Addendum PE Plus Adviseur Consumptief krediet
Dit addendum is uitsluitend voor persoonlijk gebruik en het is niet toegestaan om het digitaal of in kopie door te sturen naar anderen. Met dit addendum heeft u een overzicht van de aanvullingen op de syllabus PE plus Adviseur Consumptief krediet versie 82 0142. De gewijzigde fiscale cijfers hebben we niet opgenomen in dit addendum, omdat deze tijdens het examen worden gegeven. Voor rekenvoorbeelden met de actuele cijfers verwijzen wij u naar de nieuwe syllabus versie 82015x. Wij wensen u succes met uw studie.
© 2015 Lindenhaeghe Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk fotokopie microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaand schriftelijke toestemming van Lindenhaeghe. Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden de auteurs, redacteuren en Lindenhaeghe geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de gevolgen hiervan.
820152/Addendum PE Plus CK
2
INHOUDSOPGAVE
1
AANVULLING CONSUMPTIEF KREDIET 1.1
1 1
1.1.1
Oriëntatie
1
1.1.2
Inventarisatie
1
1.1.3
Analyse gegevens
3
1.1.4
Het advies
7
1.1.5
Afsluiten van de overeenkomst
10
1.1.6
Verstrekken van de lening
10
1.1.7
Beheer van het krediet
11
1.1.8
Antwoorden op de vragen
11
OVERIGE ACTUALITEITEN
17
2 2.1 3
vertaling naar de praktijk
Module basis PROFESSIONEEL GEDRAG, INTEGRITEIT & ADVIESVAARDIGHEDEN
820152/Addendum PE Plus CK
17 21
i
820152/Addendum PE Plus CK
ii
1
AANVULLING CONSUMPTIEF KREDIET
1.1
VERTALING NAAR DE PRAKTIJK
Tirza heeft net haar examen Wft Consumptief Krediet met goed gevolg afgelegd. Over een uur heeft ze haar eerste afspraak met een klant, Willem. Hij wil een consumptief krediet afsluiten. Om zich voor te bereiden, overdenkt Tirza nog even de stappen die ze allem aal moet doorlopen om Willem correct te adviseren. In de voorgaande hoofdstukken zijn de verschillende processtappen die bij het verstrekken van een consumptief moeten worden doorlopen aan de orde gekomen. Daarnaast heeft u geleerd aan welke wettelijke eisen een advies en een overeenkomst moeten voldoen. A l deze aspecten komen samen in dit laatste hoofdstuk. Hierin nemen wij u mee vanaf het moment dat de klant bij de adviseur binnenkomt tot het moment van het verstrekken van het krediet. We sluiten af met het beheer. Tussendoor worden er vragen gesteld. De antwoorden vindt u in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk. 1.1.1
Oriëntatie
Op het moment dat de klant bij de adviseur binnenstapt, start ook de oriëntatiefase. Hoewel deze fase niet officieel is beschreven, is dit het eerste contact met de klant. In de orië ntatiefase stelt de adviseur vast waar de klant voor komt. Komt hij voor een krediet, dan kan de adviseur hem op voorhand vertellen hoe hij voor zijn advies beloond gaat worden. Voor een consumptief krediet mag nog provisie worden ontvangen. Voor de aanv ullende dekkingen moet een andere beloning plaatsvinden. De wijze van belonen is vastgelegd in het dienstverleningsdocument (DVD) wat u de klant dient te overhandigen. Overigens zal de beloning voor een aanvullende dekking gemaximeerd zijn tot € 500 als de adviseur is aangesloten bij de NVF. Vervolgens begint de adviseur met de inventarisatie. 1.1.2
Inventarisatie
De klant zal in de meeste gevallen eerst zijn behoefte kenbaar maken. Hij zal een doorlopende of een eenmalige behoefte aan krediet hebben. De advise ur inventariseert de behoefte en begint met het opstellen van het klantprofiel. Allereerst vraagt de adviseur om de persoonlijke gegevens van de klant. Naast de naam, het adres en de woonplaats is het van belang vast te stellen wat de burgerlijke staat is van de klant. Immers, wanneer de adviseur te maken heeft met een gehuwde klant kan het zijn dat de echtgeno(o)t(e) toestemming moet verlenen voor het aangaan van het krediet. Woont de klant samen en wil het stel gezamenlijk een krediet aangaan, dan zullen ook de persoonsgegevens van de partner moeten worden vastgelegd.
820152/Addendum PE Plus CK
1
Ook is de leeftijd van belang. Een klant die dicht bij zijn pensioen zit, zal te maken gaan krijgen met gewijzigde inkomensstromen. Bovendien zijn er kredietverstrekkers die een leeftijdsgr ens stellen voor een overlijdensrisicodekking.
1.1.2.1
Financiële positie
De financiële positie betreft het inkomen, de lasten en het vermogen van de klant. Voor het vaststellen van het inkomen heeft de adviseur een loonstrook nodig. Op deze loonstrook kan hij het netto maandinkomen aflezen. Gaat het om gehuwde aanvragers of samenwonenden die gezamenlijk een krediet willen aangaan, dan vraagt de adviseur ook om de loonstrook van de partner. Van beide loonstroken maakt de adviseur een kopie voor in het dossier. A ls (een van) de aanvrager(s) een zelfstandig ondernemer is dan zal de adviseur de ondernemingscijfers van de afgelopen drie jaar moeten opvragen. Bij een WW -uitkering of een WIA-uitkering dienen de uitkeringsgegevens te worden verstrekt. Het inkomen dat relevant is voor het aan te vragen krediet, moet worden getoetst op bestendigheid. Daartoe wordt vaak een werkgeversverklaring gevraagd. De werkgever verklaart hiermee welk soort contract de werknemer heeft en wat het inkomen van de werknemer is. Een werk nemer met een tijdelijk contract heeft eigenlijk geen bestendig inkomen. Immers, wordt zijn contract niet omgezet in een contract voor onbepaalde termijn, dan is zijn inkomen niet bestendig. Dit kan gevolgen hebben voor het al dan niet verstrekken van het krediet. Hetzelfde geldt voor een uitkering uit hoofde van de sociale zekerheid. De vraag is: hoe lang zal de uitkering worden verstrekt? Een klant die dicht tegen de pensioendatum zit, zal zijn pensioenoverzicht moeten verstrekken om een indicatie van het toekomstige inkomen te kunnen vaststellen. Voor wat betreft de uitgaven is van belang wat de werkelijke woonlasten van de klant zijn. De werkelijke woonlasten bepalen mede hoeveel de klant mag lenen. Heeft de klant een huurcontract, dan zal hij dat moeten overleggen. Hieruit blijkt wat de huurlasten zijn en voor welke termijn deze lasten zijn vastgesteld. Heeft de klant een eigen woning die gefinancierd is, dan moeten de gegevens van de hypothecaire lening worden meegenomen. Hierbij moet de adviseur den ken aan de hoogte van de hypothecaire lening en de rente. Van belang is ook hoe lang de rente nog vaststaat. Mocht de rentevast periode van de lening tijdens de looptijd van het krediet eindigen, dan moet hiermee rekening worden gehouden. Is naast de hypothecaire lening ook nog een verzekering voor de aflossing afgesloten, dan zijn dit ook lasten die moeten worden vastgesteld. De premie voor het overlijdensrisicogedeelte mag buiten beschouwing worden gelaten. Tot slot bepaalt de adviseur het vermogen van de klant. Dit kun hij doen door na te gaan hoeveel spaargeld er is of dat er wellicht beleggingen zijn. Bij klanten met een eigen woning vraagt hij wat de vrije verkoopwaarde van de woning is. De reden voor het opvragen van het vermogen is om te bepalen of er zekerheden aanwezig zijn die kunnen dienen als onderpand. Zo kunnen beleggingen en/of de overwaarde in de eigen woning dienen als onderpand van het krediet, waardoor de kredietlasten gedrukt kunnen worden. Uiteraard dient de klant bewijsstukken van het vermogen te overleggen.
820152/Addendum PE Plus CK
2
1.1.2.2
Kennis en ervaring met het product
De adviseur moet achterhalen hoeveel kennis van en ervaring met consumptieve kredieten de klant al heeft. Als de klant aangeeft dat hij kennis en ervaring heeft dan zal de adviseur ook controlevragen moeten stellen. Afhankelijk van de kennis en ervaring die de klant al heeft moet de adviseur bepalen hoeveel hij informatie hij nog aan de klant geeft alvorens hij verder gaat met het geven van advies. De klant moet namelijk uiteindelijk wel begrijpen welke financiële verplichting hij aangaat.
1.1.2.3
Doelstellingen van de klant
Meestal maakt de klant bij binnenkomst meteen zijn behoefte kenbaar, zodat hij naar de juiste adviseur kan worden doorverwezen. In sommige gevallen maakt de klant meteen het soort krediet kenbaar, bijvoorbeeld wanneer hij vraagt om een doorlopend krediet. Aan de adviseur de taak om het doel van het krediet boven tafel te krijgen, zonder daar meteen een productvorm aan te koppelen. Het door de klant gevraagde krediet kan wel ee ns niet passend zijn voor het doel wat hem voor ogen staat.
1.1.2.4
Risicobereidheid van de klant
Het risico bij een consumptief krediet bestaat grotendeels uit het kunnen voldoen van de verplichtingen die uit het krediet voortvloeien. Kan de klant het betalen of niet? Het huidige inkomen is al vastgesteld, nu moet nog worden bepaald in hoeverre er een aanvullende dekking noodzakelijk is. Wanneer de klant tijdens de looptijd zou komen te overlijden, moeten de verplichtingen worden overgenomen door iemand anders. W ellicht is het wenselijk om hiervoor een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten. Hetzelfde geldt voor het risico van arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Een kredietverplichting loopt dan door, terwijl het inkomen afneemt. Wanneer het inkomen dan niet toereikend is, is het raadzaam om een betalingsbeschermer af te sluiten. De betalingsbeschermer neemt dan de betalingsverplichtingen over wanneer het risico zich voordoet. Vraag 1 Hoe wordt bij het verstrekken van het krediet omgegaan met het risico va n echtscheiding?
1.1.2.5
Controle van de gegevens
Zijn alle gegevens opgenomen in het klantprofiel, dan controleert de adviseur vervolgens de gegevens. Hij controleert het inkomen door middel van loonstrook, ondernemingscijfers, uitkeringsopgave en pensioenopgave. Hij controleert de woonlasten door middel van huurovereenkomst, hypothecaire lening, rente en spaarpremie en hij controleert de eventueel aanwezige zekerheden op hun waarde. 1.1.3
Analyse gegevens
Wanneer het klantprofiel is opgesteld en duidelijk is wat de k lant wenst, kunnen zijn gegevens worden geanalyseerd, te beginnen bij het inkomen en de vaste lasten. Op die manier kan de aflossingscapaciteit worden berekend.
820152/Addendum PE Plus CK
3
Het netto inkomen is een belangrijke component bij het vaststellen van de hoogte van het kred iet. Wel moet worden vastgesteld wat de bestendigheid van het inkomen is. Werkt de klant op basis van een jaarcontract, dan is niet zeker of hij na die periode nog hetzelfde inkomen heeft. Een WW uitkering is afhankelijk van de arbeidsperiode en is in uitk eringsduur beperkt. Een WW-uitkering kwalificeert dus niet als bestendig. Wanneer een klant dichtbij zijn pensioendatum is, dan moet naast het huidige inkomen ook het toekomstig inkomen worden vastgesteld om te bepalen of hij nog wel aan de kredietverplic htingen kan voldoen wanneer hij met pensioen is. Tot slot kan de klant een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vorm van een WIA -uitkering ontvangen. Afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid kan dit inkomen als bestendig worden beschouwd. Vraag 2 In welk geval is een WIA-uitkering bestendig?
De bestendigheid van het inkomen is een voorwaarde voor het verstrekken van het krediet en moet zorgvuldig worden vastgesteld. Daarnaast is het van belang wat de vaste lasten zijn. Deze twee zijn het uitgangspunt voor het vaststellen van de leennorm conform de VFN Gedragscode consumptief krediet. Allereerst bepaalt de adviseur de burgerlijke staat van de klant: is hij alleenstaand, is er een partner en zijn er al dan niet kinderen? Uit de tabel van de VF N leest hij af wat de basisnorm is (zie paragraaf 4.1) Een alleenstaande zal een lagere basisnorm hebben dan een gehuwde met kinderen, aangezien een gezin meer geld nodig heeft om het gezin draaiende te houden. Voorbeeld Naud is alleenstaand en heeft geen kinderen. Zijn basisnorm bedraagt € 723. Wanneer Naud samenwoont met Nina en een kind heeft, dan is zijn basisnorm € 1.273.
Uit de tabel leest de adviseur af was de norm woonlast is. Met de basisnorm en het netto inkomen bepaalt hij de leennorm . Vraag 3 Stel dat Willem een netto inkomen heeft van € 2.000 per maand. Bepaal de leennorm van Willem in de volgende gevallen (gebruik hiervoor de leennormen exclusief toeslagen) : a.
Hij is alleenstaand zonder kinderen.
b.
Hij woont samen met iemand zonder inko men en er is een kind.
c.
Hij woont samen met iemand met een inkomen van € 1.500 dat mag worden meegenomen in de berekening en er is een kind.
Met de leennorm kan de aflossingscapaciteit en vervolgens de leencapaciteit worden berekend. De aflossingscapaciteit bestaat uit het netto inkomen verminderd met de vaste lasten en de leennorm. De leencapaciteit gaat uit van een normbedrag aan rente en aflossing van tenminste 2% van de kredietlimiet. Voor het bepalen van de leencapaciteit zijn de werkelijke vaste las ten nodig.
820152/Addendum PE Plus CK
4
1.1.3.1
Aflossings- en leencapaciteit bij een huurwoning
Wanneer de klant een huurwoning heeft, dan moet de adviseur rekening houden met de huurlasten, eventueel verminderd met een huurtoeslag. Heeft hij een koopwoning, dan zal de adviseur óf de fictieve netto woonlasten moeten bepalen, óf de netto maandlasten op basis van een annuïtair aflossingsschema. In deze paragraaf gaan we ervan uit dat Willem huurt. De koopwoning werken we uit in de volgende paragraaf. Vraag 4 Willem woont samen met Nina en heeft een kind. Hij heeft een netto inkomen van € 2.000 per maand, Nina heeft geen inkomen. Ze wonen in een huurappartement en betalen € 700 huur per maand. Willem ontvangt een huurtoeslag van € 50 per maand.
a.
Hoe hoog is zijn aflossings- en leencapaciteit als Nina geen inkomen heeft?
b.
Hoe hoog is zijn aflossings- en leencapaciteit als Nina een netto inkomen van € 1.500 heeft?
In opgave 4 is alleen rekening gehouden met woonlasten. Alimentatieverplichtingen voor de ex partner en reeds afgesloten kredieten beïnvloeden de aflossingscapaciteit en daarmee ook de leencapaciteit. Alimentatieverplichtingen voor de ex -partner komen direct in mindering op het netto maandinkomen. Heeft de klant al een krediet afgesloten, dan wordt 2% van het krediet in mindering gebracht op het netto inkomen. Vraag 5 Ga uit van de situatie dat Willem een netto inkomen heeft van € 2.000 en zijn partner Nina een netto inkomen heeft van € 1.500. Samen hebben zij een kind. Willem betaalt echter ook alimentatie aan zijn ex -vrouw en wel € 300 per maand. Daarnaast heeft Nina nog een krediet voor een auto lopen met een kredietsom van € 10.000. Hiervoor betaalt ze € 190 per maand.
Hoe hoog is nu hun aflossings - en leencapaciteit?
1.1.3.2
Aflossings- en leencapaciteit bij een koopwoning
Wanneer Willem een woning zou hebben gefinanci erd met een hypothecaire lening, dan noemt de Gedragscode twee manieren voor het berekenen van de aflossingscapaciteit:
• •
de fictieve netto woonlasten; of de netto maandlasten op basis van een annuïtair aflossingsschema.
Welke berekeningsmethode de adviseur toepast, is afhankelijk van zijn werkgever. Past de adviseur de fictieve netto woonlastenmethode toe, dan mag hij 30% of 25% van de rentelasten in mindering brengen op de bruto woonlasten. Dit is afhankelijk van de hoogte van het totale inkomen. Daarnaa st houdt hij rekening met de eventuele spaarpolis die is gekoppeld aan de hypothecaire financiering om deze te zijner tijd af te lossen. Overigens mag de premie voor de overlijdensrisicoverzekering buiten beschouwing worden gelaten.
820152/Addendum PE Plus CK
5
Vraag 6 Willem heeft een netto maandinkomen van € 2.000 en Nina heeft een netto maandinkomen van € 1.500. Samen hebben zij een kind. Zij hebben een koopwoning en betalen € 1.000 bruto per maand aan rente en € 350 per maand aan de spaarpolis die gekoppeld is aan de hypothe caire lening. Hiervan is € 75 voor de overlijdensrisicodekking. Hun inkomen is minder dan twee maal modaal.
Hoe hoog is hun aflossings - en leencapaciteit in deze situatie, uitgaand van de berekeningsmethodiek van de fictieve woonlasten?
Vraag 7 Bereken de aflossings- en leencapaciteit van Willem en Nina, wanneer gebruik wordt gemaakt van de berekeningsmethodiek van het annuïtaire aflossingsschema. Ga ervan uit dat de hypothecaire lening € 200.000 is en dat de toetsrente 6% is.
De adviseur heeft de aflossings- en leencapaciteit van de klant vastgesteld. De volgende stap is te bepalen of deze voldoende is ten opzichte van de behoefte van de klant.
1.1.3.3
Match tussen behoefte en leencapaciteit
Een klant kan een doorlopende of een eenmalige behoefte aan geld he bben. Wanneer hij bijvoorbeeld maandelijks de mogelijkheid wil hebben om een stukje krediet te willen hebben omdat hij onvoorziene uitgaven wil afdekken, dan zal de kredietbehoefte doorgaans niet groot zijn. Heeft hij echter geld nodig voor de aanschaf va n een auto, een caravan of iets dergelijks, dan heeft hij een eenmalige behoefte die doorgaans groter zal zijn dan bij een doorlopende behoefte aan krediet. Op basis van de leencapaciteit kan worden bepaald of de klant zijn behoefte kan invullen. Voorbeeld In de situatie dat Willem en Nina graag een caravan willen kopen en een kredietbehoefte hebben van € 20.000 kan dit worden getoetst aan hun leencapaciteit. In de situatie dat zij beiden een inkomen hebben en in een huurwoning wonen, blijkt hun leencapaciteit ruim voldoende te zijn. Daardoor kan hun leenwens worden vervuld.
Vervolgens moet worden gekeken naar aanvullende dekkingen. Wat gebeurt er wanneer er een inkomen wegvalt door overlijden, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid? Het inkomen, e n daarmee de aflossingscapaciteit, zal dan afnemen. Er zal dus worden gekeken naar aanvullende dekkingen. Voorbeeld In geval dat Willem of Nina overlijdt, werkloos of arbeidsongeschikt wordt, valt er een inkomen (gedeeltelijk) weg. De vraag is of een aanvullende dekking gewenst is. Eventueel kan de caravan worden verkocht. Afhankelijk van de wensen van de klanten kan bijvoorbeeld een overlijdensrisicodekking worden afgesloten. Daarnaast kan een betalingsbeschermer, die de verplichtingen (deels) overneemt in geval van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, worden afgesloten.
820152/Addendum PE Plus CK
6
Afhankelijk van de wensen van de klant, het soort krediet en de impact van een risico, zal worden gekozen voor een eventuele aanvullende dekking. Het kan zijn dat een aanvullende de kking een noodzaak is voor het verstrekken van het krediet, omdat de inkomensterugval te hevig is als het risico zich voordoet. Naast een aanvullende dekking kunnen ook zekerheden worden gegeven. Vraag 8 Welke zekerheden kan een kredietverstrekker ver langen en in welk geval zal hij deze verlangen?
Wanneer de kredietbehoefte aansluit op de aflossingscapaciteit en eventuele zekerheden in kaart zijn gebracht, kan worden overgegaan tot het advies. 1.1.4
Het advies
Het advies begint met het maken van een productselectie en een productmotivatie. Vervolgens moet de adviseur het product uitleggen, zorgen voor de precontractuele informatie, de klant vertellen hoe hij wordt beloond en de toetsing voor het te geadviseerde krediet uitvoeren. Productselectie Afhankelijk van de kredietbehoefte wordt allereerst bepaald welk soort krediet in aanmerking komt. Allereerst kijkt de adviseur naar de verstrekkingsvorm: gaat het om een goederenkrediet of om een geldkrediet? Vervolgens kijkt de adviseur naar de aflossingsvorm: g aat het om een doorlopend krediet of een aflopend krediet? Het bestedingsdoel bepaalt mede welk krediet passend is. Heeft een klant een doorlopende behoefte aan krediet, dan gaat het om een geldkrediet. Is zijn bestedingsdoel het opvangen van eventuele m aandelijkse tekorten, dan zou een doorlopend krediet in de vorm van een salariskrediet een juist product kunnen zijn. Iedere maand kan het krediet weer worden ingelost doordat het salaris wordt gestort. Een doorlopende behoefte kan ook een goederenkrediet zijn. Dit komt voor bij een postorderkrediet of een creditcard. Dit krediet komt niet in aanmerking wanneer de klant een grotere eenmalige behoefte heeft aan krediet. Het bestedingsdoel zal veelal een co nsumptief goed zijn zoals een auto, caravan of bijvoorbeeld een keuken. In zo’n geval zal een aflopend krediet worden geadviseerd. Deze uitgaven zijn zo groot dat ze niet met het volgende maandsalaris meteen weer zijn af te lossen. Of het alleen een vast krediet moet worden of dat er ook een slottermijn aan vastzit, is afhankelijk van het bestedingsdoel. De adviseur bepaalt of er een restwaarde aan het product zit. Zo zal een auto een bepaalde waarde houden omdat aan het einde van de looptijd de auto kan w orden verkocht. Met de restwaarde kan dan de rest van het krediet worden afgelost. Het bestedingsdoel bepaalt grotendeels welk soort krediet de adviseur gaat adviseren. Bij het geven van het advies motiveert hij dit door het bestedingsdoel te koppelen aa n de voorwaarden van het krediet.
820152/Addendum PE Plus CK
7
Vraag 9 Een klant wenst een krediet voor de aanschaf en plaatsing van een nieuwe keuken. Welke aanvullende gegevens zijn in dit geval van belang?
Vraag 10 Willem en Nina willen een caravan kopen voor € 20.000.
Welke krediet adviseert de adviseur in de volgende gevallen? a.
Over vijf jaar willen ze de caravan inruilen voor een nieuwer model. De caravan zal na vijf jaar nog een restwaarde van € 8.000 hebben.
b.
Ze zijn niet van plan de caravan in te ruilen.
Motivatie Verder dient de adviseur het product te motiveren. Wanneer hij werkt bij een kredietverstrekker is het te verstrekken product het product van de kredietverstrekker zelf. Wanneer de adviseur werkt bij een tussenpersoon, dan zal hij moeten motiveren waarom hij ee n bepaald product van een bepaalde kredietverstrekker adviseert. Voorbeeld Karel werkt bij een tussenpersoon en hij heeft de keuze uit de producten van de kredietverstrekkers X, Y en Z. Karel adviseert Willem en Nina een aflopend krediet af te sluiten bi j kredietverstrekker X. Karel motiveert deze keuze. Kredietverstrekker X heeft een lagere rente dan kredietverstrekker Z en een gelijke rente als kredietverstrekker Y. Karel kiest voor kredietverstrekker X omdat zij een gratis overlijdensrisicodekking in h un product hebben opgenomen.
Bij het productadvies hoort uiteraard ook een advies over aanvullende dekkingen of te stellen zekerheden. Uitleg van het product De adviseur moet ervan overtuigd zijn dat de klant het product begrijpt. Ook moet hij ervan overtuigd zijn dat de klant inziet welke risico’s hij loopt. Het kan gaan om inkomensrisico’s: werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, overlijden (partner), echtscheiding en pensionering, maar ook andere onvoorziene risico’s, waardoor de maandlast niet meer kan worden opgebracht. De klant moet begrijpen wat er zou gebeuren wanneer een dergelijke situatie zich voordoet. Daarom legt de adviseur het product uit. Bij de ene klant betekent dit dat hij meer moet vertellen dan bij de ander. Dit is afhankelijk van de kennis en ervaring van de klant, die de adviseur in de inventarisatiefase heeft achterhaald. De uitleg van het product wordt meegegeven in de precontractuele informatie. Precontractuele informatie De precontractuele informatievoorziening moet weergegeven worden met het formulier ‘Europese Standaardinformatie’. Hierin staan de specifieke gegevens van het krediet.
820152/Addendum PE Plus CK
8
Vraag 11 Karel werkt bij een tussenpersoon en hij biedt Willem en Nina een krediet van kredietverstrekker X aan. Willem en Nina willen een aflopend krediet ter hoogte van € 20.000 met een looptijd van zeven jaar. De rente zal 7,6% op jaarbasis bedragen. De maandbetaling bedraagt € 300.
Welke gegevens moeten worden weergegeven in de Europese Standaardinformatie?
Beloningstransparantie Voordat de aanvraag wordt opgesteld, geeft de adviseur duidelijkheid over de wijze waarop hij wordt beloond. Een consumptief krediet mag nog worden beloond met provisie. Voor aanvullende dekkingen is dat niet het geval. De adviseur zal hiervoor een dienstverlenings document aan de klant moeten overhandigen en duidelijk moeten maken hoeveel dit advies hem gaat kosten. Toetsing Voordat een krediet mag worden verstrekt, moet een aantal zaken worden getoetst. De adviseur controleert of de persoon ook daadwerkelijk is wi e hij zegt dat hij is. In het kader van de Wwft stelt de adviseur de identiteit van de klant vast. Dit doet hij door de gegevens te controleren op een geldig identificatiedocument. Hij controleert of het identificatiedocument niet is geregistreerd in het VIS. Als dit wel het geval is, dan kan geen vervolg worden gegeven aan de aanvraag. Uiteraard kan het gaan om een verloren gewaand document, waarvan wel aangifte is gedaan, maar dat later is teruggevonden. In dat geval dient dit eerst rechtgezet te worden v oordat het krediet wordt verstrekt. Daarnaast controleert de adviseur of de klant een kredietregistratie bij het BKR heeft. Wanneer het om samenwonende of gehuwde partners gaat, controleert hij hen beiden in het systeem van het BKR. Gaat het om een positieve kredietregistratie dan controleert de adviseur de gegevens. Het kan immers zo zijn dat de klant vergeten is te melden dat hij al een financiering heeft lopen, maar dat de adviseur die niet heeft meegenomen in het bepalen van de aflossingscapaciteit. H ij dient dan opnieuw de aflossingscapaciteit te berekenen en te bekijken of hij op basis van het inkomen het krediet kan verstrekken. Geeft het BKR een negatieve kredietregistratie aan, dan zal het krediet meestal niet worden verstrekt. De klant heeft dan al betalingsproblemen en een extra krediet zorgt voor overkreditering, hetgeen niet gewenst is. Tot slot checkt de adviseur nog of de klant(en) een registratie heeft (hebben) in EVA. Wanneer (een van de) klant(en) daar geregistreerd staat(n), kan de adv iseur verder geen dienst verlenen. Daarna wordt de aanvraag ondertekend.
820152/Addendum PE Plus CK
9
1.1.5
Afsluiten van de overeenkomst
Gaat de klant akkoord met het door de adviseur uitgebrachte advies, dan zal de aanvraag worden opgesteld. Aanvraagformulier Samen met de klant vult de adviseur het aanvraagformulier in. Hij controleert de persoonsgegevens en geeft aan om welk soort krediet het gaat. Ook controleert hij of de eventuele aanvullende dekkingen juist zijn opgenomen op het aanvraagformulier. Wanneer alles in orde is, kan de k lant de aanvraag ondertekenen. Bijvoegen van gevraagde stukken. Bij het ingevulde aanvraagformulier levert de adviseur in ieder geval de volgende documenten aan:
• • •
bewijs van inkomen; bewijs van woonlasten; overige verplichtingen als alimentatie en/of financieringen.
Vraag 12 Op welke wijze kan een adviseur de alimentatieverplichting bewijzen?
1.1.6
Verstrekken van de lening
Wanneer de kredietverstrekker akkoord gaat met het te verstrekken krediet volgt hieruit de overeenkomst. De overeenkomst bestaat uit e en kredietakte en uit de algemene voorwaarden. Vraag 13 Volgens de WCK moet een kredietovereenkomst minimaal een aantal gegevens bevatten. Welke?
De adviseur neemt met de klant de akte door om te controleren of deze juist is. Wanneer de akte juist is, laat hij de klant (en) de overeenkomst ondertekenen. Tot slot zet hij ook zijn handtekening. De overeenkomst krijgt vervolgens een contractnummer. Afhankelijk van het soort krediet zal op de overeenkomst ook een rekeningnummer staan waarop het geld kan worden overgemaakt. Dit is het gevalwanneer het een geldkrediet betreft. Betreft het een rekening-courantkrediet, dan wordt geen geld overgemaakt, maar wordt in het systeem een kredietlimiet ingevoerd waarover de klant desgewenst kan beschikken. Bij een driepartijenovereenkomst is de situatie anders. Veelal gaat het dan om de aankoop van een auto bij een autodealer. De kredietverstrekker zal in dat geval de geldsom overmaken naar de dealer waarop de dealer de klant de sleutels van de auto overhandigt. Tot slot registreert de adviseur het krediet bij het BKR.
820152/Addendum PE Plus CK
10
1.1.7
Beheer van het krediet
Nadat de overeenkomst is ondertekend, het krediet is ingevoerd in de systemen van de kredietverstrekker en het krediet is verstrekt, is de fase van beheer aangebroken.
Wanneer zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, is de enige zorg van de kredietverstrekker dat hij jaarlijks een overzicht verstrekt aan de kredietnemer. Hierop staan de gegevens van het krediet, zoals de resterende schuld en de aflossingsbedragen. Vraag 14 Waarom is het noodzakelijk jaarlijks een overzicht van de stand van zaken te verstrekken?
Heeft de klant ineens een groot geldbedrag ontvangen, dan zou hij het krediet vroegtijdig kunnen aflossen. Hiervoor kan een vergoeding in rekening worden gebracht. Er zal actief beheer gepleegd moeten worden wanneer de klant een betalingsachterstand heeft. In eerste instantie volgt een aanmaning. Daarna een ingebrekestelling en vervolgens is de klant in verzuim. In het uiterste geval moet het krediet worden opgeëist. Voordat het zover is, zal de adviseur met de klant in contact proberen te treden om uit te zoeken wat de reden voor de te late betaling is. Wellicht kan de kredietvorm worden aangepast waardoor de klant lagere maandlasten krijgt die hij wel kan betalen. Vraag 15 Wanneer geeft de kredietverstrekkende achterstand door aan het BKR?
Vraag 16 Hoe registreert het BKR de achterstand?
Kan de adviseur de klant niet bereiken of wenst hij geen commentaar te geven, dan zal de correspondentie via de post verlopen. In het slechtste geval zal het krediet moeten worden opgeëist of zal de klant failliet worden verklaard.
1.1.8
Antwoorden op de vragen
1. Bij het verstrekken van een krediet kan het risico van een echtscheiding niet worden ingeschat. Er zijn geen betalingsbeschermers die dit risico afdekken. Op het moment van echtscheiding zal het krediet door een van de twee partners worden voortgezet. Wellicht is het mogelijk om op dat moment het krediet uit overige middelen af te lossen. Dit is per situatie versc hillend. Het is wel de taak van de adviseur om de klant ervan op de hoogte te stellen dat het risico op echtscheiding bestaat en welke gevolgen echtscheiding zal hebben voor de klant en zijn partner. De klant en zijn partner kunnen dan zelf inschatten in h oeverre ze dit risico willen lopen.
820152/Addendum PE Plus CK
11
2. Wanneer iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, dan zal hij een IVA -uitkering ontvangen. Deze uitkering bedraagt 75% van het laatstverdiende loon (met een bepaald maximum), tot aan de AOW-leeftijd en is daarom wel bestendig. Wanneer hij echter gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, dan kan zijn inkomen in de komende jaren wel eens gaan dalen als hij niet werkt naast zijn uitkering. 3. a.
Willem is alleenstaand en heeft een inkomen van € 2.000 netto per maand. De norm woonlast is € 227. Zijn leennorm bedraagt: € 723 + 0,15 (2.000 -/- 723 -/- 227) = € 880,50.
b.
In de situatie dat Willem samenwoont en er een kind is, is de leennorm: € 1.273 + 0,15 (2.000 -/- 1.273 -/- 227) = € 1.348.
c.
Wanneer zijn partner ook een inkomen heeft van € 1.500 per maand, dan wijzigt de leennorm: € 1.273 + 0,15 (3.500 -/- 1.273 -/- 227) = € 1.573. Let op: Uit de tabel blijkt dat een minimum inkomen van meer dan € 2.877 een minimum leennorm kent van € 1.480. De werkelijke leennorm van Willem en zijn partner is hoger, maar mag door deze aanvullende regel gesteld worden op € 1.480.
4. a.
Netto maandinkomen
€ 2.000,00
Leennorm
€ 1.348,00
Huur
€
Aflossingscapaciteit Leencapaciteit:
650,00 €
-/-
2,00
€ 2,00/2% = € 100.
De huurlasten bedragen netto € 650 (€ 700 huur -/- € 50 huurtoeslag). b.
Wanneer Nina ook een inkomen heeft van € 1.500 is de situatie als volgt: Netto maandinkomen
€ 3.500,00
Leennorm
€ 1.480,00
(minimum leennorm)
Huur
€
-/-
Aflossingscapaciteit
€ 1.370,00
Leencapaciteit:
650,00
€ 1.370,00/2% = € 68.500.
5. De aflossingscapaciteit wordt als volgt bepaald: Netto maandinkomen
€ 3.500,00
Leennorm
€ 1.480,00
(minimum leennorm)
Huur
€
650,00
-/-
Alimentatie
€
300,00
Financieringslasten
€
200,00
Aflossingscapaciteit
€
870,00
(2% x € 10.000)
Leencapaciteit: € 870,00/2% = € 43.500.
820152/Addendum PE Plus CK
12
6. Hun inkomen is lager dan 2 x modaal, dus mag 25% van de bruto woonlast in mindering worden gebracht. De fictieve woonlast bedraagt: € 1.000 + (€ 350 -/- € 75 =) € 275 = € 1.275 x 75% = € 956,25. De aflossingscapaciteit wordt als volgt bepaald: Netto maandinkomen
€ 3.500,00
Leennorm
€ 1.480,00
(minimum leennorm)
Fictieve woonlasten
€
-/-
Aflossingscapaciteit
€ 1.063,75
956,25
Leencapaciteit: € 1.063,75/2% = € 53.187,50. 7. Willem heeft een netto maandinkomen van € 2.000 en Nina heeft een netto maandinkomen van € 1.500. Samen hebben zij een kind. Zij hebben een koopwoning met een hypothecaire lening van € 200.000. De toetsrente is op dit moment 6%. De annuïtaire maandlast bedraagt op dit moment € 200.000/166,7916144 (zie annuïteitentabel) = 1.199,10. Het belastingvoordeel is € 250. Dit is een schatting! De wijze waarop deze schatting wordt bepaald, is afhankelijk van de werkgever van de adviseur. De aflossingscapaciteit wordt, op grond van deze schatting, als volgt bepaald: Netto maandinkomen
€ 3.500,00
Leennorm
€ 1.480,00
(minimum leennorm)
Fictieve woonlasten
€
-/-
Aflossingscapaciteit
€ 1.070,90
949,10
Leencapaciteit: € 1.070,90/2% = € 53.545. 8. Persoonlijke zekerheden kunnen nodig zijn wanneer het inkomen niet bestendig genoeg is. Zakelijke zekerheden kunnen nodig zijn wanneer een krediet wordt afgesloten voor een duurzaam consumptiegoed.
9. Bij de financiering van een keuken is het van belang of de klant de woning huurt of heeft gekocht. Is het een huurwoning, dan hoeft de adviseur niet verder te vragen. Gaat het om een gekochte woning die met een hypothecaire lening is gefinancierd, dan moet hij verder vragen. Wellicht heeft de klant een overwaarde in zijn woning, waardoor het mogelijk is zijn woning in onderpand te geven. Het betreft dan een hypothecair krediet, waarvan de lasten doorgaans lager zijn. Let wel dat de adviseur in dat geval de klant doorverwijst naar een hypotheekadviseur.
820152/Addendum PE Plus CK
13
10. a.
Hij adviseert hen een aflopend krediet van € 20.000 met een slottermijn van € 8.000 na 5 jaar.
b.
Als zij niet van plan zijn de caravan in te ruilen, maar voor langere tijd wensen te behouden, dan kan hij een aflopend krediet van € 20.000 zonder slottermijn adviseren. Eventueel kan hij de looptijd dan op zeven jaar zetten, aangezien caravans een langere levensduur hebben.
11. De volgende gegevens moeten in de precontractuele fase worden verstrekt aan de consument:
• •
het soort krediet => aflopend krediet de identiteit en het geografische adres van de kredietgever of -bemiddelaar => naam en adres tussenpersoon en van de kredietverstrekker X;
•
het totale kredietbedrag => € 20.000 en de voorwaarden voor de verstrekking van het krediet => aflopend;
• • •
de duur van de kredietovereenkomst => 84 maanden; de debetrentevoet => 7,6%; het jaarlijkse kostenpercentage => 7,6% en het totaal door de consument te betalen bedrag aan de hand van een representatief voorbeeld;
•
het bedrag => € 300, het aantal (84) en de frequentie (maandelijks) van de door de consument te verrichten betalingen;
• •
de geldende rentevoet (x%) en de kosten bij betalingsachterstand en niet -nakoming (€ x); het recht van vervroegde aflossing.
12. Een bewijs voor een alimentatieverplichting kan worden geleverd door het echtscheidingsconvenant te overhandigen. Hierop staat ook de duur van de alimentatieverplichting. Deze blijkt niet uit een rekeningafschrift. 13. Dit betreft de volgende gegevens:
• • •
NAW-gegevens van de kredietgever (indien van toepassing ook van de bemiddelaar); NAW-gegevens van de kredietnemer(s); de kredietsom of kredietlimiet (bij een goederenkrediet de contantprijs van het goed of de dienst);
• • • • • • •
het jaarlijks kostenpercentage; het totaalbedrag van de kredietvergoeding (kan niet bij doorlopende financieringen); de hoogte van de termijnbedragen; wat verstaan wordt onder een termijn (periode in tijd); het totaal aantal termijnen (kan niet bij een doorlopende financiering); de theoretische looptijd (niet bij een aflopende financiering); als er zekerheden zijn opgenomen, moeten zekerheidsbedingen worden opgenomen en een beschrijving van de zaak of zaken waarop een zekerheidsrecht rust;
•
als sprake is van eigendomsvoorbehoud, moeten de afspraken ov er het overdragen van het eigendom worden vastgelegd;
•
mogelijkheden met betrekking tot gedeeltelijke of gehele vervroegde aflossing.
820152/Addendum PE Plus CK
14
14. Dit overzicht kan worden gebruikt bij de belastingaangifte. Een consumptief krediet is (negatief) vermogen in box 3. Is er sprake van een hypothecair krediet dat is afgesloten voor het onderhoud, de verbetering of de aanschaf van een woning, dan hoort het krediet thuis is box 1 en is de rente hiervan onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar.
15. Twee tot vier maanden na het ontstaan van de achterstand volgt de registratie bij het BKR. 16. Het geregistreerde krediet krijgt dan code A.
820152/Addendum PE Plus CK
15
820152/Addendum PE Plus CK
16
2
OVERIGE ACTUALITEITEN
De PE plusexamens zijn middels een modulair systeem opgebouwd. Dit betekent dat u examen aflegt in de topmodule en met het behalen van het examen ook de beroepskwalificatie uit een onderliggende module kunt aanvragen. Tijdens het examen kunt u dan ook vra gen krijgen die behoren bij deze onderliggende module. In het nu volgende hoofdstuk zullen we dan ook de actualiteiten behandelen die behoren bij deze onderliggende module.
2.1
MODULE BASIS
Erfbelasting Als iemand overlijdt dan gaat de erfenis naar de erfgena men. Het gaat hierbij om zowel de bezittingen als de schulden. Bezittingen kunnen bestaan uit geld, maar ook uit goederen. De erfgenamen moeten vervolgens erfbelasting betalen over deze erfenis als ze meer ontvangen (bezittingen minus de schulden) dan de vrijstelling die op hun van toepassing is. De vrijstelling is afhankelijk van de relatie die de erfgenaam heeft met de overledene (erflater). De aangifte erfbelasting moet in beginsel binnen acht maanden na het overlijden worden ingediend. Daarna zal de belastingdienst een aanslag opleggen. Als iemand een woning erft, dan kan het zo zijn dat het (nog) niet lukt om deze woning te verkopen, terwijl er wel al erfbelasting betaald moet worden. Er kan dan uitstel van betaling worden aangevraagd aan de belastingdi enst. Doorgaans wordt er een vrijstelling voor de duur van 1 jaar verleend. Deze termijn kan na afloop weer verlengd worden. Belastingschulden mogen normaliter niet op het vermogen in mindering worden gebracht als er aangifte inkomstenbelasting wordt geda an. Een uitzondering hierop is een schuld van te betalen erfbelasting. deze mag wel als schuld in box 3 worden opgevoerd. Heffingskortingen Een heffingskorting is een korting op de te betalen belasting. Voor de inkomstenbelasting gelden er een aantal kortingen. De algemene heffingskorting is daar één van. Tot 2014 was de algemene heffingskorting een vast bedrag voor iedere belastingplichtige. Vanaf 2014 is de algemene heffingskorting inkomensafhankelijk. De afbouw van de heffingskorting is een percentage van het belastbaar inkomen uit werk en woning. De afbouw begint bij de 2e schijf en eindigt bij de 4e schijf. Bij een inkomen tot de 2e schijf en bij een inkomen vanaf de 4e schijf is de algemene heffingskorting een vast bedrag. Voor de AOW-leeftijd (2015): Inkomen hoger dan
Inkomen niet hoger dan
Algemene heffingskorting
0
€ 19.822
€ 2.203
€ 19.822
€ 56.935
€ 2.203 -/- 2,320% x (belastbaar inkomen uit werk en woning -/- € 19.822)
€ 56.935
820152/Addendum PE Plus CK
€ 1.342
17
Vanaf de AOW-leeftijd (2015): Inkomen hoger dan
Inkomen niet hoger dan
Algemene heffingskorting
0
€ 19.822
€ 1.123
€ 19.822
€ 56.935
€ 1.123 -/- 1,182% x (belastbaar inkomen uit werk en woning -/- € 19.822)
€ 56.935
€ 685
De arbeidskorting wordt ontvangen door mensen die werken. De arbeidskorting wordt berekend over het arbeidsinkomen, waaronder: • Winst uit onderneming;
•
Loon, ziektewetuitkeringen en andere inkomsten uit loondienst waarop de werkgever loonheffing moet inhouden;
•
Fooien, aandelenoptierechten en andere inkomsten waarop de werkgever geen loonheffing hoeft in te houden;
•
Resultaat uit overig werk.
De hoogte de arbeidskorting hangt vanaf 2014 af van de leeftijd en van de hoogte van het arbeidsinkomen van de belastingplichtige. Voor de AOW-leeftijd (2015): Arbeidsinkomen meer dan
Arbeidsinkomen niet meer dan
Arbeidskorting
0
€ 9.010
1,810% x arbeidsinkomen
€ 9.010
19.463
€ 163 + 19,679% x (arbeidsinkomen -/- € 9.010)
€ 19.463
€ 49.770
€ 2.220
€ 49.770
€ 100.670
€ 2.220 – 4% x (arbeidsinkomen
-/- €
49.770) € 100.670
-
€ 184
Arbeidsinkomen meer dan
Arbeidsinkomen niet meer dan
Arbeidskorting
0
€ 9.010
0,922% x arbeidsinkomen
€ 9.010
19.463
€ 84 + 10,028% x
Vanaf de AOW-leeftijd (2015):
(arbeidsinkomen -/- € 9.010) € 19.463
€ 49.770
€ 1.132
€ 49.770
€ 100.670
€ 1.132 – 2,038% x (arbeidsinkomen
-/- €
49.770) € 100.670
-
€ 94
De arbeidskorting voor de lagere inkomens neemt toe en voor de hogere inkomens neemt deze af. De maximaal te ontvangen arbeidskorting zal de komende jaren nog verder toenemen, maar voor de hogere inkomens zal een sterkere afbouw plaatsvinden.
820152/Addendum PE Plus CK
18
Hypotheekvormen Sinds 1 januari 2013 is uitsluitend de hypotheekrente van nieuwe hypotheken aftrekbaar voor de inkomstenbelasting als deze minimaal annuïtair in maximaal 360 maanden worden ingelost. Dit betekent dat de rente van nieuwe leningen alleen nog aftrekbaar is als er gekozen wordt voor een annuïteitenlening of lineaire lening. Voor leningen die al bestonden voor 1 januari 2013 geldt overgangsrecht. Dit betekent dat de rente over deze leningen wel nog aftrekba ar is voor een maximale periode van 30 jaar ook al wordt er tussentijds niets ingelost. Wet werk en zekerheid In 2015 wijzigen er door de invoering van de Wet Werk en Zekerheid een aantal bepalingen voor werknemers. De ketenbepaling in de Flexwet wordt aangepast. De werkgever dient in de gaten te houden dat wanneer na de derde arbeidsovereenkomst een volgende overeenkomst voor bepaalde tijd is overeengekomen, er van rechtswege een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. Als de arbeidsrelatie meer dan twee jaar heeft geduurd wijzigt de arbeidsovereenkomst van rechtswege eveneens in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Als er meer dan zes maanden zit tussen de overeenkomsten dan wordt de volgende arbeidsovereenkomst weer als een eerste gezien. D eze wijzigingen (samengevat als 3x2x6) treden in werking vanaf 1 juli 2015. Door de invoering van de Wet werk en zekerheid vinden ook een aantal wijzigingen plaats in het ontslagrecht per 1 juli 2015. Er komt een nieuw soort vergoeding bij ontslag: de tra nsitievergoeding. Alle werknemers krijgen na een arbeidsovereenkomst van ten minste twee jaar recht op deze vergoeding die gebruikt kan worden voor scholing en om over te stappen naar een andere baan of een ander beroep. Deze transitievergoeding wordt afha nkelijk van de duur van een dienstverband. De regel is: ⅓ maandsalaris per dienstjaar voor de 1e 10 jaar en ½ maandsalaris per dienstjaar dat men langer dan tien jaar in dienst is geweest. Als de medewerker bij het be ëindigen van het dienstverband 50 jaar of ouder is, dan geldt er een vergoeding van 1 maandsalaris, voor elk dienstjaar dat de werknemer vanaf zijn 50ste in dienst is geweest. De vergoeding wordt maximaal € 75.000, en maximaal een jaarsalaris voor mensen die meer dan € 75.000 per jaar verdienen. Voor kleine bedrijven komt een overgangstermijn, zij mogen tot 2020 een lagere ontslagvergoeding betalen als zij personeel gedwongen moeten ontslaan vanwege een slechte financiële situatie. Kosten die gemaakt worden om werkloosheid van een werkneme r te voorkomen, kunnen van de transitievergoeding worden afgetrokken. Bijvoorbeeld (om)scholing, opleiding of outplacement. De geldt voor kosten na het ontslag, maar ook die al tijdens het dienstverband worden gemaakt. In alle gevallen krijgt de werknemer recht op een wettelijke transitievergoeding, behalve als de werknemer wordt ontslagen in verband met ernstig verwijtbaar handelen. Door deze verandering dalen de gemiddelde kosten van ontslag voor werkgevers. Om rechtsongelijkheid bij ontslag te bestrijden mogen werkgevers niet meer zelf kiezen of ze werknemers via de kantonrechter of via het UWV ontslaan. Met de Wet werk en zekerheid komt er een vast voorgeschreven route: ontslag om bedrijfseconomische reden en het ontslag van een medewerker die langer da n 104 weken arbeidsongeschikt is gaat via het UWV. Ontslag om andere (persoonlijke) redenen wordt door de kantonrechter beoordeeld. De procedures zullen sneller verlopen.
820152/Addendum PE Plus CK
19
820152/Addendum PE Plus CK
20
3
PROFESSIONEEL GEDRAG, INTEGRITEIT & ADVIESVAARDIGHEDEN
Tijdens het examen krijgt u niet alleen maar vragen over kennis en begrip, maar ook vragen met betrekking tot professioneel gedrag, vaardigheden en competenties. In het nu volgende overzicht geven wij u tips danwel richtlijnen, die met name van belang zijn bij het beantwoorden van dez e vragen. Inventariseren: Bij sommige vragen dient u aan te geven welke informatie u nog meer aan een klant dient te stellen om de situatie van een klant in kaart te kunnen brengen. U dient daarbij geen informatie aan een klant te vragen die u al kunt herleiden uit andere informatie of uit andere documenten die u al van de klant heeft ontvangen. Voorbeeld Inventariseren Als u een UPO (uniform pensioenoverzicht) van de klant heeft ontvangen, dan vraagt u niet meer naar het pensioen dat de klant heeft opgebouwd. U kunt dit zelf in de documenten vinden.
Als u de standaardpremie weet van een verzekering en u weet welke premie die klant betaalt, dan vraagt u niet meer naar de korting die klant ontvangt. Deze kunt u zelf berekenen.
U stelt wel vragen die de doelstelling, financiële positie en risicobereidheid van de klant verder verduidelijken. Voorbeeld Inventariseren Welk bedrag heeft u nodig om de vakantiewoning aan te kunnen kopen? Deze vraagt geeft meer informatie over de doelstelling.
Heeft u nog andere wensen op korte termijn? Ook deze vraag geeft meer inzicht in de doelstelling en financiële positie van de klant.
Als u advies gaat geven aan een klant dan houdt u geen rekening met inkomens - en vermogensbestanddelen die nog niet zeker zijn. Hiero ver hoeft u dan ook niets te vragen tijdens de inventarisatie. Voorbeeld Inventariseren Gaat u in de toekomst meer werken? Kunt u nog een erfenis verwachten?
U kunt namelijk in de analyse ook geen rekening houden met de reactie die de klant op deze vrage n geeft.
U dient wel te vragen naar informatie die meer duidelijkheid biedt over de huidige financiële positie van de klant.
820152/Addendum PE Plus CK
21
Voorbeeld Inventariseren Hoeveel spaargeld heeft u op dit moment en welk doel heeft u met dit spaargeld? Waarom heeft u in het verleden niet kunnen sparen?
Deze vragen geven u meer inzicht in de huidige situatie van de klant. Als een klant tot nu toe niet heeft kunnen sparen, kan hij dan wel in de nabije toekomst meer lasten aan?
Tijdens de inventarisatie stelt u geen vragen die te product specifiek zijn. De klant moet het product namelijk niet invullen, dat is de taak van de adviseur. Voorbeeld Inventariseren Welke eigenrisicoperiode wenst u? Welk opbouwpercentage wilt u hanteren?
U stelt zoveel mogelijk vragen die u meer z icht geven op en inzicht geven in de wensen van de klant. Deze vragen zijn algemeen van aard. Voorbeeld Inventariseren Wilt u na pensionering uw levensstandaard kunnen handhaven? Welke periode denkt u zelf te kunnen overbruggen?
Analyseren Wanneer u mogelijke risico’s die een klant loopt wilt analyseren is het belangrijk om een zo volledig mogelijke inventarisatie uit te voeren. In de analysefase bekijkt u de huidige situatie van de klant en zet u deze af tegen de gewenste situatie van de klant. Om ve rvolgens ook een goede inschatting te kunnen maken van de wijze waarop verzekeraars op de aanvraag zullen reageren kan het handig zijn om net te doen alsof u een aanvraagformulier voor de bijbehorende productoplossing moet invullen. Welke vragen zijn voor de verzekeraar relevant om het risico in te kunnen inschatten? Houd dit in gedachten wanneer u tijdens het examen moet beantwoorden die behoort bij de stap analyseren. Adviseren U blijft bij uw advies. Als de klant wil afwijken van het advies dan kan dat. U moet dit dan wel vastleggen in het dossier. Richting de klant dient u aan te geven op welke punten deze afwijken en welke risico’s dit met zich mee kan brengen. Tenzij het klantprofiel tijdens het adviesproces is gewijzigd. In dat geval vult u een nieuw klantprofiel in en doorloopt u de stappen inventariseren, analyseren en adviseren opnieuw. Beheer Om een inschatting te kunnen maken, of een wijziging van de situatie van de klant al dan niet ook consequenties zal hebben voor de lopende verzekeringen, do et u weer net alsof u de verzekering voor het eerst aanvraagt. Als u nu andere informatie zou invullen op het aanvraagformulier, dan is de kans groot dat deze wijziging ook effect heeft op de lopende verzekeringen. Uiteraard hebben wijzigingen in de gezondheidstoestand geen gevolgen voor een persoonsverzekering.
820152/Addendum PE Plus CK
22
Omgangsvormen Bij sommige vragen dient u aan te geven op welke wijze u het beste (meest professioneel) reageert op een vraag of opmerking van de klant. Hierbij dient u de volgende richtlijnen aan te houden:
•
U blijft correct en respecteert de mening van een ander. Hierbij mag u best aangeven dat u het ergens niet mee eens bent, maar u gaat hier op een respectabele manier mee om; Voorbeeld Omgangsvormen Wat uw accountant zegt kan echt niet. (Hiermee toont u geen respect voor de mening van een ander.)
Ik ben het niet eens met de mening van uw accountant, want … (U geeft aan dat u het er niet mee eens bent, maar geeft wel op een respectabele manier aan waarom dat zo is.)
•
Uw taalgebruik is aangepast op het begripsniveau van de klant en de informatie die u geeft is correct. U probeert zoveel mogelijk vakjargon te vermijden; Voorbeeld Omgangsvormen Als u niet direct deelneemt aan een collectieve regeling kunt u dit later alsnog doen. U bent dan een spijtoptant. De verzekeraar zal gezondheidswaarborgen stellen om autoselectie te voorkomen. (In deze situatie gebruikt u te veel vakjargon.)
Als u niet direct deelneemt aan een inkomensverzekering die u via de werkgever kunt afsluiten, en u besluit later om dat alsnog te doen, dan kan de verzekeraar wel gezondheidsvragen stellen. Ze doen dit om te voorkomen dat u pas een verzekering afsluit op het moment dat u al iets mankeert. (In dit voorbeeld spreekt u meer op het begripsniveau van de klant)
•
Wees eerlijk! Als u een fout heeft gemaakt dan geeft u dit toe en u informeert de klant hierover. U gaat dan samen met de klant op zoek naar een passende oplossing;
De adviseur Uit de toetstermen van iedere WFT opleiding volgt dat u uw eigen grenzen en beperkingen dient te kennen. Dit wordt getoetst door u vragen te stellen tijdens een examen die niet behoren bij de beroepskwalificatie waarin u op dat moment examen aflegt. Weet daarom welk advies u mag geven met de beroepskwalificatie waar u op dat momen t examen in aflegt. Tijdens het examen doet u net alsof dit het enige diploma is dat u bezit. Legt u het examen hypotheken af en wordt er een vraag gesteld, waarbij de klant iets wil weten over zijn schadeverzekering, dan moet u de klant doorgaans doorverwijzen naar een collega. Bepaalde adviezen en werkzaamheden, zoals verdergaand fiscaal advies of erfrechtelijk advies, behoren eveneens niet tot de werkzaamheden van een adviseur. Bij dit soort klantvragen moet u doorverwijzen naar een accountant of notaris . Waar mogelijk helpt u de klant wel bij het inschakelen van en expert/deskundige. U bent adviseur van de klant en dient dus de belangen van de klant te behartigen en niet van de verzekeringsmaatschappij, tenzij u een deel van de taken van de verzekeraar uitvoert. Tijdens het examen bent u onafhankelijk adviseur en geen verzekeraar. Denkt u hierbij bijvoorbeeld aan het uitvoeren van een deel van de schade-afhandeling op een schadeverzekering. In die situatie verstrekt u wel alle voor de verzekeraar relevan te informatie.
820152/Addendum PE Plus CK
23
Mocht een klant in andere situaties of bij de aanvraag informatie achterhouden voor de verzekeraar, dan spreekt u de klant daarop aan en adviseert de klant om de informatie aan de verzekeraar te melden. Casuïstiek Tijdens het tweede deel van het examen worden de vragen ingeleid door middel van een casus. Deze casus keert 3 à 4 vragen terug en iedere keer krijgt u een andere vraag. Vaak worden en ook nog bijlages aan de vraag toegevoegd. De hoeveelheid aangeboden informatie is dan ook enorm. Ook in de praktijk kan een klant u overladen met informatie en dient u daaruit de voor u relevante gegevens te verzamelen. Tijdens het examen heeft u onvoldoende tijd om alle informatie door te lezen. Als u dit wel doet komt u in tijdnood en heeft u mogel ijk onvoldoende tijd om alle vragen te beantwoorden. Wij raden u dan ook aan om eerst de vraag en de antwoordopties te lezen. Vervolgens beoordeelt u welke informatie relevant is voor het beantwoorden van de vraag. U zoekt deze informatie vervolgens op in de bijlages en de casus. Volgordevragen In het examen komen volgordevragen voor. Vaak moet bij deze vragen een reactie worden gegeven op een geschetste situatie. Hoe reageert u als adviseur op de geschetste situatie, waarbij u de beste reactie als eerste moet plaatsen en de slechtste reactie als laatste. Het gaat er bij deze vragen niet om dat u alle geschetste reacties in één gesprek met de klant moet delen. Dan zou namelijk ook vaak een heel onlogisch verhaal ontstaan. Op plek één moet de reactie staan d ie u primair zou geven. Als u maar één reactie zou mogen kiezen welke zou u dan sowieso geven aan de klant? Vaak staat er bij de reacties ook een optie waarbij u een wet of gedragscode zou overtreden. Deze reactie plaatst u altijd als laatste. De twee rest erende opties zet u in de juiste volgorde op plek twee en drie. Veel succes met uw examen!
820152/Addendum PE Plus CK
24