1
Inhoud Inkomstenbelasting Heffing inkomstenbelasting Wet IB 2001 Tarieven inkomstenbelasting Persoonsgebonden aftrek Heffingskorting Partnerregeling Inkomen uit werk en woning (box 1) Urencriterium MKB-winstvrijstelling Oudedagsreserve voor ondernemers Ondernemersaftrek Bedrijfsspaarregelingen Eigen woning Bijleenregeling Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld Kapitaalverzekering eigen woning (box 1) Lijfrentevormen Lijfrentepremieaftrek Terugwenteling lijfrentepremieaftrek Alimentatielijfrente Lijfrente ter verrekening van pensioenrechten Lijfrente voor een invalide kind Privé-gebruik auto Inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
3 8 10 11 15 16 16 16 16 17 19 20 21 22 22 23 26 30 30 31 31 31 32
Pensioen AOW-franchise Levensloopregeling Afkoop kleine pensioenen Gouden handdruk
34 34 35 35
2
Successiewet Tarieven successiewet Vrijstellingen van het successierecht Vrijstellingen van het schenkingsrecht
38 40 41
Sociale Zekerheid Premiepercentages Hoofdlijnen Anw Anw-uitkeringen AOW-uitkering Wettelijk minimumloon Kinderbijslag De Zorgverzekeringswet (ZVW)
42 42 43 44 45 45 47
Gebruikte afkortingen: Wet IB 1964 : Wet op de inkomstenbelasting 1964 Wet IB 2001 : Wet inkomstenbelasting 2001 BSR : Bedrijfsspaarregelingen PVV : Premies volksverzekeringen Wet WOZ : Wet waardering onroerende zaken KEW : Kapitaalverzekering eigen woning BEW : Beleggingsrecht eigen woning SEW : Spaarrekening eigen woning
3
BOX 1
BOX 2
BOX 3
Inkomen uit werk en woning
Inkomen uit aan merkelijk belang
Inkomen uit sparen en beleggen
Inkomensbestanddelen:
Inkomensbestanddelen:
Inkomensbestanddelen:
• winst uit onderneming • reguliere voordelen • loon • vervreemdings• resultaat uit overige voordelen werkzaamheden • periodieke uitkeringen en verstrekkingen • inkomsten uit eigen woning • negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen • negatieve persoonsgebonden aftrek
• Forfaitair rendement • (4% van bezittingen minus schulden minus heffingvrij vermogen)
Af:
Af:
Af:
• uitgaven voor inkomensvoorzieningen • persoonsgebonden aftrek • aftrekbare kosten
• aftrekbare kosten • persoonsgebonden aftrek
• kosten zijn niet aftrekbaar • persoonsgebonden aftrek
Tarief:
Tarief:
Tarief:
• progressief (max. 52%)
• 25%
• 30%
Verliesverrekening: Verliesverrekening: • alleen voor box 1verliezen mogelijk
Verliesverrekening: • alleen voor box 2verliezen mogelijk
• niet mogelijk
4
Schema berekening belastbaar inkomen Wet IB 2001
BOX 1 Winst uit onderneming Zelfstandigenaftrek Speur- en ontwikkelingswerkaftrek Meewerkaftrek Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid Stakingsaftrek Ondernemersaftrek MKB-winstvrijstelling (10%)
..... ..... ..... ..... ..... ..... ____+ ..... ….. ….. -/____ -/-
Belastbare winst uit onderneming Loon Reisaftrek Belastbaar loon
..... ..... ..... ____+ ____ -/.....
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden Periodieke uitkeringen en verstrekkingen Aftrekbare kosten Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen Voordelen eigen woning Aftrekbare kosten eigen woning Belastbaar voordeel KEW/BEW/SEW
..... ..... ..... ____ -/..... ..... ..... ____-/..... ..... ____+
Inkomsten uit eigen woning
.....
Negatieve uitgaven voor inkomens-voorzieningen Negatieve persoonsgebonden aftrek
..... ..... ____+
Totaal inkomensbestanddelen box 1
.....
5
Totaal inkomensbestanddelen box 1 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
.....
..... ____
Totaal in aanmerking te nemen uitgaven box 1
Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen Verliezen op beleggingen in durfkapitaal Uitgaven levensonderhoud kinderen Buitengewone uitgaven Weekenduitgaven gehandicapten Scholingsuitgaven Uitgaven monumentenpanden Aftrekbare giften
..... ___-/..... ..... ..... ..... ..... ..... ..... ..... ..... ____ +
Persoonsgebonden aftrek
..... ____ -/-
Inkomen uit werk en woning Te verrekenen verliezen uit werk en woning
..... .....
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
____ -/.....
6
BOX 2 Reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang Aftrekbare kosten Belastbare reguliere voordelen Vervreemdingsvoordelen Persoonsgebonden aftrek Inkomen uit aanmerkelijk belang Te verrekenen verliezen uit aanmerkelijk belang* Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)
*
..... ..... ____-/..... ..... ____+ ..... ..... ____-/..... ..... ____-/.....
Indien sprake is van een nog niet verrekend aanmerkelijk belangverlies terwijl er in het kalenderjaar en het daaraan voorafgaande kalenderjaar geen aanmerkelijk belang meer wordt gehouden, wordt dit verlies omgezet in een belastingkorting. De belastingkorting bedraagt 25% van het nog niet verrekende verlies.
7
BOX 3 Bezittingen begin van het jaar Schulden begin van het jaar Rendementsgrondslag begin van het jaar Bezittingen einde van het jaar Schulden einde van het jaar Rendementsgrondslag einde van het jaar
..... ..... ____-/..... ..... ..... ____-/..... ____+
Totaal Gemiddelde rendementsgrondslag Heffingvrij vermogen (basisbedrag) Ouderentoeslag Kindertoeslag Totaal heffingvrij vermogen Grondslag forfaitair rendement * Voordeel uit sparen en beleggen Persoonsgebonden aftrek Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
*
..... ____/ 2 ..... ..... ..... ..... ____+ ..... ____-/..... ____ x 4% ..... ..... ____-/.....
De grondslag voor de berekening van het forfaitaire rendement kan niet negatief zijn.
8
Heffing inkomstenbelasting Wet IB 2001 Box 1 – Belastbaar inkomen uit werk en woning IB 2,45 % 10,70 % 42,00 % 52,00 %
0 – 17.579 17.579 – 31.589 31.589 – 53.860 53.860 e.v.
PVV* 31,15 % 31,15 % -
Box 2 – Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belan IB 25,00 %
PVV -
Box 3 – Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Belastbaar inkomen S&B
IB
PVV
30,00 %
-
Verzamelinkomen Inkomen box 1 Inkomen box 2 Inkomen box 3
}
Verzamelinkomen
Gecombin
IB/PVV-bed IB-bedrag b IB-bedrag b
Gecombineerde inkomensheffing -/- heffingskortin *
Voor belastingplichtigen van 65 jaar of ouder bedraagt het p
9
Totaal 33,60 % 41,85 % 42,00 % 52,00 %
IB/PVV-maximum 5.906 11.769 21.122 -
IB/PVVbedrag box 1
ng (a.b.) Totaal 25,00 %
box 2
(S&B) Totaal IB-bedrag box 3
30,00 %
neerde inkomensheffing
drag box 1 box 2 box 3
}
Gecombineerde inkomensheffing
ng = verschuldigde IB en premies VV
premiepercentage 13,25%
10
Persoonsgebonden aftrek De persoonsgebonden aftrek is het totaal van de volgende bedragen: a. uitgaven voor onderhoudsverplichtingen, zoals de betaling van alimentatie; b. verliezen op beleggingen in durfkapitaal; c. uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, jonger dan 30 jaar, die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden; d. buitengewone uitgaven, bijvoorbeeld in verband met ziekte of invaliditeit; e. weekenduitgaven voor gehandicapten; f. scholingsuitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning; g. uitgaven voor monumentenpanden; h. aftrekbare giften. De persoonsgebonden aftrek komt allereerst in mindering op het inkomen uit werk en woning. De persoonsgebonden aftrek kan het inkomen uit werk en woning niet verder dan tot nihil verminderen. Als de persoonsgebonden aftrek niet geheel of gedeeltelijk in mindering heeft kunnen komen op het inkomen uit werk en woning, komt het restant allereerst in mindering op het inkomen uit sparen en beleggen (niet verder dan nihil) en vervolgens op het inkomen uit aanmerkelijk belang (niet verder dan nihil). Als de persoonsgebonden aftrek niet volledig in aanmerking kan worden genomen, schuift deze in zoverre door naar het volgende jaar.
11
Heffingskorting De standaardheffingskorting is het gezamenlijke bedrag van de in de Wet IB 2001 genoemde heffingskortingen. De kinderkorting is vanaf 1 januari 2008 vervallen. Hiervoor in de plaats is de kindertoeslag ingevoerd: zie pagina 44. De heffingskortingen zijn: a. de algemene heffingskorting: deze bedraagt € 2.074 en voor 65-plussers € 970,Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Partners hebben ieder zelfstandig recht op deze heffingskorting. Zij kunnen de korting niet overdragen aan hun partner. Heeft een van de partners geen of weinig inkomen en kan hij dus zijn eigen heffingskorting niet (geheel) gebruiken, dan kan hij onder bepaalde voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtsreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Van weinig inkomen is in dit verband sprake als het totaalbedrag aan salaris, uitkering of pensioen lager is dan € 6.172,- en er geen ander inkomen is. Voorwaarde voor uitbetaling is dat de partner van de belastingplichtige voldoende inkomen heeft en voldoende belasting betaalt. b. de arbeidskorting: deze is van toepassing voor de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid winst uit onderneming, loon of resultaat uit werkzaamheden geniet. Het gezamenlijk bedrag vormt de arbeidskortinggrondslag. De arbeidskorting bedraagt de som van: 1. 1,758 % van de arbeidskortinggrondslag tot € 8.587 (maximaal € 151), en 2. 12,430 % van de arbeidskortinggrondslag, voor zover deze meer bedraagt dan € 8.587,
12
I Leeftijd op 1 januari
tot 57 jaar 57 t/m. 59 60 t/m. 61 62 en ouder
percentage arbeidskortinggrondslag tot ¤ 8.587,1,758% 1,758% 1,758% 1,758%
II percentage arbeidskortinggrondslag boven ¤ 8.587,12,430% 14,874% 17,298% 19,723%
III maximum 1 en 11
¤ 1.443 ¤ 1.697 ¤ 1.949 ¤ 2.201
Voor 65-plussers bedraagt de arbeidskorting maximaal € 1.029,c. de alleenstaande-ouderkorting: deze is van toepassing voor de belastingplichtige die geen partner heeft en in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden een huishouding voert met een of meer kinderen, bij de aanvang van het kalenderjaar jonger dan 27 jaar, die in belangrijke mate door hem/haar worden onderhouden. De alleenstaande-ouderkorting bedraagt € 1.459. Voor 65-plussers: € 683, d. de aanvullende alleenstaande-ouderkorting: deze korting is van toepassing als op de belastingplichtige de alleenstaandeouderkorting van toepassing is, de belastingplichtige werkzaamheden verricht en in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden tot het huishouden een kind behoort dat jonger is dan zestien jaar bij de aanvang van het kalenderjaar. De aanvullende alleenstaande-ouderkorting bedraagt 4,3% van het bedrag dat wegens het verrichten van werkzaamheden aan winst uit onderneming, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden is begrepen in het inkomen in box 1. De aanvullende alleenstaande-ouderkorting bedraagt maximaal € 1.459. Voor 65-plussers: € 683, e. de ouderenkorting: deze korting is van toepassing op de belastingplichtige die aan het einde van het belastingjaar (of bij het einde van de belastingplicht) ten minste 65 jaar is
13
en bedraagt € 486 bij een verzamelinkomen van niet meer dan € 32.234, f. de alleenstaande ouderenkorting: voor de belastingplichtige op wie de ouderenkorting van toepassing is en in het kalenderjaar recht heeft op een AOW-uitkering voor ongehuwden of recht zou hebben op een dergelijke uitkering bij voldoende verzekerde jaren. De alleenstaande ouderenkorting bedraagt € 555, g. de combinatiekorting: deze korting geldt voor de belastingplichtige die werkzaamheden verricht waardoor hij meer dan € 4.542 winst uit onderneming, loon of resultaat uit een werkzaamheid heeft genoten of wanneer hij in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek. Ook moet er gedurende ten minste zes maanden een inwonend kind zijn dat jonger is dan twaalf jaar bij de aanvang van het kalenderjaar. De combinatiekorting bedraagt € 112. Voor 65-plussers: € 54, h. aanvullende combinatiekorting. De minstverdienende partner die recht heeft op de combinatiekorting en de werkende alleenstaande ouder die recht heeft op de combinatiekorting hebben recht op een aanvullende combinatiekorting van € 746. Voor 65-plussers € 350, i. de jonggehandicaptenkorting: deze geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een Wajonguitkering tenzij voor hem/haar de ouderenkorting geldt. De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 666, j. korting voor maatschappelijke beleggingen: deze korting bedraagt 1,3% van het bedrag aan maatschappelijke beleggingen dat in box 3 is vrijgesteld, k. korting van beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen: deze korting bedraagt 1,3% van het bedrag aan beleggingen in durfkapitaal dat in box 3 is vrijgesteld, l. levensloopverlofkorting: deze geldt voor deelnemers aan de levensloopregeling. Bij reguliere opname van het tegoed heeft men recht op deze korting. Per jaar dat er is deelgenomen bedraagt de levensloopverlofkorting € 191, m.ouderschapsverlofkorting: deze bedraagt € 3,86 per verlofuur.
14
De ouderschapsverlofkorting geldt voor de belastingplichtige die in 2008 gebruik maakt van zijn wettelijke recht op ouderschapsverlof en deelneemt aan de levensloopregeling. De korting wordt berekend door het aantal uren ouderschapsverlof in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met een bedrag van 50% van het bruto minimumuurloon per opgenomen verlofuur. De korting bedraagt niet meer dan de terugval in het belastbare loon in 2008 ten opzichte van 2007. Het totaal van de standaardheffingskorting wordt verdeeld over de verschuldigde inkomstenbelasting en de verschuldigde premies volksverzekeringen. Het totaal van de verdeelde heffingskortingen wordt ook wel de gecombineerde heffingskorting genoemd. In beginsel kunnen heffingskortingen alleen maar worden toegepast ten aanzien van de belastingplichtige zelf. Het bedrag van de gecombineerde heffingskorting bedraagt maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing, zodat in beginsel nooit meer aan heffingskortingen kan worden verleend dan er aan inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen tegenover staat.
• • • • • •
Uitzondering. Verhoging bij partners: In één geval wordt, ondanks het geheel of gedeeltelijk ontbreken bij een belastingplichtige van verschuldigdheid van IB en PVV, zijn gecombineerde heffingskorting verhoogd. Als namelijk het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing lager is dan het totaalbedrag van: de algemene heffingskorting, de voor de belastingplichtige geldende arbeidskorting, de (aanvullende) kinderkorting, de (aanvullende) combinatiekorting, de ouderschapsverlofkorting, en de levensloopverlofkorting, wordt de gecombineerde heffingskorting voor de belasting-
15
plichtige met een partner verhoogd tot dit totaalbedrag. De verhoging bedraagt nooit meer dan het bedrag van de daadwerkelijk door de partner verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (na aftrek van zijn gecombineerde heffingskorting). Partnerregeling Onder de Wet IB 2001 wordt onder een partner het volgende verstaan: a. de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot, b. de ongehuwde meerderjarige die met de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding voert en gedurende die tijd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en samen en uitsluitend met de belastingplichtige voor het kalenderjaar kiest voor kwalificatie als partner. Bepaalde samenwoners kunnen niet voor het partnerschap kiezen. Met name moet hierbij worden gedacht aan een belastingplichtige die met een bloedverwant in de eerste graad (kind) samenwoont, tenzij beide samenwoners ouder zijn dan 27 jaar bij de aanvang van het kalenderjaar. Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag van de belastingplichtige en zijn partner worden geacht bij hen op te komen, respectievelijk tot hun bezit te behoren, in de onderlinge verhouding die zij daarvoor kiezen. Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn belastbare inkomsten uit eigen woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang (voor vermindering met de persoonsgebonden aftrek) en de persoonsgebonden aftrek.
16
Inkomen uit werk en woning (box 1) Winst uit onderneming Urencriterium Om als ondernemer gebruik te kunnen maken van bepaalde fiscale regelingen, zoals oudedagsreserve, zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling, dient voldaan te zijn aan het urencriterium. Het urencriterium houdt in dat een ondernemer in een jaar ten minste 1225 uur aan werkzaamheden voor de onderneming besteedt. Indien de belastingplichtige daarnaast als werknemer nog loon geniet of vanwege overige werkzaamheden resultaat realiseert, dient hij bovendien de werkzame tijd grotendeels (meer dan 50%) voor de onderneming werkzaam te zijn. Het grotendeelscriterium geldt niet voor startende ondernemers. Een startende ondernemer is een ondernemer die in een of meer van de vijf voorafgaande jaren geen ondernemer was. MKB-winstvrijstelling Voor ondernemers die voldoen aan het urencriterium geldt een vrijstelling van 10% van de winst na aftrek van de ondernemersaftrek. Voor stakende ondernemers geldt het urencriterium niet. Oudedagsreserve voor ondernemers De dotatie aan de oudedagsreserve bedraagt 12% van de winst met een maximale dotatie van € 11.396. Aan de oudedagsreserve mag alleen gedoteerd worden als de ondernemer aan het begin van het kalenderjaar jonger is dan 65 jaar en hij voldoet aan het urencriterium. De oudedagsreserve mag door dotatie niet boven het ondernemingsvermogen uitkomen. De oudedagsreserve komt op de balans van de onderneming te staan. De oudedagsreserve neemt verplicht af tot de eindstand van het ondernemingsvermogen, als: • de belastingplichtige in het kalenderjaar zijn onderneming (gedeeltelijk) staakt, of
17
• de ondernemer voor het desbetreffende jaar niet voldoet aan de voor toevoegingen aan de oudedagsreserve geldende eisen (urencriterium*, jonger dan 65 jaar). *De vrijval vindt plaats aan het einde van het tweede jaar dat niet aan het urencriterium is voldaan.
• • • • •
Ondernemersaftrek De ondernemersaftrek is een fiscale aftrekpost voor ondernemers. Voor medegerechtigden, die weliswaar winst uit onderneming genieten, geldt de ondernemersaftrek niet. De ondernemersaftrek bestaat uit vijf delen: zelfstandigenaftrek aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O-aftrek) meewerkaftrek startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid stakingsaftrek Zelfstandigenaftrek krijgt de ondernemer die voldoet aan het urencriterium en aan het begin van het kalenderjaar jonger is dan 65 jaar. Zelfstandigenaftrek Bij een winst vanaf:
Tot ten hoogste:
€ 13.465 € 15.620 € 17.775 € 50.895 € 53.050 € 55.210 € 57.360
€ 13.465 € 15.620 € 17.775 € 50.895 € 53.050 € 55.210 € 57.360 e.v.
Bedraagt de zelfstandigenaftrek: € 9.096 € 8.456 € 7.820 € 6.968 € 6.361 € 5.688 € 5.020 € 4.412
18
Voor startende ondernemers wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met een bedrag van € 2.035. Een startende ondernemer is een ondernemer die in een of meer van de vijf voorafgaande jaren geen ondernemer was. Deze verhoogde zelfstandigenaftrek vindt per ondernemer niet meer dan driemaal plaats. De zelfstandig ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, heeft recht op een zelfstandigenaftrek van 50% van de zelfstandigenaftrek van de ondernemer die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. S&O-aftrek Ondernemers die aan het urencriterium voldoen en in het kalenderjaar ten minste 500 uur aan speur- en ontwikkelingswerk besteden, komen in aanmerking voor de S&O-aftrek. Deze bedraagt € 11.608. Voor startende ondernemers waarbij niet meer dan tweemaal de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk is toegepast, wordt dit bedrag verhoogd met € 5.805. Meewerkaftrek Ondernemers die aan het urencriterium voldoen en een partner hebben die zonder vergoeding meewerkt in de onderneming, komen in aanmerking voor de meewerkaftrek. Aantal meewerkuren:
Vanaf: 525 875 1225 1750
Tot: 525 875 1225 1750 e.v.
De meewerkaftrek bedraagt het percentage van de winst:
1,25% 2,00% 3,00% 4,00%
19
Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid De startersafrek geldt voor mensen die hun onderneming beginnen vanuit een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Er geldt een verlaagd urencriterium van 800 uur. De aftrek wordt 3 jaar gegeven: Jaar 1 € 12.000 Jaar 2 € 8.000 Jaar 3 € 4.000 De startersaftrek kan nooit hoger zijn dan de winst. Stakingsaftrek in euro's In geval van staking geldt een stakingsaftrek van € 3.630. Elke ondernemer kan de vrijstelling slechts eenmaal in zijn leven gebruiken voor alle ondernemingen tezamen. Eerder gebruikte stakingsaftrek komt in mindering op het maximumbedrag. Bedrijfsspaarregelingen Een werknemer kan slechts bij één werkgever deelnemen aan de spaarloonregeling. Het bedrag dat de werknemer in 2008 mag sparen bedraagt maximaal € 613 (gelijk aan 2007). Als een werknemer in 2008 bij een werkgever wil sparen via de spaarloonregeling, dan moet voldaan worden aan de volgende drie voorwaarden: 1. de werknemer is sinds 1 januari 2008 bij die werkgever in dienst; 2. die werkgever past ten aanzien van die werknemer sinds 1 januari 2008 de algemene heffingskorting toe; 3. de werknemer heeft dat jaar nog niet deelgenomen aan de levensloopregeling.
20
Als een werknemer na de eerste dag van het kalenderjaar bij een werkgever in dienst treedt, kan hij dus niet van de spaarloonregeling van die werkgever gebruik maken. Het tarief voor de eindheffing over spaarloon bedraagt 25%. In de inkomstenbelasting geldt voor het jaar 2008 een vrijstelling in box 3 van maximaal € 17.025 voor geblokkeerde spaarloontegoeden (gelijk aan 2007). Deblokkeringsmogelijkheden Deblokkeringsgrond
Spaarloonregeling
Verwerving eigen woning Start eigen onderneming Aankoop effecten Verlof Financiering eigen scholingsuitgaven Aflossing hypotheek eigen woning Premiebetaling levensverzekering gekoppeld aan hypotheek eigen woning Vrijwillige pensioenpremiebetaling Lijfrenteverzekeringen (Bepaalde) kapitaalverzekeringen Financiëring kinderopvang Beeïndiging dienstbetrekking Scholingsuitgaven
Ja Ja Ja Ja Ja Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Eigen woning Onder eigen woning wordt verstaan een (deel van een) gebouw, woonwagen of woonboot, voor zover dat anders dan tijdelijk als hoofdverblijf, niet voor een onderneming, aan belastingplichtige of diens huisgenoten ter beschikking staat. Er kan slechts sprake zijn van één hoofdverblijf. De voordelen uit eigen woning worden forfaitair vastgesteld.
21
De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van: • rente van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan voor de aankoop, de verbetering en/of het onderhoud van de eigen woning* en • periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de eigen woning Rentekosten in verband met de eigen woning zijn maximaal 30 jaar aftrekbaar. Het eigenwoningforfait bedraagt maximaal € 9.300. Eigenwoningforfait op jaarbasis WOZ-waarde Maar niet meer Eigenwoningforfait woning meer dan: dan: (percentage WOZ-waarde) € € € €
12.500 25.000 50.000 75.000
€ 12.500 € 25.000 € 50.000 € 75.000 e.v.
0,20% 0,30% 0,40% 0,55%
*
Renten van schulden die zijn aangegaan ter betaling van genoemde rente zijn niet aftrekbaar.
Bijleenregeling Met ingang van 2004 is de renteaftrekbeperking in de wet opgenomen die bekend staat onder de naam ‘bijleenregeling’. De gedachte achter deze regeling is dat de eigenwoningschuld (waarover de rente aftrekbaar is) bij verhuizing mag worden verhoogd voor zover de hogere prijs van de aanschaf van de nieuwe woning niet kan worden betaald uit de opbrengst van de oude woning (het zogeheten ‘vervreemdingssaldo’).
22
Onder vervreemdingssaldo eigen woning wordt in beginsel verstaan de prijs waarvoor de woning is verkocht, verminderd met de op dat moment nog resterende eigenwoningschuld en verminderd met de kosten ter zake van de verkoop (bijv. makelaarscourtage). De regeling gaat er vanuit dat het vervreemdingssaldo eigen woning wordt geherinvesteerd in een eigen woning. Het vervreemdingssaldo eigen woning wordt opgenomen in een eigenwoningreserve. De stand van die reserve geeft het bedrag aan dat bij de verwerving van een eigen woning met eigen vermogen dient te worden gefinancierd. Als de financiering toch met vreemd vermogen plaatsvindt dan valt in zoverre de schuld niet in box 1 maar in box 3. Het maximale bedrag aan schulden ter zake waarvan de rente als aftrekbare eigenwoningkosten in aanmerking kan worden genomen, wordt gevonden door op de aankoopprijs van de nieuwe woning (vermeerderd met de aankoopkosten) de reserve in mindering te brengen. Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld Sinds 2005 wordt er een aftrek verleend als het saldo van het eigenwoningforfait minus de aftrekbare kosten (hypotheekrente) positief is. De hoogte van de aftrek is gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. Kapitaalverzekering eigen woning (box 1), spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning (box 1) Vanaf 1 januari 2008 is het ook mogelijk om bij een bank of beleggingsinstelling fiscaal gefaciliteerd te sparen voor de aflossing van de eigenwoningschuld. De regels zijn vergelijkbaar met de regels voor een kapitaalverzekering eigen woning. Waar in de tekst wordt gesproken over een kapitaalverzekering eigen woning, wordt ook een spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning bedoeld.
23
Tot het voordeel uit een kapitaalverzekering eigen woning behoort niet de rente begrepen in de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning voorzover de uitkering niet meer bedraagt dan € 32.900 als: a. de uitkering heeft gediend tot aflossing van schulden die zijn aangegaan voor de aankoop, de verbetering en/of het onderhoud van de eigen woning, en b. voor de verzekering ten minste 15 jaar of, als de verzekering tot uitkering komt door eerder overlijden, tot het overlijden, jaarlijks premies zijn voldaan, en c. de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste. Als er ten minste 20 jaar premie wordt betaald, wordt de maximale vrijstelling verhoogd tot € 145.000. Op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekeringen worden op het moment dat deze worden aangepast aan de voorwaarden voor een kapitaalverzekering eigen woning als zodanig aangemerkt. Het bedrag van de vrijstelling kan per belastingplichtige slechts één keer worden genoten. Lijfrentevormen Met ingang van 2008 is het mogelijk om fiscaal gefaciliteerd te sparen voor een oudedagsvoorziening bij een bank of een beleggingsinstelling. Voorheen waren lijfrentepremies alleen aftrekbaar als zij waren verschuldigd aan een toegelaten verzekeraar. Hier is nu dus verandering in gekomen. De voorwaarden voor lijfrentepremieaftrek bij een bank of beleggingsinstelling zijn nagenoeg gelijk aan de voorwaarden voor lijfrentepremieaftrek bij een verzekeraar. Er zijn wel een paar verschillen.
24
Voor de volgende lijfrentevormen is lijfrentepremieaftrek toegestaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen lijfrentevoorzieningen bij een verzekeraar en bij een bank/beleggingsinstelling. 1. Oudedagslijfrente: Lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige en uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 70* jaar bereikt. Verzekeraar: De uitkeringen eindigen uitsluitend bij het overlijden van de belastingplichtige. Bank/beleggingsinstelling: De uitkeringen hebben een looptijd van minimaal twintig jaar plus het aantal jaren dat de belastingplichtige jonger is dan 65 jaar. Komt de belastingplichtige voor het einde van de looptijd te overlijden, dan komen de resterende lijfrentetermijnen toe aan zijn erfgenamen. * De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat ondernemers die ten tijde van de staking al ouder zijn dan 70 jaar toch stakingswinst (en een oudedagsreserve) kunnen omzetten in een lijfrente mits de lijfrentetermijnen direct ingaan.
2. Nabestaandenlijfrente: Lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan een natuurlijk persoon en ingaan bij het overlijden van de belastingplichtige of zijn (gewezen) partner. Verzekeraar: De uitkeringen mogen toekomen aan elke natuurlijke persoon. In bepaalde gevallen mag de lijfrente slechts eindigen op uiterlijk de 30-jarige leeftijd dan wel bij het overlijden van de gerechtigde. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij ouders, (over)grootouders, (klein)kinderen, zussen, broers en kinderen van zussen of broers. In de andere gevallen moet worden voldaan aan de
25
1%-sterftekans. Dit houdt in dat de kans dat de gerechtigde gedurende de looptijd van de lijfrentetermijnen komt te overlijden minimaal 1% moet zijn. Bank/beleggingsinstelling: Bij overlijden van de (gewezen) partner mogen de uitkeringen uitsluitend toekomen aan de rekeninghouder. Bij overlijden van de rekeninghouder komen de uitkeringen toe aan zijn erfgenamen. De looptijd van de uitkeringen bedraagt minimaal vijf jaar. 3. Overbruggingslijfrente: Deze lijfrente is met ingang van 2006 vervallen. Er is overgangsrecht van toepassing (zie hierna). Een overbruggingslijfrente is alleen mogelijk bij een verzekeraar. 4. Tijdelijke oudedagslijfrente: Lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige. De jaarlijkse uitkeringen mogen niet meer bedragen dan € 19.761. De minimale looptijd van de uitkeringen is vijf jaar. Verzekeraar: De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin de belastingplichtige 65 jaar wordt en uiterlijk in het jaar waarin hij de leeftijd van 70* jaar bereikt. De uitkeringen eindigen in ieder geval bij het overlijden van de belastingplichtige. Bank/beleggingsinstelling: De eerste termijn mag niet eerder worden uitgekeerd dan in het kalenderjaar ná het kalenderjaar waarin de belastingplichtige 64 jaar is geworden en niet later dan in het jaar waarin hij 70 wordt. Komt de belastingplichtige te overlijden, dan komen de resterende termijnen toe aan zijn erfgenamen. * De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat ondernemers die ten tijde van de staking al ouder zijn dan 70 jaar toch stakingswinst (en een oudedagsreserve) kunnen omzetten in een lijfrente mits de lijfrentetermijnen direct ingaan.
26
Overgangsrecht overbruggingslijfrente: De lijfrentevorm van de overbruggingslijfrente is per 1 januari 2006 vervallen. Tot die datum opgebouwde lijfrenteaanspraken kunnen nadien alsnog voor een overbruggingslijfrente worden gebruikt. De overbruggingslijfrente is een lijfrente waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige en eindigen (naar keuze) in het jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt of in het jaar waarin hij pensioen gaat genieten. Het totale bedrag mag niet meer belopen dan € 63.288 per jaar (gelijk aan 2005, 2006 en 2007). Lijfrentepremieaftrek Bij de berekening van de (inhaal)jaarruimte is het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar van toepassing. Ondernemers kunnen er voor kiezen in het jaar waarin zij (een deel van) hun onderneming staken bij de berekening van de (inhaal)jaarruimte uit te gaan van de gegevens van het kalenderjaar zelf.
27
28
Lijfrentepremieaftrek Jaarruimte
Per belastingplichtige die bij de aanvang van het kalenderjaar nog geen 65 jaar is
Reserveringsruimte (ook wel inhaaljaarruimte genoemd)
Per belastingplichtige die bij de aanvang van het kalenderjaar nog geen 72 jaar is
Omzetting oudedagsreserve
Per belastingplichtige die de oudedagsreserve omzet in een lijfrente
Omzetting stakingswinst
Per belastingplichtige die een onderneming geheel of gedeeltelijk staakt en de stakingswinst omzet in een lijfrente. Onder ondernemer dient in dit verband ook te worden verstaan de medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming, als de medegerechtigdheid de rechtstreekse voortzetting vormt van zijn (mede)gerechtigdheid als ondernemer.
29
• • •
• • • •
(17% x premiegrondslag) – 7,5A – F – BSR A is de jaarlijkse pensioenopbouw door toeneming van de diensttijd F is de dotatie verminderd met de verplichte afneming van de oudedagsreserve (minimaal nihil) BSR zijn de gedeblokkeerde BSR-gelden die zijn aangewend voor vrijwillige pensioenverbetering De premiegrondslag is het totaal van de volgende bedragen: winst (vóór mutatie oudedagsreserve, ondernemersaftrek en MKB-winstvrijstelling) belastbaar loon (incl. bijtelling privé-gebruik auto) belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen; verminderd met een franchise van € 11.155. De premiegrondslag is maximaal € 104.806 De maximale jaarruimte bedraagt € 17.817. Inhaal van de in de vorige zeven jaren niet benutte jaarruimte. De inhaal bedraagt maximaal 17% van de premiegrondslag, met een maximum van € 6.590. Voor 55-plussers bedraagt het maximum € 13.016. Maximaal het bedrag van de afname van de oudedagsreserve
Maximaal het bedrag van de stakingswinst, maar niet meer dan:
•
€ 417.874, als de ondernemer: 60 jaar of ouder is of 45% arbeidsongeschikt is (en de lijfrentetermijnen binnen zes maanden na staking ingaan) of is overleden
• •
€ 208.942, als: de ondernemer 50 jaar of ouder is of de lijfrente direct ingaat
•
€ 104.476: in alle overige gevallen
• •
• • • • •
Op genoemde bedragen komt het volgende in mindering: bedrijfsbeëindigingvergoedingen waarde van aanspraken op IOAZ waarde van ondernemerspensioenaanspraken stand oudedagsreserve begin van het stakingsjaar in voorgaande kalenderjaren afgetrokken premies voor lijfrenten (ook premies voor lijfrenten uit hoofde van de 2e tot en met de 5e tranche (Wet IB 1964) (Niet: 1e tranche lijfrentepremies en oud regime-lijfrentepremies)
30
Terugwenteling lijfrentepremieaftrek In principe zijn de verschuldigde lijfrentepremies aftrekbaar in het jaar van betaling. Lijfrentepremies uit hoofde van de jaarruimte en de inhaaljaarruimte kunnen teruggewenteld worden naar het voorgaande jaar wanneer de premies verschuldigd én betaald zijn binnen drie maanden na afloop van dat jaar. Voor het belastingjaar 2007 geldt dat deze premies dus vóór 1 april 2008 moeten zijn voldaan. Ondernemers die (een gedeelte van ) hun onderneming staken, kunnen voor de berekening van de (inhaal)jaarruimte op verzoek gebruik maken van gegevens van het kalenderjaar zelf. Maakt een stakende ondernemer gebruik van dit keuzerecht, dan wordt de terugwentelingsperiode verlengd van drie naar zes maanden. Lijfrentepremies uit hoofde van de omzetting van de oudedagsreserve en de omzetting van de stakingswinst kunnen teruggewenteld worden naar het voorgaande jaar wanneer de premies verschuldigd én betaald zijn binnen zes maanden na afloop van dat jaar.
Jaarruimte Inhaaljaarruimte Omzetting oudedagsreserve Omzetting stakingswinst (Inhaal) jaarruimte bij gebruikmaking van de keuze door stakende ondernemer
Belastingjaar 2007 31-03-2008 31-03-2008 30-06-2008 30-06-2008 30-06-2008
Alimentatielijfrente De verplichting tot het betalen van alimentatie aan een gewezen echtgenoot kan worden afgekocht. Wanneer dit wordt gedaan als een premiebetaling voor een lijfrente aan een verzekeringmaatschappij is deze afkoopsom aftrekbaar. De afkoopsom wordt gezien als een persoonsgebonden aftrek.
31
De termijnen van de lijfrente moeten: • toekomen aan de gewezen echtgenoot, • onmiddellijk na het betalen van de premie ingaan, • uiterlijk bij het overlijden van de gewezen echtgenoot eindigen. Lijfrente ter verrekening van pensioenrechten De premie betaald ter verrekening van pensioenrechten aan een verzekeringmaatschappij is aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek. Voorwaarden: • verrekening vindt plaats bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed; • alleen de voorgeschreven lijfrentevormen kwalificeren (oudedagslijfrente, nabestaandenlijfrente en tijdelijke oudedagslijfrente). NB: De lijfrente hoeft niet direct in te gaan. Lijfrente voor een invalide kind De premies betaald voor een lijfrente bedoeld voor een invalide kind zijn aftrekbaar. Zij worden aangemerkt als uitgave voor een inkomensvoorziening. Voorwaarden: • de termijnen moeten toekomen aan een meerderjarig invalide kind of kleinkind, • de lijfrente moet levenslang zijn. Privé-gebruik auto Sinds 2006 behoort de bijtelling voor het privé-gebruik van de auto van de zaak tot het loon in plaats van een bijtelling in de inkomstenbelasting. Als aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het inkomensvoordeel forfaitair vastgesteld. Als het privé-gebruik meer bedraagt dan 500 kilometer per jaar, dan moet men 14% van de catalogusprijs van de auto bijtellen op voorwaarde dat de CO2-uitstoot van de auto lager is dan:
32
- 95 gram per kilometer (dieselauto) - 110 gram per kilometer (overige auto’s) In de andere gevallen bedraagt de bijtelling 25%. Bij een privé-gebruik van 500 kilometer of minder hoeft er geen bijtelling plaats te vinden. Deze regeling geldt ook voor bestelauto's, met uitzondering van bestelauto's die alleen gebruikt kunnen worden voor het vervoer van goederen. Sinds 2004 worden alle woon-werkkilometers als zakelijke kilometers aangemerkt. Inkomen uit sparen en beleggen (box 3) Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op 4 procent van het gemiddelde van de rendementsgrondslag aan het begin van het jaar en het einde van het jaar, voor zover het gemiddelde meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen. Onder rendementsgrondslag dient te worden verstaan het totaal van de bezittingen minus het totaal van de schulden, voor zover deze bezittingen en schulden niet reeds in box 1 en box 2 in aanmerking zijn genomen. Alle schulden en vorderingen die voortvloeien uit heffingen (inclusief premies) en belastingen die door de rijksoverheid, lagere overheden en waterschappen zijn opgelegd worden niet in aanmerking genomen. Voor (overige) schulden geldt dat slechts het meerdere aan schulden boven € 2.800 in aanmerking wordt genomen. Voor partners geldt het dubbele bedrag: € 5.600. Voorbeelden van in aanmerking te nemen bezittingen zijn de tweede woning, een effectenportefeuille en het tegoed op een spaarrekening. In aanmerking te nemen schulden – voor zover zij de drempel overstijgen – zijn onder meer de geldlening aangegaan voor de verwerving van de tweede woning en een consumptief krediet.
• • • • •
Bepaalde bezittingen zijn vrijgesteld, onder andere: BSR-gelden (tot maximaal € 17.025) begrafenisverzekeringen (tot maximaal € 6.590) voorwerpen van kunst en wetenschap huisraad maatschappelijke beleggingen (groenbeleggingen en sociaal-
33
ethische beleggingen tot een gezamenlijk maximum van € 54.223) • durfkapitaal (o.a. tante-Agaathleningen en culturele beleggingen tot een maximum van € 54.223) Het heffingvrije vermogen bedraagt voor iedere belastingplichtige € 20.315. Voor de belastingplichtige (bij partners eenmaal per kind) komt hier per minderjarig kind nog € 2.715 bij. 65-Plussers komen in aanmerking voor een toeslag op het heffingvrije vermogen, de ouderentoeslag, als de rendementsgrondslag na aftrek van het heffingvrij vermogen (= de saldogrondslag) niet meer dan € 268.821 bedraagt. Ouderentoeslag Bij een inkomen uit werk en woning (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek) van meer dan: € 13.744,€ 19.119,-
Maar niet meer dan:
Bedraagt de ouderentoeslag
€ 13.744,€ 19.119,e.v.
€ 26.892 € 13.446 Nihil
Het heffingvrije vermogen is alleen in zijn geheel over te dragen aan de partner. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt belast tegen 30 procent. De rendementsgrondslag kan nooit negatief zijn. Verliesverrekening komt zodoende niet aan de orde. Het werkelijke rendement en de werkelijk met deze inkomsten samenhangende kosten, zijn voor de heffing in box 3 niet relevant.
34
Pensioen AOW-franchises onder Witteveen Afgerond verzekerd pensioen
€ 12.209,-
geheel of gedeeltelijk eigen beheer
€ 17.804,-
Deze franchises gelden voor geheel 2008 Levensloopregeling Per 1 januari 2006 is de levensloopregeling geïntroduceerd waarmee werknemers kunnen sparen voor periodes van onbetaald verlof of om (gedeeltelijk) eerder te stoppen met werken. De bestaande verlofspaarregeling en andere verlofregelingen gaan op in de levensloopregeling. Werknemers kunnen met de levensloopregeling maximaal 210 procent van hun loon bijeen sparen. Dit staat gelijk aan 2,1 jaar verlof tegen het volledige inkomen of 3 jaar tegen 70 procent van het laatste inkomen. Werknemers die op 1 januari 2005 tussen de 50 jaar en 55 jaar oud waren kunnen extra snel sparen. Na opname van het verlof, mag het tegoed weer volledig worden aangevuld. Over de inleg in de levensloopregeling hoeft geen belasting te worden betaald. Dit gebeurt pas als het tegoed wordt opgenomen. Er zijn wel premies voor de werknemersverzekeringen verschuldigd. Hierdoor heeft sparen via de levensloopregeling geen gevolgen voor de hoogte en duur van een eventuele WW- of WAO-uitkering. Werknemers krijgen een extra belastingkorting van maximaal 191 euro per gespaard jaar (geïndexeerd) bij opname van het tegoed. Werkgevers kunnen meebetalen aan de levensloopregeling van hun werknemers. De Belastingdienst keurt dit alleen goed als de werkgever geen voorwaarden stelt aan het moment van opname van verlof en de werkgeversbij-
35
drage ook wordt betaald aan werknemers die niet meedoen aan een levensloopregeling. Werkgevers en werknemers kunnen afspraken maken over een collectief contract voor een levensloopproduct met een bank, verzekeraar of dochteronderneming van een pensioenfonds. Deelname aan dit collectieve contract is niet verplicht. Werknemers kunnen jaarlijks kiezen of ze gebruikmaken van de levensloopregeling of de spaarloonregeling. Werknemers die hun tegoed op de levensloopregeling gebruiken om ouderschapsverlof te financieren, krijgen een belastingvoordeel. Afkoop kleine pensioenen Per 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. Onder de werking van deze wet is het mogelijk kleine pensioenen af te kopen vanaf twee jaar nadat iemand ex-deelnemer van een pensioenregeling wordt. Onder een klein pensioen wordt bij ingangsdatum een jaarlijkse uitkering van minder dan € 400 (geïndexeerd) verstaan. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt of de pensioengerechtigde in Nederland of in het buitenland woont. Zowel de pensioenverzekeraar als de pensioengerechtigde kan het pensioen afkopen. De pensioenverzekeraar heeft slechts een halfjaar de tijd om het pensioen eenzijdig af te kopen nadat er twee jaar lang geen deelname (= premiebetaling) is geweest aan het pensioen. Na een periode van 2,5 jaar na beëindiging van de deelname kan alleen nog worden afgekocht met toestemming van de gerechtigde. Gouden handdruk De eindheffing (ook wel ‘strafheffing’ genoemd) die bij Regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) aan de orde kan komen, kan eveneens van toepassing zijn op ontslagvergoedingen. Om dit te kunnen beoordelen is een tweetal toetsen relevant, te weten de kwalitatieve toets en de kwantitatieve toets. Als de ontslagvergoeding ziet op een niet leeftijdgerelateerd ontslag (bijvoorbeeld bij een reorganisatie)
36
dan is in beginsel geen sprake van de strafheffing (kwalitatieve toets). Als deze toets nog geen uitsluitsel geeft, kan men terugvallen op een kwantitatieve toets. Ook dan kan een eindheffing achterwege blijven indien de omvang van de ontslagvergoeding bepaalde normen niet overschrijdt. Als een ontslagvergoeding reeds in 2005 is toegekend en de dienstbetrekking in 2005 is opgezegd tegen de wettelijke opzegtermijn is er nooit sprake van strafheffing.
37
38
Successiewet Tarieven successierecht en schenkingsrecht
Verkrijging
I. echtgenoot, kinderen en afstammelingen in tweede of verdere graad 1) of een verkrijger als hierna onder 2) vermeld
(1)
(2)
a
b
€
0
€
22.382
€
0
5%
€
22.382
€
44.758
€
1.119
8%
€
44.758
€
89.504
€
2.909
12%
€
89.504
€
178.999
€
8.278
15%
€ 178.999
€
357.987
€
21.702
19%
€ 357.987
€
894.948
€
55.709
23%
€ 894.948
en hoger
€ 179.210
27%
a) Belasting over het in kolom (1) genoemde bedrag. b) Heffingspercentage over het gedeelte van de (belaste) verkrijging, dat ligt tussen de bedragen van kolom (1) en kolom (2). 1) Voor afstammelingen in de tweede of verdere graad bedraagt de belasting het ingevolge deze kolom verschuldigde, vermeerderd met 60% daarvan. Onder verkrijger in tariefgroep I wordt verstaan een verkrijger - niet zijnde een echtgenoot; die: a tot het tijdstip van het overlijden of de schenking samen met de erflater of de schenker een als duurzaam bedoelde gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd, welke huishouding in geval van overlijden reeds zes maanden heeft geduurd en in geval van schenking reeds twee jaar heeft geduurd, waarbij slechts in aanmerking wordt genomen een periode na het bereiken van de 18-jarige leeftijd. Het voeren van een gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in dit letteronderdeel wordt slechts aangenomen indien de verkrijger en de erflater of de schenker volgens de basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland op hetzelfde woonadres staan ingeschreven en een wederzijdse zorgverplichting zijn aangegaan, vastgelegd in een notarieel samenlevingscontract. Dit letteronderdeel is niet van
39
II. broers, zusters en bloedverwanten in de rechte opgaande lijn a
III. andere verkrijging
b
a
b
€
0
26%
€
0
41%
€
5.819
30%
€
9.176
45%
€
12.531
35%
€
19.245
50%
€
28.192
39%
€
41.618
54%
€
63.095
44%
€
89.945
59%
€ 141.849
48%
€ 195.547
63%
€ 399.590
53%
€ 533.832
68%
toepassing op bloedverwanten in de rechte lijn van de erflater of schenker en op verkrijgers die gedurende de laatste vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar van overlijden onderscheidenlijk van schenking, voor de heffing van de inkomstenbelasting hadden kunnen kwalificeren als partner van de erflater of schenker, doch zulks hebben nagelaten. De in dit letteronderdeel bedoelde verkrijger dient als enige persoon te voldoen aan de in dit onderdeel gestelde eisen; b tot het tijdstip van het overlijden of de schenking samen met de erflater of de schenker na hun 22e jaar gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vijf jaren en met geen ander dan met één of meer kinderen jonger dan 27 jaar van één van hen of van hen beiden een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. Met een kind wordt gelijkgesteld een pleegkind, waaronder voor de toepassing van dit lid wordt verstaan een kind dat door de verkrijger en de erflater of de schenker als een eigen kind is onderhouden en opgevoed; c tot het tijdstip van het overlijden of de schenking samen met de erflater of de schenker na hun 22e jaar anders dan bedoeld onder letter a gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vijf jaren een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd.
40
Vrijstellingen van het successierecht Voor de echtgenoot is vrijgesteld € 523.667. Na vermindering met de helft van de waarde van pensioen, lijfrente (’nieuw’ regime en regime Wet IB 2001) en nabestaandenuitkeringen uit een gouden handdruk-stamrecht, blijft minimaal vrijgesteld € 149.622 (zgn. imputatieregeling). Voor het kind tot 23 jaar is vrijgesteld de verkrijging tot een bedrag van € 4.479 vermenigvuldigd met het aantal jaren dat het kind jonger is dan 23 jaar (een gedeelte van een jaar wordt voor een vol jaar gerekend). Op dit bedrag komt in mindering de waarde van pensioen, lijfrente (‘nieuw’ regime en regime Wet IB 2001) en nabestaandenuitkeringen uit een gouden handdruk-stamrecht, dat het kind verkrijgt. De algemene vrijstelling bedraagt echter steeds minimaal € 10.150. Voor het kind boven 23 jaar is vrijgesteld de verkrijging tot het bedrag van € 10.150. Deze vrijstelling vervalt echter indien de verkrijging het bedrag van € 26.852 te boven gaat. Voor de ouders is vrijgesteld de verkrijging tot een bedrag van € 44.752. Hierop komt in mindering de waarde van pensioen, lijfrente (‘nieuw’ regime en regime Wet IB 2001) en nabestaandenuitkeringen uit een gouden handdruk-stamrecht, dat de ouder verkrijgt. De algemene vrijstelling wordt nooit volledig gekort daar er altijd een minimumvrijstelling is van € 10.150. Ongehuwd samenwonenden: Voor de ongehuwd samenwonende die na zijn 18e jaar ten minste zes maanden met de erflater tot diens overlijden een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd en voldoet aan de verdere eisen genoemd in noot 2, onderdeel a, bij de hiervoor opgenomen tabel Tarief van het Successierecht, geldt een vrijstelling van € 523.667.
41
Voor ongehuwd samenwonenden die na hun 22e jaar met erflater tot diens overlijden hebben samengewoond geldt: Duur van de samenleving
Bedrag
2 jaren 3 jaren 4 jaren 5 jaren (of langer) 5 jaren (of langer)
€ 104.729,€ 157.098,€ 209.465,€ 523.667,- (tweerelatie)* € 261.836,- (meerrelatie)**
* **
Imputatieregeling conform gehuwden Imputatieregeling conform gehuwden, echter minimaal vrijgesteld € 74.817.
In andere gevallen is tot een bedrag van € 1.942,- vrijgesteld van de successieheffing. Indien meer wordt verkregen is slechts over het meerdere successierecht verschuldigd. Vrijstelling van het schenkingsrecht Vrijgesteld is de schenking van € 4.479 (per kalenderjaar) door de ouders aan een kind. Indien meer dan het vrijgestelde wordt geschonken is slechts het meerdere belast. Voor een kind tussen 18 en 35 jaar is eenmaal een vrijstelling tot een bedrag van € 22.379 van kracht, mits op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan. Schenkingen aan een derde zijn vrijgesteld tot een bedrag van € 2.688 per kalenderjaar. Bij overschrijding is in beginsel het gehele bedrag belast.
42
Sociale zekerheid Wet AOW Anw AWBZ WAO/WIA basis (Aof) WAO-reken premie (Aok) WGA=rekenpremie (Whk) AWf 1) Sectorfondsen gemiddeld Zvw inkomensafhankelijke bijdrage 2)
Werkgever 5,65
Werknemer 17,90 1,10 12,15 -
Totaal Maximum premieinkomen 17,90 ¤ 31.589,- per jaar 1,10 ¤ 31.589,- per jaar 12,15 ¤ 31.589,- per jaar 5,65 ¤ 177,03 per dag
0,15
-
0,15
¤
177,03 per dag
0,57 4,75
3,50
0,57 8,25
¤ ¤
177,03 per dag 177,03 per dag
1,02
-
1,02
¤
177,03 per dag
-
7,20
7,20
¤ 31.231,- per jaar
Het maximaal aantal werkdagen voor de premieheffing sociale verzekeringen bedraagt in 2008: 261. 1)
Franchise van € 61,- per dag.
2)
De werkgever vergoedt de inkomensafhankelijke bijdrage van 7,2% die de werknemer moet betalen en draagt dit af. Verzekerden zonder werkgeversvergoeding zijn een inkomensafhankelijke bijdrage van 5,1% verschuldigd
Hoofdlijnen Anw Recht op een Anw-uitkering hebben een weduwe, een weduwnaar en de partner met wie de overledene ongehuwd samenwoonde. Zij komen in aanmerking voor een Anw-uitkering als:
43
• zij zijn geboren vóór 1 januari 1950, of • zij kinderen hebben jonger dan 18 jaar, of • zij voor minimaal 45% arbeidsongeschikt zijn. Voor nabestaanden die zijn geboren na 1 januari 1950 en vóór 1 juli 1956 geldt een overgangsregime.
• • • •
Einde recht op uitkering zodra nabestaande 65 jaar wordt; zodra nabestaande (her)trouwt of gaat samenwonen; als nabestaande geen kind jonger dan 18 jaar meer verzorgt; als de arbeidsongeschikte nabestaande revalideert. Anw-uitkeringen De netto-uitkering krachtens de Anw bedraagt maximaal 70% van het nettominimumloon. Nabestaanden die een halfwees onder de 18 jaar verzorgen, krijgen een inkomensonafhankelijke uitkering van 20% van het nettominimumloon. De Anw is inkomensafhankelijk. Nabestaanden met een (oude) AWW-uitkering krijgen - indien na de inkomenstoets een lager bedrag overblijft - in ieder geval een bodemuitkering van 30% van het bruto minimumloon. ANW per 1-1-2008 Nabestaandenuitkering Halfwezenuitkering Wezenuitkering tot 10 jaar Wezenuitkering van 10 tot 16 jaar Wezenuitkering van 16 tot 21/27 jaar
bruto per maand €1.042,88 € 240,23
bruto vakantieuitkering per maand € 64,69 € 18,47
€ 333,27
€ 20,70
€ 500,58
€ 31,05
€ 667,44
€ 41,40
44
Korting van de Anw-uitkering Bepaalde inkomsten van de nabestaande worden op de Anwuitkering in mindering gebracht. Bij inkomsten uit arbeid (waaronder ook VUT en vervroegd pensioen wordt verstaan) wordt vrijgelaten 50% van het brutominimumloon + 1/3 van het meerdere inkomen. Inkomsten in verband met arbeid (WW, WAO en ouderdomspensioen) worden geheel in mindering gebracht. Bij een maandinkomen van € 2.231,82 of meer bedraagt de Anw-uitkering nihil. AOW-uitkering (bruto) AOW per 1-1-2008
per mnd.
vakantiegeld per mnd.
Gehuwden of samenwonenden
€
673,84
€ 38,35
Gehuwden of samenwonenden
€ 1.347,68
€ 76,70
€ 984,86
€ 53,68
met maximale toeslag Gehuwden of samenwonenden zonder toeslag (partner jonger dan 65 jaar; AOW-uitkering van vóór 1 febr. 1994) Alleenstaande
€
984,86
€ 53,68
Alleenstaande met kind
€ 1.222,72
€ 69,02
tot 18 jaar maximale toeslag AOW vóór
€
362,82
€
673,84
1 februari 1994 maximale toeslag AOW vanaf 1 februari 1994
45
Korting van de AOW-uitkering De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het inkomen van de jongere partner. Voor inkomen uit arbeid geldt een vrijlating. Deze bedraagt 15% van het brutominimumloon € 200,25 per maand) + 1/3 van het meerdere inkomen. Als er recht bestaat op een maximale toeslag bij een AOW-uitkering ingegaan vóór 1 februari 1994 is er bij een bruto-inkomen van de jongere partner van meer dan € 744,48 per maand geen recht meer op toeslag. Wanneer de maximale toeslag gelijk is aan het brutogehuwdenpensioen bestaat bij een bruto-inkomen van € 1.211,01 of meer geen recht meer op toeslag. Inkomen in verband met arbeid wordt geheel gekort op de toeslag. Wettelijk minimumloon Voor een werknemer van 23 jaar of ouder is het brutominimumloon (exclusief 8% vakantieuitkering) bij een volledig dienstverband: Per maand Per week Per dag
€ 1.335,00 € 308,10 € 61,62
Kinderbijslag De kinderbijslagbedragen worden halfjaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van het minimumloon. De hoogte van de kinderbijslag is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Het basisbedrag per kind is per 1 januari 2008: € 271,70. Voor kinderen die op of na 1 januari 1995 geboren zijn, is de hoogte van het kinderbijslagbedrag alleen nog maar afhankelijk van de leeftijd. Voor kinderen die geboren zijn vóór 1 januari 1995 of die na 1 oktober 1994, 6 of 12 jaar worden, bestaat er een overgangsregeling.
46
Deze houdt in dat de hoogte van het kinderbijslagbedrag, naast de leeftijd van het kind, ook nog afhankelijk is van het aantal kinderen in het gezin. Vanaf 1 januari 2008 gelden in de kinderbijslag de volgende bedragen per kind per kwartaal. I. Kinderen geboren vóór 1 januari 1995 die na 1 oktober 1994 6 of 12 jaar zijn geworden: Gezinnen met 1 kind 2 kinderen 3 kinderen 4 kinderen 5 kinderen 6 kinderen
12 t/m 17 jaar € 271,70 € 305,54 € 316,82 € 341,61 € 356,48 € 366,40
II Voor kinderen geboren op of na 1 januari 1995 gelden de volgende bedragen*: 0 tot 6 jaar € 190,19
6 t/m 12 jaar € 230,95
12 t/m 18 jaar € 271,70
* Deze bedragen blijven gelijk, ongeacht de gezinsgrootte.
Naast de kinderbijslag geldt vanaf 2008 ook een kindertoeslag. Deze is in de plaats gekomen van de kinderkorting. Een ouder heeft, ongeacht het aantal kinderen, recht op één kindertoeslag. Deze is maximaal € 994,- per jaar. Is het inkomen hoger dan € 29.413,- dan wordt de toeslag, met 5,75% van het meerdere inkomen verlaagd. Vanaf een inkomen van € 46.700,- is de kindertoeslag nihil.
47
De Zorgverzekeringswet (Zvw) Per 1 januari 2006 is het nieuwe zorgverzekeringsstelsel van kracht. De nieuwe Zorgverzekeringswet maakt een eind aan het verschil tussen ziekenfonds- en particuliere verzekering. In het nieuwe stelsel bestaat er één zorgverzekering met dezelfde voorwaarden en dezelfde manier van premie betalen voor iedereen. De kern van het nieuwe stelstel is dat vrijwel iedereen een zorgverzekering moet afsluiten bij een zorgverzekeraar. Alleen militairen en gemoedsbezwaarden voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) zijn uitgezonderd. Aan de zorgverzekeraar betaalt u een premie voor de zorgverzekering. Dit wordt de nominale premie genoemd. Naast de nominale premie moet iedere verzekeringsplichtige een inkomensafhankelijke bijdrage betalen. De heffing en inning van deze bijdrage gebeurt door de Belastingdienst.
• • • •
De inkomensafhankelijke bijdrage wordt berekend over het bijdrage-inkomen. Dit inkomen is het totaal van wat de verzekeringsplichtige ontvangt aan: Belastbaar loon, Belastbare winst uit onderneming, Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Indien men pensioen- of lijfrenteuitkeringen ontvangt, is de verzekeringsmaatschappij wettelijk verplicht om de inkomensafhankelijke bijdrage op de uitkering in te houden en vervolgens af te dragen aan de Belastingdienst, vanaf de eerste betaling in 2006. De hoogte van de bijdrage is voor het jaar 2008 vastgesteld op 5,1% van het pensioen of de lijfrente.
Aantekeningen
Aantekeningen
Aantekeningen