Raad
vanState 201011728/1/V1. Datum uitspraak: 25 juli 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van: de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister), appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 5 november 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 2 7 4 0 2 in het geding tussen:
en de minister.
201011728/1/V1
1.
2
25 juli 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2 0 1 0 heeft de staatssecretaris van Justitie een verzoek van de vreemdeling om krachtens artikel 6 4 van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 (hierna: de V w 2000) te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, afgewezen. Bij besluit van 8 juli 2 0 1 0 (hierna: het besluit) heeft de minister van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 5 november 2 0 1 0 , verzonden op 9 november 2 0 1 0 , heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 december 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. In de overwegingen w o r d t onder de minister tevens diens rechtsvoorgangers verstaan. 2.2. In zijn enige grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu hij zich er onvoldoende van heeft vergewist of het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling kan worden voldaan aan het door het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) gestelde vereiste dat de vreemdeling w o r d t overgedragen aan een psychiater ter plaatse die de behandeling zal voortzetten, het besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Hiertoe voert de minister aan, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2 0 0 9 in zaak nr. 2 0 0 8 0 9 0 2 2 / 1 (www.raadvanstate.nl), dat het niet op voorhand onmogelijk moet worden geacht dat bij uitzetting aan de door het BMA gestelde eisen, in het bijzonder het vereiste van fysieke overdracht van de vreemdeling, kan worden voldaan. 2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 december 2 0 1 0 in zaak nr. 2 0 1 0 0 2 6 8 8 / 1 / V 3 ; www.raadvanstate.nl), dient de minister zich reeds bij de beoordeling of artikel 64 van de V w 2 0 0 0 op een vreemdeling van toepassing is, ervan te vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de desbetreffende vreemdeling aan de door het BMA aan de uitzetting gestelde vereisten w o r d t voldaan en dat niet kan uitstellen tot het moment waarop daadwerkelijk t o t verwijdering w o r d t overgegaan. Voorts volgt uit deze uitspraak dat, indien de minister in
20101 1728/1/V1
3
25 juli 2 0 1 1
het onderliggende besluit inzichtelijk heeft gemaakt met welke concreet bij naam genoemde behandelaars dan wel instellingen vóór uitzetting van de desbetreffende vreemdeling contact zal worden opgenomen teneinde aan het door het BMA gestelde vereiste van fysieke overdracht te voldoen en de minister in dat besluit tevens heeft toegezegd dat die vreemdeling niet zal worden uitgezet ingeval de fysieke overdracht niet kan worden geregeld, hij aan vorenbedoelde vergewisplicht heeft voldaan. Deze vergewisplicht strekt evenwel niet zover dat de fysieke overdracht reeds ten tijde van de totstandkoming van dat besluit, voor zover dit feitelijk al mogelijk zou zijn geweest, geregeld en gegarandeerd dient te zijn. 2.2.2. Het advies van het BMA van 12 januari 2 0 1 0 (hierna: het BMA-advies) vermeldt dat, voor zover thans van belang, de vreemdeling lijdt aan psychische klachten die bij het uitblijven van behandeling kunnen leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. De vreemdeling kan volgens het BMA-advies niet reizen, tenzij aan een aantal vereisten w o r d t voldaan. Eén van deze vereisten is dat de vreemdeling bij aankomst in Soedan w o r d t overgedragen aan een psychiater ter plaatse die de behandeling kan overnemen. Voorts vermeldt het BMA-advies dat behandeling voor de psychische klachten van de vreemdeling beschikbaar is in Soedan. Het BMA acht behandeling aangewezen in verband met depressies, angststoornissen en psychotische stoornissen, en voorts is de aanwezigheid van crisisinterventie van belang. Het aan het BMA-advies ten grondslag liggende brondocument SD-161 6 - 2 0 0 9 (hierna: het brondocument) vermeldt de t w e e belangrijkste instellingen voor psychiatrie in Soedan, te weten het Khartoum North Psychiatrie teaching Hospital in Khartoum North city en het Omdurman Psychiatrie teaching Hospital in Omdurman city {hierna gezamenlijk: de instellingen), waar alle door de vreemdeling benodigde behandelingen aanwezig zijn. 2.2.3. De minister heeft in het besluit, gelezen in samenhang met het daarbij ingelaste besluit van 22 februari 2 0 1 0 , toegelicht dat uitvoering van het BMA-advies betekent dat hij vóór uitzetting contact zal leggen met een psychiater in Soedan, met wie afspraken worden gemaakt over de datum en de wijze waarop de behandeling van de vreemdeling wordt overgedragen. Voorts heeft de minister in het besluit toegezegd dat de vreemdeling eerst zal worden uitgezet indien aan alle in het BMA-advies gestelde vereisten is voldaan. 2.2.4. Uit het besluit volgt dat de minister, teneinde de fysieke overdracht van de vreemdeling te regelen, vóór uitzetting contact zal opnemen met één van de t w e e hierboven in 2.2.2 genoemde instellingen, teneinde de fysieke overdracht en continuering van de behandeling van de vreemdeling te regelen. Nu de minister voorts heeft toegezegd dat de vreemdeling niet zal worden uitgezet indien de fysieke overdracht niet is geregeld, heeft de minister aan zijn vergewisplicht voldaan. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De grief slaagt. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te
20101 1728/1/V1
4
25 juli 2 0 1 1
doen, w o r d t het besluit getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, nog bespreking behoeven. 2.4. De vreemdeling betoogt dat uitzetting naar Soedan in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), vanwege zijn psychische problematiek. De vreemdeling voert aan dat de minister in dit verband ten onrechte de ongeneeslijkheid van de aandoening als criterium heeft gehanteerd. Voorts beroept de vreemdeling zich op een drietal vergelijkbare zaken, waarin de minister tot een voor de desbetreffende vreemdelingen gunstiger besluit zou zijn gekomen dan in deze zaak. 2.4.1. Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (arrest van 27 mei 2 0 0 8 in zaak nr. 2 6 5 6 5 / 0 5 , www.echr.coe.int/echr) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan blijkens die jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. 2.4.2. Uit het BMA-advies kan niet worden opgemaakt dat de vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Evenmin heeft de vreemdeling medische documenten overgelegd waaruit zulks kan worden afgeleid. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat volgens het BMA-advies behandeling voor de klachten van de vreemdeling in Soedan aanwezig is, kan het door hem in verband met zijn psychische toestand gedane beroep op artikel 3 van het EVRM niet slagen. Verder blijkt uit het besluit niet dat de minister de vraag of de psychische aandoening van de vreemdeling al dan niet ongeneeslijk is, als zelfstandig criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling of uitzetting van de vreemdeling wegens zijn psychische situatie in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Voorts gaat de vergelijking die de vreemdeling trekt met de zaken met nrs. 0 2 0 5 . 3 1 . 2 0 0 4 , 0 1 0 8 . 1 3 . 8 1 1 3 en 0 0 0 8 . 0 1 . 4 0 7 1 niet op, reeds omdat in die zaken, anders dan in deze zaak, in het land van herkomst van de desbetreffende vreemdelingen niet de voor hen vereiste behandeling aanwezig w a s , dan wel continuering van de behandeling in Nederland noodzakelijk w a s . Het betoog faalt. 2.5. De vreemdeling betoogt verder dat uit het brondocument weliswaar volgt dat in Soedan 'electro convulsive therapy' (hierna: ECT) w o r d t toegepast, maar dat deze behandeling, althans de wijze waarop die in Soedan plaatsvindt, strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Daarnaast heeft de minister volgens de vreemdeling ten onrechte niet onderzocht of hij de benodigde behandeling kan bekostigen en of er wachtlijsten voor bestaan. Verder voert de vreemdeling aan dat hij in Soedan geen sociaal vangnet heeft en dat informatie ontbreekt over de vraag of gedwongen opname in dat land mogelijk is. Ook wijst de vreemdeling op een rapport van het U.S. State
201011728/1/V1 .
5
25 juli 2 0 1 1
Department van 11 maart 2 0 1 0 (hierna: het rapport van 11 maart 2 0 1 0 ) , waarin is vermeld dat gevangenen met een geestelijke beperking in Soedan vierentwintig uur per dag worden geketend. 2.5.1. Uit het brondocument komt naar voren dat in Soedan voor psychische klachten verschillende behandelingen bestaan, waaronder ECT. ECT w o r d t volgens het brondocument bijvoorbeeld toegepast in gevallen waarin - andere - behandelingen niet aanslaan of wanneer er direct levensgevaar is. Nog daargelaten dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit het BMA-advies niet volgt dat de vreemdeling in Soedan ECT zal moeten ondergaan en de vreemdeling dit ook anderszins niet heeft toegelicht, kan uit de door hem overgelegde stukken - te weten een deel van een artikel van Peter Hughes uit het Psychiatrie Bulletin en een uitdraai van Wikipedia - ook niet worden afgeleid dat deze therapie, of de wijze waarop die in Soedan w o r d t toegepast, in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Het artikel uit het Psychiatrie Bulletin over de wijze waarop ECT in Soedan w o r d t toegepast, dateert uit 1 9 9 6 , zodat reeds daarom aan dit artikel niet de betekenis kan worden toegekend die de vreemdeling daaraan hecht. Voorts is de enkele omstandigheid dat ECT volgens een uitdraai van Wikipedia controversieel is, onvoldoende voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM. Gelet op vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2 0 0 9 in zaak nr. 2 0 0 9 0 1 2 6 5 / 1 / V 1 ; www.raadvanstate.nl) bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat de minister ten onrechte het eerst in beroep door de vreemdeling aangevoerde aspect van de problemen bij het bekostigen van de behandeling in Soedan en de mogelijke wachtlijsten niet bij zijn beoordeling heeft betrokken, nu deze elementen de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen. Het betoog van de vreemdeling dat onduidelijk is of in Soedan de mogelijkheid van gedwongen opname bestaat, kan voorts niet afdoen aan de conclusie in het BMA-advies dat de voor de vreemdeling benodigde behandeling in Soedan aanwezig is. Verder maakt het BMA-advies geen melding van de noodzaak van een sociaal vangnet en heeft de vreemdeling deze noodzaak ook niet gestaafd. Het beroep van de vreemdeling op een passage uit het rapport van 11 maart 2 0 1 0 kan evenmin slagen, reeds omdat de desbetreffende passage ziet op gevangenen, terwijl de vreemdeling niet t o t deze groep behoort. Het betoog faalt. 2.6. De vreemdeling betoogt dat de minister in de bezwaarprocedure de hoorplicht heeft geschonden. 2.6.1. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de A w b worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het besluit van 22 februari 2 0 1 0 en de gronden in het aanvullend bezwaarschrift van 18 maart 2 0 1 0 , is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat de minister van het horen van de vreemdeling mocht afzien. Het betoog faalt.
201011728/1/VI
6
25 juli 2 0 1 1
2.7. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil. 2.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201011728/1/V1 .
3.
7
25 juli 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II.
III.
verklaart het hoger beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 5 november 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 2 7 4 0 2 ; verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat.
w . g . Parkins-de Vin voorzitter
w . g . Graat ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2 0 1 1 154-660. Verzonden: 25 juli 2 0 1 1
Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
6. Dec. 2010 15:40
NL4135
pp
9/13
2, uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zittinghoudende te Amsterdam zaaknummer: AWB 10/27402 (beroep) AWB 10/07267 (voorlopige voorziening) V-nr: uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzlenlngenrechter in het geding tussen: geboren op „ . van Soedanese nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr, A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam en: de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie, verweerder, • gemachtigde; mr, W. Vrooman, werkzaam b(j de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Procesverloop Bij besluit van 22 februari 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 29 oktober 2009 om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 juli 2010 ongegrond verklaard, Op 3 augustus 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen, Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 20IO, Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, De gemachtigde van verweerder is niet verschenen. De voorzleningenrechter/rechtbank.hierna te noemen; rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten,
6. Dec. 2010 15:40
Zaaknummer: AVYB 10/27402 (beroep) inzake __ . AWB 10/07267 (voorlopige voorziening) inzake
Nr. 4135
P. 10/13
Pagina 2 van 5
Overwegingen 1. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen, 2. Volgens paragraaf B8/10 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 20OO blijft uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege indien: - de medisch adviseur aangeeft dat het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemde! ing of één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of - de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en - de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en - de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één Jaar of korter zal duren. 3. Volgens paragraaf B8/3.1 van de Vc 2000 wordt onder medische noodsituatie die situatie verstaan, waarbij de vreemdeling Hjdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelljke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal lelden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder "op korte termijn" wordt verstaan binnen een termijnvan drie maanden. 4. Volgens paragraaf A4/7.2.3. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 wordt b|j de beoordeling van de aanvraag om artikel 64 Vw 2000 toe te passen indien nodig door verweerder de medisch adviseur van het Bureau Medische Advisering (BMA) geraadpleegd, 5. Volgens paragraaf A4/7.4 Yan de Vc 2000 komt het voor dat de medisch adviseur in zijn advies aangeeft dat de vreemdeling in staat is om te reizen, doch dat dit onder bepaalde voorwaarden dient te geschieden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een voorraad aan medicijnen van de vreemdeling tijdens en na de reis of het meenemen van medische gegevens, De DT&V ziet erop toe dat aan deze voorwaarden is vol daan. voordat de vreemdeling wordt uitgezet. Het opvragen en meenemen van het medisch dossier betreft een verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf. De vreemdeling of zijn raadsman wordt hierop gewezen door de DT&V. 6. Ter beoordeling van het verzoek van de vreemdeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft verweerder het BMA verzocht hem te adviseren over de gezondheidstoestand van de vreemdeling, aan welk verzoek het BMA bij advies van 12 januari 2010 heeft voldaan. Volgens dit advies, voor zover van belang, ?al het uitblijven van de behandeling van eiser gelet op de huidige medische inzichten tot een medische noodsituatie kunnen leiden. Volgens het BMA is behandeling, in algemeen medischtechnische zin, van de medische klachten van eiser in het land van herkomst evenwel voldoende aanwezig, De vraag of eiser kan reizen met gangbare vervoermiddelen is in het advies als volgt beantwoord; "Nee tenzij, . . • Betrokkene een schriftelijke overdracht van medische gegevens met betrekking tot de essentiële trombocytose lot zijn beschikking heeft. • De behandeling door internist en GGZ gecontinueerd wordt tot aan het vertrek.
Dec. 2010 15:41 Nr. 4135
Zaaknummer: AWB 10/27402 (beroep) inzake AWB 10/07267 (voorlopige voorziening) inzake • •
P. 11/13
Pagina 3 van 5
Betrokkene tijdens de reis begeleid wordt door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Betrokkene bij aankomst in Soedan wordt overgedragen aan een psychiater ter plaatse die de behandeling kan overnemen. "
7. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit het BMA-advlcs volgt dat eiser kan reizen indien aan de vier genoemde reisvoorwaarden wordt voldaan en dot er voldoende behandelmogel ij kneden aanwezig zijn in Soedan zodat er geen medische noodsituatie hoeft te ontstaan voor eiser. Er was dus geen aanleiding voor toepassing yan artikel 64 van de Vw 2000. Verweerder heeft zich laten Informeren 'door de Dienst Terugkeer en Yertrek (DT&V) óver de realisatie van de reisYOorwaarden. Gebleken is dat alle reis voor waarden gerealiseerd kunnen worden. Er is volgens verweerder ook al ervaring met zaken waarin succesvol aan dergelijke reisvoorwaarden is voldaan en uitzetting heeft plaatsgevonden. De medische overdracht wordt geregeld door de Afdeling Bijzonder Vertrek van de DT&V. Vóór de uitzetting zal contact worden gelegd met een psychiater in verband met de overdracht van de medische behandeling. Indien de medische overdracht niet geregeld kan worden, dan zal geen uitzetting plaatsvinden. 8. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat uit het BMA-advies volgt dat eiser niet kan reizen» tenzij aan de vier voorwaarden wordt voldaan, Nu er ten tijde van het bestreden besluit niet was voldaan aan die voorwaarden had de conclusie moeten luiden dat eistrnlet kan reizen. 9, Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak yan de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 september 2008, U N : BF0506), moet verweerder, indien door het BMA voorwaarden zijn verbonden aan de uitzetting van een vreemdeling, zich er reeds bij de beoordeling of artikel 64 van de Vw 200O op de vreemdeling van toepassing is, van vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering aan die voorwaarden wordt voldaan en kan hij dat niet uitstellen tot het moment dat daadwerkelijk tot verwijdering wordt overgegaan. Ten aanzien van de daor het BMA gestelde voorwaarden dat eiser een schriftelijke overdracht van medische gegevens tot zijn beschikking heeft, de behandeling door internist en GGZ gecontinueerd wordt lot aan het vertrek en eiser tijdens de reis begeleid wordt door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige geldt dat geen grond bestaat om aan te nemen dat het niet mogelijk moet worden geacht dat bij de daadwerkelijke verwijdering aan die voorwaarden wordt voldaan. Io zoverre heeft verweerder in het bestreden besluit kunnen volstaan met de overneming van het advies van het BMA. Dit is evenwel anders ten aanzien van de voorwaarde dat eiser by aankomst in Soedan wordt overgedragen aan een psychiater ter plaatse die de behandeling kon overnemen. Dat volgens het BMA-advles de behandeling van de klachten van eiser in zijn land van herkomst aanwezig is, biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat het mogelijk moet worden gedacht dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling aan deze voorwaarde wordt voldaan, nu het advies van het BMA uitdrukkelijk slechts ziet op de beschikbaarheid van de behandel mg in algemeen medisch-technlsche zin en niet op de individuele toegankelijkheid daarvan, terwijl die gelet op de bewoordingen van de voorwaarde hier wel vnn belang is. De stelling van verweerder dat volgens DT&V alle re is voorwaarden gerealiseerd kunnen worden en dat er volgens verweerder ook al ervaring is met zaken waarin succesvol aan dergelijke reisvoorwaarden is voldaan, Is onvoldoende om aan te nemen dat dat in het geval van eiser ook zo zal zijn. Nu verweerder er onvoldoende blijk van heeft gegeven zich ervan vergewist te hebben dat het mogelijk is dol bij de daadwerkelijke verwijdering van eiser aan de vierde voorwaarde wordt voldaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft
'eC'
20,
°
,5:42
Zaaknummer: AWB 10/27402 (beroep) inzake AWB 10/07267 (voorlopige voorziening) inzake
«,.4135
P. 12/13
Pagina 4 van 5
gemotiveerd, 10. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3;2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met Inachtneming van deze uitspraak. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening 11. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat ifi beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. Ten aanzien van het beroep en Het verzoek om een voorlopige voorziening 12. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij In de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het hepaalde In het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.311,™ als kosten van verleende rechtsbijstand (I punt voor het beroepschrift, l punt voor het veizoekschrifï, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt €437,-, wegingsfactor 1). 13. Op grond van artikel 8:74 van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder"aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt.
Dec. 2010 15:42
Nr. 4135
Zaaknummer: AWß 10/27402 (beroep) Inzake AWB 10/07267 (voorlopige voorziening) inzake
P.
Pagina 5 van 5
Beslissing De rechtbank, in' de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/27402 verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; In de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/07267 wijst het verzoek af Jn beide zaken: veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1.311 ,-• (zegge: dertienhonderd en elf euro), te betalen aan eiser; bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ad € 300,-- (zegge: driehonderd euro) vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M van Bramerik, rechter, in tegenwoordigheid van mr, F.K, Williams, griffier, en In het openbaar uitgesproken op 5 november 2010.
De griffier
De rechter De rechter Is verhinderd de uitspraak ie ondertekenen. De uitspraak Is ondertekend door mr, J.C, Boeree,
Afschrift verzonden op; Cone,: MW ' Coll.: AvT D: C VK
0 9 MOV. 2 0 «
:;V;^^ n
^ ^ 4 K s / ' Tegen di ïatc staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Ruud van tvnn State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken^ "~v (GO BC VGravenhage). De termijn voor het Instellen van hoger beroep bedraagt v i e r / 'vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond von prtikel 6:5 varwip-^ Awb (zoitslïét overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevMten, Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
13/13
Dec. 2010 15:37
7.4135
P. 1/13
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkiijksrelaties
Immigratie- en Naturalisatiedienst
Postadres Postbus 30120.2500 GC Den Haag
Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State Postbus 20019 2500EA 'S-GRAVENHAGE
RAAD VAN STATE .^ .... INGEKQMEN
1 Onderdeel CofitatAper9oon ÛoorWecniirnmerfe) Patum Dossiernummer
Proces Procesvertegenwoordiging F, Gieskes 070-7794276 6 december 2010 9903-30-4062
SL i ftEfe zoia
2AAKNR. AAN: BEHANDELD: Dfr
S
%
fl£
PAFt
Uwkenmerfc BJjtege&u Onderwerp
2 Hoger beroep Minister voor Immi«
voorlopige voorziening /
Hierbij ontvangt u het hoger beroepschrift tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam van 5 november 2010, verzonden op 9 november 2010, met kenmerk AWB 10/27402. De machtiging tot het instellen van het hoger beroep Is bijgevoegd. Blijkens de bestreden uitspraak Is de Minister gehouden binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Nu de Minister zich niet met deze uitspraak kan verenigen verzoek Ik u bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de Minister geen nieuwe beslissing hoeft te nemen voordat uw Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Het belang van de Minister bij de gevraagde voorziening lsr ongeacht de uitkomst van de procedure, gelegen in de vaststelling dat de Minister geen dwangsom verschuldigd zal worden over de periode van de behandeling van het hoger beroep. Daarnaast is het belang gelegen In het voorkomen van de situatie dat de Minister het beslisproces voortzet en met inachtneming van de uitspraak mogelijk inwilligt, Indien met de gegrondverklaring van het hoger beroep de inwilliging weer teniet wordt gedaan. Voor zover grlfflegelden verschuldigd zijn machtig ik u deze van de bij u lopende rekening-courant van de Immigratie- en Naturalisatiedienst af te schrijven. Hoogachtend,
, senior procesvertegenwoordlger
^Bmi
I
Nr. 4135
ec. 2010 15:37 Ministerie van Binnenlandse Zaken enKoninkiijksrelaties Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)
FflX.070779 55 06
Posladres Poaiöua 301Î0.2500 GC Oen Hang
Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State Postbus 20019 2500EA 'S-GRAVBNHAGB
RAAD VAN STATE ;^:,.. INGEKOMEN Onderdeel Conwapereoon Doofitiesnummefts) Datum Dossiernummer Uw kenmerk Bijlagcln) Onderwerp
Proces Procesvertegenwoordiging P. Gieskes 070-779 42 76 6 december 2O10 9903-30-40S2 -
y
Ä
ft
DEC. 2010
ZAAKNR. AAN: BEHANDELD: DD:
PAR;
Schriftelijke lastgeving
Hietbü geef ik mevrouw J. Lama, senior pro ces vertegenwoordiger bij het Proces om als gemachtigde van de Minister voor Immigratie en Asiel bij de AfdeHng bestuurarechtspraak van de Raad van State hoger beroep in te stellen tegen de november 2010, verzonden op 9 november 2010, met ^ ^ ^ f / ^ e n l n g Voor zover noodzakelijk ziet deze machtiging tevens op het gebruik van de rekening courant ten behoeve van eventueel verschuldigde grlmegelden. De Minister voor Immigratie en Asiel. namens deae het Hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, voor deze, DlrecteuLErocösvertegenwoordlglng
6. Dec. 2010 1 5 : 3 8
r. 4135
P. 3/13
RAAD VAN STATE INGEKOMEN *
0 6 DEC 2010 AWW: p
^«n&îTV,.'n?:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500EA "S-GRAVENHAGE
Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken Van: de Minister voor Immigratie en Asiel te 's-Gravenhage, appellant Gemachtigde: mr. I. Laros, ambtenaar ten departemente Tegen: de uitspraak van de rechtbank te's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam van 5 november 2010 metkenmerkAWB 10/27402 Inzake; met IND-kenmerk 9903-30-4062 aan te duiden als verweerder Gemachtigde: mr. A.MJ.M. Louwerse advocaat te Postbus 3269,1001 AB Amsterdam
ProcEsvertsgcnwaordiflina Oen Haag
Poslhus SÜ120.25DD EC OET, Haag CanlsGlpersuon:
F.eiesles TEL 073-779 ^2 76
^-'R-
6. Dec. 2010 15:38
Nr. 4135
1.
Inleiding
1.1.
De Minister komt in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank 'sGravenhage, zittinghoudende te Amsterdam van 5 november 2010, verzonden op 9 november 2010, met kenmerk AWB 10/27402 (productie 1), in welke zaak de rechtbank te 's-Gravenhage het beroep tegen de beschikking van 8 juli 2010 gegrond heeft verklaard, deze beschikking lieeft vernietigd, de Minister heeft opgedragen om met inachtneming van de uitspraak binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag en de Minister in de proceskosten heeft veroordeeld.
2.
Achtergronden
2.1.
Op 29 oktober 2010 heeft verweerder een aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw, ingediend.
2.2.
Bij besluit van 22 februari 2010 heeft de Minister deze aanvraag afgewezen,
2.3.
Op 24 februari 2010 heeft verweerder tegen deze afwijzingbe2waar gemaakt.
2.4.
Bij besluit van 8 juli 2010 heeft de Minister het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
2.5.
Bij thans bestreden uitspraak heeft de rechtbank het daartegen door verweerder Ingestelde beroep gegrond verklaard,
3.
Grief
3,1.
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 9 op pagina 3 van de bestreden uitspraak: "Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling] eerder heeft overwogen [uitspraak van 4 september 2008, LJN: BF0506), moei verweerder, indien door het BMA voorwaarden zijn verbonden aan de uitzetting van een vreemdeling, zich er reeds bij de beoordeling of artikel 64 van de VW 2000 op de vreemdeling van toepassing is, van vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering aan die voorwaarden word tvoldaan en kan bij dat niet uitstellen tothet moment dat daadwerkelijk tot verwijdering wordt overgegaan.
(...) Dit Is evenwel anders ten aanzien van de voorwaarde dat eiser bij aankomst in Soedan wordt overgedragen aan een psychiater ter plaatse die de , behandeling kan overnemen, Dat volgens het BMA-advies de behandeling van de klachten van eiser In zijn land van herkomst aanwezig is, biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat het mogelijk moet worden geacht dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling aan deze voorwaarde wordt voldaan, nu het advies van het BMA uitdrukkelijk slechts ziet op de beschikbaarheid van debehandellng in algemeen medtschteclinfsche zin en niet op de Individuele toegankelijkheid daarvan, terwijl die gelet op de bewoordingen van de voorwaarde hier wel van belang Is, De stelling van verweerder dat volgens DT&V alle relsvoorwaarden gerealiseerd kunnen worden en dat er volgens verweerder ook al ervaring is met zaken waarin succesvol aan dergelijke reisvoorwaarden is voldaan, Is onvoldoende om aan te nemen dat dat in bet geval van eiser ook zo zal zijn. Nu verweerder er onvoldoende blijk van heeft gegeven zich ervan vergewist te hebben da t het mogelijk Is dat bij de daadwerkelijk verwijdering van eiser aan de vierde voorwaarde wordt voldaan, Is de rechtbank van oordeel dat verweerder bet bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en niet
P. 4/13
6. Bec. 2010 15:38
Nr. 4135
P. 5 / 1 3
deugdelijkheeft gemotiveerd."
3.2,
Op de hiervoor genoemde en bestreden overweging van de rechtbank berusten de rechtsoverwegingen 10 tot en met 13 op pagina 4. Gegrondbevinding van de hiervoor geformuleerde grief tast ook de geldigheid van deze rechtsoverwegingen aan.
4.
Toelichting op de grief
4.1.
Waar hierna de Minister wordt genoemd, wordt daaronder In voorkomend geval mede begrepen de eerdere bewindspersoon van Justitie,
4.2.
Ingevolge artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege, zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord fs om te reizen.
4.3.
Volgens paragraaf BB/10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc blijft uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw achterwege indien: - de medisch adviseur aangeeft dat het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of - de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en - de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en - de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren,
4.4.
Ingevolge paragraaf B8/3.1 van de Vc wordt onder medische noodsituatie die situatie verstaan, waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medlsch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, fnvaJiditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder 'op korte termijn' wordt verstaan binnen een termijnvan drie maanden.
4.5.
Voorts vermeldt paragraaf B8/3.1 van de Vc dat omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het herkomstland betreffen, niet bij de beoordeling worden betrokken.
4.6.
In het BMA-advies van 12 januari 2010 dat ten grondslag ligt aan het thans door de rechtbank vernietigde besluit, heeft de ans van het BMA de vraag of verweerder kan reizen onder 4a van zijn nota ontkennend beantwoord. Daaraan heeft hij toegevoegd dat verweerder wel kan reizen indien: verweerder een schriftelijke overdracht van medische gegevens met betrekking tot de essentiële trombocyctose tot zijn beschikking heeft; de behandeling door internist en GGz gecontinueerd wordt tot aan het vertrek; verweerder tijdens de reis begeleid wordt door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige; verweerder bij aankomst in Soedan wordt overgedragen aan een psychiater ter plaatse die de behandeling kan overnemen.
6. Dec. 2010 15:39
Nr. 4135
4.7.
De Minister merkt op dat de rechtbank terecht Sn rechtsoverweging 9 van de beatreden uitspraak heeft overwogen dat er geen grond bestaat om aan te nemen dat het nietmogelijk moet worden geacht dat bij daadwerkelijke verwijdering van verweerder niet aan de door het BMA gestelde voorwaarden dat verweerder een schriftelijke overdracht van medische gegevens tot zijn beschikking heeft, de behandeling dooi internist en GGZ gecontinueerd wordt tot aan het vertrek en verweerder tijdens de reis begeleid wordt door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige, kan worden voldaan.
4.8.
Ten onrechte oordeelt de rechtbank, in rechtsoverweging 9 van de bestreden uitspraak, dat de Minister er onvoldoende blijk van heeft gegeven zich ervan vergewist te hebben dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van verweerder aan de voorwaarde wordt voldaan dat verweerder bij aankomst in Soedan wordt overgedragen aan een psychiater ter plaatse die de behandeling kan overnemen,
4.9.
De rechtbank miskent in dat verband hetgeen ook In de uitspraak van uw Afdeling van 7 september 2009 (200809022/1; www.raadvanstate.nl) onder 2.2.1. Is overwogen.
4.10.
De vraag h, zo leidt de Minister uit het slot van die overweging onder 2.2.1 af, of grond bestaat voor het oordeel dat het op voorhand onmogelijk moet worden geacht bij een uitzetting aan de in een advies van het BMA gestelde voorwaarden te voldoen,
4.11.
De Minister meent dat in de beschikking op bezwaar van 8 juli 2010, alsook ter zitting bij de rechtbank, In voldoende mate uiteen is gezet dat redelijkerwijs te verwachten valt dat aan de in het BMA-advles van 12 Januari 2010 genoemde voorwaarden op het tijdstip van vertrek uit Nederland kan worden voldaan. Het is niet op voorhand onmogelijk dat aan die voorwaarden, in het bijzonder ook die van eenfysiekeoverdracht, bij uitzetting kan worden voldaan.
4.12.
Uit het antwoorden onder 5a en 5b in de nota van het BMA blijkt dat voor verweerder in Soedan (in medisch-technische zin) behandelmogelij kneden aanwezig zijn. De behandeling van een essentiële trombocyctose en de complicaties daarvan is beschikbaar in Soedan. Klinische en poliklinische behandeling van depressies Is beschikbaar in Soedan, als ook crisisinterventie. Voorts is de door verweerder gebruikte medicatie in Soedan aanwezig.
4.13.
De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) heeft ten aanzien van de voorwaarde van fysieke overdracht al in verschillende landen ervaring opgedaan, bijvoorbeeld bij uitzetting naar Marokko, Algerije, Georgië, India, Turkije, Angola, Djibouti en Kameroen. Niet valt In te zien waarom een dergelijke overdracht in geval van Soedan (en in liet geval van verweerder) op voorhand als onmogelijk zou moeten worden bestempeld.
4.14.
Gelet op de informatie van DT&V en de inhoud van het advies van het BMA heeft de Minister kunnen oordelen dat redelijkerwijs te verwachten valt dat aan de in het advies van 12 januari 2O10 genoemde voorwaarden op het tijdstip van vertrek uit Nederland kan worden voldaan.
4.15.
Gelet op het voorgaande had de rechtbank het beroep ongegrond moeten verklaren.
P. 6 / 1 3
2010 15:39
Mr. 4135
5.
Conclusie
5.1.
De Minister concludeert tot gegrondverldaring van het hoger beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en ongegrondverklarlng van het door verweerder tegen het besluit van 8 Juli 2010 ingestelde beroep.
Den Haag, 6 december 2010
•fsenîor procesvertegenwoordlger Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties Immigratie- en Naturalisatiedienst Proces Procesvertegenwoordiging Postbus 1234,2500 PB Den Haag telefoon 070-, 779 42 49 telefax 070 779 55 06
P. 7 / 1 3