Advies ondersteunend industriebeleid 31.01.2013 Inleiding De globalisering en technologische vooruitgang maken dat de industrie zich continu moet transformeren om competitief te kunnen blijven. Vlaanderen heeft sterke troeven in handen waarop het kan bouwen om die ambitieuze transformatie te realiseren. We denken hierbij o.m. aan een open economie, een aantal gunstige liggingsfactoren, een hoog niveau van productiviteit, een getalenteerde bevolking. Deze fundamenten alléén zullen niet langer volstaan om de transformatie te realiseren en daardoor een rol van betekenis te kunnen blijven spelen in de globale industriële omgeving van morgen. Vlaanderen moet zijn industriële basis structureel transformeren. Het komt er op aan nu snelheid te halen en een aantal concrete maatregelen te ondernemen die op korte en middellange een ondersteunend en stimulerend effect hebben op de activiteiten op het niveau van de industriële onderneming. Het Nieuw Industrieel Beleid heeft na de discussietekst (Groenboek, 1 okt 2010) concreet vorm gekregen via het zogenaamde Witboek (mei 2011), met 50 concrete actiepunten. Daarnaast werd er een Industrieraad opgericht in nov 2011 en die haar eerste vergadering had op 31 januari 2012. Het Witboek en haar 50 punten blijven een belangrijke inspiratiebron om een hedendaags industrieel beleid mee vorm te geven. Toch waarschuwt de Industrieraad voor een te procesmatige opvolging van dit actieplan. Het is onvoldoende een scorebord bij te houden van afgehandelde actiepunten, op schema zijnde actiepunten of actiepunten die vertraging hebben opgelopen. Kwalitatieve beoordeling en impactanalyse zijn minstens even belangrijk, zoniet belangrijker. We hebben nood aan focus en slagkracht. Daarom moet prioriteit gegeven worden aan acties die effectief een stimulerend en gunstig hefboomeffect hebben op het reële transformatieproces van de Vlaamse industrie. Om reële impact op korte en middellange termijn te genereren, stelt de Industrieraad voor om op de volgende vijf grote thematieken verder te werken.
INZETTEN OP EEN GECOÖRDINEERD TRANSFORMATIEBELEID De Industrieraad heeft de afgelopen maanden gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de verschillende overheidsagentschappen die betrokken zijn of worden in de uitvoering van het NIB. De Industrieraad stelt vast dat er heel wat actoren betrokken zijn en dat er heel wat uiteenlopende steuninstrumenten bestaan. Allemaal overtuigd van het belang van een industrieel beleid, maar allemaal met eigen beoordelingsparameters en criteria.
1. Optimalisatie en afstemming van het overheidsinstrumentarium Er ontbreekt dus een overkoepelende aansturing en coördinatie wat leidt tot te veel versnippering (beperkte budgettaire middelen), fragmentatie in het beleid, grote complexiteit overlap in de acties, of zelfs inconsistenties in geambieerde doelstellingen. Er is bijgevolg dringend nood aan de uitrol van een traject gericht op een verhoging van de efficiëntie in het gehele overheidsinstrumentarium dat wordt ingeschakeld in de uitrol van het NIB. Het betreft in bijzonder de ondersteuningskanalen en beleidsinitiatieven bij het Agentschap Ondernemen, het IWT, FIT en PMV, maar eveneens voor het aanvragen van vergunningen. De Industrieraad pleit ervoor om te werken met echte, heldere resultaatsverbintenissen, met concrete klantgerichte resultaten die de dienstverlenende overheidsdiensten moeten halen en waarop ze kunnen beoordeeld worden (vb. binnen een afgesproken en aanvaardbare termijn wordt een vergunning afgeleverd).
Omvattend advies IR 31.01.2013
Pagina 1 van 8
Om er voor te zorgen dat overheidssteun effectief tot het niveau van de industriële onderneming kan doorsijpelen, moet werk gemaakt worden van de implementatie in de praktijk van het “one-point-ofsingle-contact” principe. Dit zal aanleiding geven tot een bredere bekendmaking en tot een vereenvoudigde toegang voor de industriële ondernemer. Het ‘one-point-of-single-contact’ moet wel lokaal en dichtbij de onderneming aanwezig zijn. De ‘diverse back-offices’ dienen intern de verdere opvolging op de meest efficiënte manier te organiseren. Merk op dat we in België op sommige terreinen hier wel zeer efficiënt in kunnen zijn (vb. de goedkeuring van klinische tests kan binnen 3 weken, wat bij meest efficiënt worldwide). Dergelijke voorbeelden kunnen dienen als ‘best practice’ voor andere overheidsdienstverlenging. 2.
Transformatiegericht clusterbeleid
De oriëntatie en de beleidsprioriteiten van het innovatiebeleid dienen er op gericht zijn een bijdrage te leveren tot de gewenste transformatie en het versterken van de industrie. De Vlaamse industrie van de toekomst dient daarom te focussen op activiteiten met hogere toegevoegde waarde, wat typisch gebeurt op basis van (technologische) innovatie. Vlaanderen kan echter niet in alles uitmunten. De Vlaamse industrie en de Vlaamse overheid is ook te klein om voluit voor de ontwikkeling van alle mogelijke toekomstgerichte domeinen te gaan. Er zullen (objectieve) keuzes gemaakt moeten worden. De publieke en private investeringen zullen in grote mate daarin geconcentreerd moeten worden. Binnen het kader van de te maken keuzes zal er voor Vlaanderen ook een eenduidige interpretatie en invulling moeten gegeven worden aan begrippen als ‘Factory for the Future’, ‘Key Enabeling Technologies’, … De Industrieraad heeft een voorzet gedaan van een zevental criteria die gebruikt kunnen worden voor bepalen/selecteren van ‘Factories van de Toekomst’. Deze set kan als leidraad dienen bij selectie van clusters voor de toekomst. Het uitbouwen van een doordacht en gedragen clusterbeleid, bouwend op bestaande sterktes en inspelend op toekomstige noden en uitdagingen, biedt hierop het antwoord en moet toelaten om in deze groeigebieden een rol van internationale betekenis te spelen. Op clusterniveau worden de krachten gebundeld om via (open) innovatie waarde te creëren over sectoren, technologieën en waardeketens heen, tussen bedrijven en universiteiten, tussen lokale en internationale spelers. Voor de selectie van clusters die een bijzondere ondersteuning krijgen inzake onderzoek en ontwikkeling dient de Vlaamse Regering op aangeven van het VRWI, na samenwerking met het bedrijfsleven en kenniscentra, een objectief selectieproces te ontwikkelen, en vervolgens over de hele lijn te (laten) implementeren. Risico van uitstellen is dat Vlaanderen op geen enkel domein zijn sterktes voluit zal uitspelen en gecounterd zal worden door andere (EU) regio’s. De beleidsmakers lijken wel te willen, maar niet te durven (kiezen). De Industrieraad wil bijdragen aan de uitwerking en de operationalisering. Zo kan misschien gedacht worden aan ronde tafels van competenties en/of van technologieën, in plaats van ronde tafels van sectoren. Het doel blijft het bereiken van de industriële onderneming, over de sectoren heen, los van allerlei vertegenwoordigende instanties. Hiervoor is het absoluut noodzakelijk dat sectoroverschrijdende initiatieven, mede onder impuls van de sectorfederaties, tot stand komen.
3. Ondersteuning bedrijfsfinanciering beter uitbouwen De Vlaamse regering dient de mobilisering van Vlaams spaargeld te bevorderen voor de financiering van risicovolle groeiondernemingen of projecten gericht op een toekomstgerichte transformatie van onze economie. Daartoe dienen ongebruikte fondsen bij Vinnof, SOFI, ARKimedes en TINA sneller te worden aangewend, en kunnen ook bestaande waarborgregelingen worden ingezet om bedrijfsfinanciering vanuit private actoren te stimuleren. Verder dienen pensioenfondsen en groepsverzekeraars te worden aangemoedigd hun pensioenportefeuilles ook mee te oriënteren op vernieuwende industriële (ondernemings)projecten in Vlaanderen, meer dan nu het geval is.
Omvattend advies IR 31.01.2013
Pagina 2 van 8
4. Strategische visieontwikkeling bij bedrijven bevorderen Ondernemers moeten ook zelf strategische keuzes maken om hun business duurzaam op koers te houden of tijdig bij te sturen. In de rompslomp van alle dag, hebben veel ondernemers hier te weinig oog voor. Om de transformatie van het industrieel weefsel breed gedragen te weten, is een ondersteuning voor visieontwikkeling, strategische visieontwikkeling in het bijzonder, onontbeerlijk. Het NIB kan hierop positief inspelen en kan industriële bedrijven (nog) meer bewust maken van de nood om de go-to-market als centraal oogpunt te plaatsen. De strategische visievorming door de onderneming in relatie met de externe omgeving is één luik, maar de ondernemingen moeten ook het omzettingsvermogen/absorptie opbouwen om deze visievorming ook te vertalen in de interne organisatiestructuren en organisatieontwikkeling.
5. Inzetten op halen van de 1%-norm voor O&O De Industrieraad pleit ervoor dat de Vlaamse Regering zijn engagement om tegen 2020 de Europese 1%-norm wat betreft de investeringen in O&O te behalen, ook effectief naleeft. Er zijn de komende jaren dus zware bijkomende (overheids)investeringen in het Vlaamse wetenschaps- en innovatiedomein noodzakelijk. Er moet daarbij in bijzondere mate aandacht gaan naar die kennisontwikkeling en innovatie die zal leiden tot industriële valorisatie en snellere go-to-market door industriële ondernemingen.
INZETTEN OP PRODUCTIEF MENSELIJK KAPITAAL De bedrijven kunnen niet zonder gemotiveerde, productieve en juist opgeleide personen. Eén ding is de leden van de Industrieraad bij hun veelvuldige contacten constant opgevallen: de zorg voor het menselijke potentieel. Al jaren is er kloof tussen vraag en aanbod. Vanuit de vraag bekeken krijgen vele technische vacatures het label “knelpunt” mee. De Industrieraad bekijkt het liever vanuit het aanbod en spreek dan over “kansenberoepen”, zoals technisch tekenaar, ingenieur, technicus, productieverantwoordelijke, procesoperator, enz. Beroepen die een kwart tot een derde van de vacatures vertegenwoordigen, die langer dan een half jaar blijven open staan en zelf deels leiden tot annulering van bestaande vacatures. Zuivere jobdestructie dus. De voorbije 12 maanden registreerde VDAB circa 9.500 vacatures voor ingenieurs. De facto staan er om en bij de 2.500 nog open. Dit is enkel de gekende vraag bij VDAB, de werkelijke vraag is heel wat hoger.
1. Flexibilisering arbeidsmarkt Om tegemoet te komen aan de productienoden, de evolutie op de arbeidsmarkt en om de competitiviteit van de ondernemingen te verbeteren is een grotere arbeidsorganisatorische flexibiliteit een onmiskenbare vereiste. Onder meer het langverwacht vereenvoudigen en moderniseren van de stelsels van tijdelijke arbeid en deeltijdse arbeid zou daarnaast leiden tot een grotere contractuele flexibiliteit. Tot slot is het ook belangrijk om voldoende ruimte te voorzien voor externe flexibiliteit, namelijk uitzendarbeid en detachering, aan de hand van de zogenaamde ‘flexibele schil’. Deze flexibele schil vangt extreme schommelingen binnen het werkaanbod op. Om productie en seizoensschommelingen op te vangen en om initiatieven inzake open innovatie te facililteren zouden ook vernieuwde vormen van ter beschikking stelling (over verschillende bedrijven heen) moeten worden verkend (co-sourcing). Dit is goed voor de sociale zekerheid, goed voor inkomens en loopbaanbaanzekerheid van werknemers en laat bedrijven toe om in te spelen op vernieuwende initiatieven en de nodige wendbaarheid aan de dag te leggen. Hiertoe is een aanpassing aan de federale wet op de ter beschikking stelling nodig.
Omvattend advies IR 31.01.2013
Pagina 3 van 8
2. Opleiding gedurende tijdelijke werkloosheid De Industrieraad vraagt in lijn met het Vlaamse loopbaanakkoord, een verdere versterking en inzet van opleiding gedurende periodes van langdurige en/of systematische economische werkloosheid vanaf dag 1 waarbij ingezet wordt op competentieontwikkeling (ahv competentieontwikkelingsplan). In afwachting van de uitkomst van het federaal interprofessioneel overleg, zal zij hier sterker op inzetten en dit in nauwe betrokkenheid met de sociale partners. 3. Individuele Beroepsopleiding in een Onderneming (IBO) opdrijven Het afgesproken groeipad inzake IBO tot 17.000 dient te worden gerealiseerd. Dit lukt vooralsnog niet, mede door de tegenvallende conjunctuur maar eveneens door de te grote rigiditeit in het systeem. De Industrieraad stelt daarom voor meer soepelheid en flexibiliteit in te bouwen in de wijze waarop IBO wordt gereglementeerd en toegepast door ondernemingen. Deze versoepeling dient deel uit te maken van het VDAB-relancebeleid, om finaal te resulteren in snellere en betere invulling van de talrijke openstaande vacatures. In het kader van het federaal relancebeleid, meer bepaald het streven naar 10.000 stageplaatsen, moet de Vlaamse regering haar bevoegdheden ten volle uitspelen en ervoor zorgen dat er geen bijkomende administratieve, financiële of andere verplichtingen worden opgelegd aan de ondernemingen. 4. Stimuleren van het opzetten van gemengde (opleidings- en co-creatie)teams Door studenten en medewerkers uit verschillende domeimen en uit verschillende opleidingstrajecten bij elkaar te brengen in gemengde teams, wordt spontaan veel vlotter kennis onderling uitgewisseld en ook nieuwe kennis ge-co-creëerd. Meer dan vroeger zal de nieuwe kennis maar ook de toegevoegde (meer)waarde gehaald kunnen worden daar waar verschillende disciplines en sectoren elkaar ontmoeten. Het komt er dus op aan om opleidingstrajecten in gemengde teams aan te moedigen.
VLOTTERE DOORSTROMING TALENT NAAR DE INDUSTRIE De problemen waarmee de industrie in Vlaanderen geconfronteerd wordt op het gebied van de afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt zijn talrijk en divers. De industrie in Vlaanderen pleit er daarom voor dat er werk gemaakt wordt van een vernieuwd onderwijssysteem dat evolueert in de richting van het aantrekkelijker maken van de huidige en toekomstige technisch-wetenschappelijke studierichtingen voor jongeren en het voorzien van praktijkervaring in een bedrijfscontext. 1. Geassocieerd onderwijs De mismatch tussen het aanbod en de vraag op de arbeidsmarkt is echter al bijzonder groot bij de uitstroom van jongeren uit het onderwijs. Op dit ogenblik worden belangrijke inspanningen geleverd om leerlingen op de werkplek beter kennis te laten maken met bedrijven en hun leefwereld. Dit moet verder gaan. Zowel in Vlaanderen met langdurige stages als in het buitenland – denk maar aan het duaal systeem in Duitsland en de Zwitserse Lehrstelle – is aangetoond dat ingebouwde praktijkervaring tijdens de opleiding leidt tot meer deelname aan technische opleidingen. Onderwijs en industrie moeten er naar streven om jongeren tijdens hun opleiding te verrijken met praktijkervaring in een reële bedrijfsomgeving. Zeker nu het departement onderwijs in september 2012 een omzendbrief ‘werkplekleren’ gelanceerd heeft dat voldoende ruim laat zodat het duidelijk is dat leerlingen competenties kunnen verwerven in reële arbeidssituaties. De Industrieraad adviseert de
Omvattend advies IR 31.01.2013
Pagina 4 van 8
Vlaamse Regering het geassocieerde onderwijs verder te verruimen en verfijnen, waarbij elke partner zijn rol heeft. De industrie richt zich het best op enkele profielen waarnaar de vraag zeer groot is, zoals de beroepenclusters mechanica, proces- en onderhoudstechnieken. Dergelijke geassocieerde onderwijsvormen zou de industrie minstens aan 1.000 leerlingen per jaar moeten kunnen aanbieden, met focus op de derde graad secundair en het zogenaamde 7de specialisatiejaar. De overheid van haar kant moet randvoorwaarden creëren en het concept mee uitdragen. De overheid kan onderwijsverstrekkers en scholen actief aanmoedigen om het leren op de werkplek in te voeren. Van groot belang is dat er voldoende ruimte moet zijn voor ondernemingen of sectoren voor een ‘tailor made’-aanpak, de ‘one size fits all’-werkwijze werkt immers niet. Bedrijven met een krachtige leeromgeving zouden ook gecertifieerd kunnen worden, zonder administratieve last of kost. Ten slotte moet de overheid samen met de industrie een duidelijke structuur uitwerken, met antwoorden op vragen rond veiligheidsvoorschriften, verzekeringen, contracten voor leerlingen, statuut leerkracht in bedrijf…
2. Studieduurverlenging masteropleidingen beperken De industrie in Vlaanderen versnelt en duurzaam vernieuwen kan enkel door voldoende instroom van technologisch en technisch talent vanuit het onderwijs naar de behoeften van de industrie in Vlaanderen. Die industrienoden in bijzonder naar ingenieurs en technisch geschoolden, zullen, onder meer onder invloed van de grote pensioneringsuitstroom, de komende jaren verder toenemen. Voor een aantal voor bedrijfsleven relevante studierichtingen - in bijzonder bedrijfseconomie en industrieel ingenieur - ziet de Industrieraad weinig heil in de uitbreiding met extra jaar. Over het algemeen dient een verlenging van studieduur te worden beperkt, gelet op de bijkomende budgettaire kosten en de bijkomende krapte op de arbeidsmarkt die dit veroorzaakt door een verlate intrede van jongeren op de arbeidsmarkt.
INDUSTRIE RUIMTE EN RECHTSZEKERHEID GEVEN Naast inzet op werkelijke en breed gedragen transformatie, de zorg voor het menselijke kapitaal, de betere doorstroming van talent naar de arbeidsmarkt en industrie, zijn er ook nog de randvoorwaarden die een industriële ontwikkeling als onderdeel van de samenleving mogelijk maken.
1. Versneld en effectief vergunningenbeleid In essentie worden ondernemingen in Vlaanderen geconfronteerd met een veelheid aan activiteiten waarvoor één of meerdere vergunningen noodzakelijk zijn. Hiervoor moet een traject doorlopen worden dat vaak erg lang duurt en weinig ‘klantvriendelijk’ is. Tegenstrijdige of bindende adviezen, ellenlange procedures of uitgebreide beroepsmogelijkheden verhinderen te vaak een snelle besluitvorming en bijgevolg projectrealisatie. Vooraleer gekeken wordt naar hoe vergunningsprocedures versneld kunnen worden, is het zinvol om een stap terug te zetten en te evalueren of een vergunning in al deze gevallen wel zinvol en noodzakelijk is. Indien blijkt dat voor een bepaalde activiteit een vergunningplicht aangewezen is, moet een volledige integratie van de verschillende benodigde vergunningen worden gerealiseerd (een geïntegreerde omgevingsvergunning). Indien een dossier als vergunningsplichtig wordt gecatalogeerd, blijkt de vergunningsprocedure niet altijd even vlot te verlopen. Een versneld en economisch verantwoord vergunningskader is essentieel voor ondernemingen in Vlaanderen om snel te kunnen inspelen op wijzigende marktsituaties en innovatie. Daarnaast moeten uiteraard termijnen gerespecteerd worden.
Omvattend advies IR 31.01.2013
Pagina 5 van 8
De Europese richtlijnen leggen aan de lidstaten geen verplichtingen op waardoor een vergunning slechts voor een beperkte geldigheidstermijn kan worden verleend. Een aantal richtlijnen voorziet wel in een periodieke evaluatie van een deel van de vergunningsplichtige inrichtingen (bv. Richtlijn Industriële emissies) en/of verplicht de vergunningsvoorwaarden geregeld te toetsen en indien noodzakelijk bij te stellen. Bovendien passen veel bedrijven hun exploitatie regelmatig aan om te moderniseren, nieuwe activiteiten te ontplooien en mee te zijn met nieuwe technologieën, zodat de periode tussen twee vergunningsaanvragen voor hetzelfde bedrijf in de praktijk meestal minder dan 20 jaar bedraagt. Door de milieuvergunning “permanent” te maken, willen we de kosten voor zowel de overheid als de exploitant verlagen en de rechtszekerheid verhogen. (zie ook conceptnota VR december 23/11/2011 en addendum VR van 20/07/2012).
2. Versnellen van investeringsprojecten Er dient snel werk te worden gemaakt van het geplande kaderdecreet voor de versnelling van belangrijke investeringsprojecten, door verbetering van de procedures. Het betreft hier in bijzonder de grote infrastructuurprojecten, zoals op het vlak van energieproductie en –transport, mobiliteit, enz. Er bestaan allerlei bottle necks (o.m. wat betreft vergunningen, reglementering, financiering) die een snelle uitvoering tegenhouden, maar waar de overheid wel de nodige druk kan zetten om een versnelde realisatie mogelijk te maken. De Industrieraad is tevreden met de extra investeringen die de Vlaamse Regering heeft aangekondigd op het terrein van wetenschap en innovatie. Het plan van minister van Innovatie Ingrid Lieten herstelt de terugval van deze budgetten voor 2011. Met het uitgestippelde groeipad van 200 miljoen euro tegen het einde van deze legislatuur geeft de Vlaamse Regering een belangrijk signaal. Het bereiken van de Europese 1%-norm zal echter nog meer inspanningen vergen. 3. Ijzeren voorraad realiseren Met het decreet Ruimtelijke Economie wordt het instrumentarium van de overheid versterkt zodat ze sneller kan overgaan tot ontwikkeling van gronden ter ondersteuning van economische activiteiten. Het decreet ruimtelijke economie creëert tevens het regelgevend kader waarmee voortdurend de ruimtebehoefte voor economische activiteiten in kaart wordt gebracht. Vraag en aanbod van bedrijventerreinen moet zo nauwkeurig mogelijk worden bijgehouden zodat de overheid gericht kan werken aan het realiseren van een ijzeren voorraad. Het regelgevend kader is er nu, administraties moeten er nu nog wel uitvoering aan geven. 4. Kostenefficiënt energiebeleid Onze industrie is relatief zeer energie-intensief, maar haalt wel de wereldtop in energie-efficiëntie. Een cruciale voorwaarde is dat de lasten van de Vlaamse industrie vergelijkbaar moeten zijn met deze van de buurlanden. Vlaanderen is bijzonder gevoelig aan potentiële delokalisatie wegens het hoge aandeel energie-intensieve bedrijven. Daarom is een ‘level playing field’ inzake energiekosten zo essentieel. Met de goedkeuring van de hervorming van het groenestroombeleid door de Vlaamse regering werd een belangrijke stap gezet voor de kosten competitiviteit door de invoering van bijkomende vrijstellingen voor de industrie zowel voor groenestroom als voor WKK. Het is de totale factuur die voor de ondernemingen telt dit betekent dat er ook maatregelen nodig zijn van de federale overheid om de in de toekomst oplopende kosten voor de ondersteuning van de windenergie op zee te beperken.
Omvattend advies IR 31.01.2013
Pagina 6 van 8
De overheid moet inzetten op het verhogen van de concurrentie op de elektriciteitsmarkt en op een versterking van de bevoorradingszekerheid. Bovendien vereist het groeiend aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen een toenemende flexibiliteit van het productiepark. De nodige vergunningen om nieuwe (fossiele en hernieuwbare) productie-installaties te bouwen moeten voorzien worden. Tevens moet er duidelijkheid komen over (het terugdraaien van) de nucleaire uitstap. Energie-efficiëntie is en blijft de basis voor een kostenefficiënt energiebeleid. De industrie heeft al belangrijke inspanningen geleverd om de energie-efficiëntie te verbeteren in het kader van de huidige benchmark- en auditconvenanten. De huidige generatie energieconvenanten lopen af eind 2012 (benchmarking) en eind 2013 (audit). De continuïteit van de energie-efficiëntie inspanningen kan best gerealiseerd worden door een nieuw convenantensysteem – binnen het bestaande beleidskader idealiter aansluitend qua timing op het einde van de huidige convenanten. 5. Loonkostencompetitief blijven met de buurlanden Onze industrie gaat gebukt onder een persistente loonkostenhandicap. Deze bedraagt sinds 1996 4,6% tegenover de drie buurlanden (CRB, 2012). Dit kost jobs, wat zich in de huidige actualiteit zeer sterk uit. Deze vaststelling is echter niet nieuw, maar vraagt wel een daadkrachtig ingrijpen door de beleidsmakers. In de ons omringende landen zien we dat in een niet zo lang verleden de nodige ingrijpende maatregelen werden genomen of dat men concrete plannen klaar heeft om de internationale competitiviteit aan te pakken. Structurele en ingrijpende oplossingen om op een slimme manier loonlastenverlagingen door te voeren, impliceren de facto effecten op middellange of lange termijn. Daarnaast is het cruciaal om ook op de korte termijn bewarende, tussentijdse maatregelen te durven nemen om de competitiviteit van de Vlaamse industrie internationaal niet te verslechteren en de negatieve tendensen (krimpende industriële activiteit/tewerkstelling) af te remmen. 6. Groeistimulerende fiscaliteit De fiscale en parafiscale stelsels waren in de Vlaamse industriële ondernemingen opereren, is niet groeibevorderend. De globale fiscale druk ligt te hoog. De samenstelling van de fiscale lasten is te zeer gericht op directe belastingen zoals de personenbelasting en de vennootschapsbelasting, belastingen die rechtstreeks interfereren in het productieproces. De belastingsstructuur wordt ook gekenmerkt door hoge marginale tarieven die vervolgens gecompenseerd worden door tal van uitzonderingsmaatregelen. Mede daardoor is het Belgische ‘fiscaal en parafiscaal gebouw’ complex en ondoorzichtig, hetgeen bovendien rechtsonzekerheid en -ongelijkheid in de hand werkt. De federale regering heeft een Groenboek aangekondigd waarin een fundamentele hervorming van de fiscaliteit wordt omschreven. Hiervoor zou samengewerkt worden met het parlement. De implementatie ervan zou dan moeten plaatsvinden in de volgende legislatuur. De beleidsmakers moeten deze structurele fiscale hervorming – de eerste sinds de jaren zestig – aangrijpen om een model in te voeren dat economische groei echt bevorderend en rechtszekerheid op lange termijn garandeert.
SAMENWERKENDE OVERHEDEN De Industrieraad stelt vast dat de verschillende overheidsniveau’s in dit land aanzienlijke inspanningen leveren om het industrieel weefsel in België te verstevigen en te versterken. Na de omzetting van de zogenaamde zesde staatshervorming zal het zwaartepunt van het economie- en innovatiebeleid onomkeerbaar bij de gewesten liggen. Daarom pleit de Industrieraad er voor dat de regie van het industrieel beleid ontegensprekelijk bij de gewestautoriteiten ligt, waarop andere overheidsniveaus zoals de federale overheid en lokale overheden zich enten. Bovendien dient er zowel naar maximale afstemming met als naar hefbomen met het Europese niveau te worden gezocht.
Omvattend advies IR 31.01.2013
Pagina 7 van 8
Een goede informatiedoorstroom, duidelijke afbakening van rollen en verantwoordelijkheden in de implementatie van het industriebeleid is nodig om de homogeniteit en effectieve impact van genomen maatregelen mogelijk te maken. Tot slot adviseert de Industrieraad de Vlaamse Regering een duidelijke communicatie omtrent het Nieuw Industrieel Beleid op te zetten met een dubbel doel: rechtstreekse communicatie aan de ondernemingen over het NIB en wat er concreet voor de ondernemer in zit, en een positieve dynamiek op gang brengen omtrent de toegevoegde waarde die het clusterbeleid voor Vlaanderen kan betekenen.
Omvattend advies IR 31.01.2013
Pagina 8 van 8