Van den Schrijver
GEBRUIK EN BETEEKENIS VAN
AFAIIAN
IN DE GRIEKSCHE LITTERATLILIR
VOORDRACHT GEHOUDEN OP DE „SOCIETAS GRAECA ET LATINA" TE GRONINGEN 30 OCTOBER 1930 DOOR
DR S. TROMP DE RUITER
BIJ J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG, 1930
GEBRUIK EN BETEEKENIS VAN
AFAIIAX IN DE GRIEKSCHE LITTERATUUR
VOORDRACHT GEHOUDEN OP DE „SOCIETAS GRAECA ET LATINA" TE GRONINGEN 30 OCTOBER 1930 DOOR
D" S. TROMP DE RUITER
BIJ J. B. WOLTERS' UITGEVERS. MAATSCHAPPIJ GRONINGEN - DEN HAAG ^- 1930
N. V.
„Die sprachlich- grammatische Auslegung ist die Grund-
lage alles Verstándnisses, weil nur die Sprache den Ausdruck der Gedanken ermoglicht.” Alfred Gercke, Methodik p. 57 [Einleitung in die Altertumswissenschaft, Gercke-Norden 1 2 ( 19 12)] .
De Grieksche litteratuur biedt op vele plaatsen een reflex van den Griekschen karaktertrek der cptAocrropyla en cpLaocppoavvrj, die eerst wel in beperkten zin opbloeit, maar allengs dieper wortel schiet en weliger tiert, alle barbarisme en chauvinisme ten spijt. Als Nietzsche beweert : „Humanitdt ist ein ganz ungriechischer Begrif.f . Inder und Chinesen sind j edenf alls humaner" — en wij zien, dat een von Willamowitz op allesbehalve hem waardige gronden hetzelfde beweert 1 ) — dan kunnen deze woorden slechts een geweldig compliment voor Indiërs en Chineezen bedoelen, maar innerlijke waarde bezitten deze woorden niet meer dan het klatergoud van een dionysisch-gestemde jubileumspeech. Leop. Schmidt zegt in zijn Ethik der alten Griechen [II, p. 275] : „Das hellenische Denken legt auf die Liebe einen so hohen Wert; darum enthdlt das Wort, welches die Fahigkeit und die Neigung zu lieben ausdruckt — cptAóa'ropyo5 — ein so hohes Lob; darum kniupft sich an die Bezeichnung „lieblos" — áícrropyo5 — eine so abschreckende Vorstellung." Ook al zou de Grieksche cpLAav&pwnla 2 ) berusten op een v6 o5 81.xatoavvr15 of een ËgLS 7toarrLxlj of hier en daar een bedenkelijke, utilaristische neiging verraden 3), dit behoeft toch niet alle altruisme buiten te sluiten. Ook de christelijke liefde gehoorzaamt aan een *log, is zelfs raiipwµa *Lou [Rom. XIII: 1o; cf. Gal. VI : 2] 4) . 1) Cf. Lexis. Die Reform des hóheren Schulwesens in Preuszen (1902), 171/2; en Griech. Trag. II (1900) 27, I. 2) Het gebruik van het woord cptaav9v oitia -- een vorig maal door schrijver dezes op de „Societas Graeca" te Groningen behandeld — biedt in dit opzicht rijke stof. Cf. De Progressu Notionis 4IAANOPSUIIIAE van S. Lorenz, (1914) . 3) Zie b.v. Xen. Mem. II, 4 en 5; Oeconom. I, 4; Conviv. IV, 46. L. Schmidt, a. w. II, cap. 8. 4) Dr. J. M. S. Baljon, Grieksch-Theol. Woordenboek, p. 6 s.v. 'Ayánrj. Beschouwing Gr. cpLA. komt mij niet geheel juist voor.
4
„Wirksamer als in den vielen banalen Beileidsbezeugungen der hellenistischen Stádte" — zoo lezen wij in „Geschichte der Griech. Litt. II, I s , p. 6 van Christ-Schmidt — „driickt sich der Altruismus in den milden Stiftungen aus, die im 3 und 2 Jahrhundert v. C. einen groszen Umfang nehmen." Pericles maakt in zijn rede [Thucyd. II, 37, 3] gewag van de gehoorzaamheid der Atheners aan de „ongeschreven wetten." Thucydides [II, 5i] laat in zijn beschrijving van de pest te Athene naast • trekken van zelfzucht en ruwheid ook het beeld van opofferende liefde zien dergenen, „die aanspraak willen maken op &pe ril." Plutarchus [Sol. c. 7] teekent in zoo teere kleuren de Ëgts der menschelijke ziel : Ë X et y&p Tt h (,uXii &ya7tnTtx6v ÉvÉ auTf xat Ttecpuxuta, Cxyrcep ata&&veaaat xat Stavoeia3at xat µvnµoveveLv, ouTw ma cptaeiv.
Dit getuigenis wijst naar het Aristotelische cptaeiv met &yanav, [Rhet. I, c. II, p. 1371 a 21]. Demosthenes verwijt Aristogeiton, dat hij wil rooven en te gronde richten Th v xotvhv cptaay&ptarriav, die de Atheners van nature elkander bewijzen [XXV, 87], de Atheners, die van huis uit meebrengen Éaeov, avyyvwµnv, cptaavaptontav [ib., 8i]. 1) Bij Aeschines vond ik deze merkwaardige plaats, waar slechts zij geschikte leidslieden des volks worden geacht, die hun kinderen en naaste betrekkingen weten lief te hebben [III, 78] : 6 yàp µtaóTexvos xat Ttathp Ttovnpbs ovx óív TtoTc yévouro Snµaywybs XpnaTós, ovSÈ 6 Tel cpíaTaTa xat oixetcTaTa awµaTa µsi a T É p y w v 2) ov6ETtoa' cptaeia&at xat &yaitáa^at avTóv St' avTóv
vµás nept Ttoaaou Ttot/aeTat To il s &aaoTpíous.
Zuiver antiek Grieksch is het oordeel van een Polybius [I, xat y el p cptaócptaov Sdi eivat a u µ µt a e i v Tois cpíaots
Tóv
1 4, 4] : &ya8 v av6pa xat cptaó7tarpLv, xat
TOLK F.X3povs,
xat a u v a y a Tt á v
ToUS
cpíaous,
Een echo van Xenophon ! 3) Ten slotte moge ik herinneren aan Socrates' woorden [Plato, Gorgias 507 E], waar hij de uitspraak van een ouden wijze aanhaalt, dat nl. hemel en aarde zoowel als goden en menschen worden bijeengehouden door liefde en gemeenschapszin, om daarmee te betoogen, dat de teugellooze geen liefde en gemeenschapszin kent 1) 2) 3)
Cf. Isocrates, IV, 29; XV, 20, 300. Het karakteristieke woord voor „amor parentum." Cf. Mem. II, 3, 14; 6 , 35.
5
en daarom bij niemand geliefd is : o0Te yap av way &vepwitw nl.] ou'e OEw • xolvwveiv &6uvatoS • &Tw SÈ µ) xotvwvía, cptafa oux áv eire. cpaai 8' ot ËvL yap 7tpoacpLAr,S áv Eiij 6 Totoutog [de teugellooze
aocpof, w KaAafxAELS, xai oupavbv xai yfv xai 8eov5 xai &v8pcntooG Tip xonnovíav avvÉX€Lv xai cpLaíav xai xoaRt6s-t Ta xai awcppoauvnv xai Scxat&cirra, ... .
Het kan niet anders of bij zulk een mentaliteit moet de cpLAav&pw7tia en cptXocppoat vn in de litteratuur zich menigmaal manifesteeren en het behoeft ons niet te verwonderen, dat de verba van „liefhebben" op talrijke bladzijden gevonden worden. Op de hierboven aangehaalde plaatsen vinden wij voor „liefhebben" de werkwoorden cptAeiv, &yaitáv, aTÉpyeLv; als Épáv daar nog bijgevoegd wordt, is het getal volledig. ') Het Grieksch is in dit opzicht rijker in uitdrukkingen dan het Latijn, maar tevens minder bepaald. Dat maakt het dikwijls moeilijk een onderscheid te maken tusschen deze vier nuanceeringen, vooral tusschen cpLAety en &yairáv. 2) Dikwijls tracht men ook een onderscheid te zoeken, waar allerminst een onderscheid bedoeld is. De bewegelijkheid -- bijna had ik gezegd de oppervlakkigheid — der Grieksche (Im ) vermeit zich soms in een luchtig spelen met deze woorden, met een groteske minachting voor dialectische analyse. In het Latijn kunnen wij nog dankbaar gebruik maken van een onderscheiding tussch en „amare" en „diligere", die de grammatici of de schrijvers zelve duidelijk etaleeren. Zoo vond ik b.v. bij Nonius Marcellus, de compendiosa dotrina [Lindsay] XX, p. 421: „inter amare et diligere hoc interest, quod amare vim habet maiorem, diligere autem est levius amare." Zoo schrijft Cicero aan Brutus [i, i] : „Clodius tribunus plebis designatus valde me diligit, vel, ut EµcpawtxwTepov dicam, valde me amat." Aan Dolabella [Ad Fam. IX, 14] : „Quis erat, qui putaret ad eum amorem, quem erga te habebam, posse aliquid accederé ? tantum accessit, ut mihi nunc denique amare videar, antea dilexisse." „Amare" berust meer op gevoel en hartstocht, „diligere" is meer een resultante van verstandelijke overlegging, voortspruitend uit Cf. J. H. H. Schmidt, Handbuch der Lat. u. Gr. Synonyrnik, p. 756 vlgg. 2) Zie b.v. Xenoph. Mem. II, 7, 9.
1)
6
overtuiging van voortreffelijkheid, denk aan het : deligere oportet quem velis diligere. I) Waarschijnlijk zullen wij een parallel kunnen trekken tusschen het Latijnsche diligere-amare en het Grieksche &yarcáv--cpQ etv. Ik moge hier de resultaten mededeelen van mijn onderzoek naar het gebruik en het begrip van het verbum &yartáv in dat gedeelte der Grieksche litteratuur, dat ik voor nader onderzoek uitkoos. Uit den aard der zaak moest ik wel grenzen trekken en mij eenige beperking opleggen. Ik durf veronderstellen, dat deze beperking de algemeene waarde van mijn betoog niet zal schaden, in de hoop, dat zij, die van mijne bevindingen kennis willen nemen, dit zullen doen &yartwvTes Thv rrpo&uµfav cx&d]v Tot') cpipovtos Eis µÉcrov á yryvwaxet. 9
Als wij den Thesaurus L. Gr. opslaan bij het w. &yartáv, dan is het begin wel eenigszins ontmoedigend, wanneer wij tenminste een verlossend woord verwachten omtrent het verschil van &yartáv en cptXeiv: „Quidam scripserunt &yarrw minus esse quam cpLAw, ut diligo minus quam amo ; sed ut haec apud Latinos, ita illa apud graecos dif f erentia, quamvis saepe servetur, saepe tamen confunditur. Et fuerunt, qui contra putaverint &yartw plus esse quam cpLX . Nam ut apud Latinos Amare plus est quam Diligere, contra autem alia ratione plus est Diligere quam Amare, quid impedit quo minus 'Ayartw modo plus, modo minus esse quam PtXG ?" Het wordt bijna comisch-tragisch en ik denk aan Horatius' woord: „Fugit improbus ac me sub cultro linquit." Het M É y a A e g t x 6 v spreekt duidelijker : „Ta &yartw SLacpépet -coil cpaico, xa0,' óaov urtovoet a opyhv xat cppov'cíSa p.&XAov i) rt&O.os &y&rins, rtppA. T& Acct. diligo-amo, &XX' iviote a ESav &Svva-cos xa&(crrataL St&xpLaLs."
Als derde getuige citeer ik Liddell-Scott: „&yartw as dist. from regard rather than af f ection, but the two are unterchanged." — De lexica der ouden ontsteken niet meerder licht. Apollonius Sophista, Pollux, Hesychius, Etymologicum magnum 3) en Et. Gudianum leveren niets van eenige beteekenis. cpLX W implying
1) 2) 3)
Cf. F. Schultz, Lateinische Synonymik, p. io. Plutarchus, de audiendo, c. 6, p. 4 0 B. Kostelijk is de interpretatie van het E. M. en G. van &y&rt n : rtaP&
¶6 ayeLv TÓ nay.
7
Alleen Suidas verklaart &yair&v: & n o8 € x e a & a t en : Tó &pxeia&at Ttvt
xat µi18Èv rrXÉov^i rcty.
Dit is alles juist en vooral de interpretatie &iro8ÉXea&at = ontvangen, aanvaarden werpt, naar mij voorkomt, een juist licht op één der grondbeteekenissen van &yait&v, die alle eeuwen door zich gehandhaafd heeft. De een en vijftig plaatsen bij Aristoteles, waar &yait&v of een denominatief gebruikt wordt, geven wel wetenswaardige nuanceeringen en synonymen, maar tot mijn teleurstelling geen definitie, waaraan wij iets hebben. Want de zin Tó 8 cpiAeiaOat &yair&adat &aTt y aiyróv 8t auTóv [Rhet. I, c. II p. 1371 a 21] brengt ons niet veel verder. De woorden uit Eth. Eud. VII, c. 6, p. 124o a 33] geven maar een beperkte beteekenis van &yair&v aan : gTt Tó &AyovvTL auva?yEty µi1 8L' ËTepóv
Ti.
&yait&v 0.1laop.ev.
Onder de eenentachtig plaatsen bij Plato is één definitie te vinden van &y&7t7aLs in Def. 413 B nl. &ir68egtS iravreX5S d. i. een ontvangst, een onthaal, waaraan niets ontbreekt. Deze verklaring vond ik terug in een Stoïsch fragment bij Arnim, Stoicorum Veterum Fragmenta III, p. 71 [uit Clemens Alex. Strom. II, p. 450 (Pott) ] : &yearn 6i 60vota áv eli) Twv xaT&
'CIA)
Aóyov xai Tóy C3tov xat WA/
Tpóirov • i) auvekóvTL cp&vat xotvwvta Pm). cpiXoatopytas µET& Aóyou
P. 72:
r1
ÉxTEveta cpLAMas xai
stept Xpiiaty ÉTatpwv.
6p&ov
irapccxeitat 8È Tf1 &y&itïl il Te cptXogevta, cptXoTeXvta 'cis ovaa
inept Xpflaty givwv.
P. 451:
il Te cpLAav&pwirta cptAoweXvta Tts ovaa stept aTépgt y cpacov
ij oixetwv• atipgts 8' au 'a1pi afs ÉaTty evvotas ij &yccn*rews,
& y&
it i1 a t s
8É
&iró8egts itavTeX1js - -
Dan ten slotte deze Stoïsche confessie [III, p. 161 uit Stobaeus, ecl. II, 108, 5 W.] : cpaal Si xat Tb &yair&v xat Tó &airec ca3at xat Tó cptActy µóvwv elvmt airou8aícov: iv cpatav, incl. Év µóvots
TOUTOts
µóvots -rots
aocpois &iroXetitouat
61/6vota ytveTat stept
Twv
xaW& 'ray ptov.
Met &y&ir7lats heb ik dit Stoïsch testament aanvaard. Alvorens over te gaan tot het onderzoek der litteratuur volge eerst een overzicht van de familie van &yair&v. De verba zijn: &yair&v, &yaitgetv, &µcpayan&v, &µcpayair c v, &vTayait&v [bij Philo Alexandrinus en Themistius], xaTayaic&v
8
[Diog. L.], n€pnayanáv [Hesych. Eunopius] [Demosth., XXIII, 196].
auvayanáv, nncpayanáv
De substantiva: h Warn, Tb áyánri La, h áyánnan5, 6 &yamiaµór [zelden; Menander 453], h ecyanriTh = h áyarcrirpíS [ = auvcíac wro , Basilid. II, 813 D].
De adiectiva: áyantyriog, dcyanriTnxót, áyairi rk.
De adverbia: alleen Plato, Leges 735 D] . De etymologie van áyanáv is onzeker. Velen 1) brengen het terug tot ayaµan, zonder evenwel de n in áyana dan nader te verklaren. Mogelijk is de stam niet in het Grieksch, maar ergens elders te zoeken 2). 'Ayangco is een versterking 3) van áyanáw, zooals o rr cu naast áyoun rc S, áyarcr)Tnxc )S, áyanwv rco p---- ócycenvcwS,
ouTáw, ALTCMgW-AínTw, vuaTágw-vvaaw, ayaµan-áya( n)oµan-áyc c ).
De oudste bron uit de litteratuur, Homerus, levert betrekkelijk nog maar weinig, hoewel toch twee hoofdbegrippen aanwezig zijn. In het geheel zijn het tien plaatsen, die onze aandacht vragen. Het aantal is wel gering in vergelijking met cpLA€iv, dat tachtig maal in allerlei vormen voorkomt, om maar niet te spreken van de frequentie van cpLog bij Homerus! Het adiectivum áyantrTóS vindt men bij Homerus vijfmaal; daar benevens de samenstelling áyan jvwp zes maal [0 114; 0 392; ' I13, 124; N 756; i 170]. In de Odyssee 4 213 vlg. zegt Penelope tot Ulixes:
Homerus
a&r&p µti vvv ton T68€ Xweo pa* v€p,Éaaa ovv€xa a' ou Tb npc;)tov, brei 'FL8ov 68' á y á n i a a.
1) Pape, Capelle-Seiler, Ebeling, Muller, Passow, terwijl W. Crónert, in Passow's nieuwe bewerking de etymol. „zweifelhaft" noemt. Cf. Boisacq, i. v. 2) Prof. Mr. Dr. Leo Polak was zoo vriendelijk mij te wijzen op het feit, dat de Septuagint regelmatig áyanáv en &yánr) gebruikt, waar in het Hebreeuwsch ahab en ahaba voorkomt. Zoo kon z. i. het Oud- en Nieuw Testamentisch gebruik van áyanáv en &yam) op een klankverwantschap wijzen. Voorts zou men ook een stamverwantschap kunnen aannemen naar hetgeen H. Muller, Vergleichendes indogermanisch-semitisches Wdrterbuch, p. 109 mededeelt over het semit. a-h-b, dat hij afleidt van een vóórsemit. stam A-K-P- of A-X-P-. 3) Cf. S. W. F. Margadant, De Psychologie van het Grieksche werkwoord, p. 7 vlg.
9
Eustathius interpreteert &y& aa .. = &cpaaocppovia&µbv, dat bij uitstek „vriendelijk ontvangen", „verwelkomen" beteekent. Het Ja E voor &yá i aa wordt ons duidelijk uit de voorgaande regels [207, vlg.] : SaxpSaaaa 8' Ë7tElT'
t&uS xtev,
á µ cp i 8i X E t p cc;
S E i p T) R ci A a' 'OSuaf L, x & p i S' g x u a' h8i itpoar08a•
'Ayaitáv is hier een ontvangen in praegnanten zin : een hartelijk, liefderijk ontvangen, een &p,cpayeargeLv; graphisch uitgedrukt SiXOµal <. Een „µeTaxELAEa&ai µET& a' opyii;, U7to8ÉXEa8al ii,ET' gwt€pLxwv
Év6Eíg€wv &y& S."
Meermalen ligt deze beteekenis bij Homerus in cpia€iv = gay it;ELv. Zoo lezen wij van Axylus Z 14 vlg.: &cpvet65 (31.óTOLo, cptao; 8' fjv &v&Pw7tocacv• it&vwa; y&p cp i a É E a x e v 58w girc oixta vatwv. En T 207 zegt Antenor : Tov; 8' Éyw ÉgEtvLaaa xai iv ixeycipoLaL cp £L 1 aa.
Hier wordt waarschijnlijk wel één der oudste vormen van Grieksche cpcaav&pwntta geteekend. De tweede plaats der Odyssee, die ons een belangrijke nuanceering van het begrip &yairáv brengt, is cp 288 vlgg., waar Antinous aldus uitvaart : &C SF€tXE getvwv, ËVL TOL cppÉVES ova' hr3atat o u x& y a Tt á S 6 FÉxríaos u7tepcpL&aoLai µel,' h ttv S a t v u a a t,
Het overmoedig optreden van A. blijkt juist daaruit, dat de vreemdeling (U1.) - hoewel volgens de gangbare meening ©L6; etaov &itavwe; gEtvot TE 7tTWX0t Te -- deze gctvO S blij mag zijn, dat hij alleen ongestoord aan den maaltijd mag deelnemen. &yaitáv ó ( = iSTL) [naderhand ook geconstrueerd met i&v, of d, met participium, infinitivus of met dativus of accusativus] beteekent hier : „genoegen nemen met", „zich tevreden stellen met" of „voor lief nemen". Wanneer men dus de grondbeteekenis „ontvangen" vast houdt, vinden wij hier een inkrimping van het begrip SÉXeaaai, graphisch SÉXEa&aL >. Het ontvangen wordt een aanvaarden 1), het SÉXeaaac een „&pxeia3at Tcvt xai µi6Èv nXÉov 11TEiv" [Suidas, zie boven pag. 7]. Eustathius [p. 1910, 3o] teekent bij deze plaats aan :
1)
Bij Schmidt, Gr.
Syn. p. 763 andere verklaring.
I0 „Tb 6 150'6 ovx áyarc4; '7C€ U e Tov; vaTEpov ÉTti
TOU
ápxeiaatu Tl&ÉvaL
're!) áyaT[áv" . . . .
Deze uiting accentueert ongetwijfeld het gewicht van deze plaats. Wij komen thans van áyaitáv tot áya7tgEiv. Ilias SZ 463 vlg. lezen wij : VElleaalrbV 8è xÉV dil
&v ri v. Hermes wil Priamus niet verder vergezellen op zijn gang naar Achilles' tent; „het zou niet te pas komen, dat stervelingen [h. 1. Ach.] zoo openlijk een onsterfelijken god ontvangen. De accusativus van het object gaat hier vooraf aan den accusativus van het subject, wat veelvuldig voorkomt 1 ). Wij hebben er zooeven nog een voorbeeld van gezien in Plato's Gorgias 507 E [zie hierboven p. 5]. Het verband van het verhaal wijst het m. i. ook duidelijk aan, dat de C3potof [hier Achilles] het onderwerp is, daar het áya7tgEiv de plicht van Achilles zou zijn, indien Hermes diens tent naderde. Het áyara Eµ€v' van SZ 464 is, evenals het áyanav van 4 214, cpLAEiv, gem4et,v, benigne, comiter accipere. Een vierde plaats, die ditzelfde duidelijk illustreert, is Od. 71 32 vlg. Athena zegt tot Ulixes van de Phaeacen : áOávaTov Oebv L8€ ppoTouS á y a Tt a É µ e v'
o$ yáp gEívouS o18e Ida' áv&pwTtouS ávÉXovtaL ov6' & y a n a i ó µ €VOL cp L A É O U a', 85 x' óíAAo&ev ËA&n. Wij
vinden hier een schoone combinatie van
getvoi, áyangea3ai
en (pad-v. Vervolgens Od. Tt 15 vlgg. Eumaeus omhelst Telemachus, die behouden is teruggekeerd : 'xuaa€ 8€ LLV xecpaAliv
TE
xai á cp o cpáEe ad
XEipáu T' áµcpo'EpaS • &aAepbv SÉ cl); 8i ncrrilp Fbv irczha cp I.
Foi
gxTtECTE Sáxpu.
cppovÉcov áyaTtá417
4A0óvt' Ég &Ttan; yaty)5 acteert!) 4vt0ur4, µovvov
TYptvyETOv ... .
Een zuiver beeld wordt ons hier gegeven van het Homerische áya7tgECV -- met liefde ontvangen. Schol. B teekent er bij aan: áya7twv 8egtovtat ma TtEpLéTrel. Didymus : Tr€ptirTVaaeTai. Eenige regels verder staat [v. 21] : rcecyrce xUa€v TteptcpUS. Een 1) B. v. Ilias I, 410 vlg.; 315. Od. cp 322. Men vergelijke verder Leaf adSZ 464 en van Leeuwen ib. en Aristoph. Vesp. 429.
II interessante parallelplaats mag ik niet verzwijgen : Phoenix verhaalt aan Achilles van zijn ontvangst bij diens vader Peleus [I1. I, 48o vlgg.] : 6 SÉ µE npócppow unÉSExTo, xat µ' ÉcpLA7a', d 5 d
TE
na'dp Fbv naiba cp L X r) a i
µovvov, TríAvy€TOV ... .
De bijbeteekenis van omhelzen „kussen" komt naderhand nog uit in een beteekenis van het woord &$ ti, dat dan evenals cptAiµa „kus" kan beteekenen 1 ) . Een zelfde combinatie als in n 15 vlg. vinden wij p 35, waar Euryclea en de andere dienaressen op even hartelijke wijze haar blijdschap uiten over Telemachus' terugkeer: xat 'xuvcov dry ana óµevaL xccpaLiív
TE
xat WµouS.
Hier is het ontvangen een omvangen, omarmen. Dezelfde betooning van blijdschap wordt gegeven bij Ulixes' terugkeer en herkenning [x 4 8 9 vlg] : aï µEv dip . & µcpexiovTo xat dan ovT' 'OSuafa
xat 'xu%cov dry anaóµ€VaL x€CpaAjV Te xat 6µov5
En als Ulixes zich bekend gemaakt heeft aan Philoetius en Eumaeus [cp 223 vlg.] : 'xXaiov óíp' &µcp' 'OSva c Satcppovt XctpE (3a7t6vTE xat 'xuvEOV &yana 6 REVOL x€CpaAojv TE xat Wµoo;
Ons resten nu nog twee plaatsen, één uit de Odyssee, één uit de Ilias. Eumaeus vertelt aan Ulixes, hoe hij eens door een Aetoliër is bedrogen, dien hij gastvrij ontving [g 381] : jAuO' iµa npèS SwµaT', iyw Si µtv & µ cp a y á n a o v.
is een plastische versterking van het begrip &yangECV - amplecti. Ilias H 179 vlgg. wordt een Eudorus genoemd, één der vijf aanvoerders der Myrmidonen; hij werd door zijn grootvader Phylas opgevoed v. 191 vlg.: Tbv S' 6 yépwv 4:136AaS Év ËTPEtpcv 118' &cTtTaAAEV, 'AµcpayaTt Erv
& µcpayana
v S w5 Ei 3 Ébv ulbv ÉóvTa.
Hesychius omschrijft &µcpay. aldus : ínncppaAAóvwwS neptayanwµEVOS xat ncprayanaVóp€voS; het is als 't ware, in zijn armen koesterend. 1)
Het is merkwaardig, dat dit eerst eeuwen later geschiedt; b.v. bij
Joann. Moschos [ ± 610 n. C.] p. 2 944 B. Constantinus Porphyrog. [ we eeuw n. C.] Cer. 17, 66.
12
Ik denk aan een plaats in Menander's Sarnia [Rel. in papyris et membranis servatae, ed. Jensen], waar de voedster van Moschion zegt [3o vlgg.] : w ráXaLv' Ëyw npwrIv roLourov &Pr ot Moaxíwv' &yw ai,rav Érta. nvoUµiv áyanwaa
Men vergelijke ook de volgende woorden uit Xen. Cyrop. VII, 5, 5o: war€ µóvov ovx Év rat; áyxea at; nept cpÉpoµ€v aurov; (de
Hyrcaniërs) & y a n w v r e;. 'Aµcpayanát;Ea3aL komt niet veel voor ; ik laat de plaatsen hier volgen. h. in Cererem (begin 6e eeuw v. C.) 290 en 436, waar ook sprake is van rpocpoi h8È 11,0fvaL, die den jongen Demophon willen verzorgen na zijn vuurdoop, hem door Demeter gegeven, [289 vlg.] : áypóµ€vaL 8É µLP áµcpi; XotSeov áanaípovra áµcpayan46µ€var•
Als Demeter eindelijk haar dochter teruggevonden heeft, zitten zij langen tijd in vertrouwelijk gesprek [435 vlg.] : noAAà µáA' &? Arptwv xpa8íhv xai auµóv ïatvov áµcpayanaóµ€vaL.
En 438 vlg.: rtawv Ëyyu&€v jX3' `Exárr1 Aunapoxpri8€µvoc noAA& 8' &?' á µ cp a y á n n a € xóprp Anµijrepoc áyviiv•
Hesiodus, Opera et Dies 54 vlg. : Zeus, vertoornd over Prometheus' geschenk aan de menschheid, zegt: rots 8' Éyw nupó; &wave xaxóv, w x€v &Havre; Cora
rÉpnwvrat xat& &uµbv Éóv xaxóv á µ cp a y a n w v r e;.
Dan eenige eeuwen later Apollonius Rhodius, Argonaut. III, 256 vlgg. : een ontmoeting van Chalciope, gemalin van Phrixos, met haar zonen: h 8' &µa rotary ÉoU; uiila; i&ovaa i4ou xápµa-r xeipa; ávÉaxE3ev • w; 8È xai avrot µTrÉpa 8€gL063vro xai
et
IA
t86vre;
yri&óauvot•
In de 5e eeuw n. C. duikt het woord uit het duister der eeuwen weer op bij den Egyptischen grammaticus en eposdichter Tryphiodorus in zijn "AAwaL; ' IAíou 136, waar van de Trojanen, die het houten paard binnenhalen, gezegd wordt : ..... Éóv xaxóv áµcpayanwvre;.
13
Het adiectivum &yaiuyrós komt in de Ilias eenmaal voor [Z 401], waar Astyanax `Ex ropi8ri5 &Imam, s genoemd wordt, d. i. de met blijdschap ontvangene. In de Odyssee wordt Telemachus op vier plaatsen &yaitryTós genoémd; a 365 door Euryclea : µouvos &WV &yamyTós. Door Penelope tweemaal pais &yamyTós 8 727 en 817; eenmaal door Athene e 18. Het is wel merkwaardig, dat het bij Homerus slechts van een eenig kind wordt gebruikt; daardoor is wellicht Hesychius gekomen tot de interpretatie &yamryr6v _ µovoyevf naast xeXaptagÉvov. Zoo ook Suidas Tb &ya7t1 µévov ii Tb p. ovoyevis. Bij Plutarchus, de amicorum multitudine c. 2, 93 F lezen wij: Atb xai Twv ;wwv Tb cpc]hTexvov Tots povo'6xots iaXup&repov ɵcp)ETaL• xai "0mpos & y a
it 7) T
111) EXOVaLV ETEpOV
6v u t b v 61001.14EL „Mouvov,
yovevai
µr)TE
Ti)A yETOV. " Tot
rEa'rL,
Egova. yeyev-t i vov.
Zelfs den geestigen auteur der BaTpaXoµvo taXía is dit woord niet ontsnapt. Vadermuis „Broodjesknager" jammert over het verlies van zijn kinderen : één is geconsumeerd door een • kat, een ander is gevangen in een val en nu het derde [v. I18] 8 TpOTos v, á y a n r; T d s iµof xai p.vrépt xe8vij heeft nu Dikkaak vermoord, hem dompelend diep onder water. Liddell-Scott verklaart &yainyrós: „that wherewith one must be content [juister ware may be content], hence of only children." Deze interpretatie berust in elk geval op zuivere Homerische dictie ,[cf. cp 289]. Bij meerdere schrijvers wordt &yaitryTós gebruikt voor een eenig kind 1). In de Septuaginta vindt men zelfs deze beteekenis terug; Richteren XI: 34 van Jeftha's dochter avTi ) µovoyEvhs a&r4 & yair i TA; en in het Nieuwe Testament b.v. Marcus XII : 6 g'r Eva etxev, vibv &yaTt7ir6v. Zoo blijkt er nog in de schaduw der hoogere beteekenis een litterair-historische waarde te schuilen in de woorden van Joh. III : 16 o{To) yàcp hy&mnaev 6 ®ebs Tbv xóap.ov, cwaTe Tbv »16v Tbv µovoyevij ncoxev, die elders genoemd wordt 6 uiós p.ou &yczrnyrós [ Matth. III : 17] . 1 ) B.v. Demosthenes, XXI, 165. Plato, Alcib. 1, 131 E; Aristophanes, Thesmoph. 762; Menander, 319; Aristoteles, Eth. Eudem III, 6, p. 1233 b 2. Plutarchus, II, 93 F, 11 9 B, 423 A, 595 B.
14
Doch, om tot ons uitgangspunt terug te keeren, tot Homerus — het resultaat van ons onderzoek als volgt : op de tien plaatsen [2 in de Ilias, 8 in de Odyssee] is de grondbeteekenis van &yanáv — „ontvangen", in praegnanten zin : „hartelijk, met liefde ontvangen" [8éXEa&aL <1, in beperkten zin „aanvaarden, voor lief nemen"
is
[SÉXEa&ou >].
Deze twee hoofdbeteekenissen trekken, naar wij zullen zien, de gansche litteratuur door. Opvallend staat het gebruik van &yanáv en dcyarc yrr6G ten achter bij de frequentie van cptAEiv en cpíXoS. 43LAEly geeft weer de toegenegenheid van goden tot menschen, de liefde van ouders en kinderen, van heeren en dienstknechten. Het substantivurn cpaAía komt bij Homerus niet voor, evenmin als &y& u, aTópyrj en het verbum ar py€tv. 4'tXó'r1S wordt gevonden op 56 plaatsen voor „liefde", „vriendschap", „gastvrije ontvangst", „libido sexualis", waarbij eenmaal het adiectivum cpLXo acoS [A 246] . `0 'pwS ('poS), „liefde", „begeerte" 28 maal, nergens gepersonifieerd, dit het eerst Hesiod. T heog. 120. "EpaµaL (Épáoµat) 8 maal. Ik vraag verontschuldiging voor de dorre opsomming dezer verba affectuum, maar om een juist licht te laten vallen op het gebruik van &yanáv in onze oudste bron, moest ik wel met zoeklichten het gansche veld bestrijken. Het blijkt wel, dat wij het debuut van &yanáv [c.q. áyarcár€Lv] in de Grieksche litteratuur zeer bescheiden mogen noemen, maar dat niettemin het karakteristieke van dit woord zich bij Homerus duidelijk vertoont. Homer, Over de zoogenaamde Homerische Hymnen kan ik kort zijn. Hymnen De eenige plaatsen, die voor ons onderzoek van belang waren
[h. in Cererem ego, 436], heb ik hierboven [p. 12] reeds behandeld. Bij de dichters der eerste drie hymnen is naast cp(AoS [34 maal], ÉpaTELvo S [6], Épa'róS [7], ÉrcApaToS [2] geliefd; &yaruyró5 wordt in de hymnen niet gevonden. 'Ayanáv schijnt in de oogen van Hesiodus weinig genade gevonden te hebben. In de ruim 230o regels verschijnen cptAEiv, cpLXÓTTIS en cpLXoS in den bekenden zin meerdere malen [resp. 9, 31, 27], ook
Hesiodus
15
de adiectiva &paTós [8], Értrjpawos [2], rroAunpatos [3], ÉpaTELVós [2] en &poets [I] ; áyartryTós geen enkele maal. 'A.t cp a y a rr á w slechts eenmaal Op. et D. 59, een plaats, die ik in het voorgaande reeds noemde [p. i2]. Met deze geringe bijdrage van Hesiodus, van zuiver Homerisch cachet, zullen wij ons tevreden moeten stellen. 'Ayarrwµev av Tís
TL
xai ppaXv rrpbs bµocóTrrTa cL&r V ócrtoµLµ€ia8aL
fl [Plato, Critias, 107 C] . Of laat ik met een vers van Hesiodus zelf afscheid van hem nemen [Op. et D. 106] : 8uvaTbs
ei 8' É&ÉAELs, ËTEpóv Tol &y() ? óyov ÉxxopucpWato.
Tbv ËTepov Aóyov wil ik thans zoeken bij Pindarus, den coryphee der Grieksche lyriek. Vol spanning nam ik zijn vierenveertig oden ter hand. De woorden van Christ-Schmid [Gesch. d. Gr. L. I s , 1, p. 242] : „Nicht geneigt ausgetretene Wege zu gehen, bereichert er die Sprache mit neuen kuhnen Metaphern und Bildern" deden mij hopen op belangrijke vondsten .... edoch : ik vond wel een TcpáS^ l T párt€ a^ u^ áX a ov ap iXa LAO oauvat EU' moral di) ^p cP ^ cP cPp ^ en LAov cP rlp cpLAEiv, maar áyartáv [horresco referens] is bij Pindarus een &nag AEyóµevov, terwijl áyartgeLV en áyarraTós slechts tweemaal voorkomen. Laat ik dit kwintet mogen introduceeren. In de 6e Isthmische ode [Schroeder], waarin Phylakidas van Aegina met zijn vader Lampon verheerlijkt wordt, prijst de dichter Lampon's gastvrijheid, bij Pindarus een veel geprezen deugd. Van Lampon luidt het [v. 70] : xai gEVwv EvEpy€af aLs á y a n á ta L.
Hier voor het eerst kan áyartá'rat vertaald worden door : „hij is geliefd", „hij wordt hooggeacht" [diligitur]. Pyth. IV, gewijd aan Arkesilas, koning van Cyrene, en bekend om de episch-lyrische behandeling der Argonautensage [v. 70-262] 1), wordt Iason om zijn heldenmoed bewonderd [239 vlg.] : rtpbs 8' ÉTaipoL xapTEpbv av8pa cpt?as
wpEyov Xetpas, aTecpávotai TE vtv not-as g perr rov p.eLALXíoLs Te AóyoLs
áyartgovT', 1)
Cf. 0. Schroeder, Pindars Pythien, - pp. 34,
38.
Pindarus
i6 Ik gevoel het hier in de Homerische beteekenis van „ontvangen", „begroeten" 1 ) . Isthm, V, ook ter eere van Phylakidas van Aegina, lezen wij v. 67 vlgg.: Év 8' ipaTELvw L ArTL xai ToLai8E TLµai 2) xaAAívtxov Xápµ' aya7cá ovIt
„Doch in zoete muzentaal houden ook zulke eerbewijzen van [of : begeeren] de overwinningsvreugde." 2) Hier treffen wij dus het eerst de verdere ontwikkeling van het begrip „gaarne ontvangen", „gaarne hebben", „begeeren", zooals wij het ook naderhand zullen vinden o. a. bij Plato, Aristoteles en lateren. De 8ste Nemeische ode, voor Deinis van Aegina, wier aanvang een loflied is op liefde en schoonheid, zegt de dichter [v. 4 vlg.] : á y a nc a T à 8 xa tpov µii rcXavae,év'ra rtpb; Ëpyov Ëxaa rov -rww ápctávwv ÉpwTwv iraxpaTEiv Suvaa&av•
„Welkom (aangenaam) is het, zonder den tijd van werken voorbij te laten gaan, te kunnen verwerven hoog liefdesgenot." De laatste Pindarusplaats wijst terug naar des dichters geboortedag. f ragm. 193 [Schroeder], genomen uit het zoogenaamde Vita Ambrosiana, waarschijnlijk van den grammaticus Didymus, vertelt, dat Pindarus op een Pythisch feest geboren is, w 5 a6T6G cmatfEUTaETspiS ÉopT&, P3ou7toµ7t6S, Év 4
-- TcpG rov E6-
-váaOly á y a rc a T b S 6n6 a7tapyávoL5.
„waarop ik, met liefde verwelkomd, in windselen werd neergelegd." Het weinige, dat wij bij Pindarus vinden, biedt toch tweeërlei nieuw aspect : áyarcáv in den zin van „liefhebben", „hoogachten" en „begeeren". En als het ons teleurstelt, dat dit woord zoo spaarzamelijk gezaaid is in Pindarus' zangen, dan antwoordt de dichter [Nem. V. 18] : xai Tb atyáv noAAáxtS Éa'rt aocpwTaTOV ávl,p nu voilaat.
Dit citaat zou ik ook kunnen toepassen op de tragici. Slechts van twee plaatsen heb ik melding te maken, afgaande op het getuigenis van anderen. Het Lexicon Aeschyleum van Dindorf
Tragici
1) Sandys, The Odes of Pindar: „and greeted him with gentle words." 2) 3)
Andere lezing: To146E Tíµá. Rumpel, Lexicon Pindaricum, i. v. : „carminibus celebrari gestiunt."
17
geeft niets omtrent áyaTtáv. Wat arépyct y betreft worden eenige voorbeelden gegeven, waarvan de volgende vermeldenswaard zijn: Prom. '0 vlg.: wS EN 81.8axOgij Tip) At6; Tupavví8a ar pyetv,1) Sept. 712:
Ttt&o"u yuvatgi xaíTtep oó aTEpywv 61,LwS E0.ÉAw ¶á8 E µÈV crripyav BUaTArjTá nep ÉóvTa 2)
Ag. 157o:
In het M. A. staat i. v.
áyaitáw
van de tragici aangeteekend:
altávlov Waa& w o ?tap& TotS Tpaylxoi5, xai pLóvov É7-ct. rfj ÉvvoíaS toi Setxv6w c ropyrjv 7tpb; 'mi.); vExpouS.
De Thesaurus L. Gr. biedt ten opzichte van de tragici ook niets meer 3) . Ik heb alleen te noemen van Euripides, Phoen. 1 327 en Suppl. 764 : Kreon zegt: 7t6)5 (pi);; véxuv TOL 7taL86S áyaTtát;cov É toi oóx
et;
ró8' jA&ov ware '
Het „met liefde verzorgen" van een doode is den doode „eeren", zooals Kreon zelf eenige regels daarvoor zegt: Toi; y&p havo"vat xprj T6V 06 TEavrjxóra T tja, & S S L 8 (5 v r a, xO óvtov E6 aépEt y &eóv. 4) De scholiast omschrijft het áyait& ov met &7ttµeAEías &cgtwv • áX7toN. Tt€pta'ÉAAwv xai xoaµwv xai 8i' áy&Ttriv Éx€ívy Ttpoaxa&ijµevo;.
De overvloedige paraphrase in de scholiën van het &ya7tgety vÉxuv wijst er wel op, dat de uitdrukking ongewoon is. Valckenaer teekent bij deze plaats dan ook aan: „Quoniam tamen Tragicis á y a Tt á E Li) in usu non est, neque solet Euripides consectari rariora, si quando Codex Vetustus vicinis congruum aliud quid subministrabit, hinc illud poterit amoveri." Eurip. Suppl. 764 zegt de bode: cpaí77S óiv, ei Ttapfja8' 6r'
ii y
á
Tt a vexpo6S
Adrastos antwoordt: gvRkv en* rwv Ta&at7twpwv acpay&5 xiic rpwac y' Eóv&S xócx&Au e ac tara.
In de combinatie ócyaTtáv „eeren".
vexpot S
krijgt &y. het begrip
rtµáv
1) Cf. Dr. P. Groeneboom, Aeschylus' Prometheus, p. 79: „awipyety, zich voegen in, áya7táv, enz. 2) Zie verder Sept. 7 1 7; Eum. 674, 911, 970; Suppl. 273. 3) Liddell-Scott, s. v. : „in Trag. only show affection for the dead." 4) Cf. Sophocles, Antig. 90o vlgg. 2
18 Na deze onderzoekingstocht in de poëzie wendde ik mij met verlangen naar het proza, in de hoop op meerdere resultaten. Laat ik beginnen met de redenaars Lysias, Isocrates, Demosthenes en Aeschines. Lysias De zes plaatsen van Lysias geven áyairáv [eenmaal áyamTrws gX ecv
VI, 45] alleen in den zin van: „zich tevreden stellen met" b.v. XII, I I : ÉSeóµnv a&rov &OWE riot SouvaL, 6 8' dry a 7r i a e L v µe gcpaaxev, ei -ró awµa awaco.
„hij echter beweerde, dat ik blij mocht zijn, als ik er heelhuids afkwam". Zoo ook met de conjunctie ei XXVI, 3. Met Eáv XXII, 15. Met den dativus II, 21 : dcya7r6v 'rots v7r&PXovaLv áya&ots; zoo ook II, 44. Met participium VI, 45 : Set av thv ecyarcYrrws ( gxecv) ucp' 6114)v. awegE rra. Isocrates Bij Isocrates schijnen wij onverwacht in de &xµl j van het verbum dcyaTráv beland te zijn, deze schrijver biedt ons niet minder dan 53 plaatsen. Als men bedenkt, welken invloed de redenaars, gesteund
door de co-operatie der sophisten, ook op de Grieksch taal uit-. geoefend hebben, dan zal zeer zeker ook het woord dcyairáv gedeeld hebben in de invloedssfeer van zijn auteur, den Athener met een stijl „vollkommen wie der dorische Tempel" 1 ) . 'Ayairáv in de beteekenis „liefhebben", „gesteld zijn op" komt bij Isocrates voor in de volgende verbindingen (zaaknamen) : 7tpawateíav XII, 211; havxiav xat á7rpayµoavvnv XV, 151; cpcaoaocpíav XV, I 70 ; cpaiccv IV, 155; V, 42 ; XIX, 8; 7roAc'reíav
XII, 54; VII,
52 ; 7r&ou-rov I, 9 ; ovaíav I, 28 ; 7rAnap.ovás I, 46;
7raLSeíav XII, 213 ; terpa&oyías XV, 285; Aóyous IX, 74; VI, 15; 8avµa'ro7roctas evepyeacwv XII, 78 ; ev7ropíav XII, 34 Xeu&epíav IV,,
VIII, 103; Stoíxnaty XV, 232; XV, 88; apeTás Ep. II, 1o; á7r67tauaLv I, 27. Uit VIII, 103 deze woorden volledig: 140; Égovaiav
Scawpípnv Ep. V, 4;
o)8' (Seaav) ws 7rapacppovety 7rocet (h Égouala) 'rovs á y a 7r w v T a s avnfjv, ov6' 8- n whv cpvaLv bµoíav gXeL rats E-raípacs, rats i p á v µAv au'rwv 7roLovaacs, 'roos 8i xpcopaivous á7roXXvovaacs. 1)
v. Willamowitz, Die Gr. Litt. [In Kultur der Gegenwart, I, 8,] p. 113.
19
Voorts gebruikt Isocrates &yanáv.= „hoogachten", „eeren", b.v. I, 1: ot µiv y&p Tovs cp(Aous napávTas µóvov T t ti, w a t v, ot Si xat p.axp&v &7t6vTas & y a ic w a t v.
In dezelfde beteekenis, naast 8avµá etv, XV, 32; X, 22. Verder. X, 37; XV, 147. Een hulde voor de heroën der athletiek — een hulde, waarmede men in onze dagen maar al te kwistig is — wordt door Isocrates aldus onder woorden gebracht [ XV, 309] : & y a 7t a v xat Ttµáv xat &epa7tevety Tons 6TteP4XovWas xat Tf) cpuaet xat -rats µeXiTats xat Tok TOtovTOos yeVÉa8at npo&vp.outavous.
In al deze gevallen is het &yaitáv meer een handeling van het verstand dan van het hart, meer een „diligere" dan „amare". Cassius Dio [44, p. 1 75] laat dit wel bij benadering gevoelen: É cp t A 11 a a 'r c a6Tóv w5 7raTÉpa, xat i y a re A a a T e ws e'lepy&Tilv.
Meermalen vindt men bij Isocrates &yanáv voor „tevreden zijn met" b.v. XVIII, 5o: o u x & y a n á (Callimachus) way iawv T u y X& v € ' 'rots D acts &Aa& YTeï nXiov IXet y 61.1.63v.
Met participium XII, 8; met et VII, 52; 73; IX, 81; Ep. VI, 6; met fl v Ep. I, 8. XV, 17: COX & y a it T a v Yjv
É &µcpoTÉpwv Pril'). v Aóywv &xaapeiv
6uvrr9wat TÓ Síxatov.
Op één plaats [Ep. VI, 9] ito'ipas Twv Ttµwv &ya7ttaat verschijnt het begrip „kiezen", „de voorkeur geven", een beteekenis, die nog heden ten dage in &yaitáv ligt. Wanneer wij zoo Isocrates doorgebladerd hebben, behoeven wij meer als een verstooteling te beschouwen. Het gebruik is bij dezen redenaar veelvuldig en gevarieerd en doet niet onder voor het gebruik van cptaeiv. Terwijl wripyav bij Isocrates twaalf maal gevonden wordt. &ya7ráv niet
Demosthenes stemt in veel opzichten overeen met Isocrates wat Demosthenes betreft het gebruik van &yaztáv. Vooral beteekent het bij hem „zich tevreden stellen met" [ 17 maal] ; voorts „gesteld zijn op" [8 maal] ; „liefhebben" [4 maal] ; „achten [ 1 maal); „stellen boven" [ 1 maal] ; eiyorrnTr6s komt I o maal voor; het bijwoord &yamiTws 3 maal. Van elk geval één voorbeeld. XXXIX, 34: w XaAe7twTaTe BOLWTi, 7tauaat µiv aauTw itapéXwv Ttpc wa'a .... &y&sta 6'
ÓTt
aat itóAts, o6atu, itaThp yiyovev.
20
Met minachting spreekt Demosthenes over de goochelaars, tooneelspelers en potsenmakers, die zich in het gevolg van Philippus bevinden [II, I 9] : To&TOUS á y a n á xat stept a rràv trXec. xa íTOL Terra, xat ei LLxpá TLS hy€Frac, µeyáX' w av8pe5 'Aelivaioi 8eíyµaTa vijs
ia Y S xat xaxo8aLp.ovía5 1) Écn v. Het áyaztáv berust hier op een verstandelijk inzicht en degenen, op wie hij gesteld is, zijn een bewijs van zijn dwaasheid. Van liefde van ouders tot kinderen [ XL, 8] : Eµh Te É7.taí8eue xai il y á rc a [6 sta r p µou], warrep xat vµets áitavTcS T o u S v µ e T é p o u 5 Éxeívou yV w
nat8a5 áyanaire.
Ergens elders [XXXIX, 22] gebruikt Demosthenes daarvoor het karakteristieke a'r pyety : xat ar p aS w5 áv vióv TLS atépgai. 2). LXI, 26 : h IA6 ovv 7cpocapeaLS o{ r o xaAh xat stap& 7táat y áv&pwrtot h Y a 7c 7UL v r1. XVIII, 109 : ouTe y&p Ev 'et TtóXet Tà5 ntap& TWv rrAouaíwv XáPLTaS µ á A A o v ii Tà TWV 7toXA6v 8 ixat' e t A 6 pin v, ovT' Év 'rots `EAAYvcxots Tà 41)ain7VOU 8wpa xat Thv i;evíav 1) y á Tt i a' á v T I Twv xotvfl Maai Tots "EXAT1ac avµcpepóVTwv.
'AyaTóS, gebruikt van een eenig kind XXI, 165. [Zie hierboven p. 131. I X, 74 : à y a't i T d v yap É à v a&TOt awgw\Tac TovTwv ÉxaaTOL. Bij Demosthenes vinden wij een ruimer gebruik van het onpersoonlijke áya7tlyróv &aTn, waarvan de voorlooper optreedt bij Pindarus, Nem. VIII, 4. [Zie p. 16]. ETÉpyeLv komt 9 maal voor, waarvan 8 maal = „zich tevreden stellen met". 3) Tusschen de twee felle tegenstanders Demosthenes en Aeschines heerscht in het gebruik van áyaicáv een roerende overeenstemming. Alleen Aeschines is in de aanwending van dit woord iets bescheidener. Ik vond bij hem elf plaatsen, waarvan zeven = „zich tevreden stellen met". I, 64 : hauX íav ËaXev xat ine á It i a e v et TL µh TrpoaA&C3oL xaLvóv xaxóv. Zoo ook I, 174; III, 20, 33, 142, 147, 16o met verschillende constructie. Dan áyautáv = Tcµáv. B.v. II, 5: vµá5 µsv ovv É n a L v w xat 8cacpepóv'rw5 dry a 7t w .....
Aeschines
1) 2) 3)
Is hier = áµa&ía cf. Xen. Memor. II, 3, 19. Cf. XXV, 65. Tweemaal de veelzeggende uitdrukking aTÉpyety Thv TtXriv LV, 22 en 30.
21
In denzelf den zin II, 15o. I, 59 schetst ons de ramp, die den ongelukkigen Pittalacus trof. 's Nachts wordt hij in zijn huis door een dronken troep overvallen, de meubels werpen ze op straat, xai Tok Bpwuyas xai Toi); áaexrpvovas, oils h y ci i a 6 Tptaxaxo8atµwv áív&pwicot árrêxtecvav.
Hier áyatáv = „gesteld zijn op". Eveneens II, 49. Het bijwoord &yaTwS = „gaarne" gebruikt Aeschines slechts eenmaal II, 77: Ware á y a r i T w 5 -r v eikvwv nocrrraa&aL.
Hiermee neem ik afscheid van de redenaars. Isaeus biedt niets. Bij Hyperides wordt slechts een plaats gevonden [III, 17] met áyaTóv. Het resultaat van ons onderzoek bij de redenaars is, dat áyanáv bij hen slechts zelden „liefhebben" beteekent (nog het meest bij Demosthenes) ; zeer dikwijls: „gesteld zijn op"; „hoogachten", „eeren"; „tevreden zijn met". Een enkele maal „verkiezen boven" [áy. µáaaov of &y. ávTt]. Voorts constateerden wij bij Demosthenes een ruim gebruik van &CyaivvTóv ÉarLV. Waar ócyanav beteekent „lief hebben", „gesteld zijn op" — ook wel „hoogachten" 1) — kan het gereedelijk vervangen worden door cptaeiv. Niet evenwel, wanneer ócy. beteekent „zich tevreden stellen met". Dien zin heeft cpc,aeiv niet, aTÉpyeLV wèl. Daartegenover heeft cpLAeiv een beteekenis gekregen, die ócyatáv mist : uit cpaety = „gaarne hebben", „bij voorkeur doen" ontstond: „plegen", „gewoon zijn". Eén plaats bij Isocrates illustreert m. i. zeer duidelijk dien overgang [ III, 37] : Tó napos cp t A et Év TovroLS 'rots 47cyrn8evµaaL ¶6V [3tov 8Láyeiv. XV,
134 lezen wij : ¶6 8' oUx °O no; áaa& To'Vavrtov cpLaei au 43atvecv.
Demosthenes XLIX, 48 : olov olµaL cpLaei ytyvea8at Éxáarore. Reeds bij Pindarus [Nem. I, 12] bespeurt men dien overgang:
µeyáawv 8' áÉ&Awv Moiaa µeµváa&aL cpLaei. Deze beteekenis heeft dcyatáv niet, awépyeLv even min. Crónert (Passow's Wb.) kent deze beteekenis aan áy. toe in
1)
B.v. Isocrates 6o: cpaeiv oieaae 8eiv xai Tiµáv.
22
Arist. Oec. II, p. 1348a 29: ToSS Te Auxiou5 ópwv áyancrnrcaS ti) TpLXwµa (popeiv, m. i. beteekent het daar: „gesteld zijn op" 1 ) . Evenmin is J erem. 14 : I o uit de Septuaginta : ' Hyánnaav xtveiv 7t68a; auTwv [Statenvertaling: zij hebben zoo liefgehad te zwerven] een bewijs [zie Thesaurus L. Gr.], dat áy. deze beteekenis heeft. Van de redenaars wendde ik mij tot de wijsgeeren. Bij de Doxographi Graeci [Diels] was niets te vinden. De Fragmenta der Vorsokratiker [Diels] boden slechts twee plaatsen van weinig belang : ten eerste áyartáv als tegenstelling van 8c&&évat in een fragment van den sophist Thrasymachus (577, 3) [2e helft 5e eeuw v. C.] : Thv Riv rcapeA&ovaav hµépav á y a t w a t, Thv 8' Erttovaav 8c8toat. Toen had nog niet weerklonken het woord : ápxe rbv Th i*pa h xaxta avTt; [ Matth. VI : 34. Dan van Democritus (433, 14) deze levenswijsheid: &PUYrL nv p.éµtI,t y h á y a p. is, T] Avet — „Liebesschmollen ldst nur Liebeszártlichkeit." Uit de Fragmenta Poetarum Philosophorum [Diels] heb ik te memoreeren van Crates Thebanus (leerl. v. Diogenes) fr. 5: TC w
h8ovt) avaparto868et á8ovawTot xat LxvartTOt 2) á&ávaTov 13aatXetav EAeulieptav T' a y a it w a t
Van denzelf den Crates fr. 12: Xaipe &eà SÉartotva, aocpwv áv8p65v á y á rt i p. a I EvTeXía.
In een fragment van Axionicus (midden 4e eeuw v. C.) [Kock, Fragmenta Comicorum II, 412 fr. 4] wordt een smakelijk gerecht genoemd : atyvwv, av6p6)" v á y á IC 1 p. a. 1
Plato en Aristoteles schenken voor ons onderzoek niet minder rijke materie dan de redenaars. Het werkwoord áyartáv gebruikt Plato op 58 plaatsen; áyartriTóy kan men 18 maal bij hem vinden en &yam-rc7 5 maal. Voor 't eerst treffen wij bij Plato aan het substantivum ayárm ats De f. . 413 B. `525 auveAóvTt diteiv zal ik slechts enkele voorbeelden aanhalen, die voldoenden indruk geven van het gebruik bij Plato.
Plato
1) Liddell-Scott i. v. ook: „to be fond of". De Latijnsche vertaling der Berl. editie heeft eveneens: „capillis gestandis delectari." 2) axaµrt' Ot — andere lezing.
23
'Ayanáv = „liefhebben", „gesteld zijn op": g vexa rl p6mv, iiv S' iyw, óTL µm ËSogas cm') Politeia I, 33 0 C: OL 'COL E acpóSpa & y a n á v Tic XpAµaTa . ... ot SÈ xTrlaáµevoi SinAfi ii ot iÍAAoI & a n á ot) T a a6Tá. wanep yip ot noulTat Pret aíSTwv /cot/Hume xat ot naTipes TOUS nalSas & y a n W a L, TOiVTr) Si xai ot XprlµaTiaáµevol nept Ta
ÉauTwv. Eenzelfde combinatie van & y a n á v en Politeia II, 357 C: XpijµaTa anovScgovaLv ws Ëpyov
& a n á ^ e ae. a t
Tt Si; 8 a6Tó Te carrot"; XápLv & y a n (71 µ e v xat
vindt men
Taw
&n' anvil
yLyvoµivwv; ..... Tá yap ToLauTá nou 8L' &µcpóTepa & a n a 6 µ e8. a
(zijn ons welkom) . 'Ayanáv en cpaEiv naast elkander als „in waarde houden" en „liefhebben" Lysis, 220 D: xat oiSTw Si) áv T6TE yivoiTO xaTá8 y1Aov óTl Sti Tb xaxbv T&ya&bv i y a n w µ E v xat i cp L A o "u µ E v, ws cpápµaxov bv TOO xaxov Tb &ya0.6v ....
Eveneens Phaedrus, 241 D. Men vergelijke verder Legg. XI, 928 A; Politeia VI, 485 C; Euthyd. 303 D; Conviv. 180 B; Philebus, 62 E. 'Ayanáv = „hoogachten" Politeia X, 600 A: . . . . 181.a Ttaty hyeµwv naLSetas air* wv Aiyerai "Oµmpos yevia&ai, ot ixeivoV h yá n cosy int auvouata . ... wanep llu&ayópac, a6Tós TE SLacpepóvTws int TovTw
ilYanil&rl ib. 600 C: xat iTLµ á T o xat rl ya naT o un' a6Twv int -rainy) Tt) aocpta ovTw acpóSpa cp L A o u v T a L.
ib. 600 D: xat
Hoogachten wordt crescendo „roemen" Politeia I, 334 B: xat y&p ixeivos - (Hom.) Tbv Prot') 'OSuaaiws npbs µrlTpbs nánnov A6T6Auxov & y a n á, . . . . . 'A y a n á v = „aannemen" (Si Xoa^), µ „goedkeuren", Crat. 391 C:
"ATOnos µiVT' ay ern µoU, W EWxpaTEs, h Sinals, e t why &718.eLav Tip) IlpwTayópou óAws o6x & n o S i X o µ a L, Ta Si Tf) ToLavTrl áAa)BiEtgc (019.ivTa & y a n w rl v ws Tou áig L a. pay
„begeeren", Lysis 215 B: Seóµevos ovSi TL &y a n w, i áív. 06 y&p ovv. `0 SÈ µa) &y a n wv o68' á (pilot. Zie ook Gorgias, 461 C. Zoo &yanrlTiov, &yanriTóv, &yanwµEvov „iets begeerlijks" : Politeia II, 358 A; X, 619 B; Phaedo I I O D; Phaedrus 230 C; Politikos 260 B; Critias 115 B. Philebus 61 E. 'Ayanáv
=
`0 Si IA Tou
'A y
a n á v nept n A et o v o s
= nept nAEtovos noLeia&aL, Ep.VII,
&peTtv nept n A Et o v o s hSoviis Tijg TE diAA% (Dion) .
327 B:
Tpucpijs Ay a nTi x w s
24 Ten slotte &ya7táv = „zich tevreden stellen met", Politeia V, 473 B: .4 o6x & y arc il a c L 5 TouTwv TvyXávwv ; Éyw µÉV y&P áv &ya7twriv.
Met 4áv Politeia I, p. gebruikt Timaeus 29 C: &AA' É&v óíPa µal8ev6s
hTTOV
33o
B ; met ei Menon 75 C; absoluut
7tapeXwµeaa eixóTaS ( sc. 116^ous), & y a 7t a v
Xpii, µeµv.vÉVOUS cw5 6 AÉywv ir,) 611E1,S TE ol xPLTat cp6aLV &vaPw7tívriv gXoµev, ware 7tept TouTwv T INV etxóTa µ"v&ov (passende symboliseering)
& 7t o 8 e X o µ É v o v 5 7tpÉ7teL TOVTOV 1.1.318ÈV ËTL 7tÉPa liTeiv.
Deze laatste woorden doen weer denken aan Suidas' definitie [hierboven p. 7]. Het adiectivum &yczm ros schijnt inderdaad bij Plato geliefd te zijn geweest. De beteekenis varieert tusschen „liefde of achting waardig", „begeerlijk", „welkom", „waarover men tevreden moet (kan) zijn", „aannemelijk". Het adverbium á y a 7t rrT w 5 geeft weer ons „genoegzaam", „aannemelijk", „ter nauwernood", „met moeite". 1) B.v. Politeia IV 435 D: o6xouv & y a 7t ri T 6v; gcpi. &µot µ È v yap gv yE TW 7tap6VTL ixavwS áv ËXoL. Eveneens Hippias Major 302 B. Timaeus 67
A: xat 7tá?uv b nécpuxev & y a 7t rI T w S &rto8t8óv.
Lysis 218 C: xat 8h xat a6TàS Éyd 7t&vu g
TLS, gXwv & y a 7t il T
6; 6 E&i pevóµi v. Zie voorts Menex. 245 E. Als wij nu van Plato de balans opmaken, dan sluiten wij wel met een batig saldo. Het kan ook anders gezegd : wij zien den boom groeien; nieuwe takken schieten uit. De versterkte grondbeteekenis — 8éXeaO aL — gaarne aannemen, ontvangen is nu uitgegoeid tot een liefhebben, gesteld zijn op, eeren, verlangen, goedkeuren, prijzen. Het aannemen in verengde beteekenis is reeds van ouds een aanvaarden, zich tevreden stellen met, berusten, voor lief nemen. Bij Plato treedt het adjectivum in rijkere ontplooiing te voorschijn en ook het bijwoord speelt een rol. Ter completeering voeg ik hierbij een paar illustreerende voorbeelden van het gebruik van G répyety, dat bij Plato elf maal gevonden wordt. Legg. VI, 754 B: xa&áitep 7tai5 Gt pyeL Te xat crr py€TaL 67tè TGJv
yevv)laávTwv.
1)
Legg. V.
735 D &yandwr S, andere lezing &yauarc-Os.
25
Hippo Maior B 295: a'rÉpgw iyw Th 0-ii TuXrI. Cf. Legg, VIII, 849 E. Politeia V, 474 C: . ••• µÉµvnaai eTc. 8v áív cpwp,ev cPcAEiv 'rt., 8Ei cpaviivac. avTóv, ÉàV 6p0173s AirTTac, ou Tb p,EV cpaouvTa Éxetvov, Tó 8 È
pal, &AAá TCáv aTÉpyovTa ; Na Plato brengt Aristoteles voor de beteekenis weinig nieuws, hoe interessant de plaatsen, op zich zelf beschouwd, ook mogen zijn. In den index van de Berlijnsche editie van Aristoteles staan als synoniemen van áyaTtáv vermeld : '1'4/A y , f3ovAEo,9,at, aipeta&ac, BuiJxeiv, xapt4ea&at TLvt, Xatpetv Tivt, cpaEtv, contentum esse. ' Ayanáv wordt bij Aristoteles 27 maal gevonden; &yamyTós 13 maal, &y&nnacs I maal. ' AyaTtáv = „eeren", „hoogachten": Cat. C. 12, p. 14 b: etc8^aat 8È xai ot toot Tol'); 4vTtp,oTÉpovs met p,áAAov & y a n w µ iv o v s uzt' avTwv npoTÉpovs cpáaxav nap' avTOts etym. ' Ayanáv =
„gesteld zijn op", „begeeren". Eth. Nicom. I. c. 3, p. 1095 b 17: Td yap &ya913v xai Tip
e68aup,ovtav ovx &AÓyws &otxaaLv Z-x Twv ptwv vntOAaµpávEtv ot p,Ev noAAoi xai cPopTLxwTaTOi Th y h8ovijv, 8i6 xai Tbv ptov & y an w a l Tbv &7toAaUaTlx6v.
naast Xatpeiv, Eth. Nicom. III, c. 13, p. 1118 b 14: Ta 8h TotovTOK (nl. onmatigheden) Xatpec.v xai !data= & y a rt á V ' Ayanáv
OlipLw8es.
Naast Xapgea&ac, Eth. Nicom. IX, c. 8, p. 1168 b 33: xai
cPtAavTOs
8)) p,áAcaTa 6 TovTO & y a n w v cat TovTw Xapcóµevos.
Naast (pile-iv, Eth. Nicom. IX,
c. 8,
p. 1168 a 29: 'Anopetrat U
xai atóTepov 8E1 cp i A e iv ÉavTóv p,áAtaTa i) óíAAov Twee- ÉTrlTIp,GJal yap 'rot S É a u T o v s p,áAtaira & y an w aL, xai Ws Év alaXpw cpaavTOVs
óutoxaAovacv. Interessant is ook Eth. Nicom. IX, c. 7, p. 1167 b: ot 8' eiS 7tE9 oLrIxóTEs cp LX o v a t xai & y an W al. TOLK nertov0 .6Tas •••• Ea ; yap TÓ oixeiov gpyov &y an á µáAAov ii& y a n n .& € in av untó Toil Ëpyov EµOxov yevoµÉVOV, µócAcaTa 8' laws TovTO 7[epi Tovs nocrrTas avµpatveL• u rt e p ay a 7 (73a 1. yap o uTO C Tá oixeia TLOItµaTa, a T É p y o v T E s 1) wanep Tixva. 1)
Cf. p. 4, 2.
Aristoteles
26 ' Aya7ráv
c.
23,
= „tevreden zijn met" [maar 4 gevallen], Rhet. II, p. 1398 a 23 : met Ws Ev TW ' AAegávSpw, 8Tl 7rávTEs áv
6µoAoyrjaaav
TOLK
µh xoaµíous o 6x Évós awµaTOs & y a 7r á v&nóAauaLv.1)
i p a y slechts eenmaal, f ragm. 66, p. 1487 a 2: Tóv Si [nl. Maeon, koning v. Lydië] dry a 7r 11 a a v T a Thy xc pnv SLà TÓ xáAAos yriµac. ' A y a 7r á v=
Ten slotte het adjectivum & y a 7t Y j T ó s in de beteekenis „welkom"` „begeerlijk", Rhet. ad Alex. c. I, p. 1420 b I2: warrep yàp ptos aAu7tos a i p e T6
s,
ouTw Aóyos
aUVETÓs
dry a 7r y T ó s.
'Aye/Tan-6v = men mag er mee tevreden zijn, Eth. Nicom. IX, C. 10 p. I171 a 20 : 7roAvTt.xWs µiv ovv gam 7roAAois EIVau cpíAov met Ril ápEaxov avTa, &AA' ea; &Atr9. ws i7uecxii • 80 .4e-rip Si xat Si' a6TOVs ant gaTt 7rpds 7toAAous, & y a 7r irT ó v Si xai óAíyous E6peiv TotouTOUs.
Evenals bij Plato vinden wij bij Aristoteles éénmaal het substantivum &$7n]als, Metaph. I, c i, p. 980 a 22 : IlávTes avapw7toc Tor.) EL8 VaL 6pEyovTcf cpvaet • ariµeiov 8' h 'ray ataailaewv &yá 7r n a c s 2)
Ik geloof dat hiermede een voldoende overzicht van het gebruik van &ya7ráv bij Aristoteles gegeven is. Een verdere ontwikkeling van het gebruik en begrip van &ya7tav geeft Aristoteles ons niet. Wij vinden dus in de tweede helft der vijfde eeuw v. C. en in de vierde eeuw v. C. een rijke ontwikkeling van het gebruik van &yamráv, met name bij de redenaars en Plato en Aristoteles. Thucydides Merkwaardig is het, dat het woord bij Thucydides, den geschiedschrijver, slechts éénmaal wordt gevonden, in de beteekenis „zich tevreden stellen met" [VI, 36, 14] 3). Herodotus Afgaande op Schweighauser ' s lexicon op Herodotus, moet men veronderstellen, dat deze schrijver het in het geheel niet gebruikt heeft. Polybius Evenmin was bij Polybius een spoor van &ya7táv te vinden I) . Inscriptie's Na deze onderzoekingstocht Papyri raadplegen. 1)
Zie verder Politica V, c. 7, p. 1307 a 18; IV, c. 5, 12, p. 291 b 27. Eth. Nicom. IX, c. 7, p. 1167 b vindt men: cptXiats. Cf. Index op Thucyd., v. Essen, s. v Zie Vocabularium en Index v. Schweighauser.
de Caelo II, c. 2) 3)
4)
zullen wij inscriptie's en papyri
p.
1292 b 19;
27
Griechische Ostraka van Wilcken biedt niets. Uit Dittenberger's Sylloge Inscriptionum Graecarum heb ik slechts twee plaatsen te noemen. Uit de Praecepta Delphica de regel: &yárca (pillow. Voorts uit een brief van Plotina, gemalin van keizer Traianus, geschreven aan Epicureërs te Athene 121 n. C. [No. 834, 1o] de eenigszins duistere regels: ɵoi p,Èv ouv iipcaxc µrlSÈ [&ya]iv[&v Tl]vas µ&]Lov Twv SLacpipeiv Sogávuov xaT& Thv SuvallLv Twv X6[y]w[v T]wv 1 LETÉpcov xai xaTà Tb &xóXouOov &v T xeTà
Av
81436al y tiwv h8,wv
Uit Dittenberger's Orientis Graeci Inscr. Sel. heb ik slechts te vermelden, dat op de Rosettasteen, (2e eeuw v. C.) [9 0, 4, 8, 9, 37, 49] Ptolemaeus V genoemd wordt 1 y a rr i p. É v o s 6rt6 tou 4 &. Hiermee kan terstond vergeleken worden van de Papyri 1) Chrestom. I, 109, 12 (3e eeuw v. C.) een regel, waar de koning heet: rl Y a rc n µ É v o s 67(6 TYis "IaLSos.
Een
Ox. [
1161, 3] uit '4e eeuw n. C. spreekt van 6 . utas a6TOv
[d. i. Christus]. Uit denzelfden tijd van een papyrus uit Aeg. Urk. aus den Museen zu Berlin 984, 25 de woorden : npoaayopeixo rtávwas Toi); hµ&s
6& y a rt r} µ v o s
&Yar(wvTas.
Het substantivum & y á t n - waarvan een uitvoeriger behandeling nog volgt - beteekent in de papyri: Ie „liefde", Els ae6v &ye(nn [Maspero, Papyrus grecs d'époque byzantine 23, 23, uit 6e eeuw]. Uit den zelfden tijd [Masp. 20, II, I] : h ëµcpwro; 61.1.6)v & y á rr i [aangesproken wordt de „praeses Thebaidis 1. 2e „aalmoes", „bijdrage". Zoo in een papyrus ook uit 6e eeuw [ Masp. 141, Va, 21] : & y & n n Tij; µrrpós µou. Dan, ook uit Byzantijnschen tijd [Nicole, les papyres de Genève 14, 7] : & JA& )(al & y á rc n v aa[3ov. De devote bijdrage of gift aan een klooster wordt genoemd rtpoacpop& xai & y á rc 71 [ Masp. 3, 21, uit 6e eeuw n. C.] . Een Ox. Pap. uit 2e eeuw n. C. [Grenfeld en Hunt 1380, 109] geeft als titel van Isis &y á /C Y! f, c Co v. Uit Wessely, Studien zur Palaeographie und Papyruskunde I, 71, 27 kan ik de volgende testamentaire woorden citeeren : [3ouXoµaL Tic; 1)
Cf. Preisigke, Wórterbuch der Griech. Papyrusurk. (1925), s. v.
28 áyta5 npoacpop&C µot) xai
city
á n a S yivcaeiat 6 1-r ip ávanauaew5 Tf5
&µf15 tP u X f1S •
Het is mogelijk, dat áy. hier op een begrafenismaal doelt, zooals in een papyrus van het Britsch Museum [Kenyon 77, 58, uit 6e eeuw n. C.] : PovXoµat Tá5 áytar Rot) npoacpopà5 xai á y á ir a S xai T&S Tot) Oiav&Tou &nia1lµot)5 rlµépaS ÉXTE7IEa&1jval.
Het adiectivum áyam TE-6G = „welkom" vinden wij in een papyrus uit 3e eeuw v. C. [Soc. papiri greci e latine 577, 16] : áyanrlTbv (een geschikte gelegenheid) ÉyÉv€To a6Tw npocpacgEa'at. Als aanhef in brieven [uit iste en 4e eeuw n. C.] beteekent áycanyr6S natuurlijk „geliefd". In eenige christelijke brieven uit 4/5e eeuw n. C. verschijnt de stereotiepe nomenclatuur „ Pre-9 áyamlTw á8eXcpw"; in een brief aan een bisschop : áyaitiyr 1t&TEp. Thans tot de litteratuur terugkeerend kiezen wij voor nader onderzoek uit lateren tijd Plutarchus, wiens geschriften ons bij een andere gelegenheid, toen wij de ontwikkeling van het woord cpLAavepwnta nagingen, zooveel interessants boden. Bij een auteur, die zoo gaarne over liefde en vriendschap schreef, zullen wij niet tevergeefs naar áyanáv en cpLAEiv zoeken. Er zijn dan ook ruim honderd plaatsen bij Plutarchus, waar áyanav of denominatief gevonden wordt. Zevenentwintigmaal beteekent het „tevreden zijn met", b.v. Quaest. Rom. c. 51, p. 282 B: Thv SEuTÉpav Tágl y á y a n a v. Alcib. c. 35, p. 211 D: '0 8' i y á n a (Lysander) vevtxrlxw5 xai
Plutarchus
o6x ávTavilYETo.
Aemilius Paulus c. 8, p. 258 F: xai Tuxwv burnp,rlaew5 µesptaS hárrrIa€v.
Geconstrueerd met Éáv Amatorius c. 19, p. 764 A; met Et Pelop. et Marc. Comp. c. r, p. 317 B; met infinitivus Aratus c. 36, p. 1044 A. Zestienmaal staat á y a n w voor „hoogachten", „waardeeren", meermalen verbonden met ayaµaL of eau th w en áangoµaL. Van Lycurgus wordt gezegd [c. 29, p. 57 C] : oOTw; áyaaa€LS xat á y a n il a a s TÓ Its voµo&Eatac, hXXoS.
Pericles [c. 7, p. 155 D] is áv8pwv áyanwµevo5.
SLacpepóv'ro 6nó Twv xaawv xáya&Wv
29
ectibus in virtute c. 15, p. 84 E . . . . &AA& xai aXrjµa xai De profectibus f3á8taµa xai µEt8íaµa (Tor) awcppovoS) a auµ& ovTES xai &ya7twvTES.
Aristides C. 6, p. 322 B:&y a 7t a v (TovS 0,EovS) 8i xat T t µ á v xai tip 8txatoavvrjv. Van de elf plaatsen, waar & y a Tt á v = „liefhebben" de volgende: Coniugalia Praecepta c. 36, p. 143 B: Tok uiov5 Soxo"vat µáAAov
a Éri E a & a t xaT&
á y a 7t á v at µrjTÉpeS, cw5 8uvaµÉvouS auTaiS f3orj&eiv, ot 8i 7caTÉpES Tic; avyaTÉpaS w5 8eoµÉVaS avTwv porj&ovvTwv.
Apophth. Lac. c. 15, p.
209
D:
Meya(3á&ou 8i To il E7ctO.pt8&TOu
7tat8ó5, 85 fly x&AAtaTOS Thy µópcprjv, 7cpoaeA0ióvToS avTw w5 & a7c a a o µ É v o u xai cp t AA a o v T o S St& Ta acpóSpa 8oxciv & y a 7t á a& a t gÉxAtvev.
Consol, ad Apoll. c. 25, p. 114 C: Ta 8i cp t A e i v Pray µeTaAAágavta ant iv ¶4) Au7ceiv ÉauTovS ÉaTtv, &AA' iv Tw Tbv
xai a T É p y e t v
Aya7twµevov wcpEAEiv.
Artax. c. 23, p. 1023 B: Tip 8' "AToaaav oVTwS h y á 7t 7) a E v 6 narijp auvotxor)aav. Zoo ook Arist et Cat. comp. c. 6, p. 356 A. Vervolgens met de beteekenis „begeeren" b.v. Non posse suaviter vivi c. 13, p. 1095 F: ei Si 14 ' A y a n á v= Épav
ijSovij 7tpóaeaTt, Tí act/yew xai xaarocptov & a 7c & o v T a t xai & y a 7c w a t y;
(is niets zuivers en reins hun welkom en begeerlijk) . VII Sap. Con y. C. 13, p. 156 D: xai Tar)T& cprjaty (Solon) & y a 7c á v xai 8 L w x e t v µáAtaTa 7cpEar3vTrjS yevóµevo5.
„Verkiezen boven" op twee plaatsen: Alex. c. 42, p. 689 D: áíTe 8h Thy S g av (iv T i To "u^rjv xai TiiS (3aatAeíaS
hy
a 7c r) x w 5.
Eveneens De se ipsum sine invidia laudando, c. 17, p. 545 D. Dan &ya7táv = 8ÉXEa^at, Numa C. 14, p. 70 A: Ta y píov & y a 7t á v xai 8 É X E a& a t . 7cpoafixov.
Zoo ook Demetrius c. 33, p. 904 C. Voorts &yartáv = „koesteren", „lief koozen" (liefhebbend omvatten), Pericles c. I, p. 152 C: EÉvouS TtváS Év ` Pwµyj 7cAouaíou5 xuvwv Tixva Kai. 7ct 0-1jxwv iv Tol; x6A7tot5 nept cp i p o v T a; xai ic y a 7c 6v T
a5
186v 6 Kaiaap . . . . [
Zie hierboven p. 12] . Cf. Quaest.
Cony. VI, 2, p. 689 C.
Ten slotte als „goedkeuren", „ingenomen zijn met", De soli. an. 36, p. 984 B: E ixóS µiv ovv hv xat Tó cptAÓµouaov & y a 7t El y Toil
C.
arjpiou 'ray ^eóv.
De Pythiae or. c. 27, p. 408 B: Tat Si vr)v 7cp&yµaTa xa^EaTwTa, itepi Wv ÉpwTwat way eiEóv, & y a 7c w µiv gywyE xat & a 7t á op. a L.
30
Het substantivum &yánnat5 gebruikt Plutarchus achtmaal; naast cptafa VII Sap. Cony . C. 2, p. 148 B; naast EiSvota De fraterno amore C. 21, p. 49 2 C; naast XápLS, Ttµu en nfaTLS Amatorius c. 23, p. 79 6 A. De soil, an. C. 29, p. 979 F is sprake van een cptaáaa,ptoS &yánnat5. Pericles' liefde tot Aspasia wordt ons in warme kleuren geteekend [c. 24, p. 165 DJ: IT'aNVETat µivTOi µáaaov É p co T t x i Tt; i Toil IIEptxXiou; á y á n n a t 5 yevoilivn npó5 ' Aangaf av .... gunk Si Thy ' Aangaf av aa13wv g a T E p g E StacpcpóvTwS. Kai y&p & twv, WS cpaaty, xai ElalWV án' &yopá5 j a nee xaTacp taciv.
E To xa8,'
h L pav
avTilv
µET& Toil
In dezen zin hebben wij alle vier stammen vertegenwoordigd! Het adiectivum &yani'ro S komt bij Plutarchus 4 maal voor van een eenig kind. [ De am. mult. C. 2, p. 93 F; De genio Socr. c. 27, p. 595 B; Consol. ad Apoll. c. 33, p. 119 B; De de f. , or. c. 33, p. 423 A] ; 3 maal = „geliefd" [Agesil. c. II, p. 601 E; De San. Praec. c. 3, p. 123 C; Amatorius c. 19, p. 765 D] ; 2 maal als „waarover men tevreden kan zijn" [Sol. et Popl. Comp. c. 4, p. i i i D; Praec. ger. reip. c. 4, p. 800 C]. ' A y a n n T t x 6 v vinden wij eenmaal [ Solon c. 7, p. 81 E, zie hierboven p. 4] ; met deze plaats kan vergeleken worden TÓ cpva€t cptalrTtxóv uit Pericles c. I, p. 152 B naast cptaóaTopyov. Het adverbium & y a n lrT w S vertoont zich vijfmaal = „gaarne", „gretig", „blij toe"; b.v. De de f. . or. c. 3, p. 410 D: & y a n n T GJ 5 iµcPUEa8,E TW AAµaTt. Nicias c. 29, p. 542 C:& y a n n T GJ S µETESíSoaav &aaAaots. Antonius c. 34, p. 931 C:& y a n n T w S Éni TptaxoaEotS anÉVSETat TaaávTOtS.
Voorts De primo frigido C. 20, p. 954 B; Titus C. 20, p. 38o B. Bij Plutarchus ontvangen wij dus een volledig beeld van de beteekenissen van &yanáv. Vooraan staat het „tevreden zijn", „aanvaarden"; vervolgens
31
„hoogachten", „lief hebben", „goedkeuren", „begeeren" 1 ) . Nieuwe beteekenissen zijn er dus bij Plutarchus, met wien wij ons reeds bevinden in de eerste en begin tweede eeuw n. C., niet te ontdekken. Wel zijn er in lateren tijd — of het veelvuldig is, weet ik niet — nog twee beteekenissen bijgekomen nl. „overreden" en „schatten" ('rq &v) 2)
Zie b.v. uit Septuaginta II Kron. 18 : 2 .: 'H yá 7i a a$Tdv Toil waar 7'jyá7ta = g7TEL&EV, misschien zoo te verklaren : „hij had gaarne, dat hij", met den genitivus van begeeren 3) [Statenvertaling: „hij porde hem aan"]. In de be-teekenis TIVAV, T4µáaesaL Diog. II, 20: llóaou yel p r'j yá7ta Tel 8L861.Lcva; ouvavaPtval. µET' avTOu,
Voor het zoogenaamde Oostersch Grieksch stelde ik nog een Philo Alexandrinus onderzoek in bij Philo Alexandrinus. Daar deze schrijver in beheersching der Grieksche taal alle andere joodsche Hellenisten overtreft 4 ) , en hij tevens een geschikten overgang vormt naar het Nieuwe Testament achtte ik het van belang zijn geschriften te raadplegen. Het verslag daaromtrent kan zeer kort zijn. Dank zij de indices van Ioannes Leisegang kon ik daar het volgende vinden. Zevenmaal gebruikt Philo áyaztáv = „liefhebben", één maal áyámj = „liefde" ; zevenmaal áyararr6 S en dat is merkwaardig: alleen weer in den zin van „eeniggeborene", van Christus, van Izaak en van Pharao's dochter, die Mozes liet grootbrengen. Het adverbium aya7cnTtxwS, door Leisegang niet vermeld, wordt éénmaal gevonden, De migratione Abrahami, I, p. 462. De Posteritate Caini [Cohn- Wendland, II, c. 19, 69] lezen wij : Tó p,ÉV oUV xaT& 8,E6v Yiv iv T4) á y a 7t a V z&rav 6pgETal Mcouafj XiycL
yelp 8TL i (in1j aou m. 0 á y a 7t á v
Tóv
ivTa
[Deut. XXX, 19 en 20] .
1) E T i p y E Iv wordt bij hem gevonden op 23 plaatsen, als „tevreden zijn met" (II), „liefhebben" (1o), &pav (2) . « AEiv komt 36 maal voor, waaronder 9 maal = „kussen". 2) Cf. Sophocles, Greek Lexicon of the Roman and Byzantine Periods s. v.
en Liddell-Scott. 3) Cf. Kuhner-Gerth, Ausf. Gramm. d. Gr, Spr. II, I, p. 351 vlg. Brugmann-Thumb, Gr. Gramm. 4 ( 1 9 1 3), p. 44 2, c. 'Aya7tw overigens zelden met den genitivus. Cf. Liddell-Scott en M. A. 4) Cf. P. Wendland, Die Gr. Prosa [Gercke-Norden I 2], P . 244-
32 De Abrahamo [IV, c. io, 51] : xat rtávTaS cpcAo&ÉOuS 611o5 xai OiEOCpcAeiS dry ani) aavTaS Tóv áAriOí'i ^Ebv xai ávTartayri0. ÉVTar 1) rcp 6; a6To5.
Quod. deus sit immutabilis [II, 72, 69] : Tá S yà P Stà Teo- v vóµcov et; e6a43ecav 6Pw rtaPaxEAESaaS ártáaas ávacpepoµÉvaS ij nPóS T6 á y a Tv For i) 7tP65 ¶6 cpopEia&ac 1-6v ávTa . ... ËTEPa 815o auvucpYivai áxóAou&a xai avyyevij cpóf3ov Te met á y &t ri v.
De andere plaatsen zijn De migr. Abr. II, 272, 22 ; De Fuga et inventione III, 134, 19; De specialibus Legibus 1. I § 300 (deel V) . De Abrah. IV, 38, 18 luidt het van Izaak: uià 5 Éx WIS yaµeTriS g al p.6 v o S, Tó TE awµa xáAALaTOS cpuX hv óíPtaToS. Van Pharao's dochter [ De vita Mosis IV, 122, 14] : &vyáTriP . ^jv TW ^3aAei a^ tijg á y a rt ri T^ maµóvri. Zie verder: De Ebrietate II, 176, 7; Quod deus sit immutabilis II, 57, 2; De Migratione Abrahami II, 295, 14; Legum Allegor. I. 1 59, 27; De Abrahamo IV, 44, 2. Bij Philo Alexandrinus vinden wij á y a rt á v dus enkel in den zin van „liefhebben" en áyártri = liefde 2) . yíveTal ¶4) aocpW yvriacoS city a rt r) T 6; xai Th y
'A y á rt rJ Het substantivum áyártri eischt een studie voor-zich, getuige het zeer omvangrijke artikel van H. Leclercq in „Dictionnaire d'Archéologie Chrétienne s. v. Agape. In de Clavis Novi Testamenti Philologica lezen wij bij het woord &rimi: „vox solum biblica et ecclesiastica .... Profani auctores dixerunt áyártriaty [Dat is juist, al komt het dan ook daar nog maar zelden voor: Plato 1, Aristoteles 1, Clearchus fr. 39, F. H. G. II, p. 315. Plutarchus 9]. Nomine áyártris utuntur LXX 3 ). In Philone et Iosepho legi non memini [Dat is minder juist: bij Philo éénmaal, zie hierboven en Josephus?] Ook in den Thesaurus L. Gr. staat van áyártr i : „vox mere biblica". Dr. Baljon in zijn Gr. Theol. W. beweert [p. 6] s. v. ' Ayámi: „De LXX heeft dit woord aan de Egyptische volkstaal ontleend en zoo is het in het godsdienstig spraakgebruik der Joden en Grieken gekomen." 1)
Dit werkwoord ook bij Themistius, Or. 4, p. 55 D en Clem. Alex.,
Paed, 1, p. 102. 2) 3)
Eveneens G'r pyety als „liefhebben" bij Philo 7 maal. B.v. Jeremia XXXI, 3: áyánriv aiwvtov riy& u aá aE.
33
Dit is echter gemakkelijker gezegd dan bewezen. Terecht wordt bij Moulton-Milligan, The Voca6ulary of the Greek Testament, s. v. de geschiedenis van dit woord „crucial" genoemd voor de orientatie van het Grieksche vocabulair in den Bijbel. De moeilijkheid is, te kunnen aanwijzen, of &yaw) een woord is door de Septuaginta en de gewijde schrijvers uit de volkstaal overgenomen of omgekeerd een woord, dat van de Septuaginta en de topoi auyypacpeiy uit in de volkstaal is gekristalliseerd. In 1895 schreef Deissmann in zijn „Bibelstudien p. 8o vlg. over het woord &yán): „Das Wort findet sich jedoch bereits in der agyptischen gracitat; in dem zu den Urkunden des . Serapeums gehorenden Briefe eines Dionysius an Ptolemëus Pap. Par. 49 (zwischen 164-158 v. C.) steht : Tot[a6]Tip & tautiou [áv]eAeu9iepíav xai lip) pavauafav ixwé3€L[x]2 ltáaLv áv&pwrtoiy, 'L awaT% Si aoL x[ai] TW aw &SeAcpw &L& Te Thv áyá[it]nv xai Thv cnv Aeu8e[pí]av
Die betreffende Stelle des Papyrus fordert zwar die Erganzung eines Buchstabens, aber dass dieser ein anderen als das von dem Pariser Herausgeber eingesetzte n sei, ist ausgeschlossen [cursiveering van mij]. Zudem passt áyártrp vorzixglich in den Zusammenhang des verbindlichen und hof lichen Brief einganges. " Dat apodictische „ausgeschlossen" bleek echter van zeer précair bestaan te zijn. In de Engelsche editie van zijn „Bibelstudien" [Edinburgh 1901] verdween het „ausgeschlossen" en kwam er voor in de plaats de coni. Tapáxi v. De waarde van deze papyrus kunnen wij dus verder buiten bespreking laten. Zoo ook een inscriptie uit den keizertijd, gevonden in Tefeny in Pisidië, door William H. P. Hatch, behandeld in Journal of Biblical Literature vol. XXVII, di. 2 (1908) p. 134--146, waar men eerst meende te moeten lezen : 7t4vcP€c 6' et; &yá[iti ]v ae cpLAoµµ€tS)y ' Acppo8€iTi). Deissmann vindt hier áya[O6]v waarschijnlijker, steunend op een studie van F. Heinevetter, W arf el- und Buchstabenorakel in Griechenland und Kl. Asiën [Breslau, Diss. 1912], p. 10. In zijn „Licht vom Osten" (1923), p. 59 geeft Deissmann áyá op onder de woorden der „angeblich biblischen oder neutestamentlichen Wiirter und Verbindungen", die behooren tot het profaan, algemeen Hellenistisch taalbezit. Hij doet dit zich beroepende op een plaats uit een brief van Aristeas [Ed. P. Wendland] § 229 -
xa[Ta]irerteípaµat.
3
34 ook opgegeven bij Liddell-Scott — en voorts op Philodemus (Iste eeuw v. C.) nept nappnaía5 13, 5 : &L' [ á] yá cn; É[vap] yoi S, door W. Crónert aldus gelezen op de Herculanensische rollen te Napels. Deze voegt er echter bij [„sicher?"]. Bij Aristeas lezen wij : Ti xa7aovij5 a Lóv ÉaTty ; 6 &' anew € GÉ(3ELa, xai ye* xaXXovi)
TLS art
npw'r€ ouaa. TÓ 6 8uvaTbv auTfiS 67'W áyáni,
a{ ti yàp 8.600 &óaLS &ray.
Nu is het echter maar de vraag, of Aristeas dit woord ontleent aan de LXX of niet ? Dezelfde vraag geldt met nog meer recht voor Philo. In elk geval kan men met Moulton-Milligan zeggen: „Aristeas 2!I B. C. has the word in the higher sense and may stand with the author of wisdom 1 ) *as the earliest to adapt it to this purpose." Deismann, a. w. p. 59, 3 zegt verder : „Ungewdhnlich wichtige Belege fur den auszerbiblischen Gebrauch von áyánn spendete dann das grosze Gebet an Isis The Oxyrhynchus Papyri XI No. 1380 — ook te vinden bij Liddell-Scott -- (geschrieben im fruhen 2 Jahrh. n. Chr., der Text diirfte aber alter sein) : nach Zeile 28 heiszt die Isis in der nordagyptischen Kustenstadt Thonis áyán[ i] — Liebeund nach Zeile 109 in Italien áy[á]n y) 3E6v — Gëtterliebe !” Is dit bewijs( ?) inderdaad zoo „ungewóhnlich wichtig" uit 2e eeuw n. C. ? ook al is het „im fruhen 2 Jahrh. n. C. ? Ik vermoed, dat hier de wensch de vader der gedachte is. Ook hier, dunkt mij, klemt bij een getuigenis uit dien tijd dezelfde vraag. Het lijkt wel zeer aannemelijk, dat &yám ) (áyanáv) in de omgangstaal der XOLV thuis behoorde, maar wij wachten nog op sterker bewijs, om het als vaststaande te kunnen aanvaarden. „In its redemption of use" — schrijven Moulton-Milligan S Alexandrian Jews of 1 B. C. —„asmerucothaiËpw seem to have led the way." In dit verband mag ik zeker wel de opmerking van Prof. Polak releveeren [zie hierboven p. 8, 2], dat de Septuagint-vertalers regelmatig het Hebr. ahab en ahaba vertalen met 4w/ray en (1yánn, wat wel op een klankverwantschap wijst. Het blijft wel merkwaardig, dat áyanáv en vooral ook áyc m zoo onverwacht in het Nieuwe Testament hun hoogste triomfen 1)
Zie „Boek der Wijsheid" III, 9; VI, 18.
35 vieren. Voor ik dit echter nader aantoon, zij het mij eerst nog vergund een zeer belangrijke beteekenis van &yámn te memoreeren, een beteekenis, die heden ten dage nog voortleeft bij de Moravische broedergemeente, áyá mn nl. als áyámiS aup.noatov = „liefdemaal". In die beteekenis vinden wij áyám ) b.v. in den brief van den Apostel Judas, V. 12 : ovToí elan) ot Ev 'ais á y ci n a t S vµwv amtaá8Ec. Zoo ook 2 Petrus 2 : 13: amiaot xai µwµot Év rpucp()vtES Év -rats áyánat5 auTwv [gewone lezing : ámáTaK]. Tertullianus, adv. Gentes c. 39 zegt: „Coena nostra de nomine rationem suam ostendit, vocatur ' Ayám ] id quod dilectio apud Graecos est." 1) . Deze áyánat werden in de eerste christen-gemeenten na Pinksteren gehouden. De geloovigen kwamen samen, braken het brood en aten gemeenschappelijk, deden wel aan de armen en vierden dan aan het slot de gedachtenis aan het laatste avondmaal van Christus en Zijne discipelen, gebruikten dus T6 xuptaxóv 8Einvov. Deze áyánat echter ontaardden in den loop des tijds, zoodat verboden werd, aan deze áyánat het heilig avondmaal te verbinden. Tegen het einde der 4e eeuw werden zij door de kerk in het geheel afgewezen. In 1727 werd de oude liefdemaaltijd der apostolische tijden wederom in het leven geroepen in de Moravische kerk en werd een essentiëel deel van den Moravischen ritus. Het is een eenvoudige dienst, waar gebeden en gezongen wordt, tijdens zang of muziek wordt brood binnengebracht en rondgedeeld. Men onderscheidt vijf soorten van liefdemalen : 1 algemeen liefdemaal voor oud en jong; 2 koorliefdemalen ; 3 liefdemaal voor kinderen ; 4 liefdemalen, waar gemeente- en zendingsarbeid besproken wordt ; 5 avondmaalliefdemalen, die aan het heilig avondmaal voorafgaan 2) . Om nu terugtekeeren tot ons litterair-historisch onderzoek moge ik nog noemen de beteekenis van áyáni in de eerste eeuwen 1) S. Angus, The Mystery-Religions and Christianity, p. 127: sacred meals played an important part in the Mysteries as sacraments of union with the deity. P. 128: In nearly all the Mysteries an agape, or sacramental meal, preceded initiation. Cf. Cumont, Die Oriental. Religionen im róm. Heidentum 2 (1914), p. 82. P. Wendland, Die Hellenistisch-Riimische Kultur, p. 155. A. Dieterich, Eine Mithrasliturgie, p. 106 vlgg. 2) Cf. Harry E. Stocker, Moravian Customs 2 (1919).
36 n. C. en in den Byzantijnschen tijd: „liefde", ook een enkele maal = ËPw S b.v. LXX, Cant. II, 4, 5, wordt gesproken van TETPwilÉVYJ &Y&nY);.
Epiphanius (402 n. C.) I, 337 C noteiv Tdv Crycin v µET& TLvoS. Voorts persoonlijk „de geliefde" LXX, Cant. II, 7. Dan als titel — zooals cpLAav&Pw7tfa —: Athanasius (373 n. C.) I, 356 A: rip6G Thv ahv áyáTtr)v, ábcAcpÈ áyaTÉ.
„Aalmoes, „liefdegift" (als in de papyri p. 27) Apophthegmata patrum (± 500 n. C.) 92 D, 105 B: ' A y á Tt a G notdiv stip ɵoil. Dan komt het voor in de uitdrukking n o t i a o v á y (i Tt n v: „wees zoo goed" Apophth. 117 B: lloc1jaaTE ácy&Ttr)v µi) XaAEZTE &PTL !Ace iµoil.
I oann. Moschus (+ 61 o n. C.) 2856 D: ÉAME Iva Tic (mein) Toil (BEAcpou
&
IIotnaov &yc m v á&EAcpé-
tevÉyxwµcv Ets Tb otxovoµciov.1)
HoLety &y&Ttriv kan naast „maaltijd houden" ook beteekenen „begroeten", „kussen". In I Petrus 5 : 14 vinden wij een aardige combinatie : &anr&aaa&e &AAijAouS Év cpLX1 L,aTC &y&Tt% -- „met een kus der liefde". Ten slotte „vriendschap", „goede verstandhouding" tusschen volken, Porph. Adm. 144, I I : Eu dreev&Ep a S µET& TovS ToipxouS xai a y á rc a S ËXovTaS. Nieuwe Thans naderen wij het culminatiepunt van &yaTtáv en Testament het Nieuwe Testament, vooral bij de Apostelen Petrus,
&yam) in Paulus en
den heraut der &y&rn') Johannes. 2) ' Ay&TtT, wordt in het N. T. gebezigd voor liefde van mensch tot mensch, van den mensch tot God en- van God tot den mensch. Eph. h. V, 25 : O i
dv8p€5, dry an á T E
T&S
yuvaixa5 xa& S )cal. 6 Xp caTèG
j Y& Tt T) GeV TGV ÉxxAr)af ay. Matth. V, 44 : (hear(
Ib.,
áTE
(niet cpLAEiTE !) Tok ÉX&povc.
46 : É&v y&p á y an Y) a r) T E TovS &y an 65v T a G vµá5 Prima µca6.6v
ËXETE ...
xat &v & a
Tt á
an a 0, E TovS &SEAcpovS vµwv µóvov Ti nEpLaaav
TCOLElTE ,
1) In die beteekenis eenmaal a'r pyw bij Soph. 0. C. 1094. Vergelijk in Lat. Corn.: „si me amas", „amabo".
2)
In diens brieven áyawtáv 31 maal; áy&Tti
21 ;
&Ya7t1 rrT6 1o.
37
Hier treffen wij dus wederom een combinatie van & y a n á v en &anc4ca&at (= 6Éxea8at <).1) Matth. XXII, 39 : & y a n aj a e t S (niet cpLAiaeLS !) 'ra y nAriaiov aou w5 aeauróv.
Gal. V, 13: SLá TljS & y (i 7t n S SouAevete &AAajXoLS. I Joh. V, 2 : Ev Tovrw yLvwaxoµeV &TL á y art w µ e v Tá TÉxva TO$ 0. eou, dTav Tav &e)v & ra nt w µ € v xai T&S ÉvroXàcS avro$ rtotwµev.
De liefde van God tot de wereld in de bekende woorden Joh. III, 16 : (niet cp iAr i aev) 6 &e)S r)v xóaµov, ware T)v
o$Tw y&p 7e y á n n a e v 2 )
vi)v T)v µovoyevi) ËSwxev ... .
Slechts éénmaal wordt het liefhebben van God door cpLAeiv weergegeven Joh. XVI, 27: avr)S yip 6 na* cptAei 61).14, zij zijn dus 8 cocpL A et S . Van de liefde tot Jezus : 1 Petr, I, 8: 8v ovx LSóvTe S &y a at iT C. Joh. XIV, 21: 6 8È &yanCov µe &yannlihaerat vat) To$ narpóS Rol) x&yw & y a n a; a w avróv.
Absoluut gebruik 1 Joh. III, 18. Merkwaardig en met fijne nuanceering is het gebruik van &yanáv en cpLAeiv in de driemaal herhaalde vraag van den Heer tot Petrus. De eerste vraag luidt [Joh. XXI, 15] : & y a n á S µe nXe)v TovTwv; Petrus antwoordt : cptXw ae. Tweede vraag : & y a at qc S µe; Antwoord : cri) ot8a S óTL cpQ 7 ae. Dan vraagt de Heer : cpLAeiG µe; Het &yanáv hier is onbetwist van hoogere orde. Ten slotte mogen wij niet stilzwijgend voorbijgaan het eerste en het laatste vers van Paulus' superieure hymne op de &yáatal [ I Cor. XIII] : 'Vno tociG yXwaaatS Twv &v&pwntwv AcO )(al Twv &yyÉAwv, dry den 1) v 8È µai gxw, yéyova xaXx)c, j xwv i) x61.1.130‘ov &Xc A4? ov. vuvi 8È µiveL níarLS, arciG, (h á nt r), wie TPfa raura • 1.1.e14wv 8È murw$
j
&yánn.
Hiermede hebben wij gezien, tot welk hoog niveau het woord, dat zoo bescheiden begint, ten slotte is opgeklommen. Terecht zegt Deissmann van het woord &yán n [ Bibelstudien, p. 81] : „seine Geschichte zeigt, wie aus einem vulgaren, unklassischen Worte ein Centralbegriff der Weltreligion werden konnte, der hdher steht als die Glossen von Menschen und Engeln." Wij zagen, dat er dikwijls een wisselspel bestaat en een parallelisme 1) Zie p. 23; 28; 29. 2) G. Heine, Synonymik des Neutestam. Griechisch, p. 153: „Gott kann die Welt nur &yanáv, die Seinigen auch cptXeiv Joh. 16, 27."
38 tusschen dry a n á v en cp LX ei v. 1 ) . Doch ook een onderscheid: in cptXEiv schuilt meer een natuurlijke neiging, in áyanáv meer de keuze van een bewusten wil, die iets aanvaardt, aanneemt, een begrip, dat zich in áyanáv de eeuwen door heeft gevindiceerd. Het is het hoofdbegrip, waaruit geleidelijk zich ontwikkelt het begrip : „zich tevreden stellen met" [8éxea&at >]. De verklaring, hoe aTÉpyEty deze beteekenis krijgt, komt mij moeilijker voor. Of de Nederlandsche wending „voor lief nemen" een conceptie van de Grieksche cPuXi is, durf ik niet beweren. Tusschen áyanáv en a'r pyet y in dezen zin, maakt Schmidt, L. und Gr. Syn., p. 764 dit onderscheid : „Wir sind mit den Dingen namlich entweder zufrieden durch die stetige Stimmung unserer Seele, wie sie der wahrhaft religidse und gottergebene hat, und das ist a'épycty . Oder wir beruhigen uns, indem wir schlimmeres vergleichen, und das ist áyanáv". Van dat aTEpy€tv zegt Isocrates [VIII, 6] : 6 xc Ac ttTwrov návTwv ToZC nAEíaTOtc, Twv Ccv&pdyncov ÉaTív.
Zooeven noemde ik, naar aanleiding van Joh. XXI, 15, áyanáv op die plaats van hoogere orde. Als wij bij de beschouwing van áyanáv in het N. T. het grondbegrip, dat steeds vitaal gebleven is: „ontvangen", „aanvaarden" in gedachten houden, dan krijgt dit woord daar wel een bijzonder perspectief. Onwillekeurig dacht ik aan een vers van onzen classicus Boutens, wanneer hij zijn hymne aan de Schoonheid aldus begint: Kom niet, Schoonheid, eer we U zijn bereid in ons huis, in ons te ontvangen. Dat is een 8éX€a&at, áangeaaat, áyanáv. Welk begrip, naar mijn gevoel, ook schuilt achter de bekende woorden van den adventshymnus: Wie soll ich dich empfangen, und wie begegn' ich dir ? Waar geen plaats meer heeft de gedachte VE( LEaa1yr V SÉ x€V E1711 áOáva rov D'Eóv (T38E [3póTouC áyana éµcv' óhrri v maar de menschenziel in mystiek verlangen wacht op ¶6 cpíATµa áyán1C. 1 ) Zie voor cptAety in N. T. b.v. Matth. X, 37; I Cor. XVI, 22; Luc. XI, 43 en Matth. XXIII, 6; Joh. V, 20; XVI, 27. S. N. Roads, A study of cpLAEiv and áyanáv in the N. T. [Review and Expositor X (1913) 531-533] heb ik niet meer kunnen inzien. E'r pycty en &pav komen in N. T. niet voor.