Raad
vanState 200908505/1 A/3 en
200908505/2/V3. Datum uitspraak: 24 november 2009
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzrttingsplaats Almelo, van 8 oktober 2009 in zaak nr. 09/13782 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
2 0 0 9 0 8 5 0 5 / 1 A / 3 en 200908505/2/V3
1.
2
2 4 november 2 0 0 9
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 8 oktober 2 0 0 9 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 november 2 0 0 9 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te t r e f f e n . De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen o p w e r p t die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , t w e e d e lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 0 0 9 0 8 5 0 5 / 1 / V 3 en 200908505/2/V3
3.
3
2 4 november 2 0 0 9
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II.
bevestigt de aangevallen uitspraak; w i j s t het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w . g . Offers voorzitter
w . g . Vonk ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 4 november 2 0 0 9 345. Verzonden: 2 4 november 2 0 0 9 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze,
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht vreemdelingenkamer nevenzittingsplaats Almelo regnr Awb 09/13782 BEPTDN/DU uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake:
geboren op van Somalische nationaliteit, IND dossiernummer 0809.12.1379, eiseres, gemachtigde mr. A. Kurt-Geçoglu, advocaat te 's-Hertogenbosch; en De Staatssecretaris van Justitie, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.R. de Groot, ambtenaar ten departemente.
1. Procesverloop Op 12 september 2008 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besfuit van 14 april 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Bij brief van 16 april 2009 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 7 mei 2009. Op 20 mei 2009 en 10 september 2009 zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft op 21 september 2009 een verweerschrift ingediend. Het beroep is ter zitting van 24 september 2009 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
2. Overwegingen Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit tand en Nederland bindend besluit van
5/tl
2009 DON 19:28
FAX 00 31736159407 adv. kant do p r a k t i j c k
AWB 09/13732 BEPTDN/DU
QOOB/04
blad 2/6
een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 343/2003). Malta heeft niet tijdig gereageerd op het op 14 november 2008 aan Malta gerichte tenignameverzoek, zodat Malta op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, Vo 343/2003 wordt geacht in te stemmen met terugname van eiseres. Sedert 29 november 2008 staat de verantwoordelijkheid van Malta vast Op 3 december 2008 heeft Malta het tenignameverzoek op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vo 343/2003 alsnog expliciet aanvaard. Eiseres heeft eerst gewezen op artikel 9, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1560/2003 en gesteld dat nu de verplichting om de verantwoordelijke lidstaat in kennis te stellen van de vertraging imperatief is geformuleerd, aan het verzuim de sanctie gekoppeld dient te worden dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij de aangezochte lidstaat komt te liggen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, Vo 343/2003 - voor zover van belang gebeurt de overdracht overeenkomstig de nationale wetgeving van de verzoekende lidstaat, na verleg tussen de betrokken lidstaten, zodra dat praktisch mogelijk is en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden na de aanvaarding van het verzoek om overname door een andere lidstaat of de beslissing op het beroep of op het verzoek warmeer dit opschortende werking heeft Ingevolge artikel 20, tweede lid. Vo 343/2003 berust de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden. Indien de overdracht of de behandeling van het asielverzoek wegens detentie van de asielzoeker niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de asielzoeker onderduikt In het onderhavige geval is de termijn waarbinnen eiseres dient te worden overgedragen aangevangen op 29 november 2008 en eindigt deze op 29 met 2009. Gelet op het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, Vo 343/2003 betekent de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 27 mei 2009, welke beslissing is genomen voordat de oorspronkelijke termijn van zes maanden is verstreken, dat na de beslissing op het beroep de termijn van zes maanden, waarbinnen de overdracht dient te worden geëffectueerd, aanvangt Voor zover in geschil is aldus van overschrijding van de overdrachtstermijn geen sprake. Ingevolge artikel 9, eerste lid, Vo 1560/2003 wordt de verantwoordelijke lidstaat onverwijld in kennis gesteld van elk uitstel van de overdracht als gevolg van hetzij een beroeps- of bezwaarprocedure die opschortende werking heeft, hetzij van feitelijke omstandigheden zoals de gezondheidstoestand van de asielzoeker, de onbeschikbaarheid van het vervoermiddel of het feit dat de asielzoeker zich aan de uitvoering van de overdracht heeft onttrokken.
05/11 2009 DON 19:29
FAX 00 31736159407 adv. kant de praktijck
AWB 09/13782 BEPTDN/DU
0009/04
blad 3/6
In het tweede lid is opgenomen dat de lidstaat die om een van de in artikel 19, vierde lid, en artikel 20, tweede lid, Vo 343/2003 bedoelde redenen niet tot overdracht kan overgaan binnen de normale termijn van zes maanden die is vastgesteld in artikel 19, derde lid, en artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, Vo 343/2003 stelt de verantwoordelijke staat daarvan voor het verstrijken van deze termijn in kennis. Indien hij dat niet doet, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek en de andere uit Vo 343/2003 voortvloeiende verplichting overeenkomstig de bepalingen van artikel 19, vierde lid, en artikel 20, tweede lid, bij die lidstaat. De rechtbank stelt vast dat Malta bij brief van 28 mei 2009 op de hoogte is gesteld van het uitstel van de overdracht in verband met de toegewezen voorlopige voorziening en dat dit binnen de oorspronkelijke termijn van zes maanden is gebeurd. Gelet hierop is voldaan aan de voorwaarde als opgenomen in artikel 9, tweede lid, Vo 1560/2003 en is de verantwoordelijkheid niet op Nederland overgegaan. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat verweerder niet afdoende is ingegaan op de individuele omstandigheden die, naar de mening van eiseres voor verweerder voldoende reden hadden moeten vormen om de asielaanvraag op grond van artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003 aan zich te trekken, zodat het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen. Eiseres is verkracht in Malta, daardoor zwanger geraakt en heeft in Nederland te horen gekregen dat zij en haar kind besmet zijn met het fUV-vinis. Omdat haar kind door haar familie nimmer zal worden geaccepteerd, aangezien het is verwekt door verkrachting en haar land in Malta noch in Somalië de noodzakelijke medische zorg kan verkrijgen, heeft eiseres moeten besluiten afstand te doen van haar kind. Omdat eerst na een jaar in een pleeggezin te zijn geweest, pas van adoptie van het kind sprake kan zijn en eiseres dus nog zeker een jaar de moeder zal zijn van het kind, dreigt ook schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) bij overdracht Voorts is eiseres ten gevolge van hetgeen haar is overkomen in Malta getraumatiseerd geraakt, waarvoor zij, hoewel zij dit niet kan onderbouwen met stukken, behandeling behoeft. In Malta heeft zij de benodigde hulp niet verkregen. Dienaangaande verwijst eiseres naar een rapport van médecins du monde over de medische zorg in Malta, in welk rapport wordt bevestigd dat asielzoekers na aankomst gedetineerd worden, hetgeen voor met name getraumatiseerde asielzoekers of asielzoekers met medische problemen een ernstige verslechtering van hun situatie betekent Ook wordt nog verwezen naar een rapport van de UNHCR van 26 januari 2009, een rapport van Amnesty International van 28 mei 2009 en andere landeninformatie waaruit blijkt hoe Malta omgaat met asielzoekers. Voorts wijst eiseres erop dat Malta door het Europese Parlement tot de orde is geroepen, dat een delegatie van het Europees Parlement vast stelde dat de Opvangri cht lijn is geschonden en dat de EG-Commissie is verzocht zich te buigen over een herziening van de Dublinverordening. Overdracht van eiseres aan Malta zou haar in een mensonterende situatie brengen en strijd opleveren met artikel 3 van het EVRM. Bovendien is niet uit te sluiten dat eiseres niet wordt toegelaten tot de asielprocedure en teruggestuurd wordt naar Somalie*. Verweerder op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat in geval van overdracht kan worden vastgehouden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt Ingevolge artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003, voor zover thans van belang, kan, in afwijking van het eerste lid, verweerder een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde
05/11 2009 DON 19:30
FAX 0031736159407 adv. kant do praktijck
AWB 09/13782 BEPTDN/DU
©010/040
blad 4/6
criteria niet verplicht In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Malta uitgaan van het interstate!ijk vertrouwensbeginsel. Het is aan verzoeker om op grond van concrete, op de individuele zaak betrokken feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat dit in dit geval wat betreft Malta anders is. Eiseres is hierin niet geslaagd. De stelling van eiseres dat niet is uit te sluiten dat eiseres niet wordt toegelaten tot de asielprocedure en teruggestuurd wordt naar Somalie, treft geen doel. Eiseres heeft niet aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat Malta haar in strijd met de verdragsbepalingen gaat terugzenden naar Somalië. De Maltese autoriteiten hebben op 3 december 2008 het claimverzoek (alsnog) geaccepteerd, gelet waarop Malta de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres op zich neemt. Daarbij neemt de rechtbank nog in overweging dat eiseres heeft verklaard dat zij in Malta een verblijfsvergunning voor eenjaar heeft verkregen. Voorts heeft eiseres ook overigens niet aangetoond dat verweerder niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De overgelegde documenten bevatten algemene informatie, waarmee eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten aanzien van haar persoonlijk feiten en omstandigheden zijn op basis waarvan verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon uitgaan. Voorts merkt de rechtbank nog op dat eiseres zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) Maltese autoriteiten dan wel geëigende instanties. Niet gebleken is dat zij eiseres niet kunnen of willen helpen. De enkele stelling dat zij dat in het verleden niet hebben gedaan is daartoe niet afdoende. Het betoog dat de behandeling van asielzoekers door de Maltese autoriteiten en de omstandigheden waaronder zij (in detentie) in Malta verblijven op zichzelf reeds in strijd is met artikel 3 van het EVRM faalt Daaromtrent behoort te worden geklaagd bij de Maltese autoriteiten. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2008 (JV 2009,41). Voor zover bedoeld te stellen behoeft voorts een mogelijk verschil tussen de opvang en verstrekkingen van asielzoekers in Nederland en de opvang en verstrekkingen in Italië voor verweerder geen aanleiding te zijn de behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken. Het betoog dat Malta de Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (hierna: Opvangrichtlijn) heeft geschonden, moet worden ingebracht en beoordeeld in Malta. Derhalve faalt het beroep op de Opvangrichtlijn. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder niet afdoende is ingegaan op de individuele omstandigheden die, naar de mening van eiseres voor verweerder voldoende reden hadden moeten vormen om de asielaanvraag op grond van artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003 aan zich te trekken, overweegt de rechtbank als volgt Volgens paragraaf C3/2.3.6.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan verweerder eveneens in individuele gevallen gebruik maken van de bevoegdheid van artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003 indien de vreemdeling op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat in dit geval van een onevenredige hardheid getuigt
O S / U 2009 DON 191 31
FAX 00 317 36159407 adv. k a n t do
praktijck
AWB 09/13782 BEPTDN/DU
0011/040
blad 5/6
De rechtbank stelt vast dat verweerder de medische aspecten als door eiseres aangevoerd en de omstandigheid dat zij afstand heeft gedaan van haar kind, heeft betrokken in de van toepassing zijnde beoordeling. Verweerder is hier derhalve niet, in tegenstelling tot hetgeen eiseres stelt, aan voorbij gegaan. Voorts overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiseres haar kind heef) afgestaan niet is aan te merken als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. De achtergrond van het gebeurde in samenhang gezien met de afkomst van eiseres, maakt niet anders dat eiseres alsnog zelfde keuze heeft gemaakt om haar kind af te staan, zoals verweerder ook stelt. In de omstandigheid dat eiseres ten gevolge daarvan bij overdracht aan Malta zal worden gescheiden van haar kind heeft verweerder alsdan geen aanleiding hoeven zien het asielverzoek van eiseres aan zich te trekken. Eiseres heeft immers kennelijk nu al besloten om definitief haar familieleven met haar kind te beëindigen en uitvoering gegeven aan dit, in alle vrijwilligheid, zelf genomen besluit, door het kind af te staan voor adoptie, zoals zij zelf ter zitting heeft verklaard. Met betrekking tot de medische omstandigheden wordt als volgt overwogen. Voor de gevallen, waarin een vreemdeling medische omstandigheden ten grondslag legt aan zijn beroep op artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003, is in voornoemde paragraaf opgenomen dat het enkele gegeven van medische aspecten niet voldoende is om te spreken van bijzondere omstandigheden, nu de medische voorzieningen in beginsel vergelijkbaar worden verondersteld tussen de lidstaten en het interstate lijk vertrouwensbeginsel er eveneens vanuit gaat dat de voorzieningen in de lidstaten, indien geïndiceerd, ook ter beschikking staan van de Dublinclaimant Dit lijdt slechts uitzondering indien de vreemdeling met concrete aanwijzingen aannemelijk maakt dat dit uitgangspunt in zijn of haar geval niet opgaat Eiseres is daarin niet geslaagd. Het door verweerder gevoerde beleid strekt ertoe dat eerst moet blijken dat de vreemdeling onder specialistische behandeling staat, dan wel deze behoeft, en voorts dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen, dan wel medische behandeling niet, dan wel niet afdoende, in het verantwoordelijke Dublin-land zal kunnen plaatsvinden. Met hetgeen door eiseres is aangevoerd en overgelegd is niet aangetoond dat eiseres op dit moment onder specialistische behandeling staat dan wel deze behoeft Voorts is evenmin aannemelijk gemaakt dat in Malta geen adequate behandeling kan plaatsvinden. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven te zien de behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken. Tot slot faalt het beroep op het bepaalde in artikel 8 van het EVRM, nu voor een beroep op dit artikel een reguliere aanvraag dient te worden ingediend. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. •
i
0 5 / 1 1 2009 DON 19:32
FAX 00 317 36159407 adv. k a n t de
praktijck
0012/040
AWB 09/13782 BEPTDN/DU
3.
blad 676
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. F.C. Berg, rechter, en door deze en K.M. van der Zalm, griffier, ondertekend. De griffier,
zm De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op
- 8 OKT 2009
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113/2500 BC 's-Gravenhage. \ / Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroqjschrift een of meergneven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Afschrift verzonden op:
"* 8 OKT 2009
VOOR AFSCHUIFT 0E GRIFFIER VAW0E ffiCHTBANWTEWRAVENHAQe
05/11 2009 DON 19:23
Ooo t/o-io
FAX 0031736159407 adv. kant de praktijck
assail advocatenkantoor
RAAD VAN STATE Per fax: 070*3651380 Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's-GRAVENHAGE
INGEKOMEN
0 5 NOV 2Q09 ZMKNR
AAN:
,-y
\J
jy
BEHAH0EL0: OP:
PAR:
's-Hertogenbosch, 5 november 2009 Betreft Ons kenmerk IND nummer
/ Immigratie- en Naturalisatiedienst 00000887CAK/ak 0809121379 V-nummer:
Geeft te kennen, De mevrouw , geboren verder te noemen appellante, te dezer zake woonplaats kiezende te 's-Hertogenbosch, Julianaplein 33, ten kantore van Advocatenkantoor De Praktijck, waarvan mr. A. Kurt, advocaat verklaart tot het indienen van het onderhavige hoger beroep bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, met het recht van substitutie dat appellante hierbij hoger beroep instelt tégen het in kopie bijgesloten afschrift van de uitspraak van de rechtbank Almelo (verder de rechtbank), Awb 09/13782, gedateerd op 8 oktober 2009, enkel verzonden per post op 8 oktober 2009 (productie 1). Dit appèlschrift berust op de navolgende grieven: De eerste grief richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat: " Voorts overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiseres haar kind heeft afgestaan niet is aan te merken als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. De achtergrond van het gebeuren in samenhang gezien met de afkomst van eiseres, maakt niet anders dat eiseres alsnog zelfde keuze heeft gemaakt om haar kind ofte staan, zoals verweerder ook stelt In de omstandigheid dat eiseres tengevolge daarvan bij overdracht aan Malta zal worden gescheiden van haar kind heeft verweerder als dan geen aanleiding hoeven zien het asielverzoek van eiseres aan zich te trekken. Eiseres heeft immers kennelijk nu al besloten om definitief haar familieleven met haar kind te beëindigen en uitvoering gegeven aan dit, in alle vrijwilligheid, zelf genomen besluit, door het kind af te staan voor adoptie, zoals zij zelf ter zitting heeft verklaard*.
mw. mr. E.L Garnert | mw. mr. AAW.A. Vissers mw. mr. A. Kurt-Geco91u | mw. mr. I. van den Elshout [ mr. J.A.A. Vos Advocatenkantoor De Praktijck | Postbus 1535 | 5200 BN | VHertogenbosch Bezoekadres - Julianaplein 33 | 5211 B6 | 's-Hertogenbasch
[email protected]! | www.de-praktijck.nl | T073- 615 94 00 | F073-6159409 Het tarcoor is een samenwertóngsveftand tussen de vier voor eigen rekening en risico werkende advocaten, danwsi hun percoonEpce vennootschappen, ledere aaroprake6J
eid van bovengenoemde advocaten is bcperid lot het bedrag dat in hel desbetreffende geval wordt vergoed door d« barccpaaanspraieiyWiekbvenekering,
09 DON 19: 24
PAX 0031736159407 adv. kant de praktijck
Namens appellante wordt opgemerkt dat zij zelf het besluit heeft genomen haar kind af te staan voor adoptie. Zoals uit overwegingen van de rechtbank blijkt, heeft bij dit besluit de achtergrond van het gebeurde een echter grote rol gespeeld. Aan de omstandigheid dat zij is verkracht door twee mannen en, zij hierdoor zwanger is geraakt, is overigens door de Staatssecretaris niet getwijfeld. Appellante heeft de Staatssecretaris verzocht haar asielverzoek op grond van artikel 3, lid 2 van de Verordening 343/2003 aan zich te trekken. Zij heeft daarbij gewezen op hetgeen in de Vreemdelingencirculaire in C 2.3.6.4 is opgenomen, te weten dat indien de vreemdeling op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat het overdragen van de vreemdeling aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt, de lidstaat ook in een dergelijke individuele geval gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel drie, tweede lid van de Verordening. Welke aspecten in dit kader een rol kunnen spelen, is niet zonder meer te duiden, nu het met name zal gaan om de omstandigheden van het geval.
Appellante heeft reeds eerder in de procedure opgemerkt dat niet wordt getwijfeld aan het feit dat zij in het asielzoekerskamp in Malta. Appellante heeft ook melding van haar islamitische achtergrond en de in het kamp in Malta in grote getale aanwezige Somaliers, die direct dan wel indirect hiervan op de hoogte zijn (geraakt). Appelante heeft betoogd dat deze voor haar traumatiserende gebeurtenis in samenhang met de culturele obstakels die hierdoor voor haar zijn ontstaan, als een bijzondere individuele omstandigheid aangemerkt dienden te worden merken. De rechtbank heeft dienaangaande overwogen dat de achtergrond van het gebeuren in samenhang gezien met de afkomst van eiseres, niet anders maakt dat eiseres alsnog zelf de keuze heeft gemaakt om haar kind af te staan. Het is echter de achtererond van hetgeen appellante In Malta is overkomen waardoor zij heeft besloten haar kind voor adoptie af te staan. Indien deze achtergrond, zoals hierboven beschreven, in ogenschouw wordt genomen, kan de rechtbank In redelijkheid niet spreken van een door appellante vrijwillig genomen besluit om haar kind af te staan. De rechtbank had dan ook met de verwijzing naar het bepaalde in de Vreemdelingencirculaire in C 2.3.6.4, moeten oordelen dat het overdragen van appellante aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Bij overdracht van appellante aan Malta zal zij van haar kind worden gescheiden. De rechtbank overweegt dienaangaande dat appellante kennelijk nu al besloten heeft om definitief haar familieleven met haar kind te beëindigen en uitvoering hieraan te geven met haar, in alle vrijwilligheid, genomen besluit, door het kind af te staan voor adoptie, zoals zij zelf ter zitting heeft verklaard. Oit laatste wordt door appellant betwist. Ter zitting heeft appellante in tegenstelling tot hetgeen In de uitspraak van de rechtbank staat, aangegeven dat zij twijfelt aan de juistheid van haar besluit om haar kind af te staan voor adoptie. Daarbij heeft appellant de rechtbank er op gewezen dat eerst naar verloop van een jaar na plaatsing in een pleeggezin, er een aanvraag voor adoptie door de pleegouders kan worden gedaan. Dit betekent dat de er op dit moment dan ook geen sprake is van adoptie in juridische zin. Tot dat moment blijft
2
09 DON 19:25
FAX 003173$159407 adv. kant da praktijck
appellante de juridische moeder van het kind. De rechtbank heeft naar de mening van appellante ten onrechte hier geen rekening meegenomen. De rechtbank is gelet op het bovenstaande ten onrechte tot het oordeel gekomen dat er In het geval van appellante geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die aannemelijk maken dat overdragen van appellante aan Malta van een onevenredige hardheid getuigt. De tweede grief richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat: " Met hetgeen door eiseres is aangevoerd en overgelegd, is niet aangetoond dat eiseres op dit moment onder specialistische behandeling staat dan wel deze behoefte. Voorts is evenmin aannemelijk gemaakt dat in Malta geen adequate behandeling kan plaatsvinden. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven te zien de behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken". Ten eerste stelt appellante dat zij wet degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat zij onder specialistische behandeling staat. Zij heeft eerder In de procedure kenbaar gemaakt dat zij een keer per drie maanden naar het academisch ziekenhuis in Maastricht gaat teneinde de status van haar besmetting met HlV-virus te onderzoeken. Dit is gebeurd in de besluitvormingsfade bij schrijven van 26 november 2009. Dit schrijven met de bijbehorende producties zend ik u als productie 2 toe. Verder was het voorgaande bij de ook Staatssecretaris bekend, daar de door de vreemdelingenpolitie voorgenomen staandehouding van appellante geen doorgang heeft kunnen vinden omdat zij ontheffing van haar stempelplicht had gekregen. Deze ontheffing was aan appellante verleend In verband met haar bezoek aan het voornoemde ziekenhuis in Maastricht om de HlV-besmetting te onderzoeken. De hiervoor genoemde voorgenomen staandehouding van de vreemdelingenpolitie heeft overigens geleid tot een toegewezen verzoek om voorlopige voorziening waarbij de rechtbank heeft bepaald dat uitzetting van eiseres achterwege moet blijven tot op haar beroep beslist werd; zie productie 3. Voor wat betreft de medische behandeling die zij nodig heeft en die zij niet zal kunnen krijgen in Malta, heeft appellante gewezen op een rapport van de Médecins Sans Fontlers over de medische zorg in Malta. Thans overlegt appellante een recenter rapport van Médecins Sans Fontiers van april 2009. Op pagina 22 en 23 van dit rapport wordt beschreven wat de stand van zaken Is in de medische zorg die aan asielzoekers in Malta wordt verleend. Hierin is te lezen dat voor ongeveer 2000 asielzoekers slechts twee dochters en twee verpleegkundigen beschikbaar zijn. Er wordt ook melding gedaan van een nieuwe kamp in , met een bewonersaantal van 400 mensen, waaronder vrouwen en minderjarigen, waar helemaal geen medische zorg beschikbaar is. Verder is hierin te lezen dat het medisch personeel zelden over de benodigde medische middelen beschikt. In de centra waar asielzoekers worden opgevangen is zelfs geen apotheek aanwezig, waar de eventueel door een dokter voorgeschreven medicatie kan worden gehaald. Dit heeft tot gevolg dat zieke asielzoekers de nodige medicatie niet op tijd, soms wel weken vertraagd krijgen.
3
009 DON 19:26
FAX 00 317 36159407 adv. kant do praktijck
Op pagina 27 en 28 wordt meer aandacht besteed aan mensen die lijden aan ernstige ziektes. Met betrekking tot mensen met hiv/aids wordt hier vermeld dat hun positie in detentie zeer kwetsbaar is. Ook de onhygiënische en overbevolkte leefomstandigheden in de centra zijn niet geschikt voor mensen met deze aandoeningen. De medische zorg die zij krijgen in detentie is niet adequaat Van het voornoemde rapport zend ik het voorblad en de in het appelschrift genoemde paginas als productie 4 toe. Gezien deze stand van zaken van de medische zorg in Malta heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat in Malta geen adequate behandeling kan plaatsvinden.
Conclusies: Gezien het voorgaande is de aangevallen uitspraak volgens appellant in strijd met, althans heeft een verkeerde toepassing aan diverse verdragsbepalingen. Daarnaast wordt in dit verband ook gewezen op ongeschreven internationaalrechtelijke bepalingen en beginselen. Tevens meent appellant dat de aangevallen uitspraak in strijd is met, althans een verkeerde toepassing geeft aan diverse geschreven en ongeschreven nationale wettelijke bepalingen, waaronder de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene Wet Bestuursrecht. Gelet op het voorgaande kan de uitspraak van de rechtbank niet In stand blijven. Appellant verzoekt uw Afdeling het hoger beroep gegrond te verklaren en de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Voorts verzoekt appellant u om: doende wat de rechtbank had behoren te doen, het inleidende beroep alsnog gegrond te verklaren vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering; de bestreden beschikking te vernietigen en; te bepalen dat verweerder binnen een door uw Afdeling te bepalen termijn een nieuwe beschikking dient te nemen, met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
HoïSgathiend,
A./KuW V _