Eindrapport
Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 2008-2019
28 februari 2008
Frank Wassenberg Eva Bosch
Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 2008-2019
Eindrapport
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van: Bestuur van de Fysieke Pijler G27 in samenwerking met Werkgroepen Fysieke Pijler Toekomst ISV en Stedelijke Vernieuwing
Auteurs: Frank Wassenberg Eva Bosch
28 februari 2008 Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Tel. (015) 278 30 05 Fax (015) 278 44 22 E-mail
[email protected] http://www.otb.tudelft.nl Copyright 2008 by Onderzoeksinstituut OTB No part of this report may be reproduced in any form by print, photo print, microfilm or any other means, without written permission from the copyright holder.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Voorwoord Het was eind 2006 toen minister Winsemius het grotestedenbeleid met een groots gebaar terug in het nieuws bracht. Hij stelde dat in tenminste 140 Nederlandse stadswijken een tijdbom tikte. Hij pleitte voor meer aandacht voor en meer, veel meer inzet in die wijken. Zijn pleidooi werd gehoord en heeft zeker bijgedragen aan de focus die het in februari 2007 aangetreden nieuwe kabinet in zijn regeerakkoord heeft gelegd op de wijkenaanpak. Het was ook eind 2006 dat de G27 aan minister Winsemius het rapport Herijking Stedelijke Investeringsopgave 2005-2014 aanboden. In de aanloop naar de kabinetsformatie wilden de steden een onderbouwing bieden voor een grotestedenbeleid en met name een ISV dat beter voorzien zou zijn van de nodige middelen dan in de voorgaande schrale jaren. De G27 pleitten voor het terugdraaien van de bezuinigingen die minister Dekker in 2005 op het ISV had aangebracht, voor het versnellen van de 56-wijken aanpak en voor een verbreding van de stedelijke vernieuwing. Het is nu ruim een jaar later en voor u ligt de actualisering van het rapport Herijking Stedelijke Investeringsopgave 2005-2014. Is het vorige rapport achterhaald? Dat is nauwelijks het geval, maar tot onze spijt lijkt het wel wat in vergetelheid te zijn geraakt. Dat mag niet gebeuren en zou onrecht doen aan de positie van onze steden en de grote opgave waarvoor zij zich zien geplaatst. We hebben het rapport daarom geactualiseerd, vooral ook met het oog op een aantal nieuwe sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen, en brengen het nu in herziene tweede druk opnieuw onder uw aandacht. Het ISV en het GSB hebben een roerig jaar achter de rug. Terwijl het werk in de 56 wijken en de uitvoering van GSB III gewoon doorgingen bracht het nieuwe kabinet veel beweging teweeg. Het grotestedenbeleid verhuisde van het ministerie Binnenlandse Zaken naar het nieuwe programmaministerie Wonen, Wijken en Integratie, ondergebracht bij het ministerie VROM. Minister Vogelaar van WWI maakte een ronde langs de steden en hun wijken en kwam in juni met een extra beleidsinspanning: de 40-wijken aanpak. De rest van het jaar 2007 is goeddeels besteed aan de vormgeving van het nieuwe programmaministerie en de uitwerking van het nieuwe beleid . De minister WWI heeft in september 2007 aangekondigd dat het kabinet in het voorjaar van 2008 een visie zal uitbrengen op het nieuwe beleid voor de steden na het aflopen van GSB III in 2009. Het regeerakkoord gaf al de verzekering dat het grotestedenbeleid na evaluatie ook na 2009 zal worden voortgezet. De voorbereidingen voor de herijking van Rijksbeleid zijn ingezet. Tegelijkertijd speelt de discussie over de Rijksbegroting. Het budget voor ISV dreigt als er niet wordt ingegrepen vanaf 2010 te halveren. Met het rapport dat voor u ligt, willen de G27 een bijdrage leveren aan deze discussies door te benadrukken dat de behoefte aan een ISV en zelfs aan een ISV-plus ook in de periode 2010-2020 onverminderd groot zal zijn. Dat zou moeten betekenen dat Rijk en steden de nog maar zo kort geleden gedane oproep van Winsemius volgen en dat toekomstige bezuinigingen op het ISV zijn uitgesloten. Dit rapport is in opdracht van het bestuur van de pijler fysiek van de G27 opgesteld door OTB Delft in samenwerking met de ambtelijke G27-werkgroepen Toekomst ISV en Stedelijke Vernieuwing.
Sander van Bodegraven, Voorzitter pijler Fysiek G27, Wethouder Arnhem
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Inhoudsopgave
Samenvatting ...................................................................................................... 1 1
Een beknopte actualisatie van de Herijking Stedelijke Investeringsopgave ........................................................................... 3
2
Herstructurering van stadswijken..................................................... 8
3
Herstructurering en transformatie van bedrijventerreinen .............14
4
Fysieke investeringen voor de sociale pijler ....................................18
5
Verbetering duurzaamheid stedelijk vastgoed, milieu en energiegebruik ................................................................................ 24
6
Conclusies ........................................................................................31
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Samenvatting
Krachtige steden zijn op velerlei gebied de motor van de samenleving. Het is een omvangrijke en gezamenlijke opgave om dit ook in de toekomst veilig te stellen. Over het stedenbeleid van het rijk vanaf 2010 wordt in 2008 beslist. Dit rapport kan daaraan een bijdrage leveren. Dit rapport is een vervolg op het rapport Herijking Stedelijke Investeringsopgave 20052014. In dat rapport werd berekend dat in tien jaar tijd voor 126 miljard aan fysieke investeringen nodig is in de 30 steden van het toenmalige Grotestedenbeleid. Met het prijspeil van 2008 is dat 129,6 miljard. Dit bedrag omvat fysieke investeringen van alle partijen op 20 thema’s, waaronder woningen, buurten, groen, infrastructuur, bereikbaarheid, zorg, cultuur en andere sociaal-culturele voorzieningen. Investeringen in steden zijn breder dan alleen stedelijke vernieuwing, maar beogen de kansen van steden over de gehele linie te versterken Het genoemde rapport is nog geen anderhalf jaar oud en de conclusies ervan zijn nog onverkort van kracht. Daarom is besloten tot een beknopte actualisatie. Van de onderscheiden 20 thema’s zijn er vier geactualiseerd die de laatste anderhalf jaar extra in de maatschappelijke en politieke belangstelling staan. Het zijn: - De herstructurering van stadswijken (deze blijkt complex) - De herstructurering en transformatie van bedrijfsterreinen (ook deze blijkt ingewikkeld) - Fysieke voorzieningen voor sociale doelen (omdat juist op dit snijvlak winst te halen is) - Duurzaamheid en milieu (het ‘Al Gore effect’ en stijgende olieprijzen zorgen voor een hernieuwde belangstelling). In het rapport van 2006 wordt uitvoerig ingegaan op de andere thema’s, zoals mobiliteit en bereikbaarheid. De meerwaarde van de Stedelijke Investeringsopgave schuilt erin dat het een integrale opgave is van investeringen die de steden zelf verwachten. Het is een opgave bottom up. Aan alle middelgrote steden is bij deze actualisatie gevraagd of hun investeringsambities voor deze vier thema’s sinds 2006 zijn gewijzigd. Gemiddeld gezien is dat inderdaad het geval. Van de vier thema’s zien gemeenten het vaakst investeringen in ‘Duurzaamheid en milieu’ toenemen; dit stellen we op een toename van 25-50% ten opzichte van de raming in 2006. Investeringen voor het thema ‘Fysiek voor sociaal’ zullen ook toenemen, met circa 10-25%. In de beide andere thema’s, zullen investeringen mogelijk ook toenemen, maar dan gaat dit niet over de hele breedte. De toename ligt daar bij een beperkter aantal gemeenten. Op de langere termijn (20152019) verwacht een derde tot de helft van de gemeenten een verdere toename van stedelijke investeringen op de vier thema’s. Op basis van deze bevindingen gaan wij ervan uit dat het in 2006 berekende totaalbedrag van 126 miljard (129,6 miljard per 2008) vooralsnog in stand blijft. De vier geschetste ontwikkelingen zorgen voor een toename, maar het zou kunnen dat prioriteiten verschuiven en extra investeringen in de vier thema’s ten koste gaan van die op andere terreinen. Maar dat verwachten we niet, het is aannemelijker dat de stedelijke investeringsopgaven verder zullen toenemen. Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
1
2
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
1
Een beknopte actualisatie van de Herijking Stedelijke Investeringsopgave
Vitale steden Steden zijn dynamisch, vernieuwen en veranderen. Steden moeten voortdurend inspelen op veranderingen die vanuit de maatschappij op ze af komen om hun vitaliteit veilig te stellen. Steden moeten anticiperen op bedreigingen en kansen aangrijpen, liefst voordat beide manifest zijn. Dat gaat gepaard met grote investeringen. De stedelijke opgave is integraal. Het gaat om fysieke, sociale en economische investeringen. Steden zijn concentratiepunten van wonen, werken, cultuur, mobiliteit, kennis en duurzame ontwikkeling. De toekomst van Nederland wordt voor een groot deel in de steden bepaald. Het is dan ook belangrijk om voor ogen te hebben wat dat van alle partijen vraagt. En van wie dat wordt gevraagd. De lokale partijen – gemeenten, corporaties, bewoners, marktpartijen en anderen – kunnen veel zelf, maar zien zich graag gesteund door de Rijksoverheid. In dit rapport gaat het over de fysieke investeringen in steden: over wijken die prachtig moeten worden, over terreinen die intensiever gebruikt moeten worden, over de publieke ruimte die veilig en aantrekkelijk moet zijn, over functies die toegankelijk en bereikbaar moeten blijven, over het versterken van de regionale functie van steden en over spaarzaamheid om nog een leefbare wereld voor onze kinderen over te laten. Het gaat over uitdagingen voor de toekomst om maatschappelijke relevante thema’s een plaats te geven. Kortom, het gaat over investeringen in blijvend krachtige en vitale steden.
De Stedelijke Investeringsopgave 2005-2014 In november 2006 brachten de G27 het Rapport Herijking Stedelijke Investeringsopgave 2005-2014 uit, als actualisatie van het rapport de Stedelijke Investeringsopgave uit 2002. Het rapport, opgesteld door Onderzoeksinstituut OTB, werd overhandigd aan de toenmalige minister Winsemius (VROM), kort daarvoor benoemd als opvolger van minister Dekker, en inmiddels alweer opgevolgd door de ministers Cramer (VROM) en Vogelaar (WWI). Het rapport gaf aan dat in de periode 2005-2014 voor 126 miljard euro aan investeringen nodig zijn in fysieke stedelijke projecten. Het gaat hierbij om alle fysieke investeringen binnen de dertig steden van het Grotestedenbeleid (de G30, exclusief Sittard-Geleen). Het gaat om alle investeringen in bestaand gebied van zowel gemeente, rijk, woningcorporaties en marktpartijen. De meerwaarde van de Stedelijke Investeringsopgave schuilt erin dat het een integrale opgave is van de investeringen die de steden zelf binnen hun gemeente verwachten. Het rapport koppelt eigen behoefteramingen van gemeenten aan landelijke ramingen en uitgangspunten. Hier wordt bottom up een integrale opgave geraamd van alle investeringen die de steden zelf verwachten. Anders dan in top down berekeningen waarin de bijdrage van een bepaald ministerie, een doorrekening met algemene statische parameters of de kosten voor het opknappen van achterstandswijkencentraal staan. De 126 miljard euro in het Rapport Herijking Stedelijke Investeringsopgave 2005-2014 heeft betrekking op alle investeringen in woningen, buurten, groen, infrastructuur, Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
3
cultuur, zorg en ander sociaal-culturele voorzieningen. De grootste opgaven liggen op het terrein van de kwaliteit van woon- en leefomgeving, economische vitaliteit en bereikbaarheid. Het merendeel is afkomstig van marktpartijen en woningcorporaties. De investeringen gaan gepaard met hoge kosten, maar er zijn soms ook hoge opbrengsten, vooral door de verkoop van woningen. Investeringen, mogelijke opbrengsten en kosten verschillen per partij. Dit rapport gaat over de totale investeringsopgave, wat dus iets anders is dan bijvoorbeeld een gemeentelijke behoefteraming.
Nieuw stedenbeleid vanaf 2010 Er is veel veranderd in nog geen anderhalf jaar tijd. Het rapport werd toen uitgebracht mede met het oog op de discussie die in 2005 was gestart over de toekomst van het Grotestedenbeleid en van het ISV. Die discussie werd gestart door het ministerie van BZK. Het hele beleidsonderwerp, inclusief ambtelijke beleidsadviseurs, is inmiddels van het ministerie van BZK verhuisd naar het programmaministerie WWI (Wonen, Wijken en Integratie). Nieuwe tijden, nieuwe inzichten, nieuwe gezichten, nieuwe prioriteiten, maar feit blijft dat er dringend behoefte is aan een duidelijke visie van het Rijk op de toekomst van het Grotestedenbeleid en het ISV na 2009. Die duidelijkheid zal er in 2008 moeten komen. Dit rapport beoogt een bijdrage te leveren aan de gewenste duidelijkheid. Minister Vogelaar zal in het voorjaar van 2008 de Kamer inlichten over haar voornemens hoe het nieuwe stedenbeleid vorm te geven. Het gaat daarbij uitdrukkelijk om méér dan een uitwerking van de 40 wijken aanpak, namelijk om de toekomst van heel stedelijk Nederland. Het nieuwe stedenbeleid moet de steden in staat stellen om problemen aan te pakken, maar bovenal om wat (potentieel) sterk is sterker te maken. Krachtige steden vergt investeringen op een breed terrein, niet louter in stedelijke vernieuwingswijken. Het is daarbij zaak om aan te geven hoeveel geld daarmee gemoeid is. Een volgende vraag is welke rol er voor het Rijk is, waar de steden het niet alleen afkunnen en het Rijk nodig hebben.
Actualisatie van de Herijking Stedelijke Investeringsopgave Het rapport over de Stedelijke Investeringsopgave uit 2006 geeft inzicht in de totale investeringsopgave voor de G30-gemeenten. Dit rapport is de kapstok voor deze actualisatie. Officieel gaat het dus om een Actualisatie van de Herijking van de Stedelijke Investeringsopgave. We zullen uitleggen wat deze actualisatie inhoudt. Voldoet het rapport van eind 2006 niet meer? Dat wel, de ramingen zijn nog steeds actueel. De conclusies uit het rapport Herijking Stedelijke Investeringsopgave 20052014, zoals hierboven samengevat, gelden nog steeds. Op enkele thema’s zijn echter ontwikkelingen gaande, waardoor deze na november 2006 nog meer in beweging zijn gekomen. Daarnaast wil de minister voor het nieuwe stedenbeleid een ruimere periode aanhouden van ruim tien jaar, namelijk van 2010 tot 2020. Moet nu het hele rapport uit 2006 herijkt worden? Dat is niet doenlijk, gelet op de korte tijd waarbinnen op nationaal niveau beslist wordt over het nieuwe stedenbeleid. Het is ook niet doenlijk, omdat de methode van het rapport is dat aan gemeenten zelf een opgave wordt gevraagd, bottom up, van geraamde investeringen in de eigen gemeente. Deze opgave kost de nodige tijd, en dat terwijl de vorige opgave pas van anderhalf jaar geleden dateert. Bovendien is het ook niet nodig: op hoofdlijnen klopt de opgave uit 2006 nog. Wat ons rest, is actualiseren en aanvullen op basis van de nu geldende inzichten en prioriteiten over deze dynamische thema’s (vier in totaal).
4
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Groepen van gemeenten: G30, G27, G26, G4, drie aanleungemeenten De gegevens in het rapport Herijking Stedelijke Investeringsopgave uit 2006 dienen als kapstok voor de voorliggende actualisatie. Dat rapport heeft betrekking op de G30, de dertig steden die tussen 2002 en 2006 onder het Grotestedenbeleid vielen. De opdrachtgever was toen de G26. Opdrachtgever van het huidige onderzoek is de G27, de organisatie waarin thans de 27 middelgrote steden zijn vertegenwoordigd. Dat zijn, in ‘jargon’: de G30 minus de G4 (vier grote steden), aangevuld met SittardGeleen, de stad die in 2006 werd toegevoegd. Om het nog ingewikkelder te maken: drie steden met een vergelijkbare situatie en problematiek nemen als ‘aanleungemeenten’ deel aan de G27, Hilversum, Delft en Apeldoorn. Al deze middelgrote steden (dus: G26 plus Sittard-Geleen, Hilversum, Delft en Apeldoorn) maken deel uit van deze enquête: samen 30 gemeenten.
Vier thema’s staan extra in de belangstelling Alle stedelijke investeringen zijn in 2006 in twintig thema’s ingedeeld, analoog aan de indeling van de eerdere opgave uit 2002. Per thema zijn toen de voorgenomen investeringen geraamd. De meeste van deze twintig thema’s zijn inhoudelijk weinig veranderd in anderhalf jaar tijd, maar vier staan meer in de belangstelling. De G27 hebben het nuttig geoordeeld om deze vier thema´s nader te onderzoeken. Het gaat om thema’s die maatschappelijk of politiek extra in de belangstelling staan, waardoor mogelijk meer investeringen nodig zijn. Het doel van dit onderzoek is te bezien of maatschappelijke en politieke trends leiden tot een aanpassing op vier thema’s van de in 2006 geraamde investeringsopgave. De keuze voor deze vier thema’s is tot stand gekomen na uitvoerig overleg tussen en met de gemeenten. Voor de goede orde: het gaat niet om de vier omvangrijkste thema’s, het gaat om de thema’s waarbinnen zich de meeste veranderingen hebben afgespeeld in de laatste anderhalf jaar. Een thema dat bijvoorbeeld niet extra is onderzocht, is dat van bereikbaarheid en mobiliteit. Steden zijn vervoersknooppunten van nature, maar naarmate ze verder groeien, vraagt bereikbaarheid steeds meer aandacht. Circa een derde van alle stedelijke investeringen wordt nu al besteed aan mobiliteit. Deze omvangrijke opgave geldt onverminderd, en blijft van groot belang in het toekomstige beleid voor krachtige en vitale steden. Op dit thema en 15 andere thema’s gaat het rapport uit 2006 uitvoerig in. Omdat de meeste (bestuurlijke) dynamiek echter op de vier genoemde thema’s werd gezien, staan deze centraal in het voorliggende rapport. Een raming of een evaluatie over een aantal jaren kan uitwijzen, hoe de investeringen binnen alle beleidsonderwerpen zich ontwikkelen. De volgende vier thema’s staan daarmee in deze actualisatie van de stedelijke investeringsopgave centraal: A. De herstructurering van stadswijken (is complex) Herstructurering van stadswijken is een complexe en integrale opgave. In de praktijk blijkt het gat tussen planvorming en uitvoering dikwijls lastiger en ingewikkelder dan voorzien. De vraag is of herstructurering van bestaande wijken duurder wordt, dat wil zeggen, meer investeringen vergt. B. De herstructurering van bedrijventerreinen (is complex) Van alle kanten wordt aangedrongen op een betere benutting van oude bedrijventerreinen in de stad, hetzij voor bedrijven, hetzij voor andere functies. Een beter en intensiever gebruik gaat verrommeling van het landschap tegen. Blijkt de opgave ingewikkelder dan van tevoren gedacht, en leidt dit tot meer of andere investeringen? Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
5
C.
D.
Fysieke middelen voor sociale doelen (meer samenhang wordt gewenst) Bekend zijn de uitspraken dat stenen stapelen niet leidt tot betere mensen. Het is juist de combinatie van fysiek en sociaal die tot verbeteringen leidt. Leidt de toegenomen aandacht voor de sociale pijler tot meer investeringen op het fysieke? Milieu en duurzaamheid (zijn belangrijker) De klimaatverandering en de gevolgen van de opwarming van de aarde wisten we al, maar staan nu prominenter op de (politieke) agenda dan in 2006. Noem het het ‘Al Gore’ effect. Of verklaar het vanuit de stijgende energieprijzen. De vraag of de hernieuwde milieuambities tot extra investeringen leiden dient zich aan.
De vier thema’s kunnen overlappen: binnenstedelijke nieuwbouw kan bijvoorbeeld extra energiezuinig worden uitgevoerd. In een dergelijk geval zijn dubbeltellingen voorkomen.
Werkwijze in deze actualisatie Deze actualisatie heeft betrekking op de groep van dertig middelgrote gemeenten (de G27 plus de drie aanleungemeenten).Al deze gemeenten hebben een beknopte en individuele vragenlijst gekregen, waarop hun gegevens (antwoorden) voor de vier thema’s uit de 2006-ronde al waren ingevuld. Gemeenten zonder gegevens (waaronder Sittard-Geleen, Hilversum, Delft en Apeldoorn), kregen een aangepaste enquête. De centrale vraag was in hoeverre een bepaalde maatschappelijke ontwikkeling leidt tot een verandering in de voorgenomen investeringsopgave. We zijn op zoek naar effecten van maatschappelijke trends op de (voorgenomen) investeringen en dat speelt in alle steden, ongeacht of ze in 2006 deelnamen aan het onderzoek of niet. Hoewel we naar een kwantificering vroegen bij een verandering, bleek het in de praktijk dikwijls moeilijk om veranderingen in harde getallen uit te drukken. We hebben daarom bij de thema’s, waar dat mogelijk was, de trend onderbouwd door een bandbreedte aan te geven, waarbinnen de wijziging ligt. De vier grote steden zijn niet in dit onderzoek betrokken, terwijl het totale investeringsbedrag van ruim € 126 miljard (uit 2006) óók op hen betrekking had. Bij benadering de helft van alle stedelijke investeringen vindt plaats in de vier grote steden, de andere helft in de resterende G26 gemeenten. Deze actualisatie heeft alleen betrekking op de groep van 30 middelgrote steden. In het Herijkingsrapport van 2006 bleek geen verschil in voortgang tussen grote en middelgrote steden. Als we spreken over een stedelijke investeringsopgave van € 126 miljard in 2006, gaat het ruwweg om ruim € 60 miljard in de G4 en ruim € 60 miljard in de 26 middelgrote steden (G26). Verder geldt nog een financiële bijstelling. Het bedrag van 126,2 miljard euro in 2006 is onderhevig aan inflatie. Gerekend naar prijspeil 2008 gaat het om € 129,6 miljard.1 In januari 2008 werden de antwoorden van de gemeenten verzameld, geanalyseerd en gerapporteerd. De respons is hoog te noemen. Uiteindelijk hebben 28 van de 30 ste-
1
6
De inflatie was 1,1% over 2006 en 1,6% over 2007 (CBS). Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
den meegewerkt, waardoor de uitkomsten representatief te noemen zijn voor alle middelgrote steden2. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode december 2007 – februari 2008. Het werd begeleid door twee werkgroepen Toekomst ISV en Stedelijke Vernieuwing, waarin de volgende mensen zitting hadden: Gerry Asselman (Lelystad, voorzitter), Hans van Oerle (’s-Hertogenbosch, voorzitter), Henk Piersma (Alkmaar), Tjoukje Wijnstra (Apeldoorn), Kees Raas (Arnhem), Benny Scholte Lubberink (Enschede), Susanne Vleeshouwers (Tilburg), Peter Rhebergen (Zwolle), Gerben Helleman (Kei-Centrum) en Gerlof Rienstra (Ecorys). Wij bedanken hen allen voor hun inbreng.
Leeswijzer Na de algemene introductie in dit hoofdstuk, gaan de volgende vier hoofdstukken elk in op één van de vier onderscheiden thema’s. Per hoofdstuk geven we aan in hoeverre de trend van de afgelopen anderhalf jaar duidt op een wijziging van de stedelijke investeringsambities en waaraan dat ligt. Hoofdstuk 6 ten slotte geeft samenvattende conclusies.
2
De volgende 28 gemeenten maken deel uit van het onderzoek: Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Apeldoorn, Breda, Delft, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Emmen, Enschede, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hengelo, ’s-Hertogenbosch, Hilversum, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Sittard-Geleen, Tilburg, Venlo, Zaanstad en Zwolle. Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
7
2
Herstructurering van stadswijken
Het eerste van de te onderzoeken thema’s is de herstructurering van stadswijken. Stedelijke herstructurering staat sinds de Nota Stedelijke Vernieuwing uit 1997 officieel op het programma. Daarvoor kenden we natuurlijk al de stadsvernieuwing, die vooral op de verbetering of vernieuwing van vooroorlogse woningen was gericht. Herstructurering heeft betrekking op vooral naoorlogse wijken, en beoogt een verbetering van de gehele wijk of buurt. Herstructurering van stadswijken komt in alle steden voor. Minister Vogelaar wees in 2007 veertig aandachtswijken aan in achttien steden, die prachtwijken moeten worden. In deze steden zijn de problemen groot en verdienen ze extra aandacht vanuit het rijk. Maar elke stad kent zijn eigen aandachtswijken, ook in de G27-steden die niet tot een van de veertig Vogelaar-wijken behoren. De G27 gemeenten maken alle deel uit van het Grotestedenbeleid, samen met de vier grote steden. Eerder al, in 2003, werden hierbinnen 56 wijken bepaald waarop stedelijke vernieuwing zich concentreerde. Maatregelen hadden tot enkele jaren geleden vooral betrekking op de fysieke aanpassing van woningen en de woonomgeving, maar nu in toenemende mate ook op sociale, economische, culturele en andere aspecten. Herstructurering is een complexe en integrale opgave. De herstructureringsopgave van stadswijken blijkt ingewikkeld en loopt veel vertraging op. Nieuwbouw op herstructureringslocaties is ingewikkelder dan op voormalig weiland (buitengebied), bezwaarschriften nemen toe, de lastige invullocaties blijven over, de hoogconjunctuur zorgt voor extra kosten, procedures slepen voort, etc. De gespannen woningmarkt zorgt voor woningtekorten, waardoor herhuisvesting van zittende bewoners problemen oplevert. Soms wordt de voortgang van de herstructureringsopgave niet zozeer bepaald door het planproces, maar door het tempo van herhuisvesting. Het ingewikkelde proces zorgt ook voor vertraging. Tal van partijen spelen een rol, ieder met hun eigen belangen en die blijken lang niet altijd zo gemakkelijk verenigbaar als soms van tevoren wordt verondersteld. De rolverdeling in het proces is veranderd, vooral van woningcorporaties wordt tegenwoordig veel verwacht. Tegelijkertijd zijn alle partijen van elkaar afhankelijk en is samenwerking noodzakelijk voor het uiteindelijke succes en het realiseren van de opgave. Verschillen tussen en binnen wijken worden alleen maar groter. De vraag is of herstructurering van bestaande wijken door dergelijke ontwikkelingen duurder wordt, dat wil zeggen, meer investeringen vergt. In totaal werden in de Stedelijke Investeringsopgave in 2006 de investeringen voor de herstructurering van stadswijken geraamd op 26,4 miljard euro3, circa 22% van het totale bedrag van 126 miljard euro. De herstructurering van stadwijken is daarmee het grootste van de twintig onderscheiden thema’s in de Stedelijke Investeringsopgave 2006. Het OTB concludeerde in 2006 dat de investeringsopgave voor dit thema voor de periode 2005-2014 met 25% is gestegen ten opzichte van de eerdere raming van 3
26,4 miljard voor de G30 samen: bestaande uit: restant 2000-2004, bedrag oude raming 20052014, ophoging met 25% bedrag 2005-2014, plus inflatiecorrectie
8
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
2002. Het gaat om investeringen van alle betrokken partijen. Dit resulteerde toen in een opwaartse bijstelling van de stedelijke investeringsopgave met 25% voor alle gemeenten samen (G30). De vraag is nu of ontwikkelingen in de gemeente, het beleid van het nieuwe kabinet of maatschappelijke ontwikkelingen tot andere cijfers leiden dan in 2006. Tabel 2.1 Investeringsopgave herstructurering van stadswijken, periode 2010-2014 Thema stadswijken Geen verandering Bijstelling naar boven Totaal
Aantal gemeenten 14 14 28
% 50 50 100
Tabel 2.1 laat zien dat in de helft van de gemeenten de investeringsraming niet is veranderd, en in de andere helft naar boven is bijgesteld. Bijstellingen naar boven worden in de helft van de gevallen gekwantificeerd, en verschillen dan aanzienlijk, van een kleine stijging (5 of 10%) tot een verdubbeling. We signaleren in de helft van de gemeenten een intensivering van de investeringsopgave, maar kwantificeren deze niet. Gemeenten geven als redenen voor de toename: - Uitbreiding van de opgave: er worden méér wijken geherstructureerd dan eerder aangenomen. De wijken die worden genoemd zijn verschillend van karakter en komen uit verschillende bouwperiodes. - Er wordt ook preventief ingegrepen door middel van chirurgische ingrepen, het aanpakken van kleine plekken die dreigen af te zakken om verval van een hele wijk te voorkomen. - Sommige wijken zijn benoemd tot Vogelaarwijk, waarvoor extra investeringen geraamd zijn. - Een zwaarder sociaal programma. Dit komt terug in hoofdstuk 4 en is daar meegeteld. - Meer aandacht voor energie en duurzaamheid (idem, zie hoofdstuk 5). - De effecten van concurrerende nieuwbouw en eerdere vernieuwingswijken worden zichtbaar. Deze liggen beter in de markt en prijzen andere bestaande wijken uit de markt, waardoor hier extra maatregelen nodig zijn. - De woningmarkt blijft gespannen, waardoor herhuisvesting lastiger en kostbaarder wordt. - De bevolking in de regio krimpt juist, waardoor vraaguitval optreedt en er minder mogelijkheden zijn om geld terug te verdienen - De nieuwe Wro, met een verplichte structuurvisie, vergt extra investeringen. Het bijbehorende planvormingsproces betekent dat soms toezeggingen moeten worden gedaan. Je kunt niet altijd nee zeggen of met lege handen staan. - De stad is vol, zodat alleen dure locaties overblijven. - De rollen verschuiven van overheid naar corporaties. Die investeren meer. - Extra investeringen in groen- en speelvoorzieningen blijken nodig te zijn. - Gestegen bouwkosten - Verbetering van de bereikbaarheid en versterking van de groenstructuur. Naar deze beide thema’s is deze ronde niet verder gevraagd (wel in 2006).
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
9
Voorbeelden • • •
Kosten van krimp Wijkactieplan Nijmegen Hatert Nieuw Leyden
Verwachtingen voor de toekomst De investeringsramingen tot nu toe hadden allemaal betrekking op de periode tot 2015. Dat was ook in de eerdere rapporten over de Stedelijke Investeringsopgave (2002, 2006) het geval. We vroegen de gemeenten nu ook om een doorkijk naar 2020 te geven. Verwachten ze dat de investeringsambities in de gemeente voor alle partijen samen op hetzelfde niveau als in de periode 2010-2014 zullen liggen, hoger of lager? Tweederde van de gemeenten geeft aan dat de ambities voor de verdere toekomst op hetzelfde niveau liggen als voor de periode tot 2015. De rest verwacht een hoger investeringsniveau, terwijl één gemeente mogelijk een bijstelling naar beneden voor ogen heeft. Voor de duidelijkheid merken enkele gemeenten op dat de toekomstige investeringsambities al op een hoog niveau liggen. In 2006 werden ze met 25% omhoog geschroefd (ten opzichte van 2002), en de helft van de gemeenten doet er nu voor de komende periode tot 2015 ook al een schepje bovenop, zoals we hiervoor constateerden. Tabel 2.2 Verwachte investeringsopgave herstructurering van stadswijken, periode 2015-2019 Thema stadswijken Geen verandering Mogelijke verandering naar beneden Bijstelling naar boven Totaal
Aantal gemeenten 19 1 8 28
% 68 4 29 100
De periode 2015-2019 ligt nog ver voor ons. Aan de ene kant is het lastig om zo ver in de toekomst te kijken, terwijl de huidige herstructureringswijken nu de nodige aandacht opeisen. Anderzijds kennen herstructureringsprocessen een lange doorlooptijd. Ervaringen tot nu toe, gevoed met ervaringen in het huidige stedenbeleid, laten zien dat herstructurering van een wijk al gauw 15 tot zelfs 20 jaar in beslag neemt. Deze investeringen zijn dus wel lange tijd vooruit te ramen. Bovendien gelden de meeste motieven voor toename voor de middellange termijn (tot 2015) ook op de langere termijn (na 2015).
Kosten van Krimp Stedelijke ontwikkeling is altijd gericht geweest op schaarste en groei, en dat geldt voor de meeste steden nog steeds. In sommige delen van het land verandert dit echter. Limburg is zo’n provincie, waar grote demografische veranderingen leiden tot een structurele bevolkingsdaling. Limburg is zich inmiddels bewust van de ‘sense of urgency’ om het woningbouwbeleid gericht op groei om te buigen naar een beleid gericht op stabilisatie, transformatie of zelfs krimp. In september 2007 bracht de provincie (RO groep) hierover het rapport Limburg Transformeert uit. Op dit moment is Limburg is al sterk vergrijsd. In steden als Heerlen en Maastricht wonen anno 2008 50% méér 65-plussers dan in steden als Amsterdam, Groningen en Amersfoort. In de periode tot 2020 zal de bevolking in Limburg dalen met circa 50.000 inwoners (midden10
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
variant en migratiesaldo nul). Het aantal huishoudens stijgt aanvankelijk nog, maar die stijging vlakt spoedig af. Daarbij kent de huishoudenskrimp regionale verschillen, vooral Parkstad loopt voorop. Het resultaat van minder huishoudens is een afnemende vraag op de woningmarkt. Hoe dit uitpakt, verschilt per segment. Leegstand zal vooral optreden in de zwakste delen van de woningvoorraad. Kwetsbaar zijn flats van corporaties in de naoorlogse wijken. De corporaties komen hiermee voor een dure transformatieopgave te staan. Het uit de markt nemen van lege woningen zonder dat iets wordt teruggebouwd kost afhankelijk van de boekwaarde en herinrichting van het terrein al gauw € 50.000 per woning. Afgezien van deze sloopkosten en inkomstenderving voor de corporatie, zet leegstand ook de leefbaarheid in een wijk onder druk. Dichtgespijkerde ramen, veel verhuizingen en een beperkte sociale controle kunnen leiden tot verpaupering. Daarnaast ondermijnt een afnemende bevolking het draagvlak voor voorzieningen. Om deze problemen het hoofd te bieden is versnelling van de herstructureringsopgave van groot belang, waarbij sloop onvermijdelijk is. De sloopopgave is momenteel 750 woningen per jaar, maar wordt opgeschroefd naar 1500 (volgens de corporaties) of zelfs 3000 woningen per jaar (provincie). In totaal wordt voor minstens 60 Limburgse wijken in de komende tien jaar herstructurering voorzien, met een gemiddelde investering tussen de €100 en € 200 miljoen per wijk. Leegstand zal in het koopsegment minder voorkomen. Eigenaren zullen hun woning niet zomaar verlaten, maar zien de waarde van hun woning wel dalen. In de regio Parkstad was tussen 1999 en 2002 de waardestijging van huizen maar de helft van het landelijke beeld. De achterblijvende waardestijging komt ook door de grensligging. Huizen in Duitsland en België zijn goedkoper, zeker na de uitbreiding van de hypotheekrenteaftrek in 2004. Het aantal verstrekte hypotheken aan grensbewoners is momenteel even groot als het ‘binnenlandse’ aandeel. Dit versterkt de vraaguitval in Limburg en heeft negatieve effecten op het voorzieningenniveau, zeker omdat het relatief vaak om gezinnen met kinderen blijkt te gaan. Als oplossing voor deze problemen creëren ontwikkelaars en corporaties aantrekkelijke woonmilieus om bewoners in een regio te houden of om nieuwe inwoners aan te trekken. Er blijkt wel vraag te zijn naar betere woningen, maar soms blijkt dat potentiële kopers hun huidige woning niet (voor een acceptabele prijs) kwijt kunnen. De problemen hangen samen: de dalende huizenprijzen betekenen een financieel probleem voor de eigenaren en voor projectontwikkelaars afzetproblemen. Om de Limburgse woningvoorraad weer op maat te krijgen, is veel geld nodig. De benodigde fysieke investeringen zijn in het rapport Limburg Transformeert globaal geraamd op 25 miljard euro voor tien jaar in heel Limburg. Dit bedrag komt overeen met het aandeel voor Limburg in de Stedelijke Investeringsopgave in dit rapport. Daarbovenop raamt de Provincie een specifiek Limburgse opgave van 20 à 25%, vooral veroorzaakt door de demografische krimp (bevolkingsafname, sterke vergrijzing en ontgroening). Een dure afslankkuur, maar wel een proces dat ook in andere provincies aan de orde kan komen. Krimp laat zien dat de opgaven lokaal of regionaal kunnen verschillen, en dat maatwerk per gemeente noodzakelijk is. Het voorbeeld van Limburg laat zien dat niet alleen schaarste en krapte tot extra kosten leiden. In Limburg hebben krimp en vraaguitval eenzelfde effect: namelijk stijgende kosten van herstructurering van stadswijken.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
11
Wijkactieplan Nijmegen Hatert De Nijmeegse wijk Hatert is een van de veertig krachtwijken van Vogelaar. In de jaren zestig was Hatert nog gewoon een dorp nabij de stad. In de jaren daarna werden er 3500 kleine, goedkope woningen gebouwd, bijna allemaal in de sociale huursector. Die opzet zie je nu terug in de huidige bewonerssamenstelling. Ruim de helft van de huishoudens in de wijk heeft een laag inkomen. Ook wonen er anderhalf keer zoveel allochtonen als in de rest van Nijmegen. Vanwege sociaal-maatschappelijke achterstand heeft de minister Nijmegen in het voorjaar van 2007 gevraagd een wijkactieplan te schrijven. De fysieke herstructurering van Hatert was echter al eerder ingezet. In 2001 stelde de gemeente met corporaties, bewoners, stichtingen en ondernemers het toekomstplan ‘Hatert onder de pannen’ op. Uit de SWOT analyses in dat rapport kwam naar voren dat Hatert gebaat is bij een meer gemengde woningvoorraad en een verdichting in verschillende open delen van de wijk. Daartoe zijn inmiddels verschillende woningbouwprojecten gestart, voor verschillende doelgroepen. Het gaat om eengezinswoningen en appartementen op het Circusterrein, (zorg)woningen in een nieuw woonpark en inbreiding met onder andere seniorenwoningen in twee Hatertse straten. Bij deze projecten worden ook voorzieningencentra gerealiseerd. Het wijkactieplan, afgerond in oktober 2007, wil deze fysieke investeringen aanvullen. Er wordt ingezet op projecten uit de sociale pijler, met de fysieke infrastructuur die daarbij hoort. Het wijkplan bevat ideeën samengebracht onder de titels Hatert thuis (problemen in huishoudens ook achter de voordeur oplossen), Jong Hatert (educatie, activiteiten, opvoedingsadvies en begeleiding voor de jeugd), Hatert werkt (werktoeleiding en schuldhulpverlening om armoede te bestrijden), en Hatert ontmoet (ontmoeting bevordert veiligheid, sociale cohesie en integratie). In het laatste spoor worden ook veel fysieke investeringen voorgesteld. Zo is het wijkcentrum toe aan modernisering en uitbreiding, onder andere met een Grand café. Een ander wijkplan is het verplaatsen van de Hatertse voetbalvereniging, die nu een eindje buiten de wijk voetbalt, in de richting van Hatert zelf. Daardoor kan er een betere binding met de wijk ontstaan.
Het wijkactieplan Hatert verbindt de vier sporen steeds met de thema’s veiligheid en integratie, en sluit daarnaast aan bij de projectmatige stedelijke herstructurering in het gebied. Het wijkactieplan vormt in combinatie met de woningbouwprojecten een compleet en doordacht programma. In de beoordeling van wijkactieplannen door Nicis, komt Nijmegen dan ook samen met Leeuwarden als beste uit de bus.
12
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Wijk met karakter, Nieuw Leiden Leiden-Noord is een van de gebieden uit het 56-wijken programma (uit 2003). Onderdeel van de wijkaanpak is het ontwikkelen van een voormalig bedrijventerrein tot de nieuwbouwbuurt “Nieuw Leyden”. Een gemengde buurt met koop- en huurwoningen en maximale ontwerpvrijheid voor de bewoners. De locatie voor dit plan is complex. Het gaat om een zwaar vervuild gasfabriekterrein, dat eerst gesaneerd moest worden, met bovendien een ongekend zware kabel- en leidingenproblematiek vanwege een nabij gelegen energiecentrale. Tevens is een wateropgave bij de ontwikkeling meegenomen. Op initiatief van de gemeente Leiden en corporatie Portaal is Nieuw Leyden bv opgericht om op het voormalige EWR Slachthuisterrein 770 nieuwe woningen te bouwen. Van de 340 geplande grondgebonden eengezinswoningen worden er 200 gerealiseerd in particulier opdrachtgeverschap. Hiermee is het de grootste binnenstedelijke locatie voor particuliere zelfbouw in Nederland. De kopers krijgen de vrije hand bij het ontwerpen waarbij zelfs de welstandstoets mag worden overgeslagen. In 2006 is de bouw van de eerste fase gestart en in 2011 zal naar verwachting de afronding plaatsvinden. Volgens de planning worden in mei 2008 de eerste woningen opgeleverd.
De huurders van de 140 eengezins huurwoningen krijgen ook zeggenschap over de vormgeving. Hiervoor werd begin 2006 een pilot gestart bij de bouw van de eerste 36 woningen. Bewoners konden vooraf kiezen voor een bepaalde gevel, aanbouw of indeling. De pilot is geslaagd verlopen, en nu worden ook de overige huurwoningen volgens deze methodiek ontwikkeld. De eerste 20 huurders krijgen eveneens begin mei de sleutel van hun huurwoning, waaraan ze zelf hebben ontworpen. Zelfs bij de inrichting van de openbare ruimte worden de keuzes grotendeels aan de bewoners gelaten. Omdat Nieuw Leyden dicht bij het centrum ligt, kent het plan een hoge bebouwingsdichtheid. Toch heeft het architectenbureau MVRDV het stedenbouwkundig plan zo gemaakt dat 40 % van de wijk autovrije openbare ruimte zal zijn. Om dit mogelijk te maken wordt onder de grondgebonden eengezinswoningen een halfverdiepte parkeerkelder aangebracht. Bewoners kunnen de autovrije openbare ruimte ontwerpen. Voor het wonen in een wijk met deze opzet is belangstelling. Voor de kavels in de eerste fases van het project was veel vraag. Ook voor de huurwoningen is veel animo, en niet alleen van buitenaf. Met uitzondering van de vrije sector huurwoningen, kwam voor zowel de koop- als huurwoningen circa een kwart van de inschrijvers uit Leiden-Noord. Zij kregen voorrang bij de kavel- en woningverdeling. 'Nieuw Leyden’ is een vernieuwend stedelijk transformatieproces, maar de kosten zijn dan ook aanzienlijk. In 2002 heeft het project in het kader van het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) een rijksbijdrage toegewezen gekregen van € 9,2 miljoen voor de uitvoering. In 2004 waren de investeringen gezamenlijk begroot op € 149, 3 mln. Voor rekening van de gemeente kwam € 2,4 mln. Investeringen van Portaal bedroegen € 21,1 mln. en de investeringen van de ontwikkelcombinatie € 125,8 mln. Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
13
3
Herstructurering en transformatie van bedrijventerreinen
Inleiding De verrommeling van het landschap scoorde hoog op de Ruimtelijke Agenda van de Volkskrant in 2007. Ook minister Cramer van VROM constateert dat Nederland verrommelt door oprukkende bedrijventerreinen in het buitengebied en leegstand en verpaupering van oude binnenstedelijke terreinen. De bezwaren zijn dat dergelijke landelijke bedrijventerreinen voor visuele hinder zorgen en een druk leggen op de natuurwaarden van het buitengebied, terwijl tegelijkertijd sommige oude binnenstedelijke terreinen verloederen. Er klinkt een roep om de ruimte in de stad beter te benutten. Maar de schoenendozen in het weiland staan er niet zomaar. Bedrijven zijn steeds minder gehecht aan hun oude centraal-stedelijke vestigingsplaats (o.a. door meer gebruik van ICT) en verhuizen naar attractievere en beter bereikbare locaties buiten de stad, zoals een zichtlocatie langs de snelweg. Tegelijkertijd dragen bedrijventerreinen bij aan de lokale economie, en gemeenten bieden tegen elkaar op om bedrijven binnen hun grenzen te krijgen of te houden (werkgelegenheid, inkomsten). De uitgifte van hectaren bedrijfsterrein is vorig jaar opnieuw gestegen, en bestemmingsplannen in heel Nederland zijn voorlopig nog ruim voorzien van ontwikkelingsmogelijkheden voor tal van nieuwe terreinen. Voor een deel betreft het een uitbreiding op weilandlocaties voor bedrijven die uit de steden vertrekken. Uitwaaiering van bedrijvigheid over het landelijke gebied betekent echter een ondermijning van de regiofunctie van de stad als motor voor werkgelegenheid. Het vertrek van een bedrijf betekent ook een verlies aan arbeidsplaatsen, en, als het werk voor lager geschoolden betreft die in de stad (blijven) wonen, vergroting van de zogenaamde mismatch op de arbeidsmarkt. Hoe de economische en de ruimtelijke behoeften te verzoenen? Oplossingen worden gevonden in het verbeteren en intensiveren van bestaande werkgebieden of in transformatie naar andere functies, meestal woongebieden. Oplossingen worden ingezet in overeenstemming met de gedachte in de zogenaamde SER-ladder in drie stappen De Rijksoverheid werkt vanuit deze gedachte4. Eerst wordt aandacht besteed aan een optimaal gebruik van de beschikbare ruimte en eventueel wordt deze ruimte geherstructureerd en aangepast aan moderne eisen. Vervolgens wordt gekeken naar mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik bestaande terreinen intensiever te gebruiken. Pas als dat niet helpt, is uitbreiding een optie. Niet alleen op Rijksniveau, maar ook op provinciaal niveau worden uitgangspunten geformuleerd om herstructurering van bestaande terreinen en meervoudig ruimtegebruik te bevorderen. Deze uitgangspunten gaan als “Zuinig Ruimtegebruik voor Werken” of “Zorgvuldig ruimtegebruik op bedrijfslocaties” de streekplannen in. Uiteindelijk is het echter de gemeente die binnen de grenzen van het bestemmingsplan de beslissingen neemt. En die beslissingen kunnen gecompliceerd zijn, want de 4
Zie bijvoorbeeld de brief van Minister Cramer, Tweede Kamer 2006-2007, 30800 XI, nr. 75, waarin zij gebruik maakt van het redeneerschema van de SER-ladder in de Nota Ruimte.
14
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
weg naar een geherstructureerd bedrijventerrein in de stad gaat niet altijd over rozen. Vervuiling van de grond, versnippering van grondbezit, strategische reserves door bedrijven, langdurige procedures en infrastructurele problemen zijn vaak aan de orde. Herstructurering van verouderde bedrijventerreinen blijkt in de praktijk minder gemakkelijk en duurder dan het soms wel eens lijkt en een nieuw bedrijventerrein in het buitengebied is dan soms een verleidelijker optie. Gemeenten zien wel de noodzaak om zuinig met ruimte om te gaan en voelen de druk vanuit politiek en het publieke debat, maar worden ook geconfronteerd met de praktische moeilijkheden daarvan en de grondvraag van het bedrijfsleven. Al met al een roerig maar voor dit krapbehuisde land belangrijk thema, dat al enkele jaren op de agenda staat. Minister Cramer pleitte in maart 2007 nog eens voor het aanpakken van de verrommeling van Nederland in een brief aan de Kamer. Voor deze actualisatie is het van belang of ook de gemeenten constateren dat grotere investeringen in herstructurering of transformatie van bedrijventerreinen nodig zijn. Leidt de trend tot intensivering en herontwikkeling tot grotere uitgaven dan zij in 2006 voorzagen?
Verandering van de investeringsopgave tot 2015 In de enquête werd de gemeenten van de G27 (plus de drie aanleungemeenten) gevraagd of voor herstructurering en transformatie van bedrijventerreinen nu meer (of minder) investeringen geraamd worden, dan in 2006 het geval was. Leiden lokale ontwikkelingen in uw gemeente, kabinetsbeleid of maatschappelijke ontwikkelingen tot andere cijfers dan in 2006? Uit tabel 3.1 wordt duidelijk dat de meeste gemeenten ervan uitgaan dat het investeringsniveau in hun gemeente zich niet zal wijzigen tussen 2010 en 2014. Deze vijftien kunnen verder met het kostenplaatje dat zij in 2006 voor zich zagen. Tien steden komen wel tot de conclusie dat er extra impulsen geboden zijn. Drie gemeenten kunnen hierover geen uitspraken doen. Tabel 3.1 Investeringsopgave herstructurering van bedrijventerreinen, periode 2010-2014 Aantal gemeenten 15 10 3 28
Thema bedrijventerreinen Geen verandering Bijstelling naar boven Nog onduidelijk Totaal
% 54 36 11 100
Motivatie voor veranderingen De gemeenten die een stijging verwachten, hebben binnenstedelijke bedrijventerreinen die worden geherstructureerd of gerevitaliseerd, maar soms ook worden getransformeerd tot woongebied. De problemen die vaker worden genoemd zijn het omgaan met een vervuilde bodem, hogere kosten voor meer verkeersinfrastructuur, en lange uitvoerings- en besluitvormingsprocessen. Bij bedrijventerreinen die gerevitaliseerd of geherstructureerd worden, spelen (daarnaast) nog andere zaken. Zo is er de noodzaak locaties te bieden die kunnen concurreren met terreinen in het buitengebied. Het opwaarderen van groen op het terrein, parkeermogelijkheden, infrastructuur en de algehele reputatie van het gebied zijn dan aan de orde.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
15
Ook merken twee gemeenten op dat het type werkgelegenheid op de bedrijventerreinen verschuift, nu ook kennisintensieve activiteiten, creatieve industrie en (kleinere) zelfstandige ondernemers zich hier vestigen. Daarmee worden de eisen aan de openbare ruimte ook hoger. Een opmerkelijk signaal dat naar voren komt, is dat kosten bij een revitalisering van het gebied waarbij de werkfunctie in stand blijft, minder gedekt zijn dan bij transformatie naar wonen. In het laatste geval worden woningen gerealiseerd die voor (dikwijls hoge) opbrengsten zorgen zodat [private] investeringen kunnen worden terugverdiend. Bedrijventerreinen die worden aangepast voor bijvoorbeeld kleinschalige werkgelegenheid (starters, broedplaatsen, etc.), kosten alleen maar geld, een kostenpost die meestal bij de gemeente terechtkomt. In het laatste geval wordt werkgelegenheid voor de stad behouden, terwijl transformatie naar wonen extra bewoners en koopkracht oplevert, maar verlies aan werkgelegenheid. Hier botst een economisch doel met een bevolkingsdoel.
Voorbeelden • •
Intensivering versus extensivering, Zwolle Tilburg: Parkmanagement
De toekomst, periode 2015-2019 De laatste vraag aan de gemeenten over dit thema heeft betrekking op de periode 2015 en 2019. Zijn er ontwikkelingen op de langere termijn die gemeenten waarvan gemeenten nu al zien dat ze voor hogere investeringen zullen gaan zorgen in de eerste jaren na 2015? Tabel 3.2 Verwachte investeringsopgave herstructurering van stadswijken, periode 2015-2019 Thema bedrijventerreinen Geen verandering Bijstelling naar boven Nog onduidelijk Totaal
Aantal gemeenten 17 8 3 28
% 61 29 11 100
De planning van bedrijventerreinen is een langetermijnproces. Hoewel 2015 nog zeven jaar voor ons ligt, kunnen sommige gemeenten al een uitspraak doen over de investeringsbehoefte die zij dan verwachten. Twee gemeenten blijken inderdaad pas na 2015 meer investeringen te voorzien voor projecten die dan ontwikkeld worden. Zes gemeenten, die ook aangaven tussen 2010 en 2014 meer kosten te hebben dan voorzien, zien hun investeringen na 2015 verder stijgen. Het merendeel van de gemeenten (61%) verwacht echter geen verdere toename van ruimtelijke investeringen op bedrijventerreinen op de wat langere termijn. Mogelijk ontbreekt het zicht op lange termijn ontwikkelingen.
16
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Bedrijventerreinen in Zwolle: inbreiding versus uitbreiding De afstemming tussen het beheer van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen staat de laatste tijd volop in de belangstelling. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de afgenomen ruimtelijke kwaliteit en verspilling van ruimte van bestaande terreinen. Gebouwen zijn er vaak verouderd, de eigendommen versnipperd, het gebruik is extensief en op veel locaties is de bodem ook nog verontreinigd. Herstructurering is kostbaar omdat er vaak weinig waarde wordt toegevoegd aan een locatie waardoor investeringen in de private en publieke ruimte een behoorlijke onrendabele top kennen. Bij de herontwikkeling van een verouderd terrein is de gemeente meestal een onmisbare partij, anders gebeurt er niets of te weinig. Het beleid van de gemeente Zwolle heeft als doel om de veroudering van bestaande bedrijventerreinen een halt toe te roepen en er nieuwe economisch vitaliteit te creëren. Dat kan door middel van een actief grondbeleid (aankoop, saneren, slopen en opnieuw uitgeven), maar de financiële ruimte hiervoor is beperkt. Onderzocht wordt daarom in hoeverre een herstructureringsfonds dan wel herstructureringsmaatschappij mogelijk is. Daarbij speelt ook het interne proces een belangrijke rol in de vorm van een integrale aanpak tussen de sectoren Economisch Zaken, Vastgoed, Ruimtelijke Ordening en Milieu. De inbreidingsopgave is voor de gemeente daarom vooral een kwestie van intern stroomlijnen, slim regisseren en aanjagen van externe partijen.
Parkmanagement op bestaande en nieuwe terreinen in Tilburg Gemeenten zetten zich in om bestaande bedrijventerreinen aantrekkelijk te houden. Ze doen dat om bedrijven voor de stedelijke economie te behouden of aan te trekken, en het buitengebied niet verder te laten verstedelijken. Om bestaande terreinen te verbeteren hoeft het niet altijd op de schop, ook in het dagelijks beheer ervan is veel te bereiken. Dat is de inzet bij parkmanagement. Parkmanagement staat voor een samenwerkingsverband tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en lokale overheid waarin gemeenschappelijke diensten worden ondergebracht als onderhoud, beveiliging, parkeer, groen- en afvalvoorzieningen. Ook bijvoorbeeld de aanleg en het onderhoud van een glasvezelnet kan erbij worden betrokken. Doel is een goed onderhouden en geëquipeerd terrein, waarbij gemeenschappelijke voorzieningen professioneel zijn geregeld. Dat voorkomt verpaupering, leegstand en de waardedaling van het onroerend goed. Op langere termijn kunnen (hoge) kosten van herstructurering zo worden voorkomen of beperkt. Tilburg is een van de gemeenten die parkmanagement ontwikkelt. De stad wil zich onderscheiden door de gelijktijdige aanpak van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Het is de bedoeling door de gemeentebrede aanpak massa te creëren en sneller tot commercieel interessante projecten te komen. Op nieuwe bedrijventerreinen is deelname daarom verplicht. Over de juridische en organisatorische vorm van parkmanagement bestaat inmiddels overeenstemming tussen alle betrokken partijen. Tijdens de introductiefase (vanaf 2005 - heden), heeft de gemeente circa € 250.000 geinvesteerd, en heeft de provincie Noord-Brabant zo´n € 80.000 bijgedragen, ten behoeve van alle terreinen in de gemeente Tilburg, zowel bestaande als nieuwe. Hiermee zijn het beheer van het openbare gebied, de veiligheid, bewegwijzering en ondergrondse infrastructuur verbeterd. Daarnaast zijn op het gebied van afval, glasvezelaansluitingen en energiebeheer goede resultaten geboekt. Bij de gemeente heeft commerciële uitvoering steeds voorop gestaan, ofwel parkmanagement moet zichzelf kunnen bedruipen. Inmiddels is echter gebleken, dat zonder subsidiëring de financiering van parkmanagement onder druk ligt. Het opschalen naar regionaal niveau en maatregelen gericht op verplichte deelname/bijdrage op de bestaande bedrijventerreinen worden onder meer als oplossing voor de financiering van het instrument parkmanagement beschouwd. Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
17
4
Fysieke investeringen voor de sociale pijler
Fysiek moet meer samengaan met sociaal-economisch Bekend is de uitspraak dat stenen stapelen niet leidt tot betere mensen. Het is juist de combinatie van fysieke en sociale investeringen die tot verbetering in de steden leidt. In de Stedelijke Investeringsopgave zijn al fysieke voorzieningen opgenomen voor sociale doelen (zorg, brede scholen, etc.), maar het is de vraag of dit toereikend is. Ook de actieplannen voor de 40 Vogelaarwijken staan bol van de sociale ambities, die deels ook een fysieke component hebben. Het is interessant te onderzoeken of de toegenomen aandacht voor de sociale pijler leidt tot meer investeringen op het fysieke vlak. Dit onderzoeksthema gaat over fysieke investeringen voor de sociale pijler, zoals onderwijs, zorg, sport en cultuur. Het gaat niet over de sociale investeringen zelf. Het gaat dus niet om kosten voor gezinscoaches, huis- of buurtmeesters, taalcursussen en identiteitscampagnes; dergelijke investeringen vallen onder de sociale pijler. Binnen de G27 is een werkgroep actief die zich juist richt op het snijpunt van de fysieke en de sociale pijler. Met publicaties en een grote conferentie is dit snijpunt verder uitgediept. Deze werkgroep maakt onderscheid tussen fysieke middelen die sociale doelen dienen, en omgekeerd, fysieke zaken waarop sociale middelen van invloed zijn. Dit wordt samengevat in de hamvraag: “Wie van beide is probleemeigenaar en wie ondersteunt?” Ons thema, “ Fysiek voor sociaal” gaat vooral om fysieke investeringen om sociale doelen (zaken of problemen) te bereiken. Het gaat hierbij om zaken als de bouw of renovatie van schoolgebouwen (inclusief brede scholen), wijkkenniscentra (o.a. ICT), jongerenontmoetingsplaatsen, gebouwen voor kinderopvang, crisisopvangcentra, sociale pensions, dienstencentra, verzorgings- en verpleegtehuizen, zorgarrangementen, ziekenhuizen, sportaccommodaties, bibliotheken, musea, culturele centra, etc.
Investeringsopgave in 2006 In 2006 vroegen we aan de gemeenten of bijstelling van de investeringsopgave nodig was op het thema ‘Fysieke investeringen voor de sociale pijler’ ten opzichte van de eerdere opgave uit 2002. Het OTB concludeerde in 2006 dat gemiddeld gezien de investeringsopgave voor dit thema voor de periode 2010-2014 met 20% was gestegen. Het ging (en gaat nog steeds) om investeringen van alle betrokken partijen. Dit resulteerde toen in een opwaartse bijstelling van de stedelijke investeringsopgave met 20% voor alle gemeenten samen.
Actualisering opgave nu De vraag in deze paragraaf is of de toegenomen aandacht voor de sociale pijler tot meer investeringen op het fysieke vlak leidt, en dus tot een bijstelling van het in 2006 geraamde investeringsbedrag. Tabel 4.1 geeft antwoord op deze vraag.
18
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Tabel 4.1 Investeringsopgave fysieke investeringen voor sociale doelen, periode 2010-2014 Thema fysiek voor sociaal
Aantal gemeenten
%
Geen verandering
9
32
Bijstelling naar boven
17
61
Nog onduidelijk
2
7
Totaal
28
100
Een ruime meerderheid van de gemeenten geeft aan dat méér investeringen worden geraamd voor fysieke investeringen voor sociale doeleinden. Dit antwoord komt overeen met de maatschappelijke trend van dit moment, die wijst op een toename van sociale activiteiten binnen de stedelijke vernieuwingsopgave. De gemeenten ramen veel fysieke investeringen om deze sociale doelen te ondersteunen.
Redenen Een toename kan verschillende redenen hebben. De volgende redenen worden genoemd, de lijst is geordend naar aantal keren dat redenen zijn genoemd. Het vaakst worden algemene wijkaccommodaties genoemd. Verschillende benamingen worden gehanteerd: multifunctionele accommodaties, marktplaats, wijkvoorzieningencentrum, ontmoetingsplekken. Het gaat om gebouwen waar mensen, die voor verschillende doeleinden komen, elkaar kunnen ontmoeten. Op de tweede plaats worden voorzieningen genoemd die met sport te maken hebben: sportvelden, kunstgrasvelden, een sporthal, een sportboulevard, een ijsbaan. Een kostbare voorziening als de laatstgenoemde, die lange tijd onzeker was, zorgt uiteraard voor een forse toename van de investeringsambities. Op de derde plaats volgen zorgvoorzieningen. Het gaat om woon-zorgcentra en om laagdrempelige zorgsteunpunten in wijken, in overeenstemming met de bedoelingen van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Op de vierde plaats volgen (brede) scholen, zowel nieuwbouw, vervangend voor bestaande scholen, als aanpassing en vernieuwing van bestaande scholen. Een multifunctionele accommodatie wordt regelmatig genoemd. In een dergelijke voorziening, dikwijls een nieuw gebouw, zitten per definitie meerdere functies, zodat combinaties plaatsvinden van de bovengenoemde functies. De tendens is, en die blijkt uit een aantal gemeenten, een concentratie van voorzieningen om in centrale ontmoetingsplekken te voorzien (vanuit sociaal oogpunt), maar ook uit economische redenen (meer draagvlak voor voorzieningen).
Ontmoeting in de wijk, en bijzondere projecten De fysieke investeringen kunnen nog op een andere manier worden onderscheiden, namelijk naar schaalniveau. De meeste genoemde fysieke investeringen voor sociale doelen gaan over voorzieningen op wijkniveau om de vitaliteit van wijken te verbeteren. Het gaat om accommodaties waar mensen uit de wijk elkaar kunnen ontmoeten. Het tweede type voorzieningen zijn grote projecten met een stedelijke en dikwijls regionale uitstraling en draagvlak. Dit zijn bijzondere projecten, zoals een stadssporthal, een ijsbaan, een megabioscoop, een cultuurpark of een voetbalstadion. Het gaat om bijzondere projecten, maar ze gaan met grote investeringen gepaard, meest privaat gefinancierd. De rol van de gemeente is meestal die van regisseur, maar dikwijls draagt de gemeente ook bij in de kosten om een project haalbaar te maken. Met dergelijke voorzieningen versterken de steden hun positie in het regionale netwerk.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
19
Een kwantificering van de totale opgave is lastig te geven. De bijzondere projecten zijn weliswaar gering in aantal, maar groot in totale investeringen. Een toe- of afname van deze projecten is afhankelijk van lokale omstandigheden. Als we deze bijzondere projecten buiten beschouwing laten, blijkt bij de overige fysieke voorzieningen voor sociale doeleinden een lichte intensivering sprake. Geraamde investeringen lopen uiteen van ‘ geen wijziging (dus 0% toename), een lichte intensivering van 5 of 10% tot een forse toename van 50%. Een concreet totaalcijfer kunnen we niet geven, maar het totaal overziende, kunnen we spreken van een lichte intensivering van circa 10 à 20% van het in 2006 geraamde investeringsbedrag.
Voorbeelden • • •
Multifunctionele accommodaties, Lelystad Frisse scholen, Zwolle, Tilburg Magneetplek, Amersfoort
Toekomst De bovenstaande opgave reikt tot 2015. Vervolgens vroegen we de gemeenten wat hun verwachting was voor de erop volgende periode tot 2020. Uit tabel 4.2 blijkt dat tweederde van de gemeenten geen extra investeringstoename zien voor de wat langere termijn, ten opzichte van de termijn tot 2015. Dit kan zijn omdat 2020 nog erg ver weg is en voorlopig buiten het blikveld ligt, maar ook omdat de gemelde investeringsambities al voldoende worden geacht en deze eerst nog maar eens moeten worden waargemaakt. Een derde van de gemeenten verwacht wel een verdere toename van de investeringsopgave na 2015. Kwantificering hiervan is vanwege de beperkte omvang niet mogelijk. Eén reden van een verwachte toename op langere termijn is wel vermeldenswaard, namelijk de uitbreiding van de stedelijke vernieuwingsopgave naar nieuwere wijken. Voorzieningen in wijken uit de jaren ´70 en ´80 verouderen mee met hun wijk, en zijn op enig moment toe aan vernieuwing of vervanging. Voor een deel is dit een ‘natuurlijk proces’ (alles veroudert immers en elke wijk komt derhalve ooit aan de beurt), maar het verschil is dat de wijken uit de jaren ‘70 omvangrijk in aantal zijn. Bovendien is het nog maar de vraag of een mogelijke herstructurering van wijken uit de jaren ‘70 en ‘80 inhoudt dat oudere wijken van de lijst kunnen worden afgevoerd omdat ze ‘klaar’ zijn, of dat deze aandacht zullen blijven vergen. Tabel 4.2 Verwachte Investeringsopgave fysieke investeringen voor sociale doelen, periode 2015-2019 Thema fysiek voor sociaal Geen verandering Bijstelling naar boven Totaal
20
Aantal gemeenten 18 10 28
% 64 36 100
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Multifunctionele Accommodaties Bij de positionering van maatschappelijke functies in de wijk, denken veel gemeenten in drie letters: MFA. De Multifunctionele Accommodatie wordt steeds meer ingezet in wijken die te maken hebben met vergrijzing, in wijken met sociaal economische problemen, of gewoon in alle wijken die de stad rijk is. De clustering van wijkfuncties blijkt namelijk allerlei voordelen te hebben. Voorzieningen in een MFA profiteren van elkaars kennis, van flexibel te gebruiken ruimtes, en van de toeloop van bewoners die zij samen genereren. De MFA wordt voor bewoners een plek om te ontmoeten en (laagdrempelig nieuwe) voorzieningen te gebruiken, op loopafstand van thuis (zoals de Wmo voorschrijft). In tal van stadswijken zien we daarom nieuwe combinaties ontstaan van onderwijs, sociaal-culturele activiteiten en zorg; soms aangevuld met een bibliotheekfunctie of met een sportzaal, soms ook met sociaal-economische dienstverlening. Een uitgebreide MFA is binnenkort te vinden in de Atolwijk, een van de oudste wijken van Lelystad. In 2009 opent de ‘Atolplaza’ hier haar vele deuren. Het gebouw is gedacht als een marktplaats voor de wijk, waarin het een komen en gaan zal zijn van jong en oud, zeven dagen per week van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Om die ambitie waar te maken is er een groot programma aan voorzieningen gepland voor alle doelgroepen. Het gaat vooral om bestaande functies die nu solitair in de wijk staan. Zo staan er op de plattegrond van Atolplaza veel speel- en leerplekken voor kinderen ingetekend. De plaza gaat een peuterspeelzaal, een islamitische en een openbare brede basisschool huisvesten, maar ook een jeugdhonk voor de oudere jeugd, een buitenschoolse opvang, een digitaal trapveld en een schoolbibliotheek. Het Centrum voor Jeugd en Gezin is ook op ouders gericht, en voor senioren is er de ouderen ontmoetingsplek. Alle leeftijdsgroepen kunnen terecht in de sportzaal (die ook beschikbaar is voor verenigingen), het open leercentrum, het gemeenschapshuis en het wijkservicepunt van de bibliotheek. Bovendien zal het gebouw tal van verenigingen accommoderen en wordt het de in- en uitvalsbasis van professionals die in de buurt werkzaam zijn. Ten slotte kunnen wijkbewoners er ook terecht voor verschillende baliefuncties van de gemeente, van bouwvergunning tot zorgloket. Alle genoemde functies worden gehuisvest op de begane grond en de eerste verdieping van het gebouw, die beide een vrij open plattegrond hebben. Op de tweede tot en met vierde verdieping worden 21 seniorenappartementen gebouwd door corporatie Centrada. Pal boven de voorzieningen vinden ouderen hier een aantrekkelijke woonlocatie. Centrada draagt in totaal een miljoen euro bij aan de ontwikkeling van de plaza (los van de investeringen in de woningen). De gemeente Lelystad investeert tien miljoen, en ook komt anderhalf miljoen uit GSB/ ISV gelden. Lelystad zal de komende jaren in meer wijken Multifunctionele Accommodaties bouwen. In de Zuiderzeewijk is de opening van een ‘marktplaats’ in 2010 gepland. In 2017 zullen er acht “marktplaatsen voor de buurt” in Lelystad zijn. Indien nodig, worden de omvang en het programma daarbij aangepast. Want de MFA is er voor de wijk.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
21
Frisse scholen Uit een groot landelijk TNO-onderzoek bleek in 2007 dat de klimaatbeheersing in (lagere) scholen vaak bedroevend was, met gevolgen voor de gezondheid van leerlingen en leraren. In 80% van de –meestal verouderde- klaslokalen was de CO2-concentratie veel te hoog. Dit heeft een negatieve invloed op het ziekteverzuim onder leerkrachten en leerlingen en vermindert de leerprestaties. Andere veel voorkomende binnenklimaatproblemen waren te lage temperaturen en tochtklachten in de winter, (veel) te hoge temperaturen in de warme maanden en problemen met daglicht en verlichting. Naast gezondheids- en concentratieproblemen voor leraren en leerlingen, geven deze oude lokalen ook financiële zorgen voor de schooldirecteur. In 2005 was bijvoorbeeld een oudere, minder goed geïsoleerde basisschool met rond de vijftien klaslokalen € 10.000 tot € 15.000 per jaar kwijt aan gas en elektriciteit, zo berekende SenterNovem. Het agentschap ontwikkelde het kennispakket Frisse Scholen, waarmee scholen hun binnenklimaat kunnen monitoren en verbeteren. Dergelijke verbetermaatregelen kosten al snel zo’n € 5000 per klas. Maar die maatregelen betalen zichzelf op termijn terug door een geslonken energierekening en minder ziekteverzuim. Grote winst is er ook voor het milieu, want met een doelgerichte renovatie is de CO2-emissie van een school met 30%, en soms zelfs met meer dan 50% te verminderen. In de steden Zwolle en Tilburg is de boodschap van SenterNovem opgepakt; zij gingen aan de slag. De gemeente Zwolle startte samen met het bedrijfsleven de pilot Gezonde Klassen. Bij de verbouw van de eerste basisschool in het project zal de klimaatbeheersing sterk worden verbeterd. Naar verwachting start het project medio 2008. In ieder geval een gedeelte van de kosten wordt niet door de gemeente maar door de markt betaald. Bij succes, (dat vastgesteld moet worden na een uitvoerige en meerjarige monitoring), zal deze pilot op meerdere scholen worden toegepast. Dit is uiteraard wel afhankelijk van de uiteindelijke resultaten. Tilburg betrekt de gelden voor hun Frisse Scholen project uit de ‘Duurzaamheidsimpuls’. Dit is een pot met geld die de gemeente heeft gereserveerd voor extra investeringen in duurzaamheidsmaatregelen en –projecten. Het binnenklimaat van verschillende Tilburgse scholen wordt eerst geanalyseerd, en in maart 2008 start de uitvoering van de verbetermaatregelen in de lokalen.
22
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Magneetplek met Krajicek Playground, Amersfoort Uit de enquête blijkt dat veel steden inzetten op voorzieningen op wijkniveau om de vitaliteit van wijken te verbeteren. Vooral bij herstructurering van (probleem)wijken is dit een geliefde strategie. Het gaat dan om accommodaties waar wijkbewoners elkaar kunnen ontmoeten, gekoppeld aan cultuur, educatie, zorg of sport of een combinatie daarvan. Zo'n wijkgebonden initiatief wordt de magneetplek in Kruiskamp. Hier, in de Vogelaarwijk van Amersfoort, wordt een voorziening gerealiseerd waarbij sport en spel centraal staan. De plek wordt gebouwd vanaf het voorjaar van 2009 tot begin 2010. Kruiskampse jongeren tussen 12 en 18 jaar moeten als door een magneet tot de plek aangetrokken worden, omdat het sportbuurtwerk en jongerenwerk er geconcentreerd is. De plek komt in een park, naast een Krajicek playground, waar kinderen en jongeren kunnen tennissen, voetballen en basketballen (in heel Nederland zijn per januari 2008, 32 van dergelijke Krajicek playgrounds). Op de playground, gefinancierd door de Krajicek Foundation, worden ook sportmaterialen uitgeleend, zoals skeelers en tafeltennisbatjes, en zullen sportbegeleiders aanwezig zijn om trainingen te geven en wedstrijden te houden. Op de magneetplek en de playground komen jongeren uit de hele buurt bij elkaar om hun vrije tijd op een leuke manier te besteden. Zo wordt gewerkt aan de doelstellingen 'samenleven', 'leefbaarheid' en 'voorzieningen' uit het Wijkactieplan Kruiskamp Krachtwijk. Het park is er voor jong en oud en is bedoeld om te spelen en te sporten, te wandelen of te picknicken ... Kortom: om te zien en gezien te worden Voor een magneetplek moeten eerst veel geld en middelen aangetrokken worden. De grond voor de Krajicek playground en de magneetplek is ter beschikking gesteld door de gemeente. De ontwikkeling van het park met bijbehorende sport- en speelelementen wordt gefinancierd door de Krajicek Foundation. De woningcorporatie investeert 300.000 euro om het gebouw voor de magneetplek te realiseren. Als de fysieke infrastructuur gereed is, kunnen de sportbuurtwerkers en jongerenwerkers aan de slag. Voor de gemeente kost de inzet van een jongerenwerker en een sportbuurtwerker jaarlijks ca 60.000 euro, maar dan kunnen de eerste jongeren hun magneetplek en playground ook in gebruik gaan nemen. Het tekort aan activiteiten en recreatie voor deze groep wordt aangepakt. A whole new ball game voor de jongeren in Kruiskamp.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
23
5
Verbetering duurzaamheid stedelijk vastgoed, milieu en energiegebruik
Inleiding Smeltende poolkappen vulden afgelopen jaar regelmatig de voorpagina’s van de kranten. Binnen enkele decennia zijn ze daar misschien niet eens groot genoeg meer voor. Sinds Al Gore’s film ´An inconvenient truth´ uit 2007 durven we onze hete zomers moeilijk nog aan iets anders toe te schrijven dan menselijk handelen. En daarmee groeit het besef dat we ook zelf in actie moeten komen om klimaatverandering tegen te gaan. De noodzaak om de uitstoot van fossiele brandstoffen te verminderen, wordt wereldwijd gevoeld. De VN en de EU smeden verdragen en richtlijnen, maar het is aan de lidstaten om die te verwezenlijken. Het Kyoto-protocol, waarin Nederland zich verplichtte tot een flinke broeikasgasreductie in 2012, stond aan de basis van de internationale klimaatafspraken. In afwachting van de betaalde emissierechten voor de industrie, focust de Nederlandse regering haar klimaatbeleid nu voor een groot deel op de gebouwde omgeving. Die biedt immers ook veel aangrijpingspunten om het energiegebruik te verlagen; veertig procent van de landelijke energiebehoefte wordt door gebouwen verbruikt. Het Energielabel, verplicht sinds 1 januari van dit jaar, is een concreet voorbeeld van de stappen die het nieuwe kabinet neemt op deze weg. Een ander nationaal initiatief is het convenant ‘Meer met minder’ dat op 23 januari 2008 werd ondertekend door corporaties, bouw- en energiesector en de ministeries van VROM en Economische zaken. Met dit convenant spreken zij af het energiegebruik in bestaande woningen en utiliteitsgebouwen vóór 2020 met 30% te verminderen. Zonder dat dit voor bewoners en gebruikers tot gestegen woonlasten lijdt. Ambitieuze plannen op het gebied van energiebesparing in de woning dus. Maar voor bouwsector, consument en overheid liggen er nog genoeg taken op het gebied van water-, bouwmaterialen- en afvalkringlopen om het wonen echt duurzaam te maken. ‘Groene’ energie is eveneens een onmisbare strategie. Het kabinet wil het aandeel verhogen van ongeveer 2% nu naar 20% in 2020. Duurzaam bouwen en wonen is niet alleen een dringende noodzaak, maar vormt ook een creatieve uitdaging aan het adres van alle betrokken partijen. Dat gemeenten zich op hun schaalniveau inderdaad inzetten voor duurzaamheid, wordt duidelijk uit de antwoorden op de laatste enquêtevragen. Gemeenten hanteren vaak een meer gebiedsgerichte aanpak, en ontwikkelen innovatieve programma’s die voor Den Haag nuttige input zijn. Gezien de grote slag die gemaakt moet worden, en het steeds duidelijker worden van de omvang van het probleem, kan dit gepaard gaan met grotere investeringen. In de volgende paragraaf wordt uiteen gezet hoe gemeenten deze investeringsvraag inschatten.
Verandering investeringsopgave tot 2015 Uit de onderstaande tabel blijkt dat vooral op het thema Duurzaamheid en milieu een grote investeringsgroei is te verwachten. Bijna vier vijfde van de gemeenten denkt 24
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
niet meer met de (eigen) prognose uit 2006 uit de voeten te kunnen. De geschatte extra investeringen lopen uiteen van enkele procenten tot een verdubbeling. De toename is zo groot, dat we kunnen spreken van een trendbreuk. Als we de toename zouden willen kwantificeren, geven we een marge van 25 tot 50% toename, waarbij incidentele majeure projecten niet zijn meegerekend. Tabel 5.1 Investeringsopgave duurzaamheid en milieu, periode 2010-2014 Aantal gemeenten 6 22 28
Thema duurzaamheid Geen verandering Bijstelling naar boven Totaal
% 21 79 100
Motivatie voor veranderingen Waar komt de groei van de investeringsbehoefte vandaan? Allereerst valt op dat het groene bewustzijn onder gemeenten in het algemeen groot is. Meerdere steden hebben hun taak in het duurzaamheidsvraagstuk serieus genomen, en zichzelf benoemd tot klimaathotspot, aspirant energieneutrale gemeente, of milleniumgemeente. Andere steden stellen energievisies en klimaatplannen op. Ze sluiten energieakkoorden met het Rijk of rekenen zelf het convenant “Meer met Minder” door, om te laten zien dat de maatregelen nog verder uitgebreid zouden moeten worden, voor nog meer financiële en ecologische winst. Anderzijds wordt ook door het Rijk het nodige van de gemeenten gevraagd. Met het ‘Nationaal Programma Adaptatie Ruimte en Klimaat’ van maart 2006 en het ‘Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007 – 2011’, getekend op 11 november 2007, worden de ambities op dit vlak nog eens vastgelegd. Zo moeten gemeenten met het Rijk in 2020 een broeikasgasuitstoot reductie van 30% realiseren, gerekend ten opzichte van 1990. Voor 2020 moeten zij ook 20% van de energie uit hernieuwbare bronnen betrekken, en jaarlijks moet er 2% energie bespaard worden. Flinke ambities en opgaven dus. Maar de steden pakken het niet solistisch aan. In de plannen wordt regelmatig vastgelegd dat gemeente en externe partijen zich samen gaan inzetten voor lokale duurzame initiatieven. Concreet resultaat van al deze beleidsdocumenten is er ook. In bijna alle gemeenten lopen nu projecten op het gebied van waterbeheer, groen, luchtkwaliteit of duurzame energieopwekking. De meest genoemde projecten betreffen ingrepen voor energiebesparing in de wijk en woning. Wat betreft energiebesparing voor huishoudens is er veel in uitvoering. Zo worden er warmte- en koudenetwerken gerealiseerd (soms in de vorm van stadsverwarming). Energieteams geven informatie aan en achter de voordeur, en zonnecellen worden geïnstalleerd, ook waar daar nog weinig subsidies voor beschikbaar zijn. Bij herstructurering en renovatie van wijken is een verhoging van de Energie Prestatie Coëfficient van de woningen bijna altijd aan de orde. Andere projecten die door gemeenten veel genoemd worden liggen op het gebied van duurzame energie opwekking en waterberging. Afwatering, bergingscapaciteit en afvalwaterbeheersing in groene en verstedelijkte gebieden worden steeds belangrijker naarmate het klimaat natter wordt en rivieren onvoorspelbaarder.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
25
Voorbeelden • • • •
Energieteams Sittard-Geleen en Tilburg Zwolse visie op de ondergrond Biomassacentrale Sittard-Geleen Meer met Minder Apeldoorn
Toekomst, periode 2015-2019 De duurzame ontwikkelingen in de komende zeven jaar vragen vooral meer investeringen. De klimaatverandering wordt in zeven jaar niet terug gedraaid en ook daarna kunnen we vast nog niet achterover leunen. Wat denken gemeenten van de duurzame investeringen na 2014? Tabel 5.2 Verwachte Investeringsopgave duurzaamheid en milieu, periode 2015-2019 Thema duurzaamheid Geen verandering Bijstelling naar boven Nog niet duidelijk Totaal
Aantal gemeenten 12 13 3 28
% 43 46 11 100
Het blijkt dat bijna de helft van de steden denkt er na 2015 nog een schepje bovenop te moeten doen. Daarmee is duurzaamheid ook na 2015 het thema met de grootste verwachte investeringsgroei. De toelichtingen van de steden verklaren dit. Zo verwacht een gemeente dat duurzaamheid een veel prominentere en centrale plaats in gaat nemen. Nu wordt de aandacht voor duurzaamheid nog veelal gepositioneerd in de milieuhoek, in de toekomst zal het begrip veel meer geïntegreerd worden in economisch en sociaal beleid. Dit leidt onmiskenbaar tot een aanzienlijke kostenstijging maar ook tot een betere en duurzame kwaliteit. Andere gemeenten benadrukken echter dat de balans minder negatief hoeft te zijn. Zij wijzen op het terugverdieneffect dat veel duurzame ingrepen op termijn hebben, zeker wanneer energieprijzen verder stijgen. Verder kunnen nog gunstige effecten worden verwacht door technologische innovatie en als gevolg van schaalvergroting in de duurzame toepassingen. Hier speelt wel een probleem, dat enkele gemeenten aanhalen. Het komt erop neer dat de partij die de investeringen pleegt, niet dezelfde is als de partij die geld terugverdient of kosten bespaart. Dit is bijvoorbeeld het geval met isolatie van woningen, waar de gemeente (of andere partijen) de kosten dragen en waarvan bewoners (financieel) profiteren.
26
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Energieteams aan huis Energieteams bestaan uit energie-adviseurs die bij de mensen thuis komen. In diverse gemeenten, waaronder Sittard-Geleen, Breda en Tilburg, bestaat hiermee ervaring. Deze energieteams combineren vraagstimulering van bewoners met hulp bij de eerste stap: “laaghangend fruit plukken”. Het spoort bewoners aan om iets te doen aan het milieu en daarmee ook aan hun energierekening. Het idee van energieteams is niet nieuw: in de jaren ‘80 bestonden al e-teams van voormalig werklozen die energieadvies aan huis leverden en kleine verbeteringen meteen aanbrachten. Nu de energieprijzen al enkele jaren stijgen en de alarmberichten over global warming aanhouden, komen de energie-teams (weer) als geroepen. De teams in Sittard-Geleen, Breda en Tilburg komen bovendien gratis over de vloer. Tijdens hun bezoek geven de teamleden niet alleen advies maar brengen zo nodig ook meteen verbeteringen aan, bijvoorbeeld spaarlampen, leidingisolatie, radiatorfolie of tochtstrips. De energieteams uit deze steden bestaan uit bijgeschoolde voormalig werklozen, die op deze manier werken aan minder CO2-uitstoot voor de stad, minder woonlasten voor de bewoners, en nieuwe kansen op de arbeidsmarkt voor hen zelf. De adviseurs bezoeken vooral bewoners met krappe inkomens, want deze huishoudens voelen de al maar stijgende energieprijzen het meest. De teams maken voor deze huishoudens besparingen mogelijk. Voor EnergiePrestatie Adviezen en Energielabels moeten huiseigenaren in Sittard-Geleen en Tilburg nog steeds een dure gecertificeerde adviseur inschakelen. In Breda kan men binnenkort bij de energieteams terecht. Het project in Sittard-Geleen is gestart in 2007 en is een samenwerking van onder andere de gemeente, corporaties en het energiebedrijf. In twee jaar worden 4500 sociale huurwoningen bezocht. De totale projectkosten bedragen ongeveer 300.000 Euro. Ruim tweederde hiervan komt voor rekening van de gemeente. De overige kosten worden gedragen door het ministerie van VROM en de participerende woningbouwcorporaties, die per woning een bijdrage leveren. Maar die investeringen leveren ook wat op: jaarlijks neemt de CO2-emissie in Sittard-Geleen met 1 miljoen kg af en besparen de lage inkomens al snel € 75. Het team in Breda was Gore te snel af: al tien jaar lang is zijn de adviseurs actief. Zij bezochten inmiddels 10% van de Bredase huishoudens, kopers en huurders. In Breda is het laten aanbrengen van bespaarmaatregelen niet gratis, maar gebeurt tegen kostprijs. Minima krijgen bovendien de eerste 150 Euro terug. Het project werd mede mogelijk door subsidie van VROM. Daarmee komt wel meteen een dilemma boven tafel. Als een gemeente het energieverbruik wil terugdringen, zal zij blijkbaar zelf veel moeten investeren, terwijl de (financiële) opbrengsten bij de huishoudens terechtkomen. Voor minima is dat nodig, voor hogere inkomens minder. In Breda is er toch voor gekozen om alle huishoudens te gratis te adviseren, aangezien ook rijkere huishoudens weinig geneigd zijn een duur advies te kopen, waarvan de oprbrengsten niet op voorhand duidelijk zijn. Vanuit energieoogpunt beschouwd, zet Breda een slimme stap. Voor maximale milieuwinst is het wachten is op de eerste energiebus, die langs alle deuren in de stad trekt.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
27
De Zwolse "Visie op de Ondergrond". Hoe de ondergrond kan bijdragen aan duurzame ontwikkeling Als eerste Nederlandse gemeente ontwikkelt Zwolle een integrale visie op het omgaan met de bodem in het gemeentelijk grondgebied. In deze visie worden de verontreinigingen en potenties van de gemeentelijke bodem systematisch geïnventariseerd. Vervolgens worden gebruiksgebieden aangewezen voor onder andere drinkwaterwinning, grondwatersanering en bodemenergie. Coördinatie, kostenbesparing en CO2-reductie is het doel. Deze systematische werkwijze heeft verschillende voordelen. Ten eerste wordt gewaarborgd dat de ene functie de andere niet in de weg zit. Ten tweede wordt zo werk gemaakt van het daadwerkelijk benutten van potentie en wordt de bodem selectief gebruikt. Tot dusver werd bijvoorbeeld alle ondergrond als potentieel drinkwater beschouwd, waardoor de gemeente genoodzaakt was om overal bodemverontreiniging op te ruimen. Vanwege de hoge kosten daarvan, wordt vervuilde grond echter nooit schoon genoeg voor drinkwaterwinning. Door gericht in te zetten op gebruiksgebieden, komt drinkwaterwinning beter van de grond. Een tweede project om actief de bodem te benutten, is de inzet op bodemenergie. Zwolle streeft ernaar gebouwen niet meer te verwarmen met aardgas en niet meer te koelen met elektrische airco’s. De gemeente wil in plaats daarvan overstappen op de warmte en koude uit de bodem. Berekeningen wijzen uit dat er met gebruik van bodemenergie tot 17% CO2 gereduceerd kan worden. Koude- en warmtewinning zal bovendien gecombineerd worden met grondwatersanering. Bij het oppompen en filteren van grondwater uit verontreinigde gebieden wordt dan warmte of koude onttrokken. Een belangrijk oogmerk van de Visie op de Ondergrond is het streven naar coördinatie en samenwerking. Door aanwijzing van gebruiksgebieden wordt duidelijk waar en in hoeverre de bodem moet worden schoongemaakt. Nu gebeurt dat nog door verontreinigingen een voor een aan te pakken, waarbij er veel verschillende partijen zijn betrokken met elk een eigen pomp of filter. Door dat onder regie te brengen van een partij, kan een pomp worden ingezet voor meerdere verontreinigingen. Ook kan warmte en koude uit het opgepompte water optimaal worden benut. Het planmatig inrichten van de ondergrond in Zwolle levert een bijdrage aan het oplossen van klimaat- en andere milieuproblemen. Het bestrijdt de toenemende uitstoot van CO2-gassen, de vernatting en verdroging van de grond, en vervuiling van het grondwater en bodem. En het levert geld op voor het ontwikkelen van de stad, voor inwoners en bedrijven. Wel moet er eerst geïnvesteerd worden alvorens op de langere termijn de revenuen te kunnen incasseren.
28
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Biomassa energiecentrale Sittard In Sittard is door de firma BES bv (Biomassa Energiecentrale Sittard) een biomassacentrale gerealiseerd. In de centrale wordt integraal het groenafval van de gemeente omgezet in warmte voor 1100 woningen in de wijk Hoogveld en het bedrijf VIXIA te Sittard. Tevens wordt er elektriciteit opgewekt en doorgeleverd aan het openbare elektriciteitsnet. De biomassacentrale bespaart 3 miljoen kubieke meter aardgas per jaar en levert een bijdrage van 40% aan de gemeentelijke doelstelling ten aanzien van het gebruik van duurzame energie. De gemeente SittardGeleen heeft als doel in 2010 10% van het energieverbruik uit duurzame energiebronnen te realiseren. De centrale is een particulier initiatief, dat wordt gesteund door de gemeente. Van de totale kosten à 8 miljoen, betaalt de gemeente € 250.000. Eigenlijk is het een PPS-constructie, waarbij de gemeente actief participeert: “Als je alleen maar gaat vragen aan andere partijen, gebeurt er niets. Je moet als gemeente altijd iets mee investeren bij dergelijke initiatieven”. De investering is bedoeld om het proces aan te jagen. De gemeente hoopt deze op termijn terug te verdienen in energieopbrengst, en hopelijk ook in lagere energiekosten. Deze toepassing, op wijkniveau, is tamelijk nieuw in Nederland. In delen van Duitsland en met name Oostenrijk, waar hoge CO2-reductie-ambities gekoppeld worden aan traditioneel gebruik van hout als brandstof, zijn veel voorbeelden voorhanden. Van belang is de schaal van deze installatie, vanwege de arbeidsintensieve bediening en de reiniging van de rookgassen. Van belang is ook dat het ontwikkelde warmtenet benut kan worden voor andere vormen van restwarmte.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
29
Meer met Minder Het kabinet en het bedrijfsleven hebben op 23 januari 2008 het convenant “Meer met Minder” afgesloten. Meer met Minder is erop gericht gebouweigenaren en huurders zo eenvoudig mogelijk en zonder hogere maandlasten energie te laten besparen. Er is afgesproken in 2020 30% energie te besparen met maatregelen in 2,4 miljoen woningen en andere gebouwen. 5 Uit berekeningen van de gemeente Apeldoorn en het Klimaatverbond , blijkt echter dat het bij veel meer woningen zinvol en haalbaar is om maatregelen te treffen. Dit levert immers extra energiebesparingen op, waarmee de extra investeringen worden terugverdiend. Het Klimaatverbond heeft berekend dat het toepassen van het zogenaamde ‘comfortpakket’ van SenterNovem in alle bestaande woningen in Nederland van vóór 1995, een totale investering vergt van 43 miljard euro. De woningen worden dan gebracht tot een energielabel van B of C, door het toepassen van met name vloer-, dak- en spouwisolatie, HR++ beglazing en / of een betere ketel. Dit is volgens het Klimaatverbond nu al rendabel te doen: de investeringskosten worden binnen een periode van 20 jaar terug verdiend. Voor de gemeenten van de G27, waarbinnen 21% van de Nederlandse woningvoorraad staat, zou dit nu een investering betekenen van 9 miljard. Om alle woningen in Nederland tot A- niveau te krijgen (=het huidige nieuwbouwniveau) zou volgens het Klimaatverbond nog eens 43 miljard extra nodig zijn. Het gaat dan om maatregelen voor verdere energiebesparing (zoals met een warmtepomp, micro-WKK of warmteterugwinning) of maatregelen voor het duurzaam opwekken van energie (door bijvoorbeeld een zonneboiler of zonnecellen). Naar verwachting van het Klimaatverbond is vanaf 2015 ook dit pakket maatregelen rendabel toe te passen.
Uit de rekensom blijkt dus dat de investering van de eerste 43 miljard euro budgettair neutraal is bij gelijkblijvende energieprijzen, maar de impuls zal zeer profijtelijk zijn bij stijgende prijzen. Door meer woningen aan te pakken dan voorgesteld in het plan “Meer met Minder”, profiteren bovendien meer huishoudens van een beter binnenmilieu, verhoging van het wooncomfort en een daling van de woonlasten. Ook levert het meer werkgelegenheid op en een grotere stimulans voor de economie. De milieuwinst bestaat uit een reductie op het aardgasverbruik in de woningen van 45% en een vermindering van de jaarlijkse emissie van CO2 van 10 megaton. Dat is 5,5% van de totale Nederlandse CO2-uitstoot.
5
Het Klimaatverbond is een netwerk van 112 gemeenten, 11 provincies en een aantal waterschappen
30
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
6
Conclusies
Doel van het onderzoek en werkwijze 1. 2.
3. 4. 5. 6.
7.
8. 9.
10.
Steden veranderen voortdurend, waardoor voortdurend investeringen nodig zijn om steden en wijken vitaal te houden. Basis voor deze actualisatie is het rapport Herijking Stedelijke Investeringsopgave (SIO-2), dat de G26 op 1 november 2006 aan minister Winsemius aanboden. Hierin zijn alle fysieke investeringen opgenomen die de G30 (G26 plus G4) raamden. Het gaat om alle fysieke investeringen, van alle betrokken partijen over de gehele bestaande stad (dus méér dan stadswijken, méér dan stedelijke vernieuwing, méér dan ISV, méér dan VROM en méér dan overheidsinvesteringen). In 2006 werd de investeringsbehoefte geraamd op 126 miljard euro voor tien jaar: 2005-2014, merendeels te betalen door marktpartijen. In prijspeil van 2008 zou dat € 129,6 miljard zijn. Het unieke van de stedelijke investeringsopgave is dat het behoeften raamt van onderop, dus via opgaven van de gemeenten zelf. De voorliggende actualisatie kan helpen bij de gedachtevorming over de toekomst van het stedenbeleid, waarover in 2008 wordt besloten Het rapport SIO-2 had betrekking op 20 categorieën investeringen. Het is pas anderhalf jaar oud en is grotendeels nog up to date. Sindsdien spelen in vier van de 20 thema’s maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, die mogelijk van invloed zijn op voorgenomen investeringen. Deze vier zijn in een beknopt onderzoek onder alle middelgrote steden geactualiseerd. De resterende 16 thema’s zijn niet onderzocht, waardoor we geen uitspraken kunnen doen of de investeringen hier stijgen, constant blijven of juist dalen. Dit wil niet zeggen dat deze minder belangrijk zouden zijn, er bestaan alleen minder aanwijzingen voor gewijzigde inzichten. Eén omvangrijk investeringsthema is bijvoorbeeld infrastructuur en mobiliteit, bedoeld om de bereikbaarheid van steden te verbeteren, samen goed voor circa een derde van alle stedelijke investeringen. Mobiliteit blijft een belangrijk onderwerp. De vier geactualiseerde thema’s zijn: de herstructurering van stadswijken; de herstructurering van bedrijventerreinen; de samenhang tussen fysieke en sociale maatregelen en ten slotte duurzaamheid en milieu. Deze vier thema’s staan het meest in de maatschappelijke en politieke belangstelling. Het doel van dit onderzoek is te bezien of maatschappelijke en politieke trends leiden tot een aanpassing op vier thema’s van de in 2006 geraamde stedelijke investeringsopgave. Alle middelgrote steden kregen een beknopte vragenlijst, gebaseerd op hun lokale situatie. Het doel was om de verwachte effecten op investeringsvoornemens van de vier thema’s in beeld te brengen. Het onderzoek is gehouden in de G26, plus Sittard-Geleen, plus de drie ‘aanleungemeenten’ (Hilversum, Delft en Apeldoorn) (G27 plus 3 aanleungemeenten). De respons is hoog te noemen: 28 van de 30 gemeenten antwoordden. De vier grote steden (G4) zijn niet in dit onderzoek betrokken. Het onderzoek is enkel gericht op de effecten van de maatschappelijke trends in de middelgrote steden. Het totale investeringsbedrag in 2006 (€ 126 miljard) heeft voor ongeveer de helft betrekking op de G4, de andere helft op de toenmalige G26. Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
31
Thema Herstructurering van stadswijken 11. 12.
13.
Het eerste thema is de Herstructurering van Stadswijken. Dat is met € 26 miljard, 22% van de totale € 126 miljard in 2006, het grootste van de 20 thema’s. Maken de maatschappelijke ontwikkelingen nu bijstelling nodig? Volgens de helft van de gemeenten wel. Redenen zijn erg divers, zoals: toename van het aantal herstructureringswijken, ook preventieve ingrepen, locaties worden duurder, bouwkosten, meer en zwaardere ingrepen, een grotere rol voor partijen die meer investeren, toenemende concurrentie van attractievere wijken, negatieve effecten van bevolkingskrimp, etc. Een kwantificering is moeilijk te geven. Bij de gemeenten die een stijging verwachten, loopt de geraamde toename uiteen van 5% tot 100%. Voor de langere termijn, 2015-2019, zien de meeste gemeenten geen verdere toename van de investeringen: bijna 70% denkt dat de investeringen tussen 2015-2020 gelijk zullen blijven aan 2010-2014.
Thema Herstructurering van bedrijventerreinen 14. 15.
16. 17.
Het tweede thema is de herstructurering van bedrijventerreinen. Het gaat om een beter en intensiever gebruik als bedrijventerrein, of om de transformatie naar andere functies, meest wonen. In 2006 werd al een stijging van investeringen voorzien. De meeste gemeenten (65%) zien geen verdere noodzaak tot meer investeringen. 35% ziet wel een noodzaak tot meer investeringen, soms gaat het om forse stijgingen (verdubbeling). Eén reden is opvallend: een tendens om oude terreinen meer dan voorheen te revitaliseren voor kleinschalige bedrijvigheid. Dat levert minder op, en bovendien staan er geen kostendragers tegenover zoals dure woningbouw. Voor de periode 2015-2019 voorziet 30% een verdere toename, bijvoorbeeld voor terreinen die dan pas worden aangepakt. Zestig procent meent echter dat de investeringsopgave niet verder zal toenemen.
Thema Fysiek voor sociaal 18. 19.
20.
Het derde thema is de combinatie fysiek-sociaal. Het gaat om fysieke investeringen die sociale doelen ondersteunen. Een duidelijke meerderheid geeft aan dat investeringen op dit vlak toenemen (bijna 60%). Het gaat om twee soorten. De eerste zijn bijzondere en grote projecten met een stedelijke of regionale uitstraling, zoals een ijsbaan of megabioscoop, meestal privaat gefinancierd. De tweede groep gaat over voorzieningen op wijkniveau waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, meestal multifunctionele accommodaties. Alle gemeenten samennemend, kunnen we stellen dat investeringen in fysieke maatregelen om sociale doelen te ondersteunen zullen toenemen met 10 tot 25% in de periode 2010-2014. Hierbij tellen we de bijzondere projecten niet mee, enkel de wijkgebonden projecten. Voor de periode daarna (tot 2020) ziet bijna tweederde van de gemeenten geen verdere intensivering in het verschiet.
Thema Duurzaamheid en milieu 21.
32
Het vierde en laatste thema gaat over duurzaamheid en milieu. Vier op de vijf gemeenten geven aan dat hiervoor méér investeringen nodig zijn. Opvallend is dat de helft van de extra investeringen verantwoord worden vanuit energiebesparing, meestal in woningen. De andere helft ligt in waterbeheer, koude-warmtenetwerken, vervuiling en afvalreductie.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
22.
23.
24.
Kwantificering van dit thema is lastig. Het aantal steden dat een toename van investeringen voorziet is zo groot, dat we kunnen spreken van een trendbreuk. De mate waarin is lastiger. Marges lopen, als de toename al benoemd is, uiteen van ‘enkele procenten’ tot een verdubbeling. Als we de toename zouden willen kwantificeren, geven we een marge van 25 tot 50% toename, waarbij incidentele majeure projecten niet zijn meegerekend. Voor de verdere toekomst geeft bijna de helft van de gemeenten een verdere stijging aan. Het is niet mogelijk om deze te kwantificeren. Daarmee is duurzaamheid ook na 2015 het thema met de grootste verwachte investeringsgroei. De Stedelijke Investeringsopgave heeft betrekking op investeringen door alle partijen. Juist bij duurzaamheid blijken soms de baten niet terecht te komen bij de kostendragers. Energiebesparing leidt tot lagere lasten voor bewoners en gebruikers, terwijl investeringen door eigenaren moeten worden gedaan. Milieuwinst is er echter voor de samenleving als geheel.
Tot slot 25.
Alles overziende, kunnen we stellen dat de gemeenten het vaakst een investeringsgroei zien op het gebied van duurzaamheid en milieu. Het gaat om 80 % van de gemeenten, zie de tabel. Op de tweede plaats komt het thema Fysiek voor sociaal, waar 60% van de gemeenten een stijging voorziet. Een kwantificering is met enige armslag te geven, waarbij we een marge hanteren. De investeringsgroei bij het thema duurzaamheid stellen we op 25 tot 50%. De investeringsgroei van het thema fysiek voor sociaal stellen we op 10 tot 25%. Een kwantificering voor herstructurering van stadswijken is moeilijk te geven, deze loopt nogal uiteen. Een minderheid van de gemeenten ten slotte ziet investeringen in bedrijventerreinen fors toenemen. De grootste stijgingen worden voor de komende periode 2010-2014 voorzien, maar ook op de langere termijn (tot 2020) ziet een derde tot de helft van de steden een verdere toename aan investeringen in het verschiet.
Tabel 6.1 Aandeel van de G-27 gemeenten dat een toename voorziet in de stedelijke investeringsopgave binnen de vier onderzochte thema’s
Thema A. Herstructurering stadswijken B. Herstructurering bedrijventerreinen C. Fysiek voor sociaal D. Duurzaamheid en milieu
26.
% gemeenten dat toename ziet in periode 2010-2014 50 35 60 80
Omvang van de toename 2010-2014 Moeilijk; opgaven lopen ver uiteen Toename in enkele gemeenten 10-25% 25-50%
% gemeenten dat een verdere toename ziet in periode 2015-2019 30 30 35 45
Het doel van dit onderzoek was te bezien of maatschappelijke en politieke trends leiden tot een aanpassing op vier thema’s van de in 2006 geraamde Stedelijke Investeringsopgave. Op alle vier de thema’s voorzien de gemeenten een toename. Bij twee thema’s geldt een intensivering over de gehele breedte, hier zullen investeringen zeker toenemen (Duurzaamheid, en Fysiek voor sociaal). Bij de twee andere thema’s is er wel sprake van een toename, maar blijft deze beperkt tot een deel van de gemeenten.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
33
27.
28.
34
Dit onderzoek voorziet een toename in totale investeringen voor de genoemde vier thema’s, zonder daarbij uitspraken te doen over alle stedelijke investeringen (dus inclusief de andere zestien investeringsthema’s). Het totaalbedrag van € 126,2 miljard (prijspeil 2006; ofwel 129,6 miljard in prijzen van 2008) zou kunnen toenemen, maar het kan ook zijn dat een toename in de genoemde vier thema’s ten koste gaat van investeringen op andere terreinen in de steden. Gezien de verwachte intensivering van stedelijke opgaven, de opgaven in de verouderende naoorlogse gebieden, en de groei van het stedelijk gebied in de toekomst, ligt een verdere toename van investeringen in steden voor de hand. Vitale steden vragen permanent om investeringen. In 2008 wordt besloten over de toekomst van het Stedenbeleid. De steden zelf blijken veel ambities te hebben om problemen op te lossen, maar vooral ook om kansen te pakken. Het rapport Herijking Stedelijke Investeringsopgave 2005-2014 laat zien welke ambities de gemeenten en alle andere betrokken partijen in de steden koesteren om deze kansen te grijpen. Het rapport berekent de investeringsopgave van onderop, vanuit de gemeenten zelf. Het vormt een aanvulling op andere toekomstige prognoses, die meer top down zijn bepaald. Deze Actualisatie bevestigt de conclusies uit het rapport Herijking, en onderstreept nogmaals en nog indringender de noodzaak van omvangrijke investeringen in vitale steden. De Stedelijke Investeringsopgave vormt hiermee een bijdrage aan de toekomst van het stedenbeleid na 2010.
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Postbus 5030, 2600 GA Delft Telefoon (015) 278 30 05 Fax (015) 278 44 22 E-mail
[email protected] www.otb.tudelft.nl
Rapport Actualisatie Stedelijke Investeringsopgave 28 februari 2008, OTB
35