging van de Pensioenwet en de Wet LB 1964. Het maakt tevens duidelijk dat ten onrechte in eerste instantie met een beschuldigende vinger naar de pensioenfondsen is gewezen.
Een passende oplossing kon niet anders dan in de vorm van een wettelijke ingreep die van de AOW-leeftijd, kan conform de regeling worden gehandeld. Het kortingsprobleem is dan opgelost en er is dan ook geen fiscaal probleem meer. Strikt volgens de tekst van art. 66, lid 12 PW kan de ingangsdatum slechts worden uitgesteld als deze reglementair voor, en niet als deze op de AOW-datum ligt. Het lijdt echter geen twijfel dat het amendement en de daarop gebaseerde wetswijziging zijn bedoeld om het kortingsprobleem integraal op te lossen.15 Er mag er daarom van worden uitgegaan dat het bereik van art. 66, lid 12 PW zich ook uitstrekt tot een afkoopsom die ingaat op de AOW-datum. Zelfs in het (onwaarschijnlijke) geval dat dit niet aldus zou worden uitgevoerd door de SVB, is het kortingsprobleem toch opgelost als de pensioenuitvoerder het betaalmoment uitstelt tot de eerste dag van de maand vol-
10 Zie Rechtbank Zeeland-West Brabant d.d. 22 maart 2013, nr. 12/4945. 11 Rechtbank Limburg d.d. 16 oktober 2014, nummer AWB 13-3322u. 12 Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. 13 Verzamelwet SZW 2015, 33 988, nr. 29. 14 Op 25 november 2014 heeft de Eerste Kamer de Verzamelwet SZW 2015 als hamerstuk aangenomen, waardoor de oplossing definitief is geworden. 15 Dit blijkt uit de antwoorden van staatssecretaris Klijnsma d.d. 25 november 2014, nummer 2014Z13614 en 2014Z15403.
Pensioen Magazine januari 2015 11