Addendum PE Plus Adviseur Basis
Dit addendum is uitsluitend voor persoonlijk gebruik en het is niet toegestaan om het digitaal of in kopie door te sturen naar anderen. Met dit addendum heeft u een overzicht van de aanvullingen op de syllabus PE plus Adviseur Basis versie 720141. De gewijzigde fiscale cijfers hebben we niet opgenomen in dit addendum, omdat deze tijdens het examen worden gegeven. Wij wensen u succes met uw studie.
© 2015 Lindenhaeghe Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk fotokopie microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaand schriftelijke toestemming van Lindenhaeghe.
Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden de auteurs, redacteuren en Lindenhaeghe geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de gevolgen hiervan.
INHOUDSOPGAVE
1.
AANVULLINGEN BASIS
3
1.1
Het vervallen van de vergunning (vervangt 1.1.4.3)
3
1.2
Ombudsman Financiële Dienstverlening (vervangt deel 1.2.1)
3
1.3
Ongehuwd samenwonen (vervangt deel 2.2.2)
3
1.4
Erfrecht (toegevoegd aan 2.2.3)
4
1.5
Inkomstenbelasting (vervangt 2.3.1)
1.6
Uitstel van betaling (toegevoegd aan 2.3.2)
14
1.7
Betalen (toegevoegd aan hoofdstuk 3)
15
1.8
Zelftoets (toegevoegd aan 3.2)
18
1.9
Blokhypotheek (toegevoegd aan 4.1.4)
19
1.10
Particuliere en sociale verzekeringen (vervangt 5.1.2)
19
2.
7
PROFESSIONEEL GEDRAG, INTEGRITEIT EN ADVIESVAARDIGHEDEN (TOEGEVOEGD HOOFDSTUK)
720151/Addendum PE Plus Basis
23
2
1.
AANVULLINGEN BASIS
1.1
HET VERVALLEN VAN DE VERGUNNING
Er zijn twee omstandigheden waarin een vergunning vervalt:
•
het overlijden van de vergunninghouder. De vergunning vervalt als de persoon, aan wie de vergunning is verleend, komt te overlijden. De vergunning is namelijk niet overdraagbaar;
•
het verdwijnen van de financieel dienstverlener. De vergunning vervalt ook als de financieel dienstverlener ophoudt te bestaan. Voorbeelden hiervan zijn het einde van de financieel dienstverlener door een fusie of een splitsing.
Het is wenselijk een voorziening te treffen voor de continuïteit van een ondernemin g als een van de bovenstaande situaties zich voordoet. Om deze reden blijft de vergunning nog twee maanden gelden voor degene(n) aan wie de onderneming is overgedragen of overgegaan. Deze persoon of personen worden dan in de gelegenheid gesteld op eigen ti tel een vergunning te verkrijgen. Deze persoon of personen worden dan in de gelegenheid gesteld op eigen titel een vergunning te verkrijgen.
1.2
OMBUDSMAN FINANCIËLE DIENSTVERLENING
Een klant kan bij de Financiële Ombudsman van Kifid terecht zodra uit een brie f van de directie of van de interne klachtencommissie van een financieel dienstverlener blijkt dat de klacht niet samen op te lossen is, of wanneer er geen tijdige reactie van de financieel dienstverlener komt. De Ombudsman Financiële Dienstverlening maakte in eerste instantie deel uit van de klachtenprocedure bij Kifid. Hij kon een oordeel geven over de klacht, waarbij de consument de keuze had de klacht voor te leggen aan de Geschillencommissie met als gevolg een dubbele dossiervorming. Dit is nu niet meer het geval. De Ombudsman houdt zich sinds 1 oktober 2014 alleen nog maar bezig met bemiddeling. Als de Ombudsman het met de klant eens is over de klacht, zal hij bij de dienstverlener opkomen voor de belangen van de klant. De Ombudsman doet dan een bemidd elingsvoorstel of een aanbeveling. Het bemiddelingsvoorstel of de aanbeveling is niet bindend. Als de klant niet tevreden is met het oordeel van de Ombudsman, kan hij binnen drie maanden naar de Geschillencommissie stappen.
1.3
ONGEHUWD SAMENWONEN
Twee personen kunnen gaan samenwonen zonder ‘iets’ te regelen. Zij hebben dan voor de wet geen andere relatie met elkaar dan twee willekeurige vreemden. De financieel dienstverlener die advies aan ongehuwd samenwonenden geeft, geeft dus advies aan zelfstandige individ uen. De rechtshandelingen die de ene partner verricht, binden de andere partner niet. Als de ene partner bijvoorbeeld een kredietovereenkomst afsluit, kan de geldverstrekker de andere partner niet aanspreken op het nakomen van de kredietovereenkomst.
720151/Addendum PE Plus Basis
3
Er bestaat dus geen specifieke wetgeving voor ongehuwd samenwonenden die niets hebben geregeld. Zo zijn er geen wettelijke bepalingen voor ongehuwd samenwonende partners die uit elkaar gaan. Ook zijn ongehuwd samenwonende partners geen wettelijke erfgenamen van elkaar. Anders gezegd: als zij niets hebben geregeld, erven zij niet van elkaar. Als de ene partner bijvoorbeeld een kredietovereenkomst afsluit, kan de geldverstrekker de andere partner niet aanspreken op het nakomen van de kredietovereenkomst.
1.4
ERFRECHT
Het erfrecht regelt wat er gebeurt met het vermogen van iemand na overlijden. Is er geen testament opgesteld, dan geldt het wettelijk erfrecht. Is er wel een testament opgesteld, dan is er sprake van testamentair erfrecht. In onderstaand overzicht staan een aantal termen plus uitleg uit het erfrecht.
Uitgangspunt van het erfrecht is dat de langstlevende echtgenoot in beginsel goed verzorgd moet achterblijven. Dit wordt bereikt door de zogenoemde wettelijke verdeling. Deze wettelijke verdeling houdt in dat alle goederen volgens de wet aan de langstlevende echtgenoot toekomen. De kinderen krijgen slechts een geldvordering ter grootte van hun wettelijk erfdeel.
Voorbeeld Wettelijke verdeling Johan is met Loes gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Ze hebben twee kinderen. Johan overlijdt zonder een testament te hebben opgemaakt. Op het moment van overlijden hebben zij de volgende bezittingen: een woonhuis met een waarde van
€ 200.000
effecten met een beurswaarde van
€
30.000
spaargeld met een waarde van
€
10.000
totale waarde gemeenschap
€ 240.000
720151/Addendum PE Plus Basis
4
De helft van de bezittingen is van Loes. De andere helft is de nalatenschap van Johan. De waarde van de nalatenschap bedraagt dus € 120.000. Loes en de twee kinderen zijn de erfgenamen van deze nalatenschap, ieder voor een gelijk deel. De verdeling wordt dus € 120.000/3 = € 40.000 per persoon. Dat betekent niet dat de kinderen ook echt € 40.000 krijgen. De kinderen krijgen ieder een niet-opeisbare vordering op Loes van € 40.000. Hierbij is geen rek ening gehouden met het betalen van belasting en kosten. De positie van de geregistreerd partner is in het erfrecht gelijk aan de positie van de gehuwde. Waar we ‘echtgenoot’ schrijven, kunt ook ‘geregistreerd partner’ lezen.
Groepen van erfgenamen Het wettelijke erfrecht werkt met verschillende groepen personen die kunnen erven. Alleen bloedverwanten kunnen erven. In het erfrecht geldt de groep -voor-groep-regel: pas wanneer in een bepaalde groep geen erfgenamen zijn, komt een volgende groep in aanmerking. Er is geen erfgenaam in een groep als er geen in leven zijnde erfgenaam is of als er geen erfgenaam is die wil erven. De vier groepen erfgenamen zijn: •
groep 1: de (niet van tafel en bed gescheiden) echtgenoot van de erflater en zijn of haar kinderen;
•
groep 2: de ouders van de erflater en zijn of haar broers en zussen;
•
groep 3: de grootouders van de erflater;
•
groep 4: de overgrootouders van de erflater.
Bij een scheiding van tafel en bed blijven de echtgenoten volgens de wet getrouwd. Door de scheiding van tafel en bed gelden bepaalde rechten en plichten die verbonden zijn aan het huwelijk niet meer. Wanneer iemand overlijdt, moet eerst worden gekeken of er erfgenamen in groep 1 in leven zijn en willen erven. Is dat het geval dan erven de erfgenamen uit de volgende groepen niets. Pas als er niemand in groep 1 in leven is of in aanmerking komt, komt groep 2 aan de beurt. Groep 3 komt pas aan de beurt wanneer er in groep 1 en 2 geen erfgenamen meer in leven zijn. Ten slotte komt groep 4 pas aan de beurt als er in de groepen 1, 2 en 3 niemand meer in leven is. Zijn er in alle vier de groepen geen erfgenamen meer in leven, dan vervalt de erfenis aan de staat.
Voorbeeld Groep-voor-groep-regel De vrijgezelle Berend heeft een broer Michel. Ook heeft Berend nog een oma. Zij heet oma Koos. Naast zijn broer Michel en oma Koos zijn er geen familieleden meer. Als Berend komt te overlijden, geldt het volgende: Groep 1: geen wettelijke erfgenamen; Groep 2: broer Michel; Groep 3: oma Koos; Groep 4: geen wettelijke erfgenamen.
720151/Addendum PE Plus Basis
5
Mocht Berend overlijden, dan heeft zijn broer Michel recht op zijn nalatenschap. Michel zit namelijk in groep 2 en in groep 1 zijn er geen erfgenamen. Oma Koos ontvangt niets volgens het wettelijk erfrecht. Zij zit in groep 3 en die komt pas aan de beur t na groep 2 waarin broer Michel zit.
Plaatsvervulling Plaatsvervulling wil zeggen dat een erfgenaam als het ware in de plaats komt van de oorspronkelijke erfgenaam. Dit gebeurt als de oorspronkelijke erfgenaam al is overleden of als de erfgenaam de erfenis verwerpt. Verwerpen wil zeggen dat iemand de erfenis niet wil hebben.
Voorbeeld Emma is een alleenstaande vrouw. Ze had twee dochters: Merel en Fleur. Haar oudste dochter Merel is een aantal jaren geleden overleden. Merel had twee zoons. Deze zoons, Pi eter en Bas, leven nog als Emma overlijdt. Er is geen testament. Haar nalatenschap bedraagt € 600.000. Fleur erft hiervan de helft en dus een bedrag van € 300.000. Als Merel nog had geleefd, had zij ook € 300.000 geërfd. Pieter en Bas nemen de plaats van Merel in en erven ieder € 150.000.
Legitieme portie De legitieme portie van een kind is het gedeelte van de erfenis van de ouder waarop het kind altijd recht heeft. Een ouder kan zijn kind in een testament onterven. Toch heeft het kind dan recht op een deel van de erfenis van zijn ouder. Dat deel is de legitieme portie. De legitieme portie geeft geen recht op goederen, maar is een geldvordering op de gezamenlijke erfgenamen. De hoogte van de legitieme portie bedraagt de helft van het wettelijke erfdeel.
Voorbeeld Legitieme portie Daan is een alleenstaande vader. Hij heeft drie dochters. Neeltje is één van deze dochters. Daan onterft Neeltje in zijn testament. Toch kan Neeltje aanspraak maken op een deel van de nalatenschap van Daan als hij overlijdt. Wett elijk gezien zou zij recht hebben op een derde deel van de nalatenschap. Ook de andere twee dochters hebben een wettelijk erfdeel van een derde. Neeltje kan aanspraak maken op een legitieme portie ter grootte van een zesde deel van de nalatenschap.
Testament Een testament is een notarieel vastgelegd document dat de notaris opstelt om af te wijken van het wettelijk erfrecht. Iedereen van 16 jaar en ouder mag een testament laten opmaken. Een testament of uiterste wilsbeschikking is een eenzijdige rechtshand eling. Bij testament kan de erflater zelf zijn erfgenamen benoemen. Naast erfgenamen kunnen ook legatarissen worden benoemd. Een legataris is volgens het wettelijk erfrecht geen erfgenaam. Een legaat is een bepaling in een testament, waarbij een goed of een vast omschreven geldbedrag aan een bepaald persoon wordt nagelaten.
720151/Addendum PE Plus Basis
6
Voorbeeld Legataris Oma Wendy wil haar oude antieke klok nalaten aan haar kleinkind Richard. Richard heeft haar op haar oude dag altijd goed geholpen en hij is gek op die klok. Daarom legateert Oma Wendy in haar testament de oude antieke klok aan haar kleinzoon Richard.
1.5
INKOMSTENBELASTING
Box 1: Loon Een werknemer ontvangt loon voor het werken voor een werkgever. Dit loon is belast in box 1. Ook pensioenuitkeringen en uitkeringen op grond van een sociale verzekering (zoals AOW en WW) vallen in box 1.
Fiscaal loon Fiscaal loon is het loon dat de fiscus aanhoudt voor de berekening van de loonheffing (loonbelasting en premies volksverzekeringen). De belastingplichtige vindt de hoogte van het fiscaal loon terug op de jaaropgave. Een jaaropgave is een overzicht van het loon dat de werkgever of uitkeringsins tantie jaarlijks verstrekt. Ook staan de loonheffing en de heffingskortingen op dit overzicht. De werkgever houdt de loonheffing in. De werknemer ontvangt dus het loon nadat de loonheffing eraf is gehaald. De werkgever betaalt de loonheffing aan de fiscus.
Loonheffing en inkomstenbelasting De loonheffing is een voorheffing op de inkomstenbelasting. Dit betekent dat bij de berekening van de uiteindelijk verschuldigde inkomstenbelasting rekening wordt gehouden met de al betaalde loonheffing. Als een werknemer al loonheffing betaalt, is het niet zo dat hij ook nog een keer inkomstenbelasting verschuldigd zal zijn. Het loon wordt maar één keer belast. Alleen belastingplichtigen die naast het loon nog andere inkomsten of aftrekposten hebben, krijgen te maken met de inkomstenbelasting.
720151/Addendum PE Plus Basis
7
Voorbeeld Loonbelasting en inkomstenbelasting Joost werkt in loondienst. Zijn salaris bedraagt € 45.000 per jaar. Hierover betaalt hij loonheffing. Joost heeft geen andere inkomsten en aftrekposten in box 1. Joost is geen inkomste nbelasting verschuldigd omdat hij loonbelasting betaalt en geen andere inkomsten heeft dan loon. Dit jaar koopt Joost een eigen woning. Hierdoor krijgt hij bepaalde aftrekposten voor de inkomstenbelasting. Met deze aftrekposten is nog geen rekening gehoude n bij het berekenen van loonheffing die de werkgever van Joost heeft afgedragen. Joost moet nu een (digitaal of papieren) aangiftebiljet Inkomstenbelasting invullen om de te veel betaalde belasting terug te krijgen.
Auto van de zaak Een werknemer die privé-kilometers rijdt in een auto van zijn werkgever, krijgt een fiscale bijtelling op zijn loon. De bijtelling berekent de fiscus als de belastingplichtige meer dan 500 kilometer per jaar in privé rijdt. Met andere woorden: door het geb ruik van de auto van de zaak voor privédoeleinden betaalt een werknemer meer loonbelasting.
Levensloopregeling Via de levensloopregeling konden werknemers een deel van hun brutosalaris sparen voor onbetaald verlof of om eerder te stoppen met werken. De l evensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft. Er is een overgangsregeling die loopt tot 1 januari 2022. Voor mensen die op 31 december 2011 al meededen aan deze regeling èn een spaarsaldo hadden van € 3.000 of meer, geldt dat ze nog kunnen blijven sparen. Dat heeft invloed op de te betalen loonbelasting. De levensloopregeling is ingevoerd om fiscaal vriendelijk te sparen voor verlof. Het fiscaal vriendelijke wil zeggen dat er uitstel van belastingheffing plaatsvindt. Dit werkt als volgt:
•
Werknemer legt in op een levenslooprekening. Over de ingelegde bedragen die werknemer via de werkgever betaalt is geen loonbelasting verschuldigd. Inleggen kan tot maximaal 12% van het loon. Inleggen is alleen toegestaan binnen de regeling als:
‒ ‒ •
er niet meer gespaard is dan 210% van het bruto loon; en er per 31 december 2011 minimaal € 3.000 gespaard was.
Werknemer neemt geld op van zijn levenslooprekening. Over het opgenomen geld is de werknemer loonbelasting is verschuldigd. Een belastingplichtige mag tegenwoordig he t geld van de levensloopregeling altijd opnemen, dus niet meer alleen voor verlof. Door opname van een levenslooprekening neemt de te betalen belasting dus toe. Wel heeft de belastingplichtige bij opname van het tegoed recht op de levensloopverlofkorting. Deze bedraagt maximaal de belastingheffing over het opgenomen bedrag of het aantal jaren van deelname aan de levensloopregeling maal € 207 (2015). Sinds 2012 worden jaren waarin nog gestort wordt in de levensloopregeling niet meer meegeteld als jaren van d eelname voor het verkrijgen van een levensloopverlofkorting.
Als de werknemer zijn levenslooptegoed in 2015 vrij laat vallen, betaalt hij belasting over slechts 80% van het levenslooptegoed dat tot 31 december 2013 is opgebouwd. Voorwaarde is dat u het volledige levenslooptegoed in 1 keer opneemt. Dit wordt de 80% -regeling genoemd.
720151/Addendum PE Plus Basis
8
Box 1: Winst uit onderneming Er zijn in hoofdlijnen twee soorten ondernemingen te onderscheiden. Onderstaande tabel geeft deze twee ondernemingsvormen weer plus informatie hier over.
De winst van een ondernemer zonder rechtspersoonlijkheid wordt belast in box 1 van de inkomstenbelasting. De winst wordt berekend door de ondernemingskosten af te trekken van de omzet van de onderneming.
Voorbeeld Ondernemer Bert heeft twee jaar geleden een poffertjeskraam overgenomen van een goede vriend. Bert heeft dit jaar voor € 110.000 aan poffertjes verkocht. Zijn kosten bedroegen € 60.000. De winst voor Bert bedraagt: € 110.000 -/- € 60.000 = € 50.000. Om te komen tot de fiscale winst van de onderneming kunnen bepaalde bijtellingen en aftrekposten nog een rol spelen. De fiscale winst is de winst waarover de ondernemer belasting moet betalen. In het kader van deze basisopleiding gaan we hierop niet verder in.
Box 1: Resultaat uit overige werkzaamheden Onder inkomsten uit overige werkzaamheden vallen de inkomsten uit werk die geen loon zijn en ook geen winst uit onderneming zijn. Voorbeelden hiervan zijn:
• • •
inkomsten uit freelance-werkzaamheden; honoraria voor het geven van lezingen; vergoedingen die gemeenteraadsleden voor hun werk ontvangen.
Onder resultaat uit overige werkzaamheden vallen ook inkomsten uit bepaalde vormen van het rendabel maken van vermogen. Een voorbeeld hiervan is het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel, zoals een pand of geld, aan bepaalde (rechts)personen.
720151/Addendum PE Plus Basis
9
Voorbeeld Resultaat uit overige werkzaamheden Pieter schrijft naast zijn baan als docent Nederlands geregeld als freelance journalist voor verschillende kranten. Het inkomen uit de freelance -werkzaamheden van Pieter wordt belast als resultaat uit overige werkzaamheden in box 1.
Box 1: Inkomsten uit periodieke uitkeringen en verstrekkingen Naast loon, winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden vallen periodieke uitkeringen en verstrekkingen ook in box 1. De meeste voorkomende voorbeelden van periodieke uitkeringen en verstrekkingen zijn:
•
lijfrente-uitkeringen. Een lijfrente-uitkering is een periodieke uitkering. Een verzekeraar of een bank betaalt deze periodieke uitkering. De belast ingplichtige heeft namelijk een verzekering of bankrekening afgesloten waarbij de afspraak is gemaakt met de verzekeraar of bank dat er een periodieke uitkering volgt als de belastingplichtige op een bepaalde datum leeft en/of voor een bepaalde datum komt te overlijden;
•
alimentatie-inkomsten. De ontvangen alimentaties voor partners is belast in box 1. Kinderalimentatie is niet belast.
Niet elke periodieke uitkering wordt belast, denk hierbij aan de zorgtoeslag en kinderbijslag.
Box 1: Inkomsten uit eigen woning Iemand die een eigen woning heeft, kan in box 1 een aftrekpost hebben. Alleen in bijzondere situaties zijn de inkomsten uit de eigen woning positief. Die situaties behandelen we niet in deze module. De inkomsten uit de eigen woning zijn meesta l negatief. Dit wil zeggen dat het hier gaat om een aftrekpost die in mindering mag worden gebracht op het overige inkomen in box 1. Er is alleen een aftrekpost als er een schuld is aangegaan om de woning te kunnen aankopen, verbouwen of te verbeteren. Een lening die is aangegaan voor de eigen woning heet in fiscale termen een eigenwoningschuld. Is er geen eigenwoningschuld dan heeft het bezit van een eigen woning geen effect op de heffing van de inkomstenbelasting.
Negatieve inkomsten eigen woning De aftrekpost voor de eigen woning heet de ‘Negatieve inkomsten eigen woning’. Er is sprake van een eigen woning als deze voortdurend als hoofdverblijf dient. De belastingplichtige moet er dus permanent wonen. Er kan dan ook maar één eigen woning zijn.
Berekening negatieve inkomsten eigen woning
720151/Addendum PE Plus Basis
10
De negatieve inkomsten eigen woning worden als volgt berekend:
eigenwoningforfait (percentage x WOZ-waarde) -/- rente eigenwoningschuld De negatieve inkomsten eigen woning bestaan dus uit:
•
eigenwoningforfait. Dit is een bijtelling in box 1 vanwege het eigenwoningbezit. Deze bijtelling is een percentage van de WOZ-waarde van de woning. De WOZ-waarde van de woning stelt de gemeente, waarin de woning zich bevindt, jaarlijks vast;
•
betaalde rente. Dit is de rente die betaa ld is over de schuld die is aangegaan voor de eigen woning.
Als de betaalde rente hoger is dan het eigenwoningforfait is er een aftrekpost voor de eigen woning. Is dit niet het geval dan is er geen aftrekpost, maar ook geen extra heffing van inkomstenbela sting.
Voorbeeld Eigen woning José heeft een koopwoning aan de Knollenweg. Deze woning dient voor haar als permanent hoofdverblijf. José ging een hypothecair krediet aan om de woning te kunnen betalen. Zowel de koopwoning als het hypothecaire krediet vallen in box 1. Dit houdt in dat José het eigenwoningforfait bij haar inkomen moet optellen en de rente die zij moet betalen over het krediet in mindering kan brengen op haar fiscale inkomen. De eigen woning zorgt dus voor een belastingvermindering.
Regeling met ingang van 2013 Met ingang van 1 januari 2013 is alleen de rente betaald voor de financiering van de eigen woning (een zogeheten eigenwoningschuld) aftrekbaar als er op de lening wordt afgelost. De aflossing moet minimaal annuïtair zijn. Een annuï teit is een periodiek gelijkblijvend bedrag, waarmee de lener de lasten van de hypothecaire geldlening betaalt. Deze betaling van de lasten bestaat uit rente en aflossing, waarbij de lener tijdens de looptijd van de lening steeds minder rente gaat betalen en steeds meer gaat aflossen. Voor een lening met lineaire aflossing heeft de lener ook recht op een aftrekpost voor de eigen woning. Bij een lineaire aflossing lost de lener elke periode hetzelfde bedrag af. Op deze aflossingsvormen komen we uitgebreider terug in het hoofdstuk ‘Lenen’ van deze syllabus. Voor mensen die op 31 december 2012 een eigen woning en een eigenwoningschuld hadden, blijft de hypotheekrente aftrekbaar, ook al lossen zij op de lening niet af. Dit geldt ook als zij de lening overzetten naar een andere geldverstrekker en/of als zij de lening in een andere vorm oversluiten. Voor deze situaties geldt overgangsrecht: bestaande rechten worden gerespecteerd.
Tarief box 1 Het tarief in box 1 is progressief. Dat wil zeggen dat de belastingdruk groter wordt naarmate het inkomen stijgt. Met andere woorden hoe hoger het inkomen, hoe hoger het belastingpercentage. Er is sprake van een zogeheten schijventarief. Hoe hoger het inkomen hoe meer schijven er van toepassing zijn. Het inkomen wordt verdeel d in schijven, waarbij elke schijf zijn eigen belastingpercentage kent. Het laagste tarief is 36,50% en het hoogste tarief is 52%. Voor AOW -ers is het laagste tarief 18,60% en loopt het tarief ook op naar maximaal 52%.
720151/Addendum PE Plus Basis
11
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang Iemand heeft een aanmerkelijk belang als hij 5% of meer van de aa ndelen van een BV of NV bezit. Een persoon met een aanmerkelijk belang betaalt belastingheffing in box 2 over bijvoorbeeld:
• •
dividend. Dividend is een winstuitkering; verkoopwinst. Er wordt een verkoopwinst behaald als de aandeelhouder zijn aandelen verkoopt tegen een hogere prijs dan waarvoor hij ze aankocht.
Het tarief in box 2 bedraagt 25%.
Box 3: inkomen uit sparen en beleggen In box 3 worden de inkomsten uit sparen en beleggen belast. De heffing van de belasting in box 3 wordt als volgt berekend.
Bezittingen min schulden Voorbeelden van bezittingen en schulden die onder deze grondslag vallen zijn:
•
de tweede woning. De eerste woning valt in box 1 en kan dus niet in box 3 vallen. Een t weede woning valt in box 3;
• • •
spaartegoeden. Dit is bijvoorbeeld geld op een gewone spaarrekening; beleggingen. Voor zover deze niet vallen in box 2; alle schulden die niet in box 1 vallen. Dit zijn in principe schulden die geen verband houden met de eigen woning. De eerste € 3.000 (2015) van een schuld telt niet mee bij het in mindering brengen van de schulden in box 3. Bij partners geldt een drempel ter hoogte van € 6.000 (2015) voor schulden in box 3. Dit is de zogeheten doelmatigheidsdrempel voor schulde n in box 3.
•
NB. belastingschulden. Nederlandse belastingschulden zijn geen schulden in box 3. Deze mogen in principe niet in mindering worden gebracht in box 3. Een uitzondering hierop is de nog niet betaalde erfbelasting.
Vrijstellingen Een aantal bezittingen zijn vrijgesteld in box 3. Dit betekent dat deze niet meetellen voor het bepalen van de rendementsgrondslag.
720151/Addendum PE Plus Basis
12
Dit zijn onder andere:
•
groene beleggingen. Dit zijn beleggingen in milieuvriendelijke projecten. Een groene belegging is vrijgesteld tot een bedrag van € 56.928 (2015);
•
uitvaartverzekeringen. Dit is een verzekering waarbij de uitkering dient voor het betalen van een uitvaart. Een verzekering met een waarde lager dan € 6.921 (2015) is vrijgesteld. Zodra de verzekering meer waard is dan € 6.921 (2015) is deze volledig belast in box 3;
•
bepaalde kapitaalverzekeringen. Dit zijn kapitaalverzekeringen die al op 14 september 1999 bestonden en voldoen aan bepaalde voorwaarden. De vrijstelling voor deze verzekeringen in box 3 is maximaal € 123.428.
Voorbeeld Vrijstelling groene beleggingen Alexander heeft in heel 2015 groene beleggingen voor een bedrag van € 70.000. De belegging telt voor de rendementsgrondslag in box 3 mee voor een bedrag van € 13.072 (€ 70.000 - € 56.928).
Heffingsvrij vermogen Het heffingsvrij vermogen is het vermogen waarover de belastingplichtige geen inkomstenbelasting is verschuldigd. Het heffingsvrij vermogen bedraagt € 21.330 per belastingplichtige voor het jaar 2015. Voor AOW-ers kan een hoger heffingsvrij vermogen gelden. De inkomsten uit sparen en beleggen kunnen niet negatief zijn. Er kan door het in mindering brengen van het heffingsvrij vermogen dus geen negatief belast vermogen ontstaan.
Bepaling verschuldigde belasting Over het belast vermogen (grondslag sparen en bel eggen) geldt een fictief rendement van 4%. Een fictief rendement is niet het daadwerkelijke behaalde rendement maar een aangenomen rendement. Het fictieve rendement wordt ook wel het forfaitaire rendement genoemd. Voor de berekening van de belastingheffing doet het er niet toe hoeveel rendement (rente of dividend) de belastingplichtige in werkelijkheid heeft ontvangen. Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is 4% over d e grondslag sparen en beleggen. De belastingplichtige betaalt in box 3 30% inkomstenbe lasting over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Dit komt per saldo neer op een heffing van 1,2% (4% x 30%) over de grondslag sparen en beleggen (rendementsgrondslag -/- heffingsvrij vermogen). De belastingheffing in box 3 noemen we de vermogensrendementsheffing.
Persoonsgebonden aftrek De persoonsgebonden aftrek is een verzameling van aftrekposten die in eerste instantie in mindering komt op het inkomen in box 1. Als de persoonsgebonden aftrek groter is dan het inkomen in box 1, dan mag de belastingplichtige de aftrekposten daarna van het inkomen in box 3 en eventueel van het inkomen in box 2 aftrekken. De persoonsgebonden aftrek kan niet tot een negatief inkomen leiden. Het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek dat de belastingplichtige dan nog niet heeft afgetrokken, kan hij meenemen n aar het volgende belastingjaar. Voorbeelden van persoonsgebonden aftrekposten zijn: alimentatieverplichtingen voor de ex -partner, specifieke zorgkosten, scholingsuitgaven en aftrekbare giften.
720151/Addendum PE Plus Basis
13
Fiscaal partnerschap Een fiscaal partnerschap wil zeggen dat partners zelf mogen kiezen wie welk bedrag aan bepaalde inkomsten of aftrekposten aangeeft voor de inkomstenbelasting. Partners zijn: gehuwden, geregistreerde partners en samenwoners. Deze laatste groep moet wel voldoen aan bepaalde voorwaarden wil er sprake zijn van fiscaal partnerschap. De inkomsten en aftrekposten die partners onderling fiscaal kunnen verdelen zijn:
• • • •
(negatieve) inkomsten uit eigen woning; inkomsten uit aanmerkelijk belang; persoonsgebonden aftrek; rendementsgrondslag inkomen uit sparen en beleggen (box 3).
Heffingskortingen Een heffingskorting is een korting op de door de belastingplichtige te betalen inkomstenbelasting (loonbelasting). De fiscus rekent eerst de totale belasting over box 1, box 2 en box 3 uit. Op de som van de belasting uit deze drie boxen worden de zogenoemde heffingskortingen in mindering gebracht. De hoogte van de totale korting is afhankelijk van:
• • •
de leeftijd van de belastingplichtige; het inkomen van de belastingplichtige; en de gezinssituatie van de belastingplichtige.
De meest bekende heffingskortingen zijn de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Iedere Nederlands loonbelastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Voor degene die een arbeidsinkomen heeft is ook de arbeidskorting van toepassing. De arbeidskorting is inkomensafhankelijk. Dit houdt in dat naarmate het inkomen hoger is, deze heffingskorting lager uitvalt. Sinds 1 januari 2014 is de algemene heffingskorting ook inkomensafhankelijk. Na aftrek van de heffingskortingen blijft het bedrag over dat een belastingplichtige daadwerkelijk aan belasting moet betalen. De heffingskortingen zijn vastgestelde bedragen die te vinden zijn in de wet. Werkgevers en uitkeringsinstanties houden bij de ui tbetaling van het salaris of een uitkering meestal rekening met enkele heffingskortingen.
1.6
UITSTEL VAN BETALING
Uiterlijk acht maanden na het overlijden moet er aangifte worden gedaan van erfbelasting bij de Belastingdienst. Dat kan echter een probleem zijn , als de erfenis voornamelijk uit een woning bestaat en het niet lukt deze woning in die periode te verkopen. Als de langstlevende ouder die achterblijft de woning erft en de kinderen door de wettelijke verdeling een vordering op deze ouder krijgen, dan moet de ouder de eventuele erfbelasting van de kinderen betalen. De ouder kan uitstel van betaling krijgen, als:
• •
de erfenis voornamelijk uit de woning bestaat de erfbelasting niet uit de rest van de erfenis kan worden betaald
720151/Addendum PE Plus Basis
14
De ouder die achterblijft kan uitstel van betaling aanvragen bij de aangifte erfbelasting. De ouder ontvangt dan wel een aanslag erfbelasting, maar hij hoeft het te betalen bedrag niet direct te betalen. Deze aanslag noemen wij een conserverende aanslag.
1.7
BETALEN
Hieronder komen de volgende onderwerpen aan bod die gaan over betalen:
• • •
soorten betaalrekeningen; openen van een betaalrekening; storten en opnemen van geld.
Soorten betaalrekeningen Een betaalrekening is een bankrekening die speciaal bestemd is voor het ontvangen van geld en het doen van betalingen.
Eén of twee namen Het is mogelijk om een betaalrekening op één naam of op twee namen of meerdere namen te zetten. Bij een betaalrekening op naam van twee of meer personen is er verschil tussen:
•
een en/of-rekening. Dit is een rekening op meerdere namen waarbij de rekeninghouders de en/of-rekening zowel samen als individueel mogen gebruiken; en
•
een en/en-rekening. Dit is een rekening op meerdere namen waarbij de rekeninghouders de en/en-rekening alleen gezamenlijk mogen gebruiken. Voor elke overeenkomst die de rekeninghouders aangaan, moeten zij samen tekenen. Dit is erg omslachtig. Rekeninghouders machtigen elkaar daarom vaak. Hierdoor kunnen de rekeninghouders ook individueel overeenkomsten aangaan.
Kenmerken betaalrekeningen Er is een verschil in kenmerken van betaalrekeningen. Als een klant een vergelijking wil maken tussen de verschillen in betaalrekeningen, kan hij selecteren op de volgende kenmerken:
• •
kosten per jaar. Elke bank brengt kosten in rekening voor een betaalrekening; kosten voor een tweede pas. Gebruikelijk is één bankpas. Met name bij een rekening op twee namen kan een tweede bankpas handig zijn;
•
rente voor rood staan. Rood staan wil zeggen dat er een negatief saldo is. De rekeninghouder moet dan rente betalen over het negatieve saldo;
•
rente op het saldo. Bij een positief saldo krijgt de rekeninghouder (in sommige gevallen) rente vergoed van de bank;
•
kosten creditcard. Mocht de rekeninghouder kiezen voor een creditcard dan brengt de bank hiervoor kosten in rekening.
720151/Addendum PE Plus Basis
15
Het openen van een betaalrekening Het openen van een betaalrekening kent meestal de volgende procedure:
•
voeren intakegesprek. Tijdens dit gesprek kan de kla nt aangeven van welke betalingsmogelijkheden hij gebruik wil maken. Daarnaast wordt bekeken wie de klant is en wat het doel is van het openen van de rekening;
• •
legitimeren. Een klant moet zich legitimeren; uitvoeren toetsen. De bankmedewerker voert vervo lgens drie toetsen uit om te bekijken of de klant in het klantenbestand kan worden opgenomen. Dit zijn de BKR -, de VIS- en de EVA-toets (zie hieronder);
•
aanleggen dossier. De bank of andere instelling waar de klant de rekening opent, legt een dossier aan.
Naast banken zijn er nog enkele aanbieders van bankrekeningen. In het kader van deze opleiding gaan we hierop verder niet in. In de onderstaande tekst hebben we het over een bankmedewerker die een rekening opent.
Intakegesprek Bij het openen van een betaalrekening kan de klant gebruikmaken van een aantal faciliteiten. Voor eventuele aanvullende faciliteiten, zoals internetbankieren of rood kunnen staan, brengen banken kosten in rekening. Als een klant een debetstand (mogelijkheid tot ‘rood staan’) op zi jn betaalrekening wil, moet de bankmedewerker in de meeste gevallen onderzoeken of dit verantwoord is. Daarnaast controleert de bankmedewerker de gegevens van de klant en vraagt naar de doelstelling van het openen van de rekening. Dit wordt gedaan om crim inaliteit tegen te gaan.
BKR-toets Elke bank kan bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) gegevens opvragen via de zogenoemde BKR toets. Het BKR registreert gegevens van klanten die een krediet afsluiten. Ook registreert het BKR het niet nakomen van de betalingsverplichtingen op kredieten. Bij het openen van een bankrekening trekt een bankmedewerker eerst de gegevens van de klant na. De bank krijgt hierdoor inzicht in het betaalgedrag van de aanvrager. Een bank kan een potentiële klant met een slecht beta algedrag weigeren.
Verificatie Informatie Systeem (VIS) Bankmedewerkers kunnen via een VIS-toets controleren of legitimatiebewijzen geldig, niet vermist of gestolen zijn. De VIS-toets wordt bij de meeste banken automatisch uitgevoerd als de adviseur het legitimatiebewijs van een klant registreert.
720151/Addendum PE Plus Basis
16
Externe Verwijzings Applicatie (EVA) Via de EVA-toets controleren bankmedewerkers of personen en bedrijven in het verleden misbruik hebben gemaakt van financieel dienstverleners. In het EVA -register staan namelijk personen en bedrijven geregistreerd die betrokken zijn geweest bij fraude, oplichting en witwaspraktijken bij de eigen bank en bij andere banken. Wanneer een klant geregistreerd staat in het EVA -register, moet de adviseur contact opnemen met de af deling fraudebestrijding van de bank.
Dossier Van iedere klant wordt een dossier aangelegd. Dit dossier bevat in beginsel de volgende gegevens:
•
het ondertekende aanvraagformulier voor het openen van een betaalrekening (rekening courantovereenkomst);
•
een kopie van het identiteitsbewijs met daarop de datum van in ontvangst name en een handtekening van de bankmedewerker;
• • • • • •
het burgerservicenummer; een bewijs waaruit blijkt wat het adres van de klant is; een loonstrookje; een kopie van de BKR-, EVA- en VIS-toets; eventueel een ondertekend aanvraagformulier voor een creditcard; eventueel een ondertekende elektronische dienstenovereenkomst (voor internetbankieren).
Overigens kunnen de eisen voor de inhoud van een dossier per bank verschillen. Na ondertekening van de rekening-courantovereenkomst ontvangt de klant de algemene bankvoorwaarden. Als de hiervoor genoemde handelingen zijn verricht en alles is akkoord, dan kan de klant (binnen een aantal werkdagen) gebruik maken van de betaalrekening. Vaak moet eerst een p asje, dat wordt opgestuurd, worden geactiveerd. De klant krijgt de pincode daarvan apart thuisgestuurd. De klant krijgt, wanneer de hele procedure is doorlopen, zijn betaalrekeningnummer. Sinds 1 februari 2014 is dat altijd een nummer dat bestaat uit 18 te kens. In het kader van Europese regelgeving (Single European Payment Area of SEPA), krijgt elke inwoner van de aan SEPA deelnemende landen een rekeningnummer van 18 tekens. Dit wordt ook wel het IBAN genoemd: het International Bank Account Number. Dit IBAN is als volgt opgebouwd:
720151/Addendum PE Plus Basis
17
Geld opnemen en storten Bij het opnemen en storten van geld spelen twee ‘soorten’ geld een rol:
•
Chartaal geld: Dit is het contante geld dat iedereen in zijn portemonnee heeft of soms in huis heeft liggen. Er is een verschil tussen:
‒ ‒
Munten. Er zijn euromunten van 1, 2 en 5, 10, 20 en 50 cent en van € 1 en € 2; Bankbiljetten. Er zijn zeven verschillende waarden van Eurobankbiljetten: € 5, € 10, € 20, € 50, € 100, € 200 en € 500. Elk biljet heeft zijn eigen specifieke kleur en grootte.
•
Giraal geld: Dit zijn de direct opeisbare banktegoeden waarover de klant per overschrijving of op een andere manier direct kan beschikken.
Giraal geld kan worden omgezet in chartaal geld en omgekeerd. Dit noemen we substitutie. Dit kan op verschillende manieren plaatsvinden:
•
Opnemen van geld: De klant kan giraal geld omzetten in chartaal geld door geld op te nemen van zijn rekening. Dit kan via:
‒
een geldautomaat. De opname via geldautomaten is beperkt tot een bepaald bedrag, bijvoorbeeld maximaal € 1.250 per opname;
‒
een servicekantoor. Een klant kan geld opnemen bij een bankmedewerker. Als het gaat om grotere bedragen (meestal meer dan € 5.000) moet de klant het geld bestellen.
•
Storten van geld: De klant kan chartaal geld omzetten in giraal geld do or contant geld te storten op zijn rekening. Dit kan via:
‒
een afstortautomaat. Als de klant relatief kleine bedragen wil storten, kan dat via de afstortautomaat;
‒
een waardetransporteur. De klant verpakt dan het geld in sealbags (plastic verpakking) en vervolgens in een speciale transportverpakking. Een waardetransporteur komt het geld afhalen en brengt het geld naar de geldtelcentrale;
‒
een servicekantoor of afstortkluis. De klant levert het geld in bij een bankmedewerker of een veilige afstortkluis. Bij storting via een veilige afstortkluis meldt de klant dit van tevoren en stopt het geld in een sealbag.
Vaak zijn er kosten verbonden aan het opnemen en storten van geld. De klant kan het geld van zijn betaalrekening ook storten op zijn spaarrekening. Meesta l ontvangt hij op de spaarrekening een hogere rentevergoeding dan op zijn betaalrekening. Als de klant geld wil opnemen van zijn spaarrekening, moet dit eerst worden overgeboekt naar de betaalrekening. Afhankelijk van de soort spaarrekening kunnen hiervoor kosten in rekening worden gebracht.
1.8
ZELFTOETS
Vraag Welke toetsen worden uitgevoerd tijdens de procedure voor het openen van een bankrekening?
720151/Addendum PE Plus Basis
18
Antwoord Tijdens de procedure voor het openen van een bankrekening worden de volgende toetsen uitgevoerd:
• • •
BKR-toets; VIS-toets; EVA-toets.
Vraag Welke toets geeft inzicht in het betaalgedrag van de klant? a.
BKR-toets.
b.
EVA-toets.
c.
VIS-toets.
Antwoord Antwoord a is juist. De EVA-toets ziet op fraude, oplichting en witwaspraktijken, de VIS -toets ziet op de identiteit van de klant.
1.9
BLOKHYPOTHEEK
Er bestaat een mogelijkheid om naast de hypotheek een tweede lening af te sluiten waarmee de aflossingen uit de eerste lening kunnen worden voldaan (de zogenoemde Blok -hypotheek). Deze tweede lening mag oplopen tot maximaal 50% van de waarde van de woning. De bank en klant kunnen afspraken maken over de aflossingstermijn van de tweede lening. Hierdoor kan een loop tijd worden bereikt van maximaal 35 jaar. De tweede lening valt in box 3, waardoor de rente over deze lening niet aftrekbaar is. Banken zijn niet verplicht mee te werken aan deze constructie. Hoewel de mogelijkheid bestaat sinds maart 2013, wordt er vrijwe l geen gebruik van gemaakt.
1.10
PARTICULIERE EN SOCIALE VERZEKERINGEN
Een andere verdeling in de verzekeringen die er zijn is het verschil tussen:
•
sociale verzekeringen . Dit zijn verzekeringen waarvoor iedereen in Nederland automatisch verzekerd is;
•
particuliere verzekeringen . Dit zijn verzekeringen die de klant zelf afsluit. Er zijn slecht een paar verplicht af te sluiten particuliere verzekeringen, zoals een zorgverzekering en een WAM verzekering (hierop komen we later terug). Een groot deel van de verzeker ingen kan de klant op vrijwillige basis zelf regelen.
Naast de sociale verzekeringen zijn er sociale voorzieningen . Voor sociale verzekeringen betaalt de burger premies. Sociale voorzieningen worden door de overheid gefinancierd uit de algemene middelen en dus uit de belastingen. Een voorbeeld van een sociale voorziening is de Algemene Bijstandswet (ABW).
720151/Addendum PE Plus Basis
19
Werknemers- en volksverzekeringen Sociale verzekeringen kunnen worden ingedeeld in:
•
werknemersverzekeringen. Werknemersverzekeringen zijn er alleen voor werknemers. Werknemersverzekeringen zijn bijvoorbeeld de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW). De WW en WIA worden uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV);
•
volksverzekeringen. Volksverzekeringen gelden voor alle Nederlandse ingezetenen en mensen die in het buitenland wonen maar vanuit Nederland inkomsten uit arbeid ontvangen. De Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw) zijn voorbeelden van volksverzekeringen. De uitvoering van de AOW en Anw is in handen van de Sociale Verzekeringsbank.
Basisinkomen of voorziening en aanvulling hierop De sociale verzekeringen en voorzieningen zijn bij wet geregeld en hebben tot doel om Nederlandse ingezetenen te voorzien van een basisinkomen wanneer zich een specifiek risico voordoet. Bij het risico op lang leven keert de AOW uit, en bij het risico op kort leven keert de Anw uit, wanneer wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden. Een klant kan zelf zorgen voor het aanvullen van dit basisinkomen door het afsluiten van een particuliere verzekering. Onderstaand overzicht geeft aan wat er is verzekerd door sociale verzekeringen en wat hierbij een aanvullende particuliere verzekering of voorziening kan zijn. De aanvulling hoeft namelijk niet altijd een verzekering te zijn. Het afdekken van risico’s kan ook door andere voorziening en worden geregeld.
Wat is er verzekerd
Sociale verzekering (basisinkomen)
Inkomen bij ouderdom
Algemene ouderdomswet (AOW)
Mogelijke aanvullende particuliere oplossing
•
Via werkgever: ouderdomspensioen Privé: kapitaalverzekering (spaarverzekering), lijfrentes (bancair of verzekerd)
Inkomen bij overlijden
Algemene nabestaandenwet (Anw)
•
Via werkgever: nabestaandenpensioen
•
Privé: kapitaalverzekering (risicoverzekering), uitvaartverzekering, nabestaandenlijfrente (bancair of verzekerd), eigen vermogen (sparen of beleggen).
Inkomen bij
Wet werk en inkomen naar
arbeidsongeschiktheid
arbeidsvermogen (WIA)
•
Via werkgever: arbeidsongeschiktheidspensioen
•
Privé: arbeidsongeschiktheidsverzekering
720151/Addendum PE Plus Basis
20
Inkomen bij werkloosheid
Werkloosheidswet (WW) Algemene bijstandswet (ABW)
Ziektekosten
Wet langdurige zorg (Wlz)
•
Woonlastenverzekering
•
Bepaalde inkomensverzekeringen
•
Zorgverzekering
Wet Werk en Zekerheid Om de arbeidsmarkt weer een extra impuls te geven zijn er aanpassingen gedaan in het flexrecht, het ontslagrecht en de regels rond de werkeloosheidsuitkering. Een groot deel van deze regels is terecht gekomen in de nieuwe Wet Werk en Zekerheid (WWZ).
Flexrecht: met betrekking tot flexibele contracten is de positie van de betreffende werknemers sinds 1 januari 2015 versterkt. Dit komt tot uitdrukking in het volgende:
bij tijdelijke contracten van zes maanden of korter is een proeftijd niet meer toegestaan
het is niet meer toegestaan een concurrentiebeding op te nemen in een contract voor bepaalde tijd
bij een contract voor bepaalde tijd van zes maanden of langer moet de werkgever uiterlijk één maand voor het aflopen van het contract de werknemer schriftelijk laten weten of het contract wordt verlengd en zo ja, onder welke voorwaarden
uitzendkrachten kunnen na 18 maanden aanspraak maken op een tijdelijk arbeidscontract bij de uitzendorganisatie.
Werknemers met opeenvolgende tijdelijke contracten kunnen eerder aanspraak maken op een vast contract. Niet na 3 jaar, zoals in de oude regeling, maar al na 2 jaar. Tijdelijke contracten worden daarbij als opeenvolgend gezien als zij elkaar met een periode van 6 maanden of minder opvolgen. Deze nieuwe ketenbepaling geldt voor (opvolgende) contracten die per 1 juli 2014 gesloten worden. Binnen wettelijk grenzen kan het maximum aantal contracten en de duur van de ketenbepaling op basis van een CAO verlengd worden.
Ontslagrecht: de invoering van het nieuwe ontslagrecht heeft ertoe geleid dat er voor de werkgever geen keuze meer is in de te bewandelen ontslagroute. Bedrijf seconomisch ontslag en ontslag door langdurige arbeidsongeschiktheid gaan via het UWV. Ontslag om andere redenen gaat via de kantonrechter. In het verleden viel de keuze vaak voor het UWV, omdat zij geen ontslagvergoeding aan de werknemer kon toekennen. Vanaf 1 juli 2015 wordt de ontslagvergoeding vervangen door een transitievergoeding voor werknemers die minimaal 2 jaar in dienst zijn, en die worden ontslagen op initiatief van de werkgever. Die vergoeding komt neer op een derde maandsalaris per dienstjaar voor de eerste tien dienstjaren plus een half maandsalaris per gewerkt jaar vanaf het elfde dienstjaar. De hoogte van de transitievergoeding is gemaximeerd op € 75.000, of een jaarsalaris als dat hoger is dan dit bedrag. Als de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nalatig is geweest, dan kan de kantonrechter nog wel een vergoeding bovenop de transitievergoeding toekennen. Bij surseance van betaling, faillissement of schuldsanering hoef t de ondernemer geen transitievergoeding te betalen.
Werkeloosheidsuitkering: tot slot heeft de Wet Werk en Zekerheid ertoe geleid, dat de WW op verschillende onderdelen wordt aangepast. De belangrijkste wijzigingen worden weergegeven in het onderstaande overzicht.
720151/Addendum PE Plus Basis
21
Tot 1 juli 2015
Vanaf 1 juli 2015
(Publieke) duur: maximaal 38 maanden
Maximaal 24 maanden 1
Hoogte: 2 maanden 75% en daarna 70% dagloon
Blijft gelijk, dus: 2 maanden 75% en daarna 70% dagloon
Opbouw: 1 jaar arbeidsverleden = 1 maand WW
1e 10 jaar: 1 jaar = 1 maand WW en daarna elk jaar arbeidsverleden = ½ maand WW
Na 1 jaar is alle arbeid passend 2
Na ½ jaar is alle arbeid passend
Urenverrekening 3 en voor kleine groep na 1 jaar
Inkomensverrekening 4 vanaf 1e WW-dag
inkomensverrekening
Gemoedsbezwaarden Er zijn personen die door hun geloof of levensovertuiging bezwaar hebben tegen het afsluiten van verzekeringen. Een persoon die geen enkele particuliere verzekering afsluit, kan ook ontheffing krijgen van de sociale verzekeringen. Daarvoor moet iemand officieel worden erkend als gemoedsbezwaarde. Die erkenning kan worden aangevraagd bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB behandelt de aanvraag en kan de erkenning verstrekken. Die geldt dan voor de AWBZ, de Zorgverzekeringswet, de AOW, de Anw, de WIA en de WW. Als mensen zijn erkend als gemoedsbezwaarde gaan ze meer inkomstenbelasting betalen (in plaats van de premies voor genoemde verzekeringen). Hierdoor vloeit er uiteindelijk evenveel geld in de staatskas als wanneer ze niet gemoedsbezwaard zouden zijn geweest. Zoals we later in deze syllabus nader toelichten, komen gemoedsbezwaarden ook in aanmerking voor een uitzondering op de plicht zich te verzekeren voor de aansprakelijkheid van ongevallen met motorrijtuigen. In dat geval moeten ze een bijdrage storten in een waarborgfonds dat ongedekt e schades uitkeert. De bijdrage is even hoog als de premie van een aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen zou zijn geweest.
1
Deze regeling gaat in vanaf 1 januari 2016. In CAO’s kunnen tussen werkgevers en werknemers overigens
afspraken gemaakt worden over (nadere) aanvullingen voor de periode na 2 jaar tot maximaal 38 maanden 2
Passend bij eerder opleidings - en werkniveau
3
Als de uitkeringsgerechtigde (deels) gaat werken, dan w ordt het aantal gewerkte uren in mindering gebracht
op uw WW-uitkering. Voor de uren die de uitkeringsgerechtigde nog werkloos is, blijft er recht op een WW uitkering 4
ls de uitkeringsgerechtigde (deels) gaan werken, dan wordt 70% van de (extra) inkomsten in mindering
gebracht op de WW-uitkering 720151/Addendum PE Plus Basis
22
2. PROFESSIONEEL GEDRAG, INTEGRITEIT EN ADVIESVAARDIGHEDEN
Tijdens het examen krijgt u niet alleen maar vragen over kennis en begrip, maar ook vragen met betrekking tot professioneel gedrag, vaardigheden en competenties. In het nu volgende overzicht geven wij u tips danwel richtlijnen, die met name van belang zijn bij het beantwoorden van deze vragen.
Inventariseren Bij sommige vragen dient u aan te geven welke informatie u nog meer aan een klant dient te stellen om de situatie van een klant in kaart te kunnen brengen. U dient daarbij geen informatie aan een klant te vragen die u al kunt herleiden uit andere informatie of uit andere documenten die u al van de klant heeft ontvangen.
Voorbeeld Inventariseren Als u een UPO (uniform pensioenoverzicht) van de klant heeft ontvangen, dan vraagt u niet meer naar het pensioen dat de klant heeft opgebouwd. U kunt dit zelf in de documenten vinden. Als u de standaardpremie weet van een verzekering en u weet welke premie die klant betaalt, dan vraagt u niet meer naar de korting die klant ontvangt. Deze kunt u zelf berekenen. U stelt wel vragen die de doelstelling, financiële positie en risicobereidheid van de klant verder verduidelijken.
Voorbeeld Inventariseren Welk bedrag heeft u nodig om de vakantiewoning aan te kunnen kopen? Deze vraagt geeft meer informatie over de doelstelling. Heeft u nog andere wensen op korte termijn? Ook de ze vraag geeft meer inzicht in de doelstelling en financiële positie van de klant. Als u advies gaat geven aan een klant dan houdt u geen rekening met inkomens - en vermogensbestanddelen die nog niet zeker zijn. Hierover hoeft u dan ook niets te vragen tijd ens de inventarisatie.
Voorbeeld Inventariseren Gaat u in de toekomst meer werken? Kunt u nog een erfenis verwachten? U kunt namelijk in de analyse ook geen rekening houden met de reactie die de klant op deze vragen geeft.
720151/Addendum PE Plus Basis
23
U dient wel te vragen naar informatie die meer duidelijkheid biedt over de huidige financiële positie van de klant.
Voorbeeld Inventariseren Hoeveel spaargeld heeft u op dit moment en welk doel heeft u met dit spaargeld? Waarom heeft u in het verleden niet kunnen sparen? Deze vragen geven u meer inzicht in de huidige situatie van de klant. Als een klant tot nu toe niet heeft kunnen sparen, kan hij dan wel in de nabije toekomst meer lasten aan? Tijdens de inventarisatie stelt u geen vragen die te product specifiek zijn. De klant moet het product namelijk niet invullen, dat is de taak van de adviseur.
Voorbeeld Inventariseren Welke eigenrisicoperiode wenst u? Welk opbouwpercentage wilt u hanteren? U stelt zoveel mogelijk vragen die u meer zicht geven op en inzicht geven in de wensen van de klant. Deze vragen zijn algemeen van aard.
Voorbeeld Inventariseren Wilt u na pensionering uw levensstandaard kunnen handhaven? Welke periode denkt u zelf te kunnen overbruggen?
Analyseren Wanneer u mogelijke risico’s die een klant loopt wilt analyseren i s het belangrijk om een zo volledig mogelijke inventarisatie uit te voeren. In de analysefase bekijkt u de huidige situatie van de klant en zet u deze af tegen de gewenste situatie van de klant. Om vervolgens ook een goede inschatting te kunnen maken van de wijze waarop verzekeraars op de aanvraag zullen reageren kan het handig zijn om net te doen alsof u een aanvraagformulier voor de bijbehorende productoplossing moet invullen. Welke vragen zijn voor de verzekeraar relevant om het risico in te kunnen insch atten? Houd dit in gedachten wanneer u tijdens het examen moet beantwoorden die behoort bij de stap analyseren.
Adviseren U blijft bij uw advies. Als de klant wil afwijken van het advies dan kan dat. U moet dit dan wel vastleggen in het dossier. Richting de klant dient u aan te geven op welke punten deze afwijken en welke risico’s dit met zich mee kan brengen. Tenzij het klantprofiel tijdens het adviesproces is gewijzigd. In dat geval vult u een nieuw klantprofiel in en doorloopt u de stappen inventarisere n, analyseren en adviseren opnieuw.
720151/Addendum PE Plus Basis
24
Beheer Om een inschatting te kunnen maken, of een wijziging van de situatie van de klant al dan niet ook consequenties zal hebben voor de lopende verzekeringen, doet u weer net alsof u de verzekering voor het eerst aanvraagt. Als u nu andere informatie zou invullen op het aanvraagformulier, dan is de kans groot dat deze wijziging ook effect heeft op de lopende verzekeringen. Uiteraard hebben wijzigingen in de gezondheidstoestand geen gevolgen voor een persoonsverzekerin g.
Omgangsvormen Bij sommige vragen dient u aan te geven op welke wijze u het beste (meest professioneel) reageert op een vraag of opmerking van de klant. Hierbij dient u de volgende richtlijnen aan te houden:
•
U blijft correct en respecteert de mening van een ander. Hierbij mag u best aangeven dat u het ergens niet mee eens bent, maar u gaat hier op een respectabele manier mee om;
Voorbeeld Omgangsvormen Wat uw accountant zegt kan echt niet. (Hiermee toont u geen respect voor de mening van een ander.) Ik ben het niet eens met de mening van uw accountant, want … (U geeft aan dat u het er niet mee eens bent, maar geeft wel op een respectabele manier aan waarom dat zo is.)
•
Uw taalgebruik is aangepast op het begripsniveau van de klant en de informatie die u geeft is correct. U probeert zoveel mogelijk vakjargon te vermijden;
Voorbeeld Omgangsvormen Als u niet direct deelneemt aan een collectieve regeling kunt u dit later alsnog doen. U bent dan een spijtoptant. De verzekeraar zal gezondheidswaarborgen stel len om autoselectie te voorkomen. (In deze situatie gebruikt u te veel vakjargon.) Als u niet direct deelneemt aan een inkomensverzekering die u via de werkgever kunt afsluiten, en u besluit later om dat alsnog te doen, dan kan de verzekeraar wel gezondhe idsvragen stellen. Ze doen dit om te voorkomen dat u pas een verzekering afsluit op het moment dat u al iets mankeert. (In dit voorbeeld spreekt u meer op het begripsniveau van de klant)
•
Wees eerlijk! Als u een fout heeft gemaakt dan geeft u dit toe en u informeert de klant hierover. U gaat dan samen met de klant op zoek naar een passende oplossing;
720151/Addendum PE Plus Basis
25
De adviseur Uit de toetstermen van iedere WFT opleiding volgt dat u uw eigen grenzen en beperkingen dient te kennen. Dit wordt getoetst door u vragen te stellen tijdens een examen die niet behoren bij de beroepskwalificatie waarin u op dat moment examen aflegt. Weet daarom welk advies u mag geven met de beroepskwalificatie waar u op dat moment examen in aflegt. Tijdens het examen doet u net alsof dit het enige diploma is dat u bezit. Legt u het examen hypotheken af en wordt er een vraag gesteld, waarbij de klant iets wil weten over zijn schadeverzekering, dan moet u de klant doorgaans doorverwijzen naar een collega. Bepaalde adviezen en werkzaamheden, zoals ve rdergaand fiscaal advies of erfrechtelijk advies, behoren eveneens niet tot de werkzaamheden van een adviseur. Bij dit soort klantvragen moet u doorverwijzen naar een accountant of notaris. Waar mogelijk helpt u de klant wel bij het inschakelen van en expert/deskundige. U bent adviseur van de klant en dient dus de belangen van de klant te behartigen en niet van de verzekeringsmaatschappij, tenzij u een deel van de taken van de verzekeraar uitvoert. Tijdens het examen bent u onafhankelijk adviseur en geen ve rzekeraar. Denkt u hierbij bijvoorbeeld aan het uitvoeren van een deel van de schade-afhandeling op een schadeverzekering. In die situatie verstrekt u wel alle voor de verzekeraar relevante informatie. Mocht een klant in andere situaties of bij de aanvraag informatie achterhouden voor de verzekeraar, dan spreekt u de klant daarop aan en adviseert de klant om de informatie aan de verzekeraar te melden.
Casuïstiek Tijdens het tweede deel van het examen worden de vragen ingeleid door middel van een casus. Deze casus keert 3 á 4 vragen terug en iedere keer krijgt u een andere vraag. Vaak worden en ook nog bijlages aan de vraag toegevoegd. De hoeveelheid aangeboden informatie is dan ook enorm. Ook in de praktijk kan een klant u overladen met informatie en die nt u daaruit de voor u relevante gegevens te verzamelen. Tijdens het examen heeft u onvoldoende tijd om alle informatie door te lezen. Als u dit wel doet komt u in tijdnood en heeft u mogelijk onvoldoende tijd om alle vragen te beantwoorden. Wij raden u dan ook aan om eerst de vraag en de antwoordopties te lezen. Vervolgens beoordeelt u welke informatie relevant is voor het beantwoorden van de vraag. U zoekt deze informatie vervolgens op in de bijlages en de casus.
Volgordevragen In het examen komen volgordevragen voor. Vaak moet bij deze vragen een reactie worden gegeven op een geschetste situatie. Hoe reageert u als adviseur op de geschetste situatie, waarbij u de beste reactie als eerste moet plaatsen en de slechtste reactie als laatste. Het gaat er bij deze vragen niet om dat u alle geschetste reacties in één gesprek met de klant moet delen. Dan zou namelijk ook vaak een heel onlogisch verhaal ontstaan. Op plek één moet de reactie staan die u primair zou geven. Als u maar één reactie zou mogen kiezen wel ke zou u dan sowieso geven aan de klant? Vaak staat er bij de reacties ook een optie waarbij u een wet of gedragscode zou overtreden. Deze reactie plaatst u altijd als laatste. De twee resterende opties zet u in de juiste volgorde op plek twee en drie. Veel succes met uw examen!
720151/Addendum PE Plus Basis
26