ADVIES BRANDVOORKOMINGSMAATREGELEN EN BRANDBESTRIJDINGSMIDDELEN BIJ PRAALWAGENS 1. Blustoestellen : de praalwagen dient uitgerust te worden met ten minste volgend brandbestrijdingsmaterieel : draagbare snelblusser (poeder of schuimblusser), type conform aan de brandlast, dient voorzien naar rato van 1 bluseenheid per wagen. Snelblustoestellen van het type CO2 zijn slechts toegestaan in supplement. De snelblustoestellen dienen het BENOR-kenmerk te bezitten en voldoen aan EN 3 en minstens 1 BE te hebben. Het toestel is van een recent keuringslabel voorzien. Blustoestellen uit personenwagens zijn niet toegestaan daar een toestel met een bluseenheid < 1 niet toegestaan is. De bluseenheid van het toestel staat vermeld op het toestel zelf. Voor de aankoop en het onderhoud van de blustoestellen wendt men zich het best tot firma s welke aangesloten zijn bij de vakorganisatie FEBELMI. Het onderhoud van deze toestellen dient jaarlijks te gebeuren, is verplicht en moet uitgevoerd worden volgens TN117 van het NVBB. Indien het gaat om een nieuw blustoestel dient de factuur voorgelegd te kunnen worden. 2. De opstelling van de eventuele stroomgeneratoren dient te gebeuren in een daarvoor voorziene ruimte, gemaakt uit een onbrandbaar materiaal. De ruimte moet overvloedig verlucht worden opdat ten allen tijde geen explosief mengsel kan ontstaan. Deze verluchting moet rechtstreeks uitgeven op de buitenlucht. De uitlaat van de aggregaat dient vrij te zijn. 3. De eventuele koolwaterstoffen, zoals benzine en diesel, mogen enkel vervoerd worden in metalen jerrycans. Deze jerrycans mogen niet op de praalwagen noch in het voertuig geplaatst worden. Er dient een locatie (of meerdere) voorzien te worden waar de praalwagens tijdens de tocht kunnen bijtanken. Op deze locatie mogen geen toeschouwers aanwezig zijn en de plaats moet vlot bereikbaar te zijn voor de hulpdiensten. 4. Tijdens de vuloperaties dient een strikt rookverbod te worden opgelegd in de omgeving van de generator. Bij het vullen van de brandstoftank dient het voertuig stil te staan en wordt de stroomgroep stilgezet. 5. Het vullen dient te gebeuren via een metalen trechter die als geschikt bevonden wordt voor het aggregaat. 6. Het aggregaat en het stroombord dient te voldoen aan de ter zake geldende reglementering (AREI). Op de elektrische circuits dient tussen de aggregaat en elke verbruiker een beveiliging (zekering of differentieel) voorzien te worden. Een keuringsverslag van een erkend organisme bewijst de conformiteit met het AREI. 7. Vermijd overbelasting van uw elektrische installatie: door middel van dominostekkers, opgerolde verlengsnoeren waar stroom doorloopt. 8. Op de carnavalwagens mag geen open vuur gemaakt worden. 9. Het gebruik en vervoer van gasflessen op de praalwagen is verboden.
10. Er dienen instructies in geval van brand of calamiteit aan de deelnemers overgemaakt te worden. 11. Gebruik nooit brandbare voorwerpen zoals vuilniszakken, plastiek bekertjes, enz als asbak. Reinig ook geen asbakken alvorens zeker te zijn dat alle sigarettenpeukjes gedoofd zijn. 12. Hou op een vaste plaats een bruikbare zaklamp in gereedheid !! 13. Op elke wagen dient een mobiel telefoontoestel aanwezig te zijn. 14. Geen alcoholische dranken met alcoholgehalte boven de 20 % mogen op de praalwagens aanwezig zijn. 15. Vermijd uiterst brandbare materialen te gebruiken.
Omgaan met blustoestel:
een
draagbaar
1. Steeds de brand met de wind in de rug aanpakken; als regel geldt een afstand van 2,5 รก 5 meter. U richt daarbij het poeder op de basis van de vuurhaard, bijna parallel met de bodem als het bijvoorbeeld gaat om een plasbrand. 2. De brand niet in het midden bestrijden, doch u gaat op het vuuroppervlak af met een van links naar rechts gaande beweging waarbij u zijdelings naar voor gaat tot het vuur volledig geblust is. 3. In de regel wordt een brand van onder naar boven bestreden. 4. Als het gaat om een vuurhaard die zich in de hoogte uitstrekt, gaat u te werk zoals op het hieronder aangegeven schema. Dit geldt evenzeer voor uitstromende vloeistoffen als voor gordijnen of meubels: het vuur steeds bestrijden van onder naar boven. Maar denk eraan: u moet de brand beginnen te bestrijden op een afstand van 3 tot 4 meter van de haard. U mag een brand nooit van te dichtbij bestrijden. Spuit het poeder van op ongeveer 3 meter afstand van het vuur; daarna kunt u dichter komen om het blussen te voltooien.
5. Bij het blussen van vloeistoffen (oppervlaktebranden) niet met een gebonden, gerichte straal de branden bestrijden, doch het bluspoeder als een wolk over de gezamenlijke brandhaard leggen. 6. Voor het bestrijden van een brand met een grotere omvang de blusapparatuur niet na elkaar, doch een voldoende aantal toestellen gelijktijdig inzetten. 7. Als u een brand gaat bestrijden met een blusapparaat buk u dan. U zal veel minder door de rook gehinderd worden. 8. Stap nooit in een plas, zelfs al is hij uitgedoofd. Het vuur kan immers onverwacht achter u opnieuw opflakkeren! 9. Bij het bestrijden van branden van een geringe omvang, het bluspoeder niet nodeloos verspuiten, zodat een poederreserve bij het weer ontvlammen van de brand ter beschikking staat. 10. U moet rekening houden met dode hoeken in de omgeving van de brandhaard. Zelfs kleine vlammetjes of gloedresten kunnen de brand weer tot volle omvang brengen.